Het bericht ‘De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Haag dat het aantal rechters met een migratie-achtergrond «veel te laag» is?
De samenstelling van het rechtspraakpersoneel is de verantwoordelijkheid van de rechtspraak zelf. Het is belangrijk dat de samenleving zich kan herkennen in de rechtspraak. Dat kan bijdragen aan het gezag, het draagvlak en het vertrouwen. Een divers samengestelde rechterlijke macht draagt dan ook bij aan het waarborgen van de legitimiteit van de rechtspraak. Meer diversiteit heeft geen invloed op de geldende kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit.
Rechters dienen onpartijdig te zijn. Daar worden ze ook op geselecteerd en toe opgeleid. Bij de selectie staat kwaliteit altijd voorop. Kwaliteit en diversiteit hoeven elkaar niet te bijten. In de opleiding worden rechters getraind in de vaardigheid om hun persoonlijke politieke en andere opvattingen en hun sociaal-culturele achtergrond zorgvuldig te scheiden van hetgeen functioneel van hen wordt verwacht: onafhankelijke, onpartijdige en integere toepassing van het recht. Dit alles overigens niet door het ontkennen, maar door het onderkennen van die opvattingen en achtergrond. Een rechter hoeft niet een bepaalde cultuur te vertegenwoordigen om deze te kunnen begrijpen.
Wat vindt u van de uitspraak dat er meer rechters moeten komen «die hun cultuur begrijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechters neutraal moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer moeten rechters die een bepaalde cultuur willen begrijpen deze ook vertegenwoordigen? Of bent u van mening dat er ook meer rechters met rood haar moeten komen of meer rechters die de PVV aanhangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat als een rechter van mening is dat er meer rechters moeten komen met een migratie-achtergrond vanwege het argument dat die «hun cultuur beter begrijpen» hij eigenlijk suggereert dat er blijkbaar ook meer mensen voor de rechter verschijnen met een migratie-achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Nee, die suggestie heb ik in die opvatting niet kunnen herkennen.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke uitspraken eigenlijk ook een pleidooi zijn voor sharia-rechtspraak, aangezien dit een bepaalde cultuur het best vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rechtspraak in Nederland past het alhier geldende recht toe.
Deelt u de mening dat deze president een dwaallicht is en dat de rechters die onder hem ressorteren niet meer objectief kunnen oordelen in de zaak Wilders?
Rechters en raadsheren zijn onafhankelijk en dus heeft een president van een gerecht geen gezag over hen voor wat betreft hun rechtsprekende taak. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat het bestuur van een gerecht zich niet mag mengen in de behandeling van een individuele zaak.
Het bericht ‘Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gezellig. Cursussen koran voorlezen op de Vrije Universiteit gescheiden voor mannen en vrouwen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat er in de hoofdvestiging van de Vrije Universiteit, de Boelelaan, cursussen worden gegeven waarbij de vrouwen (door de islam gedwongen) worden gescheiden van de mannen?
In Nederland zijn mannen en vrouwen gelijkwaardig en dienen zij ook als dusdanig behandeld te worden. Al eerder heeft de VU te kennen gegeven dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar sprake is van segregatie tussen mannen en vrouwen geen ruimte beschikbaar stelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 54 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 812).
In dit geval organiseerde de Islamitische studentenvereniging Amsterdam (ISA) cursussen Tajwid op de VU, waarbij de mannen en vrouwen in aparte zalen zaten. Zodra de VU hier signalen over ontving, zijn ze in gesprek gegaan met de studentenvereniging en is aangegeven dat dergelijke segregatie op de VU niet is toegestaan. Aan de betreffende studentenvereniging is de keuze voorgelegd om de groepen samen te voegen, conform de reglementen van de VU. Er is toen door de studentenvereniging besloten om de cursussen op een externe locatie verder te laten gaan. Ik zie dus ook geen reden om hier met de VU verder over in gesprek te gaan.
Bent u bereid de VU te bewegen deze facilitering van islamitische sekse-apartheid te stoppen en ervoor zorg te dragen dat dit in Nederland niet meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Van Engelshoven stelt 17 miljoen euro beschikbaar voor Gronings erfgoed’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Van Engelshoven stelt 17 miljoen euro beschikbaar voor Gronings erfgoed»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Rijksmonumenten, ongeacht de ligging, van groot belang zijn voor de identiteit van een gebied en er alles aan moet worden gedaan om deze gebouwen te behouden?
Ja.
Deelt u de mening dat Rijksmonumenten die getroffen zijn door mijnbouwschade, ongeacht waar in Nederland het Rijksmonument zich bevindt, moeten worden onderhouden en behouden voor de toekomst?
Ja, die mening deelt het kabinet. Tegelijkertijd geldt dat álle rijksmonumenten goed moeten worden onderhouden en behouden voor de toekomst. Daar is de bescherming van rijksmonumenten op gericht. In de Erfgoedwet is daarom een instandhoudingsplicht voor rijksmonumenten opgenomen. Van een eigenaar wordt verwacht dat hij of zij het monument zodanig onderhoudt dat behoud gewaarborgd is.
Klopt het dat Rijksmonumenten die zijn getroffen door mijnbouwschade, maar buiten de tien aangewezen aardbevingsgemeenten liggen, niet in aanmerking komen voor de regelingen die in het bericht worden genoemd? Deelt u de mening dat dit niet rechtvaardig is en schadelijk voor de identiteit van het betreffende gebied? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat ook Rijksmonumenten die buiten deze aardbevingsgemeenten liggen in aanmerking komen voor deze regeling?
Het klopt dat deze rijksmonumenten niet in aanmerking komen voor de betreffende subsidieregelingen. Dit is opgenomen in het Erfgoedprogramma, dat ik in de zomer van 2017 mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) naar uw Kamer heb gestuurd, en dat tot stand is gekomen door samenwerking van de NCG, provincie Groningen, OCW en de tien aardbevingsgemeenten. Dit laat overigens onverlet dat het herstel van schade aan monumenten (en andere gebouwen) als gevolg van mijnbouwactiviteiten te allen tijde vergoed behoort te worden, ongeacht de ligging. De subsidieregelingen zijn bedoeld voor aanvullend onderhoud, niet voor schadeherstel.
De mening dat dit niet rechtvaardig is, deelt het kabinet niet. Bij de tien aangewezen bevingsgemeenten is de urgentie en prioriteit het grootst. Buiten de aardbevingsgemeenten kunnen eigenaren van rijksmonumenten gebruik maken van andere regelingen. Voor eigenaren van niet-woonhuis rijksmonumenten bestaan bijvoorbeeld de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten van het Rijk en de restauratieregeling van de provincie Groningen. Eigenaren van rijkswoonhuismonumenten kunnen onder meer gebruik maken van de laagrentende leningen van het Nationaal Restauratiefonds.
Bent u bekend met de klachten van eigenaren van monumentale panden over het feit dat de NAM in haar schadeaanbod geen rekening houdt met de bijzondere waarde van monumentale panden, het advies van Monumentenwacht terzijde wordt geschoven en Rijksmonumenten op niet-specialistische wijze dreigen te worden opgeknapt, waardoor de historische waarde van deze gebouwen wordt aangetast?
Dit soort klachten is bekend. In het Erfgoedprogramma is onder meer vastgelegd dat schadeopname en schadeherstel bij monumenten op deskundige wijze moet plaatsvinden. In de schadeafhandeling door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) blijft dit uitgangspunt onverminderd van kracht.
Deelt u de mening dat er rekening moet worden gehouden met de monumentale status van gebouwen en er alles aan moet worden gedaan om hun historische en culturele waarde te behouden? Wat bent u van plan te doen om hiervoor zorg te dragen?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Hiervoor is onder andere het Erfgoedprogramma opgesteld en is extra geld beschikbaar gekomen voor rijksmonumenten. De provincie heeft het Cultuurfonds voor monumenten aangevuld, dat tot doel heeft het behoud van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden binnen beschermde stads-en dorpsgezichten. Een andere actie uit dit programma is de inventarisatie en bescherming van karakteristieke panden, die de tien gemeenten uitvoeren.
Regeldruk voor kleine evenementen en festivals zoals de Lauwersland Fietsvierdaagse |
|
Harry van der Molen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals naar aanleiding van het rapport van Actal (heden: Adviescollege Toetsing Regeldruk) die ertoe leidt dat het steeds lastiger is voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?1
Ja.
Welke landelijke regelgeving leidt ertoe dat de Lauwersland Fietsvierdaagse voor het eerst in zeventien jaar een vergunning bij de gemeenten moest aanvragen waar de routes doorheen gaan? Wat is de reden van deze landelijke regelgeving?2
Anders dan wordt verondersteld betreft het hier gemeentelijke regelgeving. De Lauwersland Fietsvierdaagse is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Kollumerland c.a. een evenement waarvoor een vergunning vereist is. Deze fietsvierdaagse werd al enige jaren georganiseerd, maar in het verleden werd de vereiste vergunning niet aangevraagd. De organisatie is nu er nu door het gemeentebestuur op gewezen, dat de vereiste vergunning moest worden aangevraagd.
Omdat de route van de fietsvierdaagse door meerdere gemeenten gaat, heeft de gemeente Kollummerland c.a. aan de evenementenvergunning de voorwaarde verbonden dat de desbetreffende andere gemeenten een verklaring van geen bezwaar verlenen om wegen en paden te gebruiken.
Behalve de leges voor de evenementenvergunning van de gemeente Kollumerland c.a., brengen gemeenten ook voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar leges in rekening. Deze legesheffing vormde voor de organisatie van de fietsvierdaagse een probleem. Overigens zal de fietsvierdaagse in 2018 gewoon doorgaan.
Erkent u het belang dat bij lokale en landelijke regelgeving en uitvoering vooral uit wordt gegaan van de vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen, omdat zij 95% van het aantal te organiseren evenementen uitmaakt? Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te verkennen hoe meer eenvoud (of regelvrije ruimte) in de regelgeving kan worden gebracht zodat buurtfeesten, festivals of de activiteiten van de Oranjevereniging makkelijker te organiseren zijn?
Ik onderschrijf het maatschappelijk belang van vrijwilligersorganisaties en verenigingen, zoals Oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen. Gemeenten zien ook dit belang. Juist daarom zijn gemeentelijke organisaties en
– werkwijzen er steeds meer op ingericht om de genoemde organisaties zo goed mogelijk te faciliteren, ook bij het organiseren van evenementen. Bij het opstellen van een evenementenvergunning maken gemeenten een evenwichtige afweging tussen het belang van het evenement en het belang van het voorkomen van overlast (bijvoorbeeld geluidsoverlast), het handhaven van de openbare orde, enz. Juist op het niveau van de gemeente kan in die afweging lokaal maatwerk worden geboden.
Daarbij houden de gemeenten samen met de VNG en het Ministerie van BZK de vinger aan de pols om te bezien of regeldruk bij (kleine) evenementen nog verder kan worden verminderd. Hierover vindt ook overleg plaats met vertegenwoordigers van relevante organisaties, zoals bijvoorbeeld de Bond van Oranjeverenigingen. De uitkomsten van dat overleg kunnen voor gemeentebesturen aanleiding zijn tot aanpassing van de plaatselijke verordeningen.
Bent u bereid om samen met de VNG te verkennen welke regelgeving in de praktijk tot hoge kosten leidt voor vrijwilligers en organisatoren van kleine evenementen en festivals en hoe dit aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het toenmalige Actal om bijvoorbeeld in het geval van geluidsnormen een maximum te stellen waarna lokale overheden binnen een bandbreedte hiervan mogen afwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de ervaren regeldruk die zich uit in bijvoorbeeld relatief hoge kennismakingskosten (min. € 1,7 miljoen) bij het bereiken van overeenstemming met alle betrokken organisaties (gemeenten, provincies, vervoersbedrijven, e.d.) voor organisatoren van kleine evenementen en festivals verkleinen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat veel organisatoren van kleine evenementen en festivals te maken hebben met een tijdelijk bouwwerk (circa 80%) en dat de vereisten die worden gesteld in het Bouwbesluit zijn gebaseerd op bouwwerken met een blijvend karakter?
Organisatoren van kleine evenementen en festivals hebben vaak te maken met regelgeving voor tijdelijke constructies. Tijdelijke podia, tribunes en andere bouwconstructies bij kortdurende evenementen en festivals zijn geen bouwwerk in de zin van het Bouwbesluit 2012; de eisen van dat besluit zijn dus niet van toepassing. Voor tijdelijke constructies bij kortdurende evenementen is sinds 1 januari jl. het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen van toepassing. In dit besluit zijn aan de constructie van deze bouwsels voorwaarden verbonden om de veiligheid van de gebruikers te garanderen. Het besluit beperkt zich tot brandveiligheid en hulpverlening voor die bouwsels. Voor overige aspecten van dit soort bouwsels, zoals de zogenaamde constructieve veiligheid, kan de gemeente nadere eisen stellen.
Heeft de evaluatie over het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) al plaatsgevonden? Bent u het met het toenmalige Actal eens dat bij een positieve evaluatie van de richtlijn dit omgezet dient te worden in een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Er heeft tot op heden geen evaluatie plaatsgevonden van het gebruik van de «Richtlijn voor constructieve toetsingscriteria bij een aanvraag voor een evenementenvergunning» van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc). De constructieve veiligheid van evenementenaanvragen valt overigens, zoals hiervoor is aangegeven, niet onder de landelijke bouwregelgeving. De aanbeveling van het toenmalige Actal over de betreffende richtlijn van het Centraal overleg bouwconstructies (COBc) was daarom in de eerste plaats gericht aan de VNG. Zonder een nadere standpuntbepaling van de VNG ter zake acht ik het niet opportuun om de wenselijkheid van een dergelijke algemene maatregel van bestuur te overwegen.
Zijn er mogelijkheden onderzocht om op landelijk niveau tot een eenduidige classificatie te komen voor de types A-, B- of C-evenement, omdat door ontbrekende criteria gemeenten hier verschillend invulling aan geven waardoor organisatoren van kleine evenementen en festivals rechtsongelijkheid ervaren?
In het verleden is geprobeerd tot een eenduidige classificatie te komen. Politie, brandweer, gezondheidsdiensten en andere betrokken diensten hanteren echter verschillende invalshoeken met betrekking tot de classificatie van evenementen. Wat voor de ene dienst een zeer risicovol evenement is, hoeft dat niet te zijn voor de andere dienst. Dat maakt het moeilijk om tot een eenduidige classificatie te komen. Gemeenten proberen in de praktijk in gezamenlijk overleg met hulpdiensten de juiste voorwaarden te bepalen waaronder een specifiek evenement kan plaatsvinden. Dit vertaalt zich vervolgens in voorschriften in de evenementenvergunning.
Zijn er al oplossingen gekomen voor het tot een goed einde brengen van meldings- en vergunningprocedures die laten zien dat er eindeloze afstemming tussen afdelingen, diensten en organisaties plaatsvindt? Heeft u al overleg gepleegd met gemeenten over bijvoorbeeld het instellen van een evenementenloket, zodat het makkelijker wordt voor vrijwilligers om kleine evenementen en festivals te organiseren?3
Gemeenten nemen al veel initiatieven ter verbetering van de klantgerichtheid en vermindering van administratieve lasten voor organisatoren van evenementen. Er zijn goede gemeentelijke ervaringen opgedaan met een coördinatiepunt of vaste coördinator voor evenementen. Gemeentebesturen zijn goed in staat om, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, te beslissen of dergelijke «best practices» worden overgenomen en zo ja, in welke vorm. Wel zal ik de VNG om aandacht te vragen voor mogelijkheden tot vermindering van de administratieve lasten voor organisatoren bij evenementen die het grondgebied van meerdere gemeenten betreffen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek Handreiking Evenementenveiligheid uitvoeren?4
De Handreiking Evenementenveiligheid wordt momenteel in opdracht van het Veiligheidsberaad herzien, waarbij de aanbevelingen van het evaluatieonderzoek worden betrokken. Naar verwachting is de bijgestelde handreiking in de loop van dit jaar gereed. Een dergelijke handreiking geldt als richtinggevend advies voor de gemeentebesturen.
Welke gemeenten zijn samen met evenementenorganisatoren aan het werken aan een ander Handboek Evenementenveiligheid dan de bestaande Handreiking Evenementenveiligheid?
Er bestaan verscheidene instrumenten om de veiligheid van evenementen lokaal te borgen. Daarbij verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer d.d. 17 maart 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 28 684, nr. 463). Naast de eigen verantwoordelijkheid van de organisator van een evenement verbindt de gemeente voorwaarden en/of voorschriften aan een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. In aanvulling op de Handreiking Evenementenveiligheid – gericht op advisering van gemeenten door veiligheidsregio’s – is het Handboek Evenementenveiligheid gemeenten gericht op het verschaffen van praktische inzichten en tips geven bij het zorgen voor een veilig evenement. Tezamen bieden beide documenten voor overheden een waardevolle basis, om de veiligheidszorg rond evenementen op een effectieve wijze te kunnen borgen. Het staat gemeenten vrij om zelf, of in samenwerking met andere partners een handboek naar eigen keuze te hanteren.
Hoe zorgt u ervoor dat er niet twee regimes ontstaan voor de evenementenveiligheid? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat deze trajecten afgestemd dan wel samengevoegd worden? Hoe wordt voorkomen dat in het nieuwe door gemeenten vastgestelde Handboek Evenementenveiligheid de norm teveel uitgaat van professionele evenementenorganisaties en niet van vrijwilligersorganisaties?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u ten aanzien van de jaren 2016 en 2017 het aantal immigranten uit islamitische landen aangeven op exact dezelfde wijze waarop dat is gebeurd bij de beantwoording van feitelijke vragen in het kader van de begrotingsbehandelingen over de jaren 2012 t/m 2017?1 Zo ja, wat zijn de betreffende aantallen ingewilligde verblijfsaanvragen uitgesplitst in asiel en regulier?
Op basis van de eerder gehanteerde lijst zijn van migranten uit deze landen in 2016 26.210 aanvragen om een eerste asielvergunning ingewilligd (inclusief nareis) en 15.120 aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning ingewilligd. In 2017 waren dat 18.500 ingewilligde asielaanvragen (inclusief nareis) en 17.210 ingewilligde reguliere aanvragen (bron:IND). Ten aanzien van deze aantallen maak ik voorts de kanttekening dat personen met de nationaliteit van een «islamitisch land» niet noodzakelijk zelf moslim zijn; terwijl immigranten uit een «niet-islamitisch land» het islamitisch geloof kunnen aanhangen. Op basis van het aantal immigranten uit een «islamitisch land» kunnen dus geen sluitende conclusies worden getrokken over het aantal moslims dat zich in Nederland vestigt. De zeggingskracht van de vorenstaande getallen is dus beperkt.
Waarom geeft u in de beantwoording van de vorige Kamervragen over dit bericht aan dat het CBS geen lijst van islamitische landen hanteert, terwijl in de beantwoording van voornoemde feitelijke vragen staat dat het CBS voor bedoelde analyses wel degelijk gebruik maakt van zo’n lijst?2
Zoals eerder is aangegeven, hanteren het CBS en de migratieketen geen lijst van «islamitische landen». Voor de beantwoording van eerdere Kamervragen in het kader van de JenV-begroting omtrent migratie uit «islamitische landen» is gebruik gemaakt van een lijst van landen waarvan de meerderheid van de inwoners zich tot het islamitische geloof rekent. Deze lijst is uitsluitend aangemaakt voor het beantwoorden van deze vragen en heeft zowel voor het CBS als voor de migratieketen geen inhoudelijke betekenis en is als zodanig ook niet geactualiseerd. Voor het migratiebeleid is het immers niet relevant of migranten uit «islamitische landen» komen, zodat er ook geen aanleiding is lijsten van dergelijke landen bij te houden. In dit verband merk ik voorts op dat de Staat als zodanig neutraal staat tegenover de verschillende geloofsovertuigingen. Ook daarom zijn er geen redenen dergelijke informatie bij te houden.
Kunt u, in geval niemand meer weet hoe eerdere berekeningen tot stand zijn gekomen, bij de beantwoording de landen hanteren die voor het grootste deel een moslimbevolking hebben, zoals vastgesteld door PEW Research Centre? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 1, is een antwoord op deze vraag niet meer noodzakelijk.
Deelt u de mening dat het een beetje merkwaardig is om over 2016 en 2017 herhaaldelijk vrij elementaire informatie op te moeten vragen (het aantal immigranten uit islamitische landen), welke informatie over eerdere jaren wel gewoon werd verstrekt? Zo ja, wat is hier de reden van? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn aangegeven, heb ik de vragen omtrent migratie uit «islamitische landen» eerder niet beantwoord. Hoewel ik nog steeds de overtuiging heb dat de door mij hierbij op uw verzoek geleverde cijfers geen inhoudelijk doel hebben, en het wel kostbare capaciteit kost om uw vraag te beantwoorden, kom ik u bij deze beantwoording toch tegemoet.
U kunt desgewenst zelf berekenen hoeveel personen met een bepaalde nationaliteit (of groep nationaliteiten) zich in Nederland vestigen, met behulp van de statistische gegevens die het CBS publiceert (de statistiek «Migratie; land van herkomst/vestiging, geboorteland en geslacht» uit Statline).
Het bericht ‘Nederturken klaarstomen voor carrière’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de «islamofascistische sultan» van Turkije, de heer Erdogan, veel te veel invloed uitoefent op het leven van mensen in Nederland, bijvoorbeeld via Diyanet? Zo nee, waarom niet?
Er kan geen sprake zijn van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland en de Turkse autoriteiten moeten zich onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet een dergelijke situatie constateert, zal het niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken.
Bent u bereid de activiteiten, banden, belangen, financiering en invloeden van de Union of European Turkish Democrats (UETD), een tak van de AK-Partij van Erdogan, te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar onvoldoende aanleiding toe vanuit het perspectief van integratie. Wel heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Hoe lang gaat het nog duren voordat u de islamiserende invloed van Turkije in Nederland een halt toeroept, door bijvoorbeeld moskeeën, Diyanet en aanverwante instellingen te sluiten en geen overleg meer te voeren met islamitische organisaties?
De Nederlandse rechtsstaat kent vrijheid van godsdienst. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving. Van het sluiten van moskeeën kan dus geen sprake zijn.
Het bericht ‘Volleybalbond denkt aan organisatie WK 2022’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Volleybalbond denkt aan organisatie WK 2022»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de beleving, voorbeeldfunctie en topsport als middel belangrijk is om onze Nederlandse sporthelden op grote toernooien in eigen land medailles te zien halen?
Ja.
In de wetenschap dat er een buitencategorie topsportevenementen is met een begroting van minimaal 20 miljoen euro, waar extra investering dan wel garantstelling nodig is om ze binnen te kunnen halen, bent u bereid om in overleg te gaan met die sportbonden, zoals onder andere de Nederlandse Volleybalbond (Nevobo), voor wie deze buitencategorie sportevenementen geldt om erachter te komen wat nodig is om deze evenementen binnen te halen?
Het initiatief om een bid uit te brengen ligt bij de sportbond. Ik ben bereid om mee te kijken of de rijksoverheid, binnen de bestaande beleidskaders, daarbij een rol kan spelen. Ik neem hierover op korte termijn contact op met de betrokken partijen.
Klopt het dat in het huidige evenementenkader een maximale maximale bijdrage vanuit de overheid opgenomen is voor het organiseren van topsportevenementen? Hoe hoog is deze maximale bijdrage? Is deze toereikend om de buitencategorie topsportevenementen in Nederland te kunnen organiseren?
In het huidige beleidskader wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën evenementen met bijbehorend maximaal subsidiebedrag:
Daarnaast moeten sportevenementen aan een aantal aanvullende concrete voorwaarden voldoen en is een eventuele subsidietoekenning afhankelijk van het budget dat per jaar beschikbaar is.
Bent u bereid om het evenementenkader tegen het licht te houden om te kijken of deze grens, indien nodig, te verhogen om deze buitencategorie topsportevenementen binnen te kunnen halen en de regelgeving zo aan te laten sluiten bij de ambitie en extra middelen uit het regeerakkoord om Europese kampioenschappen (EK's), wereld kampioenschappen (WK's) en multisportevenementen te ondersteunen?
Zoals met uw Kamer eerder afgesproken wordt het huidige beleidskader sportevenementen dit jaar geëvalueerd. De resultaten zijn in het najaar beschikbaar. Ik verwacht ook een advies van de Nederlandse sportraad over de financiering van sportevenementen. Op basis hiervan bepaal ik in het najaar of en hoe het beleidskader moet worden aangepast. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Indien u bereid bent om het evenementenkader tegen het licht te houden, bent u dan tevens bereid om rekening houden met het tijdspad van biedprocedures voor onder andere het WK volleybal 2022?
Ik zal hierover in gesprek gaan met Nevobo en bekijken wat er in het tijdspad mogelijk is.
Onlineoplichting via datingsites |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van De Monitor (KRO-NCRV) over online oplichting via Nederlandse «datingsites»?1
Ja.
Klopt het dat bezoekers van deze datingsites, die serieus op zoek zijn naar een partner, zonder het te weten aan het lijntje worden gehouden met nepprofielen en daar bovendien honderden of zelfs duizenden euro’s voor betalen?
Die signalen zijn mij ook bekend. Ik beschik echter niet over gegevens op basis waarvan ik een schatting kan maken van het aantal bedrijven dat dating sites met onechte profielen exploiteert. Wel ga ik er van uit dat het op de Nederlandse markt om duizenden websites gaat die gebruikmaken van nepprofielen. Uit de bedrijfsgegevens die op deze websites staan vermeld, blijkt dat een aantal bedrijven meerdere websites exploiteert.
Om dezelfde reden kan ik ook geen inschatting maken van het aantal slachtoffers. Over de financiële schade merk ik op dat op de meeste datingsites die werken met onechte profielen het versturen van een chatbericht circa een euro kost. Dat betekent dat de kosten hoog kunnen oplopen.
De ACM heeft in 2016 burgers opgeroepen melding te maken van datingsites die gebruik maken van nepprofielen en doet momenteel onderzoek naar dit onderwerp.
Kunt u een schatting maken van hoeveel bedrijven in Nederland zich bezighouden met deze vorm van online oplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens een schatting maken van het aantal slachtoffers en de financiële schade die zij oplopen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt door de aanbieder voldaan aan de informatieplicht die geldt voor een overeenkomst op afstand waarbij de belangrijkste kenmerken van de zaak moeten worden weergegeven voordat de koop gesloten wordt, en dat dus slechts kleine lettertjes in de voorwaarden juridisch niet volstaan?
Er staan meerdere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek die er op zijn gericht dat de handelaar de algemene informatie (waaronder de voornaamste kenmerken) over een product duidelijk dient te presententen. Indien dit niet gebeurt, kan de consument namelijk een beslissing nemen die hij bij de presentatie van de volledige informatie mogelijk niet had genomen. De toepassing van de regels hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet zo dat de voornaamste kenmerken van een product of dienst kunnen worden verstopt in de algemene voorwaarden.
Het is aan de rechter om te bepalen of een aanbieder voldoet aan de wet. Daarnaast houdt de ACM toezicht op de relevante consumentenregels. In het kader hiervan heeft de ACM de bevoegdheid inlichtingen te
vorderen en eventueel boetes op te leggen.
Deelt u de mening dat een duidelijke waarschuwing op zijn plaats is, dat de bezoeker op een datingsite terecht is gekomen waar gebruik wordt gemaakt van nepprofielen, alvorens hij of zij begint met chatten en betalen?
Ik vind dat het voor consumenten, die een datingsite bezoeken, duidelijk moet zijn met wie zij in contact treden, alvorens zij een conversatie starten of een betaling verrichten om dit gesprek te starten.
Deelt u de mening dat juist eenzame mensen die serieus op zoek zijn naar een partner, bijvoorbeeld nadat zij een dierbare hebben verloren door scheiding of door overlijden, extra kwetsbaar zijn voor deze vorm van bedrog? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om hen te beschermen?
Ik wil consumenten op het hart drukken goed te kijken wat voor diensten de datingsite aanbiedt en of er ook gebruik wordt gemaakt van nepprofielen. De aanbieders zijn verplicht dit duidelijk te melden als ze hier gebruik van maken. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde consumenten niet goed in staat zijn om te beoordelen of een datingsite betrouwbaar is. Het keurmerk Veilig Daten, dat is opgezet door de Consumentenbond en Thuiswinkel.org, is opgezet om consumenten daarbij te helpen.
Naast misleiding kan er ook sprake zijn van datingfraude. Bij de preventie van fraude wordt speciale aandacht besteed aan kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld ouderen. De door mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) gesubsidieerde Fraudehelpdesk waarschuwt actief voor actuele frauderisico’s, staat melders te woord en geeft voorlichting. Ook werkt JenV hierbij samen met onder andere samen met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Indien iemand daadwerkelijk slachtoffer is geworden van datingfraude, kan er aangifte worden gedaan bij de politie. Slachtoffers van fraude kunnen voor praktische, juridische en emotionele hulp terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN). SHN heeft daartoe ten behoeve van haar medewerkers fact sheets ontwikkeld over datingfraude en over de psychosociale impact daarvan. De politie geeft contactgegevens van slachtoffers door aan SHN, dat actief contact met deze slachtoffers opneemt.
In geval een consument zich slachtoffer voelt vanwege misleidende datingprofielen en zich tot SHN wendt, zal SHN, hoewel er geen sprake is van datingfraude, waar mogelijk, ondersteuning aanbieden.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van gestolen identiteiten en op welk schaal dat gebeurt? Wordt daar actie op ondernomen?
Door het OM wordt geen registratie bijgehouden van identiteitsfraude in combinatie met oplichting via datingsites.
Het behoud van religieus erfgoed |
|
Carla Dik-Faber (CU), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bossche bisschop De Korte: «Maak lege kerk onderwerp van raadsverkiezingen»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van belang is dat gemeenten, erfgoedorganisaties, kerkelijke organisaties en andere betrokkenen komen tot (gemeentelijke) kerkenvisies, waarin afspraken worden gemaakt hoe moet worden omgegaan met kerkgebouwen bij dreigende leegstand, zodat een vaak beeldbepalend gebouw voor een dorp of stad, niet verloren gaat? Welke rol zou u hierin kunnen spelen?
Ja, ik deel uw mening. Leegstand is slecht voor een monument. Kerkgenootschappen die nog wel rijksmonumentale kerken gebruiken voor de eredienst, kampen vaak met te krappe financiële armslag om aan de instandhoudingsplicht te voldoen. Op termijn dreigen rijksmonumentale kerken, vaak beeldbepalend voor steden en dorpen, dan ook in slechte staat te raken. Dit wil ik voorkomen. Op lokaal niveau opgestelde kerkenvisies kunnen een belangrijke rol spelen bij de instandhouding van religieus erfgoed, doordat alle belanghebbende partijen betrokken zijn bij de afwegingen rond het (blijven) gebruiken van kerken. Sluitstuk van een kerkenvisie is de gedragen keuze welke kerken in gebruik kunnen blijven en welke voor herbestemming in aanmerking komen. Middelen voor instandhouding en herbestemming kunnen gerichter ingezet worden en transformaties kunnen beter worden begeleid. Ik ervaar brede bereidheid tot het maken van deze kerkenvisies. Ik wil deze bereidheid steunen, door € 13,5 miljoen beschikbaar te stellen uit de aanvullende middelen uit het regeerakkoord voor de ontwikkeling en het opstellen van kerkenvisies.
Is er een duidelijk beeld van monumenten die op korte termijn kunnen worden aangepakt en ondersteund? Klopt het dat er zowel door de Federatie Instandhouding Monumenten als het Interprovinciaal Overleg inventarisaties zijn gemaakt van restauraties van monumenten die op korte termijn gestart kunnen worden? Hoe gaat u projecten selecteren uit de inventarisaties en welke planning wilt u daarbij hanteren? Kunt u voorbeelden noemen?
De precieze inzet van de restauratiemiddelen 2018 bespreek ik, nu mijn brief «Cultuur in een open samenleving» gereed is, met organisaties en andere overheden. Er zijn inderdaad inventarisaties gemaakt van restauraties die op korte termijn kunnen starten. De selectie van projecten 2018 zal gebeuren op basis van criteria waaronder het startklaar zijn van projecten, de beschikbaarheid van een eigen bijdrage en de evidente noodzaak van herstel. Voor 2019 en verder zal ik samen met veldpartijen aanvullende doelen benoemen als voorwaarde voor subsidie zoals verduurzaming en toegankelijkheid. Voorbeelden van projecten die in 2018 voor subsidie in aanmerking komen, zijn de Onze Lieve Vrouwekerk in Breda, de Grote Kerk van Naarden, de Stevenskerk te Nijmegen en de Domkerk in Utrecht.
Wat is uw reactie op één van de aanbevelingen die wordt gedaan in het onderzoeksrapport van Ecorys om voor de instandhouding van grote monumenten, waaronder kerken, een aparte meerjarige regeling te maken en daar middelen voor te reserveren?2
De instandhouding van grote monumenten is al enige tijd onderwerp van discussie. Op basis van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) kunnen eigenaren van grote monumenten subsidie aanvragen voor het onderhoud van hun monument. In 2016 is door mijn voorganger speciaal voor grote monumenten eenmalig 20 miljoen toegevoegd aan het budget. Een structurele oplossing ontbreekt tot op heden. Eigenaren van grote monumenten, maar ook de bouwbedrijven in de restauratiesector, geven aan niet zozeer behoefte te hebben aan een groot bedrag ineens, maar aan zekerheid op financiële ondersteuning voor een langere periode van bijvoorbeeld 10 jaar. Dan pas zijn zij in staat zorgvuldig de verschillende werkzaamheden in te plannen en de eigen bijdrage op te brengen. Ik onderschrijf dus de aanbeveling van Ecorys over grote monumenten en zal met het veld een nieuw instrument uitwerken en dit najaar aan uw Kamer presenteren. Het zal daarbij niet alleen gaan om kerkgebouwen maar ook om grote buitenplaatsen en kastelen zoals bijvoorbeeld landgoed Middachten.
Kunt u aangeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de motie-Dik-Faber/Pechtold die verzoekt te inventariseren welke innovatieve verduurzamingsmogelijkheden er zijn om met behoud van cultuurhistorische waarde religieus erfgoed te behouden?3
Met de extra inzet die ik pleeg voor het religieus erfgoed die ik in mijn brief «Cultuur in een open samenleving» aankondig, zal ik gericht inzetten op de verduurzaming van monumenten zoals kerkgebouwen. Vanuit het besef dat Nederland het internationale klimaatakkoord heeft ondertekend en dit kabinet een expliciete ambitie op dit terrein heeft uitgesproken vind ik het noodzakelijk om ook het monumentale vastgoed met innovatieve maatregelen tegemoet te treden. Ik bouw daarbij voort op eerdere initiatieven. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in het kader van het programma Agenda Toekomst Religieus Erfgoed een symposium Energieke Kerken georganiseerd, waar energiebesparing in kerkgebouwen centraal stond en goede voorbeelden werden opgehaald. Aansluitend is een publicatie over klimaatbeheersing uitgebracht (https://cultureelerfgoed.nl/publicaties/klimaatbeheersing-in-monumentale-kerken). Duurzaamheid is een terugkerend thema in verschillende handreikingen van de RCE die voor de instandhouding en herbestemming van kerken zijn verschenen. Via het kennisplatform van het programma Toekomst Religieus Erfgoed bevorder ik al de uitwisseling van ervaringen van kerkbeheerders, onderzoekers, overheden en initiatiefnemers die een kerk een nieuwe functie willen geven. Ik werk daarbij bijvoorbeeld samen met het netwerk Groene Kerken, maar benut ook de praktijkervaring van de RCE bij de advisering aan eigenaren en gemeenten over religieus erfgoed. In een proef om 18 grote monumenten concreet te verduurzamen zijn technische en financiële ervaringen met een drietal kerken opgedaan.
Het bericht ‘Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderdeel van het sectoradvies theater, waarin staat dat de Nederlandse overheid een quotum moet overwegen om diversiteit in het theater moet bevorderen?
De Raad adviseert in het sectoradvies theater de effectiviteit te onderzoeken van een quotum voor culturele diversiteit bij theaterorganisaties. Het sectoradvies maakt deel uit van een reeks adviezen die de Raad voor Cultuur tot de zomer uitbrengt over het cultuurbeleid vanaf 2021. Ik weeg de adviezen daarna integraal af. Mijn uitgangspunten voor het nieuwe cultuurstelsel presenteer ik in 2019.
Vindt u het stimuleren van diversiteit noodzakelijk in de theaterwereld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het stimuleren van diversiteit in de gehele cultuursector belangrijk. Onze samenleving is heel divers, onder meer in de culturele achtergrond van haar bewoners, en dus ook van haar makers, cultuurbeoefenaars en -liefhebbers. Ik heb in mijn brief «Cultuur in een open samenleving» dan ook maatregelen genoemd die hierop inspelen, zoals het stimuleren van talentontwikkeling en diversiteit via de publieke cultuurfondsen.
Ik vind het goed dat binnen de cultuursector zelf verschillende initiatieven zijn ondernomen om diversiteit te stimuleren. De Federatie Cultuur zet zich bijvoorbeeld in voor een inclusieve cultuursector en naleving van de Code Culturele Diversiteit via trainingen en een prijsuitreiking. Ik steun deze campagne. Het jeugdtheater maakt werk van diversiteit, het heeft een sterke reputatie als het gaat om een confrontatie met een andere zienswijze. En de theatergezelschappen uit de BIS hebben de handen ineengeslagen om werk te maken van het naleven van de Code Culturele Diversiteit. Ik juich deze initiatieven toe.
Deelt u de mening dat talent zou horen te prevaleren boven huidskleur? Zo ja, vindt u dan ook dat positieve discriminatie niet aan de orde mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat organisaties werken met competente mensen. Er zijn voldoende competente mensen van alle huidskleuren. Desalniettemin is gebleken dat in de cultuursector nog te weinig sprake is van diversiteit, waaronder culturele diversiteit. Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Ik vind het daarom goed wanneer een organisatie de samenstelling van een team meeweegt bij de selectie van kandidaten. Dat zie ik niet als positieve discriminatie maar als het bevorderen van gelijke behandeling en als het versterken van de organisatie.
Het bericht ‘Schaatscoach Jillert Anema ondernam poging tot matchfixing op Winterspelen Sotsji’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schaatscoach Jillert Anema ondernam poging tot matchfixing op Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een Nederlandse schaatscoach een poging tot matchfixing heeft ondernomen?
Ik vind matchfixing te allen tijde een kwalijke zaak. Matchfixing zorgt ervoor dat een sportwedstrijd niet meer eerlijk verloopt, doordat de uitslag of een ander aspect van de wedstrijd gemanipuleerd wordt. Een deel van de aantrekkingskracht van sport is de spanning en onzekerheid, die gepaard gaat met een eerlijke strijd. Door een fenomeen als matchfixing verliest sport deze aantrekkingskracht.
Heeft NOC*NSF u op de hoogte gebracht van de poging tot matchfixing in 2014? Zo ja, wanneer
Ten tijde van het voorval is dit niet gebeurd. Gedurende mijn bezoek aan de Olympische winterspelen in Korea heeft NOC*NSF mij over de toedracht geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat pas na vier jaar dit voorval in de openbaarheid is gekomen?
Als er fouten worden gemaakt dan kunnen we daarvan leren. Dat kan echter alleen wanneer men er transparant over is. Als dit vier jaar geleden was gebeurd, dan had de sportwereld daar van kunnen leren. Het IOC heeft laten weten dat het NOC*NSF destijds goed gehandeld heeft. Ik vind het belangrijk dat we hier in de toekomst transparant over kunnen zijn. Ik zal dit blijven meenemen in de gesprekken die ik regelmatig met NOC*NSF voer over integriteit in de sport.
Bent u van mening dat NOC*NSF de verantwoordelijkheid heeft om dit soort praktijken zelf naar buiten te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven ben ik een voorstander van transparantie. In deze specifieke casus heeft NOC*NSF ervoor gekozen om dit voorval niet naar buiten te brengen. Deze handelwijze was in lijn met de IOC-regels die destijds golden. Op basis van die regels was het naar buiten brengen van een poging tot niet-gokgerelateerde matchfixing geen noodzaak.
Deelt u de mening dat de strijd tegen matchfixing alleen kan worden gewonnen als sportbonden en NOC*NSF transparant zijn over pogingen tot en vermoedens van matchfixing? Zo nee, waarom niet?
Matchfixing kan alleen bestreden worden door nauwe samenwerking tussen de sectoren sport, kansspel en opsporing en vervolging, waarbij alle signalen met elkaar gedeeld worden.
De verschillende sectoren werken momenteel goed samen en weten elkaar te vinden. Het NOC*NSF, de KNVB en de KNLTB nemen namens de sportsector deel aan het Nationaal Platform Matchfixing, waarbinnen informatie over matchfixing geanonimiseerd gedeeld kan worden met de andere partijen. Het NOC*NSF en de sportbonden hebben tevens de mogelijkheid om concrete signalen (niet-geanonimiseerd) te delen in het signalenoverleg. Tenslotte zal er ook een intelligence punt sport ingericht worden, om de signalen uit de sport centraal te verzamelen.
Bent u bekend met het bericht «Dopingautoriteit wil opheldering van NOC*NSF over bloedtesten»?2
Ja. Ik verwijs u hierbij graag naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen.3
Bent u bereid in gesprek te gaan met de wijze waarop NOC*NSF omgaat met zaken als matchfixing en dopingcontroles? Zo nee, waarom niet?
Ik ben doorlopend in gesprek met NOC*NSF over integriteit in de sport, waaronder matchfixing en doping. De Dopingautoriteit en NOC*NSF zijn ook regelmatig met elkaar in overleg om te spreken over dopingcontroles. Voor wat betreft matchfixing verwijs ik u ook graag naar mijn antwoord op vraag 6.
Nepnieuwsbestrijders van de EU die Nederlands nieuws beoordelen maar geen Nederlands spreken |
|
Renske Leijten (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Hoe moeten de nepnieuwsbestrijders van de EU Nederlands nieuws beoordelen als ze helemaal geen Nederlands spreken?1
Het kabinet wil heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren tegengaan2. De onafhankelijkheid van journalistiek moet in die aanpak te allen tijde worden gerespecteerd. Eén van de instrumenten op Europees niveau om heimelijke beïnvloeding tegen te gaan is de East Stratcom Taskforce.
De Taskforce is in 2015 op verzoek van de Europese Raad opgericht om: 1) bij te dragen aan kennis over de EU en het beleid van de EU in landen van het Oostelijk Partnerschap (Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië), 2) ondersteuning van initiatieven om de vrijheid van media in deze landen te bevorderen en onafhankelijke mediaorganisaties te ondersteunen en 3) de verspreiding van vooral pro-Kremlin desinformatie te identificeren en te corrigeren. Hiervoor heeft de Taskforce sinds 2018 jaarlijks een budget van 1,1 miljoen euro beschikbaar.
De website Euvsdisinfo is onderdeel van deze Taskforce die valt onder de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het klopt dat er geen Nederlandssprekende staf werkzaam is bij de East Stratcom Taskforce.
Hoe is het mogelijk dat deze organisatie maar liefst 1 mln. euro subsidie krijgt en toch maar drie betaalde krachten heeft? Waar gaat de rest van al dat geld naartoe?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom vertelt deze organisatie dat 400 vrijwilligers het nieuws beoordelen, terwijl dit in de praktijk maar zo’n tien mensen zijn?
De originele pool van vrijwilligers, die het nieuws beoordelen, bestond uit ongeveer 400 personen. Inmiddels zijn nog maar 10 vrijwilligers actief voor de website Euvsdisinfo.
Vindt u de overweging «een reden hebben om ‘s morgens je bed uit te komen» een voldoende bekwaamheid en motivatie om dit soort werk te gaan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze Europese nepnieuwsbestrijders zich lenen voor propaganda van «Promote Oekraïne»?
EUvsdisinfo heeft naar aanleiding van de publicatie van de drie Nederlandse artikelen op de website een rectificatie geplaatst en daarbij aangegeven dat dit onterecht was en dat er naar de interne procedures gekeken zal worden. Het kabinet onderstreept dat onafhankelijke media niet moet worden gecontroleerd of veroordeeld.
Wanneer wordt De Gelderlander van de lijst gehaald? Hebben GeenStijl en TPO al excuses aangeboden gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Blijft u nog steeds achter de werkwijze van EUvsDisinfo staan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, het kabinet zal daarom de motie van de leden Kwint en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 21 501–34, nr. 290) uitvoeren.
Vindt u nepnieuws bestrijden een taak van de Europese Commissie? Zo ja, waarom?
Zie ook antwoord op vraag 1 en 2. De Europese Commissie draagt geen verantwoordelijkheid voor de Taskforce of de website. De Taskforce en de website zijn onderdeel van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het kabinet is van mening dat in Europees verband samengewerkt moet worden om heimelijke beïnvloeding tegen statelijke actoren tegen te gaan. Daarbij moet de werkwijze zo worden vormgegeven dat onafhankelijke media niet worden gecontroleerd of veroordeeld. De onafhankelijkheid van journalistiek moet te allen tijde worden gerespecteerd. De Europese Commissie verkent momenteel de omvang van desinformatie in de EU en heeft daartoe ook een high level group (HLG) fake newsopgericht dat op 12 maart jl haar advies aan de Europese Commissie heeft aangeboden. De Europese Commissie komt later dit voorjaar met een mededeling over het onderwerp.
Zult u uw afkeuring uitspreken richting de Europese Commissie over deze manier van werken en te kennen geven dat Nederland niet zit te wachten op deze «nepnieuwsbeoordelingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meteen na aanname van de motie heeft Nederland dit vraagstuk aangekaart bij de Secretaris-generaal van de EDEO. In heldere bewoording is de motie van de Kamer toegelicht en is aangedrongen op een radicale koerswijziging. Nederland gaat hier niet alleen over, daar moeten we wel oog voor houden, en is hierover ook in gesprek met andere landen binnen de EU en zal hierover verder politiek contact zoeken.
Het bericht ‘Het Noorden laat veel subsidie voor Rijksmonumenten liggen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Het Noorden laat veel subsidie voor Rijksmonumenten liggen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom bij herstel of renovatie van rijksmonumenten in de Randstad, het Nationaal Restauratiefonds vaker wordt aangemerkt dan in de bij het fonds aangesloten periferie? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
Ja.
Het Nationaal Restauratiefonds verstrekt al decennia laagrentende leningen voor de restauratie van woonhuismonumenten. Sinds 2012 worden laagrentende leningen verstrekt voor niet-woonhuismonumenten.
Sinds 2002 is voor de categorie woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie de subsidie geheel vervangen door een lening. Kern van de verandering is de notie dat er voldoende financiële draagkracht is bij deze groep eigenaren om rente en aflossing van een laagrentende lening te betalen. Bij deze groep eigenaren is de lening een effectief instrument gebleken. De verdeling over het land, dat wil zeggen het aantal leningen versus het aantal rijksmonumentale woonhuizen, is proportioneel.
In 2012 is het lenen uitgebreid naar niet-woonhuismonumenten. Bij het toekomstbestendig maken van niet-woonhuismonumenten, bijvoorbeeld door herbestemming, zijn er wél regionale verschillen. Buiten de meer stedelijke zones is het moeilijker om een economische drager te vinden. Er is minder economische dynamiek en daardoor zijn er minder potentiële gebruikers voor de vaak leegstaande monumenten. Dit vormt een belangrijke verklaring voor het feit dat de lening in sommige regio’s minder wordt aangevraagd. Het artikel handelt over deze leenfaciliteit.
Kunt u een overzicht verschaffen waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel rijksmonumenten in de Randstad en hoeveel in de periferie in verhouding gebruik hebben gemaakt van het Nationaal Restauratiefonds? Wat is hierbij de gemiddelde uitkering van het fonds per rijksmonument?
Deelt u de mening dat het belang van meer bekendheid van het Nationaal Restauratiefonds van belang is voor de instandhouding van rijksmonumenten in de periferie? Zo ja, wat gaat u doen om eigenaren van rijksmonumenten te wijzen op het bestaan van het fonds?
Ja.
Het Restauratiefonds denkt graag met initiatiefnemers mee en komt bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek om de (financiële) mogelijkheden te verkennen. Het Ministerie van OCW zal het Restauratiefonds verzoeken om deze boodschap nog meer onder de aandacht te brengen, wanneer grootschalige restauraties en herbestemmingen moeizaam van de grond komen.
De uitzending over homo-ontmoetingsplaatsen van ‘Undercover in Nederland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending op SBS6 van «Undercover in Nederland» over homo-ontmoetingsplaatsen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de benoemde misdrijven bij homo-ontmoetingsplaatsen?
Ik keur alle misdrijven, ongeacht hun locatie en seksuele gerichtheid af.
In de praktijk blijkt in dergelijke gevallen vaak sprake van een samenloop van gedragingen die op andere gronden strafbaar zijn. Ook zijn de plekken die gebruikt worden als ontmoetingsplaatsen niet altijd als zodanig aangewezen. Om deze redenen zijn er geen cijfers bekend.
In mijn brief van 22 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemens met betrekking tot het slachtofferbeleid. Om de slachtoffers te ondersteunen, onder meer bij de afweging om al dan geen aangifte of melding te doen, zal Slachtofferhulp Nederland (SHN) haar online dienstverlening uitbreiden (chat, mail, webcare op sociale media).2
Is het waar dat er over deze misstanden geen cijfers bekend zijn? Zo ja, vindt u niet dat dergelijke cijfers er wel zouden moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de situatie dat mannen of vrouwen geen aangifte durven doen vanwege schaamte en de vrees van bekendheid bij hun naasten hierover? Ziet u mogelijkheden om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheden om dit preventief aan te pakken, zoals betere straatverlichting op de ontmoetingsplaatsen en vaker patrouilleren door de wijkagent of surveillanceauto’s? Ziet u nog andere preventieve maatregelen?
Ten aanzien van homo-ontmoetingsplaatsen is geen landelijk uniform beleid. Het lokale gezag is verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de eigen gemeente en de beperking van overlast op ontmoetingsplaatsen. Lokaal maatwerk is hier aangewezen omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Het landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor het sociaal domein – Movisie – heeft om gemeenten en politie te ondersteunen een praktische handleiding »Homo-ontmoetingsplaatsen in de publieke ruimte» opgesteld.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit de uitzending blijkt dat jongeren met een gemiddelde leeftijd van 18 à 19 jaar niet bekend zijn met hetgeen zich afspeelt op deze homo-ontmoetingsplaatsen en de kwetsbaarheid van de mensen die daar aanwezig zijn? Welke kansen ziet u om dit gedrag bij deze jongeren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat met het huidige beleid op homo-ontmoetingsplaatsen in sommige gemeentes homo's worden weggejaagd in plaats van dat er op hun veiligheid wordt gelet? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er geen of geen eenduidig beleid tussen gemeentes is? Zo ja, zou dat er niet moeten zijn?
Zie antwoord vraag 5.
De veiligheid van vrouwen op het internet |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Frans rapport: vrouwen zijn nog steeds niet vrij en veilig op internet»1 en het rapport «En finir avec l’impunité des violences faites aux femmes en ligne: une urgence pour les victimes»?2
Ja.
Heeft u een indicatie van het aantal klachten dat vanwege seksisme en bedreigingen van vrouwen bij de desbetreffende sociale media in Nederland jaarlijks wordt ingediend? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat het goed zou zijn dit te laten onderzoeken en hoe gaat u hier voor zorgen?
Ik beschik niet over dergelijke cijfers. In de politie informatiesystemen wordt niet specifiek geregistreerd op internetbedreiging van vrouwen, maar nieuwe vormen van seksuele intimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag waaraan vrouwen worden blootgesteld, hebben wel degelijk mijn aandacht. In mijn brief van 8 maart jl.3 heb ik aangegeven welke aanpak mij voor ogen staat om onwenselijk (seksueel) gedrag aan te pakken. Waar normstelling en strafrechtelijk optreden een rol kunnen hebben, zal ik die benutten om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag aan te pakken.
Zijn de percentages van het aantal door Facebook, Twitter en YouTube na klachten verwijderde berichten in Nederland vergelijkbaar met die in Frankrijk? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit schrikbarend lage percentages zijn en wat kunt u doen om de social media er van te doordringen dat dergelijke klachten serieus moeten worden genomen? Zo nee, hoe hoog zijn die percentages dan wel?
In Frankrijk is onderzoek gedaan naar het aantal verwijderde berichten na het indienen van een klacht. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd door de Franse Adviesraad voor Gelijke Rechten voor Mannen en Vrouwen. Een vergelijkbaar onderzoek in Nederland is mij niet bekend. Een vergelijking met percentages in Frankrijk kan ik dan ook niet maken.
Wel heb ik mij tijdens een werkbezoek aan de stichting Pretty Woman in Utrecht waarbij andere hulporganisaties, gemeenten en de politie aanwezig waren, laten informeren over vergelijkbare fenomenen die de veiligheid en waardigheid van vrouwen bedreigen. Elk slachtoffer van (seksueel) geweld of intimidatie is er een te veel. Kennis en kunde van organisaties als Pretty Woman om slachtoffers voor te lichten en te ondersteunen over fenomenen als online exposing, zouden ook elders in het land benut kunnen worden. Hiervoor ga ik zoals aangegeven in mijn brief van 8 maart jl.4 in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Deelt u de mening dat sociale media zelf actief bedreigingen en uitingen van seksueel geweld op hun sites zouden moeten opsporen en verwijderen? Zo ja, in hoeverre doen zij dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u ze daartoe aanzetten of dwingen?
Ik zie dat inderdaad als een verantwoordelijkheid van de aanbieders van sociale media. De impact van dit soort berichten op slachtoffers is groot. Zij kunnen zich niet of nauwelijks verweren. Daarom onderstreep ik het belang van het doen van aangifte bij de politie. Verder hebben overheid, bedrijfsleven (ICT-bedrijven) en belangenverenigingen in 2008 samen de gedragscode «Notice and Take Down» (NTD) opgesteld en gelanceerd. De gedragscode, op vrijwillige basis, beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met meldingen en klachten over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale goederen. Met de gedragscode wordt bevorderd dat binnen de geldende wettelijke kaders deelnemende partijen als ICT bedrijven een melding te onderzoeken en op basis van dat onderzoek het materiaal te verwijderen als het illegaal is (of in strijd met algemene voorwaarden wordt gezien).
Met verschillende (internationale) ICT-bedrijven heb ik op 27 maart jl. gesproken over de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De bovengenoemde NTD-procedure kwam daarbij ook aan de orde. Mochten zich in deze context vanuit de publiek-private aanpak van online seksueel kindermisbruik goede voorbeelden voordoen, dan zal ik met partijen gaan bespreken in hoeverre deze voorbeelden zich ook voor andere terreinen lenen.
Geldt het artikel 222–33 uit de Franse Code Pénal waarin – samengevat – seksuele intimidatie strafbaar is gesteld ook voor vormen van online seksuele intimidatie? Deelt u de mening dat een dergelijke bepaling ook in Nederland zou moeten gelden en wilt u dit dan meenemen in de discussie over de aangekondigde herziening van de zedentitel uit het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 222–33 van de Franse Code Pénal stelt verschillende vormen van (seksuele) intimidatie strafbaar. Sinds 2014 is online intimidatie specifiek strafbaar gesteld in artikel 222-33-2-2. In het kader van het lopende deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving wordt onderzocht of er aanleiding is voor een zelfstandige strafbaarstelling van (online) seksuele intimidatie in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Na afronding van dit overleg zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Vooruitlopend op de modernisering van de zedenwetgeving breng ik, zoals aangekondigd in voornoemde brief van 8 maart jl.5, in het voorjaar van 2018 een wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in procedure, waarin een afzonderlijke strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal wordt opgenomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het regeerakkoord waarin staat dat wraakporno een specifieke vorm van online intimidatie is. De strafbaarstelling wordt zo geformuleerd dat nieuwe en toekomstige vormen van aan wraakporno verwante vormen van misbruik van seksueel beeldmateriaal daar ook onder vallen.
Vroege selectie en prestatiedruk bij jonge sporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Sporten moet in de eerste plaats leuk zijn»1 en «Deze jeugdopleider kijkt radicaal anders naar voetbaltalent (en dat geeft hoop)»?2
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat meer dan de helft van de kinderen stopt met sport omdat ze er geen plezier meer in hebben? Ziet u een relatie met de druk om te presteren?
Ik vind het belangrijk dat plezier centraal staat in de sport. Zonder plezier blijf je niet sporten en kun je ook niet optimaal presteren. Het is vooral aan de sport zelf om te zorgen voor een positieve uitstraling en om mensen, in alle leeftijdscategorieën, aan zich te binden. Bestuursleden, vrijwilligers maar ook ouders en de sporters zelf kunnen daar een steentje aan bijdragen.
Uit deze artikelen blijkt dat daar nog wel wat aan verbeterd kan worden.
In hoeverre prestatiedruk een negatieve invloed heeft op sportplezier kan ik niet zeggen. Er zijn ook allerlei andere redenen waarom kinderen minder interesse in sport krijgen en kiezen voor andere tijdsbestedingen zoals bijbaantjes en andere sociale activiteiten.
Bent u bereid om bij het te sluiten sportakkoord aandacht te besteden aan de enorme prestatiedruk in de sport? Bent u daarbij bereid om initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond te stimuleren en uit te breiden naar andere sporten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met verschillende partijen over de concrete invulling van het sportakkoord. Het sportakkoord is bedoeld om meer mensen te laten ervaren wat voor moois de sport te bieden heeft en hoe sport kan inspireren. Een veilig pedagogisch sportklimaat waar kinderen zich maximaal ontplooien en plezier aan sport kunnen beleven, hoort daar bij. Omgaan met prestatiedruk is daar, voor mij, ook een onderdeel van. In gesprekken die ik voer in het kader van het sportakkoord zal ik hiervoor aandacht vragen.
De sportverenigingen kunnen samen met de kinderen, ouders en coaches, het beste zoeken hoe plezier en prestaties in hun sport op een goede manier worden verbonden. Daarbij kunnen verschillende bonden en verenigingen veel van elkaar leren. Zo kan het initiatief van de KNHB een voorbeeld zijn voor andere takken
van sport.
Weet u hoeveel jonge kinderen stoppen met sporten vanwege blessures of een sportgerelateerde burn-out? Deelt u de mening dat een te vroege selectie bij jonge sporters de prestatiedruk verhoogt? Zo ja, ziet u hier een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers bekend waarin het directe verband wordt gelegd tussen blessures en/of burn-out aan de ene kant en uitval aan de andere kant.
In het algemeen denk ik dat te vroeg selecteren nooit goed is maar het is moeilijk te bepalen wat het optimale selectiemoment is. Dat verschilt ook nog eens per sport, denk bijvoorbeeld aan turnen waar al op jonge leeftijd veel trainingsuren moeten worden gemaakt. Selectie is hiervan een consequentie. Belangrijk is dat de sport zelf vaststelt of het proces van selectie en opvolging daarvan op een goede manier verloopt en niet tot bijvoorbeeld ongewenste prestatiedruk leidt.
Daarbij moet ook aandacht zijn voor individueel maatwerk: de prestatiedruk die jonge sporters ervaren of aan kunnen varieert. Coaches en ouders of verzorgers kunnen er bovendien ook aan bijdragen dat de verhouding tussen prestatiedruk en plezier zo goed mogelijk op het individuele kind worden afgestemd. Het is aan de sport zelf om deze processen te bewaken en te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat jonge kinderen (vooral in het voetbal) al worden gescout en worden gepusht om te presteren? Deelt u de mening dat dit een «race to the bottom» is, waarin steeds jongere kinderen worden gescout? Zo ja, wat gaat u doen om deze jonge kinderen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Plezier in sport, zeker voor jonge kinderen, staat voor mij voorop. Daar wil ik sportorganisaties op blijven aanspreken. Bij de KNVB wordt gewerkt met het programma «Kwaliteit & Performance Jeugdopleidingen». Dit programma is in het leven geroepen om jeugdopleidingen van zowel amateurverenigingen als betaald voetbalorganisaties (BVO’s) te controleren op diverse onderdelen van hun jeugdopleidingen, zo ook het onderdeel werken met kinderen in de leeftijd 8–12 jaar. Hiertoe zijn diverse eisen opgesteld die er voor zorgen dat er op een pedagogische verantwoorde manier met jonge kinderen wordt gewerkt. Voor betaald voetbalorganisaties betreft het hier eisen over ondermeer de samenstelling van de staf, reisafstanden, aantal keren trainen en aantallen spelers. Ieder jaar doet de KNVB onderzoek naar de jeugdopleidingen van de BVO’s en gaat hierover concreet in gesprek.
Het is verder een verantwoordelijkheid van de ouders of de verzorgers van een kind een bewuste keuze te maken bij welke club voor het kind het gaat voetballen.
Is bekend wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal? Heeft dit gevolgen voor de psychische gesteldheid van kinderen en de leerresultaten op school? Bieden voetbalclubs voldoende nazorg aan jongeren die afvallen tijdens de selectieprocedure?
Nee, gegevens over wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal zijn bij mij noch de KNVB bekend.
Wat betreft de nazorg zijn er geen algemene richtlijnen die gelden voor alle BVO’s. Het is aan de BVO’s zelf hier op een verantwoorde manier mee om te gaan en kan per voetbalclub verschillen. Een belangrijke rol ligt hier ook voor de ouders en of de verzorgers om hun kind hierin goed te begeleiden.
Het bericht ‘Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden»?1
Herkent u het beeld dat het moeilijk is om het Joods cultureel erfgoed buiten de grote steden te bewaren en soms een nieuwe bestemming te vinden?
Ik herken het beeld dat gebouwd erfgoed buiten de grote steden minder makkelijk een nieuwe economische drager vindt dan daarbinnen. Dat geldt zeker voor religieus erfgoed, waaronder Joods religieus erfgoed, met name als de slagkracht bij de eigenaren onvoldoende is om het erfgoed in goede staat te houden. Ik zal daarom ook specifieke aandacht besteden aan het Joods erfgoed in mijn beleidsbrief «Erfgoed Telt», die ik in het voorjaar naar uw Kamer stuur.
Deelt u de mening dat het Joods erfgoed een belangrijke bijdrage kan leveren aan het godsdienstig, cultureel en geschiedkundig bewustzijn van toekomstige generaties?
Ja, dat geldt voor erfgoed in het algemeen en ook voor het Joods erfgoed.
In hoeverre is continuïteit van de bescherming van dit erfgoed volgens u in het geding? Bent u bereid dit mee te nemen in uw verkenning naar bescherming van militair- en herinneringserfgoed?
De continuïteit van de bescherming van Joods cultureel erfgoed is in mijn ogen niet in het geding. Het Joods Historisch Museum in Amsterdam inventariseert, waardeert en ontsluit het roerend Joods erfgoed dat in Nederland wordt bewaard. Eind vorig jaar heeft het museum samen met het Landschaftsverband Rheinland de Amsterdam Machzor kunnen aankopen met een subsidie van het rijk en een bijdrage uit het Mondriaanfonds. Divers Joods gebouwd erfgoed is aangewezen als rijksmonument of, door gemeenten, als gemeentelijk monument. Zo zijn bijvoorbeeld ruim 60 Joodse begraafplaatsen of elementen daarvan als rijksmonument beschermd, evenals tientallen synagogen, de Hollandse Schouwburg en het Anne Frank huis. Voor de instandhouding ervan zijn subsidies of laagrentende leningen ten behoeve van restauratie en herbestemming beschikbaar. Zodoende wordt het behoud van dit erfgoed solide ondersteund.
De verkenning «Herdenkingscultuur» heeft tot doel om de herdenkingscultuur en het herinneringserfgoed in Nederland in beeld te brengen en vast te stellen of er een instandhoudingsopgave is. In die zin zal ook het Joods erfgoed in de verkenning worden meegenomen.
De berichtgeving dat resten van zeehelden op de vuilnisbelt liggen |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving dat stoffelijke resten van zeehelden op drie verschillende plekken rondom de Javazee liggen?1 2 3
Ja.
Kunt u deze informatie betrekken bij de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen?4
Ja.
In hoeverre bent u met het Verenigd Koninkrijk in contact over deze situatie?
Via onder andere de ambassade in Jakarta is er contact met vlagstaten van andere wrakken van gezonken oorlogsschepen die tevens oorlogsgraven vormen in de Indonesische wateren, waaronder Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook wordt met verschillende landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, contact gehouden over de recente berichtgeving. Er is afgesproken onderling informatie te delen over de ontwikkelingen.
Wat gaat u doen – indien de door Nederland aangeboden hulp aan Indonesië niet wordt aanvaard – wanneer blijkt dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn?5
Het kabinet is net als de Nederlandse Oorlogsgravenstichting van mening dat alle gesneuvelde militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. Dit hebben wij ook bevestigd in de Kamerbrief van 25 februari en in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen over oorlogswrakken in de Javazee.
Het kabinet zal zich dan ook tot het uiterste blijven inspannen voor een respectvolle omgang met de slachtoffers nu de oorlogsgraven zijn geschonden door illegale berging. Een eervolle laatste rustplaats voor de gesneuvelde militairen is ook voor de nabestaanden is zeer belangrijk, want ook zij verdienen rust.
Op dit moment is het onduidelijk of het hier gaat om de stoffelijke overschotten van opvarenden van Hr. Ms. De Ruyter, Hr. Ms. Java of Hr. Ms. Kortenaer. We moeten nu eerst vaststellen of er inderdaad een relatie is tussen de desbetreffende stoffelijke overschotten en de geschonden oorlogsgraven.
Nederland voert op dit moment dan ook nauw overleg met de Indonesische autoriteiten over de mogelijkheid van vervolgonderzoek ter plaatse om de vragen die naar aanleiding van de recente berichtgeving zijn gerezen zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden. Nederland heeft Indonesië om nader onderzoek ter plaatse verzocht, waarbij wij onze hulp hebben aangeboden. De samenwerking en contacten met Indonesië verlopen goed en we hebben er vertrouwen in dat wij goede afspraken kunnen maken. Zodra er duidelijkheid is over het onderzoek ter plaatse, zullen wij u hierover berichten. Dat geldt ook voor de vervolgstappen.
Onderschrijft u de mening van De Nederlandse Oorlogsgravenstichting dat de stoffelijke resten uit Brondong weg moeten worden gehaald en daarna veilig moeten worden gesteld?6
Zie antwoord vraag 4.
Indien het zeker is dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn, worden deze dan zo snel mogelijk veilig gesteld? Zo ja, op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn krijgen de nabestaanden uitsluitsel over de identiteit van de stoffelijke resten?
Het Ministerie van Defensie heeft de bij hen bekende nabestaanden met een brief geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de verdwenen scheepswrakken in de Javazee. Eerder werden zij ook per brief geïnformeerd over de start van het onderzoek, in 2016, en in januari jl. over uitkomsten van het onderzoek. Wij blijven de nabestaanden nauwgezet informeren zodra er nieuwe informatie bekend is, zoals over het onderzoek ter plaatse. Dit hebben wij hen ook toegezegd. De onzekerheid die bij nabestaanden bestaat willen wij uiteraard graag proberen weg te nemen maar gezien de complexiteit kunnen wij hiervoor nog geen tijdpad geven.
Worden de overgebleven stoffelijke resten naar het ereveld Kembang Kuning in Soerabaja overgebracht, zodat een eervolle begrafenis kan plaatsvinden? Op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de kaarten voor U2 binnen no-time waren uitverkocht |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de kaarten voor het aanstaande concert van U2 binnen enkele minuten waren uitverkocht, terwijl er binnen vijf minuten vele honderden kaarten werden aangeboden op doorverkoopwebsite Seatwave?1 2
Ja
Hoe waarschijnlijk acht u het dat binnen enkele minuten na aanschaf honderden kopers zich plotsklaps bedenken en besluiten om allemaal via één website hun ticket door te verkopen? Indien u dit niet zeer waarschijnlijk acht, welke verklaring heeft u dan voor het massaal verschijnen van tickets op Seatwave?
Graag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen over «Woekerhandel in concertkaartjes» die op 22 december jl. naar Uw Kamer is verzonden3. Daarin staat aangegeven dat de sport- en cultuursector nog steeds last hebben van doorverkoop en dat ik samen met de Staatssecretaris EZK gesprekken zal voeren met de sector over de geschetste problemen en de omvang en oorzaken daarvan. De mate en snelheid waarmee kaarten worden doorverkocht wordt in deze gesprekken meegenomen.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken ervoor zorgen dat fans teleurgesteld raken en de toegankelijkheid van culturele evenementen zo nog verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat de toegankelijkheid van culturele en sportieve evenementen belangrijk is. Tegelijkertijd ben ik van mening dat de meeste van deze evenementen breed toegankelijk zijn voor consumenten en dat consumenten voldoende keuze hebben voor wat betreft het aanbod en de prijs. Dat fans teleurgesteld zijn als ze geen kaartje hebben kunnen bemachtigen begrijp ik heel goed. Zoals eerder aangegeven is de belemmering van de toegankelijkheid van evenementen voornamelijk gelegen in de schaarste van de kaarten omdat een concerthal of stadion een maximale capaciteit heeft en de vraag die capaciteit overstijgt. Op dit moment wordt middels gesprekken met de cultuur- en sportsector onderzocht in hoeverre en op welke manier de toegang tot culturele en sportieve evenementen belemmerd wordt door de doorverkoop van toegangskaarten en de mogelijke misstanden die het gevolg zouden zijn van die handel.
Kunt u garanderen dat LiveNation, of één van haar dochterondernemingen, niet direct kaarten op secundaire ticketwebsites als Seatwave aanbiedt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kaarten binnen enkele minuten op deze site aangeboden worden?
Ik kan niet garanderen dat LiveNation kaarten niet direct verkoopt aan secundaire ticketwebsites. Zoals in eerdere brieven naar uw Kamer4 ook is aangegeven bestaat er reeds wetgeving die tot doel heeft de consument te beschermen bij verkoop van producten en diensten, zoals de regels over oneerlijke handelspraktijken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder die beschikt over instrumenten om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, ongeoorloofde afspraken en misbruik van een economische machtspositie. De ACM maakt op basis van haar prioriteringsbeleid een zelfstandige afweging over het al dan niet doen van een onderzoek. De ACM heeft in het verleden aangegeven dat aanbieders van concert-, theater- en festivaltickets verplicht zijn duidelijkheid te verschaffen over de prijs5.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Kwint c.s., die het kabinet opdraagt met een voorstel te komen dit soort woekerhandel aan banden te leggen?3
Ik verwijs hier naar de brief (kenmerk1329401, uw referentie: 2017Z1542) op het ordedebat die ik parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen naar Uw Kamer heb verstuurd. Hierin geef ik aan hoe en op welke termijn invulling wordt gegeven aan de aangenomen motie die door dhr. Kwint is ingediend op 13 november jl. tijdens de Cultuurbegroting.7
Kwaliteit van en toezicht op de archeologie nav advertentie Volkskrant d.d. 26 januari ´Creatief met archeologie, tips voor projectontwikkelaars´ |
|
Sandra Beckerman , Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de advertentie «Creatief met archeologie, tips voor projectontwikkelaars» en bijbehorende website?1
Ja
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor ons archeologisch erfgoed en voor archeologen wanneer de tips in de advertentie worden opgevolgd?
De advertentie roept op tot zaken die beslist niet zijn toegestaan. Dat is schadelijk voor de archeologische sector, en ook voor de ontwikkelaars en gemeenten die over het algemeen te goeder trouw handelen waar het hun verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologisch onderzoek aangaat. Indien de tips in de advertentie worden opgevolgd kan er bovendien schade ontstaan aan het archeologisch erfgoed.
Aan wie behoort volgens u ons archeologisch erfgoed toe?
Het archeologisch erfgoed behoort toe aan ons allemaal.
Bent u bekend met het bericht dat een bouwer in Boxtel begonnen was met bouwen, zonder dat het volgens de vergunning verplichte archeologisch onderzoek had plaatsgevonden, waarmee twee wetten zijn overtreden?2
Deze casus was mij niet bekend. Uit het bericht waar u naar verwijst blijkt dat de gemeente hier in overleg met de bouwer tot een oplossing is gekomen.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden? Indien geen cijfers beschikbaar zijn, bent u bereid dit te inventariseren?
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de mate waarin het voorkomt dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit komt doordat gemeenten zelf toezicht houden op de naleving van de Omgevingsvergunning.
Om toch uw vraag te kunnen beantwoorden heb ik navraag gedaan bij het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) naar hun ervaringen. Daaruit komt het beeld naar voren dat het beslist geen schering en inslag is dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, maar het komt wel voor en er zijn diverse gevallen waarin gemeenten een bouwstop hebben opgelegd om te voorkomen dat archeologische sporen ongezien verloren gaan. Tegelijkertijd benadrukt het CGA dat het in de praktijk zelden zwart of wit is en dat goed contact tussen gemeente en projectontwikkelaar van groot belang is.
Bent u van mening dat toezicht in de archeologie moet worden versterkt?
Toezicht en handhaving op de Omgevingsvergunning is belegd bij de gemeente. Het Interbestuurlijk Toezicht op de taakuitvoering door gemeenten is belegd bij de provincie. Ik zelf ben verantwoordelijk voor het stelseltoezicht. Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit stelsel niet voldoet. Wel zie ik twee aandachtspunten.
Ten eerste blijkt er in de praktijk voor zowel ontwikkelaars als gemeenten onduidelijkheid te bestaan over de vraag wat er precies onder archeologisch onderzoek valt, wanneer dat door een gemeente via een Omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld. Voor alle duidelijkheid: onder archeologisch onderzoek valt, conform de Erfgoedwet, het opgraven zelf, het conserveren van vondsten, de uitwerking én de rapportage. Pas na het afronden van al deze zaken is aan de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek voldaan.
Ten tweede kwam uit de eerder genoemde consultatie binnen het CGA weliswaar het algemene beeld dat er geen structurele problemen zijn ten aanzien van het naleven van archeologische voorschriften. Toch zijn er ook gevallen waarbij er discussie ontstaat binnen de archeologische sector. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag of het door een gemeente vereiste archeologische onderzoek voldoende kenniswinst oplevert, of dat dit in de belangenafweging het onderspit heeft gedolven. Ik vind dergelijke gevallen waarin er sprake is van discussie bij uitstek interessant. Samen met het CGA zal ik een aantal van deze casussen uitdiepen, niet om er over te oordelen, maar om er van te leren.
Tot slot vermeld ik graag dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verschillende instrumenten heeft ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen bij vergunningverlening en handhaving: https://archeologieinnederland.nl/preventie-en-handhaving. Ik zal de RCE vragen deze nogmaals bij gemeenten onder de aandacht te brengen. Ook het Convent van Gemeentelijke Archeologen ondersteunt gemeenten.
Wat is uw oordeel over het ontbreken van wettelijk vereist beleid en een gebrek aan personeel bij een deel van de gemeenten? Welke acties wilt u ondernemen?3
Op grond van de huidige Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Ruimtelijke Ordening en de Erfgoedwet en straks de Omgevingswet moeten gemeenten in hun omgevingsbeleid rekening houden met cultureel erfgoed, waaronder archeologie. Dat zij hiervoor beleid formuleren ligt voor de hand, maar is niet wettelijk verplicht. Uit het door u aangehaalde onderzoek door de Erfgoedinspectie blijkt dat desalniettemin circa 80% van de gemeenten in 2015 actueel archeologiebeleid heeft vastgesteld. Dat percentage ligt lager voor het beschikbare personeel: minimaal 60% van de gemeenten heeft voldoende personeel beschikbaar voor de taakuitvoering op het gebied van archeologie. Dat een gemeente geen eigen personeel beschikbaar heeft hoeft echter niet te betekenen dat de taakuitvoering in het geding komt. Er zijn namelijk veel gemeenten die de taken ten aanzien van archeologie beleggen bij een regionale dienst of andere voorziening.
Uit bovenstaande volgt dat ik geen noodzaak zie tot het ondernemen van acties.
Zijn gemeenten volgens u voldoende toegerust om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat gemeenten momenteel onvoldoende toegerust zijn om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren. Maar daarmee is niet gezegd dat de keuzes die gemeenten in de praktijk moeten maken altijd gemakkelijk of eenduidig zijn. Het CGA stimuleert het gesprek hierover tussen de verschillende gemeentelijk archeologen. Ook de RCE draagt hier door middel van platformbijeenkomsten aan bij.
Zijn andere overheden die toezicht houden hiervoor voldoende toegerust?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat andere overheden momenteel onvoldoende toegerust zijn om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van de «pilots strafrechtelijke handhaving» met gemeenten?4
In 2015 is de Erfgoedinspectie een «pilot strafrechtelijke handhaving» gestart met als doel te bezien of de Erfgoedinspectie gemeenten kan helpen het aangifteproces van overtredingen van de Erfgoedwet (illegale opgravingen) en de doorgeleiding naar het OM te vergemakkelijken. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de archeologische dienst van één gemeente. De pilot heeft uiteindelijk niet geleid tot een daadwerkelijk beroep op de Erfgoedinspectie, omdat er zich sindsdien in die gemeente geen situaties meer hebben voorgedaan die daar aanleiding toe gaven.
Gemeenten kunnen nog steeds de hulp van de Erfgoedinspectie inroepen als overwogen wordt om aangifte te doen. In dit kader is ook van belang dat het meldsysteem DICE, dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt beheerd, sinds december 2015 is opengesteld voor alle gemeenten die illegale opgravingen willen melden. Meldingen in DICE worden direct gedeeld met de Erfgoedinspectie. Na een melding neemt de Erfgoedinspectie contact op met de gemeente om de mogelijkheden voor strafrechtelijke handhaving te bespreken.
Zou u opnieuw, net als in 2008 is gebeurd met het invoeren van een bestuurlijke boete, willen verkennen welke instrumenten mogelijk kunnen helpen bij het aanpakken van overtredingen?5
Ik zie daartoe geen noodzaak. De analyse zoals die in 2008 is gemaakt is op hoofdlijnen nog altijd actueel. De belangrijkste verandering sindsdien is de invoering van certificering in de sector archeologie. Het is nu nog te vroeg om daar positieve of negatieve effecten van vast te stellen. Zie het antwoord op vraag 6 voor de huidige rolverdeling ten aanzien van het toezicht en de handhaving. Via de RCE zijn diverse kennisproducten en voorbeeldvoorschriften beschikbaar voor vergunningverlening en handhaving. Ook kunnen gemeenten aankloppen bij de RCE voor advies.
Wat gaat u doen om, soms grootschalig, schenden van het opgraafverbod tegen te gaan?6
Ik bestrijd dat er nu sprake is van het grootschalig schenden van het opgraafverbod. Ik heb hiervoor geen aanwijzingen. De cijfers in het inspectierapport waar u naar verwijst, hebben betrekking op de situatie vóór inwerkingtreding van de Erfgoedwet. Zij zijn sterk vertekend doordat in de betreffende periode alle vondsten die gedaan werden door detector amateurs nog als illegaal werden geteld, terwijl er in de praktijk sprake was van een gedoogbeleid. Inmiddels is de regelgeving hierop aangepast.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van programma's van eisen (wettelijk) te borgen?
De criteria waaraan een Programma van Eisen (PvE) moet voldoen staan beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en zijn uitgewerkt in een apart protocol. Bij de invoering van certificering in de archeologie is er bewust voor gekozen dit protocol niet verplicht te stellen. Het gaat immers niet om handelingen waarop het opgraafverbod van toepassing is. Bovendien zouden met een verplicht certificaat voor deze werkzaamheden, gemeenten gehouden zijn om zich te certificeren voor een medebewindstaak. Dat vind ik niet wenselijk. Desalniettemin heeft een grote groep archeologische bedrijven en gemeenten zich vrijwillig gecertificeerd voor het opstellen van PvE’s.
Gemeenten kunnen overigens wel als voorschrift bij de Omgevingsvergunning opnemen dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een door de gemeente goedgekeurd PvE dat moet voldoen aan de KNA. Aanvullende eis zou kunnen zijn dat dit PvE door een daartoe gecertificeerd bedrijf is opgesteld.
Herkent u zich in de conclusie van de erfgoedinspectie dat «het geheugen in gevaar komt», omdat er «een behoorlijke achterstand in de aanlevering van eindrapporten en de overdracht van vondsten aan depots» is?7 Welke acties wilt u ondernemen om deze achterstanden weg te werken en niet te laten ontstaan?
Dat er in de afgelopen jaren een achterstand is ontstaan in het aanleveren van rapporten bij de Minister van OCW klopt. De oorzaken hiervan waren grotendeels technisch van aard. Inmiddels zijn deze problemen opgelost en worden de achterstanden ingelopen door middel van gerichte rappelacties. Ook is het uitstel- en handhavingsbeleid ten aanzien van het aanleveren van rapporten aangescherpt.
De Erfgoedinspectie signaleerde dat van 2011 op 2013 de achterstanden in de overdracht van vondstmateriaal naar provinciale depots afnamen en die lijn zal naar verwachting door de invoering van certificering worden voortgezet. Overigens zijn de provincies als eigenaar van de vondsten hier als eerste aan zet. In bovengenoemde rappelbrieven wordt steeds ook gemeld dat men gehouden is de vondsten tijdig over te dragen.
Kunt u aangeven in hoeverre deze achterstanden ontstaan doordat de prijs die opdrachtgevers willen betalen voor de uitwerking van archeologische opdrachten sterk onder druk staat?
Zoals het antwoord op vraag 14 blijkt waren technische problemen de belangrijkste oorzaak van het niet tijdig kunnen aanleveren van rapporten. Het is niet uit te sluiten dat krappere winstmarges een rol hebben gespeeld, maar dit valt niet aan te tonen. Bovendien kunnen er ook nog andere oorzaken zijn, zoals bijvoorbeeld onduidelijke contract- of vergunningvoorwaarden die tot discussie leidden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Kunt u een oordeel geven over de 35 incidenten die van 2008 tot en met 2016 zijn geregistreerd in de Database Incidenten Cultureel Erfgoed (DICE)?8 Hoe zijn bewuste overtredingen aangepakt?
In 12 gevallen ging het om een illegale opgraving, in acht gevallen om illegale graafwerkzaamheden (geen monumentenvergunning aanwezig) ten behoeve van een ontwikkeling en in drie gevallen om metaaldetectie binnen de grenzen van een archeologisch rijksmonument. De overige incidenten zijn variabel van aard, van brandstichting op hunebedden waardoor schade aan de dekstenen ontstond, tot kinderen die een fietscrossbaan op een Motte9 hadden aangelegd.
In alle gevallen ging het om overtredingen op archeologische rijksmonumenten. Daarbij ging het niet steeds om bewuste overtredingen. Ook was in veel gevallen niet te achterhalen wanneer de overtreding had plaatsgevonden. Daar waar de dader achterhaald kon worden is eerst geprobeerd om in den minne tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door herstel van de oude situatie na documentatie van de schade. In acht gevallen is aangifte gedaan bij de politie. In drie gevallen is overgegaan tot handhaving, bijvoorbeeld door het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
Welke acties gaat u ondernemen tegen oneigenlijk gebruik van het middel archeologisch begeleiden van de bouw om te voorkomen dat informatie over ons verleden verloren gaat?9
De Erfgoedbalans 2017 constateerde dat er in de periode 2011–2013 een toename is in het aantal archeologische begeleidingen. Daarbij is aangegeven dat deze ontwikkeling in de gaten wordt gehouden. Uit interviews onder gemeentelijke en provinciale archeologen blijkt dat overwegingen van tijd en geld bij de keuze voor archeologische begeleiding een rol spelen, maar daarnaast ook overwegingen omtrent arbeidsveiligheid, waaronder de aanwezigheid van bodemvervuiling, overlast voor omwonenden en de beschikbaarheid van uitvoerend personeel. Kortom, het beeld is vooralsnog niet dat in alle gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik.
In haar jaarverslag 2013–2014 oordeelde erfgoedinspectie: «de onderwaterarcheologie zijn de problemen van onrechtmatig opgraven groot», hebben de sindsdien genomen stappen ervoor gezorgd dat de problemen door onrechtmatig opgraven zijn opgelost?10
Met de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 van kracht is gegaan is het opgravingsverbod zodanig aangepast dat vervolging van overtredingen onder water makkelijker is geworden. Tegelijkertijd zijn de contacten en de samenwerking die vanuit de RCE met de verschillende duikgroepen bestaan geïntensiveerd. De komende jaren moet blijken of dit afdoende is geweest.
Heeft u eerder aangegeven om voor eind 2017 afspraken te maken over het behoud van dit erfgoed? Zijn deze afspraken gemaakt en kunt u deze met ons delen?11
Er wordt samen met provincies, gemeenten en Rijkswaterstaat gewerkt aan een aanpak ten aanzien van het maritiem erfgoed die in de brief over het traject Erfgoed Telt, die uw Kamer dit voorjaar zal ontvangen zullen worden toegelicht.
Heeft u eerder geconcludeerd dat «als gevolg van de marktwerking de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk kan komen te staan»? Wat gaat u doen om dit probleem te onderzoeken en aan te pakken?12
Om meer zicht op te krijgen op de vraag of de kwaliteit onder druk zou kunnen komen te staan, ga ik onderzoek doen naar de kwaliteit van onderzoek en rapportages uit de periode voor invoering van certificering en de periode daarna. De uitkomst hiervan zal beschikbaar komen via de Erfgoedmonitor.