Aanhoudende problemen met de Intercity Direct en het stranden van reizigers in een donkere tunnel |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat reizigers ruim twee uur vast hebben gezeten in een Intercity Direct die stil was komen te staan in een tunnel?1
Het stranden van een trein is in alle situaties vervelend voor reizigers, zowel voor de reizigers in de trein zelf, als voor reizigers die te maken krijgen met de gevolgen voor andere treinen (vertraging of uitval).
De trein waarover het bericht gaat, betrof een IC direct die op weg was van Rotterdam naar Amsterdam. De trein kwam met drie rijtuigen in de tunnel en drie rijtuigen buiten de tunnel stil te staan. Reizigers hebben op sommige momenten in het donker gezeten, omdat de verlichting zich in deze situatie af en toe automatisch uitschakelt. De verlichting moet dan weer handmatig worden aangezet. Dat is zoveel mogelijk geprobeerd te doen.
Conform de geldende procedure zijn diverse evacuatiemethoden voorbereid om reizigers zo snel mogelijk weer op weg te helpen. Uiteindelijk zijn reizigers met bussen geëvacueerd. De ILT ziet toe op de duur van strandingen en hanteert hiervoor een norm van 2 uur. Vanuit die rol hebben NS en ProRail de afhandeling van deze stranding met de ILT geëvalueerd. De evacuatie is binnen de termijn van 2 uur gestart, maar niet alle reizigers konden binnen die termijn worden geholpen. De laatste reizigers waren na 2 uur en 47 minuten weer onderweg.
De duur van deze stranding en de omstandigheden zijn voor de betrokken reizigers natuurlijk erg onplezierig geweest.
Welke compensatie krijgen de reizigers die vast zijn komen te zitten in een donkere trein en acht u dit voldoende om tegemoet te komen aan de geleden schade en ongemak?
Voor alle reizigers geldt de regeling Geld Terug Bij Vertraging (GTBV). Bij een stranding ligt de primaire focus van NS op het zo goed mogelijk helpen van de reiziger, zodat deze zo snel en zo goed als mogelijk zijn reis kan vervolgen. Een team Veiligheid & Service van NS heeft geassisteerd met de evacuatie van reizigers naar de bussen. De gedupeerde reizigers zijn in Rotterdam en op Schiphol opgevangen door service personeel op het station. Voor reizigers die een vlucht moesten halen, heeft NS-personeel op Schiphol geholpen om oplossingen op maat te vinden; dit betrof in totaal 19 reizigers. Voor 13 mensen is er ter plekke een hotel geregeld en een taxi daarnaartoe (beide op kosten van NS). De andere zes reizigers hebben hun vlucht kunnen omboeken, waarbij NS heeft aangeboden de eventuele meerkosten te vergoeden indien dit niet gedekt wordt door de reisverzekering. Deze reizigers kunnen hiervoor contact opnemen met de Klantenservice van NS.
Met de GTBV-regeling, de geboden hulp aan passagiers en coulance voor bijkomende kosten doet NS naar mijn oordeel voldoende om reizigers tegemoet te komen.
Hoeveel Intercity Direct-treinen hebben in december 2016 en januari 2017 vertraging opgelopen of zijn uitgevallen en hoe verhoudt zich dat tot de twee maanden daarvoor?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de uitval en treinpunctualiteit in de periode van oktober 2016 t/m half februari 2017.
Maand
Uitval
Treinpunctualiteit (t.o.v. 3 minuten norm)
Oktober 2016
5,1%
84,9%
November 2016
6,8%
85,8%
December 2016
8,2%
84,6%
Januari 2017
10,1%
85,7%
Februari 20171
6,6%1
85,8%1
Voorlopige cijfers t/m 15 februari 2017
De cijfers tot en met december passen bij het beeld van eind vorig jaar over de ontwikkeling van de betrouwbaarheid, zoals aangegeven in mijn brief over prestatieafspraken voor de HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 495). Uit een eerste analyse van de cijfers in januari blijkt dat de hoge uitval mede samenhangt met een relatief groot aantal incidenten met een externe oorzaak, waaronder de stroomstoring in Amsterdam. De meest recente cijfers voor de eerste helft van februari laten zien dat de toename van de uitval zich niet lijkt door te zetten2.
In bovengenoemde brief over prestatieafspraken heb ik uw Kamer gemeld dat – gegeven de complexiteit van de HSL-corridor – een uitvalspercentage van 5% tot 7% realistisch haalbaar is, als NS en ProRail nog diverse verbetermaatregelen doorvoeren en als het vervoersaanbod op de HSL-Zuid gestabiliseerd is. De verbetermaatregelen zijn opgenomen in een verbeterprogramma onder de concessie, zodat ik op de uitvoering daarvan kan sturen. In de brief heb ik ook aangegeven dat ik dat geen bevredigende eindsituatie vind en 60 miljoen euro heb gereserveerd voor maatregelen aan de infrastructuur om de betrouwbaarheid op de HSL-Zuid te verhogen. ProRail en NS zullen IenM begin 2018 adviseren over de samenstelling van een mogelijk investeringspakket.
Zijn de vele storingen op het traject Breda–Den Haag van de afgelopen weken het gevolg van het feit dat de Intercity Direct sinds kort ook deels op dit traject wordt ingezet? Zo nee, kunt u dan aangeven waar deze verstoringen wel door veroorzaakt worden?
Per 23 januari is NS gestart met de nieuwe Intercityverbinding tussen Den Haag en Breda over de HSL. Hiervoor wordt hetzelfde type materieel ingezet als voor de IC direct (met 9 in plaats van 6 rijtuigen). NS noemt deze trein overigens geen IC direct.
Bij de start van een nieuwe treindienst is het volgens NS gebruikelijk dat de prestaties de eerste weken lager zijn dan normaal. De ervaring van NS is dat op de HSL minimaal vier tot zes weken nodig is, om een stabiel prestatieniveau te bereiken.
NS vindt desondanks dat de nieuwe treindienst de eerste weken nog niet presteert zoals NS vooraf had verwacht. In de eerste dagen na de start werd de lage betrouwbaarheid vaak veroorzaakt door externe factoren; zoals incidenten met goederentreinen en brandmeldingen in tunnels. Maar NS geeft aan dat een deel van de oorzaken in latere dagen vergelijkbaar zijn met oorzaken die ook een rol spelen bij de betrouwbaarheid van de IC direct. NS werkt samen met ProRail hard aan het verbeteren van de treindienst tussen Den Haag en Breda en hanteert hiervoor dezelfde verbeteraanpak als voor de IC direct.
Welke boodschap heeft u voor de vele reizigers vanuit Brabant die bijna dagelijks op social media klagen over het feit dat ze wederom geconfronteerd worden met uitval van treinen, vertragingen en een te krappe overstaptijd op Breda wanneer men vanaf Tilburg reist richting de Randstad?
NS werkt samen met ProRail hard aan het verbeteren van de verbinding. Bij het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat het gebruikelijk is dat de prestaties in de eerste vier tot zes weken na de introductie van een nieuwe dienst lager zijn dan normaal. Dit hangt samen met «kinderziektes» in de operatie die in de eerste periode van een nieuwe treindienst aan het licht komen en waardoor de prestaties nog niet op peil zijn. NS herkent de signalen van reizigers over de aansluiting tussen de Intercity Den Haag – Breda en de tijdelijke intercity Breda – Eindhoven (pendeldienst tot realisatie van directe verbinding vanaf begin april). NS verwacht dat de prestaties zich binnen enkele weken zullen stabiliseren op een niveau vergelijkbaar met de IC direct. Ik zal dit scherp blijven volgen.
Welke vorderingen zijn er de afgelopen maanden gemaakt om de problemen rondom de Intercity Direct de kop in te drukken en in hoeverre acht u dat voldoende?
In mijn brief over prestatieafspraken voor de HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 495) heb ik uw Kamer gemeld dat ik een review heb laten uitvoeren op de verbeterplannen die NS en ProRail eerder in 2016 hebben opgesteld. Uit de review blijkt dat NS en ProRail de problemen gezamenlijk en met voldoende urgentie oppakken. De maatregelen in de verbeterplannen zijn plausibel en NS en ProRail werken effectief aan de uitvoering daarvan. NS en ProRail continueren die inzet in 2017 en via een verbeterprogramma onder de concessie stuur ik op de uitvoering van de verbetermaatregelen die in 2017 doorlopen of nieuw zijn. Het versnellen van het incidentenherstel na strandingen van treinen op de HSL is één van de maatregelen in het programma. Hiervoor zijn diverse submaatregelen benoemd, die kunnen worden aangevuld als uit de evaluatie van strandingen blijkt dat dat nodig is.
Is het mogelijk om de fabrikant en/of leverancier van de Traxx-locomotief verantwoordelijk te stellen voor de aanhoudende problemen, net als destijds met de problemen rondom de V250 van AnsaldoBreda? Kunt u uw antwoord toelichten?
De analyse van NS en ProRail ten behoeve van de verbeterplannen wijst uit dat er niet één dominante oorzaak is voor de problemen met de betrouwbaarheid van de IC direct. De review heeft dat beeld bevestigd. Voor zover materieelstoringen de oorzaak zijn, kunnen deze zich voordoen in de rijtuigen of de locomotieven of in systemen die in beide zitten. Elke materieelstoring wordt onderzocht om de grondoorzaak daarvan vast te stellen. De storingen die optreden in de locomotief worden met Bombardier besproken en opgelost, of wel onder garantie (gratis herstel) of als herstelling conform de voorwaarden in het contract.
De Duitse tolheffing in grensregio’s |
|
Barbara Visser (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duitse Minister maakt geen uitzondering voor grensregio's»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Duitse Minister geen uitzondering wil maken voor de grensregio's? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u bereid om actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Minister Dobrindt heeft met zijn uitspraken op 25 januari 2017 in de Duitse pers kennelijk gereageerd op nieuwe verzoeken van bepaalde politieke groeperingen uit een aantal Duitse deelstaten om uitzonderingen voor de grensregio’s te realiseren. Ik heb al vaker Minister Dobrindt gewezen op de ongewenste effecten in de grensregio’s die door de invoering van de PKW-Maut zouden ontstaan.
Zoals ik eerder uw Kamer heb geïnformeerd, heeft Minister Dobrindt zijn plannen naar aanleiding van mijn bezwaren gewijzigd. Het in Duitsland beoogde vignet is daardoor voor voertuigen die niet in Duitsland zijn geregistreerd, enkel op de snelwegen vereist. Bewoners van de grensregio’s kunnen via het onderliggend wegennet nog naar Duitsland zonder vignet. In Duitsland geregistreerde voertuigen behoeven het vignet op zowel de snelwegen als de federale autowegen.
Op welke wijze werkt u nu al samen met o.a. de Oostenrijkse regering om de Duitse tolplannen tegen te houden? Welke stappen zijn er gezet en worden er nog gezet?
Ik ben en blijf in overleg met mijn Oostenrijkse collega. Ik heb Minister Leichtfried en marge van de Transportraad op 1 december 2016 gesproken en ook recentelijk, op 22 december 2016 hebben wij telefonisch overleg gehad over de voorgenomen Duitse tol. We hebben in dit gesprek afgesproken beiden een brief naar Eurocommissaris Bulc te sturen. Ik heb in mijn brief gevraagd om een nadere toelichting op de voorlopige conclusie van de Europese Commissie.
Kunt u de uitkomsten van het overleg over de Duitse tol dat mede op verzoek van Oostenrijk vandaag wordt gehouden in Brussel, met de Kamer delen?
Op 25 januari 2017 is in Brussel tussen verschillende lidstaten overleg geweest over de ontwikkelingen inzake de Duitse tol. Daarbij zijn door Nederland en Oostenrijk de standpunten tegen de Duitse tol toegelicht en stand van zaken weergegeven en er is een wisseling van zienswijzen tussen de aanwezige landen geweest.
Is in het overleg gesproken over een eventuele gang naar de rechter? Bent u bereid naar de rechter te stappen samen met o.a. de Oostenrijkse regering? Zo nee, waarom niet?
Duitsland moet haar wetten aanpassen conform de met de Europese Commissie onderhandelde wijzigingen en de Europese Commissie zal daarop toezien. De inbreukprocedure tegen Duitsland loopt intussen nog. Daarbij is er ook nog geen antwoord ontvangen op de door mij aan de Europese Commissie gestelde vragen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is door Nederland en Oostenrijk in het overleg uiteengezet wat de huidige stand van zaken is. Een gang naar de rechter is nu dan ook niet aan de orde.
Kunt u nogmaals bevestigen of u bereid bent om alle mogelijke stappen te zetten om de Duitse tolplannen die de Nederlandse automobilist onnodig op kosten jagen, discrimineren en de Nederlandse grensregio's economisch duperen, tegen te houden?
Ik heb grote bezwaren tegen de Duitse tolheffing en ik heb dat meerdere keren tegen Minister Dobrindt als ook richting uw Kamer verduidelijkt. Na het nieuws op 1 december 2016 dat Minister Dobrindt eruit is met de Europese Commissie, mits aanpassingen worden doorgevoerd, heb ik in afstemming met Minister Leichtfried een brief gestuurd naar Europese Commissie. Ik heb in die brief om uitleg gevraagd, waarom het Duitse plan met de genoemde aanpassingen volgens de Europese Commissie nu wel in overeenstemming zou zijn met het EU recht.
Ik hecht zeer aan de zienswijze van de Europese Commissie, omdat zij toeziet op de correcte naleving van het EU recht. Ik zal daarom haar antwoord op mijn brief ook zwaar laten meewegen bij het nader bestuderen van mogelijke stappen. Ik heb nog geen antwoord ontvangen.
Het bericht dat het voertuig van een rijschool onverzekerd is wanneer er een medische testrit bij het CBR wordt afgenomen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rijscholen vrezen onverzekerd te zijn bij medische rijtesten»?1
Van het Verbond van Verzekeraars heb ik begrepen dat hun leden gewoon schade vergoeden die ontstaat bij het afnemen van medische rijtesten met een lesauto. Ook het CBR kent geen concrete gevallen waarbij het probleem dat wordt beschreven in het artikel zich heeft voorgedaan. Het is belangrijk dat er geen onduidelijkheden zijn bij rijschoolhouders. Daarom zullen het CBR en het Verbond van Verzekeraars op mijn verzoek ervoor zorgen dat de onduidelijkheden worden weggenomen.
Klopt het dat wanneer iemand een medische testrit bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) moet ondergaan en diegene op dat moment een verlopen rijbewijs heeft of nog helemaal geen rijbewijs heeft, er geen dekking is voor het voertuig van de rijschool vanuit de verzekeringmaatschappij omdat er geen sprake is van rijden onder toezicht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat het CBR testritten afneemt waarbij geen sprake is van dekking vanuit de verzekeringsmaatschappij?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het CBR in zo’n geval de test altijd moet laten afnemen door iemand met een geldige Wet rijonderricht motorrijtuigen-pas (Wrm-pas), zodat er wel sprake is van rijden onder toezicht?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals hiervoor toegelicht keren verzekeraars schade gewoon uit. Bij een medische rijtest is wettelijk gezien geen sprake van rijonderricht en daarmee niet van rijden onder toezicht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993. Het betreft het beoordelen van de medische geschiktheid van een bestuurder door een door het CBR aangewezen deskundige, zoals bedoeld in artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994.
Is dit probleem te ondervangen door een wijziging van de wet?
Gezien mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zie ik geen aanleiding voor wijziging van regelgeving.
Problemen op het spoor na invoering van de nieuwe dienstregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de problemen op het spoor op de trajecten Utrecht – Leiden, Dordrecht – Rotterdam en Gouda – Alphen aan de Rijn?1 Zo ja, wat is de oorzaak van deze problemen?
Op de door u genoemde trajecten hebben zich problemen van een zeer verschillende aard voorgedaan. Deze problemen staan los van de invoering van de nieuwe dienstregeling. Dit neemt echter niet weg dat het voor de reizigers op deze trajecten buitengewoon vervelend is. Om een goed beeld te geven zal ik per traject kort schetsen om welke problemen het ging.
Op het traject Utrecht-Leiden hebben de afgelopen maand meerdere langdurige storingen plaatsgevonden. Deze storingen hadden verschillende oorzaken, zoals defecte treinen, storingen aan de infrastructuur en storingen als gevolg van de weersomstandigheden. Onderzoek van NS wijst uit dat het totaal aantal verstoringen in januari niet significant afwijkt van andere maanden. De treinpunctualiteit op dit traject ligt ook in lijn met het landelijke gemiddelde. Wel is bekend dat storingen op dit traject helaas voor relatief veel hinder zorgen. Dit komt doordat er op de enkelsporige verbinding weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Dit betekent dat als gevolg van een verstoring treinen al snel niet op tijd op de juiste plek kunnen zijn en de planning van materieel niet kan worden uitgevoerd zoals bedoeld. Hierdoor kan het voorkomen dat er kortere treinen rijden dan gepland.
Voor wat betreft de verstoring op 16 januari hebben NS en ProRail mij gemeld dat – in tegenstelling tot de berichtgeving – er meerdere factoren waren die deze verstoring veroorzaakten. Bij de start van de treindienst strandde een defecte trein bij Alphen aan den Rijn. Vervolgens werden er gladde sporen gemeld bij Bodegraven. Daarna ontstond er ook nog een sectiestoring op het traject Leiden-Alphen aan den Rijn, waardoor de rijrichting op dit enkelsporige baanvak geblokkeerd werd. Deze stapeling van incidenten maakte het voor NS en ProRail onmogelijk om nog een betrouwbare treindienst op te kunnen starten. In de reisinformatie is enkel het probleem «gladde sporen» vermeld, terwijl het een combinatie van verstoringen was. Er had dus beter «meerdere oorzaken» vermeld kunnen staan.
Ik herken de berichten over drukke treinen in de afgelopen periode op het traject Dordrecht – Rotterdam. De werkzaamheden aan de Willemsspoortunnel en het proefbedrijf van de IC Den Haag – Breda over de HSL hebben daar tijdelijk tot minder treinen en dus meer drukte geleid. Dit onderhoud en proefbedrijf was noodzakelijk, maar leidt op zo’n drukbereden traject helaas ook tot hinder voor de reizigers. Daarom heeft NS verschillende maatregelen genomen om de overlast voor reizigers te beperken. Zo zijn er bussen ingezet en zijn reizigers vanuit Eindhoven geadviseerd om te reizen via Utrecht Centraal. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en op dit traject wordt weer conform dienstregeling gereden.
Ten aanzien van het traject Gouda – Alphen aan de Rijn was de start van de nieuwe dienstregeling in december ook het startschot van de instroom van nieuw materieel. Daar kunnen helaas soms kinderziektes bij horen. Eind vorig jaar is sprake geweest van één dag met forse uitval, te weten 17 december. Ook op 20 januari jl. was sprake van defecten aan het materieel die maakten dat meerdere uren geen treinen konden rijden. Dat vind ik heel vervelend voor de getroffen reizigers. Maar bij de ingebruikname van nieuw materieel is dit type storingen nooit helemaal te voorkomen. NS houdt de prestaties van de nieuwe treinen nauwgezet in de gaten. In algemene zin laten de flirttreinen goede eerste operationele resultaten zien. Specifiek voor het traject Gouda – Alphen aan de Rijn geldt dat de punctualiteit beter is dan landelijk gemiddeld, maar de uitval – mede als gevolg van de gesloten treinomloop – relatief hoog ligt.
Klopt het dat het spoortracé tussen Utrecht en Leiden zó verzakt is dat in de huidige NS-dienstregeling geen dubbeldekkers mogen worden ingezet, met alle capaciteitsgevolgen van dien?
Dat is niet het geval. Omdat het tracé Utrecht-Leiden op een slappe ondergrond (namelijk veengrond) ligt, is in het onderhoudsregime van ProRail en de aannemers rekening gehouden met het risico van verzakkingen. Daarnaast zijn op dit tracé geen zwaarbelaste goederentreinen toegestaan. Op deze wijze is de veilige berijdbaarheid geborgd en is het spoor dus geschikt voor uitvoering van de huidige dienstregeling, waaronder dubbeldeksmaterieel.
Klopt het dat de aanleg van extra spoor op dit tracé wordt vertraagd omdat alle betrokken partijen afwachten in de hoop dat de ander de funderingsproblematiek aanpakt en betaalt?
Er is momenteel geen sprake van aanleg van extra spoor op dit traject. ProRail en NS doen op dit moment wel onderzoek naar de mogelijkheid om de treinfrequentie op het tracé te verhogen. Dit betreft een verzoek van de decentrale overheden. Wanneer op verzoek van decentrale overheden frequentieverhoging wordt overwogen, geldt dat deze overheden ook om medefinanciering wordt gevraagd. De grondkwaliteit in het gebied kan inhouden dat frequentieverhoging maatregelen zou vergen. Of dit het geval is, en zo ja wat de eventuele bijbehorende investeringen zouden zijn, wordt nog onderzocht.
Kan het zijn dat het financiersprobleem van de provincie wordt veroorzaakt doordat zij de rijkssubsidie, die hiervoor beschikbaar was, inzet voor de aanleg van de Rijnlandroute?
Bij mij is niet bekend dat er sprake is van een financieringsprobleem bij de provincie. Voor de financiering van de aanleg van de Rijnlandroute is door het Rijk apart een beschikking afgegeven. Deze beschikking staat los van de beschikking van het Rijk aan het MIRT-project HOV-NET Zuid Holland Noord uit 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om deze patstelling te doorbreken?
Het beeld van een patstelling herken ik niet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een technische verkenning naar de haalbaarheid van frequentieverhoging zoals de Provincie Zuid-Holland dat wenst. Benodigde investeringen worden gedurende de voortgang van deze verkenning inzichtelijk.
Wanneer kunnen de reizigers een soepele treinreis en robuuste dienstregeling verwachten op dit traject?
NS en prorail streven naar continue verbetering van de prestaties zodat de reizigers een betrouwbare, veilige en comfortabele reis kunnen maken. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, heeft een verstoring op dit traject al snel een relatief grote impact. NS en ProRail hebben mij laten weten de prestaties op dit traject nauwgezet te volgen. Met NS en ProRail heb ik duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties op het gehele spoornetwerk. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven.
Vindt u ook dat deze problemen zó structureel zijn dat daardoor het maatschappelijk belang van betrouwbaar openbaar vervoer in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Welke maatregelen stelt u zich voor om deze problemen zo snel mogelijk te verhelpen? Bent u bijvoorbeeld bereid om dit soort enkelspoorverbindingen snel en met voorrang aan te pakken?
Hinder als gevolg van verstoringen is voor reizigers altijd heel vervelend. Het is om die reden goed om de oorzaak van de hinder te bezien en hieruit lering te trekken voor de toekomst. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb laten weten, betreft het op de genoemde trajecten steeds incidenten van een verschillende aard. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, heb ik met NS en ProRail duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven. Investeringen in de spoorinfrastructuur sluit ik nooit uit, maar zijn kostbaar. Daarom wordt altijd uitgebreid bezien of dit voldoende baten biedt en of de verbeteringen ook met operationele oplossingen kunnen worden bewerkstelligd.
Welke maatregelen neemt u op trajecten waar frequent sprake is van overvolle treinen?
De problematiek van te drukke treinen herken ik. Daarom heb ik hier ook gerichte sturing op gezet. Eind 2015 heb ik NS gevraagd alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht. Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen. Dit neemt niet weg dat het ook in de toekomst tijdens de spits druk kan zijn in de trein. Dat is een bredere maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden.
NS wordt vanuit de concessie met ingang van dit jaar afgerekend op de prestaties ten aanzien van de zitplaatskans (zowel op HRN als HSL) en de jaarlijks vast te stellen top 10 drukke treinen (Kamerstuk 29 984, nr. 697). NS informeert mij binnenkort via de jaarverantwoording HRN over haar prestaties over 2016. Aan de hand daarvan neem ik een handhavingsbesluit. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Het bericht ‘Nederland verspeelt kansen in veelbelovende ruimtevaartmarkt’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland verspeelt kansen in veelbelovende ruimtevaartmarkt»?1
Ja.
Deelt u de mening van het artikel dat ruimtevaart voor Nederland essentieel is voor de maatschappij en het innovatief vermogen van Nederland?
Ja. Ruimtevaarttechnologie is een belangrijke bron van innovatie. Ruimtevaarttechnologie wordt op allerlei manieren ingezet, bijvoorbeeld bij machines waarmee computerchips worden vervaardigd. Tegelijk bieden de beelden en gegevens van satellieten tal van kansen om op basis hiervan nieuwe diensten te verlenen aan overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Dat kan variëren van de inspectie van de integriteit van zee-/rivierweringen, van (ondergrondse) pijpleidingen, bodembewegingen, precisielandbouw, de gezondheid van bosbestanden en andere natuurinspecties tot het monitoren van bodemvochtigheid voor agrarische en meteorologische doeleinden.
Met satellietdata kunnen tal van nieuwe, innovatieve toepassingen worden ontwikkeld voor het adresseren van economische en maatschappelijke kwesties. Het biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en voor hoogwaardige werkgelegenheid.
Deelt u de analyse dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van commerciële ruimtevaart, met bedrijven zoals SpaceX en Blue Origin en de groeiende ambities van zowel bedrijven als landen op het gebied van ruimtevaart, kansen bieden voor de Nederlandse ruimtevaartindustrie?
Ja.
Volgens het artikel staat Nederland op de 18e plaats wat betreft investeringen in de technologieprogramma’s van de European Space Agency (ESA); wat is de reden voor deze relatief lage inzet? Op welke overwegingen is die gebaseerd? Zou Nederland niet hoger in moeten zetten gezien de grote kansen die er liggen voor de nabije toekomst?
Voor de verplichte ESA-programma’s draagt Nederland een evenredig deel bij van 4,53%. Dat is conform het Nederlandse aandeel in het totale bnp van de ESA-lidstaten gezamenlijk.
Op basis van de Nederlandse inschrijvingen tijdens de ESA-Ministersconferentie van december 2016 bedraagt dit aandeel 1,74% voor de optionele ESA-ruimtevaartprogramma's. In vergelijking met andere Europese landen, zoals België, Zwitserland en Noorwegen heeft Nederland minder middelen begroot voor de optionele ruimtevaartprogramma’s van ESA. Dat Nederland tijdens de ESA-Ministersconferentie van 2016 relatief bescheiden heeft ingeschreven heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere inschrijving van Nederland tijdens de ESA-Ministersconferentie van 2014. Toen heeft Nederland extra veel ingeschreven op het ontwikkelingsprogramma voor de nieuwe Ariane-6 draagraket. Daardoor resteert voor de jaren 2017–2024 minder begrotingsruimte voor de overige optionele programma’s.
Heeft u een actueel inzicht in de economische vermenigvuldigingsfactor die ontstaat ten opzichte van de Nederlandse contributie aan ESA, door het feit dat het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) in Nederland is gevestigd en het directe economische effect daarvan?
Uit studies blijkt dat die factor op circa 5 ligt, dat wil zeggen voor iedere door Nederland geïnvesteerde euro in ESA-ruimtevaartprogramma’s verdient Nederland circa 5 euro terug, mede door de aanwezigheid van ESTEC te Noordwijk. Meer informatie daaromtrent kunt u ontlenen aan een tweetal rapporten die ik uw Kamer op 25 november 2016 heb gestuurd als bijlagen bij Kamerstuk 24 446, nr. 60.
Vijf jaar geleden is er bij uw ambtsvoorganger al op aangedrongen dat een terugdringend ruimtevaartbudget risico’s brengt voor de positie van ESTEC in Nederland; heeft de huidige relatief lage Nederlandse ambitie binnen ESA consequenties voor de vestiging van ESA-ESTEC, het kloppend technisch hart van ESA, met 2700 internationale kenniswerkers? Wat zijn de economische gevolgen van de relatief lage inzet van Nederland op de ESA-programma’s?
In algemene zin kan gesteld worden dat hoe meer Nederland investeert in ESA-ruimtevaartprogramma’s, des te meer kunnen in Nederland gevestigde bedrijven en kennisinstelling (inclusief universiteiten en organisaties zoals het Space Research Organisation Netherlands (SRON), TNO en NLR profiteren van opdrachten van ESA voor de realisatie van die programma’s. Dat komt doordat ESA het zogenaamde «geo-return»-beginsel hanteert, waarbij de bijdragen van een lidstaat aan specifieke ruimtevaartprogramma’s terugvloeien naar de betrokken lidstaat via ESA-opdrachten aan bedrijven of kennisinstellingen.
Gevolg hiervan is dat als Nederland verhoudingsgewijs weinig middelen inschrijft voor optionele programma’s van ESA, dat er dan ook minder kansen ontstaan voor bedrijven die in Nederland zijn gevestigd. Nederlandse bedrijven kunnen overwegen hun activiteiten eerder op te zetten in een andere ESA-lidstaat die meer dan Nederland in ESA-programma’s investeert, zoals België of het VK.
Hoe heeft u het advies in de in het artikel genoemde maatschappelijke kosten-batenanalyse om onder andere veel hoger in te zetten op ruimtevaart en hoger in te schrijven op ESA geapprecieerd?
Het rapport «Verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten van ruimtevaart en het ruimtevaartbeleid» van de bureaus Dialogic en Decisio bevat geen expliciete aanbeveling om veel hoger in te schrijven op ESA-ruimtevaartprogramma’s.
Klopt het dat onderdelen van ESTEC naar het buitenland worden verplaatst en Nederlandse ruimtevaartbedrijven uitwijken voor uitbreiding naar het buitenland omdat daar hun ambities kunnen worden geflankeerd door overheidsinvesteringen in ruimtevaarttechnologie en kennis? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat kan er aan worden gedaan om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Wat betreft ESA is in 2008 een deel van het ESA-«Science»-directoraat verplaatst van ESTEC naar de ESA-vestiging te Spanje. In 2009 is de ESA-Telecommunicatie en Applicatie-directie verhuisd van ESTEC naar de nieuwe ESA-vestiging te Harwell in het Verenigd Koninkrijk. Doordat de activiteiten van ESTEC in omvang toenamen is het personeelsbestand per saldo constant gebleven op circa 2.700 medewerkers.
Momenteel wordt bezien wat Nederland extra kan doen voor ESTEC om haar aanwezigheid in Noordwijk verder te bestendigen. Dit ook om verder gevolg te geven aan de voornemens uit het witboek ESTEC van de topsector HighTech Systems & Materials over de bestendiging van de relatie tussen ESTEC en het Nederlandse bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen.
In dit verband lopen gesprekken tussen ESA-ESTEC en de Nederlandse overheid over een bijdrage aan de realisatie van een nieuw gebouw voor conferenties en vergaderingen op het terrein van ESTEC. Dit om te voorzien in de groeiende behoefte aan conferentie- en vergaderruimte bij ESTEC en als onderdeel om een «Space-campus» ontwikkeling nabij ESTEC te Noordwijk te faciliteren.
Wat betreft Nederlandse bedrijven is mij bekend dat het bedrijf Science &Technology (S&T) te Delft een vestiging heeft geopend in Oslo (Noorwegen) en het bedrijf ISIS te Delft vorig jaar een vestiging heeft opgestart in Londen (VK). Verder zijn mij geen Nederlandse bedrijven bekend die hun uitbreidingsactiviteiten hebben gesitueerd in andere ESA-lidstaten, vanwege de overheidsinvesteringen van de desbetreffende lidstaten in ruimtevaarttechnologie en -kennis. Uiteraard zullen bedrijven zich voor hun beslissingen over nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten baseren op een samenstel van overwegingen. Ruimtevaart-gerelateerde bedrijven laten zich mede leiden door de mate waarin overheden van ESA-lidstaten zich committeren aan de ruimtevaartprogramma’s van ESA. Hoe meer de overheden daarin investeren des te meer ESA-opdrachten vloeien terug naar de betreffende lidstaten door de toepassing van het geo-return-beginsel. Dit geldt in het bijzonder voor investeringsbeslissingen door de grote ruimtevaartconsortia in Europa.
De aanpak geluidhinder spoor |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe u tot de slotsom gekomen bent dat er een investering van circa vier miljoen euro nodig is om de meest urgente locaties van booggeluid aan te pakken?1 Hoe is dit bedrag opgebouwd?
Booggeluid kan sterk worden verminderd door plaatsing van zogeheten Spoorstaafconditioneringssystemen (SSCS-sen) langs het spoor. Bij de bepaling van de hoogte van de investering heb ik mij gebaseerd op de recente ervaringen van ProRail en van mijn ministerie met aanschaf en onderhoud van deze installaties (er staan reeds meer dan 2000 SSCS-sen op spooremplacementen). Deze ervaringen betreffen zowel de benodigde aantallen, als de aanschaf- en onderhoudskosten van de SSCS-sen. Het bedrag van vier miljoen euro is inclusief beheer en onderhoud tot het einde van de MIRT-periode (2030). De gemeenten Eindhoven en Oss hebben recent op eigen kosten SSCS-systemen laten plaatsen; mijn ministerie zal deze gemeenten voor deze kosten compenseren.
Bovengenoemde aanpak geldt voor sanering van de meest urgente locaties (Hilversum, Leiden, Soest en Nijmegen).
Kunt u aangeven hoe de aanpak van deze meest urgente locaties er precies uitziet? Wat kan er gedaan worden en op welke termijn zal dit gebeuren?
Op de genoemde locaties zullen zo spoedig mogelijk SSCS-sen worden geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Heeft ProRail al de opdracht gekregen om bij de meest urgente locaties in Hilversum, Leiden, Nijmegen en Soest aan te vangen met de plaatsing van de zogeheten SpoorStaafConditioneringsSystemen? Zo ja, welke termijn is er gesteld aan ProRail om deze plaatsing uit te voeren en af te ronden? Zo nee, wanneer zal Prorail deze opdracht krijgen?
Ik heb ProRail gevraagd de aanpak ter hand te nemen. De opdracht vereist gezien de scope een formele aanbesteding conform de aanbestedingswetgeving. Derhalve wordt momenteel bekeken op welke wijze er, conform deze wetgeving, zo snel als mogelijk invulling kan worden gegeven aan de wens van de decentrale overheden. ProRail verwacht dat de SSCS-sen in 2018 kunnen worden geplaatst.
De spoorcapaciteitsverdeling ten tijde van de problemen met de Moerdijkbrug |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ProRail trok grote spoorvervoerders voor»?1
Ja.
Wat heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies onderzocht naar aanleiding van het snel sluiten van de Moerdijkbrug? Op basis waarvan trekt de ACM conclusies en hoe luiden deze conclusies precies?
De ACM heeft op verzoek van RailGood onderzoek gedaan naar het proces rond het tijdelijk sluiten van de Moerdijkbrug. RailGood is een belangenvertegenwoordiger van o.a. de spoorgoederenvervoerders RFF, Locon en LTE. ProRail heeft de Moerdijkbrug tussen 13 en 15 april 2016 gesloten voor herstelwerkzaamheden nadat er gebreken aan het spoor werden geconstateerd. De ACM heeft het proces rond deze tijdelijke afsluiting getoetst aan o.a. de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de Netverklaring 2016. De ACM heeft geconcludeerd dat ProRail, vergeleken met andere vervoerders, onvoldoende met RFF, Locon en LTE heeft afgestemd. ProRail heeft deze vervoerders op dit punt ongelijk en oneerlijk behandeld. Het volledige rapport is openbaar en te vinden op de website van de ACM2.
Wat is uw mening over deze conclusies?
Ik betreur dat ProRail niet voldoende met de spoorgoederenvervoerders RRF, Locon en LTE heeft afgestemd. Dit had beter moeten gebeuren. ProRail dient – onder andere op grond van de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de beheerconcessie – de voor beheer- en onderhoud benodigde capaciteit non-discriminatoir af te wegen tegen de voor het vervoer van reizigers en goederen benodigde capaciteit. De ACM ziet hier op toe.
Klopt het dat bepaalde spoorvervoerders anders zijn behandeld dan andere spoorvervoerders? Hoe valt een ongelijke behandeling te rijmen met de afspraken die we hebben gemaakt in de beheerconcessie voor ProRail, waarin is afgesproken dat ProRail op non-discriminatoire wijze de beschikbare ruimte moet verdelen op het spoor? Gaat u ook actie ondernemen richting ProRail op basis van de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft erkend dat de communicatie naar de verschillende vervoerders onvoldoende is geweest. ProRail heeft mij verzekerd voortaan alle spoorgebruikers met capaciteitsrechten tijdig te betrekken bij besluitvorming over de planning van buitendienststellingen gedurende het jaar en alle spoorvervoerders zorgvuldig en tijdig te informeren over onttrekkingen. ProRail is momenteel in overleg met de goederenvervoerders over hoe deze afstemming beter vormgegeven kan worden. Ook in de planning van de buitendienststelling die noodzakelijk is voor het structurele herstel van de lassen op de Moerdijkbrug wordt overleg gevoerd met de vervoerders. ProRail heeft mij gemeld dat deze overleggen constructief van aard zijn.
De verplichting dat ProRail op een eerlijke, niet-discriminatoire en transparante wijze de capaciteit moet verdelen is ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. In de beheerconcessie wordt deze verplichting nog eens benadrukt. De ACM is toezichthouder op deze verplichting. De ACM heeft een oordeel geveld en ProRail handelt daarnaar. Ik zie daarom geen aanleiding om actie te ondernemen.
Verwacht u dat de spoorvervoerders, die eventueel benadeeld zijn ten tijde van het snel sluiten van de Moerdijkbrug, in casu schadeclaims zullen indienen op basis van deze uitspraak?
Tot op heden zijn er volgens melding van ProRail geen schadeclaims ontvangen.
Hoe gaat u in de toekomst borgen dat ProRail zijn functie als non-discriminatoire verdeler van vervoerscapaciteit naar behoren uitvoert?
De ACM is toezichthouder op het non-discriminatoir handelen door ProRail. Deze verplichting is, zoals in antwoord 4 is vermeld, ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. Zoals in antwoord 3 is vermeld, is ProRail met goederenvervoerders in gesprek om de afstemming en betrokkenheid bij dergelijke situaties te verbeteren.
De toegankelijkheid van treinen en treinstations |
|
Duco Hoogland (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de verslechterde toegankelijkheid voor mensen met een beperking van de stations Zevenbergen en Lage Zwaluwe?1
Ja.
Is het waar dat de stations Lage Zwaluwe en Zevenbergen sinds afgelopen december niet langer toegankelijk zijn voor gebruikers van rolstoelen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe verklaart u de berichten?
Toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang om zo zelfstandig mogelijk aan de samenleving mee te kunnen doen. Alle inspanningen zijn er op gericht om toe te werken naar een zelfstandig toegankelijk spoorsysteem voor mensen met een beperking. Nu dit nog niet op alle trajecten mogelijk is, kan ik me zeer goed voorstellen dat dit vervelend is voor reizigers in een rolstoel. Echter, een spoorsysteem dat volledig toegankelijk is voor mensen met een beperking vraagt forse ingrepen en kan helaas dus niet van vandaag op morgen gerealiseerd worden.
In de hoofdrailnetconcessie heb ik met NS afgesproken dat alle nieuwe en bestaande sprinters van het type Sprinter Light Train (SLT) uiterlijk op 31 december 2024 zelfstandig toegankelijk moeten zijn. Ik verwacht dat NS deze doelstelling ruim voor de deadline gaat halen. Met de realisatie van deze afspraak wordt een belangrijke stap gezet naar een landelijk dekkend toegankelijk spoorwegennet.
ProRail werkt aan het toegankelijk maken van de stations en perrons. Het programma van Prorail om alle perrons op de goede hoogte te brengen loopt tot 2030. De stations met de grootste aantallen in- en uitstappers worden met prioriteit uitgevoerd om zo te voldoen aan de doelstelling dat minimaal 90% van de treinreizigers in 2020 in- of uitstapt op een toegankelijk station. In het door NS en ProRail opgestelde Actualisatierapport Toegankelijkheid 20152 staat dat op dit moment ongeveer 51% van alle stations op de juiste hoogte is gebracht.
Wat betreft de specifieke situatie op de stations Zevenbergen en Lage Zwaluwe, is het zo dat de perrons van station Zevenbergen inmiddels op de juiste hoogte zijn gebracht voor een toegankelijke instap. Volgens de planning van Prorail zijn de perrons van station Lage Zwaluwe in 2020 aan de beurt. Voorheen reed NS op het traject Roosendaal–Dordrecht met treinen van het type SLT. Doordat deze treinen een lage vloer hebben die ongeveer even hoog als het perron is, ervaren sommige rolstoelgebruikers deze treinen al als toegankelijk. Met ingang van de huidige dienstregeling zet NS op het traject Roosendaal–Dordrecht een ander type trein in. Deze treinen hebben geen lage vloer waardoor het voor rolstoelgebruikers die eerder gewend waren zelfstandig te reizen niet meer mogelijk is om zelfstandig de trein in en uit te gaan. De inzet van NS is om de materieelinzet op trajecten zoveel mogelijk gelijk te houden maar NS wil haar treinen ook zo goed mogelijk inzetten, waardoor dit niet altijd mogelijk is. NS zoekt hierbij naar een optimale balans. Dit kan helaas ook betekenen dat de situatie voor sommige reizigers er in specifieke gevallen op achteruit gaat.
Wat is reden voor het feit dat de treinen op deze stations niet langer toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers? Gaat het hier om hoogteverschillen tussen perron en trein vanwege de inzet van oud materieel of is hier sprake van nieuwe sprinters die niet beschikken over een uitschuifbare treeplank, of is er nog een andere reden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere niet in de artikelen genoemde stations kampen met een vergelijkbare situatie? Welke stations en reizigers gaan er als gevolg van de gewijzigde inzet van treinen juist op vooruit?
Op de trajecten Den Haag–Roosendaal, Den Haag–Haarlem en Utrecht–Almere Oostvaarders reden voor de ingang van de dienstregeling 2017 SLT-treinen. Op dit moment rijden er op deze trajecten treinen die geen lage vloer hebben. Als gevolg van de gewijzigde inzet van treinen is de toegankelijkheid op de trajecten Amersfoort Vathorst–Hoofddorp en op het traject Rhenen–Uitgeest verbeterd. Op het traject Amersfoort Vathorst–Hoofddorp rijden alleen SLT-treinen. Op het traject Rhenen–Uitgeest rijden meer SLT-treinen dan voor de ingang van de dienstregeling 2017.
Goed nieuws is dat er vanaf december 2016 steeds meer treinen van het type Flirt in het oosten en het zuiden van het land rijden die zijn uitgerust met een lage vloer en een schuiftrede. Als gevolg daarvan kunnen rolstoelgebruikers gebruik maken van een toegankelijke instap op perrons die door ProRail al op de juiste hoogte zijn gebracht. In totaliteit zal de toegankelijkheid van treinen en stations in 2017 aanzienlijk verbeteren.
Op welke wijze is de reisinformatie rondom de toegankelijkheid van treinen voor rolstoelgebruikers geregeld? Is het voor rolstoelgebruikers inzichtelijk of de eerstvolgende trein toegankelijk is of niet? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk te (laten) maken? Herkent u zich in de genoemde kritiek over de onduidelijke reisinformatie?
NS geeft informatie over de stations waar assistentieverlening beschikbaar is via de website van NS, via voorlichtingsmateriaal en via de NS Klantenservice die 24 uur per dag/7 dagen in de week bereikbaar is. Deze zomer starten NS en ProRail met het geven van reisinformatie over toegankelijke stations op de trajecten waar treinen van het type Flirt rijden. Om tot dit advies te komen wordt informatie van ProRail over de toegankelijkheid van de perrons en informatie van NS over de toegankelijkheid van de treinen gecombineerd.
Aanvullend hierop gaan NS en ProRail in 2018 gezamenlijk reisinformatie verstrekken over toegankelijke reizen via de reisplanner. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang en de belangenorganisaties Ieder(in), de Oogvereniging, de Roos Prommenschenckel Foundation en mijn ministerie zijn hier nauw bij betrokken. Dit vind ik een belangrijke maatregel omdat hiermee duidelijk is voor reizigers met een beperking of specifieke stations en treinen toegankelijk zijn.
Welke stappen onderneemt u om deze stations en treinen weer zo snel als mogelijk toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers? Wanneer verwacht u dat deze reizigers weer zonder problemen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer?
Stations moeten zelfstandig toegankelijk worden gemaakt en op het station moeten mensen met auditieve, visuele en motorische beperkingen hun weg kunnen vinden. ProRail neemt hiervoor tal van infrastructurele maatregelen. Een van die maatregelen is het op hoogte brengen van de perrons. Elk jaar wordt op circa twintig stations de perronhoogte aangepast en op deze manier toegankelijk gemaakt. De belangenorganisaties zijn nauw betrokken bij de keuze welke stations met voorrang aangepakt worden.
Bij NS stromen de komende jaren toegankelijke sprinters in. NS beziet momenteel of toegankelijke sprinters dit najaar al op het traject Dordrecht–Roosendaal kunnen worden ingezet.
Daarnaast werkt NS versneld aan het verbeteren van de toegankelijkheid door het aantal stations met assistentieverlening fors uit te breiden. Bovenop de afspraken in de concessie heeft NS afgesproken om in de periode 2016 tot 2024 in totaal 45 extra stations van assistentieverlening te voorzien. Aan het eind van 2017 zal NS op 20 extra stations assistentieverlening geïntroduceerd hebben, waarmee NS twee jaar voor loopt op de overeengekomen planning.
Als assistentieverlening op deze 45 stations is gerealiseerd, hebben op dat moment 150 hoofdrailnetstations assistentieverlening. Op dit moment halteert NS op 246 hoofdrailnetstations. Op welke stations assistentieverlening wordt geïntroduceerd wordt vastgesteld aan de hand van criteria die met de belangenorganisaties en mijn ministerie zijn opgesteld. Volgens de plannen van NS komt er in juni 2017 assistentieverlening op de volgende stations: Wolvega, Nijkerk, Den Bosch Oost, Zevenbergen en Anna Paulowna. Later dit jaar maakt NS bekend op welke 5 stations in december 2017 assistentieverlening wordt geïntroduceerd. Daarnaast breidt NS de tijden uit waarop assistentie kan worden aangevraagd.
Op welke wijze wordt de verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, en specifiek de toegankelijkheid van alle treinen en perrons in Nederland, betrokken bij het op te stellen Plan van Aanpak rondom de implementatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De toegankelijkheid van alle treinen en perrons in Nederland wordt al geruime tijd planmatig ter hand genomen. Deze aanpak is in lijn met de doelstellingen van het VN-Verdrag voor rechten van personen met een handicap dat vorig jaar is geratificeerd. Deze planmatige aanpak is via het Implementatieplan toegankelijkheid spoor en de daarop volgende Actualisatierapporten (2010 en 2015) verder uitgewerkt. De Nederlandse aanpak dient als voorbeeld voor de spoorsector in andere landen in de EU, waar nu ook nationale implementatieplannen ter uitvoering van het VN-Verdrag zullen worden gemaakt.
De implementatie van het VN-verdrag wordt op dit moment in opdracht van de Staatssecretaris van VWS nader uitgewerkt. Mobiliteit is een van de thema’s in dit implementatieplan.
Hoge boetes in de binnenvaart |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kruistocht ASV tegen megaboetes nog lang niet ten einde»?1
Ja
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Van Helvert/Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 119) waarin de regering wordt verzocht om rondom de bemannings- en arbeidstijdenregels een instructie te geven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om zogenoemd «anticiperend te gaan handhaven» en in overleg met de branche de regels te evalueren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) die aangeeft dat u de motie in feite naast zich neerlegt?
In de verzamelbrief van 23 november 2016 (Kamerstuk 34 003, nr. 26) heb ik gereageerd op de motie Van Helvert/Jacobi. Anticiperend handhaven kan alleen in zeer specifieke, concrete situaties wanneer wetgeving op het punt staat gewijzigd te worden en de aanpassing duidelijk is. Naar aanleiding van voorstellen van sociale partners voor modernisering van de bemanningsregelgeving is onlangs in de CCR besloten om onderdelen van het Reglement Scheepvaartpersoneel op de Rijn aan te passen. Deze aanpassing treedt in werking per 1 december 2017. Dit is aanleiding om te bezien of anticiperend handhaven voor deze wijzigingen mogelijk is. Daarbij geldt dat een Level Playing Field geborgd moet blijven. De sector wordt hier door de ILT nader over geïnformeerd.
Waarom geldt de matiging van 80 procent van het ILT-boetebedrag niet voor de samenstelling van de bemanning door schippers die tevens eigenaar zijn? Deelt u de mening van de ASV dat de situatie van een werknemer in loondienst en een binnenvaartschipper met een eenmanszaak of VOF-constructie in wezen vergelijkbaar is? Zo ja, bent u bereid de boetes ook voor schippers met een eenmanszaak of VOF-constructie op vergelijkbare wijze te verlagen? Zo nee, wat is volgens u het onderscheid dat dit verschil rechtvaardigt?
Indien er sprake is van een werkgever en een gezagvoerder in loondienst wordt zowel voor de werkgever als voor de gezagvoerder een boeterapport aangezegd. De boete voor de werkgever is hoger omdat die financieel voordeel geniet. De werkgever heeft ook de grootste beslissingsmacht. De zelfstandige schipper geniet evenals de werkgever zelf het voordeel dat hij of zij uitspaart door met een bemanningslid minder te gaan varen. Bovendien heeft de zelfstandige schipper de volledige beslissingsmacht over de afweging al dan niet onderbemand te gaan varen.
De wet kent een uitzonderingsregel voor onverwachte onderbemanning door ziekte, ongeval of op bevel van bevoegde autoriteit. In dit geval, bij een onderbezetting van ten hoogste één bemanningslid, zal de boete vervallen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de boete voor de zelfstandige schipper te verlagen.
Is het waar dat de hoge boetes tot stand zijn gekomen na overleg tussen de ILT en een aantal binnenvaartbedrijven, maar dat de bonden hierbij niet zijn betrokken? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Nee, bij de totstandkoming in 2015 van de aanpassing van het boetebeleid in de Binnenvaartregeling zijn geen binnenvaartbedrijven betrokken. De bonden zijn ook niet betrokken. Zoals gebruikelijk zijn toen wel enkele brancheverenigingen door de ILT betrokken bij dit dossier. Na die tijd is de uitvoering van het boetebeleid door de ILT geëvalueerd. De evaluatie is besproken met alle brancheverenigingen. Zie vraag 7.
Is het waar de ILT met een aantal grote rederijen convenanten heeft afgesloten, waarin onder meer is afgesproken dat deze niet steekproefsgewijs gecontroleerd zullen worden? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, welke afspraken zijn wel gemaakt?
Ja, dat klopt. De ILT heeft convenanten afgesloten met reders die kunnen aantonen dat zij de processen op orde hebben om de wet- en regelgeving na te leven. In het convenant is vastgelegd dat de reders interne procedures hebben om te zorgen voor naleving en voorkoming van incidenten, dat zij afwijkingen hiervan vastleggen en hun procedures aanpassen om herhaling te voorkomen.
Met audits en reality checks controleert de ILT of dit systeem goed in werking is. De resultaten worden met de reder besproken. Dit kan tot maatregelen en een vervolgtraject leiden.
Wanneer buiten het toezicht op het convenant toch overtredingen bij een schip van een convenantpartner worden geconstateerd, wordt de schipper aangesproken om de overtredingen direct ongedaan te maken. Daarnaast wordt de reder aangesproken.
De convenanten zijn bedoeld om met meerdere toezichthouders, ILT, RWS, Havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam de toezichtlast voor deze goed presterende bedrijven te verlagen.
Bent u bereid alsnog samen met de bonden en de ILT naar de hoogte en proportionaliteit van de boetes te kijken?
Nadat voor een aantal overtredingen de boetes met ingang van 1 juli 2015 zijn verhoogd, heeft de ILT de opgelegde boetes reeds in 2016 geanalyseerd en besproken met alle brancheverenigingen. Daarbij is ook gekeken naar de proportionaliteit van de sancties en de hoogte van de boetes. Om het toezicht af te stemmen op ontwikkelingen in de praktijk en te zorgen voor een passend boetebeleid zal de ILT ook in 2017 de opgelegde boetes evalueren en de bevindingen met de gebruikelijke partners uit de sector delen.
Het bericht ‘Veiligheid is in het geding, waarschuwt Schiphol’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de president-directeur van Schiphol afgelopen week over de noodzaak om meer marechaussees in te zetten op Schiphol?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De president-directeur van Schiphol constateert dat het aantal passagiers dat reist via de luchthaven Schiphol sterk is gegroeid de afgelopen jaren. Dit betekent dat de luchthaven als aantrekkelijke luchthaven wordt gezien, wat wordt verwelkomd door het kabinet. Ik ben net als de president-directeur van Schiphol van mening dat de doorzettende groei van het aantal passagiers van invloed is op de druk op de KMar en de capaciteitsbehoefte van de KMar. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 29 november 2016 inzake Capaciteit Koninklijke Marechaussee (KMar) en Schengenevaluatie.
Bent u bereid de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee (KMar) zo snel mogelijk verder uit te breiden, gelet op de toegenomen terreurdreiging en beveiligingsvraag, maar ook gelet op het fors aantal toegenomen reizigers en de nog verder verwachte groei van Schiphol?
In mijn brief van 29 november 2016 (Kamerstuk 30 176, nr. 33) heb ik u kenbaar gemaakt welke maatregelen ik op de korte termijn heb genomen. Door de combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen en tijdelijk extra KMar capaciteit (135 vte) kan de KMar de door het gezag gewenste minimale prestaties leveren in 2017. Deze extra capaciteitsinzet in 2017 voorkomt niet dat er bij drukte op Schiphol rijen kunnen ontstaan. Daarnaast leidt de grote vraag op Schiphol tot minder flexibiliteit in de organisatie als geheel. De structurele benodigde capaciteit van de Koninklijke Marechaussee zal daarom worden betrokken bij de voorbereiding van de begroting 2018. Met het oog op de forse aanhoudende passagiersgroei, het langdurige karakter van de terroristische dreiging en om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 60) en de leden Tellegen en Recourt (Kamerstuk 19 637, nr. 2284), zal het kabinet ten behoeve van de formatie een aantal beleidsopties voorstellen met betrekking tot de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking.
Hoeveel heeft Defensie in 2016 geknepen op de personele vulling bij de KMar, als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen ter grootte van in totaal 85 miljoen euro?
In de nota «In het belang van Nederland» (Kamerstuk 33 763, nr. 1, 17 september 2013) is aangekondigd dat de KMar overgaat van een regionale gebonden naar een informatie gestuurde inzet. In de praktijk betekent dit dat districtsstaven opgaan in een Landelijk Tactisch Commando (LTC). Dit gaat gepaard met een personeelsreductie van 120 vte’n die over de jaren heen zijn gespreid.
In 2019 is deze personeelsreductie volledig uitgevoerd. Parallel aan de uitvoering van de bezuinigingsmaatregel is de KMar in 2016 uitgebreid met zes hoog risico bewakingspelotons ten behoeve van de nieuwe structurele bewaking en beveiligingstaak van hoog risico objecten. Tevens wordt de KMar in 2017 tijdelijk uitgebreid met 135 vte’n voor de grensbewakingstaak op de luchthavens.
Waarom is de personele vulling van de KMar slechts rond de 91%? Waarom neemt u tot en met 2021(!) de tijd om de organisatie 100% gevuld te krijgen?
Het vullingspercentage van de KMar is onder andere afhankelijk van de formatiehoogte. De formatie van de KMar is geen constante. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de eerdere herschikking van 120 vte’n die nog doorwerkt tot 2019. Anderzijds is er sprake van een gefaseerde ophoging van de formatie door de extra middelen die in de begroting van 2017 aan Defensie zijn toegevoegd, de nieuwe structurele Hoog Risico Bewakingstaak en de tijdelijke extra KMar-capaciteit voor de grensbewaking op de luchthaven.
De vulling van de formatie vindt gefaseerd plaats. Werving, keuring en selectie en vervolgens opleiden, kosten tijd. Pas na voltooiing kunnen nieuwe KMar- medewerkers daadwerkelijk aan de slag en worden ze meegenomen in de vullingspercentages. Het duurt daarom tot en met 2021 voordat formatie en vulling weer in balans zijn.
Wanneer zijn de toegezegde extra 135 marechaussees beschikbaar? Worden deze uitsluitend op Schiphol ingezet?
De tijdelijke 135 extra vte’n voor de KMar zijn naar verwachting beschikbaar voor de zomer van 2017. Deze extra marechaussees worden ingezet voor de grensbewaking op de luchthavens, met name op Schiphol.
Kunt u meer inzicht geven in de wijze waarop de bekostiging van deze extra marechaussees plaatsvindt? Betreft dit extra investeringen en worden de betreffende begrotingen hiertoe dan ook opgehoogd of gaat dit ten koste van de bestaande middelen bij Defensie?
De 135 vte’n worden bekostigd uit door het kabinet incidenteel vrijgemaakte middelen, in totaal € 17 mln en gaan niet ten koste van bestaande middelen bij Defensie. € 10 mln is afkomstig van de € 20 mln voor grensbewaking van de begroting van VenJ, uit de extra € 450 mln die bij de miljoenennota 2017 is vrijgemaakt. € 7 mln is afkomstig van de € 25 mln incidentele migratiegelden die bij de tweede suppletoire begroting 2016 aan Defensie zijn toegekend.
Waarom doet u te weinig en te laat aan de knelpunten bij de KMar, aangezien u zelf op 29 november 2016 aangaf dat de inzet van 135 extra marechaussees slechts een tijdelijke maatregel betreft, waarmee de ontstane behoefte «gedeeltelijk en tijdelijk» wordt ingevuld?2
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Hoe groot is het resterende gat tussen behoefte en capaciteiten? Waarom laat u dit gat voor de toekomst alleen maar groter worden en schuift u een structurele oplossing van de problemen door naar de begroting voor het jaar 2018 en verder?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn met betrekking tot de veiligheid en efficiëntie van (verwerking van de reizigers in) de luchthaven wanneer er sprake is van een onderbezetting van de KMar?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten waarom de extra toezegde marechaussees zouden voldoen aan de beveiligingsvraag vanuit de luchthaven? Zo ja, hoe verklaart u dan de zorgen van de president-directeur van Schiphol? Is er (tevens) sprake van niet-capacitaire knelpunten in de inzet van marechaussees op Schiphol, zoals (hoog) ziekteverzuim, ondoelmatig werken en/of andere problemen?3
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer zijn nu precies de zes extra peletons van het Hoog Risico Beveiligingseskadron (HRB) van de KMar beschikbaar, gelet op feit dat in het Financieel Dagblad wordt gemeld dat deze halverwege het jaar volledig inzetbaar zijn, terwijl u eerder aangaf dat deze «begin volgend jaar» gereed zouden zijn?4
Het zesde en laatste peloton van het Hoog Risico Beveiligingseskadron (HRB) is afgelopen december gereed gesteld. Daarmee is het gehele eskadron gereed en inzetbaar.
Wat is uw reactie op de oproep van de luchthaven dat de overheid zijn verantwoordelijkheid moet nemen ten aanzien van de kosten van de verdere automatsering van het beveiligingsproces, te weten 190 miljoen euro)?5
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Securitykosten Schiphol (Kamerstuk 29 665, nr. 233) van 17 november 2016, is het kabinet blij met de samenwerking en het commitment van de betrokken partijen om het investeringsprogramma, waarvan verdere automatisering van het beveiligingsproces onderdeel uitmaakt, tot een succes te maken. De overheid draagt hier onder andere aan bij door zoveel mogelijk te zorgen dat regelgeving niet belemmerend werkt en de realisatie van deze innovatieve projecten niet in de weg staat. Het kabinet ziet in de huidige situatie, met een gezonde financiële positie van Schiphol en een concurrerend kostenniveau voor luchtvaartmaatschappijen, geen aanleiding om ook financieel bij te dragen aan het investeringsprogramma.
Een mogelijke maas in de wet inzake de vergunningsplicht voor reclameverlichting |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Reclamegevel The Sting verlicht vanaf Vredenburg de gehele lucht»?1
Ja.
Klopt het dat reclameverlichting die achter een glazen gevel geplaatst is – ook als deze een groot oppervlak beslaat en gebruik maakt van snel bewegend beeld, hoge contrasten en hoge lichtintensiteiten – vergunningvrij is? Zo nee, wat is de wettelijke basis voor regulering van dergelijke reclamemedia? Zo ja, onderschrijft u dat deze uitingen een grote impact hebben op de omgeving, zowel in de vorm van lichtoverlast, risico voor de verkeersveiligheid als aantasting van beschermde stadsgezichten? Bent u bereid om deze maas in de wet te dichten? Zo ja, op welke termijn?
De wettelijke basis voor regulering van lichthinder is als volgt:
Als er geen sprake is van een vergunningplichtige inrichting dan stelt het Activiteitenbesluit voorschriften voor de assimilatieverlichting in de landbouwkassen en voor de verlichting bij sportterreinen. Daarnaast kan het bevoegd gezag op basis van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften stellen op basis van de zorgplicht.
Uit informatie van de gemeente Utrecht blijkt dat voor de reclame van de Sting op basis van de plaatselijke Reclameverordening geen omgevingsvergunning nodig is. Dit laat onverlet dat reclameverlichting dient te voldoen aan de milieuwetgeving en de eventuele gemeentelijke regelgeving.
Door de gemeente Utrecht is meegedeeld, dat in december 2016 is geconstateerd dat de dimmer van de betreffende installatie defect was. Dit is op dezelfde dag vastgesteld als het artikel in de krant. De dimmer is vervangen.
Kortom, er is geen sprake van een maas in de wet. Gemeenten die van mening zijn dat een reclame uiting grote impact op de omgeving heeft (ook geplaatst achter een glazen gevel) kunnen dit regelen en er tegen optreden.
Het ongeval bij de stuw bij Grave |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «miljoenenschade dreigt door lekkende Maas»?1
Ja.
Wat is de oorzaak van het ongeval bij de stuw bij Grave en welke gevolgen heeft dit ongeval op dit moment?
Op donderdag 29 december omstreeks 19.30 uur is een binnenvaartschip door de stuw in de Maas bij Grave gevaren. In afwachting van de resultaten van het onderzoek door de politie kan ik geen uitspraken doen over de precieze oorzaak van het ongeval. Door de aanvaring is de stuw dusdanig beschadigd dat het waterpeil aan de bovenstroomse zijde van de stuw bijna 3 meter is gezakt. Dit heeft gevolgen voor Rijkswaterstaat, scheepvaart, woonboten, drinkwaterbedrijven, waterschappen en andere bedrijven. De scheepvaart op de Maas tussen Sambeek en Grave was in beide richtingen gestremd, en moest gebruik maken van omvaarroutes.
Wat is de totale schade als gevolg van het ongeval met de stuw bij Grave? Klopt het dat de binnenvaart zo’n 300.000 euro schade per dag leidt doordat men moet omvaren? Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor bewoners aan het water, bedrijven die zijn gelegen aan het water en die niet kunnen laden en lossen en de binnenvaart en daarnaast om hoeveel gedupeerden gaat het? Kan al deze schade worden vergoed? Waar en hoe kan deze schade worden verhaald?
Zie antwoord op vraag 2. Dat de binnenvaart schade lijdt is evident. De precieze omvang het aantal gedupeerden en de totale schade is niet bekend. Claims van gedupeerden dienen te worden voorgelegd aan de eigenaar van het schip dat de schade heeft veroorzaakt (of diens verzekeraar). De maximumaansprakelijkheid van scheepseigenaren voor bepaalde vorderingen kan op grond van het op 4 november 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) worden beperkt door het stellen van een fonds. Voor het stellen van het fonds moet de scheepseigenaar een verzoek indienen bij de rechtbank. Als het fonds is gesteld, kunnen schuldeisers hun vorderingen indienen bij het fonds. De hoogte van het fonds wordt berekend op basis van het tonnage en motorvermogen van het betreffende schip. De prioriteit voor Rijkswaterstaat lag bij een tijdelijke maatregel om verdere schade te beperken. Nu de stremming voorbij is kunnen scheepvaart, andere bedrijven en woonbooteigenaren bepalen wat de daadwerkelijke schade voor hen is.
Welke werkzaamheden vinden er plaats om de stuw bij Grave zo snel mogelijk te repareren en wanneer verwacht u dat de problemen met de lage waterstand zijn opgelost?
Op 10 januari 2017 is begonnen met het aanleggen van een tijdelijke breuksteendam benedenstrooms van de stuw Grave. De dam is inmiddels gereed. De bouw van de tijdelijke dam achter stuw Grave nam zo’n twee weken in beslag. Gelijktijdig met de bouw van de dam is het stuwpand Grave Sambeek gevuld. Tijdens het vullen van het stuwpand heeft de peilstijging beheerst plaatsgevonden, anders zou dit risico’s opleveren voor onder andere dijken en drooggevallen woonboten. Inmiddels is er weer scheepvaart mogelijk op de Maas tussen Grave en Sambeek, en op het Maas-Waalkanaal. Tegelijk met de realisatie van de tijdelijke dam, werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw bij Grave. De beschadigde jukken worden vanaf de bovenstroomse zijde verwijderd. Nieuwe jukken zijn besteld. Verwacht wordt dat definitief herstel van de stuw bij Grave ten minste een half jaar in beslag neemt.
Wat zijn de maatregelen die bovenstrooms op de Maas worden genomen en wat zijn hiervan de gevolgen?
Het stuwpand stroomopwaarts (boven) Sambeek is gedurende de stremming van de scheepvaart op de Maas 25 cm lager gezet om de druk op de stuw bij Sambeek te verminderen. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de diepgang van de scheepvaart. De overige stuwpanden staan op het gebruikelijke peil. Tevens heeft er in Rijksvluchthaven Heijen een (tijdelijke) mobiele dijk gelegen om de woonschepen daar snel en veilig weer drijvend te krijgen. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat het waterpeil op het Maas-Waalkanaal met pompen op het oorspronkelijke peil van +7.90m NAP gebracht. Sinds 8 januari was het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik. Inmiddels is die beperking opgeheven en is er weer volledig scheepvaartverkeer op het kanaal mogelijk.
Welke partijen zijn betrokken bij een oplossing en reparatie en wie heeft waarin precies het voortouw? Is het aan te bevelen om één partij aan te wijzen die hier het voortouw heeft?
Als beheerder van de stuw is het zorg dragen voor oplossingen en reparaties aan de stuw de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, waarbij expertise van het Ministerie van Defensie wordt benut. De dijken zijn in beheer bij de waterschappen. Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alles op alles gezet moet worden om de problemen zo snel mogelijk op te lossen zodat de schade zoveel mogelijk beperkt kan worden voor zover dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om het incident naderhand te evalueren opdat ingeval van een nieuw incident een draaiboek kan klaarliggen om ongevallen als deze zo snel mogelijk aan te pakken en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De prioriteit van Rijkswaterstaat lag daarom bij de tijdelijke maatregel die scheepvaart weer mogelijk maakt en verdere schade beperkt. Tegelijkertijd werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw. Er zal een onafhankelijke evaluatie worden uitgevoerd naar het incident met het schip bij de stuw Grave. Hierbij worden de betreffende veiligheidsregio’s en overheden betrokken. Ik verwacht eind voorjaar 2017 de resultaten van die evaluatie te ontvangen.
De uitval van spitstreinen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Spitstoevoegers vallen vaak uit» en «Extra spitstreinen zijn flink onbetrouwbaar» van respectievelijk Treinreiziger.nl en het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de extra spitstreinen notoir onbetrouwbaar zijn en dat zelfs één op de vijf toegevoegde treinen in 2016 niet, of met een vertraging van meer dan drie minuten reed?
Op vijf verschillende drukke trajecten heeft NS het afgelopen jaar extra treinen ingezet in de spits. Deze extra spitstreinen hebben in de concessie geen andere status dan enige andere trein. Elke trein die vertraging heeft of uitvalt, levert reizigers hinder op. Dat is altijd vervelend, of het nu gaat om toegevoegde spitstreinen of andere treinen. Deze uitval telt mee in de prestatie-indicator Reizigerspunctualiteit.
Wel geeft NS aan dat extra spitstreinen in de statistieken vaker vertraging hebben en uitvallen. Dat komt doordat spitstreinen uitsluitend op de drukste momenten van de dag en op de drukste trajecten van het hoofdrailnet rijden. Daarbij is de kans op het ontstaan van vertraging en uitval hoger. Extra spitstreinen vallen daarnaast vaker uit doordat het schrappen van spitstreinen een vooraf uitgewerkte maatregel in de bijsturing is op het moment dat er grote verstoringen op het spoor zijn.
Op dat moment doen ProRail en de betrokken vervoerders hun best om de hinder voor de reizigers zo beperkt mogelijk te houden. Helaas is het schrappen van treinen daarvoor soms de beste optie. Dit geldt vaker voor toegevoegde spitstreinen dan voor reguliere treinen. Door bij ontregelingen op het spoor extra spitstreinen te schrappen kan het reguliere basisaanbod in stand blijven en wordt ruimte in de dienstregeling gecreëerd. Deze afweging is aan ProRail en NS. Zij zullen niet lichtvaardig besluiten om treinen te schrappen, enerzijds omdat dit vervelend is voor de reizigers (hun klanten), anderzijds omdat dit negatieve invloed heeft op de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit, waarop ik hen zo nodig kan afrekenen.
Kunt u de conclusies onderschrijven dat ongeveer zes procent van de extra spitstreinen in het geheel niet reed en dat van de treinen die wel gaan veertien procent meer dan drie minuten oponthoud heeft? Zo ja, op welke wijze zouden dergelijke tekortkomingen opgeheven kunnen worden?
NS moet elk jaar een verantwoording indienen over de op het gehele hoofdrailnet geleverde prestaties. Ik wacht deze formele verantwoording met definitieve cijfers af voordat ik mij een oordeel vorm over de prestaties op het hoofdrailnet. NS hoeft niet specifiek te vermelden wat de prestaties waren van de extra toegevoegde spitstreinen. Desgevraagd meldt NS mij dat in 2016 6,5% procent van de extra spitstreinen is uitgevallen. Dit is hoger dan het landelijk uitvalpercentage voor alle treinen van 1,8%. Dit is echter een direct gevolg van de hiervoor genoemde keuzes in de bijsturing. Overigens ligt de zogenoemde aankomstpunctualiteit (aankomst met minder dan drie minuten vertraging) van deze extra spitstreinen in 2016 met een score van 89,4% net boven het landelijk gemiddelde van 88,9%.
Is de conclusie van Reizigersorganisatie Rover juist dat een uitval van twee treinen per uur gedurende twee spitsuren in de drukste richting zo'n 1.000 reizigers dupeert? Hoeveel reizigers zouden daardoor in geheel 2016 gedupeerd zijn?
Spitstreinen worden ingezet op intensief bereden trajecten; vaak volgt er binnen een kwartier een volgende trein waardoor de hinder beperkt blijft. Daarnaast biedt NS via diverse kanalen actuele reisinformatie waardoor de reizigers in de meeste gevallen vroegtijdig zijn geïnformeerd over een uitgevallen spitstrein en een alternatieve reis kunnen plannen. Bij een vertraging van meer dan 30 minuten kunnen reizigers via de Geld terug bij vertraging regeling een deel van de kosten vergoed krijgen.
NS laat mij weten de ruwe schatting over het aantal reizigers dat hinder ondervindt voor rekening van Rover te willen laten. Op basis van in- en uitcheck gegevens heeft NS een schatting gemaakt van de reizigers die een spitstrein hebben moeten missen. Dit zou liggen op gemiddeld circa 100 reizigers per spitstrein in de spitsrichting. In totaal gaat het daarbij om ongeveer 0,02% van de reizigers. NS laat wel weten dat er grote verschillen bestaan in reizigersaantallen op trajecten en in specifieke spitstreinen. Een klein deel van de reizigers checkt niet in- of uit, deze groep reizigers is niet verwerkt in de cijfers.
Kunt u aangeven of de verschillende concessiehouders ook verschillend presteren? Zo ja, welk beeld komt daaruit naar voren?
Ik ben uitsluitend concessieverlener voor NS als de vervoerder op het hoofdrailnet en voor infrastructuurbeheerder ProRail. ProRail heeft daarbij de verantwoordelijk voor de punctualiteit van de treinen op het hele netwerk. Ik ben geen concessieverlener voor regionale treindiensten en heb geen formele relatie met of informatie van de regionale concessiehouders. Op de website van ProRail is openbare informatie te vinden over de prestaties van alle vervoerders op het spoor, waaronder punctualiteit en uitval per treindienst: http://prestaties.prorail.nl/. Hieruit blijkt dat de punctualiteit op de decentrale lijnen vaak hoger ligt. Hierbij moet echter in ogenschouw worden genomen dat de intensiteit en/of complexiteit van de dienstverlening op deze lijnen minder is dan op het hoofdrailnet.
Vindt u de conclusie van de NS juist dat de cijfers over de «extra» spitstreinen niets zeggen over de reguliere treinen die in de spits meestal wél gewoon rijden? Moet in dat verband de «extra» spitstrein als een basisvoorziening waar de reiziger op mag rekenen gezien worden of is het eerder een geste van de NS om de reizigers tegemoet te komen?
De reizigers mogen rekenen op alle treinen die in de dienstregeling vermeld staan. Ook in dit opzicht zijn extra spitstreinen niet anders dan de overige treinen. De term geste is dus niet van toepassing.
Ik beoordeel NS op de prestaties op het hele netwerk. Dit op basis van de prestatie-afspraken die ik met NS heb gemaakt in de vervoerconcessie en het jaarlijkse vervoerplan. Voor een nadere toelichting verwijs ik uw Kamer naar mijn brief bij het vervoerplan 2017 en het beheerplan 2017 (vergaderjaar 2016–17, Kamerstuk 29 984, nr. 697).
Kunt u aangeven waarom ProRail een trein als vertraagd telt als een trein drie minuten of meer te laat is en daarmee de stiptheid anders berekent dan de NS, waar men de reizigerspunctualiteit berekent bij vijf minuten vertraging? Is het mogelijk dergelijke verschillen op te heffen?
Vanaf 2017 beoordeel ik NS en ProRail op dezelfde prestatie-indicator voor punctualiteit op het hoofdrailnet, namelijk de reizigerspunctualiteit. Voor deze indicator hanteer ik dan voor beide een grens van vijf en van vijftien minuten waarmee de verschillen zijn opgeheven. Voor een grens van vijf minuten is een aantal jaren geleden gekozen omdat dit de grens is die in de meeste landen wordt gebruikt; zodoende wordt een internationale vergelijking mogelijk. Voor alle duidelijkheid: bij het verhogen van de grens, is natuurlijk ook de te halen score verhoogd. De grens van vijftien minuten is in de nieuwe concessie opgenomen om inzicht te geven in de grote vertragingen die veel hinder veroorzaken.
Overigens is het van belang onderscheid te maken tussen treinpunctualiteit en reizigerspunctualiteit. Treinpunctualiteit betreft de aankomstpunctualiteit van treinen. ProRail meet de punctualiteit van alle treinen van alle vervoerders en wordt hier ook op beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt de norm van 3 minuten gehanteerd. Reizigerspunctualiteit combineert de aankomstpunctualiteit van treinen met de uitval van treinen en met geslaagde aansluitingen en weegt deze combinatie met het aantal reizigers in een trein. Zodoende sluit reizigerspunctualiteit beter aan bij de beleving van de reizigers dan treinpunctualiteit.
NS moet mij naast de prestatie-indicatoren voor reizigerspunctualiteit ook jaarlijks informeren over de prestaties op het gebied van aankomstpunctualiteit, uitval en geslaagde aansluitingen. Dit zijn geen indicatoren waar ik NS op afreken, maar kan ik uiteraard wel het gesprek over aangaan. NS meldde op 3 januari in de media dat uit voorlopige cijfers blijkt dat de reizigerspunctualiteit in 2016 iets hoger was dan in 2015: http://nieuws.ns.nl/punctualiteit-ns-in-2016-licht-gestegen/.
Deelt u de mening dat doordat de NS elk jaar op een ander onderwerp onderpresteert het «three strikes out»-principe nooit toegepast kan worden? En deelt u de opvatting dat de NS bewust op onderpresteren per jaar stuurt, zodat u er nooit een consequentie op kan laten volgen?
Mijn beeld is zeker niet dat NS elk jaar op een ander onderwerp onderpresteert en al helemaal niet dat NS daar bewust op stuurt om zodoende mijn handhaving en sancties te ontduiken. Ik beoordeel NS binnenkort op de prestaties in het kader van de vervoerconcessie en zal zoals elk jaar over de beoordeling van de prestaties aan uw Kamer rapporteren.
De rol die de Raad van Commissarissen van NS gespeeld heeft bij de fraude bij de aanbesteding in Limburg |
|
Erik Ronnes (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «NS trein gaat vol door rood voor Limburg»1)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat toenmalig CEO van NS Huges op 10 april 2014 een mail schreef aan toenmalig directeur Leon Struijk van dochterbedrijf Qbuzz met de tekst: „In de RvC [raad van commissarissen] werd vandaag duidelijk dat de NS Groep zich moet voorbereiden om voor deze concessie een «bid to win» in te dienen.»1?
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat de RvC wetenschap had van en mogelijk aangezet heeft tot strafbare feiten bij de aanbesteding in Limburg?
De raad van commissarissen heeft mij op 25 april 2015 geïnformeerd over de resultaten van het interne compliance onderzoek dat De Brauw in opdracht van NS heeft uitgevoerd waarbij de ernstige onregelmatigheden in Limburg geconstateerd werden. Voor een volledig overzicht van de tijdslijnen ten aanzien van de onregelmatigheden in Limburg verwijs ik u naar de bijlage bij de Kamerbrief van 31 augustus 2015 over de met de heer Huges tot stand gekomen schikking. Er zijn mij geen feiten bekend dat de raad van commissarissen aangezet heeft tot het plegen van strafbare feiten. Overigens heeft de rechter zich in de lopende strafzaak nog niet uitgelaten over de vraag of er wel of niet sprake is geweest van strafbare feiten.
Heeft u de verslagen van de Raad van Commissarissen over 2014 op enig moment gekregen en gelezen? Zo ja, wanneer heeft u ze gekregen en wanneer heeft u ze gelezen?
Ik heb geen beschikking over de verslagen van de vergaderingen van de raad van commissarissen. Het is ook niet gebruikelijk dat dergelijke verslagen met de algemene vergadering van aandeelhouders worden gedeeld. Nadat de onregelmatigheden in Limburg waren geconstateerd, is er veelvuldig contact geweest tussen de raad van commissarissen en de aandeelhouder. Van het verloop van de ontwikkelingen ten aanzien van de bieding op de concessie in Limburg alsook de ontslagprocedure van de heer Huges, heb ik u in de periode van juni tot en met augustus 2015 middels verschillende Kamerbrieven geïnformeerd.
Kunt u de verslagen van de Raad van Commissarissen over 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u de Kamer geen inzage wilt geven in de verslagen van de Raad van Commissarissen, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn (als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) om dat niet te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke onderzoeken hebben er plaatsgevonden naar de gang van zaken rond de aanbesteding bij Limburg? Kunt u bij elk van deze onderzoeken aangeven of de onderzoekers volgens de opdracht ook de rol van de Raad van Commissarissen bij de aanbesteding mochten onderzoeken en of zij dat ook gedaan hebben?
In mijn brief van 6 november 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die naar aanleiding van de onregelmatigheden in Limburg zijn uitgevoerd. Dit betreft het definitieve rapport van De Brauw over de onregelmatigheden bij de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, het rapport van de verificatie van het rapport van de Brauw van mevrouw Tonkens, de toetsing van de rapporten door de heer Brenninkmeijer en de managementsamenvatting van Jones Day van het onderzoek of bij andere aanbestedingen zich vergelijkbare onregelmatigheden hebben voorgedaan. Voor de inhoudelijke conclusies van elk van de onderzoeken verwijs ik naar mijn brief van 6 november 2015. Daarnaast zijn door de Autoriteit Consument en Markt en het Openbaar Ministerie onderzoeken gedaan naar de onregelmatigheden bij de aanbesteding in Limburg. Ik heb u over het bestaan van deze onderzoeken eerder geïnformeerd. Op dit moment lopen deze procedures nog en kan ik daar verder geen mededelingen over doen.
Herinnert u zich nog dat u in maart 2015 kwijting gegeven hebt aan de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van NS?
Ja.
Van welke zaken was u bij het geven van kwijting niet op de hoogte en had u op de hoogte moeten zijn toen u kwijting gaf over het jaar 2014 met de kennis van nu?
De decharge strekt zich uit tot de informatie die op dat moment bekend is met inachtneming van hetgeen blijkt uit het jaarverslag en de jaarrekening. Deze stukken worden geacht een getrouw beeld te geven van de onderneming. Op basis van deze informatie heb ik op 4 maart 2015 decharge verleend aan het bestuur en de raad van commissarissen van NS. De decharge strekt zich niet uit tot feiten die later bekend worden.
Heeft u door het geven van kwijting aan de Raad van Commissarissen ook de mogelijkheid verspeeld om schade op hen te kunnen verhalen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u kwijting gegeven voor het jaar 2015 aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen? Heeft u daarbij nog voorbehouden gemaakt?
Ja. In lijn met het antwoord op vraag 9 en 10 is de decharge verleend op basis van de informatie die op dat moment bij mij als aandeelhouder bekend was. Hierbij heb ik geen voorbehouden gemaakt.
Kunt u de verslagen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de afgelopen twee jaar aan de Kamer doen toekomen?
Het is niet gebruikelijk dat de notulen van de ava openbaar worden gemaakt. Het is van belang dat er tussen de aandeelhouder en de deelneming een open discussie moet kunnen plaatsvinden. Openbaarmaking van dergelijke notulen kan dit in de weg staan. In het jaarverslag Staatsdeelnemingen leg ik verantwoording af over de wijze waarop ik mijn taken als aandeelhouder invulling heb gegeven. In het geval van de onregelmatigheden in Limburg heb ik de Kamer door middel van meerdere brieven, zoals ook toegelicht in het antwoord op de vragen 4,5 en 6, geïnformeerd.
Welke schadeclaims zijn er in de aanbestedingssfeer en mededinging tegen de NS ingediend en welke kans van slagen maken die claims?2
NS en een vijftal met haar verbonden ondernemingen zijn door Veolia Transport Nederland Holding B.V. en een viertal met haar verbonden ondernemingen op 22 juli 2016 gedagvaard in relatie tot de aanbesteding in Limburg. Veolia vordert hoofdzakelijk een aantal verklaringen voor recht dat NS aansprakelijk is voor schade die Veolia stelt te hebben geleden in verband met de aanbesteding in Limburg. Veolia vordert nog geen concreet schadebedrag. Nu de zaak onder de rechter is, doe ik geen uitspraken over de kans van slagen.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Hoewel NS er geen aanwijzingen voor heeft dat ook onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij andere aanbestedingen, zal ook daar nader onderzoek naar worden gedaan door externe partijen.»3
Ja.
Zijn er sindsdien aanwijzingen dat er onregelmatigheden geweest zijn bij andere aanbestedingen of dat zich elders binnen het NS concern sprake is van ernstige zaken zoals fraude en omkoping?
Zoals aangegeven in vraag 7, heb ik uw Kamer op 6 november 2015 geïnformeerd over het onderzoek dat Jones Day heeft uitgevoerd naar eventuele onregelmatigheden bij andere aanbestedingen. De conclusie van het onderzoek is dat hiervoor geen aanwijzingen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, volledig en tenminste vier dagen voor het algemeen overleg staatsdeelnemingen dat is gepland op 25 januari 2017 beantwoorden?
De vragen zijn op 23 januari naar de Kamer gestuurd en daarmee twee dagen voor het AO Staatsdeelnemingen aangeleverd.
(kinder)slavernij bij Zuid-Indiase spinnerijen die garens produceren voor westerse kledingmerken |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Fabric of Slavery: Large-scale forced (child) labour in India’s spinning mills», van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat in meer dan 90% van de spinnerijen die garens produceren voor onder meer westerse kleding, sprake is van moderne vormen van slavernij, waaronder kinderslavernij?
Ik deel de conclusie dat vormen van slavernij in veel spinnerijen voorkomen. Het rapport stelt dat in ruim de helft van de onderzochte spinnerijen werkneemsters worden beperkt in hun bewegingsvrijheid na werktijd. Het stelt ook dat in bijna de helft van de spinnerijen het Sumangali systeem, waarbij een deel van het loon pas wordt uitbetaald als het meerjarige arbeidscontract is uitgediend, nog steeds bestaat. Voorts stellen de onderzoekers dat in 10% van de spinnerijen, beide vormen van moderne slavernij plaatsvinden. Gezamenlijk kan dit er toe leiden dat in meer dan 90% van de spinnerijen een vorm van slavernij bestaat. Een ernstig probleem vormen ook de extreem lange werktijden voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar.
Onderschrijft u de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan, waaronder de aanbevelingen aan de regeringen van importerende landen?
Ja.
Bent u van plan om met Nederlandse, of in Nederland actieve bedrijven die in Zuid-India kleding en textiel inkopen, samen te werken om het in dit rapport aangehaalde probleem aan te pakken? Welke rol(len) ziet u daarbij specifiek voor partijen in het Textielconvenant?
Op grond van de OESO richtlijnen moeten bedrijven due diligence uitvoeren voor de risico’s in hun keten. Dat geldt voor alle Nederlandse bedrijven die kleding en textiel inkopen in Zuid-India. Het Textielconvenant biedt bedrijven de mogelijkheid gezamenlijk problemen aan te pakken. De aanpak van gedwongen arbeid maakt onderdeel uit van de afspraken in het Textielconvenant. Het rapport «Fabric of Slavery» biedt de Nederlandse bedrijven goede informatie voor de beoordeling van risico’s en een passende aanpak voor de problemen in de spinnerijen in Zuid-India.
Het Sumangali systeem is expliciet genoemd in het Textielconvenant. Het ligt voor de hand dat bedrijven bij de aanpak van het Sumangali systeem zullen aansluiten bij een initiatief, voortbouwend op de «Amsterdam-coalition», waarin een internationale coalitie van 26 bedrijven zich in samenwerking met de OESO inspant voor de aanpak van het Sumangali systeem.
Nu is nog niet transparant welke fabrieken in India produceren voor de Nederlandse markt. In het kader van het Textielconvenant moeten deelnemende bedrijven hun productielocaties gaan melden en een plan van aanpak voor hun ketenrisico’s indienen bij het SER secretariaat. Daaruit moet blijken welke Nederlandse bedrijven te maken hebben met de Zuid-Indiase spinnerijen. De spinnerijen bevinden zich dieper in de keten van de Nederlandse bedrijven. Zo kan een Indiase spinnerij stoffen leveren aan een kledingfabriek in Bangladesh waar Nederlandse merken inkopen. De invloed van Nederlandse merken is dan indirect. De waarde van het convenant is dat een gezamenlijke aanpak makkelijker tot resultaten leidt «dieper» in de keten.
De stuurgroep van het Textielconvenant, waarin ook de Landelijke India Werkgroep zitting heeft, wil prioriteit geven aan de collectieve aanpak van kinderarbeid en leefbaar loon. Rekening houdend met die prioriteitstelling zal in de loop van 2017 ook aan de andere thema’s van het convenant worden gewerkt, zoals gedwongen arbeid.
Gaat u deze kwestie aan de orde stellen in uw contacten met de Indiase regering? Gaat u trachten afspraken te maken over een gezamenlijke oplossing, waarbij ook de kledingbedrijven, lokale vakbonden en maatschappelijke organisaties worden betrokken?
De Nederlandse overheid stelt schending van arbeidsnormen in de textielsector regelmatig aan de orde, ook in India. Nog onlangs heeft de directeur Duurzame Economische Ontwikkeling het rapport «Aangekleed/Uitgekleed» van de Schone Kleren Campagne en de Landelijke India Werkgroep besproken met de Indiase overheid. Daarbij heeft Nederland het belang van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie benadrukt.
De Nederlandse ambassade benut de mensenrechtenwerkgroep van de EU voor het realiseren van een bredere coalitie van EU-lidstaten om gezamenlijk de problemen in de Indiase textielsector aan de orde te stellen. De Indiase fabrieken exporteren immers naar de hele EU.
Hoewel het wijzen op misstanden gevoelig ligt bij de overheid van India, blijkt het wel bespreekbaar. Naarmate de informatie over misstanden specifieker is, toont de Indiase overheid zich meer genegen hierop actie te ondernemen.
Er is consensus dat overheden aan beide zijden van de toeleveringsketen een positieve bijdrage kunnen leveren. In het zogenaamde INDUS platform werken de Nederlandse en Indiase overheid samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan goede praktijken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in verschillende ketens.
Welke mogelijkheden ziet u voor internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om bij te dragen aan gezamenlijke oplossingen?
Onlangs heeft Nederland gesproken met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in India over de schending van arbeidsnormen in de Indiase textielsector. De ILO is zich bewust van de problemen en wil een actieve rol spelen bij het realiseren van structurele oplossingen. Versterking van sociale dialoog en de capaciteit van de arbeidsinspectie dragen daaraan bij.
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de OESO reeds actief in India en zal vanuit het textielconvenant aansluiting worden gezocht bij dit initiatief van de OESO.
De positie van vrouwen en meisjes in de watersector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met en deelt u de zorgen wat betreft de benadeelde positie van vrouwen en meisjes en hun toegang tot en controle over water, zoals is beschreven in de «Recommendations Meer-Partijen Initiatief (MPI) gender & water» van ActionAid, Both ENDS en WO=MEN, van 14 december jl.1?
Ik deel de zorgen zoals beschreven in de aanbevelingsbrief van het MPI.
Bent u bereid u hard te maken voor de positie van vrouwen en meisjes in de watersector en de gendergelijkheid binnen deze sector te promoten? Hoe gaat u dat doen? In hoeverre betrekt u daarbij ook nauw verwante sectoren, zoals het klimaat en de landbouw?
Zoals u weet maak ik mij al jaren hard voor verbetering van de positie van vrouwen en meisjes, ook in de watersector. Dit komt op verschillende manieren terug in de beleidsformulering en de ontwikkeling- en uitvoering van water programma’s.
In mijn brief van 19 januari 2017 aan de Tweede Kamer heb ik de nieuwe strategie voor water, sanitaire voorzieningen uiteengezet voor de komende jaren. Deze is vormgegeven rond de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), waarin gelijkheid en inclusiviteit centraal staan. Om daaraan invulling te geven zet de strategie in op het verbeteren van toegang tot – en zeggenschap over – water en sanitaire voorzieningen voor vrouwen. Vrouwen worden overigens niet alleen gezien als doelgroep, maar worden ook gestimuleerd om te laten zien dat zij veranderingen te weeg kunnen brengen en een leidende rol kunnen spelen bij besluitvorming. Dit komt de effectiviteit van programma’s ten goede en biedt kansen voor economische verzelfstandiging voor vrouwen.
Om gendergelijkheid structureel in de projectcyclus te bevorderen zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de formulering en goedkeuringsprocessen van nieuwe projecten en programma’s. Voor alle nieuwe programma’s is een genderanalyse verplicht. Deze leidt tot een specifieke op het nieuwe programma toegesneden genderstrategie en aanbevelingen voor gender monitoring. Een goed voorbeeld is de laatste «call for proposals» voor het Fonds Duurzaam Water. De beleidsregels zijn aangescherpt op het gebied van gender en indieners moeten in hun voorstel een genderanalyse maken die wordt meegenomen in de beoordeling. Indieners kunnen tevens ondersteuning op het gebied van gender aanvragen via vouchers. Deze meer gestructureerde aanpak zal leiden tot verbeteringen in monitoring en rapportages, zodat resultaten op het gebied van gender beter inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
De afspraken voor de integratie van gender tijdens de projectcyclus gelden voor alle thema’s; deze hebben dus ook betrekking op projecten op het snijvlak van water en klimaat en van water en landbouw. Het Geodata for Agriculture and Water programma dat onlangs in het nieuws was, is een goed voorbeeld hiervan. Er wordt gekeken hoe toegang tot agrarische en meteorologische satellietgegevens bruikbaar kunnen worden gemaakt in het bijzonder ook voor boerinnen, zodat landbouwopbrengsten verbeteren en de positie van vrouwen wordt versterkt.
Tot slot worden genderaspecten meegenomen in internationale lobbyactiviteiten. Binnen het klimaatverdrag speelt Nederland bijvoorbeeld een actieve rol om een gender-responsief klimaatbeleid te bevorderen. Nederland zal betrokken blijven bij de uitwerking van het genderactieplan zoals voorgesteld tijdens de COP. Tevens heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van het genderbeleid van het Groene Klimaat Fonds.
In hoeverre heeft u of gaat u uitvoering geven aan de motie-Van Laar2 betreffende de uitvoering van genderanalyses en de ontwikkeling van effectieve genderstrategieën voorafgaand aan project- en beleidsontwikkelingen? Welke ontwikkelingen hebben zich op dit vlak sinds de aanvaarding van deze motie voortgedaan?
Voorwaarde voor goedkeuring van alle programma’s die Nederland ondersteunt, inclusief water, voedselzekerheid en klimaat, is het uitvoeren van een genderanalyse. Dit betekent dat de huidige situatie en beoogde impact van het voorgestelde programma op de lokale positie van vrouwen wordt geanalyseerd (gender analyse), mogelijkheden voor positieve impact worden geïdentificeerd en concreet aangescherpte actie wordt geformuleerd in een gender actieplan. Themadirecties worden hierbij ondersteund door genderexperts. Zoals al toegezegd aan de Kamer zullen in de toekomst niet alleen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag liggen, maar ook genderspecifieke data verzameld worden om resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld te brengen.
Hoe gaat u zeker stellen dat Nederlandse ondernemingen de internationale standaarden, waaronder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Free Prior and Informed Consent (FPIC), en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's), in het kader van gendergelijkheid binnen de watersector blijven naleven?
Het is gebleken dat de UN Guiding Principles on Business and Human Rights praktische uitvoeringsvragen met zich mee brengen voor ondernemingen. Het gezamenlijk bespreekbaar maken van het onderwerp en zoeken naar praktische oplossingen blijft ook internationaal een uitdaging. Nederland heeft hiertoe een werkgroep opgericht met de internationale NGO Business for Social Responsibility om samen met Nederlandse bedrijven een «gender code of conduct» uit te werken en verder te werken aan versterking van de economische positie van vrouwen in de watersector.
Bent u bereid u in te zetten voor een sterkere 'due diligence», waarbij ook gendergelijkheid een grote rol speelt? In hoeverre is het realiseerbaar om dit als een vereiste te stellen bij het verlenen van subsidies, leningen en andere overheidssteun zodat dit ook bijdraagt aan een sterkere implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Corporate Social Responsibility – CSR)?
Nederland maakt zich hard voor aanscherping van gender in due diligence. Bijvoorbeeld het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor vrouwen in de textielindustrie, aanwezigheid van schone, veilige en toegankelijke sanitaire voorzieningen, industriële veiligheid en inspraak. Binnen mijnbouw is een vergelijkbaar traject van start gegaan i.s.m. Nederlandse maatschappelijke organisaties om op EU-niveau ervaringen met partner mijnbouwbedrijven uit te kunnen wisselen en gezamenlijk te kunnen leren hoe negatieve effecten op vrouwen kunnen worden beperkt en positieve effecten voor vrouwen binnen de sector kunnen worden bevorderd.
In het kader van coherentie op gebied van voedselzekerheid hanteert de regering bij overheidssteun onder meer de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» van de Commissie voor Wereld Voedsel Veiligheid. Het derde principe («Foster Gender Equality and Women’s Empowerment») is geheel gericht op gendergelijkheid.
Hoe kijkt u aan tegen de verhoogde risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen? Op welke manier kunnen deze risico’s zoveel mogelijk weggenomen worden?
Het verhoogd risico van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers wordt internationaal erkend en genoemd in mensenrechtenresoluties, waaronder in de Nederland/ Franse resolutie over tegengaan van geweld tegen vrouwen van eind 2016. Nederland erkent de speciale positie die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers innemen en hun verhoogde kwetsbaarheid. Hun werk kan ingaan tegen traditionele, religieuze en/of sociale normen ten aanzien van de rol van vrouwen in de samenleving. Dit veroorzaakt een verhoogd risico op seksueel en gendergerelateerd geweld.
Deze risico’s kunnen op korte termijn zoveel mogelijk worden gereduceerd door politieke en praktische steun vanuit het bestaande mensenrechtenbeleid en -instrumentarium, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen. Op de langere termijn kunnen deze risico’s enkel weggenomen worden door structurele verbetering in vrouwenrechten en meer gelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in het betreffende land. Het Nederlandse internationale genderbeleid beoogt hieraan bij te dragen via ondersteuning van genderspecifieke programma’s en integratie van gender in de doelstellingen van het buitenlandbeleid.
Het bericht “Vliegveld Lelystad wordt Lelystad-Zwolle Airport” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in de Telegraaf over vliegveld Lelystad-Zwolle?1
Ja.
Herkent u de potentie van de combinatie van sterke stedelijke en regionale ontwikkelingen die zich versterkt weet door een nabij gelegen internationaal opererend vliegveld, zoals ook is te zien bij Amsterdam met Schiphol, Eindoven met Eindhoven Airport en Rotterdam met Rotterdam-The Hague Airport?
Ja. Luchthaven Lelystad zal – naast het overnemen van vluchten die niet bijdragen aan de mainportfunctie van Schiphol – inderdaad betekenis hebben voor een wijdere regio rondom Lelystad Airport waarin gemeenten als Almere, Dronten, Kampen, Zwolle en Harderwijk zich bevinden. Bedrijven in dit gebied zullen direct, indirect en in de (inter)nationale beeldvorming kunnen profiteren van de extra mogelijkheden die de luchthaven gaat bieden (leisure vluchten, Maintenance- Repair-Overhaul, zakenjets). Voor de beroepsbevolking zal dit extra werkgelegenheid met zich meebrengen en voor jongeren nieuwe beroepsperspectieven waarop het onderwijs kan inspelen.
Bent u bereid te overleggen met de directie van de Schiphol Group, teneinde te bewerkstelligen dat het profiel van Lelystad Airport opgewaardeerd kan worden naar een veld dat maximale ondersteuning gaat bieden aan de regio Zwolle?
Ik constateer dat er al vroeg in aanloop naar de start van de luchthaven door de directie van Lelystad Airport (en de Schiphol Group) met de overheden en het bedrijfsleven in een wijde regio overleg gevoerd wordt.
Naast de Alders Tafel Lelystad is in de regio door bedrijfsleven, luchthaven en regionale overheden onder leiding van oud Schiphol topman Ad Rutten de luchthaventafel Lelystad opgericht waar gesproken wordt over het inspelen op en benutten van de economische kansen die de luchthavenontwikkeling met zich mee zal brengen. In de eerste jaren na de start van de luchthavenontwikkeling zal door de overheden, bedrijfsleven, luchthaven en vliegmaatschappijen verder verkend kunnen worden op welke wijze men elkaars krachten kan benutten.
De provincies Flevoland, Overijssel en Gelderland zijn reeds in gesprek hoe de regio’s kunnen bijdragen en profiteren van de aanstaande ontwikkeling van de luchthaven.
In eerste instantie is een rol weggelegd voor de regionale overheden om hierover verder met elkaar en de luchthaven overleg te voeren. Waar mogelijk zal ik dit proces in de toekomst ondersteunen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe, gelet op de groot-regionale betekenis van de ontwikkeling van Flevoland, Lelystad-Zwolle Airport en de regio Zwolle, de infrastructuur tussen Flevoland, de luchthaven en de regio Zwolle op langere termijn verder kan worden geoptimaliseerd?
Begin 2014 is in lijn met het Aldersadvies Lelystad in samenwerking met de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad onderzocht in hoeverre de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad zich verhoudt tot de bereikbaarheid en welke maatregelen wellicht nodig zijn. Dit MIRT-onderzoek Landzijdige Bereikbaarheid Lelystad Airport (MOBLA) en de afspraken die het Rijk op basis hiervan met de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad afspraken zijn gemaakt zijn uw Kamer op 10 maart 2014 aangeboden (Kamerstuk 31 936, nr. 19). De afspraken betreffen zowel verbeteringen voor de bereikbaarheid over de weg als verbeteringen van het openbaar vervoer.
In dit MIRT-onderzoek is naast de bereikbaarheid over de weg ook naar de bereikbaarheid van de luchthaven met het openbaar vervoer gekeken. Het onderzoek bevestigt het knelpunt van de reistijden op de A6 tussen Almere en Lelystad dat in de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse met de zichtjaren 2028/2030 wordt genoemd (Kamerstuk 31 305, nr. 196). De Startbeslissing voor een MIRT-verkenning naar de capaciteitsuitbreiding van de A6 tussen Almere Buiten-Oost (afrit 8) en Lelystad (afrit 10) is inmiddels genomen (Kamerstuk 34 550 A, nr. 7).
Op basis van beide onderzoeken worden richting de regio Zwolle, ook op langere termijn, geen bereikbaarheidsproblemen verwacht op de A6. De verbeteringen van de openbaar vervoer-bereikbaarheid van de luchthaven zullen ook direct positief doorwerken voor de OV-reizigers uit de regio Zwolle.
Deelt u de mening dat het vliegveld van Zwolle in Lelystad zal liggen?
Deze keuze is aan de betreffende regionale overheden en bedrijven en aan de inwoners in de regio Zwolle. Voor het Rijk is het van belang dat luchthaven Lelystad een deel van de groei van Schiphol gaat opvangen ter ondersteuning van de mainportfunctie van Schiphol en voor een betere verdeling van de overlast.
De klokkenluider van Vliegbasis Eindhoven |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Georganiseerd wegpesten: klokkenluiders Defensie hadden het zwaar te verduren»?1
Er wordt bij Defensie door medewerkers geregeld melding gemaakt van vermoedens van integriteitschendingen. In het overgrote deel wordt gemeld bij de leidinggevende. Daarnaast komt het voor dat er gemeld wordt bij het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). De COID geeft vervolgens in overleg met de melder, de melding door aan de leidinggevende op het niveau waar de melder vertrouwen in heeft. Een melding mag niet leiden tot negatieve consequenties. In het merendeel van de gevallen handelt de leidinggevende een melding zorgvuldig af volgens de daarvoor geldende regels.
Het komt soms voor dat een melder niet tevreden is over de wijze waarop er met zijn melding is omgegaan of een melder negatieve consequenties ervaart. De mogelijkheid bestaat dan een melding te doen bij de een externe instantie, zoals de twee klokkenluiders die in het artikel worden aangehaald, hebben gedaan bij de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), het huidige Huis van Klokkenluiders. Over de conclusies en adviezen van OIO en de reacties van Defensie, heb ik u reeds geïnformeerd (zie Kamerstukken 34 000 X, nr. 88 van 30 april 2015, 34 000 X, nr. 94 van 28 mei 2015 en 34 550 X, nr. 8 van 13 oktober jl.).
Erkent u dat Defensie fouten heeft gemaakt in de zaak rond de klokkenluider van Vliegbasis Eindhoven of houdt u vol dat de arts in kwestie echt «niets fout» heeft gedaan? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen?2
Mijn uitlatingen tijdens de begrotingsbehandeling op 16 en 17 november jl. moet u zien in de context van de vragen die toen zijn gesteld. Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, concludeert de OIO dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven van een notitie van een overleg tussen de arts en de leidinggevende. De notitie is weggeschreven onder een onjuiste code in het medische systeem (GIDS). Dit is later in het medische systeem gecorrigeerd. Er was geen sprake van fraude of een strafbaar feit. Met de arts zijn gesprekken gevoerd over zijn handelen.
Heeft Defensie een gesprek gehad met de klokkenluider van Vliegbasis Eindhoven, zoals toegezegd bij het debat over de defensiebegroting op 17 november 2016? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daaruit gekomen?
Ja, 24 november jl. heeft hij in een gesprek met de plaatsvervangend secretaris generaal desgevraagd zijn toestemming gegeven het rapport van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg aan uw Kamer te verstrekken. Hierna is het rapport op 9 december jl. vertrouwelijk aan de Kamer verstrekt (Kamerstuk 34 550 X, nr. 56).
Heeft de klokkenluider zijn expliciete toestemming gegeven om het IMG-rapport met de Kamer te delen? Zo ja, wilt u dit rapport zo snel mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er consequenties voor de klokkenluider te verwachten naar aanleiding van zijn toestemming om het IMG-rapport te delen met de Kamer?
Nee, daar is geen aanleiding toe.
Kan de klokkenluider consequenties verwachten indien hij het IMG-rapport zelf openbaar maakt?
Het is niet aan een medewerker van Defensie om rapporten openbaar te maken. Daarnaast bevat dit IMG-rapport niet alleen vertrouwelijke persoonsgegevens van de klokkenluider, hetgeen reden is geweest voor de vertrouwelijke verstrekking.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Personeel defensie voorzien op 20 december a.s.?
Hieraan heb ik voldaan nu het algemeen overleg voor personeel is uitgesteld naar 26 januari a.s.
De aansluiting A30/A1 |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de burgemeesters van Barneveld en Ede van 23 november jl. die mede namens Regio FoodValley, Regio Amersfoort, provincie Gelderland, de Barneveldse Industriële Kring, VNO-NCW Midden, TLN, EVO en de Federatie van Ondernemersverenigingen Valleiregio (FOV) is aan de Kamer is gezonden?
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 21 november jl. waarin u aangaf «dat vanuit de regio voor de aanpak van de A1/A30 geen bereidheid tot cofinanciering is getoond»?
Dit antwoord heb ik inderdaad gegeven. Het is mij bekend dat de Regio Food Valley mij bij brief van 23 maart 2016 heeft aangeboden € 1 mln bij te willen dragen aan reconstructie van A1/A30.
De door mij gegeven beantwoording over regionale cofinanciering (n.a.v. de motie Visser/Hoogland, Kamerstuk 34 300 A, nr. 77) dient te worden beschouwd in het licht van de afspraken die ik hierover heb gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. In het BO MIRT met de regio Oost-Nederland heb ik naar aanleiding van het gesprek met de regio over bovenstaande motie geen afspraken gemaakt over cofinanciering bij de A1/A30. De regio heeft mij hierover toen ook geen extra aanbod gedaan.
Is het u bekend dat de gemeente Barneveld voor € 1,5 miljoen bij wil dragen aan de realisatie van een nieuwe verbindingsboog A30 – A1? Is het u bekend dat de regio FoodValley bereid is om vanuit het mobiliteitsfonds € 1 miljoen bij te dragen aan verkeersmaatregelen? Is het u voorts bekend dat de provinciale staten van Gelderland het college van gedeputeerde staten de ruimte heeft gegeven om met u te onderhandelen over mogelijkheden van (voor)financiering, omdat de provincie de aanpak van de aansluiting A1/A30 van harte ondersteunt?
Dat is me inmiddels bekend, met name door de heden (23 november 2016) aan de Tweede Kamercommissie gestuurde brief van de gemeente Barneveld e.a.
Klopt, in het licht van vraag 3, naar uw inzicht het beeld dat nu ontstaat alsof de Regio FoodValley en de provincie Gelderland niet bereid zouden zijn om hierin mee te denken en bij te dragen? Zo nee, bent u bereid dat beeld bij te stellen?
Ik ben bereid met de regio afspraken te maken over cofinanciering bij de reconstructie van de aansluiting A1/A30. De kosten van de door de regio gewenste maatregelen zijn echter enkele tientallen miljoenen euro. Gezien de in de brief aangegeven maximale bijdrage van de regio is de voorwaarde daarbij dat met betrekking tot de doorstroming sprake dient te zijn van een nationaal knelpunt. Daarom wil ik, voordat ik hierover in gesprek ga met de regio, eerst de uitkomsten van de NMCA in 2017 afwachten.
Wilt u deze vragen vóór het Notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november aanstaande beantwoorden?
Beantwoording vindt bij deze plaats.
De uniforme herkenbaarheid van voorrangsvoertuigen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EditieNL, waaruit blijkt dat het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) gerenommeerde (zorg)vervoerders die gebruik maken van de striping openbare orde en veiligheid (OOV-striping) en de Star of Life met sancties dreigt, omdat die een onderdeel zouden vormen van de ambulancehuisstijl?1
Ja.
Wat is de reden dat het IFV hier nu strikt op handhaaft, terwijl het jarenlange praktijk is geweest dat gebruik werd gemaakt van de OOV-striping voor onder andere spoedritten van huisartsen, en vervoer van medisch specialisten in het orgaantransport?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) draagt er in opdracht van de Staat, in mandaat van de Minister van Veiligheid en Justitie, zorg voor dat ongeautoriseerd gebruik van de OOV-striping voorkomen wordt. De OOV-striping is voorbehouden aan een aantal met naam genoemde hulpverleningsdiensten dat een dringende taak heeft. Voor het publiek moet te allen tijde duidelijk zijn wanneer het om dergelijke voertuigen gaat.
In de aflevering van EditieNL worden twee gevallen besproken; de auto’s van huisartsen voor spoedritten en de auto’s voor orgaantransport. Met de organisatie van huisartsenposten (InEen) is overeengekomen dat zij de zogenoemde secundaire variant van de ambulancehuisstijl gaan voeren2. Hiervoor geldt een overgangstermijn van vijf jaar. InEen heeft het besluit naar haar leden gecommuniceerd. De voertuigen van het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen orgaancentrum ten behoeve van het spoedeisende vervoer van transplantatieorganen en het spoedeisende vervoer van transplantatieteams, leveren geen ambulancezorg maar personenvervoer. In de Regeling Optische- en Geluidssignalen 2009 is bepaald dat zij optische en geluidssignalen mogen voeren in een eigen huisstijl. In beide gevallen creëert het feit dat zij ongeautoriseerd gebruik hebben gemaakt van de OOV-striping, geen recht op het gebruik ervan. Het IFV is reeds in gesprek met de Nederlandse Transplantatie Stichting over een oplossing en een redelijke overgangstermijn.
Op welke wijze is geregeld dat ambulances die tweedehands worden (door)verkocht geen gebruik meer kunnen maken van de OOV-striping en de Star of Life, zodat hier geen misbruik van gemaakt kan worden? Deelt u de mening dat het bij dit potentiële misbruik wel om een andere zaak gaat dan bij vervoer door gerenommeerde (zorg)vervoerders? Zo nee, waarom niet?
Ambulances die uit de dienst worden genomen, moet worden ontdaan van de OOV-striping en van de optische en geluidssignalen. Toen recent geconstateerd moest worden dat niet alle organisaties zich daaraan hielden, zijn zowel de veiligheidsregio’s als de regionale ambulancevoorzieningen daarop aangesproken. Wij vinden het ongeautoriseerd gebruik van de OOV-striping in alle gevallen ongewenst, omdat het de eenduidigheid, herkenbaarheid en opvallendheid van de diensten voor openbare orde en veiligheid in gevaar brengt.
Klopt het dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2002 juist heeft aangegeven dat huisartsencentrales dezelfde regels met betrekking tot striping moeten volgen, als welke bestaan voor de ambulancezorg, en daarbij niet mogen afwijken van het ontwerp? Waarom gelden de argumenten van destijds nu niet meer, namelijk dat het ontwerp tot doel heeft een optimale herkenbaarheid van de ambulancezorg te waarborgen?2
In 2002 zijn de regels ten aanzien van het gebruik van de OOV-striping voor de ambulances vastgesteld4. Dat is verder uitgewerkt in het handboek striping ambulances. In de door u aangehaalde brief uit 20025 is uitgelegd dat de huisartsencentrales ten einde van de striping gebruik te mogen maken, moesten voldoen aan de regels gesteld in het handboek. De regels van het handboek gaan uit van primaire striping die gebruikt wordt door ambulances met een dringende taak en van de secundaire striping door onder andere de huisartsenposten.
Deelt u de mening dat de doelstelling van de OOV-striping behoort te zijn dat alle voorrangsvoertuigen uniform herkenbaar moeten zijn in het verkeer, en dat kwesties rond auteursrechten hier ondergeschikt aan moeten zijn? Zo nee, waarom net?
Nee, de doelstelling van OOV-striping is dat alle daartoe aangewezen voorrangsvoertuigen van de politie, brandweer en ambulancehulpverlening uniform herkenbaar zijn in het verkeer. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid met het IFV en betrokken gerenommeerde (zorg)vervoerders in overleg te gaan, met als doel er voor te zorgen dat zij ook volledig gebruik kunnen maken van de ambulancehuisstijl? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ambulancezorg/Acute zorg voorzien op 16 februari 2017?
Ja.