Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken vanwege een commerciële overname |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Bejaarden zorgflat De Keizershof zijn boos en verdrietig: «Ik hoop de verhuizing niet meer mee te maken»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat een commerciële overname van een pand leidt tot een beëindiging van het zorgcontract met de zorgaanbieder met als gevolg dat hoogbejaarden hun huis uit worden gezet? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn, zeker op hoge leeftijd. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte waar ze de zorg krijgen die ze verdienen. Een enkeling kan tijdelijk verblijven op een andere locatie van OntzorgdWonen. De Keizershof is nooit gebouwd als zorglocatie. Het pand is in de jaren 60 gebouwd als galerijflat met 100 appartementen. In maart 2019 is Coltavast, de vastgoedondernemer, de nieuwe eigenaar geworden van de Keizershof. Door het toenemende aantal ouderen die 24 uurs zorg nodig heeft, vindt de zorgaanbieder (OntzorgdWonen) het noodzakelijk om aanpassingen te doen aan het pand om deze voor een intensieve zorgvraag geschikt te maken. De vastgoedondernemer, Coltavast en de zorgaanbieder, OntzorgdWonen, zijn het niet eens geworden wie deze aanpassingen binnen het pand zou uitvoeren en betalen. OntzorgdWonen heeft er toen voor gekozen om te stoppen met het betalen van de huur. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een oplopende huurachterstand en een uitspraak van de rechter op 9 oktober 2019, waarna de huurovereenkomst is ontbonden.
Is het veranderen van de bestemming van het pand juridisch houdbaar? Bent u van mening dat dit vanuit een zorgoogpunt verantwoord is?
De bestemming van het pand is niet veranderd. Zoals bij de vorige vraag is uitgelegd, is de Keizershof nooit als zorglocatie gebouwd.
Vindt u het ook extreem zorgelijk dat ouderen hun huis uit moeten vanwege een financiële overweging van een vastgoedinvesteerder? Is dit een voorbeeld van hoe de kwaliteit van zorg ondergeschikt is aan marktwerking?
De kwaliteit van zorg is dermate belangrijk dat OntzorgdWonen heeft besloten dat het niet meer verantwoord is om deze ouderen nog langer in de Keizershof te laten wonen. Dit geldt voor de 23 bewoners met een WLZ indicatie, de andere bewoners hadden de optie om in de Keizershof te blijven wonen. Zij zouden dan echter zelf een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Ook zal het restaurant, de receptie en de wasserij verdwijnen. Dit betekent dat de bewoners weer alles zelf zouden moeten doen. Van OntzorgdWonen heb ik begrepen dat de bewoners dit niet willen en niet in een «spookflat» willen wonen. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte.
Deelt u de mening dat er meer lessen getrokken hadden moeten worden uit de casus Careyn en deze situatie had moeten worden voorkomen?
Deze casus en de casus van Careyn zijn niet met elkaar te vergelijken. In deze casus gaat het om noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn aan een woonlocatie om deze ook voor intensieve zorg geschikt te maken. Beide casussen leren mij wel dat tijdige en goede communicatie richting bewoners van heel groot belang is.
Bent u bereid contact op te nemen met vastgoedeigenaar Coltavast om er alles aan te doen om te voorkomen dat deze ouderen hun thuis kwijtraken? Zo nee, welke boodschap heeft u voor de mensen die niet meer kunnen eten van verdriet?
Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn. Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij goed in de situatie te verdiepen heb ik daarom contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, OntzorgdWonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Ik vind het belangrijk dat er goede, verantwoorde zorg voor deze mensen wordt geboden. Door de partijen wordt er hard gewerkt om voor iedereen een geschikte nieuwe woonruimte te vinden. Tien bewoners willen naar omliggende Utrechtse zorginstellingen waar OntzorgdWonen samen met het Zorgkantoor actief in bemiddelen. Alle andere bewoners willen naar locaties van OntzorgdWonen in Huis ter Heide, Amersfoort en Leiden.
Hoe weegt u het belang van het principe: «oude bomen niet verplanten» en hoe beïnvloedt dit de stappen die u gaat zetten? Doet uw inzet recht aan het verdriet van deze mevrouw van 97, die zegt te hopen dat zij de verhuizing niet meer mee zal maken?
Zoals aangegeven kan ik mij heel goed voorstellen dat een verhuizing voor deze mevrouw een zeer ingrijpende gebeurtenis is. De Keizershof is voor velen een lange periode hun (t)huis geweest.
Een stijgende energierekening voor huishoudens |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Regionale netbeheerders maken zich zorgen om stijgende energierekening»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vaststellen van de tarieven van de landelijke netbeheerder Tennet?
De regionale netbeheerders en TenneT hebben conform artikel 41b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81b van de Gaswet voor 1 oktober hun tariefvoorstellen ingediend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM heeft de tariefvoorstellen op 4 oktober gepubliceerd. Belanghebbenden hebben tot 18 oktober de mogelijkheid gehad om hun zienswijze te geven op de tariefvoorstellen. Onder andere Netbeheer Nederland en VEMW hebben dit gedaan. De ACM heeft conform artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet op 28 november de tariefbesluiten genomen voor de regionale netbeheerders en op 13 december het tariefbesluit genomen voor TenneT.
Is het waar dat het voorstel om de tarieven van Tennet te verhogen tot gevolg kan hebben dat de regionale netbeheerders 270 miljoen euro meer moeten gaan betalen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
TenneT brengt zijn tarieven in rekening bij zijn aangeslotenen, waaronder de regionale netbeheerders. TenneT heeft voorgesteld om de tariefinkomsten met 307 miljoen euro te verhogen in 2020. De ACM heeft besloten om de tariefstijging te dempen door onder andere eenmalig extra inzet van gelden uit de interconnectieveilingen. De stijging van de tariefinkomsten van TenneT in 2020 bedraagt hierdoor 207 miljoen euro. De tariefinkomsten van TenneT worden opgebracht door de bedrijven die direct op het net van TenneT aangesloten zijn en door de regionale netbeheerders, die de elektriciteit afnemen en distribueren. De ACM stelt dat TenneT heeft berekend dat deze stijging van de tarieven uiteindelijk zorgt voor een stijging van de energierekening van een gemiddeld huishouden van ongeveer 13 euro per jaar.2
Is het waar dat de regionale netbeheerders de 270 miljoen euro die Tennet in 2020 extra in rekening wil brengen uiteindelijk wel doorberekenen aan de huishoudens en dat die daardoor geconfronteerd worden met hogere nettarieven? Zo ja, met hoeveel procent kunnen de netbeheerkosten dan stijgen? Zo nee, hoe moeten de netbeheerders de extra kosten dan wel opvangen?
Ja, het is waar dat de regionale netbeheerders hun deel van de verhoging van 207 miljoen euro uiteindelijk kunnen doorberekenen aan hun afnemers, waaronder de huishoudens. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit – het besluit waarin de ACM per reguleringsperiode opneemt hoe de efficiënte kosten van netbeheerders mogen worden doorberekend –, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020.
Dit betekent dat de tariefverhoging van nettarieven voor huishoudens in 2020 beperkt is tot vijf euro op jaarbasis. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
De ACM doet in 2019 en 2020 een grootschalig onderzoek naar de kosten van regionale netbeheerders. Veel verschillende factoren hangen hier mee samen. Dit onderzoek kan aanleiding geven om de kosten van de netbeheerders in en na 2022 hoger of lager in te schatten. Enkele van de factoren die in dit onderzoek worden meegenomen zijn:
de geplande investeringen van de netbeheerders, met name in netcapaciteit
de kosten voor kapitaal
de kosten voor afschrijvingen
De uitkomsten van dit onderzoek van de ACM worden verwacht in 2021. De ACM legt deze uitkomsten vast in een methodebesluit voor de volgende reguleringsperiode (vanaf 2022). In het methodebesluit staat hoe de toegestane inkomsten van netbeheerders worden berekend. Dit besluit wordt in 2021 geconsulteerd en staat open voor bezwaar en beroep. Pas na de bekendmaking van het methodebesluit is er voldoende informatie beschikbaar om een valide inschatting van de nettarieven in 2022 te geven. Het is op dit moment dus niet mogelijk om uitspraken te doen over de totale ontwikkeling van de nettarieven in 2022 en daarna.
Wat is uw mening over het voorstel van de regionale netbeheerders om de genoemde extra kosten te mogen spreiden door het al vanaf volgend jaar mogelijk te maken deze kosten aan huishoudens door te berekenen?
Het is aan de ACM om te beoordelen of er aanleiding is om de toegestane inkomsten van de regionale netbeheerders aan te passen. De ACM heeft op basis van artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet de taak om de tarieven vast te stellen.
De ACM heeft in het methodebesluit voor de huidige reguleringsperiode opgenomen hoe de tariefontwikkeling van TenneT wordt betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
Deelt u de mening van Netbeheer Nederland dat deze stijging niet goed is voor het draagvlak van de energietransitie, vooral omdat huishoudens op deze manier in 2022 ineens worden geconfronteerd met hogere kosten? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze stijging tegen te gaan dan wel de nadelige gevolgen voor de energierekening van huishoudens tegen te gaan?
Ik begrijp de zorgen die rond de energierekening leven. Voor het jaar 2020 is de stijging van de nettarieven voor huishoudens bekend. Dit is volgens de ACM gemiddeld 5 euro per huishouden per jaar.3
Voor de jaren tussen 2020 en 2030 is ook een stijging van de nettarieven voorzien, maar met hoeveel de tarieven de komende jaren zullen stijgen, is nog niet bekend. De nettarieven hebben met een groot aantal factoren te maken. Een belangrijke factor is de hogere investeringen die netbeheerders moeten doen richting 2030, onder andere om het elektriciteitsnet te versterken en verzwaren. De ACM ziet erop toe dat de netbeheerders niet onnodig hoge kosten doorberekenen. De ACM heeft met de recente tarievenbesluiten de eerste besluiten genomen die van invloed zijn op de nettarieven in 2022.
Tegelijkertijd zijn er veel andere factoren die tot verhogingen en verlagingen van de nettarieven in 2022 kunnen leiden. De ACM doet hier een grootschalig onderzoek naar, zie ook het antwoord op vraag 4.
De energierekening van huishoudens bestaat uit drie componenten:
Leveringstarieven voor energieverbruik. De leveringstarieven komen tot stand op de geliberaliseerde energiemarkt op basis van vraag en aanbod. De totale kosten voor levering van energie zijn afhankelijk van het verbruik van een huishouden. Het kabinet heeft hier geen invloed op.
Nettarieven, de werkelijke kosten die netbeheerders maken voor het aanleggen en beheren van de gas- en elektriciteitsnetten. Deze kosten hebben voor een deel met kabinetsbeleid te maken. Zo wordt de komende jaren fors geïnvesteerd in met name de elektriciteitsnetten, om de beschikbare netcapaciteit voor hernieuwbare energieprojecten zoals wind- en zonneparken te vergroten. Voor een ander deel hebben deze kosten niet met kabinetsbeleid te maken, zoals de kosten voor kapitaal (marktrente), waar het kabinet geen invloed op heeft.
Energiebelastingen, dit zijn de energiebelasting (EB) en de opslag duurzame energie (ODE). Dit is het enige onderdeel waar het kabinet directe invloed op kan uitoefenen.
Het kabinet spant zich in voor haalbaar en betaalbaar klimaatbeleid. Het kabinet houdt een vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de totale energierekening.
In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afgesproken om het totaal van energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Ten eerste is een verschuiving in de ODE doorgevoerd. De ODE wordt momenteel voor 50% opgebracht door huishoudens en voor 50% door bedrijven. Vanaf 2020 betalen huishoudens 33% van de ODE en betalen bedrijven de overige 67%. Ten tweede is er een verschuiving in de EB doorgevoerd die het tarief op elektriciteit op termijn verlaagt en op gas verhoogt, om daarmee verduurzaming aantrekkelijker te maken. Ten derde is er een forse verhoging van de belastingvermindering, de vaste korting op energiebelasting. Deze aanpassingen leiden voor huishoudens met een gemiddeld verbruik tot een verlaging van het totaal aan energiebelastingen in 2020 ten opzichte van 2019. Aangezien huishoudens met lage inkomens relatief meer aan energie uitgeven als aandeel van hun inkomen, profiteren zij relatief het meest van deze verschuiving.
Het kabinet weegt bij de koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal en betrekt daarbij de plussen en minnen voor huishoudens. Via de inflatie is daar ook de ontwikkeling van de energierekening bij betrokken.
Wat gaat een verhoging van 270 miljoen euro betekenen voor de hoogte van de energierekening van huishoudens? Met hoeveel zal die rekening gaan stijgen dan wel eventueel minder gaan dalen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is deze tariefstijging ingecalculeerd in uw berekeningen met betrekking tot de energierekening van huishoudens in 2020?
De tariefstijging van TenneT heeft geen invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De tariefstijging van de regionale netbeheerders, waar de ACM op 28 november jl. een besluit over genomen heeft, heeft wel invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De totale stijging van de nettarieven voor huishoudens in 2020 is gemiddeld 5 euro op jaarbasis. Zoals bij vraag 6 en 7 toegelicht, heeft het kabinet in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken om het totaal van de energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Voor een huishouden met een gemiddeld verbruik dalen de energiebelastingen met 100 euro in 2020. Het voordeel van de lagere energiebelasting blijft overeind ondanks licht stijgende netwerkkosten. De precieze effecten op de energierekening zijn afhankelijk zijn van het specifieke verbruik in het betreffende huishouden en de ontwikkeling van de energieprijzen in de markt.
Het kabinet vindt het van belang om de ontwikkeling van de energierekening goed in kaart te brengen. Hiertoe komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met ingang van 2020 met een inschatting van de ontwikkeling van de gehele energierekening voor het lopende jaar. Deze publicatie zal jaarlijks verschijnen in februari/maart, omdat dan het meest recente prijsniveau van januari kan worden meegenomen. Deze publicatie geeft een beeld van de ontwikkeling van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik. Ook de ontwikkeling van de energierekening voor verschillende verbruikersprofielen wordt gepresenteerd.
Ik zal uw Kamer informeren rondom deze publicatie van het CBS en het PBL, in februari/maart.
Kan door gestegen netwerkkosten het voordeel van de beloofde lagere energiebelasting weer geheel of gedeeltelijk teniet gedaan worden? Zo ja, met hoeveel euro per gemiddeld huishouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van uw begroting in de Kamer?
Vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming is het niet gelukt om de bovenstaande vragen te beantwoorden voor de behandeling van mijn begroting in de Kamer.
Het bericht ‘Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke methode om een woning te verhuren zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In de regio’s waar de woningmarkt krap is, stijgen de huizenprijzen harder dan in andere delen van Nederland. Een deel van de mensen met een middeninkomen heeft moeite om daar een geschikte en betaalbare huurwoning te vinden. In de vrijehuursector geldt contractvrijheid, dat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. De methode die hier gekozen is om huurders tegen elkaar op te laten bieden is niet verboden. De methode past echter niet in goed verhuurderschap. Ik acht dit dan ook onwenselijk, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook Vastgoed Belang en IVBN (vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed) geven aan dat zij als onderdeel van «goed verhuurderschap» het belangrijk vinden dat verhuurders op een transparante manier hun woning verhuren en geen misbruik maken van de huidige periode van grote schaarste. De verhuurder2 in Groningen, die ook gebruik maakte van deze methode, geeft aan dat het nooit zijn bedoeling is geweest om maximaal te profiteren van de schaarste. Zowel de verhuurder in Groningen als de verhuurder in Den Haag is inmiddels gestopt met deze methode van aanbieden.
Zoals aangekondigd in mijn brief «Staat van de Woningmarkt en overzicht van maatregelen» van 7 november 2019 wil ik de aanpak van malafide verhuurders, waaronder het tegengaan van excessieve huren in de vrije sector, uitwerken in samenhang met andere maatregelen. Daarbij vind ik het van belang om het gemeentelijke instrumentarium te versterken, zodat lokaal maatwerk kan worden toegepast
Komt het vaker voor dat huurwoningen op een dergelijke manier te huur worden aangeboden?
Naast dit voorbeeld in Den Haag heeft recentelijk ook een verhuurder in Groningen huurwoningen op deze wijze aangeboden. Zie hiervoor het bericht «Makelaar schrapt veiling appartementen in Groningen-Zuid na massale kritiek» dat het lid Nijboer in zijn schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 849) aanhaalt. Daarnaast zijn mij geen andere voorbeelden bekend
Is het wettelijk toegestaan om huurwoningen op een dergelijke manier te verhuren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dergelijke methoden wettelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte op 11 november aanstaande?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte.
De uitspraken van mevrouw Lagarde, toekomstig president van de Europese Centrale Bank (ECB) en de noodzaak voor een review van het ECB beleid |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van mevrouw Lagarde, die op 1 november 2019 president van de Europese Centrale Bank wordt, namelijk: «Would we not be in a situation today with much higher unemployment and a far lower growth rate, and isn’t it true that ultimately we have done the right thing to act in favour of jobs and of growth rather than the protection of savers?» she asked. [...] «We should be happier to have a job than to have our savings protected,» said Ms Lagarde. «I think that it is in this spirit that monetary policy has been decided by my predecessors and I think they made quite a beneficial choice»?1
Ja.
Wat is de kerntaak van de president van de ECB onder het werkingsverdrag van de Europese Unie, artikel 127?
Conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het hoofddoel van de Europese Centrale Bank (ECB) het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Heeft de Europese Raad hetzij bij de voordracht, hetzij bij de benoeming, een gesprek gehad met mevrouw Lagarde over de kerntaak, doelstellingen van monetair beleid en ieders rol? Zo ja, kunt u een verslag geven van dat gesprek?
Er heeft noch bij de voordracht, noch bij de benoeming, een gesprek plaatsgevonden tussen de Europese Raad en mevrouw Lagarde. De kerntaken, doelstellingen en verantwoordelijkheden omtrent het monetair beleid zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast heeft een hoorzitting plaatsgevonden in het Europees parlement, ten behoeve van de consultatie van het Europees parlement door de Europese Raad over de aanbeveling van de Raad van de EU om mevrouw Lagarde te benoemen als president van de Europese Centrale Bank. Daarin is ook gesproken over de kerntaak van de ECB en het monetaire beleid.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Bruins over een uitgebreide en diepgaande review door de ECB?2
Ja.
Op welke wijze heeft u deze motie onder de aandacht gebracht van mevrouw Lagarde?
Tijdens het plenair debat op 15 oktober 2019 over de Europese Top van 17-18 oktober 2019 heeft de Minister-President aangegeven de motie niet formeel onder de aandacht van mevrouw Lagarde te kunnen brengen vanwege de onafhankelijkheid van de ECB. Ook heeft de Minister-President gezegd bij gelegenheid de zienswijze van de Kamer over te brengen. Deze gelegenheid heeft zich nog niet voorgedaan.
Indien u deze motie nog niet onder de aandacht gebracht heeft, wilt u dat dan onmiddellijk doen en aan de Kamer vertellen hoe u dat gedaan heeft?
Zodra de gelegenheid zich voordoet, zal de Minister-President de zienswijze van de Kamer inzake de wenselijkheid van een review onder de aandacht brengen van mevrouw Lagarde.
Deelt u de mening dat een review, zoals bepleit in de motie, wenselijk en zeer noodzakelijk is?
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie stelt vast dat de ECB als hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit heeft. Het is aan de ECB om in haar onafhankelijkheid invulling te geven aan dit mandaat. De ECB heeft hiervoor in 1998 een prijsstabiliteitsdefinitie vastgesteld waarbinnen in 2003 een inflatiestreven is toegevoegd. Mevrouw Lagarde heeft tijdens haar hoorzitting in het Europees parlement uitgesproken dat een evaluatie van de monetaire beleidsstrategie opportuun is en dat daarbij ook de uitvoering van het monetair beleid kan worden betrokken. Ook heeft de president van De Nederlandsche Bank, de heer Knot, in zijn gesprek met de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer op 23 september jl. aangegeven dat het goed zou zijn als de ECB de prijsstabiliteitsdefinitie zou evalueren. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB spreekt het kabinet zich niet uit over de noodzaak of wenselijkheid van een review. In algemene zin is het kabinet van mening dat een periodieke review van het beleid van (internationale) publieke instellingen, zoals de ECB, belangrijk is.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen van mevrouw Lagarde dat Nederland meer moet uitgeven?
Dit kabinet investeert fors in de Nederlandse economie, waaronder in infrastructuur, het onderwijs, het klimaat, de arbeidsmarkt, de jeugdzorg en onze krijgsmacht. Daarnaast heeft het kabinet recentelijk een klimaatakkoord en pensioenakkoord afgesloten, en onderzoekt het kabinet hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen van de Nederlandse economie op de lange termijn te versterken. Kortom, er is naar inzicht van het kabinet geen sprake van een situatie waarin Nederland te weinig uitgeeft.
Wordt mevrouw Lagarde president van de ECB of Minister van een Europees Ministerie van Financiën?
De Europese Raad heeft op 18 oktober 2019 Christine Lagarde benoemd tot president van de Europese Centrale Bank voor een termijn van acht jaar.
De Europese Unie kent geen Minister van een Europees Ministerie van Financiën.
Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw Lagarde wel landen de maat neemt, die zich aan het Stabiliteits- en Groeipact houden en de landen die dat al jaren niet doen (Italië, Frankrijk) niet de maat neemt?
Volgens het kabinet vergt een sterke Economische en Monetaire Unie (EMU) gezonde en veerkrachtige nationale economieën, met houdbare overheidsfinanciën. Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen met het oog op stabiliteit en economische groei, zijn de lidstaten begrotingsregels overeengekomen, die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact. De verantwoordelijkheid voor het implementeren van het Stabiliteits- en Groeipact ligt bij de Europese Commissie en de Raad van de EU, niet bij de ECB.
Denkt u dat de ECB onder mevrouw Lagarde voldoende rekening zal houden met de belangen van deelnemers van Nederlandse pensioenfondsen?
Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2 is het hoofddoel van de ECB het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit betekent dat de ECB volgens de verdragen de effecten van het beleid op specifieke nationale sectoren en financiële instellingen in principe alleen mee kan wegen in zoverre deze een invloed hebben op het bereiken van de hoofddoelstelling van het handhaven van prijsstabiliteit of, onverminderd deze doelstelling, effect hebben aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de inhuurkosten van externen bij de NPO vier keer hoger dan de Roemernorm is |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) geen geschikt talent zou kunnen aantrekken om in vaste dienst te nemen?1
De arbeidsmarkt rondom specialistische competenties voor de omroep is op dit moment krap, zodat het vinden en vasthouden volgens de NPO een continue uitdaging is. Daarnaast kan de NPO als publieke organisatie niet altijd concurreren met commerciële organisaties voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden.
Hoe verklaart u de toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren?
De toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren is volgens de NPO te verklaren door de hogere behoefte aan specialistische kennis op het gebied van organisatie-, juridisch, fiscaal en technisch advies. De NPO geeft aan dat de afgelopen jaren specialistische kennis bij een groot aantal projecten nodig was; o.a. de start van het Radiohuis, de oprichting van de coöperatie Dutch Core en de lancering van NPO Start. Daarnaast heeft de NPO afgelopen jaren ook aangescherpte governance- en privacyregels bij de publieke omroep doorgevoerd waarvoor specialistische kennis werd ingehuurd.
Overigens zijn de inhuurkosten bij de NPO de afgelopen jaren al sterk gedaald, mede door afronding van de genoemde projecten.
Bent u bereid met de NPO afspraken te maken dat de externe inhuur bij de NPO onder de 10% zou moeten vallen (de Roemernorm)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NPO om zelf te bepalen hoe hij het beschikbare budget zo verstandig mogelijk inzet en in welke mate hij bijvoorbeeld gebruik maakt van (extern) advies en inhuur. De verantwoordelijkheid voor de doelmatige inzet van de gelden voor de NPO-organisatie ligt bij de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO gezamenlijk.
Het bericht dat jonge kinderen betaald krijgen om reclame te maken |
|
Jasper van Dijk , Peter Kwint (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de regels zijn omtrent werk voor kinderen en in hoeverre die regels van toepassing zijn op kinderen die op YouTube of andere sociale mediaplatforms betaald worden om een merk aan te prijzen?1
Hoofdregel is dat alle kinderarbeid is verboden, tenzij het expliciet is toegestaan. Dit volgt uit Europese regelgeving en is vastgelegd in de Arbeidstijdenwet (ATW). Het begrip kind is in de ATW gedefinieerd als een persoon jonger dan 16 jaar. De ATW is van toepassing op werknemers, dat betekent dat de regels van de ATW van toepassing zijn wanneer er door het kind onder gezag gewerkt wordt. Daarnaast stelt de ATW expliciet dat óók de verrichtingen van een kind ter naleving van een overeenkomst tot opdracht (ovo), bijvoorbeeld als zzp’er, als arbeid moeten worden beschouwd.
Kinderen tot en met 12 jaar mogen in Nederland niet werken. Kinderen moeten de ruimte hebben om kind te zijn. Er is echter één uitzondering. Op basis van de regelgeving (Beleidsregel omtrent ontheffing verbod van kinderarbeid (BOVK)) kan de werkgever een ontheffing aanvragen bij de Inspectie SZW om een kind tot en met 12 jaar arbeid te laten verrichten ter naleving van een overeenkomst of in de commerciële sfeer. Een ontheffing kan worden verleend voor het meewerken aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Kinderen van 13 tot en met 15 jaar mogen onder strenge voorwaarden werken, mits het niet te lang, te zwaar of te vaak is en als het veilig en gezond gebeurt en het onderwijs niet in het gedrang komt. Het mag dan alleen gaan om niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard gedurende een beperkt aantal uren. Er gelden andere regels voor kinderen van 13 en 14 jaar dan voor kinderen van 15 jaar. Er wordt rekening gehouden met hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er verschillen in de regels voor schoolweken en vakantieweken. In een schoolweek mag een kind van 13 of 14 jaar bijvoorbeeld maximaal 2 uur per dag werken voor ten hoogste 5 dagen. In een vakantieweek iets meer.
De regels over kinderarbeid gelden dus ook voor jonge vloggers en influencers, wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Dat kan als hun ouders een overeenkomst hebben afgesloten met een commerciële partij, of als kinderen rechtstreeks voor zo’n partij werken. Zeker wanneer er afspraken over betaling (in geld of natura) zijn gemaakt zal daar veelal een overeenkomst aan ten grondslag liggen. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Kinderen die af en toe geheel zelfstandig vloggen voor de lol, zonder dat daar een overeenkomst met een commerciële partij bij komt kijken, hebben niet met de regels uit de ATW te maken. Het is dan, in het kader van hun algemene zorgplicht, natuurlijk wel aan de ouders/voogd om de verrichtingen van het kind in de gaten te houden. Ook gelden in dat geval een aantal bepalingen uit de Arbowet over voor minderjarigen verboden werkzaamheden, zoals werkzaamheden waarbij begeleiding vereist is en het voorkomen van gevaar voor derden.
Gelden deze regels ook als er in natura wordt betaald?
Ja.
Zijn de huidige regels en ontheffingen aangaande werk door minderjarigen ook van toepassing op influencers die op hun eigen kanalen betaalde of gesponsorde content aanbieden? Zo nee, deelt u de mening dat dit in het belang van kinderen wel zou moeten gebeuren?2
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 gelden de regels met betrekking tot kinderarbeid voor jonge vloggers en influencers wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Een dergelijke overeenkomst met/opdracht van een commerciële partij kan ook inhouden dat van het kind wordt verwacht dat het gesponsorde producten aanbiedt of laat zien op zijn eigen kanalen.
Onder het verbod op kinderarbeid vallen verrichtingen waardoor het werk de commerciële sfeer raakt en dus niet activiteiten die louter en alleen worden verricht in de privésfeer in het kader van de opvoeding, vorming of vrije nieuwsgaring of daarmee vergelijkbare activiteiten die kinderen verrichten.
Wanneer een kind zonder overeenkomst of opdracht gesponsorde content aanbiedt op zijn kanalen kan dit de commerciële sfeer raken. Van vrije nieuwsgaring is normaal gesproken sprake als bijvoorbeeld een journalist een kind op straat of als publiek spontaan iets vraagt. Het is denkbaar dat jonge vloggers en influencers die iets vertellen over een product dat ze hebben gekregen daarmee in de commerciële sfeer raken, waardoor het verbod op kinderarbeid van toepassing is.
Hoe wordt er gehandhaafd op de regels die er al wel zijn? Bent u bereid de Inspectie SZW hiernaar te laten kijken?
Kinderen mogen tot en met hun 12e jaar alleen artistieke arbeid verrichten op basis van een ontheffing van de Inspectie SZW. Conform de ATW zijn de ouders verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW. Bij kinderen die onder gezag werken, rechtstreeks of via een overeenkomst die de ouders hebben afgesloten met een commerciële partij, is ook de werkgever verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op onder andere de ATW. Bij elke melding of signaal wordt gekeken of sprake is van een overtreding die zodanig ernstig is dat de wetgever die als direct beboetbaar heeft aangemerkt.3 Voldoet een melding daaraan dan wordt deze opgepakt door de Inspectie SZW. Dit geldt ook voor meldingen en signalen met betrekking tot influencers.
De Inspectie SZW volgt, overeenkomstig haar meerjarenprogrammering, de ontwikkeling van sociale media en platforms en nieuwe arbeidsvormen die ermee verbonden kunnen zijn. Duidelijk is dat de ontwikkelingen nieuwe dilemma’s oproepen. Het verbod op kinderarbeid is ingegeven door de bescherming van de veiligheid en gezondheid van kinderen en de bescherming van hun ontwikkeling. Influencing verschilt daarbij van bijvoorbeeld fysieke industriële arbeid; veelal vanuit huis (niet in een fabriek), schoon, niet fysiek belastend, grote rol van ouders, wellicht onder gezag (maar meestal zonder fysiek aanwezige baas). Toch zouden er risico’s bij influencing kunnen zijn, zoals te veel uren en druk om te presteren. In 2020 zal de Inspectie in haar mid-term review ingaan op de ontwikkelingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden op dit thema.
Deelt u de mening dat, ongeacht de leeftijd van de maker, voor de kijker altijd zichtbaar zou moeten zijn wanneer iets een gesponsorde of betaalde uiting is?
Transparantie over commerciële communicatie is altijd van belang. Voor lineair en on-demand media-aanbod is in de Mediawet 2008 vastgelegd dat reclame en gesponsord media-aanbod altijd als zodanig herkenbaar moeten zijn. Sinds 2014 is deze verplichting ook uitgewerkt in de Reclamecode Sociale Media die is opgenomen in de Nederlandse Reclame Code. De Stichting Reclame Code beoordeelt op basis van klachten of de Reclamecode is overtreden. De afdeling Compliance ziet erop toe dat de adverteerder zijn reclame-uiting aanpast of intrekt, als die door de RCC in strijd is bevonden met de NRC. Daarnaast bestaat er de Social Code: YouTube, een initiatief van YouTubers om transparant te zijn over reclame in hun video’s.
Ziet u een rol weggelegd voor de sociale mediaplatformen zelf in deze problematiek? Zo ja, welke?
De Reclamecode Sociale Media en Influencer Marketing geldt ook voor reclame op videoplatformdiensten die door de platforms zelf worden verzorgd. In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten, die voor half september volgend jaar moet zijn omgezet in Nederlandse wetgeving, is geregeld dat videoplatformdiensten daarnaast moeten beschikken over een functie waarmee gebruikers die video's uploaden, kunnen verklaren of die video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten.
Daarnaast kunnen sociale mediaplatformen gebruikers, waaronder ouders en werkgevers, informeren over het belang van de regels met betrekking tot kinderarbeid.
De Europese investeringstoets en Chinees investeringsgedrag op de EU-markt |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer meedeelde dat op dit moment op interdepartementaal niveau aan een generieke investeringstoets wordt gewerkt, als gevolg van de EU-verordening inzake het ontwikkelen van een raamwerk voor het screenen van buitenlandse investeringen in de EU (2019/452/EU)? Wat is hier de stand van zaken van? En wordt in iedere lidstaat nu een nationaal contactpunt ingericht?1
De ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid hebben uw kamer op 11 november 2019 geïnformeerd over de voorgenomen investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid, en de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening.2 De Europese verordening vereist van iedere lidstaat de inrichting van een nationaal contactpunt met het oog op het verzamelen, aggregeren en uitwisselen van vertrouwelijke informatie tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie.
Hebt u kennisgenomen van het onderzoeksrapport «Beyond Investment Screening: Expanding Europe’s toolbox to address economic risks from Chinese state capitalism»?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit rapport?
Ik heb kennisgenomen van dit rapport. Zonder op ieder detail uit het rapport in te gaan, verwelkom ik elke analyse die kan bijdragen aan de discussie over de wijze waarop economische veiligheid gewaarborgd kan worden.
Deelt u de in dit rapport geuite kritiek dat de huidige investeringstoets vooral gericht is op het beoordelen van investeringen die de (Europese of nationale) veiligheid of openbare orde raken, en niet, zoals in Canada, op investeringen die wellicht grote impact hebben op de Europese innovatie- en concurrentiekracht?3
Het kabinet deelt deze kritiek niet. De Nederlandse keuze voor het inrichten van een investeringstoets op nationale veiligheid is louter ingegeven door overwegingen van nationale veiligheid. Andere overwegingen horen niet thuis in een dergelijke investeringstoets, hiervoor zijn andere instrumenten beschikbaar. Zo wordt in het kader van de toetsing van overnames en fusies door mededingingsautoriteiten gekeken of de overname leidt tot een significante beperking van de mededinging.
Beschikt de Europese Commissie thans over voldoende capaciteit om onderzoek te doen naar Chinese investeringen, hun herkomst (bijvoorbeeld de aanwezigheid van staatssteun) en hun reikwijdte?
De Europese FDI-screeningsverordening voorziet in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie. De verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter borging van de nationale veiligheid en het daarmee samenhangende onderzoek van directe investeringen uit derde landen, berust bij de lidstaten en niet bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan wel op grond van bij de Commissie beschikbare informatie adviezen verstrekken aan de lidstaten die dergelijke directe investeringen toetsen op risico’s voor nationale veiligheid.
Hoe staat u tegenover het voorstel om het Directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie de bevoegdheid te geven om, bijvoorbeeld ten aanzien van Chinese activiteiten met staatssteun, zelfstandig onderzoek te doen en de bewijslast te leggen bij Chinese bedrijven die op de EU-markt actief willen zijn?
De Europese Commissie is in het kader van het handelspolitieke instrumentarium reeds bevoegd om een onderzoek in te stellen naar staatssteun van derde landen die de invoer van goederen uit deze landen bevordert en waardoor er negatieve gevolgen voor de mededinging op de interne markt optreden (zie in dit verband Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie). Tegelijkertijd kan het bestaande instrumentarium mogelijk verbeterd of aangevuld worden of kunnen mogelijk nieuwe instrumenten tot stand komen, zoals de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht»5 ook aangeeft.
Welke mogelijkheden ziet u om, als vervolgstap na de investeringstoets, meer coördinatie op EU-niveau tegen (riskante of marktverstorende) Chinese investeringen te bewerkstelligen?
Voor zover investeringen uit derde landen een risico met zich mee kunnen brengen voor de openbare veiligheid of openbare orde in de EU-lidstaten voorziet de Europese FDI-screeningsverordening al in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie, waardoor de coördinatie op Europees niveau wordt bewerkstelligd. De verordening is pas in oktober 2020 volledig van toepassing en zal zich in de praktijk nog moeten bewijzen. De verordening wordt geëvalueerd uiterlijk drie jaar na het volledig van toepassing worden. Deze evaluatie kan gebruikt worden om te beoordelen of verdergaande stappen nodig zijn.
Voor zover het gaat om marktverstorende investeringen uit derde landen verwijs ik naar de inzet van het kabinet zoals verwoord in de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht», waarin is aangegeven dat de Europese Unie niet naïef moet zijn als het gaat om oneerlijke concurrentie vanuit derde landen. Het is daarom belangrijk dat de EU haar marktmacht beter inzet om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen en om zo de voordelen van een open markt volledig te kunnen benutten. In deze Kamerbrief heeft het kabinet ook aangegeven te willen verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingings- en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten de EU. U bent over deze verkenning bij brief van 2 december 2019 geïnformeerd.6
Wanneer vindt de evaluatie van de richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten plaats, zoals aangekondigd in artikel 92 van de richtlijn (2014/24/EU)? Ziet u aanleiding om de Europese Commissie op te roepen bij het evalueren van de economische gevolgen voor de interne markt ook zaken als staatssteun mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de gelijkluidende vraag die is gesteld in het kader van het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 469). Het is op dit moment nog niet bekend wanneer deze evaluatie plaats zal vinden en wat de reikwijdte hiervan zal zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Deelt u tot slot de mening dat marktverstoringen door Chinese investeringen niet alleen in de EU, maar ook op derde markten aangepakt dienen te worden, bijvoorbeeld in OESO(/DAC)-verband? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Beleidsnota Nederland-China, is het kabinet van mening dat oneerlijke handelspraktijken in eerste instantie dienen te worden aangepakt door internationale druk op China uit te oefenen. Dit kan via de WTO, de EU en in samenwerking met gelijkgezinde landen. Het kabinet staat verder achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals OESO-standaarden met betrekking tot anti-corruptie, staatsbedrijven, maatschappelijk verantwoord ondernemen, en Europese regelgeving op het gebied van data, privacy en productveiligheid. Wat Nederland betreft, dient China zich als verantwoordelijke speler eveneens aan deze afspraken te conformeren.
Beleggingen in wapenproducerende bedrijven die exporteren naar Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft uw besluit tot een gedeeltelijk wapenembargo tegen Turkije vanwege de acties van het Turkse leger in het grensgebied met Syrië consequenties voor de leningen en beleggingen, ter waarde van 631 miljoen euro, van de Nederlandse banken ING, ABN Amro en Van Lanschot aan of in elf bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije?1 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft in reactie op de inval van Turkije in Syrië het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid aangepast. De behandeling van vergunningen voor de export van militaire goederen naar Turkije is per 11 oktober 2019 opgeschort. U bent hierover op 15 oktober 2019 schriftelijk nader geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 273). Deze aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft directe werking voor bedrijven die militaire goederen exporteren naar Turkije. Het heeft geen directe werking voor Nederlandse banken en daarmee geen directe consequenties voor de leningen en beleggingen van de genoemde Nederlandse banken aan of in bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije.
Hebben naar uw opvatting genoemde banken in hun jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen aangegeven dat men druk zal uitoefenen op deze bedrijven om hiermee te stoppen, dan wel investeringen in deze bedrijven te beëindigen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Nederlandse regering in het licht van de opschorting van wapenexportvergunningen een taak heeft?
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de Leden Karabulut en Alkaya d.d. 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527), verwacht het kabinet van Nederlandse banken dat zij, conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen.
De naleving van de UNGP’s en OESO-richtlijnen is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het kabinet heeft dan ook geen analyse gemaakt van de jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen van genoemde banken. In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten. In november start de evaluatie van de IMVO-convenanten en de presentatie van de hoofdlijnen van het IMVO-beleid is voorzien voor de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021.
Hebt u inmiddels een themakader bereikt met de partijen die met het bankenconvenant werken? Kunt u aangeven wanneer u dit aan de Kamer kunt sturen?3
Ieder convenant kent een andere aanpak, die in samenspraak tussen de convenantspartijen is opgesteld. Het bankenconvenant werkt – anders dan het verzekeringsconvenant – niet met themakaders.
Het themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s wordt ontwikkeld door de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van Karabulut en Alkaya van 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527). De partijen hebben dit kader nog niet afgerond. Zodra dit het geval is dan wordt het themakader gepubliceerd op de website van dit IMVO-convenant beheerd door de SER.
Wilt u, ondanks het feit dat u aangaf dat in het lopende convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) met de banken geen ruimte meer is voor aanvullende afspraken, in het licht van de actualiteit alsnog met de banken in gesprek gaan over deze investeringen zoals u ook, met kennelijk resultaat, hebt gedaan met de levensverzekeraars?
Met het Verbond van Verzekeraars is op 20 februari 2019 gesproken over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel binnen het IMVO-convenant voor verzekeraars. Daarbij is ook aangegeven dat het aan verzekeraars zelf is om te bepalen in welke bedrijven zij investeren.
Dat geldt ook voor banken. Banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie. De actualiteit van de aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft geen directe werking op de beleggingen van banken.
Zodra de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector het themakader over investeren in wapens en wapenhandel gereed hebben, kan de overheid als partij bij dit convenant het kader delen in een gesprek met de bancaire sector.
De onderschatting van economische groei |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ING: economische groei stelselmatig onderschat»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de ING-economen dat de huidige berekeningen van het bruto binnenlands product (bbp) tekortschieten, onder meer door digitalisering en het onvoldoende corrigeren van prijzen voor kwaliteitsverbeteringen? Zo ja waarom, zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse van de ING-economen deels. Het meten van het bbp is in de loop van de tijd inderdaad uitdagender geworden door ontwikkelingen zoals globalisering, verdienstelijking en digitalisering. Het is echter voorbarig om hier conclusies aan te verbinden. Eerst is hier nog meer onderzoek naar nodig. Er lopen momenteel een aantal trajecten die kijken naar deze ontwikkelingen.
De huidige methodiek achter het bbp berust op EU-wetgeving (European System of National and Regional Accounts (ESA 2010), EU verordening 540/2013). De voorschriften die uit deze wetgeving volgen bepalen welke economische activiteiten worden meegenomen in de berekening van het bbp en hoe ze zijn gedefinieerd.
De voorschriften worden met enige regelmaat aangepast als nieuwe economische feiten en ontwikkelingen die hierom vragen. Gegeven het brede internationale gebruik van het bbp is het nodig om veranderingen van de voorschriften in internationaal verband vast te stellen. Momenteel wordt er in VN-verband gewerkt aan een herziening van de richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen en daarmee ook het bbp. In dat kader vinden onder meer discussies plaats over de ontwikkelingen die ook in het ING-rapport worden geschetst. Het CBS participeert actief in deze discussies. Te zijner tijd zullen de gewijzigde richtlijnen omgezet worden in EU-wetgeving in het Europees systeem van rekeningen. De gewijzigde voorschriften kunnen dan leiden tot revisie van de bbp-cijfers en andere variabelen.
Op welke wijze houden het kabinet en bureaus als het Centraal Planbureau op dit moment al rekening met de factoren die bij zouden dragen aan de onderschatting van de Nederlandse economische groei?
Het kabinet en het Centraal Planbureau baseren zich op macro-economische cijfers zoals deze worden gepubliceerd door het CBS. Het CBS neemt actief deel aan discussies rondom de herziening van de nationale rekeningen en het bbp. Het thema «onderschatting van de economische groei» wordt daar besproken. Eventuele gewijzigde voorschriften die hieruit voortvloeien kunnen uiteindelijk leiden tot revisie van de bbp-cijfers. Dan wordt ook duidelijk of en in hoeverre de economische groei is onderschat.
Bent u in staat en bereid om de onderschatting van de Nederlandse economische groei – op basis van de genoemde inzichten – ook in kwantitatieve zin aan te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om ook in formele zin een traject te starten dat de onderschatting van de economische groei zo gering mogelijk maakt?
Het CBS voert doorlopend onderzoek uit om de berekeningen van het bbp te verbeteren. Met betrekking tot digitalisering loopt het programma «adequaat meten van de economie». Enkele relevante projecten binnen dit programma betreffen de meting van de platformeconomie, de rol van data als immateriële activa en de meting van gratis diensten. Ook wordt actief geparticipeerd in internationale discussies over mogelijke aanpassing van de voorschriften om zo de veranderende economische werkelijkheid beter te beschrijven. Gezien deze lopende trajecten, acht ik het niet nodig om in formele zin een nieuw traject te starten.
Kunt u ook aangeven of en zo ja, welke overheidsuitgaven aangepast dienen te worden als een correctie van de huidige wijze van berekening van het Nederlandse bbp daadwerkelijk tot een hoger groeicijfer zou leiden?
Het is op voorhand lastig te benoemen welke overheidsuitgaven aangepast dienen te worden als een correctie van de huidige wijze van berekening van het Nederlands bbp tot een hoger groeicijfer leidt.
Het bericht dat een Chinees bedrijf een aanbesteding voor het aanleggen van een metrolijn in Stockholm heeft gewonnen |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stockholm criticised for awarding «impossible» metro contract to Chinese bidder»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Chinese staatsbedrijven onder de kostprijs kunnen inschrijven op Europese publieke projecten en daarmee Europese bedrijven uit de markt drukken?
Het kabinet acht het van groot belang dat er op de Europese interne markt eerlijke concurrentie kan plaatsvinden tussen bedrijven om overheidsaanbestedingen. De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden mogelijkheden om deze problematiek te adresseren. Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Op basis van artikel 2.116 van deze wet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. Een andere manier om voor een gelijker speelveld te zorgen, is door het stellen van kwalitatieve gunningscriteria, zoals milieucriteria. Bovendien hoeven Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China. In het geval van de Stockholmse metro is blijkbaar besloten dergelijke inschrijvingen, vrijwillig, wel toe te laten.
De Europese Commissie heeft daarnaast medio 2019 de mededeling «Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU (COM (2019) 5494) uitgebracht, waarin zij verduidelijkt welke mogelijkheden lidstaten Europeesrechtelijk gezien nu al hebben om een gelijker speelveld op die markt te bevorderen. Onder antwoord 4 gaat het kabinet nader in op de problematiek van oneerlijke concurrentievoordelen door staatssteun.
Deelt u de mening dat het vanuit het oogpunt van het nastreven van een gelijk speelveld niet houdbaar is dat Chinese bedrijven gemakkelijk aanbestedingen in Europa kunnen winnen, terwijl aanbestedingen in China voor Europese bedrijven in feite niet toegankelijk zijn?
Het kabinet deelt die mening en heeft daarom de positie ingenomen dat, gezien de veranderde geopolitieke omstandigheden, het van belang is dat er een EU-instrument komt dat voor EU-bedrijven meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen bewerkstelligt. Dit belang wordt ook breder in de EU gedeeld. Om die reden zijn de besprekingen over het voorstel van de Europese Commissie over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten (IIO/IPI2) hervat. Dat voorstel heeft als doel om derde landen ertoe te bewegen de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO te ondertekenen of om een bilaterale handelsovereenkomsten met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Wanneer dat niet lukt, kan de Commissie besluiten tot het opleggen van een prijsopslag op aanbiedingen uit een derde land.
Het kabinet zet zich voor aanpassingen van het Commissievoorstel in. Deze moeten er met name toe leiden dat het voorstel effectiever wordt, dat deze de Lidstaten mogelijkheden blijft bieden om restrictieve maatregelen te treffen volgens de ruimte die de aanbestedingsrichtlijnen bieden en dat administratieve lasten van bedrijfsleven en aanbestedende instanties zo laag mogelijk blijven. Zie voor meer details over de Nederlandse inzet het antwoord op de motie Sjoerdsma/Van Helvert (motie 35 207, nr. 15; Kamerbrief «Reactie op moties Koopmans c.s. en Sjoerdsma/Van Helvert over een brede internationale coalitie voor een gelijk speelveld met China respectievelijk een effectief internationaal aanbestedingsinstrument» van 6 december 2019).
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om door middel van het verbieden van buitenlandse staatssteun bij aanbestedingen in Europees verband oneerlijke concurrentievoordelen voor buitenlandse staatsbedrijven tegen te gaan?
De Europese staatssteunregels zorgen ervoor dat ondernemingen niet zonder meer financieel ondersteund of bevoordeeld kunnen worden door overheden. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 kan een aanbestedende dienst een inschrijving afwijzen van een onderneming die staatssteun heeft gekregen, wanneer de staatssteun in strijd is met de Europese staatssteunregels. Deze regels zien echter op staatssteun van EU-lidstaten en gelden niet voor overheidsondersteuning door derde landen.
Het IPI heeft als doel om wederkerigheid te bewerkstelligen en niet om tegen verboden staatssteun op te treden. Het kabinet zet momenteel in op een non-discriminatoir instrument gericht op het bevorderen van een gelijk speelveld om dit probleem wel te adresseren (zie Kamerbrief «Kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument)» van 2 december 2019). Het idee is om via aanpassing van de Europese mededingingswetgeving handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien een onderneming – ongeacht diens nationaliteit – de mededinging op de interne markt verstoort of dreigt te verstoren door vormen van overheidsondersteuning die niet reeds getroffen worden door de thans geldende EU-kaders op het gebied van staatssteun en overheidsondernemingen.
Kunt u aangeven wat uw inzet op Europees niveau is om in algemene zin het probleem van het gebrek aan wederkerigheid bij openbare aanbestedingen voor Europese bedrijven in China te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 3.
De honderden miljoenen euro's aan lobbyuitgaven van olie- en gasgiganten. |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u de conclusie van het onderzoek van Corporate Europe Observatory waarin staat dat de olie- en gaslobby de afgelopen 10 jaar, 251,3 miljoen euro heeft gespendeerd om de Europese Klimaatdoelen te remmen? Zo nee, heeft u een andere verklaring voor deze torenhoge uitgaven?1
De gepresenteerde cijfers zijn ons niet bekend. Wij houden de lobbyuitgaven van individuele bedrijven niet bij.
Deelt u de mening, en de conclusies van Corporate Europe Observatory, dat het in het financieel belang van de olie- en gaslobby is om de klimaatdoelen sterk af te remmen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is evident dat olie- en gasbedrijven belang hebben bij de wijze waarop de klimaatdoelen worden gerealiseerd en het tempo waarin dit wordt gedaan. Tegelijk is het zo dat de investeringen in duurzame technologieën wereldwijd snel toenemen, ook door olie- en gasbedrijven.
Deelt u de mening dat lobbyen tegen het klimaat, gezien de grote klimaatproblematiek, onacceptabel is? Bent u bereid om Shell als één van de grote bedrijven achter deze lobby hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het staat alle partijen altijd vrij hun belangen te behartigen zolang dit binnen de grenzen van de rechtstaat past. Het kabinet ziet dus geen reden om partijen hierop aan te spreken.
Kunt u ons meer duidelijkheid geven over de inhoud van de vele gesprekken die Shell met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie heeft gevoerd en wat hier voor concrete resultaten uit zijn gekomen?
Gesprekken die met de gas- en oliesector worden gevoerd op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU zijn gericht op het bespreken van relevante Europese beleidsontwikkelingen. Dit kan gaan om relevante technologieën voor de decarbonisatie van de Nederlandse energie- en industriesectoren zoals schone waterstof en de afvang en opslag van CO2 (CCS). Deze gesprekken zijn informerend van aard. Beleidsvorming vindt immers niet plaats op de Permanente Vertegenwoordiging, maar bij de betrokken departementen in Den Haag. Zie ook de brief «reactie op rapport Captured States» van 11 maart jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 27).
Deelt u de mening dat effectief klimaatbeleid niet door Shell en andere multinationals vormgegeven kan worden, zeker met het oog op bovenstaand beschreven praktijken? Zo ja, waarom heeft de industrie mede het Klimaatakkoord bepaald? Zo nee, hoe oordeelt u dan over de tegengestelde belangen?
Het kabinet zet zich vol in voor een ambitieus klimaatbeleid in Nederland, in de EU en in andere landen. Het kabinet is van mening dat succesvol klimaatbeleid alleen kan worden gerealiseerd als de rijksoverheid, decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties effectief samenwerken. Dat is ook de reden dat het kabinet deze partijen bij elkaar heeft gebracht voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord, juist om op basis van de verschillende belangen van partijen tot een gezamenlijke aanpak te komen die op zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen. Ook buiten de context van het Klimaatakkoord staat het kabinet open voor overleg met alle belanghebbenden, waarna de besluitvorming plaatsvindt op basis van een zorgvuldige afweging gemaakt tussen alle belangen.
Bent u van plan een actieplan op te stellen zodat deze schandelijke lobbypraktijken worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de wetenschap en milieuorganisaties een grotere stem te geven dan de vervuilende industrie en hier ook binnen de Europese Unie voor te pleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bedrijfsleven, milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties hebben allemaal op gelijke voet met het kabinet en met elkaar gesproken om tot het Klimaatakkoord te komen. Ook de wetenschap is hierbij actief betrokken. Dat zal in de uitvoering van het beleid niet veranderen. Binnen de EU heeft het kabinet altijd gepleit voor een ambitieus klimaatbeleid en voor betrokkenheid van alle relevante partijen hierbij, en dat zal het kabinet blijven doen.
Het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag, dat op 23 oktober 2019 is gepubliceerd op de SODM website?1
Ja. Op 28 november 2018 ontving ik een gewijzigd winningsplan voor de zoutwinning door Nedmag. Hierna heb ik op 14 december 2018 eerst een bestuurlijk overleg gevoerd met de regio over de aanvraag, waarna ik op 17 december 2018 SodM om advies heb gevraagd. SodM heeft mij op 27 juni 2019 zijn advies gestuurd en op 26 september 2019 een aanvullend advies.
Kunt u aangeven of en zo ja, in welke mate het SODM en/of TNO bij de voorbereiding van dit advies uitvoering heeft/hebben gegeven aan de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het onderzoeken van cumulatieve mijnbouweffecten in Groningen?2
Zowel Nedmag in de aanvulling op het winningsplan2 als SodM in zijn advies3 geven aan dat het bodemdalingsscenario uitgaat van de waargenomen bodemdaling waarin ook andere effecten, zoals bodemdaling door gaswinning en de autonome bodemdaling, zijn meegenomen. Het is deze cumulatieve bodemdaling waarop de genoemde adviezen betrekking hebben.
Bij motie van 10 april 2019 heeft lid Van der Lee (GroenLinks) de regering verzocht dat, voordat een besluit wordt genomen over het winningsplan 2018 van Nedmag, onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten zijn van de mijnbouwactiviteiten in de regio. Bij de beoordeling van de aanvraag zal ik invulling geven aan deze motie.
Het is de rol en verantwoordelijkheid van zowel TNO als SodM om in hun advies op een winningsplan na te gaan of de geschetste scenario’s voor onder meer de verwachte bodemdaling reëel zijn en er voldoende veiligheidsmarges in acht worden genomen. Het staat buiten kijf dat voor een goede advisering op zowel de veiligheid als op de nadelige effecten van de bodemdaling voor het gebied er zicht moet zijn op de cumulatieve bodemdaling.
Tevens heb ik de decentrale overheden, vanwege hun regionale en lokale kennis van het gebied, gevraagd om mij te adviseren over de nadelige gevolgen van de totaal te verwachten bodemdaling. Met name effecten op natuur en milieu, de veiligheid van omwonenden en de te verwachten effecten op aanwezige bebouwing of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, zijn van belang voor de afweging die ik moet maken in het besluit. Na ontvangst van alle adviezen, beoordeel ik de aanvraag in het licht van de cumulatieve effecten van de reeds vergunde mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Kunt u tevens in detail aangeven hoe en door wie opvolging is gegeven aan het expliciete verzoek uit de motie, dat onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten van de mijnbouwactiviteiten in de regio zijn, voordat u een besluit neemt over het winningsplan 2018 van Nedmag of dient dit onderzoek nog plaats te vinden? Zo ja, door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom in de gepubliceerde rapporten van SODM en TNO niet expliciet is ingegaan op «de cumulatieve effecten van de mijnbouweffecten in de regio» of wordt stilgestaan bij bovengenoemde motie-Van der Lee c.s.?
Ik hecht grote waarde aan het feit dat de adviseurs onafhankelijk zijn in hun oordeel en in hun advies aan mij. Als ik verduidelijking nodig heb op een advies, dan kan ik dat vragen. Zoals aangegeven, is bij de beschrijving van de bodemdaling en de risicoanalyse daarvan door SodM, rekening gehouden met de gaswinning uit nabij gelegen gasvelden (Groningenveld en Annerveen).
De weging van deze adviezen vindt plaats in de motivatie van het besluit dat ik ga nemen op de aanvraag. In mijn besluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve bodemdaling in het gebied en de motie Van der Lee c.s.
Overigens heb ik TNO gevraagd om een kaart te maken waarop de bodemdalingscontouren staan aangegeven van de cumulatieve bodemdaling die op grond van de nu geldende vergunningen en maatregelen wordt verwacht. Daarnaast heb ik TNO ook gevraagd eenzelfde kaart te maken, maar dan met de cumulatieve bodemdaling rekening houdend met het winningsplan van Nedmag dat ik nu in behandeling heb.
Bent u bereid SODM te vragen hoe zij in hun advies tot een deels positief oordeel hebben kunnen komen over zoutwinning in nieuwe gebieden zonder eerst het onderzoek naar cumulatieve effecten in de regio uitgevoerd en gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welk tijdsbestek bent u van plan een besluit te nemen over het winningsplan van Nedmag?
Ik verwacht niet op korte termijn een besluit te nemen. Momenteel ben ik nog in afwachting van de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en van de regionale overheden. Na ontvangst van deze adviezen zal ik nog advies aan de Mijnraad vragen. Een ontwerpinstemmingsbesluit zal ik niet eerder dan in het eerste kwartaal van 2020 kunnen nemen. Vervolgens volgt er nog een zienswijze periode, en na verwerking van alle zienswijzen kan ik pas een definitief besluit nemen. In het ontwerpinstemmingsbesluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve effecten van alle mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Bent u bereid, als dit besluit op korte termijn op handen is, uw besluit uit te stellen totdat deze Kamervragen beantwoord zijn en de resultaten van het onderzoek naar cumulatieve effecten publiek zijn gemaakt en met de Kamer zijn gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
De aangekondigde ontslagen bij Tata steel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Komen de aangekondigde ontslagen bij Tata steel IJmuiden als een verrassing voor u?1
Na het afblazen van de joint venture met Thyssenkrupp is door de directie van Tata Steel Europe een transformatieprogramma aangekondigd om Tata Steel Europe, waar Tata Steel IJmuiden deel van uitmaakt, weer winstgevend te maken. Er is een organisatieadviesbureau ingeschakeld om hierbij te adviseren. Het ligt dus voor de hand dat kostenbesparende maatregelen getroffen zullen worden die ook het personeel zullen treffen.
Tata Steel Europe heeft inmiddels bekendgemaakt dat tot 3000 arbeidsplaatsen in Europa kunnen verdwijnen. Hoe de bezuinigingen in IJmuiden, met 9000 arbeidsplaatsen verreweg de grootste vestiging in Nederland, er uit gaan zien en welke gevolgen dat heeft voor de productie, is nog onduidelijk. De onzekerheid van al die mensen die daar werken is natuurlijk zeer onaangenaam.
Er vindt nog overleg plaats tussen de leiding van Tata Steel Europe en de ondernemingsraden en hoogstwaarschijnlijk zal aan het eind van deze week bekend worden gemaakt wat de gevolgen voor Tata Steel IJmuiden en de rest van Tata Steel Europe zijn.
In hoeverre vallen deze ontslagen te verklaren uit de mondiale overproductie van staal en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie?
Het is duidelijk dat de mondiale overproductie en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie belangrijke oorzaken zijn van de problemen in de Europese staalindustrie. Daarnaast zijn de forse importheffingen (25%) die de VS op staal heeft opgelegd ook zeer nadelig.
Ziet u ook een relatie met het negatieve oordeel dat de Europese Commissie eerder afgaf over de voorgenomen fusie tussen het Indiase Tatasteel en het Duitse Thyssen Krupp, omdat bij laatstgenoemde direct een massaontslag volgde nadat het negatieve oordeel van de commissie publiek werd?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Veldman d.d. 17 juni 2019 (Kamerstuknummer 3082) heeft de Europese Commissie in onderhavige zaak geen mededingingsbeschikking vastgesteld. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Het transformatieprogramma om Tata Steel Europe weer winstgevend te maken is door de directie van Tata Steel aangekondigd na het beëindigen van de fusiebesprekingen. Het is niet duidelijk wat de situatie was geweest als de fusie wel door was gegaan. De centrale ondernemingsraad van Tata Steel Nederland had bedenkingen bij de fusie uit vrees dat ook met de fusie banen verloren zouden zijn gegaan.
Zijn de sancties die de Europese Commissie aan China oplegt in verband met het dumpen van staal op de Europese markt in uw ogen effectief? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De EU heeft haar handelsdefensief instrumentarium versterkt en gemoderniseerd. Hierdoor kan de EU snel optreden tegen oneerlijke dumping en subsidiering. Momenteel gelden er achttien antidumpingmaatregelen en twee antisubsidie maatregelen tegen diverse Chinese staalproducten. Daarnaast zijn er vrijwaringsmaatregelen ingesteld op 26 staal productcategorieën. Deze handelsdefensieve maatregelen zijn effectief. Ze steunen de Europese staalindustrie. Een onderbouwing kunt u terugvinden in het Verslag van de Commissie over de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van de EU en het gebruik van tegen de EU gerichte handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen in 20182, en het daarbij behorende werkdocument3. Aan de andere kant moet ervoor worden gewaakt dat de maatregelen niet te zeer belastend zijn voor de consumenten en de verwerkende industrieën in de EU. Zoals eerder aangegeven4 zijn eenzijdige handelsbeperkingen voor Nederland op lange termijn geen valide oplossing om de huidige disbalans op de wereldmarkt tegen te gaan. Ze zijn bedoeld om tijdelijk verlichting te geven en ernstige schade te voorkomen. Nederland blijft zich inzetten voor een multilaterale oplossing, waarbij afspraken worden gemaakt om overproductie van staal en oneerlijke subsidiering tegen te gaan.
Had de Europese Commissie in uw ogen niet moeten instemmen met deze fusie en daarbij als voorwaarde eisen kunnen verbinden aan het milieuvriendelijker produceren van staal?
De Europese Commissie maakt een onafhankelijke mededingingsbeoordeling van relevante fusies en overnames die de omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen gaat de Europese Commissie na of een concentratie de concurrentie op de interne markt significant belemmert. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. De Europese Commissie kan bij het goedkeuren van een fusie rekening houden met voordelen in prijs of kwaliteit die ten goede komen aan gebruikers.
Een voorwaarde opnemen rondom milieuvriendelijker productie lijkt normaal gesproken niet voor de hand te liggen bij een dergelijke mededingingsbeoordeling. Remedies bij een concentratiezaak moeten voorzien in het oplossen van een mededingingsprobleem. Het is niet duidelijk hoe het milieuvriendelijker produceren van staal daar invulling aan zou kunnen geven. Bovendien zou met een dergelijke voorwaarde de fusieorganisatie benadeeld kunnen worden ten opzichte van de andere staalbedrijven waar dergelijke milieueisen aan de productie niet gesteld worden.
Erkent u dat het blokkeren van de fusie als resultaat kan hebben dat vervuilende staalproductie (nog meer) verplaatst wordt naar lagelonenlanden?
Het al dan niet verplaatsen van de productie naar andere landen is een beslissing die van heel veel factoren afhankelijk is. Het is onduidelijk in hoeverre het niet doorgaan van de fusie invloed heeft op het eventueel verplaatsen van productie naar lagelonenlanden.
Bent u ook van oordeel dat, zowel om economische als ecologische redenen, er op de Europese markt behoefte is aan consolidatie in de (Europese) staalindustrie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De mondiale staalindustrie en in mindere mate ook de Europese, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen.
Bent u bereid om in overleg met collega-bewindslieden uit de Europese Unie, de Europese Commissie en de Europese staalindustrie te zoeken naar consolidatiemogelijkheden om tot een toekomstbestendige staalproductie in Europa te komen, die tevens koploper is in reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu?
Het is primair aan marktpartijen zelf om te bepalen of zij willen consolideren en daarvoor geschikte partner(s) te zoeken. Voor wat betreft reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu heeft het Kabinet met de industrie routes bepaald in het Klimaatakkoord. Nederland is vanuit deze routes in gesprek met de buurlanden en andere partners binnen de EU.
De ontmanteling van SW-bedrijf Soweco |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Twentse gemeenten stoppen met sociale werkplaats Soweco»?1
Het is aan gemeenten, die de eigenaren zijn van de sociale ontwikkelbedrijven, waaronder Soweco, om te bepalen welke rol deze bedrijven in de toekomst kunnen spelen. Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Er bestaat niet één model om succesvol te kunnen zijn. Soms zijn keuzes gericht op een verbetering van de bedrijfsvoering en daarmee op het verbeteren van de financiële prestaties, waarbij het gewenste ondersteuningsaanbod beschikbaar blijft. Uiteraard zijn de omstandigheden waaronder de mensen hun werk kunnen verrichten het belangrijkst. Het is belangrijk dat gemeenten zich daar rekenschap van geven.
Meer in het algemeen constateer ik dat sociale ontwikkelbedrijven veel kennis en expertise hebben die goed bruikbaar is om onder andere nieuwe beschut werkplekken te organiseren, of om mensen uit de brede doelgroep van de Participatiewet toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever.
Begrijpt u dat dit een enorme klap is voor de meer dan 2.000 mensen die in volle tevredenheid via Soweco aan het werk zijn?
Elke verandering zorgt voor onzekerheid. Daarom bereiden de gemeenten de transitie zorgvuldig door. De gemeenten hebben aangegeven dat voor de werkenden geldt dat de baan zelf, het salaris en de begeleiding gecontinueerd zullen worden.
Wat vindt u van het feit dat de ondernemingsraad tot op heden op geen enkele wijze betrokken is geweest bij dit besluit en zoals het nu lijkt pas na een definitief besluit om input wordt gevraagd?
De gemeenteraden moeten zich nog uitspreken over het voornemen van de colleges van de zes betrokken gemeenten. In een vervolg, waarbij de organisatie-inrichting besproken wordt, zullen alle partijen, dus ook de ondernemingsraad, binnen hun formele positie betrokken worden, zo blijkt uit navraag bij de betrokken gemeenten.
Deelt u de mening dat de wethouders van de zes gemeenten veel onrust veroorzaken bij het personeel, aangezien Soweco een goedlopend sociale werkvoorziening (SW)-bedrijf is?
Ik heb geen oordeel over het functioneren van wethouders in gemeenten, het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren.
Erkent u dat het besluit indruist tegen de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk die u verzoekt om in gesprek te gaan over het behoud van de infrastructuur van Soweco?2
Het voorgenomen besluit van de gemeenten om de uitvoering op een andere wijze vorm te geven betekent niet dat de infrastructuur van Soweco niet behouden kan blijven.
Wanneer gaat u in gesprek met betrokken gemeentes conform de motie van het lid Jasper van Dijk? Hoe houdt u ons op de hoogte van de vorderingen?
Op 5 december staat een gesprek gepland tussen het ministerie en de betrokken gemeenten.
Is het waar dat de zes afzonderlijke gemeenten een vetorecht hebben over een eventuele ontbinding van Soweco?3
Soweco voert diensten uit voor de Gemeenschappelijke Regeling als geheel (de Wsw) en voor de individuele gemeenten (onder meer Participatiewet, Wmo). In de statuten is vastgelegd dat unaniem moet worden besloten tot eventuele opheffing van de Gemeenschappelijke Regeling. Elke gemeente kan zelfstandig besluiten of en in welke mate de individuele dienstverlening voortgezet wordt.
Deelt u de mening dat de regering, conform de aangenomen motie van het lid Buma, de plicht heeft om de bestaande kennis en infrastructuur van SW-bedrijven in stand te houden?4
Ik deel de mening dat het verstandig is om de bestaande kennis en infrastructuur van de sw-bedrijven in te blijven zetten voor de brede doelgroep van de Participatiewet. Ik ben een verkenning gestart om te bezien op welke wijze op dit moment al dan niet invulling wordt gegeven aan het beschikbaar stellen van detacheringsfaciliteiten in de arbeidsmarktregio’s. De uitkomsten van deze verkenning komen in het voorjaar beschikbaar en bespreek ik met alle betrokken organisaties.
Hoe voorkomt u dat Soweco wordt ontmanteld, wat volledig in strijd is met de beide aangenomen moties?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en het antwoord op vraag 5.
De brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat ‘Bodem verontreinigen bij mijnbouwinstallaties’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op basis waarvan concludeert u dat de lekkage bij Wanneperveen-1 niet ondergronds is? Met welke materialen is de bodem bij Wanneperveen-1 verontreinigd is? Klopt het dat er barium is aangetroffen bij Wanneperveen-1? Bent u bekend met het gebruik van barium in de spoeling tijdens de boring? Deelt u de opvatting dat waar barium in de bodem gevonden is, dit het resultaat is van ondergrondse lekkage?1
Uit het besluit2 van de provincie Overijssel blijkt dat er op en nabij de NAM-locatie Wanneperveen-1 sprake van een ernstige bodemverontreiniging die niet spoedeisend is. Er zijn geen onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu en voor verspreiding van de verontreiniging. Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord door een milieuadviesbureau in opdracht van NAM. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek te laten uitvoeren. Dit onderzoek van adviesbureau Arcadis is begin 2018 ingediend. Uitgaande van dit onderzoek heeft de provincie Overijssel het hierboven genoemde besluit over de bodemverontreiniging genomen.
Uit het onderzoek is gebleken dat men op en bij de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium heeft gemeten.
In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. Er is dan ook geen indicatie voor een lekkage die vanuit de diepe ondergrond zou zijn ontstaan. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft ook aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging afkomstig is uit de diepe ondergrond.
Een verontreiniging met bariet of het daarvan afgeleide barium ontstaat tijdens de boorfase en niet tijdens de productiefase van de put. Tijdens het boren van een put moet worden voorkomen dat vloeistoffen of gassen vanuit de doorboorde formaties in de put stromen. Dit doet men door de put gevuld te houden met zogenoemde boorspoeling. De boorspoeling bevat naast het natuurlijke mineraal bariet (bariumsulfaat) ook minerale olie. Tijdens de boring ontstaat boorgruis. Dit boorgruis wordt uit de put verwijderd door het rondpompen van de boorspoeling. Aan het eind van de boring wordt de in het boorgat aanwezige boorspoeling vervangen door een pekeloplossing. De put bevat na de boorfase geen boorspoeling met bariet meer.
De aanwezigheid van barium in de bodem is geen bewijs voor een ondergrondse lekkage. De putten bij Wanneperveen-1 zijn in de jaren ’50 en ’70 aangelegd. Destijds bestond er geen wet- en regelgeving voor het toepassen van boorspoeling en het zich ontdoen van het boorgruis. Zowel de boorspoeling als het boorgruis bevatten bariet. De administratie voor de boorlocatie in Wanneperveen geeft geen inzicht hoe men hiermee is omgegaan. Het is echter bekend dat het boorgruis soms werd toegepast voor de opvulling van laagtes van het omliggende terrein naast de boorlocatie. Bariet is onoplosbaar in water, en heeft een hoge weerstand tegen chemicaliën. In een licht zure omgeving kan bariet echter wel in een kleine hoeveelheid oplossen waardoor barium vrijkomt. Dat is de reden waarom bij oude mijnbouwlocaties soms bariet en barium in de bodem wordt aangetroffen.
In de huidige wet en regelgeving is het niet toegestaan om het boorgruis te gebruiken als terreinopvulling. Het is ook niet toegestaan om boorgruis of boorspoeling te morsen en niet op te vangen. Huidige mijnbouwlocaties moeten voorzien zijn van vloeistofdichte vloeren zodat het risico op bodemverontreiniging door morsen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Bent u bekend met de bodemverontreinigingen die ontstaan zijn bij de «blow-outs» van Sleen-2 en in Schoonebeek? Zijn er nog andere «blow-outs» als gevolg van gas-of oliewinning bekend bij het ministerie? Wat voor bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze «blow-outs»?
De blow-out van Sleen-2 in 1965 betrof een ongecontroleerde uitstroom van aardgas. Gas en modder braken door de oppervlakte, waardoor de omgeving van de put veranderde in drijfzand. De gehele boorlocatie en boorinstallatie verdween in een korte tijd in het drijfzand. Als gevolg hiervan is de bodem verontreinigd met barium en kleine concentraties benzeen, tolueen en xyleen als componenten van het aardgas. Uit het onderzoek3 van de Universiteit Utrecht en KWR blijkt dat het grondwater direct boven de locatie van de «blow-out» bij Sleen in 1965 nog altijd een hoge, maar op deze plek ongevaarlijke concentratie aan methaan bevat. Zoals aangegeven in mijn brief4 van 6 februari 2019, wordt het grondwater aldaar door het drinkwaterbedrijf WMD gemonitord.
De blow-out van put 457 in Schoonebeek in 1976 betrof een ongecontroleerde uitstroom van stoom, olie en zanddeeltjes uit de putmond. Het incident deed zich voor tijdens onderhoud aan de put en had tot gevolg dat de omgeving rond de put met olie vervuild raakte. De olieverontreiniging is destijds volledig verwijderd.
Er zijn bij mij geen andere blow-outs bekend.
Klopt het dat in feite onbekend is of de bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 voor 1987 zijn ontstaan? Deelt u de vaststelling dat wanneer onbekend is of bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is ontstaan dit niet gerekend kan worden tot de historische verontreiniging?
De putten van Wanneperveen-1 zijn geboord in de jaren ’50 en ’70. Tijdens het boren is gebruikgemaakt van boorspoeling waaraan bariet was toegevoegd. Boorspoeling wordt alleen gebruikt tijdens de boorfase. Hoewel de exacte datum van de bodemverontreiniging niet bekend is, is het vrijwel zeker dat bodemverontreiniging met barium dan ook tijdens de boorfase en dus voor 1 januari 1987 is ontstaan.
In 2003 heeft op de locatie een lekkage plaatsgevonden van minerale olie en vluchtige aromaten. De verontreiniging wordt conform de wet- en regelgeving aangepakt. Dit houdt in dat de bodemverontreiniging direct en zo goed als mogelijk moet worden opgeruimd. Indien dit niet lukt omdat de verontreiniging zich onder een gebouw op de locatie bevindt, mag sanering uitgesteld worden. Dergelijke verontreinigingen worden geïsoleerd, beheerst en gecontroleerd. Dat is in dit geval gebeurt: er heeft een deelsanering plaatsgevonden. NAM zal zodra de mogelijkheid zich aandient een sanering uitvoeren zodat het terrein geschikt wordt voor de toekomstige functie.
Kunt u toelichten of de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toetst aan de huidige wetgeving en standaarden of aan de ten tijde van de boring of productiefase geldende regels en standaarden?
SodM toetst aan de huidige wetgeving en standaarden.
Op basis waarvan concludeert u dat er altijd twee barrières aanwezig zijn bij putten voor lekkage? Wat zijn deze twee barrières in het geval van ondergrondse lekkage? Deelt u de opvatting dat wanneer er over een bepaald traject in de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht dat dit geen functionerende barrière meer is?
Volgens de Mijnbouwwet en -regelgeving moeten alle putten die van nature uit kunnen stromen, ofwel zelf-spuitend zijn, zoals gasputten, uitgerust zijn met tenminste twee barrières. De risico’s van ondergrondse lekkages worden beheerst via een zogenoemd putintegriteitssysteem. In dit systeem staan de risico’s op falen van de barrières en de daarop te nemen acties tot herstel of beheersing beschreven. SodM houdt toezicht op de put en op het putintegriteitssysteem.
De primaire barrière wordt gevormd door de putafsluiter, het totaal van de opvoerserie en het gecementeerde onderste deel van de productieverbuizing. De secundaire barrière wordt gevormd door het gedeeltelijk of geheel gecementeerde bovenste deel van de productieverbuizing. Verdere barrières worden gevormd door de gecementeerde verbuizingen buiten de productieverbuizing.
In putten die voorzien zijn van een opvoerserie kan via de annulaire ruimte de druk worden gemonitord. Een lekkage leidt tot een drukstijging in de annulaire ruimte en is daarmee direct meetbaar. Zodra een lekkage is ontdekt, wordt de put gesloten, de productie stil gelegd en het lek gerepareerd. In dit geval zijn er geen effecten op het milieu te verwachten, omdat lekkage van de opvoerserie (eerste barrière) niet leidt tot een lekkage naar de bodem.
Ik deel de opvatting bij het ontbreken van cement niet. Het kan zijn dat over een bepaalde traject buiten de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht. Dat is geen probleem als het traject geen functie heeft als barrière. Wanneer een traject wel de functie heeft als barrière dan moet cement aanwezig zijn. Als in een dergelijk traject het cement ontbreekt dan moet dit tijdens gebruik van de put beheerst of hersteld worden volgens de mijnbouwwet- en regelgeving.
Deelt u de opvatting dat de in de bodem gemeten gasconcentratie in Monster het resultaat is van een lekkage en dat dit dan ondergrondse lekkage is? Waarom is er geen nader onderzoek gedaan naar de bron van deze lekkage? Klopt het dat het mogelijk is dat er carcinogene stoffen vrij zijn gekomen bij deze lekkage omdat deze stoffen in de delfstoffen aanwezig zijn?
Ik heb uw Kamer meerdere malen geïnformeerd over de verlaten gasput in Monster en de ondergrondse lekkage5. De op de locatie in de bodem gemeten geringe hoeveelheid methaangas was afkomstig van een ondergrondse lekkage van de put. Dit is de enige situatie waarbij een aardgaslekkage bij een verlaten put in Nederland is geconstateerd.
NAM heeft met behulp van een boortoren de verlaten put weer «geopend» en vervolgens opnieuw afgesloten. Hierbij zijn op ongeveer 550 en 650 meter diepte nieuwe cementpluggen in de put aangebracht zodat er geen gas meer kan lekken. De reparatie stond onder toezicht van SodM. De toezichthouder heeft bevestigd dat de put duurzaam en veilig is afgesloten.
Er is nader onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten, inclusief het al dan niet vrijkomen van carcinogene stoffen of andere verontreinigingen. Tijdens de reparatie is gebleken dat het om een geringe lekkage ging. De lekkage was boven de grond in de lucht niet meetbaar. Een sanering van de bodem was niet nodig, omdat er geen bodemverontreinigingen zijn aangetroffen. De put is opnieuw buiten gebruik gesteld en lekt nu niet meer. Er zijn bij de metingen in de bodem en in de lucht geen carcinogene stoffen aangetroffen.
Erkent u dat door verdunningseffecten eventuele ondergrondse lekkage niet aangetoond kan worden met onvoldoende nauwkeurige meet apparatuur?
Nee, dat is niet het geval. Met de huidige meetapparatuur kunnen zeer kleine hoeveelheden aardgas (0,000001% of 0,01 ppm – parts per million) in de lucht gedetecteerd worden. Gaslekkages kunnen dan ook door metingen in de lucht worden aangetoond.
Bij een geringe lekkage – zoals in Monster – is uit metingen gebleken dat het methaangas het oppervlak niet bereikt. De lekkage was van een dermate geringe omvang dat deze pas gedetecteerd kon worden door metingen in de bodem. Daarbij spelen niet alleen verdunningseffecten, maar ook de afbraak (oxidatie) van methaan in de bodem.
Deelt u de opvatting dat bij ondergrondse lekkages, de gehele ondergrondse traject moet worden bemonsterd om voldoende indruk te krijgen van bodemverontreiniging?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Bij een eventuele ondergrondse lekkage zal per geval moeten worden bekeken wat er nodig is om voldoende zicht te krijgen op de oorzaak van de lekkage en de omvang van de bodemverontreiniging.
Bent u bereid om grootschaliger en beter onderzoek te doen naar waar ondergrondse lekkage plaats vindt? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de effecten van ondergrondse lekkage op de veiligheid van mensen en dieren in de leefomgeving?
Ik ben van mening dat ondergrondse lekkages voorkomen dienen te worden. Het toezicht van SodM is daar ook op gericht. SodM houdt toezicht op de adequate werking van het putintegriteitsmanagementsysteem van de mijnbouwonderneming.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1.312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd6.
SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
De prijsverhoging van glycopyrroniumbromide (Sialanar). |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de fabrikant Eurocept bereidende apotheken verzoekt glycopyrroniumbromide drank tegen overmatige speekselproductie, niet langer door te leveren wegens de introductie van het geregistreerde alternatief Sialanar® drank? Is dit toegestaan? Mogen andere bereiders van glycopyrroniumbromide dit nu niet meer leveren? Wat mogen ze wel en wat niet leveren?1
Collegiaal doorleveren van eigen bereidingen door apothekers is in strijd met de Geneesmiddelenwet. Omdat veel apotheken niet meer zelf bereiden bestaat er echter een patiëntbehoefte aan doorgeleverde bereidingen. Om die reden beschrijft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de Circulaire «Handhavend optreden bij collegiaal doorleveren van eigen bereidingen door apothekers» onder welke voorwaarden zij niet handhavend op zal treden.2 Als belangrijk uitgangspunt geldt daarbij dat collegiaal doorleveren uitsluitend is toegestaan als wordt voorzien in een patiëntbehoefte en er geen geregistreerde adequate alternatieven (commercieel) beschikbaar zijn. Collegiaal doorleveren van glycopyrroniumbromidedrank is dus toegestaan wanneer patiënten om medische redenen niet uitkomen met Sialanar.
IGJ ziet er achteraf op toe of apothekers zich aan de Circulaire houden. Daarnaast mogen apotheken glycopyrroniumbromidedrank zelf magistraal bereiden voor eigen patiënten, zolang dit op kleine schaal gebeurt.
Overigens is Proveca Pharma Limited de fabrikant en handelsvergunninghouder van Sialanar, Eurocept is de distributeur in de Benelux.
Klopt het dat de prijs van het middel glycopyrroniumbromide, dat de fabrikant Eurocept heeft laten registreren als Sialanar®, na de registratie is verveelvoudigd? Wat was de prijs van het gebruik van glycopyrroniumbromide per maand voor introductie van Sialanar®, bij introductie en thans?
Het klopt dat de geregistreerde vorm van glycopyrroniumbromidedrank, Sialanar, een hogere prijs heeft dan de bereiding. Het Zorginstituut heeft hier in de beoordeling ook rekening mee gehouden. Het Zorginstituut gaat in het advies van 9 april 2019 uit van een gemiddelde behandelduur van 123 dagen, dit komt neer op 6 verpakkingen per behandeling. Voor Sialanar is dat € 2.241,24 euro per kuur, de gemiddelde kosten van de apotheekbereiding bedragen € 416,69 per kuur. Bij introductie van Sialanar op 1 oktober 2019 was de lijstprijs € 373,54 per fles van 250 milliliter, die prijs is tot op heden niet veranderd.
De prijs van een apotheekbereiding is niet een-op-een te vergelijken met die van een vergelijkbaar geregistreerd product. Het geregistreerde geneesmiddel kan een hogere prijs hebben omdat fabrikanten kosten maken voor het opstellen van een registratiedossier, het verkrijgen van de handelsvergunning en voor het garanderen van kwaliteit en veiligheid bij het productieproces. Het productieproces vindt op grotere schaal plaats en daarvoor gelden andere eisen dan voor een apotheekbereiding. Het is dus begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding.
Is het waar dat de prijs voor Sialanar® ongeveer tienmaal hoger is dan de prijs van vergelijkbare magistraal bereide dranken?2
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan is Eurocept tot deze prijsstelling gekomen?
Dat is mij niet bekend.
Klopt het dat de registratie van Sialanar® met name berust op twee gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde studies waarbij Sialanar® zelf niet is onderzocht? Klopt het dat Sialanar® is geregistreerd op basis van «well-established use» en de aanvrager niet zelf klinisch geregistreerde onderzoeken heeft moeten doen?3
Dat klopt. Sialanar is bij de EMA geregistreerd op basis van «well-established use». Dat betekent dat de werkzame stof van het geneesmiddel langer dan 10 jaar gebruikt wordt, en werkzaamheid en veiligheid vastgesteld zijn in de praktijk. Bij deze registratieprocedure is het niet noodzakelijk dat de aanvrager nieuwe klinische onderzoeken indient. De beoordeling vindt plaats op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en de huidige Europese behandelrichtlijnen.
Dat een fabrikant geen nieuwe klinische studies hoeft in te dienen, betekent overigens niet dat de registratieprocedure geen inspanningen vergt of geen kosten met zich meebrengt. Er is nog steeds een volledig registratiedossier nodig, waarvoor de fabrikant alle gepubliceerde non-klinische en klinische gegevens op een rij moet zetten en waarin de fabrikant een onderbouwing van de werkzaamheid en veiligheid moet geven.
Wat zijn naar uw oordeel bij benadering de investeringen geweest die Eurocept heeft moeten verrichten om het middel geregistreerd te krijgen?
Daar heb ik geen zicht op. Wel weet ik dat registratie bij de EMA per volledig dossier minimaal € 291.800 kost.5 Daar komen nog jaarlijkse kosten bij van € 104.600 per goedgekeurd geneesmiddel. Afgezien van de kosten voor EMA-registratie heb ik geen inzage in andere investeringen van de fabrikant, bijvoorbeeld om de productie op te starten.
Wat vindt u van het registreren van een duurder alternatief voor een reeds bestaande (door)geleverde apotheekbereiding, terwijl het middel van de fabrikant niets toevoegt of misschien juist zelfs ongemak veroorzaakt bij patiënten vanwege het feit dat zij moeten overstappen?
Ik vind het een goede zaak als een bereiding geregistreerd wordt, een geregistreerd product heeft de voorkeur. Bij een geregistreerd geneesmiddel zijn kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid onafhankelijk getoetst.
Ik besef dat overstappen ongemak kan veroorzaken. Het wisselen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is in beginsel echter geen probleem. Dit sluit niet uit dat sommige patiënten toch bijwerkingen kunnen ervaren. Deze patiënten raad ik aan om contact op te nemen met hun arts of apotheker.
Wat betreft de kosten verwijs ik u graag naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het registreren van een duurder alternatief voor een reeds bestaande doorgeleverde apotheekbereiding eerdere pogingen ondermijnen om magistraalbereidingen meer ruimte te bieden?
Die mening deel ik niet. In mijn brief van 8 april 2018 over magistrale bereidingen heb ik duidelijkheid en houvast gegeven over de inhoud en reikwijdte van het begrip apotheekbereiding, en hoe IGJ hierop toezicht zal houden.6 En zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 7, vind ik het een goede zaak als een bereiding geregistreerd wordt.
Kunt u aangeven hoeveel patiënten dit middel gebruiken en hoeveel de kosten zullen gaan oplopen?
In het advies van 9 april 2019 over Sialanar schat het Zorginstituut dat zo’n 389 patiënten de drank gebruiken. Het Zorginstituut verwacht dat in 2020 het aantal gebruikers ligt tussen 403 en 1188. Opname van Sialanar in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) leidt tot meerkosten van in totaal € 0,7 tot € 2,2 miljoen, waarbij Sialanar de bereiding zal gaan vervangen.
Kunt u verzekeren dat geen van de patiënten hoeft bij te betalen wanneer Sialanar® wordt verstrekt? Zo nee, hoe hoog wordt dan de bijbetaling per maand?
Sialanar is op advies van het Zorginstituut opgenomen op bijlage 1B van het GVS. Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Deelt u de mening dat Eurocept ter verantwoording dient te worden geroepen over de prijsstelling, aangezien deze fabrikant in het verleden hetzelfde deed met het middel Amfexa en de kosten voor de samenleving hiermee enorm oplopen terwijl de fabrikant zelf een jaaromzet kent van honderden miljoenen?4
Die mening deel ik niet. Geregistreerde geneesmiddelen hebben de voorkeur boven bereidingen. Registratie en productie brengen kosten met zich mee, het is begrijpelijk dat dit een effect heeft op de prijs. De prijs van het geregistreerde geneesmiddel moet wel in verhouding staan tot de geleverde inspanning. Bij opname in het GVS heb ik de fabrikant erop gewezen dat een verandering in de prijs van Sialanar of veranderde omstandigheden kunnen leiden tot herziening van het besluit tot plaatsing in het GVS.
Gelet op de overwegingen in mijn antwoord op vraag 7 ben ik niet van plan het registreren van bereidingen aan banden te leggen. Wel zal ik de prijsstelling van geregistreerde bereidingen kritisch blijven volgen.
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Gevaarlijke AGPO Ferroli CV-ketels |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de conclusie van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) dat AGPO Ferroli CV-ketels lang niet altijd goed worden onderhouden?1
Voor een veilig product is het van belang dat, indien onderhoud van toepassing is, onderhoud op een regelmatige en correcte wijze plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om ervoor te zorgen dat het product tijdig wordt onderhouden. Indien deze daarin tekortschiet, kan het voorkomen dat een onveilig product in gebruik is.
Naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA2 voert Ferroli een drietal corrigerende acties uit. Eén van deze acties betreft het uitbrengen van een waarschuwing aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de bewuste cv-ketels, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren door een deskundige en onderhoud te laten uitvoeren door een met de bewuste cv-ketels bekend zijnde monteur dan wel installateur. De NVWA houdt toezicht op het uitvoeren van de corrigerende acties.
Waarin zit het verschil van inzicht tussen de zes onderhoudsbedrijven die menen dat de CV-ketels veilig zijn na goed onderhoud en het onderhoudsbedrijf Breman dat van mening is dat de CV-ketels onveilig zijn en aanvullend technisch onderzoek nodig is?
Onderhoudsbedrijf Breman kwam ten tijde van het onderzoek door de NVWA tot een ander overall oordeel dan de zes onderhoudsbedrijven. De NVWA heeft recentelijk nader contact opgenomen met Breman. Dit heeft nieuwe informatie opgeleverd. Breman heeft laten weten nu van mening te zijn dat de bewuste cv-ketels niet goed te onderhouden zijn aan de hand van de onderhoudsinstructies. Breman is van mening dat de risico’s van de bewuste cv-ketels slechts kunnen worden beperkt door de cv-ketels te voorzien van een thermische beveiliging. Het voorzien van de cv-ketels van een thermische beveiliging maakt deel uit van de door de NVWA voorgeschreven corrigerende acties. Overigens voert Breman in opdracht van eigenaren wel onderhoud uit aan de bewuste cv-ketels.
Deelt u de mening dat, gezien de resultaten van het NVWA-onderzoek waaruit blijkt dat een groot deel van de bewuste CV-ketels aan het einde van de technische levensduur is en daardoor aan vervanging toe zijn, de ketels die over de technische levensduur zijn per direct vervangen moeten worden?
Het is verstandig om producten die aan het einde van hun technische levensduur zijn, te vervangen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het product.
Wat is uw reactie op het onderhoudsbedrijf Breman en de deskundigen die aan het woord zijn gekomen in Kassa, onafhankelijk technisch onderzoeker Peter Coppes en emeritus-hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale?2
Ik constateer dat er een verschil van inzicht over de veiligheid van de bewuste cv-ketels bestaat tussen enerzijds onderhoudsbedrijf Breman, de heer Coppes en de heer Ale en anderzijds zes onderhoudsbedrijven en de fabrikant.
Het is aan de toezichthouder om passende maatregelen op te leggen aan de fabrikant. De NVWA heeft hier een onderzoek naar uitgevoerd en het bedrijf opgedragen corrigerende maatregelen uit te voeren.
Waarom concluderen sommige woningcorporaties, zoals Wonen Noordwest Friesland, dat de AGPO Ferroli CV-ketels veilig zijn, terwijl andere woningcorporaties zoals Parteon, Woonstichting De Voorzorg, Servatius en Woonpunt juist de bewuste CV-ketels vervangen wegens brandgevaar?3 4 5 6
De NVWA komt in haar rapport tot de conclusie dat de verbeterde onderhoudsinstructies die door Ferroli zijn opgesteld, geacht kunnen worden voldoende invulling te geven aan het noodzakelijke onderhoud en de wettelijke eisen. Wanneer deze worden nageleefd kunnen de ketels veilig worden gebruikt en is vervanging niet aan de orde. Een andere conclusie van de NVWA is dat een groot deel van de bewuste cv-ketels aan het einde van de technische levensduur is. Deze cv-ketels zijn toe aan vervanging vanwege hun leeftijd.
Elke woningcorporatie bepaalt zelf hoe zij naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA om wil gaan met de bewuste cv-ketels in haar bezit. Van belang is in ieder geval dat, indien de corporatie kiest om de betreffende cv-ketels in bedrijf te houden, gevolg wordt gegeven aan de corrigerende acties die de NVWA aan de fabrikant heeft voorgeschreven. Uit informatie van websites8 9 10 blijkt dat sommige corporaties als motivatie geven om het zekere voor het onzekere te nemen en de cv-ketels vervangen, of dit versneld doen omdat ze toch al bezig waren met vervanging.
Welke maatregelen heeft Vestia genomen sinds het verschijnen van het rapport van de NVWA, aangezien is aangekondigd dat «Vestia maatregelen zal nemen die voortvloeien uit de bevindingen van het onderzoek»?7
De NVWA heeft bepaald dat Ferroli ervoor moet zorgen dat nog in gebruik zijnde cv-ketels van de bewuste typen worden voorzien van een thermische beveiliging, die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt. Vestia gaat in gesprek met de fabrikant en de installateurs over hoe zij zo snel mogelijk de thermische beveiliging gaan plaatsen. De eerder door Vestia gecommuniceerde aanpak voor het vervangen en het tweejaarlijks onderhoud van de Ferroli ketels blijft hetzelfde. Op haar site informeert Vestia haar huurders over het vervangingsschema.
Klopt het dat woningcorporaties een zorgplicht hebben ten aanzien van hun huurders om goed onderhoud aan een CV-ketel te laten uitvoeren? Bent u bereid om met woningcorporaties harde afspraken te maken om passende maatregelen te nemen naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn, net als andere verhuurders, wettelijk verplicht de verhuurde woning en de daarbij behorende installaties zoals de cv-ketel goed te onderhouden. Op het moment dat een verhuurder zijn onderhoudsverplichtingen niet nakomt, kan de huurder zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Ook kan een huurdersorganisatie het onderhoudsbeleid inzake de cv-ketels betrekken bij het overleg met de verhuurder op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder. Een huurdersorganisatie kan op die manier bepleiten dat de verhuurder sterker inzet op preventief onderhoud of op vroegtijdige vervanging van cv-ketels. Indien daaruit een geschil voortvloeit kan de huurdersorganisatie zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Gegeven de wettelijke verplichtingen voor verhuurders en vooral de reeds in gang gezette acties ten aanzien van onderhoud en vervanging, acht ik het maken van afspraken met een bepaalde groep verhuurders niet in de rede liggen en ook niet noodzakelijk.
Waar kunnen eigenaren van voormalige corporatiewoningen terecht die, zonder het te weten, een onveilige CV-ketel hebben overgenomen van een woningcorporatie? Deelt u de mening dat een gemiddelde consument er redelijkerwijs van uit mag gaan dat een CV-ketel veilig is?
De rechten en plichten van eigenaren van voormalige corporatiewoningen verschillen niet wezenlijk van de rechten en plichten van andere eigen woningbezitters. Huiseigenaren kunnen, indien er sprake is van onenigheid over de kwaliteit van het geleverde product, terecht bij de voormalige eigenaar. Zij zullen in onderling overleg moeten bepalen of er sprake is van verkoop van een ondeugdelijk product.
Ik deel deze mening in zoverre dat een cv-ketel veilig is indien deze periodiek wordt onderhouden door een vakbekwaam installateur. In dit verband wijs ik ook op het wettelijk stelsel «Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» waaraan het Ministerie van BZK op dit moment in afstemming met de sector werkt.
Bent u bereid om over de gemaakte afspraken en de voortang hiervan de Kamer periodiek te informeren?
Ik zal u voor de zomer van 2020 informeren over de voortgang van de door de NVWA aan Ferroli opgelegde corrigerende acties.
In hoeverre heeft de fabrikant een verkeerde voorstelling van zaken gegeven bij de introductie van de bewuste CV-ketel, aangezien de CV-ketel in de markt is gezet als onderhoudsvriendelijk, wat in de praktijk niet zo blijkt?
In de praktijk is gebleken dat de bewuste cv-ketel meer onderhoud vergt dan andere cv-ketels. Dat is dus feitelijk anders dan bij de introductie van de bewuste cv-ketel is gecommuniceerd.
Wat was het doel van de proefopstelling die de fabrikant aan de NVWA heeft laten zien? Vond deze proefopstelling plaats op eigen initiatief van de fabrikant of op verzoek van de NVWA?
De fabrikant heeft naar aanleiding van de uitzending van KASSA van 16 maart 2019 en eerdere gesprekken met de NVWA in de periode tussen maart en juni 2019, zelf een proefopstelling gemaakt van één van de bewuste typen cv-ketels gecombineerd met een Optifor warmte-terug-win unit. Het doel van deze proefopstelling was om een situatie te simuleren waarbij een niet-tijdig onderhouden cv-ketel in normaal bedrijf was.
Welke consequenties zijn verbonden aan een vaststelling door inspecteurs van de NVWA dat een proefopstelling niet overeenkomt met de praktijk, zoals de vaststelling in dit geval dat vrijwel alle brandbare materialen verwijderd waren?
Naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA zijn de volgende corrigerende acties door de fabrikant noodzakelijk:
Zo snel mogelijk een waarschuwing uitbrengen aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de AGPO Ferroli cv-ketels van de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux. Daarbij moet nadrukkelijk gewezen worden op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren en het noodzakelijk onderhoud te laten uitvoeren door een onderhoudsbedrijf dat met de bewuste cv-ketels bekend is.
De laatste versie van de onderhoudsinstructies actief en kosteloos ter beschikking stellen aan zowel de bezitters van de bedoelde cv-ketels als aan de onderhoudsbedrijven.
De nog bij de consumenten in gebruik zijnde bewuste cv-ketels (laten) voorzien van een thermische beveiliging die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt.
Inmiddels heeft de NVWA van de fabrikant een plan van aanpak ontvangen. Op de uitvoering van dit plan houdt de NVWA toezicht.
Bent u bereid om alsnog een 0800-nummer te openen voor bezorgde huiseigenaren en huurders?8
Bezorgde huiseigenaren en huurders met klachten of vragen kunnen zich wenden tot de NVWA. De NVWA is 24 uur per dag bereikbaar via telefoonnummer 0900–0388 en via de website van de NVWA (www.nvwa.nl). Het telefoonnummer en de website van de NVWA zijn breed bekend en goed vindbaar. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde voor een afzonderlijk 0800-nummer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over brandgevaarlijke isolatiematerialen plaatsvindt?
Ja, op het moment van schrijven is een debat nog niet ingepland.
De berichten ‘Smith: Air France en KLM nog meer integreren’ en ‘France Hits Out at Dutch in Feud Over Air France-KLM Holdings’ |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Smith: Air France en KLM nog meer integreren»1 en «France Hits Out at Dutch in Feud Over Air France-KLM Holdings»?2
Ja.
Hoe verhouden de afspraken, de staatsgaranties, tussen Nederland en Frankrijk zich tot de uitspraak van de CEO van Air France-KLM Ben Smith om Air France en KLM verder te integreren?
De heer Smith geeft in het genoemde artikel aan dat hij de winstgevendheid, positie en merken van Air France-KLM wil versterken. Als aandeelhouder ondersteun ik deze ambitie. In dat kader is het goed dat het bestuur van Air France-KLM alle mogelijkheden bekijkt hoe dit bereikt kan worden en is het begrijpelijk dat daarbij ook wordt gekeken naar opties voor verdere integratie op onderdelen waar dat zinvol kan zijn. Uiteraard zal het kabinet daarbij de naleving van zowel de staatsgaranties als de afspraken die met Air France-KLM in 2015 gemaakt zijn in de gaten houden en tegelijkertijd zich als aandeelhouder blijven inzetten voor de borging van de publieke belangen die met Air France-KLM zijn gemoeid, conform de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 20183. Daarnaast valt in nieuwsberichten van afgelopen week te lezen dat de heer Smith heeft aangegeven zich aan de gemaakte afspraken te zullen houden.
Op welke manier wordt de positie van KLM gegarandeerd binnen Air-France-KLM wanneer er verdere integratie plaatsvindt?
Zoals bekend heeft de Nederlandse staat een aandelenbelang in Air France-KLM genomen om meer invloed en zeggenschap in de holding te krijgen om daarmee de Nederlandse publieke belangen beter te kunnen borgen. KLM is met de hub op Schiphol van grote waarde binnen de holding. Zoals hierboven beschreven is het doel van de heer Smith om de gehele onderneming te versterken. Kijkend naar de toekomst vind ik het van belang dat de onderneming de goede weg voortzet om weer de nummer één vliegtuigmaatschappij van Europa te worden. In dit licht vind ik het positief dat alle vraagstukken worden bekeken, waarbij het belangrijk is dat er voldoende rekening wordt gehouden met de verschillende belanghebbende partijen binnen de luchtvaartmaatschappij. Het kabinet vindt het belangrijk dat het Nederlandse publieke belang goed geborgd wordt en dat zal dan ook leidend zijn bij het bepalen van ons standpunt op alle verschillende onderwerpen waar de onderneming mee te maken krijgt. We zullen waar nodig eerder gemaakte afspraken met de onderneming aan de orde blijven stellen. In nieuwsberichten van afgelopen week valt te lezen dat de heer Smith heeft aangegeven de gemaakte afspraken te respecteren en dat hij geen plannen heeft om onderdelen of zeggenschap van Nederland naar de Franse holding te halen. Eveneens valt te lezen dat de heer Smith een gesprek met de ondernemingsraad van KLM heeft gevoerd om eventuele zorgen te bespreken.
Kunt u aangeven of Air France-KLM als Frans staatsbedrijf gezien moet worden of als Nederlands-Frans staatsbedrijf?
Air France-KLM is geen staatsbedrijf maar een beursgenoteerd bedrijf, waar zowel de Nederlandse als de Franse staat aandelen in heeft. De juridische status van de onderneming is Frans.
Kunt u uiteenzetten op welke manier u ervoor zorgdraagt dat er geen banen van de KLM overgeheveld worden naar Parijs? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 2018 zet het kabinet zich in voor de publieke belangen die met Air France-KLM zijn gemoeid en blijft het kabinet in gesprek met het bestuur van de onderneming. De met de onderneming gemaakte afspraken komen daarbij waar nodig aan de orde.
Kunt u aangeven welke plannen bestaan voor integratie van de onderhoudsdivisies van KLM en Air France. Kunt u uitsluiten dat er banen van de onderhoudsdivisie van KLM naar Frankrijk worden overgeheveld?
Air France-KLM is een beursgenoteerde onderneming waardoor ik op zulk soort inhoudelijke onderwerpen niet in kan gaan.
Op welke manier is er contact met Martin Vial het hoofd van het Franse Agentschap van Staatsdeelnemingen?
Zoals bekend hebben mijn Franse collega Bruno Le Maire en ik op 1 maart 2019 een gezamenlijke Frans-Nederlandse werkgroep ingesteld om, inzake Air France-KLM, over belangrijke onderwerpen van standpunt te wisselen. Deze werkgroep staat onder leiding van de heer Vial, directeur-generaal van het Franse agentschap voor staatsdeelnemingen en de thesaurier-generaal van het Ministerie van Financiën. In dit kader is er regelmatig contact met de heer Vial.
Is er overleg met Martin Vial over zijn uitspraak in de pers dat de Nederlandse overheid moet kiezen tussen het aandelenbelang in de holding Air France-KLM of het aandelenbelang in KLM?
De gezamenlijke persverklaring van 1 maart 2019 geeft aan over welke onderwerpen door de werkgroep gesproken wordt. Verder ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken in de werkgroep, dit komt mijns inziens de gesprekken niet ten goede. De manier waarop de heer Vial communiceert met de pers is aan hemzelf. Het kabinet vindt het niet opportuun, zolang de gesprekken lopen, hier via de pers over te communiceren.
Deelt u de mening dat dergelijke uitlatingen in de media vanuit de Franse staat niet bijdragen aan het vertrouwen in de Franse staat om de gemaakte afspraken en staatsgaranties na te komen?
De manier waarop de heer Vial communiceert met de pers is aan hemzelf. Het kabinet vindt het niet opportuun, zolang de gesprekken lopen, hier via de pers over te communiceren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van de gesprekken tussen de Nederlandse en Franse Staat over Air France-KLM en het garanderen van de staatsgaranties?
De gezamenlijke persverklaring van 1 maart 2019 geeft aan over welke onderwerpen door de werkgroep gesproken wordt. Het zijn complexe en constructieve gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Verder ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken. Naast het feit dat Air France-KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken zolang ze nog lopen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de volgende toezeggingen aan de Kamer over Air France-KLM nakomt:
In lijn met de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 2018 heeft het kabinet regelmatig contact met de top van Air France-KLM. Daarnaast heeft de Nederlandse staat een aandelenbelang in Air France-KLM genomen om meer invloed en zeggenschap in de holding te krijgen om daarmee de Nederlandse publieke belangen beter te kunnen borgen.
Kunt u toelichten hoe u zich inzet voor een eerlijke balans in het bestuur van de holding Air France-KLM nu de Nederlandse Air France-KLM Cargo topman Marcel de Nooijer vertrekt?
De samenstelling van het bestuur is een van de onderwerpen waarover standpunten worden gewisseld door de werkgroep. Zoals hierboven vermeld, ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken, omdat dit mijns inziens niet ten goede komt aan de gesprekken.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat tientallen jeugdzorgorganisaties failliet dreigen te gaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tientallen jeugdzorginstellingen dreigen failliet te gaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat juist organisaties die hulp verlenen aan jongeren die afhankelijk zijn van intensieve zorg kopje onder dreigen te gaan?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd voorop.
Bent u het met mij eens dat erop wijzen dat zorgaanbieders zelf verantwoordelijkheid dragen voor de financiële situatie niet voldoende is wanneer de gezondheid van kinderen op het spel staat?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de kwaliteit van zorg en dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering.
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Als een aanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de gemeenten en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Als gesignaleerd wordt dat partijen er samen niet uitkomen en de continuïteit van cruciale jeugdhulp in gevaar dreigt te komen, kan de hulp worden ingeroepen van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ). Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders. Als het OZJ geen soelaas biedt, kan geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit. Het doel van de Jeugdautoriteit die ook per 1 januari 2019 is opgericht, is om de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit doet dit door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp, gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken, bestuurlijke maatregelen voor bereiden en indien aan de orde mij te adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun. Als de Jeugdautoriteit in gesprek met gemeenten en aanbieders geen zekerheid kan krijgen over het waarborgen van de continuïteit van cruciale jeugdhulp, escaleert de Jeugdautoriteit naar het ministerie. Dit brengt de rijksoverheid in positie om regie te nemen als partijen er onderling niet uit dreigen te komen. De kern van het beleid blijft: de continuïteit van zorg cruciale jeugdhulp staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren over het aantal kinderen wiens zorg hiermee in het geding komt en een overzicht geven van concrete maatregelen die u gaat nemen om de zorg voor deze jongeren te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Op 7 november 2019 is de brief «Naar een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering» aan uw Kamer gestuurd.2 In die brief staat dat de Jeugdautoriteit een onderzoek naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders heeft laten uitvoeren. De uitkomsten van dat onderzoek zijn bij de brief gevoegd. Hoewel dit onderzoek op een aantal onderdelen verschilt van het onderzoek waarnaar u verwijst, zijn de uitkomsten vergelijkbaar. In het rapport wordt geconcludeerd dat de financiële positie van 40% van de onderzochte aanbieders een hoog risico kent. De Jeugdautoriteit merkt op dat de resultaten wijzen op de financiële kwetsbaarheid van jeugdhulpaanbieders. Dat betekent niet dat de zorg voor de kinderen bij deze aanbieders in het geding is. De Jeugdautoriteit zal komend jaar onderzoek doen naar de achterliggende factoren. Onderdeel van dit onderzoek zijn gesprekken met aanbieders waarvan de jaarrekening risico’s laat zien.
Naast de concrete maatregelen die kunnen worden genomen als instellingen in financiële problemen verkeren, heb ik u op 7 november geïnformeerd over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Bent u bereid de motie Kuiken omtrent onderzoek doen naar de financiële situatie van jeugdzorgorganisaties die «too big to fail» zijn te heroverwegen naar aanleiding van dit bericht?2 Zo nee, waarom niet?
Op 7 november 2019 heb ik u de uitkomsten gestuurd van het onderzoek van de Jeugdautoriteit naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders.4
Vindt u het verstandig dat particuliere bedrijven de taak van waakhond op zich nemen en de maatschappij afhankelijk is van of zij wel of niet de noodklok luiden, zoals Intrakoop in dit geval heeft gedaan? Deelt u niet de mening dat dit een taak is van het ministerie?
Ik ben het met u eens dat de overheid hierbij zelf een taak heeft. Om die reden heeft de Jeugdautoriteit, in navolging van de Transitie Autoriteit Jeugd in 2018, onderzoek gedaan naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders en zal ze volgend jaar weer een onderzoek doen.
Extra druk op de woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom |
|
Emiel van Dijk (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extra druk op woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom»?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak van dhr. Onno Hoes (nieuwe voorzitter van de NVM) dat «we in Nederland te weinig bouwen, laat staan voor alle vluchtelingen die hier straks (in Nederland) hun verdiende plek krijgen»?
Het aanjagen van de woningbouwproductie en het beter benutten van de bestaande voorraad is inderdaad nodig. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
De doelstelling in de Woonagenda om jaarlijks 75 duizend nieuwe woningen te bouwen is overigens gebaseerd op een woningbehoefteprognose waarin het migratiesaldo is meegenomen.
Bent u van mening dat Nederlanders, die vaak jarenlang op een woning moeten wachten, de enigen zijn die een nieuwe woning verdienen, en niet statushouders die hier niet eens thuis horen?
In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt in samenwerking met corporaties gezocht naar een passende woning voor vergunninghouders, waarvan is bepaald dat zij verblijfsrecht in Nederland hebben, en andere doelgroepen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om statushouders op een andere wijze te huisvesten.
Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Dan kunnen zij tenslotte sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt daarom hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Daarbij is het van belang meer flexibiliteit op de woningmarkt en in de aansluiting tussen de asielopvang te creëren. Het kabinet heeft daarom EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een tiental pilots waarbij zal
worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing. De verwachting is dat de eerste pilots in de loop van 2020 starten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer aan statushouders wordt weggegeven en dat deze allemaal ten goede komen aan Nederlanders in woningnood? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat Nederlanders niet weer de dupe worden van een nieuwe asielstroom, onder andere doordat woningen worden toegewezen aan statushouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u eraan om Nederland zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor asielzoekers die zich hier willen vestigen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben en dat afgewezen asielzoekers Nederland zo snel mogelijk moeten verlaten. Teneinde dit streven te realiseren, kiest het kabinet voor een brede, integrale benadering van het migratievraagstuk. Ik verwijs u hierbij naar de «voortgang integrale migratieagenda» die mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 oktober 2019 naar de Tweede Kamer is gezonden.