Kleinschalige evenementen die niet door kunnen gaan wegens corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat horecazaken die voorheen gesloten evenementen mochten organiseren, dat nu niet meer mogen omdat ze een terrasvergunning hebben?
Ja.
Waarom mogen horecaondernemers met een eigen buitenruimte geen kleinschalige evenementen aanbieden, zelfs niet als ze voldoen aan de zelfde eisen als grotere evenement?
Voor eet- en drinkgelegenheden geldt er tot 25 september 2021 een amusementsverbod. Dit in die zin dat is geregeld dat een eet- en drinkgelegenheid slechts mag worden opengesteld voor publiek indien de beheerder er zorg voor draagt dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement is.
Welke specifieke regel zorgt ervoor dat een horecaondernemer met een terrasvergunning geen evenementen mag organiseren?
Dit is vastgelegd in artikel 4.4, eerste lid, onder a van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
Snapt u dat deze horecaondernemers niet hun terrasvergunning op willen geven om af en toe een evenement op hun eigen terras te organiseren?
Het is vanzelfsprekend aan de ondernemer om hier een afweging in te maken, maar het is begrijpelijk dat een ondernemer met een eet- en drinkgelegenheid er met deze regeling voor kiest tijdelijk geen evenementen te organiseren.
Hoe beoordeelt u het dat geen kleinschalige evenementen mogen aanbieden, doordat ze een terrasvergunning hebben?
De huidige regels brengen voor ondernemers met een eet- en drinkgelegenheid beperkingen met zich mee, daartoe is echter besloten in reactie op de snelle stijging van het aantal (grotere) clusterbesmettingen gerelateerd aan de horeca en feesten in juli. Op 26 juni jl. is besloten om de samenleving behoedzaam verder open te laten gegaan. Dit met inachtneming van de veilige afstandsnorm of mitigerende maatregelen zoals het gebruik van mondkapjes of toegangsbewijzen voor die gevallen waarin het niet mogelijk of wenselijk was deze afstand te hanteren. Kort daarop was er sprake van een exponentiële toename van het aantal besmettingen. Daarbij waren grote clusters niet alleen tot feesten in disco’s en nachtclubs te herleiden, maar ook tot andere eet- en drinkgelegenheden waar coronatoegangsbewijzen werden ingezet. Gelet op die sterk exponentiële toename van het aantal besmettingen is besloten om de regels voor de horeca, dansvoorzieningen, evenementen en de culturele sector aan te scherpen. Er is voor deze regels dus een duidelijke epidemiologische aanleiding en onderbouwing.
Bent u het met ons eens dat horecaondernemers die voorheen evenementen op hun terras organiseerde en dat nu niet meer mogen economisch gezien een klap krijgen?
Ondernemers die vanwege deze maatregelen geen evenementen kunnen organiseren worden hier inderdaad door geraakt.
Hoe schat u de economische schade voor deze horecaondernemers in?
Het is onduidelijk welk deel van hun inkomsten ondernemers uit deze activiteiten haalden.
Vindt u dat deze ondernemers aanspraak moeten kunnen maken van eventuele verlengde noodsteun voor nachthorecaondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Voor ondernemers uit onder andere de horeca die meer dan 30% van hun inkomsten missen door de coronamaatregelen staat onder meer de TVL regeling open. Deze regeling loopt tot en met 30 september 2021. Het Kabinet heeft op 14 september jl. aangekondigd dat vanaf 25 september de maatregelen in de horeca zullen worden versoepeld, waardoor het ook weer mogelijk wordt om evenementen te organiseren. Voor de nachthoreca die na 00.00 gesloten moet blijven wordt een aanvullende regeling ontwikkeld.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Jeanet van der Laan (D66), Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
Het bericht 'Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de prijzen voor de noodverlenging van de commerciële FM-vergunningen zeven tot dertien keer zo hoog zijn als de betreffende radiozenders nu betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet conform de unaniem aangenomen motie-Grinwis c.s. is, die verzoekt om een proportionele en maatschappelijk verantwoorde vergoeding (Kamerstuk nr. 24 095, nr. 537)? Waarom is gekozen hiervan af te wijken en de facto de motie niet uit te voeren?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de commerciële landelijke vergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO voor het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (vijf jaar) dan zijn de bedragen voor de totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025.2 SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Vindt u ook dat met dusdanig hoge verlengingsprijzen het doel van de noodverlenging niet wordt bereikt, namelijk radiozenders de rust en ruimte bieden om zich te herstellen na de coronacrisis?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg3 – commerciële radiopartijen in de gelegenheid te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen die het betreft een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Zoals ik bij antwoord 2 uiteen heb gezet, is voor de hoogte van deze verlengingsprijzen het verdienpotentieel naar de toekomst toe het uitgangspunt.
Kunt u inzichtelijk maken, mede aan de hand van (voorbeeld)berekeningen, hoe u tot de betreffende verlengingsprijzen bent gekomen?
Voor de berekeningen van de verlengingsprijzen verwijs ik naar de definitieve rapport van SEO dat ik uw Kamer hierbij doe toekomen.
Kunt u op een rijtje zetten welke manieren, welke (reken)methodes er zijn om verlengingsprijzen te berekenen? Kunt u motiveren waarom u voor de betreffende methode hebt gekozen? Wilt u daarbij ingaan op het aspect van juridische houdbaarheid?
SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan een vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor de (nood)verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer nu deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
SEO heeft in het rapport vier methoden aangedragen die aan deze systematiek voldoen. Uitgangspunt van deze methoden vormt steeds de waarde die een efficiënte toetreder toekent aan de vergunning conform de toelichting bij artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Methoden die afwijken van deze systematiek zijn juridisch kwetsbaar.
Bent u op dit moment nog met de radiosector in gesprek? Kunt u aangeven hoe en op welke momenten de sector betrokken is geweest bij de noodverlenging zoals die nu wordt vastgesteld?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt het verlengingsbesluit genomen? Wanneer wordt de definitieve hoogte van de verlengingsprijzen vastgesteld? Krijgt de Kamer nog gelegenheid zich hierover uit te spreken? Zo ja, op welk moment?
De zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten waarin wordt besloten dát er verlengd kan worden en voor welke termijn de verlenging gaat gelden, zijn op 30 augustus 2021 gepubliceerd.4
Om de verlenging van de landelijke commerciële radiovergunningen vervolgens tijdig te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om nu snel te starten met een aantal procedures ter vaststelling van de ministeriële regelingen die nodig zijn om de verlenging voor individuele partijen daadwerkelijk mogelijk te maken (zoals de aanvraagregeling en de regeling financieel instrument). Het betreft hier de nadere uitwerking van het besluit om tot verlenging over te gaan waartoe ik door de wetgever nader ben gemandateerd.
De garantieregeling evenementen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Herkent u signalen, zoals bijvoorbeeld van de Kunstenbond1, dat organistoren van evenementen onderaannemers zoals artiesten en andere zzp’ers een lagere vergoeding betalen dan het oorspronkelijke bedrag, dat wil zeggen wanneer het evenement gewoon zou zijn doorgegaan? Herkent u ook dat het hierbij soms om een doorbetaling van nul euro gaat?
Ja, mij zijn zulke geluiden ter ore gekomen.
Is het waar dat organisatoren hierbij verwijzen naar contractuele bepalingen (juridische verplichtingen)? Bent u ervan op de hoogte dat die contracten zijn aangegaan vóórdat met zekerheid bekend was dat er een garantieregeling zou zijn en/of vóór de garantieregeling werd opgehoogd van 80% naar 100%?
Ik heb geen inzicht in de contractuele verhoudingen van individuele organisatoren en hun toeleveranciers, waaronder ook artiesten en andere zelfstandigen. Wel herken ik de geschetste situatie uit de signalen die onder mijn aandacht zijn gebracht.
Gebeuren deze praktijken ook ten aanzien van andere bedrijven in de keten, zoals cateraars en beveiliging?
Ik heb enkele individuele verhalen gehoord van toeleveranciers die door organisatoren van evenementen menen te worden benadeeld. Als gezegd heb ik geen zicht op wat zich in de sector afspeelt op contractueel gebied.
Deelt u de mening dat het gek is dat aan deze «oude» contracten wordt vastgehouden, terwijl de garantieregeling voor organisatoren inmiddels een feit is en is opgehoogd naar 100%, aangezien de organisator nu immers inmiddels 100% terug krijgt van de overheid – en daarmee geen risico meer loopt – maar de artiest of andere zzp’ers nog aan de oude risicoverdelingen houdt die zijn afgesproken toen dit percentage nog 80% was of toen de garantieregeling nog helemaal geen feit was? Is dit wat u betreft in de geest van de garantieregeling zoals die is opgesteld?
Ook vóór de genoemde verruiming kon een organisator van evenementen reeds een garantie voor het totaal van de subsidiabele kosten krijgen. De verruiming houdt in dat de garantie volledig uit een gift bestaat, in plaats van aanvankelijk tachtig procent. Dit werkt niet automatisch door in de contractuele afspraken tussen de organisator en zijn toeleveranciers. Wel kan ik mij voorstellen dat een organisator die zijn contractuele afspraken eerst baseerde op de aanvankelijke situatie van tachtig procent gift, en vervolgens gebruik maakt van tot honderd procent verruimde garantie, hierdoor de mogelijkheid wordt geboden ook aanvullende afspraken met zijn toeleveranciers te maken.
Zou het wat u betreft redelijk en aanvaardbaar zijn dat voorbij wordt gegaan aan deze contractueel afgesproken risicoverdeling vanwege de gewijzigde omstandigheid dat er inmiddels een regeling bestaat die de kosten voor 100% compenseert?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Het doel van de garantieregeling is de gehele keten te ondersteunen, dus ook de toeleveranciers inclusief zelfstandigen en artiesten. Een organisator die overheidssubsidie niet doorbetaalt aan zijn leveranciers gaat in tegen de geest van de regeling. Daarbij past echter de kanttekening dat de contractuele relatie, alsook aanpassing van de gemaakte afspraken, tussen organisator en toeleveranciers een privaatrechtelijke kwestie is.
Waarom is er niet gekozen om eerlijke doorbetaling aan de gehele keten op te nemen in de subsidievoorwaarden?
De kwestie van doorbetaling is in de ontwerpfase van de regeling aan de orde geweest. Daarbij bleek het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om uitbetaling van de subsidie aan de organisator afhankelijk te maken van het doorbetalen aan de toeleveranciers. Hierdoor zou de uitbetaling van de subsidie onacceptabel vertraagd worden, terwijl nu juist nodig was/is dat geld de keten in blijft vloeien. Daarnaast zou het ondoenlijk zijn voor RVO (uitvoerder van de regeling) om het administratieproces van elke individuele organisator te moeten beoordelen alvorens tot uitbetaling van de subsidie over te gaan: een groot evenement kan honderden toeleveranciers hebben.
Bent u voornemens om organistoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om de gegeven steun door te laten sijpelen naar de rest van de keten? Zo ja, op welke manier wilt u dat doen? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet heeft op bestuurlijk en ambtelijk niveau regelmatige contacten met de evenementensector. Naar aanleiding van de ontvangen signalen heeft de afgelopen tijd meermaals contact plaatsgehad met onze gesprekspartners. Daarbij is besproken dat zij als bestuurders en vertegenwoordigers van de sector een verantwoordelijkheid hebben (hoewel het primair de zaak is van de individuele organisator, ook juridisch), in de zin dat de tussen de overheid en de sector gemaakte afspraken ook binnen de sector zo goed mogelijk verspreid en uitgelegd dienen te worden. De sector gaf aan de ontvangen signalen te betreuren en te hechten aan een juiste gang van zaken. Daartoe sprak de sector het voornemen uit spreekuren te zullen organiseren voor organisatoren over hoe te werken conform de garantieregeling. Ik heb begrepen dat dit sindsdien ook al enkele malen is gebeurd. Natuurlijk ben ik mij bewust dat hiermee vooral de welwillenden worden bereikt.
In aanvulling hierop is de situatie besproken met RVO. Niet-gemaakte kosten (de toeleverancier die niet is uitbetaald) mogen ook niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dat is weliswaar eerder een zaak van zorgvuldigheid dan een drukmiddel. RVO gaf niettemin aan dat zij hier extra op letten. Daarnaast moet ook de accountant van de organisator bij zijn controle reeds contracten met toeleveranciers beoordelen en aangeven dat niet gemaakte kosten niet mogen worden opgevoerd.
Ziet u ook dat dit opnieuw laat zien dat het zogenoemde «trickle down effect» ten aanzien van zzp’ers in de culture sector bij coronasteun niet naar behoren werkt, zoals ook al is aangetoond in recente onderzoeken van de Boekmanstichting en de Raad voor Cultuur? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit beter gaat werken en wat gaat u doen om de positie van zzp’ers te verbeteren?
Voor uitbetaling aan de organisatoren is gekozen om de regeling uitvoerbaar te houden en snel uit te kunnen keren. Dit is ook in het belang van toeleveranciers, die overigens niet alleen bestaan uit zelfstandigen maar ook uit grotere bedrijven. Dat neemt niet weg dat de positie van de zelfstandigen tegenover opdrachtgevers verbetering behoeft. Mijn inzet ter verbetering van de positie van zelfstandigen, waarover ik bij eerdere gelegenheid met de Kamer sprak, blijft dan ook onveranderd. Verder kijk ik uit naar de bevindingen van de Taskforce Culturele en Creatieve sector die zich buigt over de vraag hoe steun beter kan worden verdeeld in het geval van toekomstige steunmaatregelen of vanuit de reserves die instellingen hebben kunnen opbouwen.
Het stoppen van WMO- en leerlingenvervoer in verband met Formule 1-race in Zandvoort |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat van 3 tot en met 5 september het WMO- en leerlingenvervoer niet in, naar of vanuit de gemeenten Zandvoort, Haarlem, Bloemendaal en Heemstede zal rijden vanwege de verwachte drukte omtrent de Formule 1-race op het circuit van Zandvoort?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
In overleg met de betrokken gemeenten heeft vervoersaanbieder RegioRijder inmiddels besloten om het Wmo- en leerlingenvervoer toch te continueren in het Formule 1 weekend, zij het met mogelijke beperkingen omwille van drukte op de weg. RegioRijder heeft hierover een nieuw bericht geplaatst op de website2. Daar wordt aangegeven dat mensen wel ritten kunnen boeken, maar dat het in het betreffende weekend druk is op de weg en dit vertragingen geeft in reistijd. Voor alle Wmo-reizigers geldt dat zij er rekening mee moeten houden dat de verkeerssituatie gedurende de dag kan veranderen en het vervoer gepaard kan gaan met (lange) wachttijden en reistijden. Op vrijdag 3 september is leerlingenvervoer van en naar Haarlem, Bloemendaal, Zandvoort en Heemstede mogelijk. Echter, het tijdsschema is vanwege de grote drukte onzeker. Vertragingen, files en andere routes kunnen voor kwetsbare kinderen heftig zijn. Het is aan de ouders of de school om te bepalen of een kind een rit met een onvoorspelbaar karakter aan kan. RegioRijder informeert de ouders die gebruik maken van leerlingenvervoer over de gang van zaken.
Komt het in den lande vaker voor dat in gemeenten de mogelijkheid om dergelijke essentiële ritten te boeken wordt stopgezet in verband met evenementen?
Tot op heden hebben ons geen berichten bereikt dat het Wmo- of leerlingenvervoer wordt stopgezet vanwege een evenement.
Zijn er, door het stopzetten van de ritten van WMO- en/of leerlingenvervoer in deze gemeenten, ook ritten afgezegd vanwege de Formule 1-race?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat essentiële WMO- en zorggerelateerde vervoersdiensten stopgezet mogen worden voor evenementen?
Het uitgangspunt moet zijn dat deze vervoersdiensten altijd doorgang vinden, of in ieder geval zoveel mogelijk. Het kan bij omstandigheden op de weg door een evenement wel betekenen dat reizigers te maken krijgen met langere wachttijden en reistijden. Er is dan heldere communicatie nodig over wat een reiziger van een aangepaste rit tijdens een evenement kan verwachten, zodat het de reiziger zelf is die beslist of hij de rit maakt of niet. Bij de lokale besluitvorming hierover hoort het belang van de gebruikers van de vervoersdiensten voorop te staan.
Zijn de aanbieders van deze diensten, dan wel de gemeenten in kwestie, gehouden aan het aanbieden van een alternatief? Zo nee, wat is daarover uw waardeoordeel?
Het behoort tot de bevoegdheid van gemeenten om hierover te besluiten.
Wat moet een inwoner, die van deze vervoersdiensten gebruik maakt, doen als deze naar bijvoorbeeld het ziekenhuis moet en er geen alternatieven beschikbaar zijn?
Het vervoer in acute zorgsituaties (zoals ambulancediensten) zal altijd doorgang vinden. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 4.
Bent u bereid zich in te spannen om dit voorstel tegen te houden en/of de gemeente op te dragen voor die dagen een alternatief te verzorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met een voorstel te komen dat ervoor zorgt dat het nooit ergens meer mogelijk is dat zulk essentieel zorggerelateerd vervoer geen doorgang kan vinden door evenementen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van leerlingenvervoer en Wmo-vervoer is bewust bij gemeenten belegd. Zij kunnen lokaal de beste afweging maken of in een uitzonderlijke situatie het gebruikelijke vervoer doorgang kan vinden of dat er een ander besluit over het vervoer genomen moet worden.
Mogelijke overheidssteun voor Formule 1 races |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de ondernemers van de Formule 1 race op Zandvoort van plan zijn steun aan te vragen?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van premier Rutte uit 2018 over mogelijke steunverlening: «Wees effe stoer en los dat zelf op», na afloop van de ministerraad?2
Ja.
Herinnert u zich het besluit van het kabinet uit begin 2019 om niet van zins te zijn ook maar één euro in het evenement te willen steken?
Op 5 februari 2019 heeft het kabinet besloten om niet in financiële zin maar wel in faciliterende zin bij te dragen aan de organisatie van de Grand Prix Formule 1 in Nederland (TK 30 234, 207).
Bent u zich ervan bewust dat ondanks bovenstaande beloftes en besluiten het Rijk al royaal geld heeft gestoken in deze omstreden evenementen?3 Of erkent u niet dat deze bedragen mede zijn gedaan om de evenementen mogelijk te maken?
Ik verwijs u naar de antwoorden die mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat op 14 oktober 2019 naar uw Kamer heeft gestuurd (TK 2018–2019, 2910). Het artikel waarnaar wordt verwezen gaat in op de investeringen in het spoortraject van Haarlem naar Zandvoort. Deze zijn primair bedoeld om de bereikbaarheid van Zandvoort per trein op drukke dagen in de zomermaanden te vergroten. Dit voornemen bestond al voordat sprake was van een mogelijke Formule 1 race in Zandvoort.
Kent u de uitspraak van sportief directeur Jan Lammers van Dutch Grand Prix (DGP): «Voor mij is het glas twee derde vol. We gaan het gewoon doen.»?4
Ja.
Wat vindt u van bovenstaande uitspraak, gedaan op het moment dat DGP zich publiekelijk uitgesproken heeft, bij monde van de andere DGP directeur Robert van Overdijk, dat de organisatie «zelf ook moet worden gecompenseerd» en «als het evenement vanwege coronaperikelen alleen met minder publiek kan doorgaan, «zal iemand moeten bijspringen»»?5
Door de coronamaatregelen die we ten behoeve van de volksgezondheid hebben moeten nemen, kunnen evenementenorganisatoren in financiële problemen komen. We hebben daarvoor, met steun van uw Kamer, steunmaatregelen in het leven geroepen. Als een organisatie aan de eisen voldoet, kan zij daar gebruik van maken. Daar kunnen wij op voorhand geen organisatie van uitsluiten. De DGP voldoet echter niet aan de eisen van de garantieregeling evenementen, omdat het evenement niet door de rijksoverheid is verboden. De DGP komt dan ook niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit deze regeling.
Erkent u dat het verzoek om steun het imago van de wedstrijd, al enigszins gebutst door de vele rechtszaken rond de race, geen goed doen? Zo nee, op welke manier denkt u dat het op deze manier de hand ophouden het imago van het evenement en/of de Nederlandse overheid ten goede zal komen?
Nee, een verzoek om steun hoeft niet van invloed te zijn op het imago van het evenement of van de Nederlandse overheid. Er zijn meer sportevenementen die financiële steun vragen aan de Nederlandse overheid. Ook in andere landen is dat gebruikelijk.
Bent u bereid uw woord gestand te doen en ondubbelzinnig te verklaren geen steun te zullen verlenen om dit ondernemersrisico af te wentelen op de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. De organisatoren hebben aangegeven dat de race doorgaat. Zij zullen zelf zorgdragen voor de financiering van het evenement. Daarvoor hebben ze geen financiële steun van de rijksoverheid gekregen. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om – midden in de klimaat- en biodiversiteitscrisis – het onzalige plan te schrappen om imponeervluchten uit te laten voeren door de luchtmacht boven dit evenement? Zo nee, waarom niet en hoe hoog zijn de kosten en wie betaalt die?
Vanwege de ontwikkelingen in Afghanistan heeft Defensie besloten om de fly past tijdens de Formule 1 in Zandvoort te annuleren.
Hoe hoog is – bij benadering – de uitstoot van broeikasgassen van deze imponeervluchten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voordat het evenement plaatsvindt?
Ja.
Onduidelijke communicatie inzake meerdaagse (zakelijke) evenementen |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat meerdaagse (zakelijke) evenementen, zoals beurzen en congressen, niet generiek tot 1 september zijn afgelast?
Vanaf 10 juli tot en met 24 september 2021 gold een maximumduur van 24 uur voor alle evenementen, ook voor zakelijke evenementen zoals beurzen en congressen. Meerdaagse evenementen met overnachting waren derhalve niet toegestaan. Voor meerdaagse zakelijke evenementen waarbij bezoekers elders overnachten golden voor iedere losse dag dezelfde voorwaarden als voor eendaagse evenementen binnen en buiten.
Kunt u duidelijk het onderscheid weergeven welke meerdaagse evenementen zijn afgelast tot 1 september en welke meerdaagse evenementen nog steeds doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat de omschrijving «meerdaagse evenementen met overnachting, waarbij bezoekers alleen toegelaten zouden worden met een coronatoegangsbewijs» onvoldoende duidelijkheid schept?
Uit gesprekken met de sector is gebleken dat de omschrijving soms voor verwarring zorgde. Het kabinet streeft altijd naar maximale helderheid in de communicatie over ingestelde coronamaatregelen. Bij signalen dat de boodschap onduidelijk is zijn we altijd bereid om hiernaar te kijken en deze weg te nemen.
Dat doen we door aanpassingen op onze communicatiekanalen (zoals in dit geval is gebeurd) en door het beantwoorden van individuele vragen, waar mogelijk met voorbeelden.
Heeft u ook signalen ontvangen dat toegestane meerdaagse evenementen, zoals congressen en beurzen, worden geannuleerd vanwege onduidelijke communicatie, waardoor wordt gedacht dat deze ook zijn afgelast tot 1 september?
Die signalen hebben mij inderdaad bereikt. Ik heb begrepen dat sommige (met name internationale) organisatoren in de veronderstelling waren dat er van een algeheel verbod op meerdaagse evenementen sprake was, terwijl meerdaagse zakelijke evenementen waarbij je elders overnacht gewoon doorgang konden vinden. Zo is dat destijds ook gecommuniceerd op rijksoverheid.nl.
Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is en onnodige economische schade toebrengt aan een nu toch al kwetsbare sector?
Verwarring is inderdaad onwenselijk. Los daarvan realiseert het kabinet zich heel goed dat een aantal sectoren, waaronder de evenementensector, hard getroffen zijn door de maatregelen die we als gevolg van de coronapandemie hebben moeten instellen. Om de economische schade als gevolg hiervan te verzachten heeft het kabinet extra steunmaatregelen getroffen voor deze sectoren, bovenop het generieke steunpakket. Zo konden evenementen gebruik maken van de garantieregeling voor evenementen (TRSEC) of van de aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE), waarbij in 2021 een deel van de gemaakte kosten werden vergoed.
Bent u bereid om de communicatiekanalen van de overheid dusdanig aan te passen dat eenvoudig een duidelijk onderscheid ontstaat tussen de meerdaagse evenementen die tot 1 september zijn afgelast en de meerdaagse evenementen die doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid daarin een niet-uitputtende lijst aan voorbeelden op te nemen, om ook de sector te helpen in hun communicatie naar derden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden teneinde de sector zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen geven?
Deze vragen zijn onbedoeld lang blijven liggen. Hiervoor bied ik de Kamer mijn excuses aan.
Het bericht ‘Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard’ |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard»?1
Ja.
Hoe zou u de beelden bij het nieuwsbericht, waarop te zien is dat een paardensporter haar paard meermaals hard slaat met een zweep terwijl haar coach het paard een vuistslag toebrengt en naar de deelnemer roept: «Raak hem hard. Raak hem!» typeren?
De beelden laten een verkeerde en ongepaste omgang met dieren zien.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
De Sectorraad paarden (SRP) heeft de gang van zaken veroordeeld. De SRP schrijft op haar internetsite dat Nederlandse paardensporters geschrokken zijn van de beelden en het gedrag van een Duitse deelnemers en coach tijdens het onderdeel paardrijden binnen de moderne vijfkamp op de Olympische Spelen en dat het gedrag van de deelnemer onacceptabel is. Ik deel het oordeel van de SRP2.
Erkent u dat het gebruik van een zweep als dwangmiddel in de Nederlandse paardensport gebruikelijk is?
Nee, een zweep als dwangmiddel is niet gebruikelijk. Naast de basisuitrusting van het harnachement wordt gebruik gemaakt van zo min mogelijk hulpmiddelen. Het niveau van de ruiter bepaalt welke hulpmiddelen nog extra gebruikt mogen worden. Het verschilt per discipline welke andere hulpmiddelen zijn toegestaan. Voor elk van deze hulpmiddelen geldt dat deze het welzijn van het paarden niet mag schaden. Misbruik van een paard door het gebruik van natuurlijke rijhulpmiddelen of kunstmatige hulpmiddelen (bijvoorbeeld zwepen of sporen) wordt niet getolereerd en kan leiden tot een tuchtrechtelijke procedure. Zweep- en sporengebruik is toegestaan om voor het paard de hulpen duidelijker te maken, maar niet om te straffen3.
Erkent u dat het gebruik van een zweep bij het paard voor pijn en stress zorgt?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het voor het paard beter is om zonder bit te rijden?2 Zo ja, welke inzet gaat u plegen om dit de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Het rijden met een bitloze optoming is over het algemeen niet meer of minder vriendelijk voor het paard dan het rijden met een bit. Het is de manier waarop met de betreffende optoming wordt omgegaan wat de gevolgen voor het paard zijn. Navraag bij de Sectorraad paarden leert dat het voor de paardensportbond KNHS belangrijk is om de basisprincipes van de dressuur te volgen, namelijk de «scala van de opleiding (africhting)». Hierin is het «aannemen van het bit» een belangrijk onderdeel van de opleiding van het paard. Deze basisprincipes worden onderwezen aan de ruiters en instructeurs. De KNHS is aangesloten bij de internationale hippische sportbond FEI. Ook de FEI hanteert deze basisprincipes. De jury beoordeelt bijvoorbeeld of het paard het bit afkauwt, of het licht schuimt, of het bit recht in de mond ligt, of de mond gesloten is (als de mond open is accepteert het paard het bit niet) en of de tong opgetrokken is of uitsteekt. Hiernaast zijn er strikte regels welk harnachement en hulpmiddelen zijn toegestaan. Deze zijn bijvoorbeeld te vinden in de KNHS Harnachementsgids.
Erkent u dat om paarden te trainen voor (top)paardensport er gebruik gemaakt wordt van systematische dwang en daarbij pijnmiddelen, angst en dominantie (bijvoorbeeld een paard «mentaal breken») ingezet worden?3
Zoals in de Gids voor Goede praktijken6 wordt aangegeven, wordt bij de training van paarden gebruik gemaakt van hulpmiddelen. Het paard wordt op een voorspelbare manier beloond en gecorrigeerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat paardenhouders weten hoe paarden leren. Het gebruik van hulpmiddelen dient weloverwogen en met basale kennis van functie, inwerking en risico’s te worden toegepast. In de omgang met paarden en in de training van paarden worden aanwijzingen gebruikt (bijvoorbeeld stemhulp, gewicht- of beenhulpen) om een paard aan te zetten tot reactie. Bij reactie op de vraag wordt het paard meteen beloond. Als de reactie van het paard niet herkend wordt en de ruiter/houder blijft vragen, is er sprake van een miscommunicatie en kan het paard in verwarring raken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een zweep. Een corrigerende tik met de zweep kan als hij op het juiste moment gegeven wordt bijdragen aan het leerproces. Echter als de zweep te laat of te hard gebruikt wordt gaat het zijn doel voorbij. Het paard maakt dan niet meer de associatie met datgene waarvoor hij gecorrigeerd moest worden en dan wordt het straffen. Straffen kan een paard nodeloos bang maken en heeft meestal een averechts effect.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat dergelijke dierenmishandeling bij trainingen voorkomt op recreatief- en professioneel niveau?
In het Convenant samenwerking dierenhandhaving worden de organisaties genoemd die in Nederland in het kader van dierenmishandeling de belangrijkste handhavingstaken verrichten met betrekking tot dieren, namelijk de politie, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst (LID). Bij een vermoeden van een strafbaar feit met betrekking tot dieren hanteren de handhavingspartners politie, NVWA en LID een door het Openbaar Ministerie (OM) opgesteld afwegingskader voor de inzet van strafrecht, bestuursrecht of een combinatie van beide. Het OM stelt dit afwegingskader op in overleg met de handhavingspartners.
Hoe beschermt u de intrinsieke waarde van het dier wanneer deze gebruikt of getraind wordt voor de paardensport?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gebeurt er met paarden in de Nederlandse topsport die niet langer (meer) kunnen presteren en hoe houdt u hier toezicht op?
Paarden die niet langer kunnen presteren in de Nederlandse topsport worden niet anders behandeld dan «gewone» paarden. Soms mogen ze hun oude dag slijten op de paardenhouderij waar ze gewoonlijk werden gehouden, soms op een speciale houderij voor oude paarden en soms gaan ze naar de slacht. Op de paardenhouderijen is het gewone toezicht van NVWA en LID van toepassing en op het slachthuis is er toezicht door de NVWA.
Gaan er subsidies vanuit het Rijk naar de paardensport om deze financieel bij te staan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
Zijn er subsidies vanuit het Rijk naar het Nederlandse paardensportteam dat meedeed aan de Olympische spelen gegaan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
NOC*NSF ontvangt van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een jaarlijkse instellingssubsidie. Hiermee wordt het landelijke topsportbeleid ondersteund. NOC*NSF en de sportbonden bepalen welke topsportprogramma’s en topsporters en talenten ondersteund worden.
Het totaal beschikbare budget voor topsport van NOC*NSF bedraagt in 2021 ca. € 52 mln. Hiervan is € 39 mln. afkomstig uit de instellingsubsidie topsportbeleid van het Ministerie van VWS.
Vanuit de topsportbegroting van NOC*NSF wordt onder andere geïnvesteerd in fulltime topsportprogramma’s en talentenprogramma’s van verschillende topsportbonden, waaronder de KNHS.
Aan de KNHS wordt voor de volgende programma’s subsidie toegekend uit de topsportbegroting van NOC*NSF:
Hoeveel paarden zijn er vanuit Nederland naar Tokio vervoerd voor de Olympische Spelen van 2021? Kunt u hierbij ook de paarden betrekken die niet door TeamNL gebruikt zijn?
Er zijn vijf paarden gecertificeerd vanuit Nederland voor de Olympische Spelen in Tokyo. Het gaat daarbij om paarden uit Duitsland. Hierbij is geen informatie beschikbaar of deze al dan niet door het Nederlandse team bereden en/of verzorgd zijn geweest (bron: systeem e-CertNL).
Is het bekend of het paard Saint Boy afkomstig is uit een Nederlandse stal of afkomstig is van een Nederlandse spermabank?
Dat is mij niet bekend. Zonder de unieke code als gedefinieerd in art. 1 onder 17 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 is het niet mogelijk gevalideerde afstammingsgegevens of herkomstgegevens van een paard te achterhalen.
Kent u het artikel «Zwendel rond elitepaarden: Letterlijk met handjeklap miljoenendeals gesloten»?4
Ja.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op misstanden binnen de paardenhandel? Zo ja, kunt u toelichten wat er gedaan wordt? Zo niet, wat gaat u hieraan doen?
De misstanden waar op wordt gedoeld in het artikel genoemd in vraag 15, zien op fraude. Fraude is niet acceptabel. Daar wordt op de gebruikelijke manier door de Belastingdienst en de FIOD toezicht op gehouden.
Hoe zou u de rol van Nederland in de internationale paardenhandel typeren? En acht u deze rol wenselijk, gelet op risico’s op fraude?
Nederland is internationaal een grote leverancier van paarden en kennis over paarden. Er is grote vraag naar Nederlands gefokte sportpaarden. Onduidelijk is wat deze rol voor invloed heeft op het risico voor fraude. Het gaat meestal om dure paarden die goed worden verzorgd om ze hun marktwaarde te laten behouden. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Hoeveel geld gaat er in Nederland om in de paardenhandel? En hoeveel in de internationale verkoop van Nederlandse paarden?
Gegevens rond de handel in en de verkoop van paarden worden niet centraal bijgehouden en een verantwoorde schatting over de gelden die daarmee gemoeid zijn, is niet te geven.
Erkent u dat het paardenpaspoort juridisch inhoudsloos is, door gebrekkige en/of foutieve registratie van de «eigenaar» van een paard? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Het paardenpaspoort maakt deel uit van het systeem rond de identificatie en registratie (I&R) van paarden. Door de inwerkingtreding van de Diergezondheidsverordening (Vo (EU) 2016/429) op 21 april van dit jaar, is dat I&R-systeem voor paarden aanzienlijk robuuster geworden. Zo moeten alle instellingen waar paarden worden gehouden een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) aanvragen en worden ze opgenomen in een door de overheid beheerde centrale database. De paarden die op die houderijen gewoonlijk worden gehouden moeten aan dat UBN via de paspoortgegevens gekoppeld worden. Dat proces loopt via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en is in volle gang. Zo wordt het inzichtelijk waar welke paarden staan. Het paardenpaspoort is een belangrijk document binnen het I&R-systeem. Dat wordt onderstreept door artikel 66 van VO (EU) 2019/2035 waarin wordt bepaald dat paarden ten alle tijden vergezeld dienen te gaan van dat paspoort.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het paard is als deze vier of vijf «eigenaren» heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, het is niet van belang of een paard één of vijf eigenaren heeft. Volgens het burgerlijk recht is een paard, net als elk ander dier, verhandelbaar en kan het eigendom zijn van meerdere eigenaren. Die eigenaren kunnen in een heel ander land wonen dan het land waar het paard gehouden wordt. Bij de verzorging van het paard gaat het dan ook om de houder van dat paard. De houder is degene die voor de dagelijkse gang van zaken rond het paard verantwoordelijk is. Hij of zij moet er op toezien dat wordt voldaan aan het gestelde in onder meer de artikelen 1.6 en 1.7 van het Besluit houders van dieren. Die houder van het paard kan de eigenaar zijn maar dat hoeft niet. Ook in de Diergezondheidsverordening (zie vraag 19) worden deze verschillende verantwoordelijkheden onderscheiden.
Hoe duidt u het dat de branche zelf aangeeft gevoelig te zijn voor perverse financiële prikkels? Wat gaat u doen om deze vorm van georganiseerde criminaliteit aan te pakken, waarbij het belang voor het paard centraal komt te staan?
De branche geeft zelf aan dat er veel met contant geld wordt betaald dan wel dat er internationale betalingen (vanuit belastingparadijzen) plaatsvinden. Het OM doet strafrechtelijk onderzoek indien daar aanleiding voor is. Zo heeft het recentelijk onderzoek gedaan naar een bekende paardenhandelaar uit Valkenswaard en de rechtbank heeft deze persoon in juni jl. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
De fraude in de paardenhandel ziet echter ook op het ontwijken of zelfs ontduiken van het betalen van belastingen. Zowel de kopende als de verkopende partij evenals de commissionairs hebben er dan belang bij dat hun inkomsten onzichtbaar blijven voor de autoriteiten. Dit alles maakt de branche gevoelig voor witwassen, zowel met betrekking tot gelden onttrokken aan de fiscaliteit als met betrekking tot reguliere criminele gelden. Indien daartoe aanleiding is wordt daartegen opgetreden. Zie ook antwoord op vraag 16.
Erkent u dat de handel in exclusieve spring- en dressuurpaarden gevoelig is voor fraude en witwaspraktijken, en dat dit schadelijk kan zijn voor het welzijn van paarden, doordat niet het belang van het paard, maar het financiële belang voorop staat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Er zijn aanwijzingen voor fraude en witwassen in de paardenhandel. Sportpaarden zijn dure paarden en worden over het algemeen dagelijks heel goed verzorgd. Fraude of witwassen zal zeker niet altijd in de weg staan aan het paardenwelzijn. In enkele specifieke witwasmethodieken waarbij het paard enkel als vehikel wordt gebruikt en/of wordt gedwongen bovenmatig te presteren kan het dierenwelzijn in het gedrang komen. Als dat het geval is, wordt gehandhaafd volgens het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Zie ook antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u bereid om een wettelijk paardenbesluit in te voeren, waarbij dieren niet alleen hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen, maar ook beschermd worden tegen systematisch leed veroorzaakt door het trainen van deze dieren voor onnatuurlijk gedrag ter vermaak van mensen?
Nee, in de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben veelal een speciale band met het paard. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is het uitrollen van het Keurmerk Paard en Welzijn. Een paardenhouderij die voldoet aan de eisen ontvangt een keurmerk als bewijs. Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de wettelijke termijn beantwoorden?
Zie uitstelbrief van 20 augustus 2021 met kenmerk DGA-DAD/21210690.8
Emancipatie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Hoe kan het integreren van de genderdimensie in het onderwijs en onderzoek slechts als aanbeveling geformuleerd worden indien het zo zou zijn dat het inhoudelijke oordeel hierover onderdeel vormt van de erkenningscriteria?2 Bent u bereid de Europese Commissie om opheldering te vragen?
De Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.3 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Er zijn vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Daarnaast doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Het integreren van de genderdimensie in onderwijs en onderzoek valt in deze categorie en is dus niet verplicht.
Wat is uw mening over de situatie dat de Europese Commissie de inhoudelijke criteria voor projecten en onderzoeken binnen Horizon Europe wil koppelen aan het voldoen aan specifieke gendercomponenten? Deelt u de mening dat het bijzonder risicovol is wanneer de kansen voor wetenschappelijk onderzoek vertroebeld gaan worden door bemoeienis op grond van politieke ambities? Gaat u bezwaar maken in Brussel over deze aantasting van de vrijheid van onderzoek en de vrije competitie?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen, maar de inhoud van plan wordt niet beoordeeld door de Europese Commissie.5 Zie ook het antwoord op vraag 1. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel.
Beseft u dat de Europese Commissie zich met haar gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 specifiek richt op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen? Hoe waarborgt u dat de Nederlandse vertaling van het beleid niet verder gaat dan uit de Europese plannen volgt?
Ja dat besef ik mij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stelt de Europese Commissie vier minimumeisen (publiek document, budget, data en training). Deze zien alleen toe op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen. Het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek hanteert echter bewust een definitie6 van diversiteit en inclusie die breder is dan alleen de man-vrouwverhouding, met als doel om obstakels die gelijke kansen in de weg staan voor zo veel mogelijk mensen aan te pakken of weg te nemen. De nationale adviescommissie heeft er op basis van het actieplan voor gekozen om deze breedte ook mee te nemen in de handreiking, zodat universiteiten handvatten krijgen om een gendergelijkheidsplan op te stellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. Daarmee is het aan de instellingen zelf om de Europese plannen te vertalen op hun eigen manier, met inachtneming van de eerdergenoemde minimale eisen.
Waarom doet de handreiking genderneutrale aanbevelingen, terwijl dat voor het bevorderen van gelijke kansen van mannen en vrouwen niet nodig is? Hoe past dit bij uw opvatting dat het gebruik van het woord genderneutraal onwenselijk is omdat het een verkeerde uitstraling heeft?
In de Emancipatienota staat dat het kabinet de voorkeur geeft aan de term genderdiversiteit in plaats van de term genderneutraliteit; het doel is niet eenvormigheid, maar juist ruimte voor meer keuzes.7 Ook de handreiking gaat voor het grootste deel uit van die brede diversiteit en ruimte voor keuze. Er wordt in de handreiking wel gerefereerd aan genderneutrale vacatures en -aanbevelingen bij benoemingen. In die gevallen is een genderneutrale benadering wenselijk, omdat een onderscheid ongelijkheid in de hand kan werken. Juist door genderneutrale formuleringen te gebruiken, wordt ruimte geboden aan diversiteit: mannen, vrouwen, en non-binaire personen.
Kunt u begrijpen dat mensen in het hoger onderwijs zich op goede gronden onprettig kunnen voelen bij het feit dat de handreiking zelfs controle wil over de fysieke omgeving, onder meer door kunst, namen en foto’s? Houdt u het voor mogelijk dat er voldoende verstandige mensen in de instellingen werken die ook zonder deze betutteling goede keuzes kunnen maken over dit soort punten?
De handreiking van de adviescommissie is bedoeld om instellingen handvatten te geven waarmee zij zelf een genderdiversiteitsplan kunnen opstellen. Van controle is dus geen sprake. Het reflecteren op de fysieke omgeving, bijvoorbeeld waar het gaat om zaken als toegankelijkheid, bewegwijzering en zichtbaarheid van rolmodellen, is iets waar de instellingen zelf over gaan. De handreiking biedt op dat gebied slechts enkele inspirerende voorbeelden om deze reflectie te faciliteren en schrijft niets voor.
Het bericht ‘Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat binnen het Europese innovatie- en onderzoeksprogramma Horizon Europe per 2022 geldt dat deelnemers, zoals onderzoeksorganisaties en hoger onderwijsinstellingen, moeten beschikken over een «Gender Equality Plan (GEP)» als verplicht criterium bij een onderzoeksaanvraag?
Ja. Een instelling dient een gendergelijkheidsplan te hebben bij het aanvragen van onderzoeksfinanciering, maar de Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.2 Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat een GEP moet voldoen aan vier voorwaarden, namelijk dat het een «publiek document» is, er «budget» is voor uitvoering van het plan, dat er «data» verzameld dient te worden over de medewerkers en hierop beleid moet worden gemaakt en dat er «trainingen» worden gegeven?2
Ja, dit zijn de vier door de Europese Commissie verplicht gestelde elementen.
Waarom heeft u ervoor gekozen hier bovenop een handreiking te vragen aan de adviescommissie van het «Actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek» waaruit extra maatregelen voortvloeien bovenop de eisen die door de Europese Commissie worden gesteld aan een GEP?
In het nationale actieplan voor diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek (hierna: actieplan) heb ik u geïnformeerd dat we al onze talenten en hun perspectieven moeten benutten om ons onderzoek en onderwijs aan de wereldtop te houden. Omdat de Europese Commissie voornemens was een gendergelijkheidsplan verplicht te stellen en we als Nederland succesvol willen blijven meedoen in het Europese onderzoek, heb ik de nationale adviescommissie gevraagd om een handreiking te schrijven om de instellingen ondersteuning te bieden bij het schrijven van een gendergelijkheidsplan. Met deze handreiking kunnen instellingen een gendergelijkheidsplan opstellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. De handreiking bevat geen extra verplichte maatregelen of eisen buiten de vier elementen (publiek document, budget, data en training) gesteld door de Europese Commissie. Op alle overige punten biedt de handreiking slechts inspiratie door het vermelden van goede voorbeelden.
Kunt u aangeven wat de «minimale» eisen zijn van de Europese Commissie waaraan een GEP dient te voldoen en welke maatregelen uit de handreiking van de adviescommissie verder gaan dan deze «minimale» eisen?
Er zijn drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. Ten eerste zijn er zoals u zelf aangeeft in vraag 3, vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Verderop in de handreiking zijn de zaken die betrekking hebben op een van deze verplichte elementen met een asterisk (*) aangegeven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Ten tweede doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Deze aanbevelingen zijn in de handreiking van de nationale adviescommissie aangegeven met een dubbele asterisk (**). Tot slot zijn alle elementen zonder asterisk suggesties van de nationale adviescommissie op basis van wetenschappelijke literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Ook deze zijn niet verplicht.
Waarom kiest de handreiking voor een zogenaamde «intersectionele aanpak», terwijl de Europese handreiking spreekt over het promoten van meer vrouwen in onderzoeks- en innovatieprogramma’s?3 Is de «intersectionele aanpak» een vereiste vanuit de Europese Commissie of enkel de invulling vanuit de adviescommissie?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven zijn er drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. De suggesties van de adviescommissie sluiten aan bij het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie. Het actieplan gaat uit van een brede definitie van diversiteit, die daarom vraagt om een intersectionele aanpak. Zoals in de handreiking staat vermeld gaat intersectionaliteit uit van het gegeven dat gender, culturele achtergrond, sociale klasse, seksuele oriëntatie en functiebeperking nauw met elkaar zijn verweven en dat dus ook binnen de categorie «gender» sprake is van diversiteit. Gender is altijd gekoppeld aan deze andere sociale categorieën.6 Dit maakt een intersectionele aanpak volgens de adviescommissie noodzakelijk voor het opstellen van een goed gendergelijkheidsplan. Dit is echter geen vereiste van de Europese Commissie.
Klopt het dat de handreiking van de adviescommissie enkel een suggestie is voor instellingen om op basis daarvan een GEP te maken? Op welke manier wordt dit voor instellingen duidelijk gemaakt?
Ja, de handreiking is bedoeld om instellingen op weg te helpen bij het opstellen van een gendergelijkheidsplan. De handreiking biedt instellingen concrete handvatten door te verwijzen naar literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Dit staat ook in de handreiking vermeld en het is ook op die manier door het ministerie gecommuniceerd aan de instellingen en aan uw Kamer.7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de handreiking bedoeld om te zorgen dat alle instellingen zonder problemen onderzoeksgeld kunnen blijven aanvragen in de EU.
Worden instellingen, naast de handreiking van de adviescommissie, ook geïnformeerd over wat de «minimale» eisen zijn die de Europese Commissie aan een GEP stelt? Zo ja, op welke manier?
Ja. Het Ministerie van OCW heeft na de definitieve vaststelling van de eisen in Horizon Europe in mei 2021 een informatiesessie georganiseerd voor betrokkenen van universiteiten, hogescholen en andere publieke kennisinstellingen. Daar is door het ministerie een presentatie gegeven over de eisen die de Europese Commissie aan gendergelijkheidsplan stelt. De Europese Commissie heeft een uitgebreide website met informatie en bied ook ondersteuning.8 Verder zijn de nationale contactpersonen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de verschillende programma’s onder Horizon Europe op de hoogte, zodat zij aanvragers kunnen ondersteunen met de juiste informatie.
Deelt u de mening dat het goed is om talentvolle vrouwen, net als talentvolle mannen, aan te moedigen om actief te worden binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s, maar dat bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten de kwaliteit van het onderzoek voorop dient te staan en niet de mate waarop een Gender Equality Plan spreekt over bijvoorbeeld «intersectionaliteit»? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen. De Europese Commissie geeft in voorlichting over deze eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.9 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel. Verder onderschrijf ik dat het goed is om talentvolle vrouwen aan te moedigen om actief te worden binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u op 1 september 2020 een nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek naar de Kamer stuurt en dat u daarin met geen woord rept over het voornemen van de Europese Commissie om met ingang van 2022 elke publieke juridische entiteit moet beschikken over een gendergelijkheidsplan (gender equality plan – GEP) om in aanmerking te komen voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon Europe, terwijl u in het vroege voorjaar van 2020 al van dit voornemen afwist?1
Ik heb op 1 september 2020 een nationaal actieplan voor meer diversiteit in onderwijs en onderzoek gelanceerd omdat onderwijs en onderzoek worden verrijkt door de aanwezigheid van diversiteit in perspectieven, en een diverse en inclusieve werk- en leeromgeving zorgt ervoor dat talent optimaal kan worden benut. Ik heb uw Kamer in september 2020 via het actieplan geïnformeerd over het voornemen van de Europese Commissie. Op pagina 13 van het actieplan staat onder de vierde ambitie: «De Europese Commissie overweegt om institutionele genderplannen verplicht te stellen voor financiering uit Horizon Europe, het nieuwe Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.» In november 2020 heb ik u hier nogmaals over geïnformeerd in de beantwoording van uw schriftelijke vragen over het nationale actieplan: «De Europese Commissie zet ambitieuze stappen op het gebied van genderdiversiteit. Zo worden diversiteitsplannen vanaf 2022 verplicht gesteld voor alle universiteiten die financiering uit Horizon Europe willen verkrijgen. Met dit actieplan positioneren we onze instellingen om hier op tijd klaar voor te zijn.»2 Om de instellingen goed voor te bereiden heb ik de nationale adviescommissie gevraagd om een handreiking op te stellen. De stakeholders zijn daarin zorgvuldig meegenomen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nu, na de tekorten op de begroting ondanks de 8,5 miljard euro van het Nationaal Programma Onderwijs, voor de tweede keer in korte termijn blijkt dat u de Kamer onvolledig informeert? Hoe duidt u dit in relatie tot de urgente opgave om de rol van de Kamer als tegenmacht tegenover de regering te versterken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van het verzoek van de commissie OCW van 11 juni 2020 om de Kamer te informeren over het verloop van de discussies over de gendergelijkheidsstrategie en eventuele nieuwe wetsvoorstellen en beleidsvoorstellen die voortkomen uit deze strategie?2
Het kabinet heeft haar positie over de gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 bekendgemaakt middels het betreffende BNC-fiche dat uw Kamer ontving op 14 april 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2861). Op 3 december 2020 vond een informele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSBVC) plaats, waar een beleidsdebat over de implementatie van de gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 stond geagendeerd. Middels de geannoteerde agenda is de inzet van Nederland (in lijn met de BNC-fiche) voor het beleidsdebat aan de Kamer gecommuniceerd. Het verslag van de informele Raad WSBVC van 3 december 2020, met onder andere een terugkoppeling van het beleidsdebat over de gendergelijkheidsstrategie, is op 15 december met uw Kamer gedeeld.
Wanneer zijn de relevante stakeholders, zoals de universiteiten, op de hoogte gesteld van deze voorwaarde?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De stakeholders waren tijdens het schrijven van het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om institutionele genderplannen verplicht te stellen voor financiering uit Horizon Europe. Vervolgens zijn de koepelorganisaties tijdens reguliere overleggen met het ministerie meegenomen in de ontwikkelingen. Tot slot heeft het ministerie in mei 2021 na de definitieve vaststelling van de eisen in Horizon Europe een informatiesessie georganiseerd voor betrokkenen van universiteiten, hogescholen en andere publieke kennisinstellingen om de eisen en de handreiking toe te lichten. Verder zijn de nationale contactpersonen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de verschillende programma’s onder Horizon Europe op de hoogte, zodat zij aanvragers kunnen ondersteunen met de juiste informatie.
Wat zijn precies de vereisten vanuit de Europese Commissie en wat zijn daadwerkelijk vereisten en wat zijn wensen?
Er zijn drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen door de Europese Commissie, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. Ten eerste zijn er zoals u zelf aangeeft in vraag 3, vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Verderop in de handreiking zijn de zaken die betrekking hebben op een van deze verplichte elementen met een asterisk (*) aangegeven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Ten tweede doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Deze aanbevelingen zijn in de handreiking van de nationale adviescommissie aangegeven met een dubbele asterisk (**). Tot slot zijn alle elementen zonder asterisk suggesties van de nationale adviescommissie op basis van wetenschappelijke literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Ook deze zijn niet verplicht. De Europese Commissie geeft in voorlichting over deze eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld. 5 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ondanks de verplichtingen vanuit Horizon toch voldaan wordt aan de motie van het lid Wiersma c.s. die de regering verzoekt om geen cijfers bij te houden met betrekking tot de etnische of migratieachtergrond van studenten en medewerkers?3
De Europese Commissie vraagt om het bijhouden van cijfers over de man-vrouwverhouding van verschillende functiecategorieën. Deze cijfers worden nu reeds door alle instellingen bijgehouden. De motie van het lid Wiersma cs. vraagt om geen cijfers bij te houden met betrekking tot etnische of migratieachtergrond. Dit soort cijfers zijn geen onderdeel van de eisen van de Europese Commissie inzake het gendergelijkheidsplan.
Welke rol heeft u in relatie tot de beoordelingscriteria die de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) opstelt? Aan welke wettelijke kaders moet de NWO zich houden met betrekking tot het opstellen van beoordelingscriteria?
Onderdeel van de wettelijke taak van NWO is het toewijzen van middelen voor wetenschappelijk onderzoek. Die taak is vastgelegd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. Verder dienen alle (zelfstandige) bestuursorganen zich bij het verstrekken van subsidie te houden aan de Algemene wet bestuursrecht. De wijze waarop NWO het beoordelen van voorstellen invult, valt binnen de vrijheid van NWO als zelfstandig bestuursorgaan. Ik heb dus geen directe rol in relatie tot de beoordelingscriteria die NWO opstelt.
Het bericht 'Kabinet biedt excuses aan voor oude transgenderwet' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Lisa van Ginneken (D66), Sylvana Simons (BIJ1), Barbara Kathmann (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de regering met de Kamer delen waarom de tegemoetkomingsregeling nog niet bekend is gemaakt, ondanks eerdere toezeggingen dit voor 1 juli te doen? Wanneer wordt de regeling dan wel verwacht?1
In onze brief aan uw Kamer van 30 november 2020 hebben wij aangegeven dat de onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de zomer van 2021 gepubliceerd zou worden. Het is gebleken dat de totstandkoming van de regeling en het voorbereiden van de uitvoering meer tijd vereisten dan op voorhand was ingeschat. Zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, is de regeling aangeboden voor publicatie in de Staatscourant, zodat vanaf 18 oktober 2021 kan worden gestart met de uitvoering.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in het proces dat leidde tot het kabinetsvoornemen van november 2020 waarin de excuses werden aangekondigd en een tegemoetkomingsregeling in het vooruitzicht werd gesteld?
Voorafgaand aan de brief van 30 november 2020 heeft het Transgender- en Interseksecollectief2 (hierna: het Collectief) tijdens een overleg in juni 2020 de aansprakelijkstelling en de persoonlijke verhalen die daarachter schuil gaan mondeling toegelicht. Tijdens dit overleg is door de Staat ingegaan op de juridische weging van de aansprakelijkstelling. Daarna is er voor de besluitvorming over de brief in de ministerraad een ontmoeting geweest met een kleine afvaardiging van het Collectief. Kort voor verzending van de brief aan uw Kamer is in een bijeenkomst met het Collectief namens de Staat excuses gemaakt voor het aangedane leed en de verdere inhoud van het kabinetsstandspunt toegelicht. In reactie op het kabinetsstandpunt heeft het Collectief aangegeven zich onvoldoende betrokken te hebben gevoeld in het proces van de totstandkoming van de kabinetsreactie. Dat trekken wij ons zeer aan en daar hebben wij lessen voor het vervolg uit getrokken.
Over de vormgeving van de erkenning en excuses hebben constructieve besprekingen met het Collectief plaatsgevonden. De (contouren van de) tegemoetkomingsregeling is ook meerdere keren met het Collectief besproken. Met inachtneming van de door het Kabinet gestelde kaders van 30 november heeft het Collectief inbreng geleverd. Deze inbreng is zeer waardevol gebleken bij het vormgeven van de regeling en heeft op onderdelen geleid tot aanscherpingen. In aanloop naar én tijdens de uitvoering van regeling hechten wij sterk aan het voortzetten van de afstemming en samenwerking met het Collectief. Op die manier kunnen wij gezamenlijk inzetten op zaken als het vergroten van de bekendheid van de regeling, het opstellen van het aanvraagformulier en het signaleren van potentiele knelpunten gedurende de uitvoering van de regeling.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in de uitwerking van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de regering het bedrag van € 5.000 voor de hoogte van de tegemoetkoming toelichten en hierbij specificeren waarom voor de hoogte van het bedrag de tegemoetkomingsregeling voor misstanden in de Jeugdzorg als norm is genomen en niet het (viervoudige) bedrag wat in Zweden is toegekend aan benadeelden van vergelijkbare transgenderwetgeving waar aldaar in 2018 excuses voor is gemaakt?
We hebben kennisgenomen van de hoogte van de tegemoetkoming in de Zweedse regeling. Deze regeling is met name als een inspiratiebron gebruikt voor een zorgvuldige inrichting en uitvoering van de Nederlandse tegemoetkomingsregeling. Wij hebben bij het bepalen van de hoogte aansluiting gezocht bij een eerder in Nederland toegekende onverplichte tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000. We realiseren ons dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Is de regering bereid de definitieve tegemoetkomingsregeling aan de Tweede Kamer voor te leggen, alvorens tot uitvoering hiervan over te gaan?
In de Kamerbrief van 30 november 2020 hebben wij de kaders van de regeling voor u geschetst. In de afgelopen maanden hebben wij de regeling binnen deze kaders nader uitgewerkt. De definitieve tegemoetkomingsregeling wordt, zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee krijgen gedupeerden duidelijkheid over de precieze inhoud en reikwijdte van de regeling. Wij hechten er sterk aan om deze duidelijkheid aan betrokkenen te verschaffen. De uitvoering van de regeling start per 18 oktober 2021. Vanaf dat moment kunnen gedupeerden een aanvraag indienen bij uitvoerende instantie Dienst Uitvoering Subsidies-Instellingen (DUS-I). De Publicatie is tevens het startsein voor DUS-I om de aankomende periode, in overleg met onder andere het Collectief te werken aan de laatste voorbereidende activiteiten. De communicatie, het vergroten van de bekendheid van de regeling en het opstellen van het aanvraagformulier zijn hier belangrijke onderdelen van.
Is de regering bereid deze vragen vóór 1 september te beantwoorden?
Ja.
Extra steun voor afgelaste festivals en evenementen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Evenementenbranche eist duidelijkheid en extra steun»1 en Roep om compensatie voor kleinere feesten: «Rijk draagt schuld»2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel verliezen, vanwege het plotselinge annuleren van festivals en andere evenementen, festivals en evenementen zullen gaan hebben? Hoeveel mensen zijn (of worden) er hierdoor ontslagen?
Er geldt vanaf 10 juli 2021 een verbod op ongeplaceerde evenementen. Vanaf 14 augustus 2021 geldt dat ongeplaceerde evenementen alleen onder strikte voorwaarden zijn toegestaan tot een bezoekersaantal van 750 personen. Het verbod op meerdaagse evenementen met overnachting loopt tot 1 september a.s. Een dertigtal evenementen heeft zich aangemeld voor de garantieregeling voor die periode. Daarnaast zijn bijna 200 evenementen in beeld doordat zij zich hadden aangemeld om gebruik te maken van Testen voor Toegang. Per brief van 13 juli en 27 juli3 jl. bent u geïnformeerd over de verruiming van de garantieregeling en een aanvullende tegemoetkoming voor evenementen. Hiermee worden bedrijven in de evenementensector gesteund, kunnen verliezen beperkt worden en kan werkgelegenheid behouden blijven. Er is geen overzicht over de precieze verliezen waar u naar vraagt.
In hoeverre worden al deze kosten gedekt door de garantieregeling (TRSEC), Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
De NOW biedt ondersteuning in de loonkosten om werkgelegenheid te kunnen behouden, en de TVL biedt ondersteuning in de vaste lasten van de ondernemer. Voor zover ondernemers in de evenementensector voldoen aan de voorwaarden voor deze regelingen, kunnen zij hiervan gebruik maken op de zelfde voet als ondernemers in andere sectoren. Er is geen overzicht over het specifieke gebruik door de evenementensector. De Garantieregeling ziet op gemaakte en verplichte kosten van de projectorganisatie van evenementen.
Kunt u daarbij aangeven hoeveel festivals en evenementen geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
De garantieregeling richt zich op organisatoren, die voorheen een annuleringsverzekering tegen een pandemie hadden. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd zijn daarnaast een kleine 200 evenementen tot 14 augustus 2021 in beeld die niet onder de garantieregeling vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vergunningsplichtige, kleinere lokale evenementen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat als festivals een dag van tevoren te maken krijgen met een afgelasting zij 20 procent van de kosten moeten dragen?
Ja. Vanwege de snelle inwerkingtreding van het verbod van 9 juli 2021 heeft het kabinet daarom besloten de 20% terugbetalingsverplichting van de subsidie tot 3 september a.s. te laten vervallen.
Bent u bereid om, vanwege deze plotselinge annuleringen, de garantieregeling voor de nu geannuleerde festivals en evenementen te verhogen naar 100 procent? Zo nee, bent u dan bereid om via een andere manier deze sector financieel te ondersteunen?
Ja. U bent hier per brief van 13 juli 2021 over geïnformeerd.
Klopt het dat vanwege de voorwaarden van de garantieregeling, onder andere het moeten hebben van een annuleringsverzekering bij een voorgaande editie, veel evenementen geen aanspraak kunnen maken op deze garantieregeling? Klopt het dat er festivals zijn die vanwege het nog ontbreken van een vergunning geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
Het hebben van een annuleringsverzekering voor een (geplande) editie waarin het pandemierisico niet wordt uitgesloten is inderdaad een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de garantieregeling. De aanleiding was immers het wegvallen van deze dekking bij verzekeraars.
Binnen de garantieregeling is bij vergunningplichtige evenementen een vergunning óf een door het bevoegde gezag schriftelijk kenbaar gemaakt voornemen tot verlening van die vergunning nodig om over te gaan tot betaling. Een vergunning (of schriftelijke bevestiging van het voornemen tot vergunningverlening) moet zijn afgegeven voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod en behoeft pas bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden overgelegd. Dat wil zeggen, pas bij het verzoek om uitbetaling nadat een verbod en annulering hebben plaatsgevonden.
Bent u daarom bereid om de voorwaarden voor de garantieregeling aan te passen zodat meer evenementen gebruik kunnen maken van hoognodige garantieregeling?
In de brief van 13 juli jl. bent u op de hoogte gesteld dat de voorwaarden van de garantieregeling worden verruimd. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd om met een aanvullende tegemoetkoming evenementen te komen, om organisatoren die niet in aanmerking komen voor de garantieregeling steun te bieden.
Bent u ook bereid om gages van niet-EU-artiesten (zoals Britse artiesten) ook onder de garantieregeling te laten vallen?
Dit is inderdaad een van de verruimingen van de garantieregeling die ter goedkeuring voor wordt gelegd aan de Europese Commissie.
Kunt u garanderen dat er geen nadelige financiële gevolgen zijn door de samenloop van de garantieregeling, NOW en TVL?
Voor de NOW geldt indien een onderneming gebruik maakt van andere regelingen naast de NOW, anders dan de TVL, deze mogelijk worden gezien als omzet voor de NOW-regeling. Uitgangspunt hierbij is dat de omzet bestaat uit inkomsten die toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteit van een onderneming.
Het kan per onderneming verschillen of de inkomstem uit de garantieregeling toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteiten van de onderneming. Als dit het geval is, wordt dit gezien als omzet voor de NOW.
Andersom geldt dat loonkosten waarvoor de organisator in aanmerking komt op grond van de NOW-regeling, niet in aanmerking komen als subsidiabele kosten onder de garantieregeling.
Voor de TVL geldt dat COVID-gerelateerde subsidies niet worden meegerekend als omzet in de berekening van de TVL-vergoeding.
Kunt u festivals en de evenementenbranche (financiële) duidelijkheid geven over evenementen die kort na 14 augustus, zoals bijvoorbeeld Lowlands en Down The Rabbit Hole, gepland staan?
Omdat het kabinet op 13 augustus 2021 zou gaan beslissen over het besluit over het loslaten of verlengen van het verbod op ongeplaceerde evenementen na 13 augustus 2021 is de verruiming van de garantieregeling met 3 weken na 13 augustus verlengd tot en met 3 september 2021.
Deelt u de mening dat deze festivals en evenementen ook aanspraak dienen te maken op de garantieregeling als zij zelf besluiten om het evenement te annuleren?
Nee, alleen indien er een verbod van Rijkswege is op evenementen kunnen organisatoren aanspraak maken op de garantieregeling of de aanvullende tegemoetkoming evenementen. Het Rijk geeft geen financiële steun als om andere redenen een evenement niet door gaat, bijvoorbeeld wanneer te weinig kaarten zijn verkocht.
Kunt u deze vragen voor het debat van woensdag beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor dit debat te beantwoorden.
Het verdwijnen van BVN |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland (SNBN) van 29 juni jl. inzake onbereikbaarheid BVN per 1 juli 2021 voor Nederlanders buiten Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat met het wegvallen van BVN via de satelliet per 1 juli jl. veel Nederlanders geen toegang meer hebben tot kwalitatief en onafhankelijk nieuws, actualiteitenprogramma's, informatie over politieke partijen, Dodenherdenking, Prinsjesdag, Andere Tijden en andere Nederlandse programma’s?
Ik ben me er bewust van dat er consequenties zijn verbonden aan het stoppen van de wereldwijde dekking van BVN voor Nederlandstaligen die zich in de betreffende landen bevinden. Het stoppen van de Vlaamse financiële bijdrage (EUR 990.000 in 2020) aan BVN betekent echter een significante afname van de inkomsten van BVN. In 2020 bedroegen de bijdragen van de NPO en OCW resp. EUR 1,63 mln. en EUR 1,58 mln. De voornaamste kostenpost van BVN zijn de contracten met de verschillende satellietdistributeurs. Zoals ik u in mijn brief2 van 9 april 2021 heb geïnformeerd betekent het teruglopen van deze inkomsten dat de huidige wereldwijde satellietdekking van BVN niet langer in stand gehouden kan worden. De content van de publieke omroep blijft echter via de app en website van BVN beschikbaar. Daarnaast is het grootste deel van de content van de publieke omroep wereldwijd ook via NPO Start3 beschikbaar. Om toegang tot deze content te krijgen, adviseert de NPO een internetsnelheid van 8 mbps.4 Met een lagere internetsnelheid kan men wel uitgesteld de programma’s terugkijken, of via de online radio van de publieke omroep of via artikelen en liveblogs op de app of de website van de NOS toegang krijgen tot kwalitatief en onafhankelijk nieuws en actualiteiten.
De NPO heeft de wettelijke taak om media-aanbod te verspreiden voor Nederlandstaligen in het buitenland conform artikel 2.2 tweede lid, onderdeel k, van de Mediawet 2008. Met de beschikbaarheid van de content van de publieke omroep via BVN en via NPO Start voldoet de NPO aan deze wettelijke bepaling. Er is geen wettelijke verplichting dat de BVN-programmering volledig en daadwerkelijk bereikbaar moet blijven voor alle Nederlanders wereldwijd. De NPO moet een constante afweging maken in investeren in diensten zoals BVN en NPO Start en investeren in programmering. Dit zijn bij gelijkblijvende budgetten communicerende vaten, waarbij de NPO altijd de kosten tegen de baten moet afzetten.
Bent u het ermee eens dat met het wegvallen van de BVN-satellietverbinding voor veel Nederlanders in veel delen in de wereld, het de facto onmogelijk voor hen geworden is om BVN-programmering te ontvangen nu in veel delen van de wereld toegang tot breedband internet überhaupt niet of onvoldoende bestaat en/of financieel niet haalbaar is voor de Nederlander ter plaatse?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de BVN programmering volledig en daadwerkelijk bereikbaar moet blijven voor alle Nederlanders wereldwijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit te herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid opnieuw met de Vlaamse overheid in overleg te treden over een hernieuwde vorm van samenwerking in BVN? Zo nee, waarom niet?
In de mediabegrotingsbrief5 van 19 november 2020 heb ik u geïnformeerd over de resultaten van mijn bilateraal overleg met mijn Vlaamse ambtscollega Minister Dalle. In dat overleg heeft Minister Dalle aangegeven dat het besluit van Vlaanderen definitief is, maar dat Vlaanderen mee zal werken aan een ordentelijke afbouw van de bijdrage van Vlaanderen aan BVN in 2021. Met mijn brief6 van 9 april 2021 heb ik u geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt over de afbouw van de bijdrage van Vlaanderen aan BVN. Deze zijn per 1 juli 2021 geëffectueerd. De gesprekken tussen Nederland en Vlaanderen over verdere samenwerking op het (bredere) terrein van media lopen, zowel op ambtelijk niveau tussen de beide departementen als op omroepniveau tussen de VRT en de NPO. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de vorderingen op dat gebied.
Het bericht ‘Boos: influencers zetten 6500 doden in Qatar opzij voor gratis trip naar WK 2022’ |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van Boos over «influencers zetten 6.500 doden in Qatar opzij voor gratis trip naar WK 2022»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de beïnvloeding van maatschappelijke discussies via influencers, zoals in de aflevering betoogd door onderzoeker Roel Lutkenhaus? Deelt u zijn constatering dat influencers grote invloed hebben op het agenderen van thematiek binnen maatschappelijke discussies?
De zogeheten influencer marketing heeft de afgelopen jaren een vlucht genomen en is ook in ons land een reguliere bedrijfstak geworden. Ik ben met dhr. Lutkenhaus van mening dat we de invloed hiervan serieus moeten nemen. Het is daarom goed dat door de toepassing van de reclameregels uit de Mediawet op de kanalen van deze nieuwe beroepsgroep toezicht gehouden kan worden.
Ten aanzien van het bereik van influencers op maatschappelijke thema’s kunnen de cijfers uit het Digital News Report 2021 van het Commissariaat voor de Media als indicatie dienen.2 Hieruit blijkt dat voor 9 procent van ondervraagden sociale media de voornaamste nieuwsbron is. 37 procent had sociale media in de voorafgaande week gebruikt als bron van nieuws. Aan deze laatste groep is gevraagd aan welke type gebruiker op sociale media men het meeste aandacht besteedt als het gaat om nieuws. De positie van influencers als voornaamste bron van nieuws varieert hier per platform: van 2 procent op Facebook tot 17 procent op Instragram. Zowel de categorie «Traditionele nieuwsmedia of professionele journalisten» als «Gewone mensen» worden op alle onderzochte platforms vaker genoemd als voornaamste bron van nieuws.
Klopt het dat online influencers momenteel de verplichting hebben om transparant te zijn naar de kijkers wanneer hij/zij sponsoring of betaling ontvangt om een bepaalde boodschap naar buiten te brengen binnen het online audiovisuele domein?
Ja, in de Mediawet 2008 zijn regels opgenomen voor mediadiensten op aanvraag, waaronder regels met betrekking tot transparantie van reclame, sponsoring en productplaatsing. Deze nieuwe regelgeving wordt op dit moment door het Commissariaat omgezet in een beleidsregel waarin verder wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden een online influencer kan kwalificeren als mediadienst op aanvraag. Deze regels uit de Mediawet zien overigens alleen op video’s.
Het gaat hier om een relatief nieuw domein voor mediatoezicht en een in potentie zeer omvangrijke doelgroep. Het is aan het Commissariaat om tot een duidelijke, evenwichtige en uitvoerbare uitwerking te komen. Het Commissariaat heeft hiertoe de beleidsregel onlangs geconsulteerd. Op basis van de reacties wordt momenteel beoordeeld of het wenselijk is om de doelgroep van deze regels te beperken, zodat niet iedereen die video’s plaats op platforms en daarmee geld verdient aan alle regels moet voldoen. Zo is er waarschijnlijk een grote groep die als hobby video’s plaatst, daar nauwelijks geld mee verdient en ook geen of weinig impact heeft. Het Commissariaat werkt bij het uitwerken samen met toezichthouders uit andere lidstaten. Nederland is actief lid van een subgroep van de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) waarin gezamenlijk onderzocht wordt hoe deze nieuwe doelgroep het best gedefinieerd en gereguleerd kan worden.
Op welke manier wordt het momenteel voor kijkers duidelijk gemaakt dat ze naar gesponsorde content kijken? Kunt u hier een aantal concrete voorbeelden van geven?
Dat gebeurt bijvoorbeeld door een gesproken of schriftelijke vermelding in de video als «het volgende onderdeel is gesponsord door...» of «ik heb deze producten gekregen van...», of door gebruik te maken van een hastag zoals «#ad».
Hoe vaak heeft het Commissariaat voor de Media inmiddels sancties opgelegd aan online influencers vanwege het niet naleven van reclameregels in het online audiovisuele domein? Hoe vaak had dit te maken met onvoldoende transparantie over sponsoring of betaling?
Aangezien de beleidsregel over online influencers nog uitgewerkt wordt, is het opleggen van sancties door het Commissariaat voor de Media aan online influencers tot op heden niet aan de orde geweest. Klachten over niet naleven van reclame- of sponsorregels door online influencers kunnen al wel bij het Commissariaat worden ingediend.
Hoe vaak heeft de Stichting Reclame Code inmiddels sancties opgelegd aan online influencers vanwege het niet naleven van reclameregels in het online audiovisuele domein? Hoe vaak had dit te maken met onvoldoende transparantie over sponsoring of betaling?
Sinds de inwerkingtreding in 2014 van de Reclamecode Social Media en Influencer marketing (RSM) heeft de (voorzitter van de) Reclame Code Commissie zo’n 22 klachten in behandeling genomen waarbij beoordeeld is of het voldoende transparant was dat er sprake was van reclame. Daarbij was in 12 gevallen sprake van het ontbreken van een (duidelijke) vermelding. Hierop worden de adverteerder én de influencer aangesproken. In al deze gevallen is de uitspraak van de Commissie opgevolgd en is naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie alsnog een (duidelijke) vermelding toegevoegd.
Het niet opvolgen van een uitspraak leidt tot een vermelding als «non-compliant» op de website van de Stichting Reclame Code. Bij herhaalde of ernstige overtredingen kan de Commissie besluiten een «alert» te verspreiden via een persbericht in landelijke media. Hier is voor wat betreft influencer marketing nog geen sprake van geweest. De Reclame Code Commissie is – met uitzondering van regels ten aanzien van alcoholreclame – niet sanctiebevoegd.
Erkent u, mede ingegeven door deze aflevering van BOOS, het probleem dat regimes van onvrije landen steeds vaker online influencers inzetten om het imago van een land of regime te promoten, zonder dat het voor de vaak jonge kijkers inzichtelijk is gemaakt door wie deze informatie is gesponsord of betaald? Zo ja, deelt u de mening dat het dan van belang is om te weten hoe groot dit probleem precies is en het dus van belang is de inventarisatie zoals gevraagd in de motie El Yassini2 uit te voeren? En zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om de transparantie hierover te verbeteren?
Op basis van de Mediawet 2008 dienen online influencers die zich tegen betaling met een boodschap tot het Nederlandse publiek richten, daarover transparant te zijn. Dit vraagt van adverteerders en sponsors, waaronder dus ook overheden van andere landen dat zij deze verplichting eerbiedigen.
Influencers die als commerciële mediadienst op aanvraag kunnen worden aangemerkt, vallen onder toezicht van het Commissariaat voor de Media. Op hen zijn onder andere de regels voor sponsoring en reclame van toepassing. Klachten daarover kunnen bij het Commissariaat worden ingediend.
De verkeersondersteuning bij wielerwegwedstrijden |
|
Mahir Alkaya (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat wielerwegwedstrijden nog steeds onder druk staan en dit probleem steeds groter lijkt te worden, omdat er een gebrek is aan beschikbare capaciteit voor de begeleiding van wielerkoersen bij het Team Motorondersteuning van de Landelijke Eenheid van de politie én bij de regionale eenheden?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat de tekorten bij de politie er niet toe zouden moeten leiden dat wielerwegwedstrijden ingekort of geannuleerd dreigen te worden, maar dat naar andere oplossingen gezocht moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig overleg geweest en is onderzoek gedaan naar knelpunten en oplossingen om wielerkoersen veilig te kunnen organiseren.
Bij de voorbereiding op concrete koersen is de politie altijd bereid mee te denken over oplossingen zodat de koers doorgang kan vinden. Te denken valt aan het aanpassen van de route of meer inzet van statische verkeersregelaars. Dit soort overleg tussen de organisatoren en de politie heeft tot goede afspraken geleid over de inzet van de politie bij de Binckbank Tour, de Ladies Tour en de Amstel Gold Race.
In het algemeen geldt dat de politie de afgelopen periode door de inzet bij de Covid-19 pandemie zwaar onder druk staat. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de burgemeesters opgeroepen om de politie de komende periode rust te gunnen om te kunnen herstellen van deze grote inspanningen en terughoudend te zijn met het toestaan van evenementen. Ook wielerrondes vallen hieronder.
Wat is de voortgang van de gesprekken die u hierover heeft gehad of nog zult hebben met de politie, de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) en NOC*NSF, om te komen tot de uitvoering van een maatregelenpakket over de inzet van politie bij wielerkoersen?
De belangrijkste regierol voor de uitvoering van de zogenaamde no-regret maatregelen ligt bij de KNWU. Politie, KNWU en organisatoren zijn constructief met elkaar in overleg om deze maatregelen uit te voeren.
Bespreekt u bij uw gesprekken met de politie, KNWU en NOC*NSF tevens of er oplossingen te vinden zijn om de begeleiding van wielerwedstrijden te laten uitvoeren door goed opgeleide, gecertificeerde Motor-Verkeersregelaars, zodat de politie minder belast hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Alle betrokken partijen treffen eerst een aantal andere maatregelen, zoals ook naar voren komt uit het onderzoek. Zo kan met voldoende statische verkeersregelaars en verkeersmaatregelen de inzet van politiemotorrijders gereduceerd worden. Daarnaast zal conform de motie van leden Alkaya en Heerema van 8 juli 20214 bezien worden of een pilot uitgevoerd kan worden om te onderzoeken of er met deze maatregelen kan worden bijgedragen aan een oplossing voor deze problematiek.
De effecten van dit alles moeten eerst bezien worden voordat een inzet van burger motorbegeleiders als verkeersregelaars overwogen kan worden die verder gaat dan thans mogelijk is binnen de huidige wet- en regelgeving.
Wordt ook overwogen of een wielerkaravaan een officiële juridische status op de openbare weg kan krijgen waarbinnen de Motor-Verkeersregelaars ook bepaalde, in de Wegenverkeerswet vastgelegde, bevoegdheden krijgen? Onderschrijft u dit advies, zoals ook is weergegeven in het rapport van Mobycon? Zo nee, waarom niet? Wat is hierop tegen? Welke voortgang wordt op dit punt gemaakt en op welk moment kunnen er resultaten worden verwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven geantwoord zijn er verschillende mogelijkheden om een wielerwedstrijd veilig te organiseren, is de politie altijd bereid daarover mee te denken en zijn de KNWU, organisatoren en de politie met elkaar in gesprek om tot oplossingen te komen. Alle betrokken partijen hebben de aanbevelingen uit het onderzoek onderschreven. Zoals aan Uw Kamer bij voortgangsbrief verkeersveiligheid van 14 december 2020 gemeld, is afgesproken eerst de zogenaamde no-regret maatregelen uit het rapport uit te voeren.
De no-regret maatregelen zijn als volgt:
Veel koersen hebben door de Covid-19 pandemie niet kunnen plaatsvinden en de politie zal de komende tijd vanwege de noodzaak tot herstel na de corona-pandemie wellicht minder kunnen leveren dan normaal. Zoals toegezegd, worden de no-regret maatregelen uitgevoerd. Deze inzet is erop gericht om aan het einde van het wielerseizoen 2022 het effect van deze no-regret maatregelen in beeld te hebben. Echter, omdat vanwege COVID-19 wielerkoersen in 2021 niet hebben plaatsgevonden of anders georganiseerd zijn, kan het zijn dat het nog niet mogelijk is een goed representatief beeld voor de evaluatie te krijgen. De voorbereidingen voor het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden zetten we zo spoedig mogelijk in gang.
Bent u bekend met de brief van het Landelijk Platform Motor-Verkeersregelaars (LP-MVR)?4 Wat is uw reactie op het voorstel om voor de korte termijn tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door onder toezicht van de Politieacademie een gereguleerde pilot te houden, waardoor wedstrijden in de nabije toekomst doorgang kunnen blijven vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er om op korte termijn tot oplossingen te komen voor de inzet van motorondersteuning bij wielerwedstrijden in 2021? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De aankoop van het ANP om politiek-activistische redenen en de gevolgen daarvan voor de onafhankelijke nieuwsgaring |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chris Oomen (vermogen: 900 miljoen) kocht het ANP uit angst voor nepnieuws. «Dat is een groot gevaar»»?1
Ja.
Erkent u dat het ANP, het grootste persbureau van Nederland, dat aan de basis staat van bijna al het Nederlandse nieuws, een zeer belangrijke rol vervult in het Nederlandse medialandschap in het algemeen en in de Nederlandse nieuwsvoorziening in het bijzonder?
Ja.
Erkent u dat naast RTL Nederland, De Telegraaf, de Volkskrant, het AD, NRC, regionale dagbladen en tal van andere media, ook de NOS, veelvuldig gebruik maakt van het ANP als nieuwsbron?
Het is correct dat de NOS veelvuldig gebruik maakt van het ANP als nieuwsbron.
Op basis van welke criteria beoordeelt de NOS de onafhankelijkheid en de objectiviteit van een nieuwsleverancier?
De Nederlandse journalistiek kent een sterke traditie van zelfregulering. Kernelementen hierin zijn het naleven van journalistieke gedragscodes, borging van het onafhankelijk functioneren van redacties binnen organisaties middels redactiestatuten en het zich openstellen voor klachten door lidmaatschap van de Raad voor de Journalistiek. De NOS en het ANP hebben deze waarborgen in hun organisatie geïmplementeerd.
De NOS heeft bij mij aangegeven dat bij het sluiten van een contract met een nieuwsleverancier de journalistieke kwaliteit van deze organisatie wordt meegewogen. Mij is niet bekend of hiertoe door de NOS buiten de genoemde waarborgen voor journalistieke onafhankelijkheid en kwaliteit nadere criteria gehanteerd worden.
Met welke regelmaat wordt de onafhankelijkheid en objectiviteit van een nieuwsleverancier door de NOS herbeoordeeld? Gebeurt dit standaard bij overnames en/of fusies? Zo nee, waarom niet?
Volgens de NOS komt de kwaliteit van het ANP aan de orde tijdens contractbesprekingen tussen de publieke omroep en het ANP. Er is een regulier en open contact tussen de hoofdredactie van het ANP en de hoofdredactie van NOS Nieuws. De NOS heeft mij laten weten de berichtgeving van het ANP als feitelijk, evenwichtig en constant te ervaren.
Hoe beoordeelt u dat Chris Oomen, de nieuwe eigenaar van het ANP, vrijheid van meningsuiting ziet als een gevaar? Welk gevolg heeft dit naar uw inzicht voor de onafhankelijkheid en de objectiviteit van het ANP?
Bent u het ermee eens dat de houding van Chris Oomen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting onverenigbaar is met artikel 7 van de Grondwet?
Hoe beoordeelt u dat Chris Oomen op niet mis te verstane wijze duidelijk heeft gemaakt dat niet commerciële, maar politieke overwegingen hem hebben doen besluiten het ANP over te nemen? Welk gevolg heeft dit naar uw inzicht voor de onafhankelijkheid en de objectiviteit van het ANP?
Hoe beoordeelt u dat Chris Oomen zich expliciet uitspreekt tegen Baudet en Trump? Welk gevolg heeft dit naar uw inzicht voor de onafhankelijkheid en de objectiviteit van het ANP?
Hoe beoordeelt u dat Chris Oomen mensen die zich niet willen laten vaccineren bestempelt als mensen met «gekke ideeën»? Welk gevolg heeft dit naar uw inzicht voor de onafhankelijkheid en de objectiviteit van het ANP?
Bent u het ermee eens dat de politiek gekleurde uitlatingen van Chris Oomen het vertrouwen van burgers in de onafhankelijkheid en de objectiviteit van de NOS direct, dan wel indirect, ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
De NOS is zelf verantwoordelijk voor de manier waarop men de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het journalistieke werk in de organisatie waarborgt. Dit geldt ook voor de afwegingen die men maakt bij het aangaan van samenwerking met externe partijen zoals het ANP. De genoemde waarborgen hebben als doel dat mensen vertrouwen kunnen stellen in de berichtgeving van de NOS.
Hoe beoordeelt u dat vrijwel direct na de overname door Chris Oomen, het ANP overging op het gebruik van genderneutrale voornaamwoorden2? Kunt u uitsluiten dat de NOS dit woordgebruik in de toekomst ook gaat hanteren?
Het is aan het ANP en aan de NOS om dergelijke keuzes zelf te maken. Het past niet dat een Minister van media zich met dergelijke journalistieke keuzes bemoeit. Het ANP heeft in een persbericht aangegeven dat het deze aanpassing doet om mee te gaan met maatschappelijke ontwikkelingen.3 De NOS verantwoordt op haar website4de verschillende woordkeuzes die NOS maakt.
Bij hoeveel procent van de nieuwsitems van de NOS wordt het ANP gebruikt als bron?
De NOS heeft mij laten weten geen gedetailleerde kwantificatie van het gebruik van ANP bronnen bij te houden. De NOS heeft grote nieuws- en sportredacties die primair zijn gericht op het zelf garen van nieuws en daartoe over zeer uitgebreide eigen netwerken en specialisten op talloze gebieden beschikken. Deze redacties bestaan uit honderden journalisten. Zij hebben naast het ANP toegang tot eigen bronnen en talloze organisaties weten de NOS zelf te vinden met persberichten. Hierdoor is volgens de NOS niet per onderwerp of bericht vast te stellen wat de oorspronkelijk bron is geweest, hoe een invalshoek is ontstaan of hoe de nieuwsgaring precies is verlopen. De NOS is niet afhankelijk van het ANP voor zijn eigen berichtgeving, maar gebruikt de berichten van het ANP als efficiënt vangnet naast de eigen redactionele inspanningen. Onderdeel van de eigen werkwijze is dat berichten, waarbij gebruik is gemaakt van het ANP (net als bij alle andere berichtgeving), door de NOS zelf worden gecheckt voordat tot publicatie wordt overgegaan.
Welke alternatieve bronnen gebruikt de NOS om de berichten van het ANP te verifiëren?
Zie antwoord vraag 13.
Bij hoeveel procent van de nieuwsitems van de NOS worden beelden van het ANP gebruikt?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel euro belastinggeld is er de afgelopen tien jaar in totaal door de NOS aan het ANP uitgegeven?
De kosten alsmede de looptijd van het contract van de NOS met het ANP zijn bedrijfsvertrouwelijk. Volgens de NOS zijn de kosten van het ANP-contract in verhouding tot de inspanningen van het ANP. Het betreft een contract dat door de NOS voor alle publieke omroepen wordt gesloten. Voorafgaand aan het sluiten van dit soort contracten door de publieke omroep wordt altijd een uitvoerige kosten-batenafweging gemaakt waarbij ook de journalistieke kwaliteit bij elk eventueel nieuw contract meegewogen wordt.
Hoeveel euro belastinggeld verwacht u dat de NOS, in het geval van ongewijzigd beleid ten aanzien van het ANP, in totaal in de komende vier jaar (op jaarbasis) aan het ANP zal uitgeven?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om de samenwerking tussen de NOS en het ANP te beëindigen als de onafhankelijkheid en de objectiviteit van het ANP niet meer gegarandeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke criteria zou hier volgens u sprake van zijn?
De NOS is zelf verantwoordelijk voor de manier waarop men de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het journalistieke werk in de organisatie waarborgt. Dit geldt ook voor de afwegingen die men maakt bij het aangaan van samenwerking met externe partijen zoals het ANP.
Zijn er in Nederland goede alternatieven voor het ANP, als (voornaamste) nieuwsleverancier van de NOS? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in Nederland geen andere organisaties actief die, op de schaal waarop het ANP dat doet, bedrijfsmatig als nieuwsbron fungeren voor andere nieuwsorganisaties. Het ANP is ontstaan vanuit de behoefte binnen de Nederlandse journalistieke sector om in gezamenlijkheid te komen tot een efficiënte productie van op juistheid gecontroleerde en voor alle betrokken organisaties relevante berichtgeving. Uiteraard hebben betrokken nieuwsorganisaties zelf redacties in dienst die men inzet op berichtgeving over gebeurtenissen en onderwerpen die men relevant acht voor de eigen doelgroep.
Bent u het ermee eens dat een gebrek aan goede alternatieven voor het ANP, door een de facto monopoliepositie, slecht is voor de pluriformiteit van het Nederlandse medialandschap en de Nederlandse nieuwsvoorziening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Lokale bezuinigingen op de sportinfrastructuur |
|
Michiel van Nispen (SP), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeente Haarlemmermeer fors wil bezuinigen op haar sportinfrastructuur?1 Kunt u laten uitzoeken wat de beweegredenen zijn van het College van B&W van Haarlemmermeer om zo hard te bezuinigen op haar sportinfrastructuur?
Wat is uw reactie op de constatering dat een besparing op de gemeentelijke begroting op sport ertoe kan leiden dat de hele sportstimulering van de kaart wordt geveegd, omdat daardoor ook de co-financiering wegvalt, alsmede de maatschappelijke rendementen (de social return on investment) die stimulering van sport en bewegen met zich meebrengt? Met andere woorden, bent u het eens dat door een gemeentelijke bezuiniging van 1 miljoen euro er eigenlijk meer dan 4 miljoen euro verdwijnt aan sportinvesteringen en opbrengsten?
Wat vindt u van dergelijke bezuinigingsplannen? Deelt u de mening dat dit niet slechts als een lokale kwestie kan worden gezien, maar dat dit haast alle mooie woorden, plannen, beloftes en ambities raakt die de laatste jaren in kamerdebatten zijn uitgesproken?
Zijn er andere gemeenten die al dan niet concrete plannen hebben om zo fors te bezuinigen op de sportinfrastructuur? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat juist in de tijd dat sport en bewegen extra belangrijk is vanwege de coronapandemie en de afgenomen gezondheid van mensen, er voorgesteld wordt om te bezuinigen op sport en bewegen?
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat gemeenten al dan niet noodgedwongen besluiten te bezuinigen op de sportinfrastructuur, terwijl het juist nu extra noodzakelijk is om te blijven investeren in sport en bewegen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hoe gaat u op korte en lange termijn gemeenten voldoende ondersteunen, zodat de sportinfrastructuur op lokaal niveau overeind kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Sportbeleid dat op maandag 21 juni 2021 gepland staat? Zo neen, waarom niet?
Het manifest toegankelijke festivals dat op 8 juni jl. is gelanceerd. |
|
Daan de Neef (VVD), Peter Kwint , Esther Ouwehand (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat in het kader van de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking ook festivals en eventementen toegankelijker moeten zijn voor mensen met een beperking?1
Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, moet kunnen genieten van festivals en andere evenementen.
Met het programma «Onbeperkt Meedoen!» werkt het kabinet aan de implementatie van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap (VN-verdrag handicap). Dat programma zet breed in op het wegnemen van drempels, zodat mensen met een beperking meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen aan de samenleving. Ook bestuurlijke partners hebben een rol in het programma. Zo werk ik samen met VNO-NCW en MKB-Nederland om toegankelijkheid in het bedrijfsleven te stimuleren, waaronder de evenementenbranche. En zet ik samen met de VNG in om inclusie en toegankelijkheid ook lokaal, bij gemeenten op de kaart te zetten. Ik zal dit manifest en de toegankelijkheid van festivals en evenementen agenderen tijdens de gesprekken die ik voer met de VNG en VNO-NCW.
Er zijn de afgelopen jaren de nodige stappen gezet. Dat er een manifest is over toegankelijke festivals is bijvoorbeeld een mooie stap. Tegelijkertijd zie ik dat we er nog niet zijn: nog niet alle festivals of evenementen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Het bewustzijn over toegankelijkheid, en het aantal potentiële evenementbezoekers met een beperking, is wellicht ook nog niet bij alle evenementenmakers aanwezig. Daarom heb ik grote waardering voor de partijen die zich met dit manifest inzetten voor het toegankelijker maken van evenementen. Initiatieven als dit manifest kunnen festivalorganisatoren en evenementenmakers helpen bij het toegankelijker maken van hun evenement.
Daarbij heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) oog voor de toegankelijkheid van festivals en concerten, ook vanuit internationale perspectieven en ervaringen. Op de conferentie «Toegankelijkheid Popconcertzalen» in 2019 was The British Council aanwezig en heeft voorbeelden laten zien van datarapportages die ten grondslag liggen aan hun beleid. Naar aanleiding daarvan heeft de Minister van OCW het onderzoek «Onbeperkt Cultuur Beleven» laten uitvoeren, een onderzoek naar de toegankelijkheid van culturele instellingen. Dit is in oktober 2020 gepresenteerd tijdens de Week van de Toegankelijkheid, en op 18 november 2020 heeft uw Kamer de beleidsreactie vanuit OCW toegezonden gekregen.2
Daarnaast zijn er verschillende initiatieven binnen de evenementensector op het gebied van het toegankelijker maken van festivals en concerten. Zo heeft het Themanetwerk Festivals en Evenementen van de Coalitie voor Inclusie, in co-creatie met festivalorganisatoren, brancheverenigingen, gemeenten, kennisinstituten, belangenorganisaties en (ervarings)deskundigen de «routekaart voor toegankelijke festivals» ontwikkeld. Het Ministerie van OCW is een van de ondersteunende partijen van deze routekaart. Deze routekaart is op 14 januari 2021 gepresenteerd aan de festivalbranche tijdens Eurosonic Noorderslag.
Wat vindt u ervan dat een aantal festivals en evenementen niet toegankelijk is voor mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat ziet u als voornaamste verklarende factor hiervoor? Deelt u de mening dat wanneer er van de twintig miljoen verkochte festivalkaartjes er slechts 50 naar mensen met een handicap gaan, er nog een wereld te winnen is? Bent u bereid om ook over de grens naar succesvolle initiatieven voor toegankelijke festivals te kijken en de Kamer te informeren over uw bevindingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van bovenstaande indieners en de initiatiefnemers van het manifest eens dat invalidetoiletten, oprijplaten, rustruimtes, verplegend personeel, toereikend sanitair en een goede overnachtingsplek essentieel zijn voor de festivalervaring van mensen met een beperking?
Welke specifieke voorzieningen er nodig zijn voor een toegankelijk festival, is niet in algemene zin te zeggen. Immers de groep mensen met een beperking is zeer divers en niet iedereen ervaart dezelfde drempels. Het is vooral belangrijk dat beleidsmakers en organisatoren van evenementen samen met ervaringsdeskundigen uit de doelgroep werk maken van toegankelijkheid. De genoemde voorzieningen uit het manifest kunnen hen daar -als leidraad- wellicht bij helpen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers teneinde festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren? Kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u voor uzelf weggelegd ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen? Welke rol kunnen gemeenten op zich nemen?
Het Ministerie van OCW heeft tijdens de bijeenkomst «Toegankelijkheid popconcertzalen» in 2019 het gesprek gefaciliteerd tussen het Themanetwerk Festivals en Evenementen en festivalorganisatoren. Dit heeft geleid tot een duurzame samenwerking waar de «Routekaart voor Toegankelijke festivals» een product van is.3 De Minister van OCW moedigt het initiatief van HandicapNL, de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals en de Vereniging van Evenementen Makers aan. Waar dit nog niet het geval is, breng het Ministerie van OCW hen graag in contact met de partijen van het themanetwerk. Mochten hier relevante ontwikkelingen uit voortkomen dan zal de Minister van OCW uw Kamer hierover informeren.
Ook ondersteunt het Ministerie van OCW het Landelijke Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Het LKCA zet zich op verschillende manieren in voor toegankelijkheid en inclusie. Zo heeft het een landkaart opgesteld waarop je per provincie ziet wat er gebeurt op het gebied van inclusieve podiumkunsten. Ook heeft het LKCA de «Agenda inclusieve podiumkunsten» opgesteld.4 Hiermee buigen zij zich over de vragen hoe culturele organisaties drempels kunnen weghalen, zodat mensen met een beperking kunnen meedoen aan de kunsten als publiek, (amateur)deelnemer of artiest. Tot slot ondersteunt het Ministerie van OCW, via het LKCA, de Code Diversiteit en Inclusie (Codedi). Dit is een initiatief van de cultuursector op het gebied van diversiteit, inclusie en toegankelijkheid. Deze vernieuwde code geeft ruimte aan meer vormen van diversiteit en inclusie, met als doel dat de culturele en creatieve sector de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving representeert. De Codedi wijdt ook aandacht aan verschillende vormen van toegankelijkheid.
Als het gaat om de rol van gemeenten, deze hebben op grond van de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet reeds de opdracht om een lokale inclusieagenda op te stellen. In het lokale inclusiebeleid kunnen zij uiteraard ook aandacht schenken aan de toegankelijkheid van evenementen. De VNG stimuleert gemeenten om in lokaal beleid -waaronder evenementenbeleid- aandacht te besteden aan toegankelijkheid, bijvoorbeeld met de «Handreiking Lokale Inclusie Agenda».5 Gemeenten kunnen zelf eisen stellen aan de toegankelijkheid van lokale evenementen. In de evenementenvergunning kunnen voorschriften voor de specifieke omstandigheden van een evenement worden opgenomen. Evenementen vinden onder wisselende omstandigheden plaats en vragen om maatwerk. Over de specifieke toegankelijkheid van een evenement kan de gemeente bijvoorbeeld met evenementmakers en ervaringsdeskundigen in gesprek gaan.
Het bericht ‘Schaapsherders in de knel: er zijn er nog maar een paar over en subsidie komt niet bij hen terecht’ |
|
Lucille Werner (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog maar vier zelfstandige herders in Nederland zijn die met hun honden hun schapen door het landschap leiden, waarvan drie in Gelderland?1
Ik heb uw Kamer in januari 2019 geïnformeerd over de stand van zaken van de gescheperde schaapskuddes in Nederland (Kamerstuk 29 659, nr. 152)2. Ik heb uw Kamer toen gemeld dat er ongeveer honderd schaapskuddes zijn, waarvan ongeveer vijftig traditioneel «gescheperd», dat wil zeggen rondtrekkende kuddes onder leiding van een herder. Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat dit aantal drastisch is gedaald. Mogelijk wordt in het artikel in De Gelderlander gedoeld op de zeer specifieke categorie van «driftschepers». Driftschepers zetten de schapen enkel in het winterseizoen op stal en rasteren de schapen de rest van het jaar ‘s nachts achter een hek. Dit in tegenstelling tot de meeste schepers, die gedurende het hele jaar aan het eind van de dag met de schapen terugkeren naar stal.
Klopt het dat zelfstandige schaapsherder op de nationale lijst van immaterieel erfgoed staan?
Zowel het scheperen met traditionele landschapsrassen (bijgeschreven vanaf december 2016) als het houden van gescheperde schaapskuddes in Drenthe (bijgeschreven vanaf oktober 2015) zijn bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland, die door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) wordt beheerd. KIEN wordt structureel gesubsidieerd door het Ministerie van OCW via de Erfgoedwet.
In hoeverre voelt u een verantwoordelijkheid, mede vanwege de nationale lijst van immaterieel erfgoed, om ervoor te zorgen dat de zelfstandige schaapsherder kan blijven bestaan?
Met de ratificering van het UNESCO Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Erfgoed (2003) onderkent Nederland de waarde en het belang van immaterieel erfgoed en heeft Nederland zich verbonden aan de verplichting om randvoorwaarden te creëren voor het behoud van immaterieel erfgoed. Om de identificatie ten behoeve van bescherming te waarborgen, maakt elke staat die partij is één of meer inventarissen van het op zijn grondgebied aanwezige immaterieel cultureel erfgoed. Nederland doet dit via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN), die de inventaris voor Nederland coördineert. De nationale inventaris geeft een overzicht van beoefenaars van immaterieel erfgoed die een borgingsplan hebben gemaakt en zich actief inzetten voor de toekomst van hun erfgoed. De gemeenschappen melden zich zelf aan voor de inventaris en zijn zelf verantwoordelijk voor de borging van hun erfgoed.
Zoals gemeld in mijn brief van januari 2019, en nader toegelicht in mijn aanvullende brief van juli 2019 (Kamerstuk 29 659, nr. 154)3 onderschrijf ik het belang van rondtrekkende schaapskuddes. Zij vervullen al eeuwenlang een belangrijke functie. Gescheperde schaapskuddes dragen bij aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden. Dat is dan ook de reden dat deze schaapsherders op diverse manieren worden ondersteund bij hun activiteiten, zowel door brancheorganisaties als door diverse betrokken overheden.
Wat vindt u ervan dat er wel geld beschikbaar is voor zelfstandige schaapsherder maar dat dit naar de terreinbeherende organisaties gaat en niet bij de schaapsherders terechtkomt?
Natuurbeheerders kunnen voor het natuurbeheer gebruik maken van de diensten van gescheperde schaapskuddes. Veelal geschiedt dat in de vorm van opdrachten van natuurbeheerders aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes (soms is bijvoorbeeld sprake van een stichting die het werk van de schaapskudde beheert; soms zijn schaapsherders in dienst van een natuurbeheerder). Er zijn, zoals nader toegelicht in mijn brief van januari 2019, ook provincies en gemeenten die (deels) rechtstreeks subsidie verstrekken aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes. In alle gevallen moet uiteraard gelden dat het werk van de gescheperde schaapskudde moet worden beloond.
Klopt het dat er voor zelfstandige schaapsherders alleen provinciale subsidies beschikbaar zijn? Zo ja, in hoeverre vindt u dit passend gezien de nijpende situatie waarin zij zich bevinden?
De overheidssubsidies zijn vooral afkomstig van provincies, hetzij direct, hetzij via de subsidie voor natuurbeheer voor terreinbeherende organisaties. Daarnaast kunnen schapenhouders ook gebruik maken van de zogeheten «graasdierpremieregeling» in het kader van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB).
Naar aanleiding van de motie Dik-Faber van juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 300)4 werk ik voor de komende GLB-periode 2023–2027 aan een nationale regeling voor het behoud van zeldzame landbouwhuisdierrassen. Ik heb deze regeling aangekondigd in het concept-NSP «Toekomstbestendig boeren» dat 29 juni jl. naar de Kamer is verzonden (Kamerstuk 28 625, nr. 294)5. De ongeveer vijftig traditioneel gescheperde schaapskuddes bestaan voor het grootste deel uit zeldzame rassen.
Daarnaast heeft mijn ministerie ook de certificering van schaapsherders en de ontwikkeling van het concept heideboerderij financieel ondersteund. Zie verder ook mijn brief van januari 2019.
Welke oplossingen ziet u voor zich om het voortbestaan van zelfstandige schaapsherder veilig te stellen?
Het geheel aan ondersteuning van traditioneel gescheperde schaapskuddes, zoals geschetst in mijn brief van januari 2019, draagt bij aan de instandhouding van gescheperde schaapskuddes in Nederland. Dat betekent niet dat hiermee het voortbestaan van iedere individuele gescheperde schaapskudde kan worden verzekerd. Eigen inkomsten, bijvoorbeeld vanuit het publiek, blijven ook van groot belang voor het voortbestaan van deze schaapskuddes.