Het bericht ‘Slob: Media in Caribisch Nederland helpen zichzelf te versterken’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slob: Media in Caribisch Nederland helpen zichzelf te versterken»?1
Ja.
In hoeverre is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba sprake van een sterke en onafhankelijke lokale media?
In het aangehaalde artikel wordt een onderzoek genoemd dat inderdaad inmiddels is afgerond. In het onderzoek wordt een analyse gemaakt aan de hand van de UNESCO-indicatoren voor ontwikkeling van een vrije, gezonde mediasector. De onderzoekster heeft dit eerder al toegepast op Aruba en Curaçao. Nu is dat ook voor Caribisch Nederland gedaan. Aanvullend zijn mensen werkzaam in de mediasector bevraagd naar hun behoeftes en opvattingen ten aanzien van het functioneren van de mediasector op de drie eilanden. In mei wordt het onderzoek aan de journalistieke sector van Caribisch Nederland gepresenteerd, door de coronabeperkingen moest dat worden uitgesteld.
Uit de onderzoeksresultaten komt het volgende beeld naar voren. De journalistieke sector is relatief groot, gezien de bevolkingsomvang en in vergelijking met lokale media in Europees Nederland. Dit is met name het geval op Bonaire, op Saba en Sint Eustatius is de journalistieke sector aanzienlijk kleiner. Desalniettemin zijn er ook zorgen. Niet alle journalisten ervaren journalistieke onafhankelijkheid. Commerciële en politieke actoren proberen de media soms te beïnvloeden. Een deel van de journalisten ervaart een noodzaak tot zelfcensuur en vindt het moeilijk de «waakhondfunctie» te vervullen. Er is dan ook een behoefte aan professionalisering. Desgevraagd noemen de journalisten o.a. trainingen op het gebied van interviewen, journalistieke onderzoeksvaardigheden, netwerkvaardigheden e.d. Na definitieve oplevering zal ik hier verder op in kunnen gaan. Zie het antwoord op vragen 6 en 7.
In hoeverre is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba sprake van onafhankelijke journalistieke controle op het openbaar bestuur?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u het belang van sterke en onafhankelijke media om de weerbaarheid van de democratische rechtsstaat te garanderen?
Ja, de journalistiek is een belangrijk middel om mensen geïnformeerd te houden over wat er zich in hun leefomgeving afspeelt. Kritische journalistiek helpt om de inwoners te informeren. Het publieke debat is gebaat bij onafhankelijke journalistiek. Burgers kunnen zo zelf een mening vormen over belangrijke ontwikkelingen. Dat is eens te meer relevant als dat hun eigen leefomgeving raakt.
De media hebben een dubbele signaleringsfunctie. Enerzijds voor de bevolking om geïnformeerd te worden over wat er gebeurt en leeft in de politiek en het openbaar bestuur en anderzijds voor de politiek en het openbaar bestuur over wat er gebeurt in de samenleving en leeft bij de bevolking. Sterke en onafhankelijke media zijn van belang om deze rol goed in te kunnen vullen. Hierbij is met name de waakhondfunctie van de media relevant: in een democratische samenleving behoren de media de politiek kritisch te volgen en politici aan te spreken als er iets niet goed gaat. Tegels lichten, onderzoek doen en vragen stellen vormen de kerntaken van de journalistiek in een democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat onafhankelijke journalistieke controle op het openbaar bestuur een positief effect op de kwaliteit van het openbaar bestuur kan hebben?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft het versterken en professionaliseren van de lokale journalistiek op de BES-eilanden uw aandacht en maakt het deel uit van uw beleidsinzet de komende kabinetsperiode?
Gezien het belang dat ik hecht aan het versterken van de lokale journalistiek in Europees Nederland, vind ik dat de journalistiek in Caribisch Nederland daarbij niet kan achterblijven.
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt het uitgevoerde onderzoek in mei aan de journalistieke sector van Caribisch Nederland gepresenteerd. Ik verken de opties om de journalistiek in Caribisch Nederland te versterken en te professionaliseren, op basis van de behoeftes van journalisten. Deze behoeftes komen nadrukkelijk naar voren in het onderzoek, wat ik als basis gebruik voor het te ontwikkelen plan van aanpak.
Daarbij heb ik oog voor de (kennis)positie van de individuele journalist en wil ik de journalisten equiperen om het werk goed te kunnen doen. Lokale kennis wordt hierbij nadrukkelijk betrokken, net als de kennis over het professionaliseren van lokale journalistiek die er in Europees Nederland is opgedaan.
In dit stadium kan ik dit nog niet verder concretiseren. Zodra het plan gereed is, zal ik de Kamer hierover nader informeren. Ik zal dat in ieder geval doen voorafgaand aan de mediabegrotingsbehandeling. Dan zal ik ook het onderzoek meesturen.
Welke stappen zijn reeds gezet naar aanleiding van het inventariserend onderzoek en het bijbehorende stappenplan, waarnaar wordt verwezen door voormalig Minister Slob in het voornoemde artikel?
Zie antwoord vraag 6.
Mogelijk verspreiden van desinformatie door de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts: Ongehoord Nederland verspreidt schadelijk nepnieuws»?1
Ja.
Onderschrijft u, binnen de grenzen die onze persvrijheid van de politiek vraagt, de conclusie in dat artikel, getrokken door media-experts, dat de omroep Ongehoord Nederland zich schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie in het programma Ongehoord Nieuws?
In het licht van mijn verantwoordelijkheid als bewindspersoon voor media is van belang dat het media-aanbod van publieke omroepen voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Bent u bekend met het feit dat de Ombudsman van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) meerdere klachten heeft ontvangen van burgers over het programma Ongehoord Nieuws van omroep Ongehoord Nederland, en dat die klachten zich eveneens richten op het verspreiden van onjuiste informatie en desinformatie?2
Ik ben door de NPO geïnformeerd over de ingediende klachten bij de NPO Ombudsman. Ik heb geen inzicht in de aard van de klachten. De NPO Ombudsman heeft laten weten onderzoek te doen naar deze klachten en het onderzoek binnen een termijn van drie maanden, gerekend vanaf het moment van indiening van de eerste klacht, af te ronden
Hoe beoordeelt u, binnen uw verantwoordelijkheid, het voorgaande in het licht van de voorwaarde gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur, dat Ongehoord Nederland zich bij toetreding aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Ongehoord Nederland heeft bij toetreding tot het publieke bestel bevestigd dat zij zich zal houden aan de journalistieke codes. De journalistieke code van de NPO is de algemene code voor alle journalistieke redacties bij de publieke omroep. Indien Ongehoord Nederland zich niet aan deze code houdt, kan het publiek daarover een klacht indienen bij de NPO Ombudsman. Het is aan de NPO Ombudsman om de programmering van Ongehoord Nederland te toetsen aan de code. In het algemeen verwacht ik van publieke omroepverenigingen dat zij zich conform de Mediawet houden aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden. Daarnaast kan het Commissariaat voor de Media beoordelen of de programmering van Ongehoord Nederland voldoet aan de eisen uit de Mediawet.
Bent u bereid om de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media om een tussenoordeel te vragen op basis van hun eerste ervaringen?
Ik vind het van belang dat elke organisatie binnen het mediabestel vanuit zijn eigen rol en taak kan functioneren. Het Commissariaat houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op Ongehoord Nederland. Als het Commissariaat concludeert dat de omroep zich niet houdt aan de Mediawet, dan is het Commissariaat bevoegd om sancties op te leggen. Het vragen van een tussenoordeel heeft op dit moment geen toegevoegde waarde. De Raad voor Cultuur heeft vanuit een wettelijke taak geadviseerd over de toetreding van Ongehoord Nederland tot het publieke bestel. Daarbij is de Raad vooral ingegaan op de stroming die Ongehoord Nederland vertegenwoordigd. De Raad voor Cultuur heeft geen taak op het gebied van het beoordelen van de journalistieke kwaliteit of het verspreiden van mogelijke desinformatie door omroepen. Een tussenoordeel van de Raad voor Cultuur lijkt dan ook niet gepast.
Onderschrijft u het belang van een onafhankelijke, pluriforme pers waarin feit van fictie wordt gescheiden, en de noodzaak daarvan voor een goed functionerende democratische rechtsstaat?
Ja.
Onderkent u het gevaar van het verspreiden van desinformatie, in het bijzonder nu zich een oorlog afspeelt op Europees grondgebied en het onderwerp van desinformatie de oorzaak van die oorlog betreft?
Ja, het kabinet zet zich al langer in om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan. Met betrekking tot Oekraïne is in Europees verband tijdens de informele Telecomraad van 8-9 maart in Parijs en Nevers een gezamenlijke verklaring over de verantwoordelijkheid van de digitale sector opgesteld door EU ministers. Hierin wordt de sector opgeroepen om meer te doen om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan, betrouwbare informatie te prioriteren en de fundamentele rechten en vrijheden te blijven beschermen.3
Bent u op de hoogte van gesprekken die op dit moment plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland over de verspreiding van desinformatie, en zo ja, heeft Ongehoord Nederland zich bereid getoond om zich voortaan te houden aan de journalistieke code van de NPO?
Ik ben door de NPO op de hoogte gesteld van het feit dat er gesprekken plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland. Ik vind het van belang dat omroepen en de NPO met elkaar in gesprek zijn en dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen.
Binnen welke termijn verwacht u de resultaten van het onafhankelijke onderzoek dat door de Ombudsman van de NPO is ingesteld naar Ongehoord Nederland, en het antwoord op de vraag of zij zich al dan niet aan de journalistieke code houden of hebben gehouden?
De NPO heeft mij laten weten het onderzoek van de NPO Ombudsman af te wachten.
Zal de NPO overgaan tot het opleggen van sancties als uit het onderzoek van de Ombudsman blijkt dat Ongehoord Nederland zich inderdaad niet aan de journalistieke code heeft gehouden en zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van desinformatie?
Zie antwoord vraag 9.
Noodvisa voor journalisten door de situatie in Oekraïne |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in Oekraïne ook Russische en Wit-Russische journalisten wonen, die uit angst voor repressies al eerder hun thuislanden zijn ontvlucht naar Oekraïne?
Ja.
Erkent u dat deze journalisten dreigen gevaar te lopen nu Oekraïne is binnengevallen door Russische en Wit-Russische gevechtstroepen? Hoe beoordeelt u het gevaar dat deze journalisten in handen komen van het Russische en Wit-Russische regime en worden gearresteerd?
Iedereen die momenteel in Oekraïne verblijft loopt gevaar. Het kabinet heeft reden aan te nemen dat deze groep in het bijzonder gevaar loopt in de gebieden in handen van het Russische leger. Journalisten in deze gebieden kunnen mogelijk gearresteerd worden.
Erkent u dat Russische en Wit-Russische journalisten die verblijven in Oekraïne geen aanspraak kunnen doen op een automatische verblijfsvergunning in de Schengen-unie, zoals Oekraïense burgers?
Bij de beantwoording van deze vraag gaan wij ervan uit dat wordt gedoeld op de EU-Tijdelijke beschermingsrichtlijn. Op 4 maart 2022 is deze richtlijn ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne geactiveerd, ook om als EU gezamenlijk een veilige haven te bieden aan hen die het conflict ontvluchten. In artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad (no. 2022/382) is neergelegd dat de tijdelijk bescherming (onder meer ook) van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Een nagenoeg gelijksoortige bepaling is in het besluit opgenomen ten aanzien van staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. Aanvullend biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de groep waarop de richtlijn van toepassing is, uit te breiden. Het kabinet zal u hierover op korte termijn nader informeren.
Bent u bekend met het beleid van Kosovo, dat heeft toegezegd om aan 20 journalisten uit Oekraïne een 6 maanden-verblijfsvergunning en onderdak te bieden?
Ja.
Is Nederland, als voorzitter van de Media Freedom Coalition en voortrekker op het gebied van persvrijheid, bereid om het voorbeeld van Kosovo te volgen en 20 noodvisa aan te bieden aan Wit-Russische en Russische journalisten die in Oekraïne wonen?
Vrijheid van meningsuiting, met een focus op persvrijheid, is het fundament voor een goed functionerende democratie. De veiligheid van journalisten is voor groot belang voor een vrije pers. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, heeft de EU op 4 maart jl. de Tijdelijke beschermingsrichtlijn ingesteld ten aanzien van Oekraïners die het conflict zijn ontvlucht, en kunnen ook specifieke groepen derdelanders onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Op deze wijze biedt de EU een veilige haven voor iedereen die het conflict ontvlucht. Voor mensenrechtenverdedigers en journalisten die niet onder deze richtlijn vallen geldt dat Nederland in het kader van het Shelter City-programma jaarlijks ongeveer 30 mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten) tijdelijke opvang, training en veiligheid biedt. Ook draagt Nederland EUR 2 miljoen bij aan een fonds gericht op de bescherming van journalisten in nood. In specifieke situaties beziet het kabinet of specifieke oplossingen mogelijk zijn. Daarnaast werkt Nederland aan het steunen van Russischtalige onafhankelijke media en journalisten buiten Rusland, o.a. door verblijfmogelijkheden in Nederland. Vanwege de veiligheid van deze personen kan het kabinet hierover geen nadere mededelingen doen.
Kan dit via de ambassade in Polen georganiseerd worden, aangezien Wit-Russische en Russische journalisten uit Oekraïne zelf Polen kunnen bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u daarbij aangeven op welke termijn dit gerealiseerd zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel ««Ukrainians go first»: How black and brown people are struggling to escape the Russian invasion» van Euronews?1
Ja.
Erkent u dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit in Oekraïne verblijven, waaronder veel Afrikaanse studenten, die gevaar dreigen te lopen nu Oekraïne is binnengevallen?
Ja, het kabinet erkent dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit dan de Oekraïense nationaliteit gevaar dreigen te lopen.
Kunt u bevestigen dat mensen zonder EU-visum, dus zonder Oekraïense of EU-paspoort, geweigerd worden aan de Europese buitengrenzen?
De EU-Lidstaten die grenzen aan Oekraïne- Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenië- hebben aangegeven dat iedereen die uit Oekraïne vlucht ongeacht de nationaliteit de grens over mag steken en zo toegelaten wordt tot de EU.
Klopt het dat de richtlijn tijdelijke bescherming (2001) ook opgaat voor vluchtelingen uit Oekraïne zonder EU-visum?
Zoals ook reeds aangehaald in het antwoord op vraag 3 is in artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad van 4 maart 2022 neergelegd dat de tijdelijk bescherming van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Voor uitgebreidere toelichting over de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, verwijs het kabinet u naar de Kamerbrief over aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne van 17 maart jl.
Is Nederland bereid er in woord en daad voor te zorgen dat alle mensen die Oekraïne ontvluchten, ongeacht nationaliteit, gender en religieuze overtuiging in Europa een veilig heenkomen kunnen vinden? Welke stappen zal Nederland daarvoor nemen?
Ter beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 8 maart 2022 over de bespreking en activering van de Richtlijn tijdelijke bescherming op de JBZ-Raad van 3 en 4 maart 2022. Oekraïense onderdanen en derdelanders die internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genieten in Oekraïne, komen in aanmerking voor tijdelijke bescherming, net als hun familieleden. Voor derdelanders of staatlozen die kunnen aantonen dat ze legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning en die niet in staat zijn om terug te keren naar hun land of regio van herkomst, hebben de lidstaten de keuze om tijdelijke bescherming of een passende nationale status toe te kennen. Het staat lidstaten vrij om de richtlijn ook op andere derdelanders toe te passen. Over de implementatie van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet uw Kamer naar de Kamerbrief van 17 maart jl. over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.
Zal Nederland daarom in Raadsverband pleiten tijdelijke bescherming te bieden aan alle mensen die Oekraïne ontvluchten en dit ook afdwingbaar te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Is Nederland bereid extra mankracht naar de Europese buitengrenzen te sturen om 1) te ondersteunen bij het verwerken van de grote groepen vluchtelingen uit Oekraïne en 2) ter controle dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die Oekraïne ontvluchten op basis van nationaliteit, gender en religieuze overtuiging, in samenwerking met andere Europese lidstaten en het EU Asylum Agency?
Lidstaten van de Europese Unie zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. De Europese Agentschappen Frontex en het EU Asielagentschap (EUAA) staan paraat om lidstaten die grenzen aan Oekraïne te ondersteunen, waar zij aangeven dat nodig te hebben. Het kabinet staat er voor open om bijdragen te leveren aan deze agentschappen als zij om ondersteuning vragen. Zoals uw Kamer bekend kan inzet van de agentschappen alleen plaatsvinden als een lidstaat hierom verzoekt.
Zal Nederland in Raadsverband pleiten voor verplichte relocatie van alle vluchtelingen uit Oekraïne en daarbij zelf ook de daad bij het woord voegen?
De Richtlijn Tijdelijke bescherming voorziet niet in dwingende feitelijke verdeling van de tijdelijk beschermden over de lidstaten. De richtlijn biedt wel de mogelijkheid om tijdelijk beschermden uit andere EU-lidstaten te laten overkomen. Voor toelichting t.a.v. herverdeling in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet naar de Geannoteerde Agenda voor de ingelaste JBZ die uw Kamer 21 maart jl. toeging. Het kabinet is nu volop bezig om het aantal opvangplekken op te schalen om de autonome stroom naar NL op te kunnen vangen.
Het feit dat advocatenkantoor Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat advocatenkantoor Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland?1 2
Ja. Laat ik vooropstellen dat ik geschrokken ben van de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland. Mij is bekend dat Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld en dat er inmiddels meerdere aangiften zijn gedaan bij de politie. Het feit dat er in opdracht van ITV onderzoek wordt gedaan, doet niets af aan de eigenstandige afweging van het openbaar ministerie (OM) zelf strafrechtelijk onderzoek te doen. Het OM bekijkt per aangifte of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek.
In hoeverre bent u van mening dat een advocaat, als zijnde partijdig zoals de kernwaarden van de advocatuur ook voorschrijven, «onafhankelijk extern onderzoek» kan doen naar mogelijke strafbare feiten en misstanden die plaatsvonden tijdens en rondom de productieactiviteiten van de opdrachtgever?
Onafhankelijkheid en partijdigheid zijn beide kernwaarden van de advocatuur.3 Dat de advocaat bij zijn beroepsuitoefening partijdig is, lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het vereiste van onafhankelijkheid. Partijdige belangenbehartiging en onafhankelijkheid zijn echter complementair aan elkaar.4 De advocaat is in zijn taakuitoefening onafhankelijk, niet alleen ten opzichte van bijvoorbeeld de overheid, maar ook ten opzichte van zijn cliënt. De advocaat is tevens partijdig en dient daarmee primair het belang van de cliënt, maar hij is en blijft daarbij kritisch en heeft ook oog voor de belangen van andere betrokkenen (zoals de wederpartij of derden).
In antwoord op eerdere Kamervragen is door de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat de geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht voldoende mogelijkheden geven om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.5 Ik onderschrijf dat, evenals het uitgangspunt dat de positie en de rechten van slachtoffers van zedendelicten dienen te worden gerespecteerd.
Het is op zichzelf te prijzen dat ITV zelf onderzoek wil laten uitvoeren naar mogelijke misstanden bij het televisieprogramma The Voice of Holland. Een dergelijk onderzoek kan ook door een advocatenkantoor worden uitgevoerd, zolang is gewaarborgd dat de advocaat zelf of het onderzoeksteam waaraan hij leiding geeft of waarvan hij deel uitmaakt, over voldoende deskundigheid beschikt op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De advocaat is namelijk op grond van de eigen regelgeving van de NOvA verplicht om alleen zaken aan te nemen waarvoor hij de deskundigheid bezit dan wel waarvoor hij gebruik maakt van de deskundigheid van anderen.6
Onderschrijft u dat een onderzoek door ingeschakelde advocaten slechts kan dienen ter bepaling van de rechtspositie van de opdrachtgever en dus altijd tot het inkleuren van partijbelang zal leiden, zoals ook blijkt uit het standpunt van de Orde van Advocaten, en dus niet primair gericht is op waarheidsvinding? Zo ja/nee, waarom?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de advocaat een partijdige belangenbehartiger die in zijn werk onafhankelijk dient te opereren. Het feit dat de advocaat een partijdige belangenbehartiger is, maakt dat het onderzoek primair bedoeld is voor de bepaling van de rechtspositie van de cliënt. In de beantwoording op eerdere Kamervragen is reeds toegelicht dat het OM een onderzoek dat in opdracht van een bedrijf is verricht, kan betrekken bij het opsporingsonderzoek, bijvoorbeeld naar mogelijke financieel-economische delicten. In een dergelijk geval wordt het externe onderzoek door het OM gecontroleerd en geverifieerd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid.7
Hoe ziet u de relatie tussen ITV en de ingeschakelde advocaten en daarmee de status van het onderzoek juist in het licht van het feit dat de advocaten onderzoek doen ter bepaling van de rechtspositie van de opdrachtgever ITV?
Uit het persbericht van ITV blijkt dat ITV het advocatenkantoor Van Doorne heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar wat er gebeurd is bij het televisieprogramma The Voice of Holland. Dat maakt dat er sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen Van Doorne en ITV. Zoals bij vraag 2 en 3 is aangegeven, betekent dit dat Van Doorne de werkzaamheden uitvoert binnen de kernwaarden en andere beroeps- en gedragsregels die gelden voor advocaten.
Wat vindt u ervan dat ITV slachtoffers heeft opgeroepen zich te melden bij het door haar ingeschakelde advocatenkantoor Van Doorne?
Het klopt dat ITV iedereen die het slachtoffer is geworden of getuige is geweest van ongepast gedrag rond het televisieprogramma The Voice of Holland aanmoedigt om contact op te nemen met het ingeschakelde advocatenkantoor. Tegelijkertijd heeft ITV ten zeerste aangeraden dat slachtoffers of getuigen van strafbare feiten direct aangifte doen bij de politie. Ik vind dat een verstandig advies. De opsporing van strafbare feiten en de strafrechtelijke vervolging ervan zijn bevoegdheden van de politie en het OM.
Hoe groot is volgens u het risico dat de (rechts)positie van slachtoffers verslechtert, indien zij spreken met advocaten die namens de opdrachtgever onderzoek verrichten naar mogelijke strafbare feiten en misstanden die plaatsvonden tijdens en rondom de productieactiviteiten van de opdrachtgever?
Het belang van slachtoffers staat voorop. Het is van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd, ook in de fase van onderzoek en opsporing. Een particulier onderzoek naar gebeurtenissen beperkt niet de rechten van slachtoffers en beperkt ook niet de mogelijkheden om een opsporingsonderzoek te starten. Slachtoffers zijn bovendien niet verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek door het ingeschakelde advocatenkantoor.
In het kader van het onderzoek, dat nu in opdracht van ITV wordt uitgevoerd, wijzen de onderzoekers van het advocatenkantoor erop dat slachtoffers bij vermoedens van strafbare feiten daarvan melding doen bij de politie. Dit om te waarborgen dat verklaringen van slachtoffers bruikbaar zijn in het strafproces en te voorkomen dat hun rechtspositie verslechtert.
Deelt u de mening dat slachtoffers zich bij vermeende strafbare feiten altijd primair dienen te melden bij de politie en beschermd dienen te worden? Zo ja/nee, waarom?
Ja. Slachtoffers kunnen zich altijd rechtstreeks kunnen melden bij de politie, maar bijvoorbeeld ook bij Slachtofferhulp Nederland. Als een slachtoffer zich meldt bij de politie wordt een slachtoffer een persoonlijk en informatief gesprek aangeboden. Als blijkt dat er mogelijk iets strafbaars is gebeurd, dan kan het slachtoffer als deze dat wil, vervolgens aangifte doen bij de politie. Dat besluit is aan slachtoffers zelf. Daarnaast biedt de politie algemene voorlichting aan op de website www.politie.nl over het melden of doen van aangifte in zedenzaken.8
De politie kan na een eerste beoordeling van een aangifte en na besluitvorming door de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek starten. De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Zowel de politie als het OM nemen zaken rondom seksueel misbruik buitengewoon serieus. Strafrechtelijke onderzoeken worden uitgevoerd door deskundige teams bestaand uit gespecialiseerde rechercheurs en officieren van justitie. Het verkrijgen van bewijs in zedenzaken is vaak lastig en kan veel tijd in beslag nemen. In zedenzaken is het daarom uiterst belangrijk dat zorgvuldig onderzocht en zo precies mogelijk vastgesteld wordt wat er is gebeurd. Dit stelt het OM vervolgens in staat om zorgvuldige vervolgingsbeslissing te kunnen nemen.
Hiervoor is het nodig dat aangevers en (andere) getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk worden gehoord door de politie, zodat (ook onbewuste) beïnvloeding wordt voorkomen. Bij het voeren van gesprekken met anderen dan de professionals van de politie en het OM bestaat de kans dat dit een negatieve invloed heeft op het vervolg van een eventueel opsporingsonderzoek.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de NOvA en Slachtofferhulp Nederland over de ontstane ongewenste situatie en gaat u de ontwikkelingen in deze zaak betrekken bij het onderzoek dat het WODC nu verricht naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten? Zo ja/nee, waarom?
Ja, zowel met de NOvA als Slachtofferhulp Nederland heb ik regelmatig overleg. Ik zal bij hen aandacht blijven vragen voor de rechten en de positie van slachtoffers in zedenzaken. Het is van belang dat rechten van slachtoffers door een ieder worden gerespecteerd en dat er oog is voor hun kwetsbaarheid. Dat is niet alleen een verantwoordelijkheid van werkgevers, maar ook van ingeschakelde onderzoekers, advocaten of andere deskundigen.
Het onderzoek dat in opdracht van het WODC is gestart, richt zich op de voor- en nadelen van zelfonderzoek en zelfmeldingen door bedrijven specifiek in fraude- en corruptiezaken.9 De wet- en regelgeving, praktijkervaringen en de opsporing van fraude- en corruptiezaken is niet vergelijkbaar met die van zedenzaken. Dat betekent ook dat voor (onderzoek naar) fraude- en corruptiezaken of zedenzaken zeer verschillende expertise nodig is. Het is gelet op de uitvoering van dat onderzoek niet mogelijk om de focus op fraude- en corruptiezaken te wijzigen met het oog op zedenzaken. Ik zal uw Kamer informeren na afronding van het WODC-onderzoek en ik zal dan bezien of en zo ja, welke stappen dienen te worden genomen met betrekking tot de huidige werkwijze waarin bedrijven zelf onderzoek laten verrichten.
Op welke wijze gaat u verder toezien op de bescherming van de (rechts)positie van de slachtoffers in deze zaak?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is toegelicht, neemt de politie alle meldingen en aangiften met aandacht op. Het borgen van de positie van het slachtoffer is een speerpunt van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn in wetgeving verbeteringen aangebracht om slachtoffers beter te beschermen en ook een prominentere rol te geven binnen het strafproces. Slachtoffers worden actiever gewezen op de rechten die zij hebben, zoals het recht op informatie, hulp, bescherming en het doen van een aangifte. Zo werd in 2021 de Wet uitbreiding slachtofferrechten aangenomen.10 Alle slachtoffers kunnen bovendien altijd bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor kosteloze juridische hulp bij een strafproces en emotionele steun. Voor slachtoffers van zedenzaken geldt bovendien dat zij recht hebben op kosteloze rechtsbijstand als zij een advocaat willen inschakelen.
De bescherming van deelnemers van tv programma’s zoals the Voice of Holland. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RTL legt the Voice stil na beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag»?1
Ja.
In hoeverre is het Ministerie van OCW door RTL op de hoogte gesteld van de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik bij The Voice of Holland? Kunt u aangeven of het ministerie wordt betrokken bij het vervolg van dit proces en zo ja, op welke wijze?
Allereerst wil ik kenbaar maken dat de verhalen van de vrouwen die in de uitzending van het BNNVARA programma BOOS aan bod kwamen ronduit verschrikkelijk en misselijkmakend zijn en mij hebben aangegrepen. Mensen die slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag verdienen onze steun en aandacht. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en aangepakt.
Net als uw Kamer hebben de eerste berichtgevingen rond grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland mij via de verschillende mediakanalen bereikt. Naar aanleiding van deze berichtgeving en de uitzending van BOOS, heb ik contact opgenomen met zowel RTL, Talpa alsook de NPO. Het waren eerste verkennende gesprekken waarbij inzet is om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te voorkomen of op tijd te signaleren. Voor dergelijke praktijken mag in de samenleving als geheel en dus ook in de culturele en creatieve sector geen ruimte zijn.
In mijn rol als Staatssecretaris zet ik in op een drietal interventies. Ten eerste ga ik met de sector in gesprek, zij zijn als werkgevers en opdrachtgevers in eerste instantie aan zet. Ik zie het als mijn taak om partijen bij elkaar te brengen. Daartoe organiseer ik op korte termijn een rondetafelgesprek met stakeholders uit de sector. Daarbij zal ik ook experts op het gebied van gedrag en sociale veiligheid betrekken. Het startpunt van die gesprekken is dat er geen cultuur mag zijn waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden en in stand wordt gehouden. Preventie is hierin belangrijk. Hiermee wil ik de organisaties binnen de mediasector aanmoedigen om met een gezamenlijke aanpak te komen die leidt tot een daadwerkelijk veiliger werkklimaat.
Ten tweede blijf ik het meldpunt mores.online dit jaar ondersteunen. Dit is een eigen meldpunt van de culturele en creatieve sector (waaronder de televisie-sector) dat melders adviseert over welke weg zij het beste kunnen bewandelen. Mores.online ontvangt subsidie vanuit het Rijk (de zes Rijkscultuurfondsen). Ook hen nodig ik uit voor de ronde tafel.
Tot slot is de Raad voor Cultuur eerder gevraagd om advies uit te brengen met als doel zicht te krijgen op wat er nu speelt met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector. Op het terrein van voorkoming, signalering, stoppen en het tijdig bieden van passende hulp aan slachtoffers. Centrale vragen zijn daarbij: hoe kan de sector (koepels, werkgevers, opdrachtgevers) haar verantwoordelijkheid goed vormgeven? Wat zou de sector anders kunnen doen? En hoe kan het ministerie dit ondersteunen? De zaak rond The Voice zal de Raad hierbij ook betrekken, zoals ook andere casussen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Dit advies, dat ik begin deze zomer verwacht, zal ik gebruiken om te kijken hoe we de rol van het ministerie verder kunnen optimaliseren. Ik informeer uw Kamer hier zo spoedig als mogelijk over.
Kunt u aangeven of het klopt dat kandidaten van The Voice of Holland strenge contracten moeten tekenen, maar in het contract geen afspraken worden opgenomen over het beschermen van de kandidaat in de werkrelatie tussen het jurylid en de kandidaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke afspraken zijn er dan opgenomen?
ITV, de producent van The Voice, heeft mij laten weten dat kandidaten van The Voice een contract tekenen waarin over en weer verplichtingen zijn opgenomen die verband houden met deelname aan het format. Het contract bevat bepalingen over muziekrechten, rechten van intellectueel eigendom en een geheimhoudingsclausule. Dit zijn afspraken die in de muziek- en entertainmentindustrie niet ongebruikelijk zijn. Omdat deelname aan een talentenjachtprogramma gepaard gaat met (fysiek en mentaal) intensieve activiteiten en veel media-aandacht die als belastend kunnen worden ervaren, is in het contract medische/psychologische ondersteuning van de kandidaten opgenomen.
ITV heeft mij laten weten dat ter bescherming van kandidaten de afgelopen jaren wordt gewerkt met een vertrouwenspersoon waartoe kandidaten zich kunnen wenden om op vertrouwelijke basis te spreken over eventuele problemen waar de kandidaat tegenaan loopt.
Kunt u aangegeven op welke wijze kandidaten bij tv-programma’s, zoals bijvoorbeeld the Voice of Holland, worden beschermd tegen seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe zou er meer toezicht kunnen worden gehouden bij dergelijke werkrelaties?
Grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer moet in de sector en organisaties zelf worden aangepakt. In de Arbowet is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ongewenst gedrag op de werkvloer bij de werkgever ligt. De werkgever moet concrete maatregelen treffen om seksuele intimidatie op de werkvloer te voorkomen en aan te pakken. De Arbowet is van toepassing op werknemers, zzp-ers die onder gezag werken en vrijwilligers. Alleen als er een gezagsrelatie is tussen de werkgever en kandidaten is de Arbowet op kandidaten van toepassing; dit hangt af van het contract en de feitelijke omstandigheden. Dit kan door onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie worden vastgesteld. De Nederlandse Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Arbowet en werkt daarbij programmatisch en risicogericht. Het arbeidsrecht biedt mogelijkheden voor werkgevers om op te treden tegen werknemers die zich tegenover kandidaten van een programma schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag. Veel cao’s kennen bepalingen over disciplinaire sancties, zoals berisping of schorsing, in geval van verwijtbare gedragingen van werknemers. In geval van ernstige misdraging kan ontslag (op staande voet) worden gegeven. Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn wanneer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Kandidaten kunnen aangifte doen vanwege bijvoorbeeld aanranding of verkrachting, wat een aantal kandidaten inmiddels lijkt te hebben gedaan.
Tegelijkertijd laten de recente onthullingen zien dat extra inzet noodzakelijk is om mensen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik. Dit is een probleem dat zich niet beperkt tot de mediasector of de werkvloer maar helaas in de hele samenleving voorkomt. Daarom wordt onder onze centrale regie toegewerkt naar een integrale en gecoördineerde aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld. Wij zullen het huidige pakket aan maatregelen bezien en waar nodig (opnieuw) onder de aandacht brengen, versterken, versnellen en aanvullen met nieuwe maatregelen. Er is in de samenleving een brede groep die het verschil kan maken, maar behoefte heeft aan duidelijkheid en handvatten om goed te handelen bij ongewenst gedrag. Denk aan duidelijke normen, kaders en informatie. Hier ligt een kans voor het verbeteren van de informatievoorziening en het voeren van het maatschappelijk debat via bijvoorbeeld branches en sectoren. Dit vraagt een rijksoverheid die bewustwording creëert, faciliteert, normeert, handvatten biedt en waar nodig sanctioneert. Ter ondersteuning en versterking van deze inzet heeft het kabinet een onafhankelijke regeringscommissaris aangesteld die de beoogde afname van grensoverschrijdend gedrag kan aanjagen en richting kan geven aan het maatschappelijk debat2.
Bent u het ermee eens dat bij tv-programma’s waar kinderen kandidaat zijn, zij extra beschermd dienen te worden, zoals deelnemers van The Voice of Holland Kids? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en op welke wijze kan dit volgens u worden verbeterd?
Ja. In het algemeen geldt, dat waar het gaat om minderjarigen ter bescherming van hun veiligheid en welzijn extra waakzaamheid is geboden gezien hun kwetsbare positie. De Arbowet en de Arbeidstijdenwet voorzien in specifieke beschermende bepalingen die betrekking hebben op werksituaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Kinderen tot 13 jaar mogen pas deelnemen aan een tv-programma als het programma voor hen een ontheffing van het verbod op kinderarbeid heeft gekregen. De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft alleen een ontheffing als de werkgever maatregelen heeft getroffen om het kind te beschermen zoals benoemd in de Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016. Wat wel en wat niet mag ten aanzien van oudere kinderen, staat in de Nadere Regeling Kinderarbeid (NRK). Deze regeling beschermt kinderen tegen te lang, te vaak of te zwaar werk. De regeling heeft specifieke artikelen voor het meewerken in uitvoeringen in de culturele sector, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Wat betreft The Voice Kids, heeft ITV mij laten weten dat er meerdere specifieke regels en voorzorgen gelden. Zo worden de minderjarige deelnemers tijdens de voorbereidingen op en de opnames zelf altijd begeleid door kinderbegeleiders. Er is een externe kinderpsycholoog voor hen aanwezig die de kinderen begeleidt en workshops geeft. Ook is een VOG vereist voor alle productiemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het aansturen op en rondom de set van de minderjarige deelnemers en de leden van het redactieteam. Op de werkvloer gelden specifieke regels met betrekking tot lichamelijk contact o.a. bij het aanbrengen van zenders en bij de styling. Ouders worden intensief betrokken bij de gang van zaken rondom de productie. En in geval van eventuele klachten, kunnen deze worden gemeld aan een specifiek aangewezen vertrouwenspersoon en/of de kinderpsycholoog.
Wat vindt u in algemeen van het feit dat kandidaten van tv-programma’s zeer strenge contracten moeten tekenen met boetes die vaak als buitenproportioneel worden ervaren? Kan dit volgens u in de hand werken dat kandidaten overschrijdend gedrag minder durven te melden?
Over het algemeen kan ik begrijpen dat ter bescherming van het programmaformat gebruik wordt gemaakt van contracten waarin concrete waarborgen en voorwaarden zijn opgenomen. De inhoud van dit contract moet wel proportioneel zijn. Wanneer strenge contracten zodanig worden opgevat dat dit ertoe leidt of kan leiden dat het melden van grensoverschrijdend gedrag wordt belemmerd, is dit onwenselijk. Ik verwacht dat alle relevante issues in het gesprek aan de orde mogen komen tijdens de ronde tafel en daarmee ook dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de verschillende publieke en commerciële partijen om te onderzoeken of dit soort beschuldigingen breder spelen bij tv-programma’s en te bespreken hoe kandidaten in de toekomst beter kunnen worden beschermd? Zo ja, wanneer bent u dit van plan te doen en hoe wordt de Kamer hierover op te hoogte gehouden?
Zie antwoord 2.
Oproepen tot geweld in uitzending FunX |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in een uitzending van FunX opgeroepen wordt om geweld te gebruiken tegen de presentatoren Jan Roos en Dennis Schouten van het succesvolle YouTube programma Roddelpraat?1
Ik ben bekend met het fragment waar op wordt gedoeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat het oproepen tot geweld bij wet verboden is?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Aanzetten tot geweld is strafbaar gesteld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Wat vindt u van het feit dat zowel FunX als de Nederlandse Publieke Omroep hier niet ingrijpen?
Volgens artikel 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dus ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een oordeel te geven over de inhoud van uitzendingen van de publieke omroep.
Welke actie(s) gaat u ondernemen? Kunt u een een toelichting geven?
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten.2 Wat voor de een als verontrustend wordt ervaren, kan door de ander als aanvaardbaar worden ervaren. Als er aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou overgaan tot vervolging, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie uiteindelijk of de grenzen van het recht zijn overschreden.
De aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive 2000/31?»?1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM) hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH) alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen. Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt. In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie, dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno. De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG) en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14 van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend, dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken. Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren, maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen. Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk te codificeren.
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel 139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2 3
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt geschetst?
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie – bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden. Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen, beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen. Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel 139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld.
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel – social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet, en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare en onrechtmatige online content.
Contact van gedetineerden met journalisten. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee gedetineerden in isoleercel zijn geplaatst nadat zij, zonder voorafgaande toestemming van de gevangenisdirecteur, contact hadden gehad met een journalist?1
Ja.
Waarom is het zo beperkt toegestaan voor gedetineerden om te kunnen spreken met journalisten, bijvoorbeeld over ervaren misstanden of andere zaken die in de inrichting plaatsvinden?
De directeur van een penitentiaire inrichting is primair verantwoordelijk voor de communicatie van en over zijn inrichting met de media. Op grond van artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) hebben gedetineerden de mogelijkheid contact te zoeken met vertegenwoordigers van de media. Wel moet de gedetineerde eerst toestemming aan de directeur van de inrichting vragen en toestemming krijgen voor communicatie met de media. De directeur toetst op welke wijze het verzoek om een contact met de media zich verdraagt met de belangen die in artikel 40 lid 1 Pbw genoemd worden:
De directeur kan op grond van artikel 40 lid 2 Pbw voorwaarden verbinden aan die toestemming.
Uit de wetgeschiedenis op artikel 40 Pbw kan worden opgemaakt dat vanwege de mogelijke publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde voor met name slachtoffers en nabestaanden het recht van een gedetineerde terzake niet voorop staat. Dit betekent dat de directeur niet dient te toetsen of het mediaverzoek in strijd is met de hierboven opsomde belangen. Hij moet juist bezien in hoeverre het mediacontact zich verdraagt met de hierboven opgesomde belangen. Het gaat hier dus om een positieve toetsing.2
Bent u het ermee eens dat een gevangenisdirecteur zeer terughoudend zou moeten omgaan met zijn bevoegdheid om verzoeken tot contact met journalisten af te wijzen, behalve als het bijvoorbeeld gaat om belangen van slachtoffers of mogelijk voortgezet crimineel handelen?
Ik ben van mening dat elk verzoek moet worden afgewogen tegen de belangen zoals die in antwoord 2 uiteen zijn gezet.
Acht u het feit dat de Penitentiaire Beginselenwet het op dit moment verplicht stelt dat gedetineerden altijd eerst toestemming moeten vragen als zij contact met journalisten willen, een goede zaak in het licht van de vrijheid van meningsuiting die ook gedetineerden toekomt? Zo ja, waarom?
Bij het opstellen van de Pbw is daar goed over nagedacht. De vrijheid van meningsuiting wordt gewogen met de belangen die in antwoord 2 zijn genoemd.
Bent u bekend met de praktijk in België, waar contact met de media in principe is toegestaan maar sanctionering achteraf plaatsvindt indien de voorwaarden worden geschonden? Zou het een goed idee zijn om de praktijk in Nederland ook zo aan te passen dat toestemming in principe wordt verleend, tenzij er onderbouwd goede redenen zijn om dit te weigeren, en dit ook in de huisregels op te nemen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de werkwijze te veranderen. De huidige regelgeving geeft goede handvatten om tot afwegingen te komen en maakt gedetineerden hiervan ook bewust doordat ze dit aan de voorkant moeten aanvragen.
Kunt u aangeven hoe vaak verzoeken om te spreken met journalisten van gedetineerden de afgelopen vijf jaar zijn gehonoreerd en hoe vaak ze zijn afgewezen? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Nee, deze verzoeken worden door DJI niet geregistreerd en daarmee is deze informatie niet voorhanden.
Klopt het dat gevangenisdirecteuren op dit moment niet snel geneigd zijn om contact tussen gedetineerden en journalisten toe te staan? Zo ja, waarom is dat? Welke redenen worden vaak gegeven voor het afwijzen van een verzoek om met een journalist te spreken? Kunt u hier een overzicht van geven?
Ik herken niet dat gevangenisdirecteuren geneigd zijn om contacten tussen gedetineerden en journalisten niet toe te staan. Conform de kaders van de Pbw wordt elk verzoek afgewogen tegen de hierboven genoemde belangen. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen verzoeken en de redenen van afwijzing.
Hoe zorgt u er voor dat gedetineerden niet alleen op papier het recht hebben om met journalisten te spreken, maar zij dit recht ook in de praktijk kunnen uitoefenen? Bent u bereid te bekijken of dit recht in zijn algemeenheid, maar zeker ook per locatie, nog wel voldoende gewaarborgd is en zo nodig actie te ondernemen om dit recht in de praktijk weer te herstellen?
De huidige werkwijze en praktijk geven gedetineerden voldoende ruimte voor contacten met journalisten. Er zijn voldoende waarborgen om tegen een eventueel besluit van de directeur in beroep te gaan. De gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de door de directeur genomen beslissing en eventueel vervolgens in beroep bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ik zie dan ook geen aanleiding om het recht aan te passen.
Het NPO-fonds |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer de verkenning die de NPO momenteel uitvoert omtrent het NPO-fonds verwacht kan worden? Wordt de verkenning aan de Kamer toegestuurd wanneer die is afgerond?
De verkenning zal volgens de NPO naar verwachting in het voorjaar van 2022 gereed zijn. Aansluitend zal de raad van bestuur van de NPO zich buigen over de vraag óf en zo ja hoe de invoering van het integraal programmeren, zoals als beleidsvoornemen aangekondigd in het concessiebeleidsplan van de NPO1, effect heeft voor de werkwijze van het NPO-fonds. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Kunt u de Kamer een nadere toelichting geven op de prestatieafspraken, teneinde eventuele zorgen omtrent de neutrale positie van het NPO-fonds, inclusief de taken en onafhankelijke werkwijze, in de komende concessiebeleidsplanperiode weg te nemen?
In de nieuwe prestatieovereenkomst is over dit onderwerp de volgende afspraak opgenomen: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Deze afspraak ziet niet toe op de neutrale positie, de taken en onafhankelijke werkwijze van het NPO fonds. Deze afspraak ziet er op toe dat de NPO jaarlijks in zijn terugblik rapporteert of er in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode budget is geborgd voor de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Daarnaast rapporteert de NPO in de terugblik over het budget dat daadwerkelijk is toegekend in het afgelopen jaar. De hoogte van dat budget hangt mede af van of er genoeg goedgekeurde programmavoorstellen komen. De afspraak is dus een budgetgarantie met rapportageverplichting voor die specifieke content. In de vorige prestatieovereenkomst was een specifiek budget opgenomen voor het NPO-fonds van € 16,6 miljoen. In de praktijk besteedt de publieke omroep echter veel meer aan kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama en documentaires. Daarom is een vergelijkbare afspraak over dit budget in de nieuwe prestatieovereenkomst 2022–2026 losgelaten. Van het totale budget aan publieke middelen dat wordt besteed aan Nederlandse culturele audiovisuele producties ter hoogte van bijna € 145 mln. per jaar, draagt de publieke omroep (NPO inclusief NPO-fonds, omroepverenigingen en CoBO) ruim € 97 mln. per jaar bij.
Hoe verzekert u dat de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig wordt gewaarborgd? Bent u hierover in gesprek met de NPO? Is het eventueel gewenst dit te laten uitvoeren door een aan de NPO gelieerde stichting?
Voorop staat dat ik het belang onderschrijf van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Het staat buiten kijf dat de NPO, na de opheffing van het Mediafonds2, met de invoering van het NPO-fonds en het daarbij behorende budget en onafhankelijke werkwijze, hier positief aan heeft bijgedragen. Het is echter wel aan de NPO om de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig te waarborgen en te organiseren. Het NPO-fonds volgt op hoofdlijnen de werkwijze van het voormalig Mediafonds. Commissies toetsen aan de hand van criteria de voorstellen en adviseren vervolgens het bestuur van het NPO-fonds dat wordt gevormd door de raad van bestuur van de NPO. Op dit moment zie ik geen reden om hiervoor weer een afzonderlijk fonds of stichting te doen oprichten. In het belang van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling en de wijze waarop dit georganiseerd wordt, voer ik het gesprek met de publieke omroep.
Kunt u een overzicht geven van de concrete besluiten die zijn genomen in het tripartiet overleg?1 Wat is de uitkomst van de tussen de NPO en onafhankelijke producenten gemaakte afspraken over de achttien speelfilms per jaar? Is het convenant getekend? Zo nee, waarom niet?
In de brief4 aan uw Kamer van 12 juli bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het tripartiet overleg, het zogenoemde traject Krachtenbundeling. Dit traject betreft de samenwerking tussen alle publieke organisaties die verantwoordelijk zijn voor de financiering en zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires (Filmfonds, NPO inclusief het NPO-fonds, omroepverenigingen en het coproductiefonds Binnenlandse Omroep, (hierna: CoBO)). In voornoemde brief staat dat in de prestatieovereenkomst is opgenomen dat de NPO – onder de voorwaarde van een overeenkomst tussen NPO, Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (hierna: NAPA) en Nederlandse Content Producenten (hierna: NCP) – jaarlijks 18 Nederlandse filmproducties programmeert. Er wordt op dit moment nog gesproken tussen de NPO en de onafhankelijke producenten over een speelfilmconvenant. Ik heb er vertrouwen in dat de NPO en de onafhankelijke producenten (NAPA en NCP) in de eerste maanden van 2022 tot afspraken zullen komen.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het tripartiet overleg met betrekking tot de documentairemiddelen van de omroep?
Een van de uitkomsten van het tripartietoverleg met betrekking tot de documentair middelen van de omroep, is dat in de nieuwe prestatieovereenkomst een vergelijkbare budgetafspraak opgenomen is: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Documentaire wordt door de NPO als toonaangevende vorm gezien. In het kader van het documentair beleid dat door de NPO wordt ontwikkeld zullen afspraken gemaakt worden tussen de NPO, omroepverenigingen, CoBO en het Filmfonds, die alle een rol spelen bij de totstandkoming en zichtbaarheid van documentaires. Een sterkere samenwerking tussen de publieke financiers is van belang en leidt tot meer diversiteit, kwaliteit en zichtbaarheid van documentaires.
Kunt u aangeven of er knelpunten naar voren zijn gekomen uit dit overleg? Is er voldoende budget voor het beoogde productievolume? Klopt het dat er vanuit het coproductiefonds Binnenlandse Omroep sprake is van teruglopende middelen? Is hiervoor al een oplossing gevonden?
In de brief5 aan uw Kamer van 12 juli heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de twee financiële knelpunten die in het traject Krachtenbundeling naar voren zijn gekomen ter hoogte van structureel € 3,9 mln6. per jaar. Het Filmfonds en de NPO zijn bereid gevonden om voor de jaren 2022 en 2023 gezamenlijk dit financiële knelpunt te dekken7. Mijn voorganger heeft daarbij ook aangegeven dat hij geen ruimte in de cultuur- en mediabegroting zag om deze financiële knelpunten op te lossen.
Uit de onderhandelingen over het (in het antwoord op vraag 5) genoemde speelfilmconvenant is gebleken dat er structureel meer budget nodig zal zijn om de extra uitzendrechten van 18 speelfilms op een marktconforme wijze te kunnen bekostigen. Hiervoor zal naar schatting een miljoen euro extra nodig zijn ten opzichte van het budget dat in de brief aan de Kamer van 12 juli jl. is genoemd. Met dit extra budget worden 18 speelfilms op een optimale manier beschikbaar gesteld aan de Nederlandse kijker, zowel lineair als non-lineair, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan een billijke vergoeding aan producenten, en anderzijds aan het doel om met speelfilms een zo groot en breed mogelijk publiek in Nederland te bereiken. Het totale benodigde budget voor de landelijke publieke omroep voor het op peil houden van het productiebudget voor documentaires en televisiefilms en de rechten van 18 speelfilms vanaf 2022 komt neer op structureel € 4,9 mln. per jaar. In het licht van een goede aansluiting van het cultuurbeleid op het mediabeleid zal ik bezien hoe voornoemde financiële knelpunten opgelost kunnen worden.
Gokreclames op www.vi.nl |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vermelden van quotering bij (live) voetbalwedstrijden en het daarmee adverteren voor sportweddenschappen door Voetbal International op www.vi.nl?
Ja.
Kunt u aangeven hoe deze advertenties zich verhouden tot artikel 3, eerste en tweede lid van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen die verplicht bij advertenties te wijzen op de minimumleeftijd en de doorverwijzing naar informatie over risico's van gokken?
Artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen schrijft voor dat de vergunninghouder bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wijst op de minimumleeftijd voor deelname aan een kansspel. Ook moet de vergunninghouder ervoor zorgen dat bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wordt gewezen op de internetpagina van de vergunninghouder alwaar informatie wordt gekregen zodat de consument volledig wordt geïnformeerd over deelneming aan kansspelen.
In dit geval maakt kansspelaanbieder Jack’s Casino, via de website www.vi.nl, reclame voor haar spelaanbod. Dit is een vorm van affiliate marketing. Ook voor deze vorm van reclame voor kansspelen is de vergunninghouder verantwoordelijk en daarom moet hij de regels van onder andere artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in acht nemen. De Kansspelautoriteit houdt daar toezicht op.
Kunt u aangeven hoe deze advertenties zich verhouden tot artikel 2, derde en vierde lid van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen dat verbiedt reclame te richten op minderjarigen en mensen in de leeftijd tot 24 jaar?
Het is vergunninghouders van kansspelen op afstand verboden om hun reclame te richten op minderjarigen en jongvolwassenen. Bij de beoordeling of reclame is gericht op kwetsbare groepen betrekt de Kansspelautoriteit onder meer de volgende elementen: inhoud, medium of middel, locatie en tijdstip en de doelgroep. De vergunninghouder moet kunnen aantonen dat hij er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat de reclame bij kwetsbare groepen terecht komt.1 Het is aan de Kansspelautoriteit om toezicht te houden op naleving van de reclameregels en in te grijpen indien dat niet gebeurt.
Kunt u aangeven hoe in deze advertenties wordt voldaan aan dat wat staat in de memorie van toelichting bij de Wet kansspelen op afstand dat ook bij reclame- en wervingsactiviteiten voor spelers duidelijk moet zijn van wie deze afkomstig zijn?
Reclame voor kansspelen draagt bij aan kanalisatie; het leiden van spelers naar het legale aanbod van kansspelen. Van belang is daarbij dat reclame zorgvuldig en evenwichtig is. Dit houdt onder meer in dat reclame voor kansspelen niet mag misleiden en het voor spelers in ieder geval duidelijk moet zijn dát er sprake is van reclame voor een kansspel en door of namens wie die reclame wordt gemaakt. Reclame moet dus herkenbaar zijn als reclame. Bovendien schrijft artikel 3 van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen voor dat de vergunninghouder ervoor moet zorgen dat bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit de consument op voldoende zichtbare wijze wordt gewezen op de internetpagina van de vergunninghouder alwaar informatie wordt gekregen zodat de consument volledig wordt geïnformeerd over deelneming aan kansspelen. Overigens is de website van vi.nl op 8 december 2021 aangepast. Het is aan de Kansspelautoriteit als toezichthouder om per geval – ook in dit geval – te beoordelen of hiermee is voldaan aan de wet- en regelgeving voor reclame.
Kunt u aangeven hoe in deze advertentie wordt voldaan aan dat wat staat in de memorie van toelichting bij de Wet kansspelen op afstand dat aangaande het «sterk verslavende karakter van live betting» strikte regulering noodzakelijk is? Op welke wijze is deze strikte regulering in lagere regelgeving terecht gekomen?
Voor het maken van reclame gelden strenge regels. Voor live betting2 zijn de reclameregels nog strenger. Het is daarom vergunninghouders die sportweddenschappen aanbieden verboden, anders dan op de door hen geëxploiteerde kansspelinterface, om tijdens die wedstrijd reclame- of wervingsactiviteiten te ontplooien die gericht zijn op degene die naar die wedstrijd kijkt. Daarbij maakt het geen verschil of die persoon die wedstrijd in persoon volgt in het stadion of op het parcours, of het verloop van die wedstrijd volgt op televisie, de radio of internet. «Tijdens de wedstrijd» heeft betrekking op het tijdvak na aanvang van de wedstrijd en voor afloop van de wedstrijd, en beslaat dus ook de rust tijdens de wedstrijd. Zo zijn pushberichten met aanbod van weddenschappen voor die specifieke wedstrijd in die periode niet toegestaan.3 Het is niet aan mij, maar aan de Kansspelautoriteit om uitspraken te doen over naleving van wet- en regelgeving in een concreet geval.
Hoe beoordeelt u deze reclames in het licht van het sterk verslavende karakter van live betting, de ogenschijnlijke neutraliteit van de advertentie, en het feit dat geen enkele inspanning wordt gedaan om te voorkomen dat jongeren en andere kwetsbare groepen worden aangezet tot gokken?
Zie mijn antwoorden op de vragen drie, vier en vijf over het relevante reclamebeleid. Het is niet aan mij om te oordelen over een specifieke casus,
dat doet de Kansspelautoriteit.
Op welke wijze houdt de Kansspelautoriteit toezicht op dergelijke reclames en hoe verhoudt zich dit tot de huidige praktijken?
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders. Toezicht op (het gebruik van) affiliates maakt daar onderdeel van uit. Dit draagt bij aan het uitgangspunt om maatschappelijk kwetsbare groepen te beschermen. De Kansspelautoriteit doet onderzoek op basis van eigen waarneming en meldingen van misstanden.
Was de Kansspelautoriteit reeds op de hoogte van deze reclamepraktijk en zo ja, wat is met dit gegeven gedaan? Zo nee, hoe komt dat?
De Kansspelautoriteit is op de hoogte van deze specifieke reclame en in het algemeen van het gebruik van affiliates en doet regelmatig onderzoek naar affiliate marketing voor online kansspelen. Hierbij adverteren vergunninghouders voor hun aanbod op websites. Die sites ontvangen geld als er vanaf hun website wordt doorgeklikt naar het online kansspel, zoals live casino’s. De Ksa treedt regelmatig op tegen onder andere affiliates.4 Bij de onderzoeksronde in mei 2021 startte de Ksa 22 onderzoeken tegen onvergunde aanbieders. Vijftien websites overtraden de Wet op de kansspelen. In dertien gevallen is er een last onder dwangsom opgelegd. In twee zaken loopt het onderzoek nog. In enkele gevallen werd de overtreding direct gestaakt of stapte de reclamemaker over naar het maken van reclame voor een legale aanbieder.5 Individuele zaken waarbij de Ksa tot een sanctiebesluit komt staan op haar website vermeld. Over andere individuele zaken kan ik geen uitspraak doen.
Wat zijn uw beleidsvoornemens om de gokindustrie duidelijk te laten merken dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals minderjarigen, voor u geen wassen neus, maar een belangrijke pijler onder het kansspelbeleid is?
Met de wet kansspelen op afstand is een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd om kansspelverslaving tegen te gaan. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid, juist ter bescherming van kwetsbare groepen. Het feit dat enkele aanbieders met hun reclame de grenzen van het toelaatbare opzoeken en daar mogelijk overheen stappen, maakt voor mij niet op zichzelf dat regels aanscherping behoeven. Eerder vraagt dit om stevig toezicht en handhaving op de naleving. Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. Daarnaast houd ik scherp in de gaten welke effecten het huidige pakket aan regels in de praktijk heeft. Waar nodig stuur ik, zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, bij via lagere regelgeving.6
Kunt u deze vragen met spoed maar uiterlijk voor het commissiedebat kansspelen beantwoorden?
Ja.
De tegenwerking en vertraging van de NPO ten opzichte van aspirant-omroep Ongehoord Nederland, waardoor zij niet per 1 januari 2022 kunnen uitzenden op radio en tv |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de nieuwsbrief1 van Ongehoord Nederland d.d. 21 oktober 2021 waarin de aspirant-omroep zorgen uit over de «tegenwerking en vertraging» bij het realiseren van hun programma’s door de leiding van de NPO? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja.
Erkent u het recht van omroep Ongehoord Nederland om vanaf januari 2022 op radio en televisie te kunnen uitzenden, conform de uitzendconcessie die u de aspirant-omroep hebt verstrekt? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit recht niet door een partij als de NPO eenzijdig wordt tegengewerkt?
De voorlopige erkenning van ON! geeft met ingang van 1 januari 2022 recht op zendtijd en budget voor de verzorging van media-aanbod binnen de kaders van de Mediawet 2008 (artikel 2.29 Mediawet 2008). Kwantitatieve zendtijdgaranties zijn al geruime tijd geleden uit de wet geschrapt.2 De NPO moet in plaats daarvan zorgen dat de omroepen beschikken over ruimte op de aanbodkanalen die nodig is om media-aanbod dat is vervaardigd met de toegekende budgetten te kunnen plaatsen (artikel 2.54 Mediawet 2008). Omroeporganisaties kunnen daarmee hun missie uitdragen in het totale media-aanbod ter uitvoering van de publieke media-opdracht. Dat betekent niet dat alle programmawensen van een omroep per definitie gehonoreerd kunnen worden. Tegelijk met het afschaffen van zendtijdgaranties is namelijk de sturende en coördinerende rol van de NPO versterkt om er voor te zorgen dat de publieke omroep meer vanuit een gemeenschappelijke visie en strategie werkt.3 In dat kader is onder meer in de wet bepaald dat programmavoorstellen getoetst worden aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik die zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen, de begrotingen en de tussen de omroepen en NPO geldende afspraken daarover, alsmede aan de coördinatieregels en de wettelijke programmavoorschriften (artikelen 2.52 en 2.54 Mediawet 2008). Verder heeft de NPO als wettelijke taak zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod (artikel 2.2 Mediawet 2008). Ik heb informatie gevraagd aan de NPO en aan ON!. Daaruit is mij gebleken dat het niet gaat om de inhoud van de programmering waarmee ON! heeft ingetekend op het schema voor 2022. De NPO heeft aarzelingen over de omvang en heeft nadere vragen aan ON! gesteld over de doelmatigheid van de door ON! beoogde inzet van de publieke middelen. Uit informatie die ON! mij heeft gestuurd blijkt ongenoegen over het verloop van het inteken- en programmeeroverleg met de NPO waardoor er op dit moment nog geen definitief besluit is genomen over de plaatsing van de programma’s waarmee ON! heeft ingetekend. Volgens ON! worden de voorbereidingen van ON! gefrustreerd en is er gerede kans dat men niet vanaf 1 januari 2022 de lucht in kan. De NPO heeft mij laten weten dat zodra de beoordeling is afgerond en het voorstel kan worden opgenomen in het concept plaatsingsbesluit, dit ter advisering wordt voorgelegd aan de redactie. Daarvoor wordt niet gewacht op de eerst volgende reguliere plaatsingsronde. Er wordt een tussenronde ingelast zodat ON! zo snel mogelijk en met inachtneming van de daarvoor geldende procedure zoals vastgelegd in het coördinatiereglement over een besluit beschikt. Volgens de NPO wordt er voor gezorgd dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden.
Is dit tegenwerken en vertragen van de NPO in strijd met de Mediawet die omroepen het recht van zendtijd geeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel lineaire zendtijd op radio en tv een aspirant-omroep als Ongehoord Nederland per jaar heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat omroep Ongehoord Nederland recht heeft op het brengen van zijn unieke geluid, zonder tegenwerking, censuur of inmenging van de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft een aspirant-omroep het zelfbeschikkingsrecht om het garantiebudget te gebruiken voor de programma’s die de omroep wil uitzenden, in het geval van omroep Ongehoord Nederland aan een nieuws-, actualiteiten- en duidingsprogramma op radio en tv?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat indien door de tegenwerking door de NPO het unieke geluid van Ongehoord Nederland niet kan worden uitgezonden, er sprake is van censuur door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien bevestigend, bereid stappen te nemen tegen de leiding van de NPO?
Ik kan niet treden in de interne overleg- en programmeerprocessen bij de NPO. De inspanningen bij de NPO zijn er op gericht dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden. Ik merk in dit verband nog het volgende op. De inspanningen binnen de publieke omroep dienen gericht te zijn op goed overleg en samenwerking. Dat betekent dat iedereen zich vanuit zijn eigen taken en verantwoordelijkheden inleeft in het belang van een goed werkend geheel en zich de geldende regels en processen eigen maakt. Ook dat zijn belangrijke condities waaronder erkenningen en voorlopige erkenningen worden verleend. Dat wil niet zeggen dat men het altijd over alles met elkaar eens moet zijn. De publieke omroep is gebaat bij creatieve competitie, niet bij het elkaar uitdagen in juridische conflicten. Maar het kan zijn dat er een onoverbrugbaar meningsverschil ontstaat. Als een omroep het in zo’n geval niet eens is met een besluit dat de NPO in het kader van zijn coördinerende taken neemt, dan kan ON! daartegen conform de bezwaarprocedures bij de NPO bezwaar aantekenen en vervolgens eventueel beroep en hoger beroep instellen bij de bestuursrechter.
De opmerkingen van Joop.nl hoofdredacteur Van Jole |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opmerkingen van de hoofdredacteur van Joop.nl, de heer Van Jole, die ongevaccineerden dood wenst1?
Ja.
Deelt u de mening dat een aan de publieke omroep gelinieerde website, welke dus afhankelijk is van belastinggeld, geen mensen zou moeten uitsluiten? Zo ja, wat vindt u dan van de opmerkingen van de heer Van Jole, die de medische apartheid voeden en ongevaccineerden buitensluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar ook zelf verantwoordelijk voor. Ik bemoei mij als Minister voor media niet met de inhoud van programma’s die door de NPO worden uitgezonden, ook niet in dit geval bij uitspraken gedaan in een uitzending van NPO Radio 1. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou vervolgen, weegt de rechter als onafhankelijke instantie of een programma of individu bepaalde grenzen heeft overschreden en kan hiervoor een straf opleggen. Dit is niet aan mij.
Bent u bereidheid om excuses te eisen van de heer Van Jole? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie aan Joop.nl te beëindigen als excuses uitblijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
De uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen (35 454; 35 317, nr. 9) en wanneer mag de Kamer een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 45d lid 2 Auteurswet verwachten?
Scenarioschrijvers, hoofdregisseurs, en hoofdrolacteurs hebben recht op een uit hoofde van de wet collectief te innen en verdelen proportionele billijke vergoeding voor het mededelen aan het publiek van hun filmwerken, te betalen door degene die het filmwerk op die wijze openbaar maakt. De beschikbaarstelling van het filmwerk op zodanige wijze dat het filmwerk voor de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijdstip toegankelijk is (hierna kortheidshalve video on demand of VOD genoemd), is van die vergoedingsaanspraak uitgezonderd.
In lijn met de motie Van den Berge c.s. (Kamerstuk 35 454 en 35 317, nr. 9) en de standpuntbepaling met betrekking tot de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (Kamerstuk 29 838, nr. 102) is een wetsvoorstel in ambtelijke voorbereiding waarbij die uitzondering wordt geschrapt. Gelet op de uitkomst van de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (bijlage bij Kamerstuk 29 838, nr. 102) en de Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten (Stb. 2021, 248) wordt daarbij overwogen om de vergoedingsaanspraak naar alle filmmakers (dus niet alleen scenarioschrijvers en hoofdregisseurs) en alle acteurs (dus niet alleen hoofdrolacteurs) uit te breiden. Tevens wordt overeenkomstig de suggestie van de opstellers van het evaluatieonderzoek overwogen om de aanspraak op een vergoeding te laten gelden voor video on demand diensten die worden aangeboden tegen een geldelijke vergoeding van de gebruikers. Ik streef ernaar een voorontwerp van wet nog dit jaar aan het veld voor te leggen. Het wetsvoorstel kan dan in 2022 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt.
Deelt u de mening dat enige spoed wel geboden is, gelet op de slechte en ongereguleerde positie van de film- en programmamakers zoals regisseurs, acteurs en scenarioschrijvers op dit moment bij video on demand diensten? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
Uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat het door partijen bij de introductie van de voornoemde wet afgesproken vrijwillige collectieve beheer van de vergoeding voor het openbaar maken van Nederlandse films middels video on demand niet heeft gebracht wat daarvan bij de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht werd verwacht. Daarom streef ik ernaar nog dit jaar een voorontwerp van wet met het veld te bespreken waarin de positie van filmmakers en filmacteurs wordt verbeterd langs de lijnen van het antwoord op de vorige vraag. Door wettelijk voor te schrijven dat het recht op een proportionele billijke vergoeding collectief moet worden uitgeoefend, krijgen in ieder geval ook EU (en dus niet alleen Nederlandse) filmmakers en filmacteurs daarop recht. Dit is vanwege het unitaire verbod onderscheid te maken op grond van nationaliteit. Amerikaanse filmmakers en filmacteurs, daarentegen, zouden daarop bij de huidige stand van het recht naar het zich laat aanzien geen aanspraak kunnen maken, aldus: S.J. van Gompel, P.B. Hugenholtz, J.P. Poort, L.D. Schumacher en D.J.G. Visser, Evaluatie Wet Auteurscontractenrecht, WODC rapport 3025, 2020, p. 77–81. Het is aan de exploitanten van de VOD-diensten om te beslissen of zij de kostenstijging die van de wetswijziging mogelijk het geval is, willen doorberekenen aan de gebruikers van hun diensten.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen grote ondernemingen die video on demand diensten aanbieden, waarvan sommigen in Nederland gevestigd zijn en sommigen zich in Nederland gaan vestigen, enerzijds en de hoofdmakers anderzijds?
Exploitanten van VOD-diensten beschikken, ongeacht hun plaats van vestiging, vaak over een machtspositie vis-à-vis Nederlandse filmproducenten. Die producenten slagen er daarom onvoldoende in contractueel te bedingen dat de scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs recht hebben op een aanvullende vergoeding voor de exploitatie middels video on demand. Dit was de basis waarop de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer was gestoeld. Dientengevolge profiteren scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op dit moment onvoldoende mee, wanneer filmwerken via video on demand worden geëxploiteerd. Dit kan worden verholpen door filmmakers en filmacteurs ook bij video on demand-diensten die tegen betaling worden aangeboden, bij wet het recht te geven op een proportionele billijke vergoeding die verplicht collectief moet worden uitgeoefend.
Hoe beoordeelt u de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse aanbieders van video on demand zoals Disney, Amazon en Netflix hun positie verstevigen en de gevolgen daarvan voor de positie van de Nederlands film- en programmamakers?
Door de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse, aanbieders van video on demand diensten hun positie verstevigen, kan de positie van Nederlandse films en series en daarmee van de makers van die audiovisuele producties onder druk komen te staan. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarom een wetsvoorstel voorbereid waarin onder andere aanbieders van de voornoemde diensten worden verplicht te investeren in Nederlandse films, series en documentaires. Het wetsvoorstel brengt met zich mee dat de positie van voornoemde Nederlandse makers wordt verbeterd. Een voorontwerp van wet is in 2020 voorgelegd aan het veld ter consultatie (zie https://www.internetconsultatie.nl/investeringsverplichting). Het is aan het volgend kabinet om een besluit te nemen over de verdere stappen ten aanzien van het voorstel.
Deelt u de mening dat bij video on demand op dit moment het unieke karakter van de prestatie van een hoofdmaker, onvoldoende in de wet tot uiting komt? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
In de beantwoording van de eerste drie vragen is er al op gewezen dat uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op basis van de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer onvoldoende meeprofiteren van de exploitatie van hun filmwerken bij video on demand. Daarom is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin wordt voorzien in een verplicht collectief beheerde vergoedingsaanspraak voor video on demand exploitatie voor alle filmmakers en filmacteurs.
De berichtgeving inzake Facebook |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Klokkenluider zegt dat Facebook Capitoolrellen heeft gevoed»1 en «Van Haga vindt LinkedIn boycot paardenmiddel»?2
Ja.
Deelt u de mening dat social mediagiganten politiek onpartijdig zouden moeten zijn? Zo ja, wat vindt u van het feit dat LinkedIn mij verwijderd heeft vanwege de coronastandpunten van Belang van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde vragen over het blokkeren van Kamerleden door social-mediagiganten en de kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen.3 In deze Kamerstukken staat de positie van het kabinet over het modereren van online content en het blokkeren van accounts op sociale media beschreven.
Deelt u de mening dat meer dan 240.000 kiezers op mijn persoon een stem verdienen? Zo ja, wat gaat u doen tegen blokkades van Belang van Nederland door social mediagiganten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat Facebook een aantal zogeheten noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld en zo de Capitoolbestorming heeft gevoed? Kunt u uw antwoord toelichten, hoe wil u dit in Nederland tegengaan?
In het algemeen is het kabinet van mening dat online platformen zoals Facebook een verantwoordelijkheid hebben om negatieve gevolgen van hun dienstverlening, zoals de verspreiding van desinformatie, aan te pakken. Het kabinet kan niet beoordelen of Facebook daadwerkelijk de desbetreffende noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld.
Op het gebied van desinformatie is er momenteel sprake van zelfregulering door de online platformen (code of practice on online disinformation). Facebook heeft deze code ook ondertekend en committeert zich daarmee verschillende maatregelen te nemen om de verspreiding van desinformatie te verminderen. Deze code wordt naar verwachting eind 2021 herzien. Zoals eerder gemeld in de kabinetsreactie op de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor deze herziening erkent het kabinet de tekortkomingen van de huidige gedragscode.4 Deze tekortkomingen zijn er o.a. op het gebied van toezicht. Het kabinet zal uw Kamer d.m.v. een BNC-fiche informeren over het kabinetsstandpunt wanneer de vernieuwde code is gepubliceerd.
Daarnaast worden in het Commissievoorstel voor de DSA zeer grote online platformen onder meer verplicht om jaarlijks te onderzoeken of de inrichting van hun dienst systemische risico’s met zich meebrengt, zoals de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kan schaden. Als zij vaststellen dat dit het geval is dan moeten ze maatregelen nemen om dat te adresseren. Bijvoorbeeld door aanpassing van aanbevelingsalgoritmes of door deelname aan een gedragscode, zoals de genoemde vernieuwde gedragscode. Zij moeten deze maatregelen ook door externe onafhankelijke auditors laten onderzoeken en beoordelen. Daarnaast moeten gebruikers van zeer grote online platformen de mogelijkheid krijgen om aanbevelingsalgoritmes zelf in te stellen of zelfs uit te schakelen. De onderhandelingen over de DSA zijn momenteel gaande. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
Deelt u de mening dat als de klokkenluider gelijk heeft, Facebook willens en wetens heeft bijgedragen aan het optimaal beschadigen van president Trump en daarmee dus de publieke opinie actief heeft beïnvloed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het gegeven dat klokkenluider Frances Haugen, een voormalig medewerker van Facebook, heeft verklaard dat de social mediagigant de groei van het platform centraal stelt en er geen probleem mee heeft om daarbij verdeeldheid tussen haar gebruikers te zaaien? Kunt u uw antwoord toelichten, met daarbij hoe u dit in Nederland wil tegengaan?
Online platformen kunnen een grote invloed hebben op de samenleving en het maatschappelijk debat. Doordat aanbevelingssystemen de volgorde bepalen waarin de informatie wordt aangeboden, beïnvloeden ze welke informatie door burgers wordt gezien. Wij zijn van mening dat deze platformbedrijven een verantwoordelijkheid hebben bij de bescherming van de samenleving tegen de gevolgen van het verspreiden van desinformatie. Om in deze belangenafweging hun eigen verdienmodel voorop te stellen, vinden wij niet gepast.
De werking en het effect van deze aanbevelingssystemen is mij onbekend, omdat online platformen hier geen inzicht in geven. Het vergroten van transparantie rondom deze aanbevelingssystemen is ook onderdeel van de herziening van de eerdergenoemde Europese gedragscode tegen desinformatie en de DSA. Zo stelt de DSA bijvoorbeeld voor om de allergrootste online platformen te verplichten om hun aanbevelingssystemen aan te passen wanneer deze systemische risico’s opleveren. Zoals bijvoorbeeld de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kunnen schaden. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Anne Kuik (CDA), Pieter Omtzigt , Corinne Ellemeet (GL), Mirjam Bikker (CU), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Michiel van Nispen (SP), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.
Een burgemeester die een boek schreef over kritische burgerjournalisten |
|
Renske Leijten (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale journalistiek essentieel is voor het functioneren van de lokale democratie, bijvoorbeeld om het lokale bestuur te controleren en inwoners te informeren over lokale aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bij steeds verder afnemende lokale journalistiek, inwoners zelf lokale kwesties over het voetlicht willen brengen? Zo nee, waarom niet?
Inwoners hebben er belang bij om voldoende en goed geïnformeerd te zijn over de gebeurtenissen in hun (directe) leefomgeving. De gebeurtenissen dicht bij huis hebben impact op de levens van mensen, het is daarom goed en belangrijk dat daarvan verslag wordt gedaan.
Traditioneel wordt deze functie vervuld door de lokale en regionale media, die nog steeds een voorname positie hebben in de informatievoorziening. Ik noem hierbij het bereik en de impact van de huis-aan-huisbladen, de regionale dagbladen en de lokale en regionale omroepen. De laatste jaren is de hyperlocal daar als fenomeen bijgekomen. Hyperlocals kennen allerlei verschijningsvormen, het kan gaan om een website met aankondigingen van bijvoorbeeld evenementen of een website zijn met lokale (onderzoeks)journalistiek. De hyperlocal met inzet van betrokken inwoners komt inderdaad vaak voor.
Vindt u het in dit licht gepast dat een burgemeester in een boek een kritisch lokaal weblog op de hak neemt waarbij de gelijkenissen met een bestaande lokale weblog talrijk zijn?1 2
Ook een burgemeester heeft vrijheid van meningsuiting en mag in een door hemzelf gekozen vorm reflecteren op lokale media. De burgemeester heeft inmiddels publiekelijk op de berichtgeving gereageerd en daarbij aangegeven hoe hij het in zijn boek heeft bedoeld3.
Is er een protocol voor burgemeesters hoe zij om dienen te gaan met de democratie, waar de media onderdeel van uitmaakt?
Nee, er is geen dergelijk protocol. Echter, de burgemeester legt, als hoeder van de lokale democratie, verantwoording af aan de gemeenteraad. In die verantwoordelijkheid ligt het bevorderen van een transparante bestuursstijl en het beantwoorden van kritische vragen vanuit de media besloten. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop aan die rol invulling wordt gegeven.
Vindt u dat het lokale bestuur zelf ook een grote verantwoordelijkheid heeft in het stimuleren van onafhankelijke lokale journalistiek? Zo nee, waarom niet?
Lokale democratie is gebaat bij een goed en vitaal lokaal medialandschap. Gemeenten hebben een bekostigingsplicht voor een lokale publieke media-instelling (lokale omroep).
Daarnaast worden gemeenten door koepelorganisatie VNG uitgedaagd om zelf een mediabeleid te ontwikkelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.
Wat doet de gemeente Ede om de lokale journalistiek te ondersteunen?
Navraag bij de gemeente Ede leert dat de gemeente de lokale omroep bekostigt en dat er wekelijks minimaal twee pagina’s worden afgenomen in het lokale weekblad. Deze pagina’s bevatten gemeentelijke informatie.
De lokale omroep zendt, behalve programma’s over bijvoorbeeld cultuur en economie, ook de raadsvergaderingen en informatieavonden voor bewoners uit. Daarnaast faciliteert de gemeente Ede in bijvoorbeeld de huisvesting van de studio’s.
De gemeente bekostigt de lokale omroep met een jaarlijks bedrag van circa € 240.000 euro, dat is (fors) hoger dan het bedrag dat Ede ontvangt voor deze taak uit het Gemeentefonds.
Vindt u dat lokale besturen genoeg aandacht hebben voor het belang van kritische, onafhankelijke lokale journalistiek? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat onderneemt u hierop?
Het vaststellen van lokaal beleid is in eerste plaats aan de gemeenteraden. Ik onderschrijf het belang van lokaal mediabeleid voor alle gemeenten, net zoals de VNG deed in de handreiking van vorig jaar, maar ben wel van mening dat gemeenten het beleid zelf moeten vormgeven. Het is van belang dat gemeenteraden hier zelf over debatteren en besluiten.
Kunt u aangeven in hoeverre er in de afgelopen vijf jaar is bezuinigd op lokale media, nu gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan? Kunt u cijfers hierover geven en zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Hoeveel lokale kranten zijn er verdwenen?
Jaarlijks komen gemeentelijke cijfers vanuit het openbaar toegankelijke Iv3-systeem (Informatie voor Derden) beschikbaar. Deze gegevens bieden inzicht in de totale uitgaven van gemeenten. Het is binnen Iv3 niet mogelijk de uitgaven voor de verschillende onderdelen in het taakveld media apart in beeld te brengen. Inzicht in eventuele gemeentelijke bezuinigingen op lokale media is dus niet te geven op basis van de beschikbare cijfers.
Het Commissariaat voor de Media doet eens in de drie jaar onderzoek naar de bekostiging van lokale publieke media-instellingen. In 2020 is de evaluatie toegezonden aan de Tweede Kamer4.
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel lokale kranten zijn opgeheven.
Kunt u aangeven hoeveel extra geld voor communicatiebeleid er gemiddeld is uitgetrokken door gemeenten in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Het hierboven genoemde Iv3-systeem biedt geen inzicht in de specifieke gemeentelijke uitgaven aan communicatiebeleid. Het is derhalve niet mogelijk nader inzicht te verschaffen in deze cijfers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenenstrop dreigt voor vier grote zenders bij verlenging FM-vergunning’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenstrop dreigt voor vier grote zenders bij verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Hoe rijmt u de aangenomen motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 537) om in goede samenspraak met VCR en NLCR te komen tot een vergoeding met de genoemde starre opstelling van EZK-ambtenaren en de opmerking dat de gesprekken muurvast zitten?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld.
Bent u het ermee eens dat hoe hoger de prijs van de noodverlenging, hoe lager de investeringen zullen zijn in digitale etherradio en daarmee het ingezette beleid met als uitgangspunt digitalisering van de radiosector wordt gestremd en er dus voor de langere termijn minder stabiliteit en rust is op de commerciële radiomarkt? (Kamerstuk 24 095, nr. 545.) Zo niet, waarom?
De radiosector en de Kamer hebben gevraagd om de commerciële radiovergunningen te verlengen voor een periode van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg2 – om commerciële radiopartijen in staat te stellen additionele financiering aan te trekken en zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Partijen die wensen te verlengen dienen hiervoor wel een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Hiervoor heeft SEO de berekeningen gemaakt in lijn met de eerder haar gehanteerde methodiek (zie verder ook het antwoord op vraag 5).
Ik ben bereid om de commerciële vergunningen te verlengen voor de gevraagde periode van drie jaar. Dit zorgt voor de beoogde rust en stabiliteit in de sector, in ieder geval tot 2025. Daarnaast blijkt uit het rapport van SEO en uit projecties van het CPB dat de vooruitzichten voor de commerciële radiosector gunstig zijn (zie ook het antwoord op vraag 5). Ik zie daarom niet in waarom bij een verlenging van 3 jaar tegen een marktconforme prijs de investeringen in digitalisering afgeremd zouden worden.
Bent u het ermee eens dat beleid dat leidt tot lagere investeringen in de digitalisering van radio en daarmee vertraging van die digitalisering niet strookt met de aangenomen motie-Bruins c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 523) en niet strookt met de afspraken die gemaakt zijn met de commerciële radiosector om jaarlijks te investeren in digitalisering? Zo niet, waarom?
In mijn brief van 8 juli 2021 ben ik uitgebreid ingegaan op de digitalisering van de Nederlandse etherradio (via DAB+) en op alle beleidsacties en initiatieven die hiertoe in de afgelopen jaren alsmede in de toekomst worden genomen.3 Digitalisering is overigens niet alleen een zaak van de houders van de vier landelijke commerciële radiovergunningen die nu een marktconforme vergoeding moeten betalen voor de driejarige verlenging van hun (ongeclausuleerde) vergunning. De digitalisering van de etherradio is een (internationaal) samenspel van een diverse groep van landelijke, regionale en lokale radiostations (zowel publiek als commercieel), netwerk operators, de retailsector en de automotive industrie die hier ieder op zijn eigen manier een bijdrage aan levert.
Voor wat betreft de toezegging van landelijke commerciële radiosector om additioneel te investeren in digitalisering (bijvoorbeeld in marketing), ga ik er vanuit dat zij hiermee ook na 2022 onverminderd doorgaan aangezien dit ook in hun eigen belang is.
Vindt u een vergoeding voor de noodverlenging die het 7- tot 13-voudige kost van de huidige vergunningsprijs proportioneel en daarmee maatschappelijk verantwoord? Zo nee, hoe rijmt u dan de aangenomen motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 537) met de genoemde verveelvoudiging?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de landelijke commerciële radiovergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de al eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO bij het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (van vijf jaar) dan zijn de bedragen voor een totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025. SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn echter dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die – conform de Telecommunicatiewet – aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als gevolg dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Bent u het ermee eens dat een vergoeding die tientallen miljoenen euro’s meer kost haaks staat op de oorspronkelijke reden van de noodverlenging, namelijk het opvangen van geleden verliezen als gevolg van de Coronacrisis en het bevorderen van economisch herstel?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg4 – om commerciële radiopartijen in staat te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Voor de hoogte van deze verlengingsprijzen is het toekomstige verdienpotentieel daarbij het uitgangspunt.
Hoe beoordeelt u de rekenmethode die door SEO is gebruikt om te komen tot een vergoeding voor de noodverlenging, waarbij gerekend wordt alsof de vergunning bij aanvang voor 8 jaar zou zijn afgegeven in plaats van dat naar de huidige context wordt gekeken?
Zoals eerder door mij aangegeven dient bij een verlenging – zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders een marktconforme verlengingsprijs berekend te worden. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in die prijs tot uitdrukking gebracht te worden. Onderzoeksbureau SEO is door mij gevraagd om de verlengingsprijzen te berekenen. De waarderingsmethode voor de verlenging moet daarbij zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer daar deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
SEO berekent de verlengingsprijzen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. Omdat het hier gaat om een tijdelijke verlenging voor een zeer korte periode, is het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO bij het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar. Ik vind dit, gelet op de omstandigheden, een goede uitkomst en de conclusies uit het SEO-rapport neem ik daarom over.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bovengenoemde moties Bruins c.s. en Grinwis c.s. goed en compleet uitgevoerd worden en conform deze moties en de roep en welwillendheid van de sector u komt tot een prijs voor de noodverlenging van de FM-vergunningen die proportioneel en maatschappelijk verantwoord is, recht doet aan de oorspronkelijke reden van de noodverlenging en de beleidsdoelen van het ministerie rondom DAB+?
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik dus uitvoering aan geef.
Over de motie-Bruins heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juli 20215 (zie ook het antwoord op vraag 4).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie bovenstaand.
Het bericht 'Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de prijzen voor de noodverlenging van de commerciële FM-vergunningen zeven tot dertien keer zo hoog zijn als de betreffende radiozenders nu betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet conform de unaniem aangenomen motie-Grinwis c.s. is, die verzoekt om een proportionele en maatschappelijk verantwoorde vergoeding (Kamerstuk nr. 24 095, nr. 537)? Waarom is gekozen hiervan af te wijken en de facto de motie niet uit te voeren?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de commerciële landelijke vergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO voor het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (vijf jaar) dan zijn de bedragen voor de totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025.2 SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Vindt u ook dat met dusdanig hoge verlengingsprijzen het doel van de noodverlenging niet wordt bereikt, namelijk radiozenders de rust en ruimte bieden om zich te herstellen na de coronacrisis?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg3 – commerciële radiopartijen in de gelegenheid te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen die het betreft een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Zoals ik bij antwoord 2 uiteen heb gezet, is voor de hoogte van deze verlengingsprijzen het verdienpotentieel naar de toekomst toe het uitgangspunt.
Kunt u inzichtelijk maken, mede aan de hand van (voorbeeld)berekeningen, hoe u tot de betreffende verlengingsprijzen bent gekomen?
Voor de berekeningen van de verlengingsprijzen verwijs ik naar de definitieve rapport van SEO dat ik uw Kamer hierbij doe toekomen.
Kunt u op een rijtje zetten welke manieren, welke (reken)methodes er zijn om verlengingsprijzen te berekenen? Kunt u motiveren waarom u voor de betreffende methode hebt gekozen? Wilt u daarbij ingaan op het aspect van juridische houdbaarheid?
SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan een vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor de (nood)verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer nu deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
SEO heeft in het rapport vier methoden aangedragen die aan deze systematiek voldoen. Uitgangspunt van deze methoden vormt steeds de waarde die een efficiënte toetreder toekent aan de vergunning conform de toelichting bij artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Methoden die afwijken van deze systematiek zijn juridisch kwetsbaar.
Bent u op dit moment nog met de radiosector in gesprek? Kunt u aangeven hoe en op welke momenten de sector betrokken is geweest bij de noodverlenging zoals die nu wordt vastgesteld?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt het verlengingsbesluit genomen? Wanneer wordt de definitieve hoogte van de verlengingsprijzen vastgesteld? Krijgt de Kamer nog gelegenheid zich hierover uit te spreken? Zo ja, op welk moment?
De zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten waarin wordt besloten dát er verlengd kan worden en voor welke termijn de verlenging gaat gelden, zijn op 30 augustus 2021 gepubliceerd.4
Om de verlenging van de landelijke commerciële radiovergunningen vervolgens tijdig te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om nu snel te starten met een aantal procedures ter vaststelling van de ministeriële regelingen die nodig zijn om de verlenging voor individuele partijen daadwerkelijk mogelijk te maken (zoals de aanvraagregeling en de regeling financieel instrument). Het betreft hier de nadere uitwerking van het besluit om tot verlenging over te gaan waartoe ik door de wetgever nader ben gemandateerd.
Het verdwijnen van BVN |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland (SNBN) van 29 juni jl. inzake onbereikbaarheid BVN per 1 juli 2021 voor Nederlanders buiten Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat met het wegvallen van BVN via de satelliet per 1 juli jl. veel Nederlanders geen toegang meer hebben tot kwalitatief en onafhankelijk nieuws, actualiteitenprogramma's, informatie over politieke partijen, Dodenherdenking, Prinsjesdag, Andere Tijden en andere Nederlandse programma’s?
Ik ben me er bewust van dat er consequenties zijn verbonden aan het stoppen van de wereldwijde dekking van BVN voor Nederlandstaligen die zich in de betreffende landen bevinden. Het stoppen van de Vlaamse financiële bijdrage (EUR 990.000 in 2020) aan BVN betekent echter een significante afname van de inkomsten van BVN. In 2020 bedroegen de bijdragen van de NPO en OCW resp. EUR 1,63 mln. en EUR 1,58 mln. De voornaamste kostenpost van BVN zijn de contracten met de verschillende satellietdistributeurs. Zoals ik u in mijn brief2 van 9 april 2021 heb geïnformeerd betekent het teruglopen van deze inkomsten dat de huidige wereldwijde satellietdekking van BVN niet langer in stand gehouden kan worden. De content van de publieke omroep blijft echter via de app en website van BVN beschikbaar. Daarnaast is het grootste deel van de content van de publieke omroep wereldwijd ook via NPO Start3 beschikbaar. Om toegang tot deze content te krijgen, adviseert de NPO een internetsnelheid van 8 mbps.4 Met een lagere internetsnelheid kan men wel uitgesteld de programma’s terugkijken, of via de online radio van de publieke omroep of via artikelen en liveblogs op de app of de website van de NOS toegang krijgen tot kwalitatief en onafhankelijk nieuws en actualiteiten.
De NPO heeft de wettelijke taak om media-aanbod te verspreiden voor Nederlandstaligen in het buitenland conform artikel 2.2 tweede lid, onderdeel k, van de Mediawet 2008. Met de beschikbaarheid van de content van de publieke omroep via BVN en via NPO Start voldoet de NPO aan deze wettelijke bepaling. Er is geen wettelijke verplichting dat de BVN-programmering volledig en daadwerkelijk bereikbaar moet blijven voor alle Nederlanders wereldwijd. De NPO moet een constante afweging maken in investeren in diensten zoals BVN en NPO Start en investeren in programmering. Dit zijn bij gelijkblijvende budgetten communicerende vaten, waarbij de NPO altijd de kosten tegen de baten moet afzetten.
Bent u het ermee eens dat met het wegvallen van de BVN-satellietverbinding voor veel Nederlanders in veel delen in de wereld, het de facto onmogelijk voor hen geworden is om BVN-programmering te ontvangen nu in veel delen van de wereld toegang tot breedband internet überhaupt niet of onvoldoende bestaat en/of financieel niet haalbaar is voor de Nederlander ter plaatse?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de BVN programmering volledig en daadwerkelijk bereikbaar moet blijven voor alle Nederlanders wereldwijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit te herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid opnieuw met de Vlaamse overheid in overleg te treden over een hernieuwde vorm van samenwerking in BVN? Zo nee, waarom niet?
In de mediabegrotingsbrief5 van 19 november 2020 heb ik u geïnformeerd over de resultaten van mijn bilateraal overleg met mijn Vlaamse ambtscollega Minister Dalle. In dat overleg heeft Minister Dalle aangegeven dat het besluit van Vlaanderen definitief is, maar dat Vlaanderen mee zal werken aan een ordentelijke afbouw van de bijdrage van Vlaanderen aan BVN in 2021. Met mijn brief6 van 9 april 2021 heb ik u geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt over de afbouw van de bijdrage van Vlaanderen aan BVN. Deze zijn per 1 juli 2021 geëffectueerd. De gesprekken tussen Nederland en Vlaanderen over verdere samenwerking op het (bredere) terrein van media lopen, zowel op ambtelijk niveau tussen de beide departementen als op omroepniveau tussen de VRT en de NPO. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de vorderingen op dat gebied.