Het bericht 'Pensioenfondsen verhuizen naar België' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Pensioenfondsen verhuizen naar België»?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat werkgevers hun pensioenregeling en het opgebouwde vermogen verhuizen naar België?
De Europese richtlijn betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (Richtlijn 2003/41/EG: IORP-richtlijn) maakt mogelijk dat een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat.
De afgelopen jaren zijn er enkele Nederlandse werkgevers geweest die hebben besloten om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioenfonds uit een andere lidstaat. Het gaat dan met name om internationaal opererende bedrijven met medewerkers in verschillende landen waarvoor het uitvoeringstechnisch aantrekkelijk kan zijn om de pensioenregelingen van meerdere bedrijfsonderdelen uit te laten voeren door één gezamenlijke pensioenuitvoerder. Daarbij geldt dat de meeste van deze bedrijven een sponsorgarantie hebben afgegeven ten aanzien van de nakoming van de in de betreffende lidstaten geldende pensioenregelingen. Die garantie wordt niet meegenomen in het Nederlandse financieel toetsingskader, maar leidt in sommige landen tot (initieel) lagere kosten, zoals een lagere premie, doordat de omvang van de technische voorziening in dat land is gekoppeld aan het bestaan van de sponsorgarantie. In dat verband verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Vermeij (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2319) over de zogeheten Belgiëroute.
Voor het kabinet staat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal. Bij de hiervoor genoemde beantwoording van Kamervragen van het lid Vermeij ben ik ingegaan op de waarborgen die gelden in geval een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat. Ten eerste blijft het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht van toepassing op deze regeling, waardoor waarborgen als het verbod op afkoop en het recht op waardeoverdracht van toepassing blijven. Ten tweede heeft de werkgever instemming van de ondernemingsraad en/of het belanghebbendenorgaan nodig voor een besluit om de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie en heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht ten aanzien van zo’n besluit. Ten derde spelen de Nederlandse toezichthouders een belangrijke rol als een Nederlandse pensioenregeling in het buitenland wordt uitgevoerd. Zo wordt het toezicht op de naleving van het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Ook wordt een voorgenomen collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat in beginsel op dezelfde wijze door DNB behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee in Nederland gevestigde pensioenfondsen. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer artikel 84 van de Pensioenwet (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Ten slotte schrijft de IORP-richtlijn voor alle lidstaten onder meer voor dat de activa worden belegd in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden en dat ook bij de waardering van verplichtingen de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden worden beschermd.
Op dit moment lopen de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn. Daarbij wordt ook gesproken over de vereisten voor grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken. De inzet van Nederland is, conform het akkoord dat in de Raad is bereikt, dat zowel de toezichthouder van het overdragende pensioenfonds als de toezichthouder van het ontvangende pensioenfonds toestemming moeten geven voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht. Daarbij moeten de toezichthouders de belangen van de deelnemers expliciet in acht nemen, inclusief de belangen van deelnemers die achterblijven in het pensioenfonds bij een eventuele gedeeltelijke grensoverschrijdende waardeoverdracht.
In hoeverre klopt het dat het in België makkelijker is om te indexeren dan in Nederland?
Het Nederlandse financieel toetsingskader zorgt voor een balans tussen generaties doordat indexatie toekomstbestendig moet zijn. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt. Het is niet op voorhand met zekerheid te zeggen of een fonds in België makkelijker kan indexeren dan in Nederland. Dat zal mede afhangen van de specifieke situatie van een fonds en de hoogte van het verwachte rendement waarmee het fonds van de Belgische toezichthouder mag rekenen.
Een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. In België mag – in tegenstelling tot in Nederland – het verwachte beleggingsrendement worden opgenomen in de berekeningsbasis van de technische voorziening.
De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De Belgische toezichthouder Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
Hoeveel bedrijven hebben de afgelopen vijf jaar hun pensioenregeling onder gebracht bij een buitenlandse uitvoerder? Welk pensioenvermogen is hierbij overgeheveld? Hoeveel bedrijven (en pensioenvermogen) zijn voornemens, of hebben zich inmiddels bij de Nederlandse Bank gemeld, dit het komende jaar te gaan doen?
Op dit moment voeren Belgische pensioenfondsen de regelingen uit van 7 Nederlandse werkgevers, met een totale omvang van circa 550 miljoen euro. Daarnaast onderzoekt een klein aantal pensioenfondsen en/of werkgevers een mogelijke overdracht van hun Nederlandse pensioenregeling naar een Belgisch pensioenfonds. Van AON Hewitt, ExxonMobil en BP is dit inmiddels publiek bekend, maar over de andere gevallen (maximaal2 kan ik in verband met vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
Bedrijven brengen de pensioenen de grens over om de kosten te drukken. Het pensioenfonds BP denkt € 1 miljoen aan kosten te kunnen besparen door de Nederlandse regeling te bundelen met andere landen. Kunt u uitgebreid ingaan op het kostenvoordeel wat in bijvoorbeeld België behaald kan worden? Is een dergelijke bundeling ook mogelijk in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de berichtgeving rondom BP zijn kostenvoordelen te behalen door standaardisering en vereenvoudiging. Bundeling van de uitvoering van meerdere pensioenregelingen bij één pensioenuitvoerder leidt onder meer tot een besparing op de kosten van governance, beleggingen en administratie. Deze besparingen zijn onafhankelijk van de lidstaat waar de pensioenuitvoerder gevestigd is, en zouden dus ook bereikt kunnen worden door regelingen te bundelen bij een Nederlands pensioenfonds of een Nederlandse verzekeraar. Deze overwegingen zijn ook mede aanleiding geweest voor de invoering van het algemeen pensioenfonds.
Welke concrete stappen zijn er afgelopen jaar gezet, na eerdere berichtgeving en schriftelijke vragen, om het vestigingsklimaat voor pensioenfondsen te verbeteren? Welke stappen zien concreet toe op het verlagen van kosten voor de pensioenuitvoerders?
Een goed vestigingsklimaat is en blijft een van de doelstellingen van het kabinet. Het kabinetsbeleid is er op gericht het vestigingsklimaat in Nederland continu te verbeteren door middel van inspanningen op o.a. het gebied van onderwijs, duurzame overheidsfinanciën en macro-economische stabiliteit. De bredere inspanningen van het kabinet ten aanzien van het vestigingsklimaat dragen tevens bij aan een goed vestigingsklimaat voor pensioenactiviteiten.
Met de introductie van het algemeen pensioenfonds hebben sociale partners een extra keuze gekregen voor het onderbrengen van de pensioenregeling. Het algemeen pensioenfonds biedt door het bundelen van financieel afgescheiden pensioenregelingen de mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting en lagere uitvoeringskosten met betrekking tot de governance, beleggingen en administratie.
De premiepensioeninstelling (PPI) kan haar activiteiten grensoverschrijdend uitvoeren. Heeft u zicht of de brief van 6 januari 2014, waarin de grensoverschrijdende dienstverlening voor een PPI verduidelijkt is ook werkbaar is en ingezet wordt door de sector?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja waaruit blijkt dit?
Het kabinet heeft gevolg gegeven aan het verzoek van enkele marktpartijen om de reeds mogelijke reikwijdte van de PPI in de grensoverschrijdende dienstverlening te verduidelijken. In een brief van 6 januari 2014 aan uw Kamer4 is onder meer ingegaan op de voorwaarden waaronder buitenlandse DB-regelingen, waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend kunnen worden uitgevoerd door een PPI. Ik heb geen signalen ontvangen dat de genoemde brief niet werkbaar zou zijn.
Zijn de huidige ontwikkelingen aanleiding om de regelgeving, bijvoorbeeld van het algemeen pensioenfonds (APF), uit te breiden met een grensoverschrijdende werking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze planning eruit?
Sinds de inwerkingtreding van de IORP-richtlijn is het in Europa in principe mogelijk voor pensioenfondsen om met een vergunning uit het thuisland grensoverschrijdende pensioendiensten aan te bieden, dat wil zeggen buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Dit geldt ook voor algemene pensioenfondsen.
Op basis van reacties op het consultatiedocument blauwdruk Algemene Pensioeninstelling heeft het kabinet in november 2013 geconcludeerd dat er behoefte aan grensoverschrijdende dienstverlening bestaat, maar dat de precieze omvang en de gevoelde urgentie zich op dat moment lastig lieten bepalen5. Dit zowel wat betreft de inhoud van pensioenregelingen als wat betreft de inrichting van de bijbehorende pensioenuitvoeringsorganisatie(s). Het was voor betrokkenen eveneens lastig te zeggen voor welke oplossingsrichting uiteindelijk moest worden gekozen, ook omdat de te overwegen mogelijkheden nog niet volledig waren uitgewerkt in wet- en regelgeving. Uit verschillende reacties op dat consultatiedocument bleek dat de prudentiële regels van het financieel toetsingskader nauw samenhangen met de aard van de Nederlandse pensioenregelingen en niet altijd geschikt zijn voor de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen. Dit geldt met name als de bij die buitenlandse pensioenregelingen betrokken werkgever een garantie tot nakoming heeft afgegeven, al dan niet op basis van wettelijke vereisten.
Het verbreden van de Nederlandse prudentiële regels voor buitenlandse contracten vereist de ontwikkeling van complexe regelgeving. De huidige IORP-richtlijn geeft daarvoor maar beperkte aanknopingspunten. Gezien de reacties op dit onderdeel van de blauwdruk Algemene Pensioeninstelling heeft het kabinet er in november 2013 voor gekozen om de oplossingrichting voor grensoverschrijdende dienstverlening voorlopig niet verder uit te werken, maar de ontwikkelingen in het Europese denken over kapitaaleisen die geschikt zijn voor de uitvoering van een grote diversiteit aan pensioenregelingen uit verschillende landen af te wachten en daarop invloed uit te oefenen. Op 14 april jl. heeft EIOPA geadviseerd voorlopig af te zien van een verdere harmonisatie van kapitaalseisen en in plaats daarvan een gestandaardiseerd raamwerk ter beoordeling van risico’s te hanteren met de methode van de holistische balans als basis. EIOPA meent dat een standaardbenadering met geharmoniseerde kapitaaleisen op dit moment niet verstandig is, vanwege grote verschillen tussen pensioensystemen en uitdagingen in die systemen in de verschillende lidstaten. Het kabinet zal de komende periode opnieuw inventariseren wat de precieze omvang en gevoelde urgentie met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening is bij belanghebbenden. Op basis daarvan zal het kabinet bezien of het mogelijk en wenselijk is om wet- en regelgeving aan te passen.
Wat vindt u van de opmerking dat Nederland iets heeft laten schieten door niet snel op de Europese pensioenwetgeving in te haken?
Sinds de inwerkingtreding van de IORP-richtlijn heeft Nederland een PPI mogelijk gemaakt die vooral geschikt is om in te spelen op een behoefte aan grensoverschrijdende uitvoering van premieregelingen. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 6 januari 2014 kunnen premiepensioeninstellingen onder voorwaarden ook buitenlandse DB-regelingen waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend uitvoeren. Bovendien heeft Nederland een algemeen pensioenfonds geïntroduceerd dat in beginsel in staat is om buitenlandse pensioenregelingen uit te voeren. Het kabinet zal zich beraden op mogelijk verdere stappen indien dat op basis van de eerder genoemde inventarisatie opportuun blijkt.
Het bericht dat de alternatieve arbeidsinkomensquote momenteel relatief laag is |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van deze nieuwe wijze van berekenen van de arbeidsinkomensquote (AIQ) zoals De Nederlandsche Bank (DNB) die voorstelt?
De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ. Dit verschil wordt voor een klein deel veroorzaakt door de afbakening van sectoren. De reguliere AIQ van de marktsector is exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ van bedrijven weer. Een belangrijker verschil is echter de manier waarop met de operationale winsten van banken op woninghypotheken wordt omgegaan. Hogere winsten van banken op woninghypotheken drukken de AIQ zoals berekend door het CPB. Bij de alternatieve AIQ is dit minder het geval. Ten slotte speelt in de berekening een cruciale rol hoe het looninkomen van zelfstandigen wordt berekend. In de reguliere AIQ wordt hiervoor het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers gebruikt. In de alternatieve AIQ wordt het gemengd inkomen van zelfstandigen als looninkomen gezien.
De reguliere en alternatieve AIQ zijn lastig te vergelijken. Het CPB besteedde in het CEP 2014 aandacht aan de mogelijke vertekeningen die bij de AIQ die zij berekenen, een rol kunnen spelen. Bij deze alternatieven is onder andere gekeken naar de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen, maar ook naar een mogelijke vertekening van de winsten in de financiële sector. Dit laatste speelt bij de bedrijven AIQ geen rol.
Doordat de verschillende maatstaven lastig met elkaar te vergelijken zijn, nodigen de verschillende berekeningswijzen vooral uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen en de vergoeding voor bankdiensten op woninghypotheken daarin zou moeten worden meegenomen. Daarnaast is het zinvol te onderzoeken of de verschillen zich concentreren in specifieke bedrijfstakken. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Hoe beoordeelt u het forse verschil tussen deze nieuwe maatstaf van de AIQ ten opzichte van de door het Centraal Planbureau (CPB) gehanteerde AIQ?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u hierbij ingaan op het feit dat de AIQ momenteel niet alleen lager is op basis van deze berekening maar dat deze ook in historisch perspectief op een laag niveau staat?
Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een eenduidige manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.
DNB stelt «In de afgelopen twee decennia vormt het toegerekend loon van zelfstandigen waarschijnlijk een overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen»; wat vindt u van de rol die ZZP-schap speelt in het geconstateerde lagere aandeel van de lonen?
In de kabinetsreactie op het IBO ZZP ben ik eerder ingegaan op de inkomenspositie van zelfstandigen. Een minderheid van de zzp’ers wordt zzp’er bij dreigende werkloosheid of omdat zij geen (geschikte) baan in loondienst kunnen vinden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is hierdoor waarschijnlijk extra werkgelegenheid ontstaan, deels doordat zzp'ers tegen lagere kosten kunnen werken dan werknemers. Dit kan vooral in de crisis en vlak na de crisis een rol hebben gespeeld. De overgrote meerderheid van de zzp’ers in Nederland geeft aan ervoor te hebben gekozen vanwege de vrijheid en onafhankelijkheid. Ze zijn tevreden over hun keuze.
Gemiddeld is de populatie zzp’ers wat betreft inkomen niet slechter af dan de populatie werknemers2, maar de spreiding binnen de populatie zzp’ers is veel groter. Er zijn hierdoor relatief veel zzp’ers met een laag inkomen. Dit lagere bruto inkomen wordt gecompenseerd door de lagere belasting- en premiedruk en een hogere toeslagenaanspraak waardoor het besteedbaar inkomen gelijk is aan dat van de populatie werknemers.
Om de groep kwetsbare zzp’ers te ondersteunen, is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd en wordt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties ingevoerd. Daarnaast zal het Lage Inkomensvoordeel ervoor zorgen dat juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt het verschil tussen een werknemersrelatie en zzp’schap wordt verkleind.
Hoe duidt u de volgende zinsnede: «Daarnaast is de overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen sterker geworden sinds de financiële crisis»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij DNB nagaan wanneer nadere sectorale uitsplitsingen voor handen zullen zijn? Is daarbij bekend naar welke sectoren zal worden gekeken in het vervolg van dit onderzoek?
DNB, CBS en CPB doen momenteel gezamenlijk onderzoek naar de databeschikbaarheid en een nieuwe definitie van de AIQ, waarbij ook naar sectoren wordt gekeken. Het aggregatieniveau van de sectoren waarvoor lange reeksen beschikbaar zijn maakt deel uit van dit onderzoek.
Welke uitleg geeft u aan het feit dat bedrijven volop profiteren van lage rentestanden en economisch herstel maar werkenden -behoudens de fiscale maatregelen van dit jaar- nauwelijks profiteren?
In de juniraming van het CPB is te lezen dat de bezettingsgraad van de industrie weer terug is op het langjarig gemiddelde, wat een indicatie is dat de kapitaalgoederen niet meer onderbenut worden. Dit beeld wordt bevestigd door de groei van de investeringen, die volgens het CPB het gevolg is van toenemende bestedingen en de lage rente. Bedrijven zouden hun productiecapaciteit niet of in mindere mate uitbreiden als hun kapitaalgoederenvoorraad nog sterk onderbenut is. Doordat de investeringen de komende jaren harder groeien dan het bbp, komt de investeringsquote in 2017 weer uit boven het langjarig gemiddelde.
Van een sterk opwaarts effect op de lonen vanuit overbezetting is echter nog geen sprake, door de nog steeds ruime arbeidsmarkt. De economie herstelt en de onbenutte productiecapaciteit vermindert, maar de nog steeds hoge werkloosheid drukt de stijging van lonen. Het beschikbare arbeidspotentieel is namelijk nog niet volop ingezet; het aantal mensen dat werk zoekt of terug zou willen keren op de arbeidsmarkt, is nog relatief hoog, als gevolg van de grote stijging in werkloosheid in de crisisjaren.
De verwachting is wel dat de lonen (contractlonen en incidenteel) in 2016 en 2017 groeien met ruim 2% door de groei van de arbeidsproductiviteit. In combinatie met een geringe groei van de producentenprijzen stijgt de reguliere AIQ voor de marktsector licht.
Wat zegt de langjarige analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de verhouding tussen lonen en arbeidsproductiviteit?
Het CBS heeft eind vorig jaar een studie uitgebracht waaruit blijkt dat tot en met 2008 de arbeidsproductiviteit gemiddeld sneller groeide dan de reële beloning3. In het crisisjaar 2009 groeiden de twee naar elkaar toe. De productiviteit nam onder druk van de crisis af, terwijl de beloning nog bleef stijgen. Dit komt doordat arbeidsovereenkomsten voor langere tijd gelden, waardoor een looncorrectie op korte termijn niet mogelijk is.
Na 2009 groeide het verschil tussen de arbeidsproductiviteit en de reële beloning: de arbeidsproductiviteit herstelde zich snel, terwijl de beloning tot en met 2013 alleen maar afnam. Deze tegengestelde beweging van de beloning en de productiviteit na 2009 kan voor een deel worden verklaard door de toegenomen werkloosheid.
Deelt u de mening dat ook die analyses duiden op ruimte voor meer loonstijgingen? Wat is de oorzaak dat die niet van de grond kwamen de afgelopen jaren?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om conclusies te trekken over de loonruimte, zeker niet voor werknemers. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Wat heeft het kabinet na de Algemene financiële beschouwingen ondernomen om tot hogere lonen te komen zoals in dat debat is verzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Welke aanvullende acties bent u bereid te ondernemen om tot hogere beloningen van werkenden te komen?
Zie antwoord vraag 10.
Het Amnesty-rapport 'WK Voetbal Qatar: FIFA negeert uitbuiting arbeidsmigranten' |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The ugly side of the beautiful game. Exploitation of migrant workers on a Qatar 2022 World Cup Venue» van Amnesty International, waarin wordt aangetoond dat bij de bouw van het Khalifa International Stadium en andere faciliteiten sprake is van ernstige vormen van uitbuiting en in sommige gevallen zelfs van dwangarbeid?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het rapport van Amnesty draagt in belangrijke mate bij aan het debat over de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Zoals bekend is het kabinet bezorgd over de positie van arbeidsmigranten in Qatar en zet het zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Het rapport, gebaseerd op interviews over een langere periode, reflecteert onze zorgen. Het kabinet onderkent dat er, ondanks een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar in het afgelopen jaar en de verbeteringen die zijn ingezet, nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid zijn, zoals dit rapport ook laat zien. Het kabinet zal zich daarom in de gesprekken met Qatar en het bedrijfsleven blijven inzetten voor de verbetering van de positie van arbeidsmigranten.
Hoe beoordeelt u de houding van de Fédération Inyernationale de Football Association (FIFA) die al vijf jaar lang belooft stappen te zullen ondernemen om schendingen van mensenrechten van arbeiders aan te pakken, maar tot dusver geen enkele maatregel heeft genomen die arbeidsmigranten tegen misbruik beschermt? In hoeverre acht u de FIFA verplicht om zich op zijn minst in te spannen voor naleving van mensenrechten bij activiteiten waar de wereldvoetbalorganisatie de eindverantwoordelijkheid voor draagt?
De FIFA geeft aan dat er in het kader van mensenrechten en arbeidsrechten frequent contact is met Qatar. Het kabinet hecht aan transparantie en goed bestuur binnen internationale sportbonden, inclusief tijdens alle fasen van het proces rondom grote sportevenementen, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy. Nederland zet zich in om vanuit de Europese Unie druk uit te oefenen om toewijzing en organisatie van sportevenementen zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van onder andere mensenrechten. Het kabinet vindt dat sportbonden hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het is een goede ontwikkeling dat bij verschillende internationale sportkoepels steeds duidelijker wordt onderkend dat zij een verantwoordelijkheid hebben als het gaat om mensenrechten. Zo heeft de FIFA onlangs John Ruggie, opsteller van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, in de arm genomen voor advies over verdere integratie van mensenrechtenaspecten in FIFA-beleid en -praktijk.2 De heer Ruggie heeft aanbevelingen gedaan aan de FIFA om schendingen van mensenrechten tegen te gaan. Het kabinet vindt het van belang dat deze maatregelen vervolgens ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd. Het Ministerie van Volksgezondheid, Sport en Welzijn voert, nu mede in het kader van het EU-voorzitterschap, regelmatig gesprekken met sportorganisaties waaronder FIFA over integriteit waarin dit onderwerp ook wordt besproken. In deze gesprekken zullen de vragen hieromtrent worden meegenomen.
Deelt u de aanbevelingen die Amnesty in het genoemde rapport doet richting de FIFA (en andere sportfederaties), zoals het opstellen van due diligence-procedures en het uitvoeren van onafhankelijke inspecties? Zo ja, bent u bereid om de FIFA, bilateraal of in EU-verband, aan te spreken op het overnemen van deze aanbevelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de aanbevelingen die Amnesty in het genoemde rapport doet richting de Qatarese autoriteiten, zoals het drastisch hervormen van het sponsorship systeem? Zo ja, bent u bereid om Qatar, bilateraal of in EU-verband, aan te spreken op het overnemen van deze aanbevelingen?
Het kabinet onderkent dat er, ondanks een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar in het afgelopen jaar en de verbeteringen die zijn ingezet, nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid zijn. Het systeem waarbij werknemers sterk afhankelijk zijn van hun sponsor draagt daar mede aan bij. Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog-ambtelijk niveau contact met Qatarese autoriteiten. Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) handelt Nederland in de klachtzaak tegen Qatar met name in EU-verband om verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen door Qatar te verzekeren. Daarnaast organiseerde de ambassade op 9 mei dit jaar in het kader van het EU-voorzitterschap een ronde tafel-bijeenkomst met Europese bedrijven en hun lokale partners om de uitwerking van de internationale principes inzake mensenrechten en bedrijfsleven in de praktijk te verbeteren. De bijeenkomst werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de Qatarese overheid en het bedrijfsleven.
Hoe verhouden de bevindingen van Amnesty zich tot de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er in het afgelopen jaar een «aantal positieve maatregelen» is genomen door de overheid van Qatar?2
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen over gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar van 15 februari 2016 met kenmerk 2015.713301 is aangegeven, is er een aantal maatregelen genomen door de overheid van Qatar om de positie van arbeidsmigranten te versterken. De Qatarese overheid heeft vooruitgang geboekt op verschillende terreinen, zoals de nieuwe wet die december 2016 van kracht wordt en als vervanging dient van het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem. Daarnaast is er een elektronisch betalingssysteem t.b.v. de uitbetaling van salarissen ingevoerd, is de arbeidsinspectie versterkt en het klachtensysteem voor arbeidsmigranten toegankelijker gemaakt.4 Een adequate handhaving zal, zoals het rapport ook aangeeft, een aanzienlijke verbetering opleveren voor de positie van arbeidsmigranten in de bouwsector in Qatar. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland voert hierover samen met andere EU-landen het gesprek met Qatar.
Heeft de in de beantwoording van dezelfde vragen aangekondigde high-level missie van de International Labour Organization (ILO) naar Qatar inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de bevindingen van deze missie en hoe zullen deze worden opgevolgd?
De ILO-missie naar Qatar, die volgde uit de klachtzaak tijdens de 325ste Beheersraad van de ILO, vond plaats van 1 tot 5 maart jl. De missie bestond uit vertegenwoordigers van overheden, werkgevers- en werknemersorganisaties. In het rapport van de missie worden verscheidene positieve maatregelen onderkend die door de Qatarese autoriteiten zijn genomen waaronder het in lijn brengen van de nationale wetgeving met de ILO-verdragen. Tegelijkertijd stelt het rapport dat huishoudelijk personeel niet onder de nieuwe wetgeving valt en dus niet beschermd wordt. Ook wordt er op gewezen dat de nieuwe wetgeving pas eind 2016 van kracht wordt en er dus nog niets gezegd kan worden over de implementatie.5
Naar aanleiding van het rapport van de missie, werd de klachtzaak tegen Qatar in de Beheersraad van de ILO besproken op 22 maart jl. Nederland sprak, als EU-voorzitter, namens de Unie en alle lidstaten in deze discussie en drong aan op samenwerking van Qatar met de ILO en op verdere maatregelen van de overheid om de arbeidsomstandigheden van migranten te verbeteren.6
Uiteindelijk heeft de Beheersraad besloten de klachtzaak tegen Qatar – en de opvolging van de bevindingen van de missie – niet af te sluiten maar verder te bespreken tijdens de volgende ILO-Beheersraad in november 2016.
Heeft u inmiddels invulling gegeven aan uw voornemen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld «een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden»? Zo ja, wanneer en op welke wijze is dit gebeurd? Zo nee, wat zijn uw concrete voornemens?
Het kabinet richt zich tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie inderdaad op de versterking van de integriteit binnen de sport en geeft daar op meerdere manieren invulling aan. Zo wordt het EU-Sportforum en de DG Sportbijeenkomst benut om draagvlak te verwerven bij de verschillende lidstaten en sportorganisaties voor deze Nederlandse prioriteit. Nederland spant zich in voor toetreding van de EU en de EU-lidstaten tot het Verdrag ter bestrijding van de manipulatie van sportcompetities. Ook stimuleert het kabinet de integere en transparante toewijzing, uitvoering en verantwoording van grote sportevenementen via raadsconclusies met aanbevelingen aan lidstaten, Europese Commissie, lokale overheden en sportorganisaties voor het bevorderen van integriteit en legacy bij grote sportevenementen.
Het kabinet overlegt met internationale sportorganisaties om te bezien of vanuit het kader van raadsconclusies afspraken gemaakt kunnen worden om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. Zo wordt op 31 mei tijdens de OJCS-raad een debat gevoerd over de rol van overheden bij het verbeteren van de transparantie en goed bestuur bij sportorganisaties. Tenslotte wordt op 15 juni een dopingconferentie georganiseerd. Hiermee zet Nederland integriteit van de sport prominent op de Europese agenda.
Het bericht ‘Sjoemeltransporten bij Mercedes blootgelegd’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Sjoemeltransporten bij Mercedes blootgelegd»?1
Ik hecht erg aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers, juist ook op Europees niveau. Dit is met name voor internationale sectoren als het transport van belang.
Bent u bereid om met Mercedes in contact te treden om hen aan te spreken op de genoemde misstanden en afspraken te maken teneinde hieraan een einde te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op alle opdrachtgevers in de transportsector, èn daarbuiten, rust – los van de formele wettelijke verplichtingen – de morele plicht om er op toe te zien dat de ondernemingen, van wier diensten zij gebruikmaken, zich als goede werkgevers gedragen. Echter, doen zich bij die bedrijven misstanden voor, dan is het in eerste instantie aan werknemers zelf om die werkgevers daarop aan te spreken. Dit kan door middel van loonvordering op de werkgever of door de gang naar de rechter te nemen. Daarnaast kunnen sociale partners op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv) bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de naleving van de Nederlandse wet door Hödlmayr? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van de Wml. De Inspectie neemt alle signalen van mogelijke niet-naleving van arbeidswetgeving serieus. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen de sociale partners bij een gegrond vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd bij de Inspectie een verzoek doen op grond van artikel 10 van de Wet Avv. Conform de normale werkwijze doe ik geen uitspraken over lopende onderzoeken van de Inspectie SZW. Sinds 1 januari 2016 worden de inspectieresultaten met betrekking tot de wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML), de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op het domein Eerlijk Werk openbaar gemaakt op een speciale website van de Inspectie SZW (www.inspectieresultaten.nl).
Is het mogelijk voor Hödlmayr om dergelijke arbeidsvoorwaarden te hanteren zonder daarbij de cabotagewetgeving binnen de EU te overtreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Cabotage is binnenlands vervoer in een EU-lidstaat, uitgevoerd door een vervoerder die gevestigd is in een andere EU-lidstaat. Aan cabotage worden voorwaarden gesteld. Eén daarvan is dat het van tijdelijke duur moet zijn. Volgens de Wet Wegvervoer Goederen en de Europese Verordening 1072/2009/RG mogen maximaal drie cabotageritten binnen een periode van 7 dagen worden uitgevoerd. Daarbij dient dit wel plaats te vinden in aansluiting op een internationaal transport. Indien er inderdaad sprake is van cabotage dan is de Detacheringsrichtlijn van toepassing (overweging 17 van genoemde Verordening). Op grond van de detacheringsrichtlijn geldt het wettelijk minimumloon derhalve ook voor deze groep. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met de toezicht op de naleving van de cabotageregels.
Is het toegestaan om chauffeurs een vergoeding per gereden kilometer te geven?
Indien een chauffeur onder de Nederlandse WML valt dient die chauffeur tenminste het wettelijk minimumloon te ontvangen. Daarbij is het mogelijk dat een chauffeur op basis van stukloon wordt betaald. Bij betaling op basis van stukloon moet de werkgever een norm hanteren waardoor een werknemer redelijkerwijze het wettelijk minimumloon kan verdienen. De huidige stukloonregeling in de WML is onwenselijk, omdat het voor de Inspectie SZW niet goed mogelijk is de norm die een werkgever voor stukloonbetaling hanteert op redelijkheid te beoordelen. In de praktijk is het niet mogelijk voor de Inspectie of, en zo ja hoeveel, er op individueel niveau wordt onderbetaald. In mijn brief van 21 april jl. heb ik daarom ook aangegeven dat ik de WML ga aanpassen waardoor ten aanzien van het wettelijk minimumloon alleen betaling naar tijdseenheid mogelijk is. Er mag dan nog wel op basis van stukloon worden betaald, maar de werknemer dient voor de uren die hij werkt wel ten minste het wettelijk minimumloon te ontvangen.
Is het in Nederland toegestaan om € 100 op het loon in te houden voor een fonds waaruit chauffeurs eventuele schade moeten betalen? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen?
Op basis van artikel 7:631 BW is het toegestaan dat een werknemer een schriftelijke volmacht geeft om een bedrag in te houden op het loon zodat de werkgever bepaalde betalingen kan doen namens de werknemer. In de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is geregeld dat een dergelijke schriftelijke volmacht niet kan worden gegeven als er wordt ingehouden op het bedrag van het minimumloon. Indien het een fonds is dat voldoet aan de vereisten zoals deze zijn vastgelegd in het Besluit fondsen en spaarregelingen, geldt de grens van het minimumloon niet. Dit fonds dient dan bijvoorbeeld wel aan vereisten te voldoen ten aanzien van de samenstelling van het bestuur van het fonds, de statuten, en de rechten van de deelnemers. Inwerkingtreding van het verbod op verrekeningen en inhoudingen uit de WAS is voorzien voor 1 januari 2017.
Bent u bereid om uw steun uit te spreken voor het initiatief Fair Transport Europe? Zo nee, waarom niet?
In Europees verband maak ik mij al geruime tijd sterk voor gelijk loon voor gelijk werk. Het voorstel van de Europese Commissie voor de aanpassing van de detacheringsrichtlijn draagt daar sterk aan bij. Ook de in 2014 aangenomen Europese handhavingsrichtlijn draagt daar aan bij. Recentelijk heb ik een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend waarin uitvoering wordt gegeven aan de implementatie van de handhavingsrichtlijn. Specifiek voor de transportsector heeft de Europese Commissie in haar werkplan 2016 aangegeven nog dit jaar met voorstellen te zullen komen. Op dit moment is nog niet bekend wat die voorstellen gaan inhouden maar ik ga er van uit dat die een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van betere arbeidsvoorwaarden in het Europese wegtransport.
De uitbuiting van Roemeense scheepbouwers |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse scheepswerven buiten Roemenen uit»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een Roemeense werknemer in de Nederlandse scheepsbouw ongeveer 1 euro bruto per uur ontvangt terwijl het wettelijk minimum uurloon in Nederland in ieder geval € 8,80 bedraagt?
Het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 januari 2016 bij een 40-urige werkweek ten minste € 8,80 bruto per uur. Het wettelijk minimumloon kan bestaan uit een basisloon aangevuld met vergoedingen voor onkosten. Uit de berichtgeving maak ik op dat in deze casus de vergoedingen een groot deel van het totale loon vormen. Dat is toegestaan, mits de vergoedingen niet bedoeld zijn om noodzakelijke kosten te dekken die samenhangen met het vervullen van de dienstbetrekking. Met de Wet aanpak schijnconstructies is geregeld dat werkgevers inzichtelijk moeten maken op de loonstrook waar een onkostenvergoeding precies voor bedoeld is. Zodoende kan de Inspectie SZW beter controleren of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt nageleefd.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een schijnconstructie en een verdienmodel van de werkgevers in de scheepsbouw?
In de memorie van toelichting bij de Wet aanpak schijnconstructies heeft de regering schijnconstructies gedefinieerd als constructies, al dan niet grensoverschrijdend, waarmee werkgevers de randen van de wet opzoeken of er ook overheen gaan. De feitelijke situatie wijkt bij schijnconstructies af van de (papieren) situatie zoals die wordt voorgespiegeld met als doel het oneigenlijk concurreren op arbeidsvoorwaarden.2 Indien de berichtgeving juist is, is hier mijns inziens sprake van een schijnconstructie. Bij detachering dient sprake te zijn van een tijdelijke situatie. Indien werknemers vijf of zelfs tien jaar gedetacheerd zouden zijn, kan mijns inziens niet gesproken worden van tijdelijkheid. De detacheringsrichtlijn zou dan niet van toepassing moeten zijn. Naar mijn mening zou dan gewoon het vrij verkeer van werknemers – met de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden en afdracht van belasting en sociale premies – moeten gelden.
Kunt u aangeven of het volgens de detacheringsrichtlijn is toegestaan dat voor hetzelfde werk het fiscaal loon in Nederland anders kan zijn dan in Roemenië?
De detacheringsrichtlijn regelt welke arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn bij tijdelijke dienstverlening in een ander land. In welk land loonbelasting dient te worden betaald is bij detachering afhankelijk van belastingverdragen. In het Belastingverdrag met Roemenië is afgesproken dat iemand in een tijdvak van twaalf maanden maximaal 183 dagen mag werken terwijl er belasting in het zendende land wordt betaald.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk en niet uit te leggen is dat in de scheepsbouw in Nederland een Roemeense werknemer duizenden euro’s per maand goedkoper is dan een Nederlandse werknemer?
Ja.
Kunt u een inschatting geven hoeveel werknemers in de scheepsbouw de laatste vijf jaar hun werk hebben verloren als gevolg van de inzet van werknemers met een A1-verklaring en hoeveel bedrijven in de scheepsbouw daardoor zijn weggeconcurreerd?
Op een A1-verklaring kan niet worden ingevuld welke sector een werknemer of zelfstandige actief is. De A1-verklaringen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ontvangt van instanties uit andere lidstaten bevatten daarom geen informatie hierover. De SVB heeft vorig jaar 143.632 A1-verklaringen ontvangen uit Zwitserland, EU-landen en EER-landen. Zie bijlage 1 voor een overzicht van het aantal ontvangen A1-verklaringen per land. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal A1-verklaringen geen goed beeld geeft van het aantal detacheringen naar Nederland. Een A1-verklaring is namelijk niet verplicht. Het kabinet heeft daarom in het Wetsvoorstel arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (waarmee de handhavingsrichtlijn wordt geïmplementeerd) een meldingsplicht voor buitenlandse dienstverrichters opgenomen. Daarmee kan een betrouwbaar beeld worden gekregen van detacheringen naar Nederland en kan misbruik en ontduiking van de detacheringsrichtlijn worden opgespoord.
In november 2014 heb ik Uw Kamer een onderzoek naar verdringing op de arbeidsmarkt door toegestuurd. Onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek concludeert daarin dat de detacheringsrichtlijn ertoe leidt dat werkgevers een kostenvoordeel kunnen behalen door gebruik te maken van detachering door buitenlandse bedrijven. Dit zou leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden en daarmee tot onwenselijke gevolgen voor de arbeidsmarkt. SEO geeft aan dat voor bepaalde sectoren (bouw, tuinbouw, voedingsindustrie en wegtransport) gesproken kan worden van verdringing van Nederlandse werknemers door werknemers uit Midden- en Oost-Europa. In dit licht verwelkom ik de voorstellen van de Europese Commissie voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn. Daarmee kunnen de loonkostenverschillen worden verkleind en wordt weer een stap gezet op weg naar gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Kunt u aangeven hoeveel buitenlandse werknemers er met een A1-verklaring momenteel in Nederland werkzaam zijn, uitgesplitst naar land van herkomst en sector of branche? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel belasting en premies als gevolg van de A1-verklaring dan niet afgedragen worden in Nederland en/of de desbetreffende landen van herkomst? Zo niet, bent u dan bereid om op korte termijn een onderzoek te gelasten naar het aantal werknemers dat via een A1-verklaring in Nederland werkt en de laatste jaren heeft gewerkt, en wat de gevolgen daarvan zijn (geweest) voor de belasting- en premieopbrengsten in Nederland en de landen van herkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Welke concrete stappen gaat u op korte termijn zetten om verder misbruik van de A1-verklaring in Nederland tegen te gaan? Welke concrete stappen gaat u op korte termijn in Europees verband zetten om verder misbruik van de A1-verklaring tegen te gaan?
In december 2014 is de zogenoemde «Ad Hoc Group on posting issues» in het leven geroepen door de Administratieve Commissie voor de Coördinatie van Socialezekerheidsstelsels (een adviserend comité van de Europese Commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van alle 28 EU-lidstaten, de EER en Zwitserland). De groep is belast met de taak om te kijken naar de administratieve procedures die verband houden met de afgifte en het intrekken van de A1-verklaring, die onder meer wordt afgegeven als een werknemer of zelfstandige naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd. Het doel van de Ad-hoc groep is om met aanbevelingen te komen om de procedure en juridische concepten voor het bepalen van de «juiste» socialezekerheidswetgeving in geval van detachering of werken in twee of meer lidstaten te verbeteren. Die aanbevelingen worden allereerst gepresenteerd in de Administratieve Commissie, die vervolgens aanbevelingen aan de Europese Commissie kan doen. Een eerste concept-rapport zal in een speciale werkgroep van de Administratieve Commissie voor de Coördinatie van Socialezekerheidsstelsels in juni van dit jaar worden besproken. Doel van de maatregelen is dat ze bijdragen aan de versterking van het gelijke speelveld, aan duidelijkheid voor werkgevers en betere handhaving.
Daarnaast wijs ik u er op dat de Europese Commissie in afwachting van het referendum in het Verenigd Koninkrijk de voorstellen over aanpassing van Verordening 883/2004 ter coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aanhoudt. Het kabinet wacht deze voorstellen met belangstelling af.
De inzet van PostNL in de onderhandelingen over de PostNL- en zaterdagbestellers-cao |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de in de aan vakorganisaties gerichte brief beschreven voorstellen van PostNL voor de cao-onderhandelingen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die de concurrentiepositie van het bedrijf beperken in de brief wordt geduid?
In een persbericht van 1 oktober 2015 heeft PostNL gereageerd op een aantal besluiten van de ACM die de toegang van andere postvervoerders tot het netwerk van PostNL reguleren. In dit persbericht stelt PostNL te verwachten dat de financiële impact voor PostNL van deze besluiten over een periode van 3 tot 4 jaar kan oplopen tot 30 tot 50 miljoen euro op jaarbasis. Ik ga ervan uit dat PostNL in de brief aan de vakbonden doelt op deze besluiten.
Bent u het ermee eens dat in de brief een relatie wordt gelegd tussen de dalende bedrijfsresultaten en de kosten die gemaakt zijn en worden bij het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
De aangehaalde brief maakt onderdeel uit van lopende besprekingen tussen vakbonden en een private partij. Het is past mij als Minister niet om daarover een waardering uit te spreken. Wat ik wel kan opmerken is dat PostNL in haar jaarverslag 2015 aangeeft dat de financiële impact van het Duurzaam Bezorgmodel 15 tot 20 miljoen euro is. Het Duurzaam Bezorgmodel omvat het in dienst nemen van voormalige zelfstandige pakketbezorgers en het verhogen van de vergoeding aan de overblijvende zelfstandige pakketbezorgers. Daarmee wordt in het jaarverslag een relatie gelegd tussen bedrijfsresultaten en het in dienst nemen van zelfstandige pakketbezorgers.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat om pakketbezorgers acceptabele arbeidsomstandigheden te bieden, PostNL ervoor kiest werknemers uit een andere divisie te benadelen bij cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u schetsen hoe het gemiddelde prijsverloop van de in 2015 door PostNL bezorgde pakketten is geweest?
Op dit moment is de ACM bezig met een marktscan van de pakketmarkt. Een van de vragen die de ACM daarbij meeneemt, is of er sprake is van een gelijk speelveld of dat partijen concurrentieproblemen op de markt voor pakketdiensten en pakketvervoersdiensten ervaren. De ACM heeft aangegeven dat de uitkomsten van dit marktonderzoek gebruikt kunnen worden voor toekomstige onderzoeken en besluitvorming van de ACM. Ik heb van de ACM begrepen dat de resultaten van deze marktscan binnenkort zullen worden gepubliceerd.
De eindgebruikersprijzen voor pakketten van verschillende pakketvervoerders zijn te vinden op de websites van de verschillende vervoerders. Het standaardtarief van PostNL voor een enkelstuks pakket tot 10 kg dat wordt verzonden naar een huisadres bedraagt 6,95 euro. Dezelfde service met hetzelfde serviceniveau wordt door andere pakketvervoerders aangeboden voor tarieven die daar tot 17% onder liggen, maar ook tegen het dubbele tarief (met als verschil dat het pakket dan ook thuis wordt opgehaald). Op de zakelijke markt zijn tarieven moeilijk te vergelijken omdat er verschillende kortingenstelsels worden gehanteerd voor verschillende klantenprofielen.
Kunt u aangeven hoe de prijzen van PostNL zich verhouden tot die van vergelijkbare pakketbezorgers in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien het prijsverloop te schetsen is, aangeven of dit prijsverloop strookt met de veronderstelde kostenstijging veroorzaakt door het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, indien dit niet het geval is, bereid de ACM te vragen onderzoek te doen naar aanmerkelijke marktmacht in de pakkettensector?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn schriftelijke reactie op vragen van het lid De Liefde van 9 november 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel handelingen nr. 763). Daarin heb ik aangegeven dat het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt is om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Door de ACM wordt momenteel op verzoek van marktpartij(en) reeds bekeken of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
Bent u bereid de ACM te vragen in dit of een ander onderzoek tevens te kijken naar de mededingingssituatie in de zakelijke markt voor 72-uurspost, zoals dit eerder is onderzocht in verband met het besluit over de kostentoerekening aan de Universele Postdienst (UPD)?
Zie antwoord vraag 8.
Wachtgeld voor de oud-burgemeester van Maastricht |
|
Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Shownieuws over het wachtgeld van de oud-burgemeester van Maastricht?1
Als Minister van BZK heb ik geen oordeel over deze uitzending.
Is het juist dat hij na zijn vertrek als burgemeester twee jaar lang recht houdt op wachtgeld, wat in het eerste jaar neerkomt op 80 procent van zijn salaris van bijna € 140.000.–?
Deze kwestie betreft de voormalige burgemeester van Maastricht. De uitvoering van zijn uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is een verantwoordelijkheid van die gemeente, niet van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Overigens geef ik uit privacyoverwegingen in beginsel nooit informatie over de uitkeringsrechten van individuele politieke ambtsdragers als ik daar al over zou beschikken.
Wel kan ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid een toelichting geven op de wijze waarop het is geregeld in de Appa en het Besluit sollicitatieplicht Appa voor gewezen politieke ambtsdragers (Sollicitatiebesluit).
In die zin kan ik bevestigen dat de uitkering gedurende het eerste jaar 80% is van de bezoldiging waarvan de uitkering is afgeleid, en voor de resterende duur van de uitkering 70%. Zie in dit verband voor voormalig burgemeesters artikel 130, eerste lid, juncto artikel 133, eerste lid, van de Appa.
Overigens kan het bedrag aan uit te betalen uitkering lager uitvallen indien nieuwe inkomsten met de uitkering worden verrekend.
Wordt de sollicitatieplicht voor voormalig politieke ambtsdragers hier nagekomen? Zo nee, wat wordt daarop ondernomen? Zo ja, vindt u deze sollicitatieplicht streng genoeg?
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder 2 is dit individuele geval een aangelegenheid van de gemeente Maastricht.
In algemene zin kan ik meedelen dat er een sanctie kan worden toegepast indien de uitkeringsgerechtigde op het punt van de sollicitatieplicht niet aan zijn of haar verplichtingen op grond van de Appa voldoet. Het sanctieregime is afgeleid van de Werkloosheidswet (WW). Een dergelijke beoordeling is afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, mede gezien de in het re-integratieplan vastgelegde afspraken en het advies van het re-integratiebureau. Het systeem van het Sollicitatiebesluit is zodanig dat er regelmatig een vinger aan de pols wordt gehouden.
Mogen voormalig politieke ambtsdragers, net als iemand in de WW, maximaal 20 vakantiedagen opnemen? Moeten zij daarnaast het aantal vakantiedagen doorgeven, en wanneer dit niet gebeurt, wordt er dan gekort op het wachtgeld, zoals bij de WW? Zo nee, waarom niet?2
Voormalig politieke ambtsdragers mogen inderdaad, net als iemand in de WW, maximaal 20 vakantiedagen opnemen. Dit is opgenomen in artikel 2.6 van het Sollicitatiebesluit. Dit artikel is afgeleid van de Vakantieregeling WW.
Ook een eventuele sanctie is afgeleid van de WW. Deze vindt in voorkomend geval plaats in de vorm van een inhouding van de uitkering. Zie in dit verband de artikelen 4.1 tot en met 4.4 van genoemd besluit.
Moeten voormalig politieke ambtsdragers, net als iemand in de WW, taken in een werkmap uitvoeren en wanneer dit niet gebeurt, wordt er dan gekort op het wachtgeld, zoals bij de WW? Zo nee, waarom niet?3
Op grond van de Appa wordt een enigszins andere werkwijze gevolgd, maar in de kern is die vergelijkbaar. Voor elke Appa-uitkeringsgerechtigde wordt een re-integratieplan opgesteld. In dit re-integratieplan staan harde afspraken welke voorgenomen activiteiten betrokkene gaat ondernemen om weer aan het werk te gaan of om zich daarop voor te bereiden. Hierbij kan gedacht worden aan concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten, opleidingen of cursussen, het starten van een eigen onderneming, enz. Dit plan is maatwerk want niet elke uitkeringsgerechtigde heeft dezelfde afstand tot de arbeidsmarkt.
In dit re-integratieplan staat ook de wijze waarop en de frequentie waarin betrokkene contact heeft met het re-integratiebureau. Vaak is dit contact met het re-integratiebureau wekelijks. Minimaal om de drie maanden ontvangt de uitvoeringsorganisatie een rapportage van het re-integratiebureau. Dit re-integratieplan wordt, zolang de sollicitatieplicht geldt, om de drie maanden door het re-integratiebureau met betrokkene geëvalueerd; en zo nodig uitgewerkt of aangepast. De uitvoeringsorganisatie en het re-integratiebureau houden dus zeer regelmatig een vinger aan de pols.
Op het niet meewerken aan het opstellen en uitvoeren van dit plan staan sancties op grond van het Sollicitatiebesluit. Deze sancties zijn afgeleid van de sancties die voor de WW gelden. Het is een systeem van inhoudingen op de Appa-uitkering.
Bent u bereid de wachtgeldregeling af te schaffen of te versoberen zodat deze meer in lijn komt met de WW-rechten van werknemers? Zo nee, waarom niet?
De laatste jaren zijn al verschillende aanpassingen in de Appa doorgevoerd, zowel ten aanzien van het deel betreffende de uitkeringen als dat ten aanzien van de pensioenen; laatstelijk nog per 1 januari 2016. Zo is de duur van de uitkering teruggebracht tot maximaal drie jaar en twee maanden (de maximale WW-duur) en is de duur van de voortgezette uitkering teruggebracht van maximaal tien jaar naar maximaal vijf jaar.
Bij brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 28 479, nr. 73) heb ik mijn visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin heb ik betoogd dat een politiek ambt een eigen dynamiek kent en op onderdelen specifieke kenmerken heeft die afwijken van een baan in het bedrijfsleven of bij de overheid.
De door mij geschetste visie maakt een samenhangend beleid ten aanzien van de rechtpositie mogelijk en kan de verschillen, maar ook de overeenkomsten, met de arbeidsvoorwaarden van werknemers in publieke en private sector verklaren en onderbouwen. Daarom zijn de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers in principe zoveel mogelijk in lijn met die van werknemers. Maar de bijzondere positie (bijvoorbeeld de gebondenheid aan het vertrouwensbeginsel en het ontbreken van ontslagbescherming) en de staatsrechtelijke verhoudingen brengen met zich mee dat arbeidsvoorwaarden soms een bijzondere vorm (moeten) hebben.
Het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chauffeur Francis: Helaas geen beterschap bij AFMB ltd»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de FNV van 15 januari 2014 over het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited en schijnconstructies waarmee het bedrijf in kwestie concurreert op arbeidsvoorwaarden en uw toenmalige reactie daarop? Welke acties zijn er sindsdien ondernomen om schijnconstructies bij AFMB Limited aan te pakken en met welk resultaat?2
De berichtgeving rond het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited heeft mede geleid tot een aantal acties rond de Cyprusroute in het algemeen, en het betrokken bedrijf in het bijzonder.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Ministerie van SZW hebben op 23 januari 2014 met de Cypriotische overheid afspraken gemaakt over een verbeterde gegevensuitwisseling over bedrijven die zich (al dan niet fictief) op Cyprus hebben gevestigd. Het betreft hier specifiek een lijst van concrete gegevens die kunnen worden uitgewisseld teneinde te kunnen bepalen welke socialezekerheidswetgeving op betrokken werknemers van toepassing is.
Voor de vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving heeft de SVB het standpunt ingenomen dat de chauffeurs materieel gezien voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving, geen dienstbetrekking hebben met de Cypriotische onderneming AFMB en dat deze onderneming voor deze vaststelling niet in Cyprus is gevestigd. Als gevolg hiervan zijn de chauffeurs op grond van Europese wet- en regelgeving verplicht verzekerd in Nederland. De chauffeurs en AFMB hebben bezwaar en beroep aangetekend tegen de beslissingen van de SVB. Deze zaak ligt thans voor bij de rechtbank in Amsterdam. Binnenkort wordt ter zake een uitspraak verwacht.
Wat is uw reactie op de recente berichtgeving dat volgens de FNV opnieuw sprake is van gebruik van de Cyprusroute en schijnconstructies bij AFMB Limited? Wat is uw reactie op de stelling in de berichtgeving dat de eerdere ingreep van de Sociale Verzekeringsbank niet geleid heeft tot een andere werkwijze? Bent u bereid nieuw onderzoek te laten doen naar de omstandigheden bij AFMB Limited?
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen (varianten op de Cyprusroute), waaraan hier wordt gerefereerd kan worden meegedeeld dat deze de aandacht hebben van de verschillende ketenpartners op het terrein van werk en inkomen (onder andere SVB, UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en vakbonden). In het belang van de lopende beroepszaak en eventuele vervolgacties kan over de inhoud van mogelijke onderzoeken echter geen informatie worden verstrekt.
Wat is uw reactie op de voorstellen van de FNV om de inspectie Leefomgeving en Transport handhavend te laten optreden en om de Niwo-vergunning in te trekken? Bent u bereid om u hier hard voor te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het betrokken bedrijf AFMB-limited heeft geen vergunning voor goederenvervoer over de weg van de NIWO. Het bedrijf presenteert zich thans als adviesbureau en is niet werkzaam als Nederlands transportbedrijf in de sector. Er is dan ook geen NIWO-vergunning die kan worden ingetrokken.
In hoeverre is de situatie bij AFMB Limited tekenend voor een situatie in Europa waarbij er in toenemende mate sprake is van schijnzelfstandigheid onder vrachtwagenchauffeurs? In welke mate worden Nederlandse chauffeurs hierdoor gedwongen om te werken zonder enige sociale zekerheid? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om op te treden tegen dit verschijnsel? Welke mogelijkheden biedt de Wet aanpak schijnconstructies hiertoe? Welke maatregelen kunnen er op Europees niveau genomen worden? Bent u bereid om u daarvoor in te zetten?
Het bestrijden van misbruik en schijnconstructies in de sociale zekerheid en op het gebied van arbeidsvoorwaarden is een speerpunt van beleid voor het kabinet. Het illegale karakter van veel misbruikvormen maakt het moeilijk na te gaan hoe vaak het voorkomt, en of er sprake is van toe- of afname. Daarom is handhavingsbeleid er vooral op gericht om risicovolle sectoren en bedrijven systematisch te controleren aan de hand van ervaringsgegevens en risicoanalyses. Hierbij wordt vanzelfsprekend optimaal gebruik gemaakt van de instrumenten die het wettelijk kader verschaft, waaronder die uit de Wet aanpak schijnconstructies, de Handhavingsrichtlijn en het binnenkort in te richten Platform tegen zwartwerk.
In Europees verband zet Nederland er sterk op in om fatsoenlijk werk voor werknemers binnen de EU te bevorderen en sociale dumping, schijnconstructies en valse concurrentie te bestrijden. De op 8 maart jl. ter zake gepresenteerde herziening van de Detacheringrichtlijn (COM (2016) 128) is hierbij een belangrijke stap in de goede richting. Uw Kamer zal middels een BNC fiche hierover verder geïnformeerd worden. Voor wat betreft de transportsector geeft de Commissie aan dat meer onderzoek nodig is voor verduidelijking en toepassing van de richtlijn op de transportsector. De Commissie wijst op het later dit jaar uit te brengen «Road Package». De initiatieven in het kader van het Road Package moeten volgens de Commissie voor de wegvervoersector bijdragen aan meer duidelijkheid en een betere handhaving van de voorschriften die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten in de vervoersector. Wij zien deze voorstellen met belangstelling tegemoet.
Het bericht dat schoonmakers uitgebuit worden in hotels |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van woensdag 27 januari 2016 van Rambam over schoonmakers die uitgebuit worden in hotels?1
Zie beantwoording Kamervragen 2016Z01872, vraag 2.
Deelt u de mening dat schoonmakers betaald moeten worden volgens de geldende collectieve arbeidsovereenkomst (cao)?
Zoals in vraag 2 en 5 van de beantwoording van Kamervragen 2016Z01872 aangegeven vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen en houdt de Inspectie SZW actief toezicht op de schoonmaak in de hotelbranche.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarbij hebben ook sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op het feit dat schoonmaakmedewerkers in Bastion hotels ver onder het minimumloon betaald worden, terwijl eigenaar Maik Willems dankzij deze hotels multimiljonair is?2
Uiteraard vind ik dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon moeten krijgen.
In Nederland moet altijd tenminste het minimumloon betaald worden, en moeten geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd. Ook moeten misstanden op de arbeidsmarkt worden voorkomen. Dit gebeurt onder meer door toezicht te houden op de naleving van den Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Daarbij worden vanaf 1 januari 2016 ook de inspectieresultaten op het gebied van Eerlijk werk openbaar gemaakt op een speciale website (www.inspectieresultaten.nl).
Bent u bekend met andere hotels en hotelketens waar schoonmaakmedewerkers uitgebuit worden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie Kamervragen 2016Z01872, vraag 5.
Welke gerichte maatregelen en acties heeft u genomen of gaat u nemen om uitbuiting van schoonmakers in hotels tegen te gaan?
Zie vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW te laten onderzoeken of hier sprake is van arbeidsuitbuiting zoals vermeld in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Inspecteurs van de Inspectie SZW zijn bij hun inspecties alert op signalen van arbeidsuitbuiting. Als inspecteurs het vermoeden hebben dat er sprake is van arbeidsuitbuiting melden zij dit bij de directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van arbeidsuitbuiting. Onlangs zijn inspecteurs aanvullend getraind op het herkennen van deze signalen.
Schoonmakers in de hotelbranche die zwaar onderbetaald worden door middel van stukloon |
|
Roos Vermeij (PvdA), Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Rambam waarin medewerkers uit de hotelbranche zwaar onderbetaald krijgen door middel van stukloon? (VARA 27 januari 2016)
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door Rambam? Zo ja, deelt u de mening dat dat het onacceptabel is dat werknemers niet betaald worden volgens cao-afspraken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen. In het verleden is wel gebleken dat de schoonmaaksector kwetsbaar is voor misstanden. De schoonmaak in hotels heeft daarom ook de speciale aandacht van de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarnaast hebben sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Zijn er in 2015 door de inspectie SZW controles uitgevoerd naar misstanden in de hotelbranche? Zo ja, om hoeveel controles gaat het en hoeveel misstanden zijn er geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
In 2015 heeft de Inspectie SZW controles uitgevoerd naar schoonmaak in de hotelbranche. De voorlopige cijfers zijn als volgt. Er zijn 94 zaken gestart die betrekking hadden op hotels en hotel restaurants. Hiervan zijn er 18 nog in onderzoek. Van de 76 afgesloten zaken is in 16 gevallen een overtreding geconstateerd.
Onderhoudt de rijksoverheid zakelijke relaties met hotelketens waar misstanden door de inspectie SZW zijn geconstateerd? Zo ja, bent u bereid om deze relaties in het kader van bijvoorbeeld slecht werkgeverschap te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk kan het voorkomen dat de rijksoverheid gebruik maakt van hotels waar eerder door Inspectie SZW misstanden zijn geconstateerd. Wanneer de Inspectie overtredingen constateert bij hotels wordt een boete of maatregel opgelegd, maar heeft dit niet tot gevolg dat eventuele zakelijke relaties van de rijksoverheid met het betreffende bedrijf worden beëindigd. De achtergrond hiervan is dat met het beboeten van hotels door de Inspectie reeds strafmaatregelen worden genomen.
De rijksoverheid heeft geen rechtstreekse zakelijke relaties met specifieke hotelketens, maar met een intermediair. Wanneer de rijksoverheid gebruik maakt van hotels, worden de reserveringen meestal gedaan via de intermediair. Op de overeenkomst van de rijksoverheid met de intermediair zijn de generieke sociale voorwaarden van toepassing. De intermediair geeft hiermee aan de algemene mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen van de International Labour Organisation (ILO) te respecteren.
Voor toekomstige contracten voor inkoop en reservering van hotels zal ik bezien of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen ten aanzien van de naleving van sociale- en arbeidswetten.
Bent u, naar aanleiding van de uitzending van Rambam, bereid om extra controles naar misstanden in de hotelbranche te laten uitvoeren? Zo ja, wanneer denkt u deze controles uit te kunnen laten voeren door de inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
De schoonmaak in hotels heeft al sinds een aantal jaar extra aandacht van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt risicogericht. In haar meerjarenplan heeft zij verschillende risico’s geïdentificeerd die zich kunnen manifesteren binnen de schoonmaaksector, zoals hoge werkdruk, fysiek zwaar werk en illegale tewerkstelling. Daarom heeft zij een inspectieprogramma Schoonmaak ingericht. In 2014 en 2015 heeft de Inspectie SZW haar focus binnen dit programma onder meer gelegd op de schoonmaak van hotels. Er is een interventieteam Schoonmaak opgericht, waarin onder meer samen wordt gewerkt met de Belastingdienst, UWV en gemeenten. Vorig jaar kreeg een grote hotelketen al ruim drie ton boete vanwege misstanden rond het betalen van haar schoonmakers. Ook in 2016 heeft specifiek de schoonmaak van hotels de aanhoudende aandacht van de Inspectie.
De Duitse arbeidsmarkt die geen schade leidt door de invoering van het minimumloon |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schade van minimumloon in Duitsland blijft uit»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland sinds 1 januari 2015 vanaf 18 jaar een minimumloon is ingevoerd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Duitse arbeidsmarkt een jaar na de invoering van het minimumloon, ondanks waarschuwingen van economen, ongeschonden is gebleven en de werkloosheid zelfs daalde naar het laagste niveau in 24 jaar?
Bij de invoering van het Duitse minimumloon werd door verschillende economen gewaarschuwd voor negatieve werkgelegenheidseffecten van het minimumloon. Hoewel onbekend is hoe de werkloosheid zich ontwikkeld zou hebben als Duitsland geen minimumloon ingevoerd zou hebben, lijkt het er op het eerste gezicht op dat de effecten van de invoering van het minimumloon op de arbeidsmarkt in Duitsland relatief beperkt zijn geweest. Ook het Institut für Wirtschaftsforschung (IFO) en Institut der Deutschen Wirtschaft (IW) hebben dat recent geconcludeerd2.
De beperkte invloed die de invoering van het minimumloon in Duitsland heeft gehad op de arbeidsmarkt hangt volgens deze onderzoeksinstituten vermoedelijk samen met het gegeven dat werkgevers andere aanpassingsmechanismen hebben gebruikt om de loonkostenstijging op te vangen. Werkgevers hebben voor een deel de loonkostenstijging bijvoorbeeld doorgerekend aan de consument. Zo zijn, volgens het IW, de prijzen van taxiritten, restaurantbezoeken en huishoudelijke hulpen gestegen. Omdat echter gelijktijdig de energieprijzen gedaald zijn, zijn grootschalige prijsstijgingen uitgebleven. Dit heeft de effecten op de arbeidsmarkt beperkt.
Uit het uitblijven van substantiële effecten op de Duitse arbeidsmarkt als gevolg van de invoering van een minimumloon mag echter, zo stellen deze onderzoeksinstituten, nog niet geconcludeerd worden dat een aanpassing of invoering van het minimumloon zonder arbeidsmarkteffecten gepaard gaat. Het is namelijk bekend dat de effecten op de arbeidsmarkt van de invoering van een minimumloon met enige vertraging zichtbaar worden. Aanpassingen in de werkgelegenheid vinden namelijk geleidelijk plaats.
Wilt u bij uw afweging met betrekking tot de herziening van de Wet minimumloon de resultaten uit Duitsland betrekken? Zo ja, kunt u daarbij een vergelijking maken tussen de Duitse en Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 23 april 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 623) heb ik toegezegd om bij de herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ook oog te hebben voor de vormgeving van het minimumloon en de arbeidsmarktuitkomsten in andere landen. De invoering van het minimumloon in Duitsland, alsmede de daarmee samenhangende arbeidsmarktuitkomsten, zal ik daar uiteraard bij betrekken.
De cao Besloten Busvervoer 2015-2016 |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat u in de beantwoording van eerdere vragen over de cao Besloten Busvervoer zegt dat het enerzijds niet noodzakelijk is cao-partijen te verzoeken de cao Besloten Busvervoer, artikel 48, te wijzigen terwijl u wel stelt dat het «conditioneel is voor honorering van een toekomstig verzoek voor algemeen verbindend verklaring»?1
Het was voor de algemeen verbindendverklaring van artikel 48 niet noodzakelijk om cao-partijen te verzoeken dit artikel te wijzigen, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Uit die overwegingen blijkt op welke wijze aan de eis van dienstbetrekking, die in dit artikel is opgenomen invulling dient te worden gegeven. Het verdient de voorkeur dat cao-partijen bij een volgend avv-verzoek dit zelf in de cao-tekst tot uitdrukking brengen.
Bent u van mening dat de Staatscourant niet moet worden gebruikt om interpretaties te geven van cao-artikelen die tegen de wet c.q. jurisprudentie ingaan en toch algemeen verbindend zijn verklaard? Zo neen, waarom niet?
De reikwijdte van artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer wordt mede bepaald door het arrest van het Hof Justitie EU van 4 december 2014. De kantonrechter Tilburg heeft in een verklaring voor recht ten aanzien van artikel 53 (nu artikel 48) bepaald dat voor de toepasselijkheid van dit artikel op zzp’ers moet worden aangesloten bij dit arrest van het Hof. In het besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is overwogen dat artikel 48 met inachtneming van deze jurisprudentie algemeen verbindend is verklaard. De uitleg dat artikel 48 van de cao niet van toepassing is op zzp’ers als zelfstandige marktdeelnemers vloeit in eerste instantie dus voort uit eerdergenoemde gepubliceerde jurisprudentie en niet uit de publicatie van het avv-besluit in de Staatscourant.
Deelt u de mening dat de cao moet worden gewijzigd en zolang dit niet het geval is, de algemeen verbindend verklaring (AVV) van artikel 48 moet worden ingetrokken? Zo ja, wanneer gaat u de sociale partners hiertoe bewegen en wanneer gaat u de AVV intrekken als zij weigeren deze cao-bepaling aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet noodzakelijk om de algemeenverbindendverklaring van artikel 48 in te trekken, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Zie voorts mijn beantwoording van vraag 2.
Het oneigenlijk gebruik van de pensioenknip |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «AFM kritisch over praktijk rond pensioenknip»?1
Ja, de AFM heeft hierover een nieuwsbrief gepubliceerd.2
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders er voor kiezen om enkel mee te werken aan de pensioenknip aan de eigen deelnemers? Wat vindt u van de conclusie van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat mensen hierdoor nauwelijks gebruik kunnen maken van de pensioenknip, terwijl ze dat wel zouden willen?
In de situatie dat een deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd nadert, geldt een informatieverplichting voor de pensioenuitvoerder om de deelnemer te wijzen op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de pensioenknip. Deelnemers dienen daarnaast tijdig geïnformeerd te worden over de pensioenknip. Deze informatieverplichting geldt ook voor de «ontvangende» pensioenuitvoerder/verzekeraar. Ondanks de verplichting om mee te werken aan de pensioenknip bij hun deelnemers, zijn verzekeraars echter niet verplicht om een offerte voor de pensioenknip uit te brengen aan deelnemers van buiten. De contractsvrijheid brengt met zich mee dat zij zelf kunnen afwegen of zij een deelnemer accepteren. Ik zal dit punt nogmaals bespreken met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars welwillend omgaan met verzoeken voor de pensioenknip.
Bent u bereid om verzekeraars er op aan te spreken dat zij ook meewerken aan de pensioenknip bij deelnemers van buiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u er van dat verzekeraars vooral nadruk leggen op de mogelijke nadelen dan op de voordelen? Deelt u de mening dat verzekeraars een objectieve en neutrale weerspiegeling moeten geven van de risico’s?
Zoals de AFM ook aangeeft in het betreffende nieuwsbericht, dient de informatie op grond van de wet pensioencommunicatie «evenwichtig» te zijn. Dit betekent dat alle relevante voor- en nadelen expliciet in beeld moeten worden gebracht. Gelet op de uitkomsten van de evaluatie van de pensioenknip (Kamerstukken II, 2013/14, 32 043, nr. 178), vind ik het begrijpelijk dat verzekeraars de mogelijke risico’s en nadelen duidelijk in beeld brengen. Dat neemt niet weg dat ook de relevante voordelen expliciet in beeld moeten worden gebracht. De deelnemer moet aan de hand van de in kaart gebrachte voor- en nadelen in de gelegenheid zijn om een goede afweging voor zichzelf te maken. De AFM houdt risicogestuurd toezicht op basis van de signalen die zij ontvangt.
Herkent u signalen dat verzekeraars liever niet meedoen aan de pensioenknip omdat er naast deze signalen van de AFM in het verleden er ook al problemen waren bij de uitvoering van de pensioenknip?2
De signalen dat verzekeraars de nadruk leggen op de mogelijke risico’s en nadelen van de pensioenknip zijn mij bekend. Stichting Geldbelangen heeft daar eerder ook op gewezen. Om die reden vind ik het belangrijk dat deelnemers signalen over de informatieverstrekking melden bij de toezichthouders. Voorts zal ik bij het Verbond van Verzekeraars aandacht blijven vragen voor de uitvoering van de pensioenknip.
Het bericht ‘Klokkenluider aan de grond’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Klokkenluider aan de grond»?1
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen over deze kwestie al heb aangegeven zijn de misstanden waar het nu om gaat niet gewenst2. Dat geldt eens te meer als blijkt dat de werknemer die zijn recht heeft proberen te halen daar nog lange tijd de nadelen van ondervindt. Het is belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en dat werknemers het loon ontvangen waar zij op grond van de wet of hun cao recht op hebben.
Bent u bereid na te gaan wat het verschil van inzicht is tussen de Portugese Belastingdienst en de Nederlandse Belastingdienst? Bent u bereid om u in te spannen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Belastingdienst kantoor buitenland te Heerlen is bevoegd voor de belastingaangelegenheden van inwoners van Portugal, zoals betrokkene. De Belastingdienst heeft over deze problematiek contact met betrokkene.
Bent u bereid om te onderzoeken of het waar is dat de klokkenluider geen werk kan vinden doordat hij op een zwarte lijst is geplaatst? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen als dit het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vernomen dat Rimec Ltd. (thans: Mecra) beschikt over een lijst waarop de namen van werknemers staan vermeld. Aan een aantal namen is een kwalificatie of diskwalificatie toegevoegd. Op welke wijze deze lijst gebruikt wordt, of de lijst wordt verspreid naar andere bedrijven en of betrokkene daarop is vermeld is mij niet bekend. Het betreft hier een zaak tussen werkgever en werknemer. Het is dan ook aan de werknemer om de afweging te maken of er voldoende aanknopingspunten zijn om tegen de handelwijze van de Rimec/Mecra een civielrechtelijke procedure te starten.
Hebben alle benadeelde werknemers die betrokken waren bij de aanleg van de A2-tunnel in Maastricht gekregen waar zij recht op hebben? Zo ja, welk bedrag is er totaal aan de werknemers overgemaakt? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak en welke stappen gaat u ondernemen?
Bij vonnis van 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) een veroordeling uitgesproken ten laste van Rimec/Mecra. Deze houdt – zakelijk weergegeven – in dat Rimec/Mecra alle bepalingen van de cao Bouwnijverheid dient na te leven jegens de werknemers van haarzelf en enkele dochtervennootschappen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het Technisch Bureau Bouwnijverheid bevoegd is deze naleving door Rimec/Mecra af te dwingen en dat dit bedrijf daartoe de benodigde informatie dient te verschaffen. Rimec/Mecra is tevens veroordeeld zodanige nabetalingen te doen aan haar arbeidskrachten dat deze hebben ontvangen waarop zij conform cao recht hebben. Voorts dient het bedrijf een bedrag aan het Bedrijfstakpensioenfonds Bouw te voldoen wegens achterstallige premie.
Rimec/Mecra heeft tot nog toe niet aan deze veroordelingen voldaan. Hoger beroep tegen genoemd vonnis is momenteel aanhangig.
Arbeidsmigratie binnen Europa |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Parijs» en Brexit blazen arbeidsmigratie van Europese agenda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt waarmee vrij verkeer van werknemers te vaak gepaard gaat óók een urgent probleem is dat snel (mede) in EU-verband moet worden aangepakt?
Zoals bekend deel ik de zorgen van de vragenstellers over de gevolgen van het vrije verkeer binnen Europa. Ook de Europese Commissie deelt inmiddels dit standpunt. De Commissie wil de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt in de EU steviger aanpakken. Volgens EU Commissaris Thyssen van Werk, Sociale Zaken en Arbeidsmobiliteit is het slecht voor het imago en de geloofwaardigheid van de EU als daar niets tegen wordt gedaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er bijvoorbeeld vertraging ontstaat rondom de noodzakelijke aanpassing van de Detacheringsrichtlijn? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er spoedig een grondige herziening van de Detacheringsrichtlijn tot stand komt? Op welke wijze gaat u hierop inzetten in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2016?
Gezien het belang dat de Europese Commissie aan dit onderwerp hecht verwacht ik niet dat er onnodige vertraging ontstaat. Commissaris Thyssen hoopt dat het Arbeidsmobiliteitpakket binnenkort wordt uitgebracht, zodat in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die op 7 maart 2016 plaatsvindt een eerste gedachtewisseling kan plaatsvinden. Nederland heeft als reactie op de mededeling van de EU Commissaris om met een Arbeidsmobiliteitpakket te komen, aangegeven, dat zij als Voorzitter dit pakket graag verder wil brengen. Nederland zal haar concrete standpunt formuleren als de inhoud van het Arbeidsmobiliteitpakket bekend is.
Bent u bereid om in Nederland alvast aan de slag te gaan met de aanpak van schijnzelfstandigheid, de problemen rondom het door de belastingdienst met de uitzendbranche overeengekomen ET-convenant en het A1-formulier, onder meer naar aanleiding van signalen hierover van de FNV? Zo ja, wat zijn uw voornemens met betrekking tot deze onderwerpen? Op welke termijn gaat u op deze punten actie ondernemen?2
In mijn brief van 2 oktober 2015 waarin ik de kabinetsreactie op het IBO-advies ZZP heb gegeven, ben ik ingegaan op mogelijkheden om schijnzelfstandigheid te bestrijden (EK, vergaderjaar 2015–2016, Bijlage bij Kamerstuk 34 036, letter H).
Wat betreft de door deze leden genoemde problematiek rondom buitenlandse uitzendkrachten heb ik tijdens het AO arbeidsmigratie van 23 september 2015 aangegeven dat het complexe materie blijkt te zijn. Eenvoudige oplossingen zijn niet voorhanden. Zodra er duidelijkheid over is zal ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer informeren.
Ook ben ik bezig de problemen rond het A1-formulier aan te pakken. De Administratieve commissie voor de coördinatie van sociale zekerheidsystemen van de EU heeft een werkgroep ingesteld die als taak heeft de problemen rond de A1-verklaring te inventariseren en met oplossingen te komen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep.
Een wethouder die zijn inkomen aanvult met wachtgeld |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over de wethouder in Albrandswaard die zijn wethoudersalaris laat aanvullen met wachtgeld?1
Er is geen sprake van een aanvulling. Wat hier heeft plaatsgevonden, is een gevolg van de verrekensystematiek van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voor zover deze de eerdere voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Dit gevolg is in lijn met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat wethouders in dit soort situaties gedurende de uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Deze toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen», is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (Kamerstuk 27 220, nr. 7). Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa. De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel was dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd. Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was.
Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, Kamerstuk 27 220, nr. 7, bladzijde2. Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethouderschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder. Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder in dezelfde gemeente. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder namelijk niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld alleen is bedoeld voor politieke ambtsdragers die werkloos zijn geworden?
De Appa-uitkering wordt uitsluitend toegekend als er sprake is van aftreden of ontslag van politieke ambtsdragers. De kwestie in Albrandswaard betreft echter een gevolg van de verrekeningssystematiek van de Appa zodra zo’n uitkering is toegekend. Deze specifieke situatie is voorzien en beoogd door de wetgever. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 voor de desbetreffende overwegingen.
In welke gemeenten wordt op dit moment het wachtgeld nog meer misbruikt om het inkomen van wethouders aan te vullen?
Er is in casu geen sprake van misbruik; het is een uitvloeisel van de sinds jaar en dag geldende verrekensystematiek van de Appa. Hoe vaak dit voorkomt, is mij niet bekend. Het Ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Overigens is het in dit verband de vraag of het wethouderschap in deeltijd zonder meer een eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De tijdsbestedingsnorm van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt. De eigen keuze beperkt zich tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces.
Is deze constructie mogelijk binnen de huidige wet? Zo ja, bent u bereid de wet aan te passen?
Er is geen sprake van een constructie. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Wellicht ten overvloede maak ik u erop attent dat deze beantwoording in lijn is met de beantwoording van de eerder in 2010 en 2014 door het lid Van Raak gestelde vragen over vergelijkbare situaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170 en 3171, resp. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2332).
Welke mogelijkheden hebt u om dit besluit van de gemeente Albrandswaard te vernietigen?
Geen. De gemeente voert de wet uit.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
Het bericht dat vrouwen nog steeds minder verdienen dan mannen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vrouwen nog steeds minder verdienen dan mannen?1
Het is heden ten dage niet uit te leggen dat het nog altijd voorkomt dat vrouwen minder verdienen dan mannen voor gelijkwaardig werk. Indien het inderdaad om gelijkwaardige arbeid gaat, is er sprake van beloningsdiscriminatie. Dit vindt het kabinet onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden.
Hoe verklaart u het feit dat werkende vrouwen boven de 35 jaar gemiddeld 3.000 euro minder verdienen dan hun mannelijke collega’s?
Voor een groot deel wordt het loonverschil tussen mannen en vrouwen veroorzaakt door verschillende posities op de arbeidsmarkt. Uit het Nationaal Salaris Onderzoek 2015, dat ten grondslag ligt aan het bericht van Intermediair, blijkt bijvoorbeeld dat mannen en vrouwen niet gelijk verdeeld zijn over de verschillende functiegroepen, branches en functieniveaus.
Op 17 november 2014 is aan uw Kamer het CBS onderzoek «Gelijk loon voor gelijk werk?»over beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen bij de overheid en in het bedrijfsleven in 2012 verzonden.2 Dit onderzoek geeft aan dat het ongecorrigeerd beloningsverschil voor de overheid 11 procent en voor het bedrijfsleven 21 procent is. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken (zoals leeftijd en opleidingsniveau) blijft een verschil over van 4 procent bij de overheid en 8 procent in het bedrijfsleven. Het gecorrigeerde beloningsverschil kan niet nader worden verklaard. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Genoemd CBS onderzoek geeft als meest verklarende factoren voor het loonverschil in het nadeel van vrouwen: leiding geven, arbeidsduur en aantal jaren werkervaring.
Hoe groot waren de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen in 2014, uitgesplitst naar overheid en naar bedrijfsleven?
Het CBS doet elke twee jaar onderzoek naar beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen bij de overheid en in het bedrijfsleven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een groot aantal variabelen uit verschillende databases. In 2016 volgt het onderzoek over beloningsverschillen in het jaar 2014. Het is niet mogelijk om eerder over beloningsverschillen te rapporteren.
Welke afspraken zijn er met de sociale partners gemaakt om de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen te verkleinen? Wat zijn de eerste resultaten hiervan?2
De afspraken met sociale partners maken deel uit van het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie. De Minister van SZW heeft u dit actieplan bij brief van 16 mei 20144 doen toekomen. In dit actieplan licht het kabinet toe op welke wijze discriminatie op de arbeidsmarkt wordt voorkomen en bestreden. Een van de maatregelen in dit actieplan is dat wordt gewezen op bestaande initiatieven die staan in het SER advies Discriminatie werkt niet! Werkgevers- en werknemersorganisaties worden verzocht deze initiatieven bij hun leden onder de aandacht te brengen.
Op 1 september jl. heeft de Minister van SZW de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie aan u aangeboden5. De initiatieven zoals genoemd in het SER advies zijn besproken met sociale partners. De Stichting van de Arbeid heeft bij brief van 21 juli 2015 nadere informatie verstrekt, waarbij is ingegaan op de activiteiten van sociale partners om gelijk loon voor gelijk werk te bevorderen. Enkele voorbeelden hiervan zijn trainingen als ondersteuning bij loononderhandelingen, het organiseren van een bijeenkomst voor vakbondsbestuurders om hen bewust te maken van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, het project Diversiteit in bedrijf, en het ontwikkelen van een Mindmap door de SER met de bevoegdheden van de ondernemingsraad om discriminatie te voorkomen. Ook wordt regelmatig in de media aandacht gevraagd voor het opheffen van het loonverschil tussen mannen en vrouwen, en wordt in campagnes van afdelingen internationaal aandacht gevraagd voor het thema schending van arbeidsrechten van vrouwen en voor het thema gelijke beloning.
Wat zijn de eerste resultaten van het onderzoek naar beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen werkzaam bij hogescholen?3
Het College voor de Rechten van de Mens verricht in samenwerking met de ministeries van OCW en SZW onderzoek naar gelijke beloning van mannen en vrouwen bij hogescholen. Dit onderzoek wordt in januari 2016 afgerond en openbaar gemaakt.
Welke rol ziet u voor zichzelf om de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen te verkleinen? Op welke wijze gaat u onderzoeken of de politiek iets aan de beloningsverschillen kan doen? Bent u bereid om de Kamer hierover vóór het kerstreces te informeren?4
Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet zich actief in om nog bestaande beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen. De afgelopen jaren zijn er verschillende acties ondernomen om het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen te verkleinen/weg te nemen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de facilitering van de website gelijkloon.nl, de Quickscan van het College voor de Rechten van de Mens, de organisatie van de Gelijk Loon Dagen, de met steun van het Ministerie van OCW door WomenInc. georganiseerde bewustwordingscampagne8 en onderzoek naar beloningsverschillen door het CBS. Voorts verrichten de ministeries van OCW en van SZW in samenwerking met het College onderzoek naar gelijke beloning bij hogescholen en in de verzekeringssector. Dit in vervolg op een soortgelijk onderzoek van het College bij de algemene ziekenhuizen in 2012. De resultaten van het onderzoek bij de hogescholen worden begin 2016 bekend gemaakt. Het onderzoek in de verzekeringssector wordt voor de zomer 2016 afgerond.
Ook is op 16 mei 2014 het voornoemde «Actieplan arbeidsdiscriminatie» en kabinetsreactie SER advies « Discriminatie werkt niet!» naar de Tweede Kamer verzonden, waarin ook acties zijn opgenomen met betrekking tot beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Op 1 september jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan.
Zoals aangegeven wordt een groot deel van het beloningsverschil niet veroorzaakt door beloningsdiscriminatie, maar door de verschillende posities van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Dit onderwerp krijgt aandacht in het emancipatiebeleid. Zo zijn er maatregelen
om meer vrouwen in topposities te laten benoemen, meer meisjes en vrouwen toe te leiden naar «mannenberoepen» zoals de techniek en om de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Begin 2016 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het emancipatiebeleid.
Universiteiten en hogescholen die de Wet werk en zekerheid ontduiken met knutselcontracten |
|
Roos Vermeij (PvdA), Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Universiteit ontduikt flexwet met «knutselcontracten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat universiteiten en hogescholen zoeken naar mogelijkheden om mensen niet in vaste dienst te nemen en daarmee de Wet werk en zekerheid (Wwz) proberen te ontduiken?
Met knutselcontracten wordt bedoeld contracten waarbij een contract voor onbepaalde tijd met een gering aantal uren gecombineerd wordt met één of meer tijdelijke contracten waarbij dezelfde werkzaamheden worden verricht als op basis van het contract voor onbepaalde tijd. Er zijn bij het Ministerie van OC&W geen gegevens over het hoger onderwijs bekend anders dan het krantenartikel «Universiteit ontduikt flexwet met knutselcontracten». In het artikel wordt onder andere gerefereerd aan de Universiteit van Amsterdam. Desgevraagd heeft deze universiteit aangegeven dat deze contracten in zeer beperkte mate voorkomen en dat als gevolg van de Wwz en de cao het gebruik hiervan zal afnemen. Hetzelfde effect zal gelden voor de andere universiteiten die in het Volkskrant artikel worden genoemd.
Welke universiteiten en hogescholen maken gebruik van deze «knutselcontracten»?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze «knutselcontracten» in overeenstemming met de bepalingen uit de cao Nederlandse Universiteiten 2015–2016?2
Het is niet aan ons om te oordelen of deze contracten in overeenstemming zijn met de bepalingen uit de genoemde cao maar aan cao-partijen zelf en uiteindelijk aan de rechter.
Overigens is het hoger onderwijs terughoudend geworden met flexibele constructies vanwege de Wwz. Dit blijkt ook uit de nieuwe cao bepalingen die zijn aangepast aan de Wwz.
Daardoor kan er niet meer een onbeperkt aantal tijdelijke contracten worden gesloten, ook niet in combinatie met een contract voor onbepaalde tijd. Daarnaast wordt externe inhuur teruggedrongen. Op grond van de cao werken universiteiten bijvoorbeeld bij het wetenschappelijk personeel alleen nog met dienstverbanden, dat wil zeggen dat werknemers rechtstreeks in dienst komen van de universiteiten, behoudens lopende contracten en situaties waarin behoefte bestaat aan extra personeel voor het wegwerken van incidentele achterstanden en/of wegens ziekte, zwangerschap- en bevallingsverlof.
Herinnert u zich de motie M.L. Vos met betrekking tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en de wetenschap?3
Ja.
Kunt u, gezien het krantenbericht, toelichten in hoeverre er uitvoering is gegeven aan die motie?
In de Strategische agenda hoger onderwijs is uitvoering gegeven aan deze motie (bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481). Daarnaast is in de «Wetenschapsvisie 2025», aangekondigd dat de stabiliteit en de voorspelbaarheid van de financiële middelen van universiteiten worden vergroot in lijn met de aanbeveling van het IBO4. Vanaf 2017 wordt het mogelijk gemaakt om in de bekostiging van het onderzoeksdeel van de universiteiten met driejarige gemiddelden te werken, zodat een wijziging in een jaar van bijvoorbeeld het aantal verleende graden niet direct leidt tot grote schommelingen in de bekostiging van onderzoek. Tevens wordt in 2017 de bekostiging van de promovendi verlaagd van maximaal 24% naar een vast percentage van 20%. Omdat daardoor het budget in totaliteit niet meer fluctueert, ontstaat meer stabiliteit in de bekostiging van het onderzoeksdeel van universiteiten. Universiteiten kunnen daarmee beter voorzien wat de omvang van hun eerste geldstroom de komende jaren zal zijn. Dit kan ook leiden tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en de wetenschap.
Deelt u de mening dat de Wwz werknemers juist meer zekerheid moet bieden en dat dergelijke «knutselcontracten» daarom ongewenst zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen bent u bereid om in te zetten om dergelijk constructies bij universiteiten en hogescholen in de toekomst te voorkomen?
Ja, wij delen deze mening. Daar waar naar aard en omvang sprake is van structurele werkzaamheden is het contract voor onbepaalde tijd de norm. Wel wordt opgemerkt dat gecombineerde contracten zullen blijven voorkomen, bijvoorbeeld in het geval van een aanvullend tijdelijk contract bij vervanging wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof of om elders een tijdelijk gebrek aan specifieke deskundigheid te overbruggen. Het is aan partijen zelf om zorgvuldig om te gaan met de mogelijkheden die de cao hiervoor biedt.
Deelt u de mening dat deze handelwijze zich slecht verhoudt tot de wens van een fatsoenlijke arbeidsmarkt waarbij mensen juist perspectief zou moeten worden geboden?
Ja, voor zover het betreft contracten waarbij een contract voor onbepaalde tijd met een gering aantal uren gecombineerd wordt met één of meer tijdelijke contracten waarbij dezelfde werkzaamheden worden verricht als op basis van het contract voor onbepaalde tijd. Bij het antwoord op vraag zes is al aangeven dat er maatregelen zijn genomen die bij universiteiten kunnen leiden tot nog stabielere carrièrepaden in het hoger onderwijs. Die maatregelen hebben niet alleen betrekking op combinatiecontracten maar op alle tijdelijke contracten.
Naar aanleiding van reactie aan de Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 036, F |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kunt u zich herinneren dat u aan de Eerste Kamer schreef dat een relevante afwijking van een beoordeelde overeenkomst bijvoorbeeld kan zijn dat er in de overeenkomst staat dat de opdrachtnemer zich vrij mag laten vervangen, maar dat de opdrachtgever dit in de praktijk niet accepteert door de werkzaamheden van de vervangers te weigeren en van de opdrachtnemer te eisen dat hij al het werk persoonlijk verricht, en dat dit een dermate belangrijke afwijking is van de overeenkomst dat hierdoor een dienstbetrekking kan ontstaan?
Ja.
Hoeveel zzp-ers zijn er werkzaam binnen het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst en het UWV, al dan niet door tussenkomst van een broker, uitzendorganisatie of payrollbedrijf?
Het aantal zzp’ers dat rechtstreeks door de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën in 2015 is ingehuurd bedraagt respectievelijk 111 en 21 (stand per november 2015). De Belastingdienst en het Ministerie van Financiën beschikken niet over gegevens omtrent aantallen zzp’ers die via derden worden ingehuurd. Deze inhuuraanvragen lopen via gecontracteerde dienstverleners. Deze partijen verstrekken een inhuurkracht, waarbij de gevraagde deskundigheid voorop staat. Opdrachtgevers kunnen in het algemeen niet nagaan of de inhuurkracht in loondienst is bij de gecontracteerde leverancier of dat de inhuurkracht een zzp’er is. Het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst voelen zich gehouden om bij de aanbesteding met betrouwbare partijen in zee te gaan. Het Ministerie van Financiën contracteert voor de inhuur van arbeidskrachten op basis van de Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten 2014 (hierna: ARVODI-2014)1. De Belastingdienst heeft om in de behoefte aan inhuur te voorzien raamovereenkomsten gesloten met dienstverleners.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De informatie voor de beantwoording van de vragen over het UWV is afkomstig van dit ministerie. Het aantal zzp’ers dat voor het UWV werkzaamheden verricht, bedraagt per 1 november 2015: 119. Zij worden rechtstreeks ingehuurd.
Gaat u ermee akkoord dat deze mensen zichzelf kunnen vervangen vanaf 1 april 2016?
Opdrachtnemers die worden ingehuurd door het Ministerie van Financiën mogen zich slechts bij uitzondering laten vervangen. De mogelijkheid voor een opdrachtnemer om zich bij uitzondering te laten vervangen is geregeld in artikel 6, «Vervanging personen die belast zijn met de uitvoering van de Diensten» van de raamovereenkomst ARVODI-2014. Zo kan op grond van dit artikel een opdrachtnemer die belast is met de uitvoering van de diensten zich alleen na voorafgaande toestemming van de opdrachtgever tijdelijk of definitief laten vervangen. De opdrachtgever weigert zijn toestemming niet op onredelijke gronden en kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden. Voor de door de Belastingdienst rechtstreeks ingehuurde opdrachtnemers, de hiervoor genoemde 111, wordt thans geen vaste bepaling voor vervanging gehanteerd. Voor de Belastingdienst geldt dat de voorwaarden over mogelijke vervanging van de door derden ingehuurde krachten zijn vastgelegd in de onder 2 genoemde raamovereenkomst. Het betreft hierbij de vervanging die onvermijdelijk is.
Bij vervanging moeten uiteraard personen beschikbaar worden gesteld die qua deskundigheid, opleiding en ervaring ten minste gelijkwaardig zijn aan de te vervangen personen, dan wel voldoen aan hetgeen partijen ten aanzien van deze personen zijn overeengekomen.
Het UWV sluit een overeenkomst met zelfstandigen waarin is opgenomen dat de zelfstandige zich kan laten vervangen, mits het UWV daarmee instemt.
Zowel de in de overeenkomst ARVODI-2014 gehanteerde omschrijving als die van het UWV over vervanging zijn in fiscale zin onvoldoende om te kunnen spreken van vrije vervanging. De verplichting om de arbeid «persoonlijk» te verrichten is net als het betalen van loon aan de werknemer en het bestaan van werkgeversgezag een wezenlijk kenmerk van een arbeidsovereenkomst (art.7:610 Burgerlijk Wetboek). Aangezien dit cumulatieve voorwaarden zijn, leidt het enkele feit dat een zzp’er zich niet vrij mag laten vervangen niet direct tot de conclusie dat sprake is van een dienstbetrekking. Ook als (echte) vrije vervanging niet is toegestaan zoals in de situatie van de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en het UWV, maar er bijvoorbeeld geen sprake is van werkgeversgezag, is de arbeidsverhouding geen dienstbetrekking en is er wel sprake van een zzp’er.
Hoe gaat u toezien op kwaliteit en gaat u deze mogelijk door de zzp-er gestuurde vervangers ook screenen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke marge mag een zzp-er hanteren op de inzet van een vervanger, of laat u dat over aan de markt?
De opdrachtnemer mag zich slechts bij uitzondering laten vervangen. Voor zover vervanging voorkomt, staat hetgeen is opgenomen in artikel 6.2, «Vervanging personen die belast zijn met de uitvoering van de Diensten» van de raamovereenkomst ARVODI-2014, namelijk dat de voor de oorspronkelijke personen geldende tarieven bij vervanging niet kunnen worden verhoogd.
Voor het UWV gelden er geen regels voor de marge die een zzp’er mag hanteren.
Sluit de mogelijkheid dat een zzp-er zich kan laten vervangen aan bij de huidige regels inzake Europees aanbesteden?
De (raam)overeenkomsten voor inhuur binnen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën zijn verkregen als resultaat van een aanbestedingsproces.
Op grond van de Aanbestedingswet 2012 zijn overheden verplicht hun inkoopbehoefte via de in de Aanbestedingswet omschreven procedures in de markt te zetten. Deze Aanbestedingswet 2012 vormt de implementatie van de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Voor iedere (rijks)overheid die moet aanbesteden gelden regels en voorwaarden die moeten waarborgen dat algemene Europese beginselen van objectiviteit, transparantie en non-discriminatie worden geëerbiedigd. Bij de inhuur van personeel is gebruik gemaakt van de Europese aanbestedingsprocedure. De vervanging van een inhuurkracht vindt net als de eerste inhuur plaats binnen de voorwaarden van de inhuurovereenkomst, die gesloten is tengevolge van een Europese aanbesteding.
Het UWV besteedt zzp-werkzaamheden nationaal aan met een eigen Marktplaatssysteem.
Deelt u de mening dat indien zzp-ers onder leiding en toezicht werken er eigenlijk sprake is van een dienstbetrekking? Zo ja, wordt daar op dit moment al bij de aanstelling van een zzp-er opgelet en zo ja hoe?
Een zzp’er die onder leiding en toezicht werkt zal in dienstbetrekking werken, indien ook aan de andere voorwaarden voor een dienstbetrekking (de verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten en het betalen van loon) is voldaan.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën twee situaties van inhuur te onderscheiden: rechtstreekse inhuur en inhuur via derden. Om te beginnen met deze laatste situatie: op grond van de huidige wet- en regelgeving is het voor de opdrachtgever niet relevant of de inhuurkracht in loondienst is bij de gecontracteerde leverancier of dat deze een zzp’er is. Het is voor de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën net als voor andere opdrachtgevers uiteraard wel van belang om zich te vergewissen van de betrouwbaarheid van de dienstverlener waarmee hij in zee gaat.
Bij de situatie van rechtstreekse inhuur van zzp’ers geldt op basis van de huidige wet- en regelgeving de vrijwarende werking van de VAR. Ingeval sprake is van een VAR-wuo, mag de opdrachtgever er vanuit gaan dat de opdrachtnemer een zzp’er is. Binnen de huidige VAR-systematiek zijn er voor de opdrachtgever geen prikkels om te toetsen of, ondanks de VAR-wuo, feitelijk toch sprake is van een dienstbetrekking. Hierin brengt het wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) verandering. Op dit moment houden de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en het UWV bij de rechtstreekse inhuur al rekening met de voorwaarden van een dienstbetrekking, waaronder het werken onder leiding en toezicht. Het is echter niet uit te sluiten dat er in individuele gevallen toch sprake is van werken onder leiding en toezicht. Ook hier wreekt zich de systematiek van de huidige wet- en regelgeving. De Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en het UWV zullen, net als andere opdrachtgevers, na inwerkingtreding van de Wet DBA in hun processen moeten borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking. Door het nieuwe systeem van (model)overeenkomsten is dit eenvoudiger in te richten en te toetsen.