De steunmaatregelen voor schoonheidsspecialisten |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schoonheidsspecialisten vragen om extra coronasteun»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de knellende situatie waarin schoonheidsspecialisten verkeren, als sector die door de coronamaatregelen geen omzet kan draaien en dus volledig afhankelijk is van de steunmaatregelen?
Op 23 februari heeft het kabinet het besluit genomen dat de contactberoepen hun werk weer mogen hervatten. Het kabinet hoopt met deze verruiming de ondernemers en de mensen in het land lucht te kunnen bieden2.
Het kabinet is zich ervan bewust dat de tweede lockdown veel ondernemers opnieuw hard heeft geraakt en nog steeds raakt. Hoewel het steun- en herstelpakket in principe mee-ademt met de toenemende omzetverliezen, is in het kader van de zeer strenge maatregelen die golden en nog steeds gelden het steun- en herstelpakket recent verder uitgebreid3. Met het vaccin in zicht, wil het kabinet met de uitbreiding van het steun- en herstelpakket zo veel mogelijk bedrijven die in de kern gezond zijn door deze crisis heen trekken en banen en bedrijvigheid behouden. Door binnen de TVL in het eerste kwartaal onder meer een verhoging van het subsidiepercentage door te voeren en het minimumbedrag te verhogen, helpt het kabinet ook de kleinere ondernemers, zoals de contactberoepen. Kleine ondernemers met personeel in dienst profiteren van een hoger NOW subsidiepercentage van 85%. Schoonheidsspecialisten die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn kunnen wanneer zij aan de voorwaarden voldoen ook per 1 februari 2021 een Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) uitkering aanvragen voor de maand ervoor.
Wat is uw reactie op de dringende vraag vanuit de sector naar extra steun omdat een groot aantal schoonheidsspecialisten failliet dreigt te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het redelijk dat veel zzp-schoonheidsspecialisten hun hypotheek niet meer kunnen betalen omdat zij wegens de partnertoets in de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) niet in aanmerking komen voor steun?
Als onderdeel van de genoemde uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket heeft het kabinet de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) gecreëerd. Via de gemeenten kan binnenkort aan huishoudens middels de TONK hulp worden geboden bij het betalen van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten wanneer zij deze door een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen in verband met de coronamaatregelen niet langer kunnen dragen. Gemeenten kunnen hierbij eigen keuzes maken. Maar de focus ligt op woonkosten waaronder in ieder geval huur, aflossing hypotheek, hypotheekrente en kosten voor nutsvoorzieningen, gas, water, licht wordt verstaan. Deze regeling kan mogelijk ook uitkomst bieden aan zelfstandigen die vanwege de invoering van de partnerinkomenstoets geen recht meer hebben op Tozo.
Deelt u de mening dat schoonheidsspecialisten nu te weinig steun krijgen voor hoe hard zij worden getroffen door de coronamaatregelen? Zo ja, hoe gaat u daar verandering in brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn met brancheorganisatie Anbos in gesprek te gaan?
Met de uitbreiding van het steunpakket is er substantieel meer steun beschikbaar gekomen voor ondernemers. Ik heb recent ook een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de sector. Ik ben uiteraard bereid om met de Anbos in gesprek te gaan over het steun- en herstelpakket en de specifieke situatie van de schoonheidsspecialisten daarin.
De tijdelijke Bbz-compensatieregeling |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gedupeerde ondernemers hebben een beroep gedaan op de tijdelijke compensatieregeling besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) die afliep op 1 juli 2020 en komt dit aantal overeen met het verwachtte aantal aanvragen?
Er hebben 1169 personen een beroep gedaan op deze compensatieregeling die beperkt was tot personen die in de jaren 2014, 2015 en 2016 gedupeerd waren. De grove inschatting was dat 1000–1500 personen per jaar ervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Over 2014, 2015 en 2016 zou het dus om in totaal 3000–4500 personen kunnen gaan.
Uiteindelijk hebben minder personen compensatie aangevraagd dan vooraf begroot en bedraagt het totaalbedrag dat aan gedupeerde ondernemers is uitgekeerd circa € 2,8 miljoen, inclusief rente. De middelen die gemoeid waren met de compensatie waren geraamd op € 5,1 mln per jaar en de uitvoeringskosten op € 0,6 mln per jaar. Voor de regeling was in totaal circa € 15,3 miljoen voor de compensatie begroot en € 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten.
Hoeveel middelen waren begroot voor deze regeling en is het bedrag volledig benut?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend dat de groep gedupeerde Bbz-ondernemers uit de periode 2010–2014 niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling Bbz?
Ja, dat is bekend. Met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is uitvoering gegeven aan een door uw Kamer unaniem aangenomen motie1 om door de problematiek van het zogenoemde «papieren inkomen» gedupeerde ondernemers voor de jaren 2014, 2015 en 2016 te compenseren. Met de keuze om de compensatieregeling uitsluitend voor de berekeningsjaren 2014, 2015 en 2016 te laten gelden, sloot het kabinet aan bij de hiervoor genoemde motie.
In die motie werd ook aangegeven dat de Nationale ombudsman in 2014 vroeg om op korte termijn tot een structurele oplossing te komen voor de problematiek met betrekking tot het papieren inkomen. Deze structurele oplossing is pas per 1 januari 2017 doorgevoerd en geldt enkel voor de berekeningsjaren vanaf 2017. De tussenliggende berekeningsjaren kwamen om die reden in aanmerking voor compensatie.
Is deze groep op een andere wijze gecompenseerd of ondersteund?
Bekend is dat veel gemeenten deze ondernemers destijds hebben ondersteund via de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben zelf aangegeven dat zij dit hebben gedaan, maar precieze (cijfermatige) informatie over het aantal gemeenten die dat hebben gedaan en om hoeveel gevallen dat gaat is niet beschikbaar.
Zijn er andere regelingen waar deze gedupeerde ondernemers een beroep op kunnen doen?
Afgezien van de mogelijkheden van een (persoonlijke) betalingsregeling en de bijzondere bijstand zijn er geen specifieke regelingen waar deze ondernemers gebruik van kunnen maken ter zake van de nadelen voor hun recht op toeslagen als gevolg van het «papieren inkomen».
Op welke wijze hebben gemeenten deze groep ondernemers ondersteund?
Veel gemeenten hebben deze groep ondernemers, zoals hierboven ook is aangegeven, ondersteund door het geven van bijzondere bijstand.
In hoeverre bent u van mening dat deze groep gedupeerde ondernemers net als andere gedupeerde ondernemers in aanmerking had moeten komen voor de tijdelijke compensatieregeling en/of andere ondersteuning en kunt u die positie toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 uitvoering gegeven aan een daarover door de Tweede Kamer aangenomen motie. De overweging van de Kamer om deze compensatieregeling te beperken tot de jaren 2014, 2015 en 2016 was dat- nadat de Nationale ombudsman aandacht had gevraagd voor de problematiek van het «papieren inkomen» bij het Bbz – het tot 2017 heeft geduurd voordat het kabinet hiervoor een structurele oplossing heeft geboden.
De tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is – na verlenging van deze compensatieregeling met nog een extra half jaar op verzoek van de Tweede Kamer – per 1 juli 2020 beëindigd. Uitbreiding van deze regeling is nu niet meer mogelijk. Indien ook verzoeken van voor 2014 gecompenseerd moeten worden, zou dat betekenen dat een nieuwe (wettelijke) compensatieregeling getroffen moet worden.
Het debat over de tijdelijke compensatieregeling, de dilemma’s en de belangenafweging heeft destijds publiek plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Mijn ministerie is samen met het Ministerie van Financiën, gemeenten en Belastingdienst graag bereid de onderliggende dilemma’s van juridische en uitvoeringstechnische aard toe te lichten in een technische briefing aan de Tweede Kamer. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heeft in debat met de Eerste Kamer op 23 februari jl. aangegeven, in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te gaan onderzoeken of een compensatieregeling voor situaties die zich hebben voorgedaan voor 2014 mogelijk is. Ik zal dit samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane oppakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of en hoeveel gedupeerden gebruik zouden willen maken van de compensatieregeling als de regeling wordt uitgebreid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 7.
De hypothecaire lening aan Winair |
|
Chris van Dam (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Miljoen dollar staatssteun per toestel»?1
Ja.
Worden de financiële problemen bij Winair uitsluitend veroorzaakt door de coronacrisis? Is er sprake van een onderliggende (bedrijfskundige) analyse van de oorzaken? Wilt u die analyse delen met de Kamer?
Het kabinet heeft tot de hypothecaire lening besloten naar aanleiding van een verzoek van de Minister-President van Sint Maarten op 8 december jl., en op basis van een politiekmaatschappelijke- en bedrijfseconomische toets volgens het «Afweegkader steunverzoeken individuele bedrijven» dat op 1 mei 2020 naar uw Kamer is gestuurd2.
Deze toets was reeds opgestart naar aanleiding van het bredere verzoek tot steun dat het bedrijf Winair eerder aan het kabinet heeft gedaan. Onderdeel van dit afwegingskader is een bedrijfseconomische analyse. Daaruit is gebleken dat Winair in de kern een gezond bedrijf is, maar dat de gevolgen van de Covid-19 crisis het bedrijf in financiële problemen brengt. Over de financiële prestaties van Winair wordt gerapporteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen dat uw Kamer jaarlijks van de Minister van Financiën ontvangt. Het onderzoek dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft laten uitvoeren bestaat uit fase A en fase B. De uitkomsten van fase A zijn bijgevoegd aan deze brief3. De uitkomsten van Fase B bevatten bedrijfsgevoelige informatie; deze worden vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Welke voorwaarden zijn aan de hypothecaire lening verbonden om een betaalbare luchtverbinding met St. Eustatius en Saba te verbeteren? Is er sprake geweest van een vorm van aanbesteding?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 31 december 20204 zijn er voorwaarden gesteld aan de hypothecaire lening. Het bedrijf mag totdat de lening is terugbetaald geen bonussen, dividenden of winsten uitkeren. Bovendien moet het bedrijf minimaal tweemaal per dag de routes Sint Maarten – Saba, Sint Maarten – Sint Eustatius, en Saba – Sint Eustatius bedienen zodra de Covid-19 inreismaatregelen zijn opgeheven. Daarnaast moet het bedrijf inzage bieden aan het Rijk met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering.
Het verstrekken van een hypothecaire lening behoeft geen aanbestedingstraject.
Is het waar dat onlangs met financiële steun van de (Nederlandse) overheid een hernieuwde route Sint Eustatius – Bonaire is geopend (ook uitgevoerd door Winair)? Klopt het dat de Nederlandse overheid een aanzienlijk aantal stoelen op deze route heeft moeten garanderen? Klopt het dat ongeveer tegelijkertijd de route Sint Maarten – Curaçao – Bonaire is hervat door Winair? Zijn deze routes niet zodanig onderling concurrerend dat het grote gevaar bestaat dat beide routes niet zelfstandig levensvatbaar zijn?
Door de inreisbeperkingen als gevolg van Covid-19 zijn reguliere luchtverbindingen tussen de bovenwindse- en de benedenwindse eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden uitgevallen. De gezaghebbers van Bonaire en Saba en de regeringscommissaris van Sint Eustatius hebben aangegeven zich ernstig zorgen te maken over de gevolgen hiervan. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties acht het van belang dat de eilanden in tijden van crisis goed met elkaar verbonden blijven, en heeft om deze reden middelen beschikbaar gesteld waarmee tijdelijk een wekelijkse vlucht tussen Bonaire en Sint Eustatius gegarandeerd is. Er is een uitvraag gedaan bij verschillende vliegmaatschappijen, en Winair heeft als enige partij aangegeven deze opdracht te willen aannemen. De routes zijn niet concurrerend, omdat tussen Bonaire en Sint Eustatius geen directe verbinding wordt aangeboden. Er zijn slechts vluchten met meerdere overstapmomenten die door de geldende inreisbeperking ondoenlijk zijn.
Welke rol speelt het feit dat het Rijk voor 7% aandeelhouder is van Winair bij het besluit om een hypothecaire lening te verstrekken?
Het Rijk is voor 7,95% aandeelhouder in Winair. Namens de Nederlandse Staat wordt de aandeelhoudersrol vervuld door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De verstrekking van een hypothecaire lening aan Winair volgt uit het belang om Saba en Sint Eustatius verbonden te houden. Dat belang ligt ook ten grondslag aan het aandeelhouderschap in Winair. Het risico voor de staat is met de gekozen optie van een hypothecaire lening zo klein mogelijk gehouden.
Welke andere luchtvaartmaatschappijen verzorgen verbindingen tussen de Caribische delen van het Koninkrijk? Was het garanderen van de vliegbewegingen tussen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten juist niet een mooie gelegenheid geweest om de diversiteit en concurrentie in de vliegwereld te versterken, ten faveure van de consumentenprijzen?
Er is een beperkt aantal maatschappijen dat lijnvluchtverbindingen tussen de Caribische delen van het Koninkrijk verzorgt, waaronder Divi Divi, EZ Air, Jet Air, en Winair. Er is dan ook weinig sprake van marktwerking en concurrentie. Saba en Sint Eustatius worden slechts bediend door één maatschappij: Winair. Deze verbinding is vanwege de kleinschaligheid niet kostendekkend. Bij het uitblijven van een hypothecaire lening aan Winair, zou het bedrijf naar verwachting surseance van betaling hebben moeten aanvragen, met als gevolg dat er op zeer korte termijn geen aanbod van lijnvluchten van- en naar Saba en Sint Eustatius zouden zijn. De bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius is met het verstrekken van een hypothecaire lening op de korte termijn geborgd. Het kabinet bekijkt op welke wijze de bereikbaarheid op de middellange termijn kan worden geborgd.
Wat is de financiële situatie van deze luchtvaartmaatschappijen? Ontvangen deze ook steun van de rijksoverheid? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3. De maatschappijen gevestigd op Caribisch Nederland kunnen aanspraak maken op de Covid-19 regelingen van het Rijk.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen van de Expertgroep Connectiviteit, die ervoor pleit de vliegverbindingen tussen de eilanden te behandelen en te subsidiëren als een vorm van openbaar vervoer?
Mede naar aanleiding van de Expertgroep Connectiviteit is een pilot met een ferryverbinding tussen de bovenwindse eilanden aangekondigd5. Deze pilot kan uitgevoerd worden nadat de reisbeperkingen vanwege Covid-19 zijn opgeheven. De vliegverbindingen in Caribisch Nederland worden door het kabinet gemonitord. De bereikbaarheid van Saba en Sint Eustatius is met het verstrekken van een hypothecaire lening op de korte termijn geborgd. Het kabinet bekijkt hoe deze bereikbaarheid na deze termijn kan worden geborgd.
Problemen die ondernemers ervaren bij het lopende steun- en herstelpakket. |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de diverse klachten van ondernemers uit branches zoals de beautysector, de kappersbranche, de retailsector, de evenementensector en de horeca over knelpunten in de uitvoering van diverse regelingen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de bestaande regelingen niet voor alle ondernemingen een goede uitkomst bieden. Met de recent aangekondigde uitbreiding van het steun- en herstelpakket1 wil het kabinet zoveel mogelijk in de kern gezonde ondernemers door de crisis heen helpen en banen en bedrijvigheid behouden. Het kabinet verwacht met de aangekondigde extra steunmaatregelen een aantal knelpunten voor diverse branches te kunnen wegnemen2 3.
Met welke sectoren heeft u ter voorbereiding op de uitvoering van de regelingen gesproken? Welke knelpunten zijn hieruit naar voren gekomen en welke daarvan zijn er opgelost?
Ter voorbereiding en ook tijdens de uitvoering van de regelingen is zowel ambtelijk als politiek met een groot aantal branches gesproken. Dit betreft een breed spectrum, waarbij onder meer gesproken is met de reisbranche, retailsector en detailhandel, transportsector en de kappersbranche. Daarnaast vindt er regulier overleg plaats met de sociale partners. Op basis van de vele gesprekken gecombineerd met de afwegingen vanuit het kabinet zelf zijn de regelingen vormgegeven. Hierbij zijn vanuit veel sectoren signalen afgegeven dat regelingen niet altijd aansloten op de behoefte van een sector of individueel bedrijf. Het kabinet neemt deze signalen altijd mee, maar komt uiteindelijk tot een eigen afweging bij het vormgeven van de regelingen.
Zo heeft het kabinet diverse gesprekken gevoerd met sectoren over uitgesloten sbi-codes in de TOGS, waarna diverse codes zijn toegevoegd4. Ook is naar aanleiding van signalen uit de horecasector de lijst met uitgesloten sbi-codes aangepast, zodat ook ondernemers met een financiële holding en beleggingsinstelling met beperkte toetreding toegelaten kunnen worden tot de TVL5.
Ten behoeve van de derde openstelling (kwartaal 1, 2021) zijn wederom naar aanleiding van gesprekken en andere signalen uit verschillende sectoren wijzigingen in het steun- en herstelpakket gerealiseerd, zoals te lezen in de brief «Aanpassingen in het economische steun- en herstelpakket als gevolg van de ontwikkeling in de bestrijding van het coronavirus aan uw Kamer over het steun en herstelpakket» dd. 9 december 20206.
Ook in de uitvoering heeft RVO.nl met werkgeversorganisaties en praktijktests met ondernemers regelmatig de uitvoering verbeterd. Op deze manier wordt geprobeerd het invullen van een aanvraag zo goed mogelijk te laten aansluiten op de praktijk en daardoor bijvoorbeeld de tijd die nodig is om een aanvraag te doen te verminderen en mogelijke fouten die kunnen worden gemaakt te beperken.
Wat betreft de NOW geldt dat deze steunmaatregel een generieke regeling betreft. Dat betekent dat er geen sector- of branche-specifieke benadering is. Uiteraard zijn wel verschillende signalen van bedrijven en branches ontvangen met betrekking tot knelpunten als gevolg van de pandemie in algemene zin of de gekozen vormgeving van specifiek de NOW. Naar aanleiding van dergelijke signalen is een aantal aanpassingen gedaan, zoals de aanpassing t.a.v. de werkmaatschappijregeling, het verhogen van de factor voor compensatie van de werkgeverslasten van 1,3 (30% opslag) naar 1,4 (40% opslag) of de aanpassing ten behoeve van de seizoenbedrijven in de NOW1. Het betekent uiteraard niet dat met deze aanpassingen de bedrijven en branches die knelpunten hebben gemeld hiermee 100% zijn geholpen. Gelet op het generieke karakter van de NOW-regeling en de noodzaak om werkgevers zo snel mogelijk te kunnen voorzien in hun tegemoetkoming, is maatwerk binnen de regeling niet mogelijk.
Bent u bekend met het feit dat omdat zowel de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) als de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) per kwartaal worden berekend en de huidige lockdown van vijf weken precies op de grens tussen twee kwartalen valt? Bent u bekend met het feit dat heel veel ondernemers die momenteel van overheidswege zijn gesloten geen steun ontvangen omdat zij niet aan de criteria van de uitvoering voldoen? Heeft u deze groep in beeld en zo ja, hoe groot is deze groep?
Het kabinet is bekend met het feit dat de lockdown in meerdere kwartalen valt en dat een groep ondernemingen mogelijk niet voldoende omzetverlies in deze kwartalen zal hebben om in aanmerking te komen voor steunmaatregelen. Op dit moment heeft het kabinet geen zicht op de grootte van deze groep en welke bedrijven hier precies onder vallen. Wel is het aannemelijk dat dit met name ondernemingen betreft die van overheidswege zijn gesloten, zoals de niet-noodzakelijke winkels, en ondernemingen die toeleveren aan ondernemingen die vanuit overheidswege zijn gesloten.
Voor de NOW geldt dat het omzetverlies niet per definitie per kwartaal hoeft te worden berekend. Een ondernemer die geen aanspraak heeft gemaakt op voorgaand NOW-tijdvak, kan zelf beslissen over welke maanden hij zijn omzetverlies wil laten berekenen. Als voorbeeld: een ondernemer moest per halverwege december zijn deuren sluiten en had nog geen aanspraak gemaakt op de NOW. Hij heeft toen een aanvraag ingediend voor de NOW3, eerste tranche. Hij krijgt hiermee een tegemoetkoming voor de loonkosten in oktober, november en december. De periode van omzetverlies kan beginnen op 1 oktober, 1 november of 1 december. In het geval van deze ondernemer is het daarmee voordelig om de periode te starten op 1 december. Het omzetverlies wordt daarmee berekend over de maanden december, januari en februari. Als een werkgever aanspraak heeft gemaakt op de voorgaande NOW, is de periode niet zelf te kiezen, maar moet de periode aansluiten op de voorgaande omzetperiode.
Heeft u overwogen om de TVL en de NOW per maand te berekenen in plaats van per kwartaal? Zo ja, wat waren hier de voor- en nadelen van en waarom heeft u besloten om de regelingen toch per kwartaal te blijven berekenen? Zo nee, waarom niet?
Het overstappen van en kwartaalberekening naar een berekening op maandbasis is niet mogelijk. Zo’n overstap levert grote complicaties en grote druk in de uitvoering op.
Voor de TVL is de belangrijkste reden dat de meeste ondernemingen per kwartaal Btw-aangifte doen bij de Belastingdienst. RVO.nl gebruikt deze gegevens om het omzetverlies te kunnen vaststellen waardoor aanvragen sneller afgehandeld kunnen worden, ondernemers minder gegevens hoeven aan te leveren en sneller steun krijgen. Het merendeel van de aanvragen wordt door RVO.nl binnen enkele werkdagen geautomatiseerd verwerkt. De omzet per maand is voor RVO.nl niet verifieerbaar en leidt los van de extra werkzaamheden tot een onaanvaardbaar risico op misbruik en oneigenlijk gebruik.
Ook bij de NOW is een regeling op maandbasis nagenoeg onmogelijk. Dit legt een te grote druk op de uitvoering. Dit zou betekenen dat de huidige processen die nu per kwartaal plaatsvinden, op maandelijkse basis plaats moeten gaan vinden. Dit is een te grote belasting voor UWV. Ook de druk op de vaststellingsprocedures zou te groot worden, waarbij risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik ook nog zouden toenemen. Bij de NOW is bewust gekozen om te rekenen met een meetperiode per kwartaal. Op deze manier wordt voorkomen dat een vrij beperkte en kortdurende daling van de omzet ervoor zorgt dat een bedrijf meteen in aanmerking komt voor subsidie. Binnen de huidige vormgeving van NOW3 is het zo dat er bij een omzetdaling van 20% in één maand7, terwijl in de maanden daaromheen wel een normale omzet wordt behaald, geen recht op een NOW-subsidie bestaat.
Gemiddeld over drie maanden daalt de omzet in dat geval met 6,7%. Verwacht mag worden dat een werkgever voldoende voorbereid is om een dergelijke situatie het hoofd te bieden, ook als die zich ten gevolge van buitengewone omstandigheden voordoet. Daalt de omzet in een maand tijd met 60%, dan is dat, met de huidige vormgeving van de NOW3, derde en vierde tranche, gemiddeld over drie maanden 20% en bestaat wel recht op een subsidie.
Kunt u aangeven hoe vaak de Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD) is toegekend aan ondernemers? Kunt u aangeven hoe groot het percentage ondernemers is dat de VGD heeft ontvangen, afgezet tegenover het aantal bedrijven in de detailhandel die gedwongen gesloten zijn?
De opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD) zal met de wijziging van de TVL die op 15 februari 2021 in werking treedt in de TVL worden opgenomen. Dit betekent dat er nu nog geen beeld is van het aantal ondernemingen dat een aanvraag heeft ingediend én in aanmerking komt voor de VGD. Dit betekent ook dat er nog geen ondernemers zijn die de VGD hebben ontvangen.
De opslag zal bij de vaststelling van TVL Q4 aan de betreffende ondernemingen worden uitgekeerd, die een TVL Q4 aanvraag hebben toegekend gekregen. Omdat de VGD als opslag op toegekende TVL aanvragen wordt uitgevoerd hoeven ondernemers geen afzonderlijke VGD aanvraag in te dienen. Ondernemingen die niet in aanmerking komen voor de TVL komen ook niet in aanmerking voor de VGD.
Kunt u reflecteren op het functioneren van de evenementenmodule in de TVL? Heeft u bij het ontwerp van deze module de betreffende brancheverenigingen van de evenementensector en hun toeleveranciers betrokken? Zo ja, welke input hebben zij gegeven en welke onderdelen hiervan zijn er wel en niet overgenomen? Hoe vaak is momenteel gebruik gemaakt van de evenementenmodule en hoe staat dat in verhouding met het totaal aantal bedrijven in de evenementensector en de toeleveranciers?
De evenementenmodule voor het vierde kwartaal zal op 18 februari (12.00u) opengaan. Daarom kan het kabinet op dit moment nog niet reflecteren op het functioneren ervan en ook niet aangeven hoe vaak de module is gebruikt. De openstelling wacht op goedkeuring van de Europese Commissie van de regeling en uitbreiding van het steunpakket zoals net voor de kerst is vastgesteld.
Met de evenementensector is regelmatig overleg geweest over diverse onderwerpen waaronder het garantiefonds en de financiële regelingen, specifiek de evenementenmodule. Belangrijk aandachtspunt was dat meerdere ondernemingen uit de evenementindustrie te maken hadden met een seizoeneffect. Daardoor komen ondernemers niet in alle kwartalen in aanmerking voor de TVL. Het kabinet heeft er om die reden voor gekozen om evenementondernemingen die niet in aanmerking komen voor de TVL Q4 en de TVL Q1 in aanmerking te laten komen voor de evenementenmodule om deze ondernemers in de winterperiode te kunnen ondersteunen. Dit is een afweging tussen passende bijdrage aan de sector en onder meer de uitvoerbaarheid van de evenementenmodule naast de reguliere TVL-regeling, waarbij interferentie tussen twee regelingen zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De evenementenmodule zou in eerste instantie alleen voor zeer beperkte doelgroep gelden. Mede naar aanleiding van signalen uit de branche is de module verbreed naar de evenementensector in den brede De voorwaarde dat een bedrijf geleverd heeft aan een evenement of deze zelf heeft georganiseerd volstaat, naast de voorwaarde dat een bedrijf vanwege de seizoensproblematiek niet in aanmerking komt voor TVL Q4 2020 vanwege te lage referentieomzet, maar wel TVL Q3 2020 heeft ontvangen. Dit is in de brief aan uw Kamer van 27 oktober 2020 aangegeven8. Daarnaast is in december besloten de evenementenmodule door te trekken naar het eerste kwartaal van 20219, waarvoor dezelfde voorwaarden gelden als in het vierde kwartaal van 2020.
Uit gesprekken met de sector is tot slot ook gebleken dat de veelheid aan verschillende type bedrijven in de evenementensector baat hebben bij de uitbreiding naar alle sbi-codes en verhoging van de subsidiepercentages en de maximumsubsidie in de TVL voor het vierde kwartaal van 2020. In TVL Q1 2021 en Q2 zullen de percentages en deze cap, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over het steun- en herstelpakket10, verder worden opgehoogd.
Kunt u uitsplitsen welke oplossingen u bij het samenstellen van de verschillende regelingen heeft onderzocht om de groep «startende ondernemers» (die voor 15 maart 2020 ingeschreven stonden bij de Kamer van Koophandel maar geen of onvoldoende omzet hebben gedraaid om in aanmerking te komen voor TVL) toch te ondersteunen binnen de TVL? Kunt u alle relevante informatie over wat deze opties waren en waarom deze wel of niet mogelijk waren met de Kamer delen?
Het kabinet heeft een aantal alternatieven onderzocht voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer.
Daarom kiest het kabinet ervoor om in de aparte regeling Tegemoetkoming Starters -onderdeel van het recent uitgebreide steun- en herstelpakket-, voor bedrijven gestart vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal te hanteren11 12. Daarmee komt er voor een groot aantal startende ondernemingen een meer passende tegemoetkoming in de vaste lasten. Op dit moment ontvangen veel van deze ondernemers weinig of geen tegemoetkoming.
Er zijn naast de aangekondigde Tegemoetkoming Starters twee alternatieven onderzocht.
Het eerste alternatief was om de referentieomzet te construeren op basis van de gemiddelde referentieomzet van vergelijkbare ondernemingen. Door het omzetverlies te construeren ontstaan er situaties van onder- en oversubsidiëring. Er kan immers niet gerekend worden met het werkelijke omzetverlies van de onderneming. Daarmee komt de doelmatigheid van de regelingen en gelijke behandeling van aanvragers in het geding.
Het tweede alternatief was het uitkeren van een forfaitair bedrag aan startende ondernemingen. Dit zou betekenen dat alle startende ondernemingen, eventueel tot een bepaalde peildatum, een vast bedrag zouden ontvangen. Dit is een zeer ongerichte maatregel, waarmee enerzijds ondernemingen zouden worden gesubsidieerd die geen significante negatieve gevolgen van de coronamaatregelen ondervinden en anderzijds ondernemingen te weinig subsidie zouden ontvangen ten opzichte van hun omzetverlies en vaste lasten.
Naast de Tegemoetkoming Starters zal ook de leningfaciliteit voor starters via Qredits worden uitgebreid. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de motie Dijkhoff13 14.
Welke oplossingen zijn verkend en verworpen als het gaat om de NOW? Wat is nu het antwoord dat startende ondernemers ontvangen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als zij een aanvraag doen ter ondersteuning van het doorbetalen van personeel?
Als een werkgever die gestart is na 1 februari 2020 een aanvraag indient voor de NOW, ontvangt hij een afwijzing van UWV, omdat er niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
De mogelijkheden voor starters binnen de NOW zijn onderzocht. Vooropgesteld moet worden dat de meeste startende ondernemers vooral gebaat zijn bij een tegemoetkoming in de vaste lasten. De Regeling Tegemoetkoming Starters sluit hierdoor beter aan bij startende ondernemingen dan de NOW.
Onderzocht is of het binnen NOW3 mogelijk is om met Q3 2020 als referentieomzet te werken voor startende ondernemers die zijn gestart na 2 februari 2020. Starters onderbrengen binnen de bestaande regeling vanaf de vierde aanvraagperiode (jan t/m maart) zou in verband met de geplande openstelling van het loket van de vierde aanvraagperiode (15 februari) enkel mogelijk zijn onder zo eenduidig mogelijke voorwaarden, terwijl het op dit moment nog onduidelijk is hoe starters precies ondergebracht zouden kunnen worden in deze regeling. Dit zou de openstelling en tijdige uitbetaling van de NOW voor het eerste kwartaal van 2021 vertragen, en ook zouden andere lopende processen binnen de NOW vertraging oplopen. Tevens zou dit leiden tot veel hogere M&O-risico’s. Het kabinet acht deze gevolgen zeer onwenselijk.
Gelet op het voorgaande heeft het kabinet besloten om starters tegemoet te komen door middel van een aparte Regeling Tegemoetkoming Starters die zo veel mogelijk is gebaseerd op de TVL.
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit nodig is om de groep «startende ondernemers wel te ondersteunen, gezien het feit dat in het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 15 december 2020 het kabinet aangaf te concluderen dat het niet uitvoerbaar is om de groep «startende ondernemers» te ondersteunen? Hoe groot is het beslag van de uitvoering van de regelingen momenteel op de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Hoeveel is dit bij het UWV? Hoeveel capaciteit is er sinds het begin van de coronacrisis extra aangetrokken en welke acties zijn er ondernomen om de uitvoeringscapaciteit te vergroten?
Gegeven de huidige capaciteitsvraag zal de Tegemoetkoming Starters pas in april of mei kunnen worden opengesteld15. Dit komt onder meer door de stapeling van de uitbreiding van de TVL met de opslag Horeca Voorraad en Aanpassingskosten (HVA), de opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD), de evenementenmodule, wijzigingen door het aangepaste steun- en herstelpakket, de vaststelling van TVL 1 (juni – september 2020) en kwartaal 4 (2020) en het inregelen van de «basis» TVL voor kwartaal 1 en kwartaal 2 (2021).
Het beslag dat de TVL legt op de uitvoering van de regelingen door RVO.nl is zeer groot. Om het in perspectief te plaatsen: het totale aantal aanvragen voor de TVL is ongeveer gelijk aan de helft van alle andere regelingen die RVO.n; in een jaar uitvoert. RVO.nl voert doorgaans geen zeer grootschalige regelingen zoals de TVL en TOGS uit. Daarbij zijn de openstellingen van de TVL telkens maar voor enkele weken en zijn er continu aanpassingen in maatwerk systemen nodig, zoals voor de HVA en VGD opslag. Dat RVO.nl in staat is geweest om de TOGS, TVL en vele andere corona subsidiemaatregelen succesvol uit te voeren, is in de ogen van het kabinet een enorme prestatie. Omdat de TVL sterk leunt op geautomatiseerde uitvoering is de mogelijkheid om door werving snel de capaciteit te vergroten beperkt. Daarnaast is de hoeveelheid wijzigingen die tegelijkertijd op de relevante IT-systemen kan worden doorgevoerd ook beperkt, de samenhang tussen wijzigingen groot en het belang van zorgvuldig testen zeer wezenlijk. Desalniettemin heeft RVO.nl in de afgelopen maanden waar mogelijk nagenoeg continu de systeem- en organisatiecapaciteit aangepast aan de gevraagde uitvoering. Op dit moment is ongeveer 80fte extra aangetrokken voor de uitvoering van TVL. Deze fte’s zijn aangetrokken naast personeel dat al in dienst was bij RVO.nl en aan de TVL werkt.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, ligt er een aanzienlijke druk op de huidige belasting bij UWV. UWV loopt tegen de grenzen van de uitvoerbaarheid aan, en de primaire processen staan onder druk als er extra voorwaarden, maatregelen of nieuwe regelingen worden toegevoegd aan de reeds lopende werkzaamheden. Een extra regeling is dus niet alleen een kwestie van extra budget.
Voor de uitvoering van de NOW zijn extra krachten aangetrokken. Voor de daadwerkelijke uitvoering ziet dit met name op de onderdelen Uitkeren, Bezwaar en Beroep en het Klant contactcentrum. Daarnaast zijn er ook vanuit het UWV-Hoofdkantoor veel mensen betrokken bij de NOW, dit is niet direct uit te drukken in aantallen.
Door UWV is er ontzettend veel werk verricht om de NOW in de huidige vorm vanaf het voorjaar van 2020 binnen afzienbare tijd uit te kunnen voeren. Daar is dit kabinet de medewerkers van UWV dan ook zeer dankbaar voor.
Hoe ver bent u met de uitwerking van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)? Wanneer is daarover nadere informatie beschikbaar?
Er wordt hard gewerkt aan de uitwerking van de TONK. Hiervoor is recent een handreiking gepubliceerd. Deze is opgesteld door Divosa om de uitvoeringslast voor gemeenten te verlichten.
Deze handreiking is te vinden op: https://www.divosa.nl/onderwerpen/tijdelijke-ondersteuning-noodzakelijke-kosten-tonk#handreiking
Bent u van mening dat de uitwerking van de TONK zo snel mogelijk gereed moet zijn zodat ondernemers die tussen wal en schip vallen zo snel mogelijk in beeld zijn en geholpen kunnen worden zodat de problemen niet groter worden voor deze huishoudens?
Het is van groot belang dat huishoudens die door de onvoorziene omstandigheden met hun rekeningen voor noodzakelijke kosten in de knel zitten zo snel mogelijk geholpen worden. Daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt. Maar het zorgvuldig uitwerken en het inregelen in de uitvoering bij 352 gemeenten die ook in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) al een aanzienlijke inspanning verrichten vraagt enige tijd.
Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten reeds sprake is van het afhandelen van aanvragen voor ondersteuning, gezien het feit dat u in uw brief van 9 december 2020 over de aanpassingen in het steun- en herstelpakket aangeeft dat, voor zover de gemeentelijke beleidsregels reeds voldoende ruimte bieden, zij aanvragen voor ondersteuning al kunnen afhandelen? Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten dit het geval is? Kunnen andere gemeenten vooruitlopend op het gereedkomen van de uitwerking van de TONK ook al anticiperen hierop en huishoudens van ondernemers al hulp bieden als deze ondernemers zich melden bij hun gemeente? Zo ja, zijn alle gemeenten hiervan op de hoogte gesteld en ook bereid hieraan mee te werken?
Het is niet mogelijk cijfermatig aan te geven bij hoeveel gemeenten dit het geval is. Het is wel zo dat gemeenten die hier beleidsmatig op voorbereid zijn vooruit kunnen lopen op het gereedkomen van de TONK. Als zij dit kunnen mogen ze al hulp bieden aan huishoudens die zich melden bij hun gemeente.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat vooral ondernemers geïnformeerd worden over de ondersteuningsmogelijkheden die gemeenten hebben?
De ontwikkeling van de TONK is mede tot stand gekomen door de inzet van de sociale partners. Met hen wordt ook gesproken over de voortgang van de TONK. De verwachting is dat deze partijen ook een rol kunnen spelen bij het bereiken van hun achterban met informatie over TONK. Daarnaast zal uiteraard via de reguliere kanalen van gemeenten en Rijk aandacht aan TONK worden besteed.
Bent u bereid op korte termijn, actief brede bekendheid te geven aan zowel de TONK als de overige ondersteuningsmogelijkheden die gemeenten hebben om ondernemers die tussen wal en schip vallen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Soarch by brune float: Taseine 15 miljoen stipe is der noch hieltyd net' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Soarch by brune float: Taseine 15 miljoen stipe is der noch hieltyd net»1, «Bruine vloot wacht op overheidssteun: «Ik ben vrij pessimistisch»2 en «Moeder schrijft brandbrief over chartervaart naar vijf ministeries»?3 Wat vindt u van deze berichten?
Herinnert u zich de schriftelijke vragen d.d. 2 november 2020 over het bericht «Bruine vloot op waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»4? Waarom zijn deze schriftelijke vragen nog steeds niet beantwoord, want dit is toch al ver over de normale beantwoordingstermijn?
Waarom is het zo ingewikkeld om de schriftelijke vragen te beantwoorden en/of de Tweede Kamer te informeren?
Bent u het met de stelling eens dat er niet voor niks 15 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot en het niet zo kan zijn dat er geld is, maar dat de ondernemers toch in de problemen komen dan wel omvallen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Waarom is het zo ingewikkeld om de 15 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot bij de ondernemers van de bruine vloot te krijgen?
Wat is de stand van zaken van de invulling c.q. uitwerking van de regeling voor de bruine vloot?
Wanneer kunnen de ondernemers het geld van de regeling op hun rekening hebben staan?
Waarom kon er niet, zoals eerder is gevraagd, uiterlijk 1 december 2020 duidelijkheid worden gegeven aan de ondernemers van de bruine vloot?
Kan de Tweede Kamer een afschrift van het antwoord op de brandbrief van de moeder aan de vijf ministeries krijgen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze schriftelijke vragen en de vragen van 2 november 2020 in ieder geval uiterlijk dinsdag 5 januari 2021 beantwoorden en de beide sets vragen per vraag beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het juridische advies van de commissie over de Brexit-deal |
|
André Bosman (VVD), Achraf Bouali (D66), Jan de Graaf (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Bram van Ojik (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u op 25 december aan de Kamer schreef: «Het kabinet acht het daarbij van groot belang dat het akkoord over een handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK geen precedent vormt voor toekomstige akkoorden met derde landen. Daarom heeft Nederland samen met andere lidstaten reeds gevraagd om een bevestiging van de juridische dienst van de Raad (JDR), dat op grond van de inhoud van het voorliggende akkoord in dit geval zowel een EU-only als een gemengd akkoord mogelijk zou zijn en dat een politieke keuze voor een EU-only akkoord in dit geval geen juridische verplichting zal betekenen om bij toekomstige EU-akkoorden met andere derde landen op dezelfde terreinen opnieuw een EU-only akkoord te sluiten. De JDR heeft beide punten inmiddels bevestigd.»
Er zijn over deze vraagstukken geen schriftelijke adviezen van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) verschenen; de JDR heeft beide punten mondeling bevestigd. Op verschillende plaatsen in het Raadsbesluit tot ondertekening zal de conclusie van de juridische argumentatie van de JDR worden opgenomen. Die is in lijn met de juridische argumentatie van het kabinet, zoals hieronder wordt uiteengezet.
De juridische argumentatie van het kabinet waarom een EU-only akkoord hier mogelijk is en die door de JDR gedeeld wordt, loopt langs de volgende lijnen.
De afspraken die onderdeel uitmaken van de nu voorliggende overeenkomst zijn onder te verdelen in verschillende categorieën EU bevoegdheden:
Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten waarbij zowel de Unie als de lidstaten partij worden. Er is immers steeds sprake van een EU bevoegdheid. Uit de vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt bovendien dat er bij bevoegdheden uit de 2e en 3e categorie, ook als de Unie niet exclusief bevoegd is, wel nog een keuze gemaakt kan worden om deze enkel door de Unie te laten uitoefenen (d.m.v. het sluiten van een EU-only akkoord)1. Daarmee is het een politieke keuze om de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het VK als EU-only of gemengd te bestempelen.
De juridische argumentatie van het kabinet waarom een politieke keuze voor een EU-only akkoord in dit geval geen juridische verplichting betekent om bij toekomstige akkoorden met andere derde landen op dezelfde terreinen opnieuw een EU-only akkoord te sluiten en die ook door de JDR gedeeld wordt, loopt langs de volgende lijnen.
Het betreft hier de juridische vraag in welke gevallen de Unie exclusief bevoegd is om extern op te treden. Met andere woorden, het gaat hier om de vraag in welke gevallen alléén de Unie bevoegd is om een overeenkomst te sluiten met een derde land, zonder dat ook de lidstaten daarbij partij kunnen zijn. Dat is alleen het geval wanneer de overeenkomst louter afspraken bevat op gebieden die vallen binnen het bereik van artikel 3 VWEU.
Wanneer de Unie exclusief bevoegd is om extern op te treden wordt bepaald in artikel 3 VWEU. Het gaat op grond van dit artikel om de volgende gevallen:
De Unie is exclusief bevoegd wanneer het gaat om de gebieden die genoemd worden in lid 1 van artikel 3 VWEU, te weten a) de douane-unie; b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn; c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben; d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; e) de gemeenschappelijke handelspolitiek. Wanneer sprake is van afspraken in een overeenkomst met een derde land op één van deze gebieden, is dan ook alleen de Unie hiertoe bevoegd.
De Unie is daarnaast exclusief bevoegd om een overeenkomst met een derde land te sluiten in de gevallen die genoemd worden in lid 2 van artikel 3 VWEU, te weten a) indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet; b) indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of c) wanneer die sluiting gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen.2
Wanneer de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK als EU-only akkoord gesloten wordt, betekent dit dat de Unie daarin zowel bevoegdheden zal uitoefenen die vallen binnen het bereik van genoemd artikel 3 VWEU (en die alleen de Unie kan uitoefenen), als bevoegdheden die daar niet binnen vallen (en die zowel de Unie als de lidstaten kunnen uitoefenen). Vanwege de politieke keuze om ook dit laatste type bevoegdheden in dit geval door de Unie te laten uitoefenen, ontstaat in dit geval een EU-only akkoord.
Er is geen aanleiding om te denken dat bevoegdheden die nu niet binnen het bereik van artikel 3 VWEU vallen, en waarbij het een politieke keuze is deze door de Unie te laten uitoefenen in het akkoord met het VK, alleen om die reden in een toekomstig akkoord met een ander derde land wel binnen het bereik van artikel 3 VWEU zullen vallen. Dat is immers niet één van de gronden die in artikel 3 VWEU zelf genoemd worden voor het bestaan van een exclusieve bevoegdheid voor de EU. Met andere woorden, er is nu geen sprake van een verplichting tot een EU-only akkoord voor deze afspraken en in de toekomst ook niet.
Deze juridische conclusie zal uitdrukkelijk worden opgenomen in een artikel van het Raadsbesluit tot ondertekening (dat nu nog in concept voorligt in Brussel) en ook worden bevestigd in een aparte verklaring van de Commissie. Die verklaring is als vertrouwelijk bijlage toegevoegd aan deze beantwoording.3
Heeft de Juridische Dienst van de Raad dit advies op papier gezet? Zo ja kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? (hierbij zij verwezen naar het arrest C-350/12 van het EU-Hof van 3 juli 2014, Raad vs. In ’t Veld over de openbaarheid van dit soort adviezen en de zeer beperkte weigeringsgronden die hier van toepassing zijn)
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Juridische Dienst van de Raad verzoeken dit advies alsnog op papier uit te brengen indien de Juridische Dienst van de Raad het advies niet op papier gezet heeft en dit advies voor maandag 28 december 11.00 uur aan de Kamer doen toekomen?
Op verschillende plaatsen in het Raadsbesluit tot ondertekening zal de conclusie van de juridische argumentatie van de JDR worden opgenomen. Die is in lijn met de juridische argumentatie van het kabinet zoals die in vraag 1 is uiteengezet.
Kunt u alle interne en externe adviezen over dit Brexit verdrag (eigen juridische dienst en mogelijk de landsadvocaat) per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 1 voor de juridische analyse van het kabinet.
Indien het verdrag een gemengd verdrag is, welke mogelijkheden zijn er dan om de transitie op 1 januari soepel te laten verlopen? Wilt u hierbij denken aan voorlopige inwerkingtreding hiervan, aan artikel 24 van het WTO verdrag en eventueel andere mogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop geldt dat de overgangsperiode tot 1 juli 2020 kon worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft er voor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk.
Voorlopige toepassing van de onderdelen van een gemengd akkoord die niet worden uitgeoefend door de Unie is niet mogelijk via de band van de Unie. Hiermee zou er bij voorlopige toepassing van een gemengd akkoord op de desbetreffende deelterreinen een situatie vergelijkbaar met no-deal ontstaan. Dit is onwenselijk gezien de verstoring en (economische) schade die dit met zich mee zou brengen.
Artikel XXIV van het GATT-verdrag maakt het partijen mogelijk een douane-unie, vrijhandelsakkoord of een tijdelijke overeenkomst met als doel die te bereiken (interim--akkoord) sluiten. Daarbij is het partijen toegestaan om bepaalde preferentiële behandeling niet toe te passen, zoals bijvoorbeeld het meestbegunstigdebeginsel. Artikel XXIV GATT-verdrag is in de context van het aflopen van de overgangsperiode niet relevant, omdat het slechts de basis biedt om een overeenkomst of tijdelijke overeenkomst op het gebied van goederenhandel te sluiten. De partijen zouden een dergelijke overeenkomst dan dus eerst hebben moeten uitonderhandelen. Gezien de beperkte reikwijdte van Artikel XXIV GATT-verdrag zou dit in geen geval uitkomst bieden om de verstoringen die op een groot aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing laten worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en voor maandag 28 december 11.00 beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de drie vonnissen van het CBB waaruit blijkt dat de afwijzing van de gevraagde steun in de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) onterecht is geweest omdat ondernemers beoordeeld moeten worden op alle Standaard Bedrijfsindelingcodes (SBI) die zij hebben bij de Kamer van Koophandel en niet alleen de eerst vermelde SBI-code? Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ja.
Het oordeel van de rechter was dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in eerste instantie mag uitgaan van de volgorde van de activiteiten, zoals opgenomen in het Handelsregister. Indien een ondernemer bij RVO.nl in bezwaar bestrijdt dat deze gegevens juist zijn, moet RVO.nl nader onderzoek doen naar de feitelijke hoofdactiviteit van de ondernemer.
In deze drie zaken hebben de ondernemers voldoende onderbouwd dat de activiteit die bij de Kamer van Koophandel als nevenactiviteit stond geregistreerd, hun hoofdactiviteit was, zodat deze ondernemers alsnog een hogere subsidie hebben ontvangen.
Hoeveel vergelijkbare casussen liggen momenteel voor bij het CBB? Wanneer volgen de vonnissen van deze zaken?
Op 26 januari jl. waren er 26 beroepszaken ingediend bij het CBb die betrekking hebben op SBI-codes. De planning van de vonnissen in deze zaken is aan het CBb.
Hoeveel ondernemers hebben bezwaar gemaakt tegen een afwijzing van TVL-steun? Hoeveel daarvan waren op basis van een verkeerde SBI-code? Hoeveel van deze ondernemers voerden als argument aan dat zij bij een andere, niet als eerst vermelde SBI-code wel in aanmerking zouden komen voor TVL-steun? Hoeveel van deze bezwaarschriften zijn afgewezen? Hoeveel van deze bezwaarschriften zijn er toegewezen?
In totaal zijn 2393 bezwaarschriften ontvangen naar aanleiding van 133.158 beoordeelde TVL-aanvragen, peildatum 26 januari 2021. Van de 2393 bezwaarschriften zijn er 1392 afgehandeld of nog in behandeling. Daarvan gaat het gaat het in 575 van die dossiers om SBI-codes, deze zijn echter niet allemaal vergelijkbaar met de aan het CBb voorgelegde zaken. RVO.nl houdt geen exacte registratie bij van de aangevoerde argumenten in de individuele bezwaarzaken.
Van de bezwaren die over SBI-codes gaan en afgehandeld zijn, zijn er 179 gegrond verklaard en 191 ongegrond. De andere bezwaarzaken die over SBI-codes gaan zijn naar aanleiding van de uitspraak aangehouden.
Hoe worden bezwaren die ondernemers maken op een beslissing van afwijzing van TVL-steun behandeld? Worden deze bezwaren geautomatiseerd behandeld of vindt er een persoonlijke beoordeling plaats in de bezwaarprocedure?
In de bezwaarprocedure vindt er altijd een persoonlijke beoordeling plaats. Indien nodig, bijvoorbeeld omdat er meer informatie nodig is, wordt er eerst contact opgenomen met de ondernemer voordat het bezwaar wordt behandeld. Meer informatie over deze procedure is te vinden op https://mijnrvo.nl/bezwaar
Bent u het eens dat het niet uit zou moeten maken in welke volgorde de SBI-codes van een ondernemer staan maar dat wanneer zij onder de juiste SBI-code ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel ze gewoon recht zouden moeten hebben op TVL? Zo nee, waarom niet?
Bij inschrijving bij de Kamer van Koophandel geeft de ondernemer een omschrijving op van zijn activiteiten. De ondernemer geeft aan welke activiteit zijn belangrijkste activiteit (hoofdactiviteit) is. Deze hoofdactiviteit registreert de Kamer van Koophandel volgordelijk als eerste. Het uitgaan van de eerst geregistreerde SBI-code is een werkwijze die het CBb kan volgen. De hoofdactiviteit is van belang, omdat aan elke activiteit, op basis van data van het CBS, een percentage is gekoppeld van de gemiddelde vaste lasten van ondernemingen in dezelfde sector. Dit maakt het mogelijk om grote aantallen aanvragen snel te verwerken, en daarbij rekening te houden met sectorale verschillen in vaste lasten.
Hoe gaat u uitvoering geven aan het vonnis van het CBB? Bent u van plan de afwijzingen van de noodzakelijke TVL-steun aan ondernemers door te zetten met slechts betere motivatie? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om alsnog zo spoedig mogelijk de TVL-steun aan de bezwaar makende ondernemers over te maken?
Zoals bij vraag 1 aangegeven heeft RVO.nl de drie zaken opnieuw beoordeeld en bepaald dat bij de bezwaar makende ondernemers de activiteit die als «nevenactiviteit» in het handelsregister staat geregistreerd inderdaad feitelijk de hoofdactiviteit is. De ondernemers krijgen alsnog een hogere subsidie.
Bent u het eens dat niet alleen de ondernemers die rechtszaken zijn gestart bij het CBB recht hebben op compensatie met terugwerkende kracht maar ook ondernemers in vergelijkbare situaties waarvan het bezwaar door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is afgewezen? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl beziet of de uitspraken gevolgen hebben voor de bezwaren over SBI-codes die ongegrond zijn verklaard. Waar nodig zal RVO.nl deze bezwaren in het licht van de uitspraken opnieuw beoordelen.
Bent u bereid om dit actief te communiceren naar ondernemers waarvan in het verleden, zo blijkt nu ten onrechte, het bezwaar is afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7. Per bezwaar zal moeten worden vastgesteld of de uitspraken van invloed kunnen zijn op het besluit en, zo ja, of er nadere informatie van de ondernemer nodig is om de zaak zorgvuldig te kunnen beoordelen. Alle ondernemers die op dit punt bezwaar hebben gemaakt zullen hier over worden geïnformeerd.
Welk effect heeft deze uitspraak van de rechter op de situatie van «starters» (ondernemers die voor 15 maart 2020 zijn gestart maar geen of geen substantiële omzet hebben gedraaid in de referentieperiode) die momenteel buiten de boot vallen?
De mogelijke gevolgen van deze uitspraken zijn voor starters hetzelfde als voor andere ondernemingen. Op 21 januari jl.1 is aangekondigd dat er een aparte regeling naast de TVL voor starters komt; die zal meer soelaas bieden voor de ondernemers die voor 15 maart 2020 zijn gestart maar geen of geen substantiële omzet hebben gedraaid in de referentieperiode.
Hoeveel bezwaarschriften zijn er ingediend door deze genoemde groep starters bij RVO? Worden deze bezwaren geautomatiseerd behandeld of handmatig? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen en hoeveel toegewezen?
RVO.nl registreert niet of een bezwaarschrift wordt ingediend door een startende onderneming. Alle bezwaren worden handmatig beoordeeld.
De planning van de vonnissen in deze zaken is aan het CBb.
Hoeveel zaken van de genoemde groep «starters» liggen momenteel voor bij het CBB en wanneer worden de eerste vonnissen hierover verwacht?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer kan de reactie op deze vonnissen van het CBB worden verwacht?
De planning van de vonnissen in deze zaken is aan het CBb. Indien het zaken betreft die betrekking hebben op de SBI-problematiek zal RVO.nl deze zaken al vooruitlopend op een uitspraak op gaan pakken via de hierboven genoemde aanpak. Mochten dat andere zaken zijn, dan kan ik niet op voorhand aangeven wanneer een reactie komt. Dit zal ook van de inhoud van de uitspraak afhangen.
Het bericht ‘Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Eric Wiebes (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van VNO-NCW/MKB-Nederland; «Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven»?1
Ja
Herkent en deelt u de zorgen die in ondernemend Nederland leven bij zowel grotere ondernemingen, als het midden- en kleinbedrijf (mkb) over (het boven de markt hangen van) de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting die niet alleen effect heeft op verhuizing van bedrijven naar het Verenigd Koninkrijk maar ook naar landen als Spanje, Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
De initiatiefnemer tracht met het initiatiefwetsvoorstel te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat indien een hoofdkantoor vertrekt uit Nederland door af te rekenen over de opgebouwde (latente) winstreserves. Middels een verhaalsrecht kan het vertrekkende lichaam in theorie deze dividendbelasting claimen bij de aandeelhouders, terwijl deze dividenden nog niet ter beschikking zijn gesteld aan de aandeelhouders. Uit de toelichting bij de vierde nota van wijziging kan worden opgemaakt dat het wetsvoorstel zich eenzijdig richt op enkele specifieke bedrijven. Ook dit heeft een negatieve impact op de betrouwbaarheid en aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland. Bovendien zijn er op dit moment geen andere landen die een soortgelijke eindheffing kennen. Deze additionele belasting zal een negatief effect hebben op de bedrijven die zich in Nederland willen vestigen, terwijl het beleid van Nederland erop gericht is handelsbarrières te voorkomen. De door deze bedrijven in Nederland opgebouwde (latente) winstreserves worden immers, bij een vertrek uit Nederland richting een kwalificerende staat, in de heffing betrokken ongeacht een latere belastingheffing bij de aandeelhouders. Dit gaat verder dan de aanpak van belastingontwijking en zet de aantrekkelijkheid van Nederland, zeker in vergelijking tot andere (lid)staten, onder druk. Tot slot leiden de vele wijzigingen in de inwerkingtreding in het algemeen tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders. Onzekerheid in het overheidsbeleid – en dus ook ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel – kan van negatieve invloed zijn op (toekomstige) investeringsbeslissingen in Nederland. Bij de NFIA hebben verschillende buitenlandse bedrijven reeds aangegeven dat men zich zorgen maakt over (de dynamiek rond) het voorstel.
Overigens geldt dat het initiatiefwetsvoorstel meerdere keren (ingrijpend) is gewijzigd, voor het laatst bij vierde nota van wijziging.2 Het vertrek van een lichaam naar een andere staat betekent niet zonder meer dat er dient te worden afgerekend over de dividendbelastingclaim. In de huidige vorm van het initiatiefwetsvoorstel geldt dat de geïntroduceerde eindafrekening in de dividendbelasting slechts ziet op (latente) winstreserves van een lichaam dat vertrekt uit Nederland naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent of dat bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Gelet op de voorgaande beperkingen zal een verhuizing van een bedrijf naar Spanje, Frankrijk en Italië geen eindheffing tot gevolg hebben. Dit geldt ook voor de Verenigde Staten omdat die wel een bronbelasting kennen op dividenden.
Daarnaast kent het initiatiefwetsvoorstel franchise van € 50 miljoen. Dat betekent dat dat alleen dividendbelasting is verschuldigd voor zover de waarde in het economische verkeer van het vermogen het op de aandelen gestorte kapitaal van het vertrekkende lichaam het bedrag van de franchise van € 50 miljoen overstijgt. Dit betekent dat het initiatiefwetsvoorstel geen MKB-bedrijven zou moeten raken.
Wat doet de voorliggende Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting met het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat? In hoeverre draagt de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting bij aan de stabiliteit en de betrouwbaarheid van het Nederlandse investeringsklimaat in internationaal verband? Wat betekent de onzekerheid over de mogelijke introductie van een conditionele eindafrekening, maar zeker ook dit gehele proces waarbij de conditionele eindafrekening maar boven de markt blijft hangen inclusief de terugwerkende kracht, voor de aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse bedrijven en/of investeerders? In hoeverre draagt het voorliggende initiatiefwetvoorstel bij aan het behoud en het aantrekken van grotere internationale ondernemingen? Kunt u bij deze analyse ook de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) betrekken? Wat betekent deze wet voor mkb-bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten in het buitenland willen uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de juridische houdbaarheid van deze spoedwet? Kunt u tevens ingaan hoe deze wet zich verhoudt tot het bestaande belastingstelsel en de verdragsverplichtingen?
Het kabinet heeft meerdere bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel. In de kabinetsreactie van vandaag worden deze bezwaren uitgebreid toegelicht. In de kern gaat het om de volgende bezwaren:
De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde wijzigingen betekenen een ingrijpende stelselwijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
Er is een reële kans dat een rechter het initiatiefwetsvoorstel strijdig acht met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
De voorgestelde heffing is naar de mening van het kabinet in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
Het initiatiefwetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
De terugwerkende kracht van de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.
De Afdeling heeft op 2 september 2020, 30 september 2020 en – na de vierde nota van wijziging – opnieuw op 13 april 2022 advies uitgebracht. De Afdeling heeft zich in al haar adviezen kritisch uitgelaten over het initiatiefwetsvoorstel, met name in verhouding tot de belastingverdragen, de verenigbaarheid met het Unierecht, de vestigingsplaatsfictie en de terugwerkende kracht. Daarom adviseert de afdeling om het voorstel niet in behandeling te nemen.
De initiatiefnemer van de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting zal te zijner tijd om een officiële kabinetsreactie vragen, maar deze leden hechten veel waarde aan zo snel mogelijk duidelijkheid door het kabinet over de (on)wenselijkheid van deze conditionele eindafrekening dividendbelasting, de juridische haalbaarheid en de gevolgen voor BV Nederland, Nederlandse bedrijven en de werkgelegenheid. Kunt u daarop reageren en reflecteren ook het advies van de Raad van State in acht nemend?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘ Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: 'Ik hou het nog drie maanden vol'’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: «Ik hou het nog drie maanden vol»»?1
Ja.
Kunt u nog eens voor zowel de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) als de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) uiteenzetten waarom het niet mogelijk is in 2020 gestarte bedrijven tot deze steunmaatregelen toe te laten? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen (juridisch-)technische en organisatorische aspecten?
Om ondernemingen die zijn gestart in de periode vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 te kunnen ondersteunen, zal het kabinet een separate regeling voor starters ontwikkelen, zoals is vermeld in de Kamerbrief «Uitbreiding steun- en herstelpakket» van 21 januari jl. De doelgroep van de regeling is uitgebreid, waardoor ook starters tussen 30 september 2019 en 1 januari 2020 in aanmerking komen, conform de aangenomen motie Aartsen c.s.2. Met deze regeling, de Tegemoetkoming Starters, wil het kabinet tegemoetkomen aan de groep starters die op dit moment geen of zeer beperkt aanspraak maken op het steunpakket. Voor de genoemde groep ondernemingen is het mogelijk een volledig kwartaal (het derde kwartaal van 2020) aan referentieomzet vast te stellen en daarmee de regeling uitvoerbaar te houden. Zo kan alsnog een omzetverlies worden vastgesteld en kunnen ondernemers worden ondersteund bij het betalen van hun vaste lasten. Dit zal ook voor doorstarters in die periode een oplossing zijn. Voor de regeling wordt een budget beschikbaar gesteld van 180 miljoen euro voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
Het kabinet heeft een aantal alternatieven onderzocht voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer. De regeling moet echter ook uitvoerbaar blijven en zal dus een generiek karakter moeten hebben.
In hoeverre zouden risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen worden gemitigeerd door een verklaring van een accountant, overheid of andere partij?
Risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen ten dele worden gemitigeerd door een derden-verklaring. Deze is nu al voor specifieke aanvragen van de NOW en TVL vereist. Het kabinet acht echter in deze situatie een derden-verklaring niet wenselijk.
De verklaring moet zien op gegevens die (financiële) informatie van het bedrijf bevestigen. Bij starters is echter zeer de vraag op basis van welke gegevens zo’n verklaring dan zou moeten worden opgesteld. Daarnaast moeten duidelijke richtlijnen worden meegegeven aan de verstrekkers van zo’n verklaring, anders zullen deze zo’n verklaring niet kunnen of willen afgeven. Het probleem is juist dat dergelijke richtlijnen, over hoe een referentieomzet vast te stellen van een startende ondernemers, niet goed zijn op te stellen.
Naast de inhoudelijke dilemma’s, zijn er ook bezwaren in het kader van de uitvoerbaarheid van de regeling. Een verklaring van een derde is een verklaring die (al dan niet steekproefsgewijs) handmatig gecontroleerd moet worden en waar voor aanvragers hoge kosten aan verbonden kunnen zijn. Dit betekent een extra uitvoeringslast voor UWV en RVO en een extra last voor aanvragers, met name voor het mkb. Deze lasten en de kosten voor de ondernemer staan qua administratieve lasten en bedrag niet in verhouding tot het te verwachten gemiddelde subsidiebedrag per ondernemer.
Hoezeer zouden provincies of gemeenten, die voor wat betreft dienstverlening het dichtst bij ondernemers staan, bij de uitvoering van een startersregeling een rol kunnen spelen, zoals zij dat ook doen bij de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemer (Tozo) en de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)?
Het optuigen van een nieuwe regeling bij gemeenten of provincies vergt een nieuwe infrastructuur. Door de tegemoetkoming voor starters door de RVO te laten uitvoeren, kan gebruik worden gemaakt van de daar al aanwezige kennis en systemen. De regeling zal immers veel gelijkenissen hebben met de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).
Kunt u, met de opgedane kennis uit de NOW en TVL, een ruwe schatting geven van het budget en de uitvoeringscapaciteit die nodig zouden zijn om voor startende ondernemers een voorziening zoals de NOW of TVL te treffen?
Gegeven de huidige capaciteitsvraag zal de Tegemoetkoming Starters pas in april of mei kunnen worden opengesteld. Dit komt onder meer door de stapeling van de uitbreiding van de TVL met de opslag Horeca Voorraad en Aanpassingskosten (HVA), de opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD), de evenementenmodule, wijzigingen door het aangepaste steun- en herstelpakket, de vaststelling van TVL 1 (juni – september 2020) en kwartaal 4 (2020) en het inregelen van de «basis» TVL voor kwartaal 1 en kwartaal 2 (2021).
De kosten voor de Tegemoetkoming Starters zijn geraamd op 90 miljoen euro per kwartaal.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. De beantwoording heeft op zich laten wachten om zo de overwegingen van het kabinet bij het aanpassen van het steun- en herstelpakket mee te kunnen nemen in de beantwoording.
Het rapport ‘Houding en gebruik MKB-ontzorg-verzekering’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Houding en gebruik MKB-ontzorg-verzekering»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat dit jaar 17% van de bedrijven in de (af)bouw- en infrasector bekend is met de MKB-verzuim-ontzorgverzekering en dat 10% van de bedrijven een MKB-verzuim-ontzorgverzekering heeft afgesloten?
Ik ben niet ontevreden met de conclusie uit het rapport. De MKB verzuim-ontzorg-verzekering is ontwikkeld omdat ik het noodzakelijk vind dat er een optimaal werkend verzuimverzekeringsproduct is voor de ondersteuning van vooral kleine werkgevers. Sinds 1 januari 2020 is het product op de markt en er is sprake van een aanloopperiode waarin zowel de bekendheid als het gebruik van het product moet groeien. De conclusie van het rapport past dan ook bij de huidige aanloopperiode. Daarbij komt de bijzondere situatie omtrent corona, waardoor (kleine) werkgevers mogelijk minder bezig zijn geweest met toekomstige risico’s. Ik verwacht dat de bekendheid en het gebruik van de MKB verzuim-ontzorg-verzekering onder werkgevers in 2021 groeien. Verzekeraars en financieel adviseurs brengen het product onder de aandacht en MKB-Nederland vergroot de bekendheid met de communicatiecampagne «Beter geregeld!». Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat zij positief is over de verwachte groei van het gebruik van het product.
In hoeverre zijn deze cijfers exemplarisch voor die in andere sectoren? Kunt u mogelijke verschillen tussen sectoren duiden?
Er zijn geen cijfers bekend die inzicht geven in het gebruik en de bekendheid van de MKB verzuim-ontzorg-verzekering tussen de verschillende sectoren. MKB-Nederland richt zich in de communicatiecampagne op deelname van branche- en ondernemersverenigingen en zorgt zo voor een eenduidige boodschap naar de verschillende sectoren.
Hebt u naast de onbekendheid van de MKB-verzuim-ontzorgverzekering nog andere verklaring(en) voor het weinige gebruik ervan? Indien ja, welke?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Daarnaast is er sprake van een hoge verzekeringsgraad onder kleine werkgevers. De verzekeringsgraad bij bedrijven met minder dan zeven werknemers is 75% en bij bedrijven tussen zeven en vijftien werknemers 85%.2 Tevredenheid over het afgesloten verzekeringsproduct kan ervoor zorgen dat werkgevers minder bereid zijn over te stappen naar de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering.
In hoeverre speelt mee dat bij een MKB-verzuim-ontzorgverzekering de werkgever niet altijd vrij is in de keuze voor een arbodienst en verplicht is met een salarispakket te werken waar de verzekeraar een koppeling mee heeft?
In het productconvenant voor de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is opgenomen dat een verzekeraar haar klanten kan vragen om (verplicht) gebruik te maken van de eigen voorkeursleveranciers om arbeidsongeschiktheid te voorkomen en/of terugkeer naar werk (bij de eigen of andere werkgever) te bevorderen.3 De keuze voor de arbodienst zou inderdaad beperkend kunnen werken voor het afsluiten van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering. Daartegenover staat dat de MKB-verzuim-ontzorgverzekering door zes verzekeraars wordt aangeboden en verzekeraars vaak samenwerken met meerdere arbodienstverleners, waardoor er voor werkgevers wat te kiezen is. Er zijn mij geen signalen bekend dat de beperkte keuze het gebruik van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering in de weg staat.
Klopt het dat een MKB-verzuim-ontzorgverzekering vaak duurder is dan een verzuimverzekering met conventionele dekking? Verwacht u een stijging van de verzuimverzekering met conventionele dekking in januari 2021?
Een conventionele verzuimverzekering kenmerkt zich door een vergoeding bij langdurig verzuim, waarbij er weinig tot geen aanvullende dienstverlening is verzekerd. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is een uitgebreide verzekering, waarbij niet alleen het financiële risico is gedekt, maar kleine werkgevers ook worden geholpen bij de taken en verplichtingen rond de loondoorbetaling bij ziekte, inclusief een transparant, goed en betaalbaar dienstverleningspakket. Hierdoor is de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering duurder dan een verzuimverzekering met conventionele dekking. Ik heb geen inzicht in het beleid van private verzekeraars als het gaat om de premies. Meerdere factoren spelen daarbij een rol, zoals het verzuim in een sector en ontwikkelingen in bijvoorbeeld de samenstelling van het personeelsbestand van een bedrijf. In het algemeen laten de CBS-cijfers een stijging van het verzuim zien in 2020. Het is te verwachten dat dit zich in enige mate door vertaalt in een hogere premie.
Wat vindt u van de premieontwikkeling van de MKB-verzuim-ontzorgverzekering?
Bij de ontwikkeling van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is in het productconvenant van werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars afgesproken dat het verzekeringsproduct onverwacht hoge premiestijgingen als gevolg van verzuim in het eigen bedrijf voorkomt. Dit geeft werkgevers duidelijkheid over de premieontwikkeling wanneer zij het product afsluiten. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering bestaat nu slechts ruim een jaar, waardoor er nog geen gegevens bekend zijn over de premieontwikkeling.
Wat is het effect op het te betalen premiepercentage, wanneer de loondoorbetalingsperiode wordt teruggebracht naar bijvoorbeeld 52 weken?
Het Verbond van Verzekeraars verwacht dat de premies met 10–20% dalen wanneer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte verkort wordt van 104 weken naar 52 weken. De premies dalen, omdat de periode waarin de verzekeraar bij ziekte moet betalen wordt verkort. De reden dat de premies niet evenredig dalen is, omdat het meeste ziekteverzuim in het eerste jaar zit.
Wat zijn de resultaten van de campagne loondoorbetaling bij ziekte, daar wil je niet ziek van zijn? Hoe zou de bekendheid en het gebruik van MKB-verzuim-ontzorgverzekering kunnen worden vergroot?
MKB-Nederland heeft een platform met informatie, content en tools opgezet: www.loondoorbetalingbijziekte.nl. Daarnaast is er een radiospot en een uitlegvideo ontwikkeld. De website is tussen november 2019 en oktober 2020 bijna 25.000 keer bekeken. De radiospot heeft in september één week op Radio1 gedraaid en heeft in de MKB-doelgroep 486.000 personen gemiddeld 5,7 keer bereikt. De socialmediacampagne is 67.000 keer weergegeven in de ondernemersdoelgroep, de online campagne is ruim 300.000 keer vertoond op Google en de activiteiten van de MKB Servicedesk hebben een bereik van 131.480 in de ondernemersdoelgroep gehad.
MKB-Nederland wil de campagne verlengen en meer inzetten op het aanhaken van verzekeringsadviseurs in de campagne, aangezien zij dicht bij het beslissingsproces van de ondernemer staan. Financieel adviseurs kennen de gehele verzekeringsmarkt en geven ondernemers informatie, zodat zij overwegingen kunnen maken rond het afsluiten van verzekeringen voor hun bedrijf. Op deze manier kan de bekendheid en het gebruik van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering worden vergroot. Daarnaast ben ik zelf in 2019 een communicatietraject gestart dat erop gericht is om werkgevers zich goed voor te laten bereiden op de ziekte van werknemers www.hoewerktnederland.nl/slimwerkgeven/ziekte-herstel.
Verwacht u dat de verzekeringsgraad in 2021 verder zal toenemen?
Ja. Wat betreft de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is er sprake van een aanloopperiode. Ik verwacht dat het gebruik in 2021 groeit. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Verwacht u dat de financiële tegemoetkoming voor de kosten van het tweede loondoorbetalingsjaar daadwerkelijk terechtkomt bij de 90% werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst heeft, zoals u aangaf in uw brief d.d. 20 december 2018?2
Ja. Per 2022 wordt de premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds gedifferentieerd naar een lagere premie voor kleine werkgevers (met een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar) en een hogere premie voor middelgrote en grote werkgevers. De premie voor kleine werkgevers zal ca. 1,1%-punt lager liggen dan de premie voor (middel)grote werkgevers. Een kleine werkgever met een premieplichtige loonsom van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon betaalt dan ca. € 9.500 minder premie dan wanneer hij het tarief voor (middel)grote werkgevers zou moeten afdragen.
Welke aanwijzingen hebt u dat met het alternatieve pakket maatregelen ter verlaging van de loondoorbetalingskosten werkgevers voldoende zullen worden ontzorgd om na de coronacrisis weer (meer) personeel te durven aannemen?
De financiële tegemoetkoming is een onderdeel uit het totaalpakket om de balans tussen vaste en flexibele contracten te herstellen. Ik verwacht dat de tegemoetkoming een barrière voor werkgevers wegneemt om een werknemer een vast contract te geven. Kleine werkgevers kunnen de tegemoetkoming aanwenden om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt de kleine werkgever bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte, waarmee kleine werkgevers dus ontzorgd worden.
Zou naar uw mening een verkorting van de loondoorbetalingsperiode niet alsnog de meest effectieve manier zijn om met name kleine werkgevers te ontzorgen? Welke verschillende varianten hiervan zijn denkbaar?
Nee, die mening heb ik niet. Het kabinet heeft met werkgevers afspraken gemaakt over een pakket om de verplichtingen rond loondoorbetaling bij ziekte makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. Dit is een alternatief voor de maatregelen die daarover in het Regeerakkoord stonden.5 De variant met het verkorten van de loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers van twee naar één jaar met behoud van de ontslagbescherming van twee jaar en een rol voor UWV in het tweede ziektejaar kon op onvoldoende draagvlak rekenen.
Er wordt gewerkt om het pakket met alternatieve maatregelen in te voeren. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering per 2020 is daar een onderdeel van en ook de genoemde invoering van de gedifferentieerde Aof-premie. Ook het op 1 oktober 2020 ingediende wetsvoorstel waarmee het medisch advies van de bedrijfsarts leidend wordt bij de toets op de re-integratie inspanningen door UWV behoort tot dit pakket. Dit wetsvoorstel is 2 februari jl. controversieel verklaard. In 2020 is bovendien het ZonMw-programma «Verbetering kwaliteit poortwachtersproces» gestart, waarmee bijgedragen wordt aan de verbetering van de kwaliteit van het poortwachtersproces en de re-integratie van zieke werknemers door het ontwikkelen en borgen van kennis en het stimuleren van implementatie. Daarnaast is er in 2019 een communicatietraject gestart dat erop gericht is om werkgevers zich goed voor te laten bereiden op de ziekte van werknemers en start er dit jaar een programma om in samenspraak met de betrokken stakeholders de uitvoering van experimenten te faciliteren die de re-integratie van werknemers bij een andere werkgever moeten bevorderen (re-integratie tweede spoor).
Hedge funds en vermogensbeheerders die NOW-steun zouden ontvangen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Welke indicaties heeft u dat professionele handelaren in financiële producten, zoals hedge funds, vermogensbeheerders en bitcoin-investeerders, gebruik maken van de NOW-regeling?
Elke onderneming met werknemers kan gebruik maken van de NOW-regeling, mits er minimaal 20% omzetverlies wordt geleden in een aaneengesloten periode van drie maanden en er uiterlijk in februari 2020 omzet is geweest. Bovengenoemde partijen die voldoen aan de voorwaarden kunnen dus, net zoals elke andere ondernemer, gebruik maken van de regeling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal professionele handelaren in financiële producten en vermogensbeheerders dat gebruik heeft gemaakt van de NOW-regeling en de omvang van de steun die deze partijen tot nu toe ontvangen hebben?
Ik kan u geen sluitend overzicht geven omdat UWV deze partijen niet afzonderlijk registreert. UWV maakt gebruik van een veel bredere sectorindeling. De door u genoemde partijen vallen onder de door UWV-gehanteerde sector «financiële dienstverlening». Deze sector omvat meer soorten ondernemingen dan het type onderneming waar u naar vraagt. Wel heeft UWV op mijn verzoek een openbaar register beschikbaar gesteld, waar alle bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de NOW geregistreerd staan.
Bent u het ermee eens dat er een principieel onderscheid zit tussen het met belastinggeld steunen van ondernemers in de reële economie, die geen invloed hebben op beperkende maatregelen maar hier wel de nadelen van ondervinden, en professionele partijen handelend op financiële markten, die doelbewust in producten investeren die per definitie risicodragend zijn ten aanzien van factoren als financiële bubbels, fraude, natuurrampen en pandemieën?
Ondernemers handelend op de financiële markten hebben evenmin als ondernemers actief in andere sectoren van de economie invloed op de beperkende maatregelen. Hierin schuilt derhalve dan ook geen principieel onderscheid in te verlenen steun. Ondernemerschap gaat in alle gevallen gepaard met het nemen van risico’s. In normale tijden zijn deze risico’s voor rekening van de ondernemer. Het kabinet beschouwt de effecten van de Coronacrisis echter niet als behorend tot het reguliere ondernemersrisico. Daarom heeft het kabinet uitzonderlijke economische maatregelen getroffen. Deze hebben nadrukkelijk tot doel werk en inkomen te beschermen, door onder meer steun te richten op bedrijven die vanwege de Coronacrisis personeel niet kunnen doorbetalen. Daarbij geldt wel dat ik al eerder een moreel appèl heb gedaan op werkgevers om de NOW-subsidie alleen aan te vragen als dat echt nodig is.
Bent u het ermee eens dat corona-steunpakketten ervoor dienen om de reële economische effecten van beperkende maatregelen op te vangen, en niet de verliezen van doelbewust risico nemende professionele handelaren op financiële markten te stutten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat financiële handelaren die niet behoren tot het bestuur of het management van een van een NOW-regeling gebruik makende financiële partij bonussen ontvangen die indirect met belastinggeld betaald worden?
Ik vind dat ondernemingen die gebruik maken van de NOW verantwoord moeten omgaan met het gemeenschapsgeld dat zij ontvangen. Ik heb ondernemers bij de totstandkoming van het verbod op bonussen en dividend in de regeling dan ook gewezen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het uitkeren van bonussen en dividend en het tegelijkertijd aanvragen van de NOW-subsidie. Tegelijkertijd geldt het bonusverbod in de regeling alleen voor management, directie en bestuur van een onderneming. De regeling kent geen beperkingen ten aanzien van bonussen aan ander personeel. Ik vind het onwenselijk om onderscheid te maken tussen sectoren, want de regeling heeft als doel het zoveel mogelijk mensen in dienst te kunnen houden, onafhankelijk van de sector waartoe de baan behoort. Ook uitvoeringstechnisch biedt de regeling geen mogelijkheid om onderscheid te maken tussen sectoren.
Ziet u het ook als uiterst onwenselijk dat vermogensbeheerders van particulieren NOW-steun ontvangen om hun eigen verliezen of die van hun klanten te compenseren, terwijl deze partijen minimumvermogens per klant hanteren die oplopen tot meerdere honderdduizenden euro’s?
De NOW voorziet in een tegemoetkoming in de loonkosten en niet in een compensatie van eigen verliezen of die van hun klanten.
Vindt u dat het bail-in principe, zoals onder andere geëxpliciteerd wordt in de bankenunie, geschaad wordt op het moment dat professionele financiële partijen met succes beroep doen op de corona-steunpakketten en wat zijn hier de implicaties van?
Het principe van bail-in voor banken is vastgelegd in het kader voor falende banken (BRRD). Dit kader wordt toegepast voor banken die falen (en dus niet meer gezond zijn), bijvoorbeeld omdat zij niet meer aan de kapitaaleisen voldoen. Door dit raamwerk worden verliezen eerst neergelegd bij aandeelhouders en schuldhouders. Dit kader is onder meer bedoeld om de kritieke functies van een bank overeind te houden en de belastingbetaler zoveel mogelijk te ontzien. Daarmee worden negatieve gevolgen voor de economie opgevangen. De NOW dient om ontslagen te voorkomen die zouden kunnen volgen uit het feit dat werkgevers zich genoodzaakt zien om wegens bedrijfseconomische redenen als gevolg van de Coronacrisis werknemers te ontslaan. De NOW heeft namelijk als doel om werkgevers, in deze tijden van acute en zware terugval in de omzet, via een subsidie te ondersteunen bij het zoveel mogelijk in dienst houden van hun werknemers. De Europese Commissie benoemt dergelijke steun ook in haar tijdelijk staatssteunkader voor COVID-19.1 Steun die bedoeld is om gevolgen van COVID-19 op te vangen bij bijvoorbeeld financiële instellingen heeft niet als primair doel om de gezondheid van banken te herstellen, en leidt er daarmee niet toe dat het resolutiekader voor banken wordt geactiveerd. Het is overigens goed om op te merken dat niet voor alle typen financiële instellingen dergelijke kaders zijn ingesteld.
Heeft u op enig moment overwogen om dusdanige beperkingen te stellen aan de steunpakketten dat partijen actief op financiële markten, voor klanten dan wel voor eigen rekening en risico, hier niet voor in aanmerking konden komen en wat zijn hierbij uw overwegingen geweest?
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is gebaseerd op het Europees tijdelijk steunkader Covid-19. Op basis van dit steunkader komen krediet- en financiële instellingen niet in aanmerking voor steun. Daarmee is steun vanuit de TVL niet toegankelijk voor financiële instellingen, verzekeringen en pensioenfondsen en overige financiële dienstverlening. Deze uitsluiting geldt ook voor bedrijven die nevenactiviteiten uitvoeren die onder deze SBI-codes vallen. Voor de NOW-regeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om u maximaal in te spannen om paal en perk te stellen aan de mogelijkheid voor professionele financiële partijen, handelend namens klanten dan wel voor eigen rekening en risico, om aanspraak kunnen maken op steun van de belastingbetaler?
Het kabinet ziet geen aanleiding om binnen het huidige pakket aan steunmaatregelen nader onderscheid te maken tussen professionele financiële partijen en ondernemers in andere delen van de economie.
Bent u bereid om uitgekeerde steun aan financiële partijen terug te vorderen, of een dergelijke terugvordering in gang te zetten als blijkt dat deze partijen over 2020 winst hebben gemaakt en/of bonussen hebben uitbetaald aan hun eigen handelaren?
Zo lang de partijen voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen van de NOW regeling, is het niet aan de orde en ook niet rechtmatig om de subsidie terug te vorderen. Wanneer blijkt dat een ondernemer zich niet houdt aan het verbod om bonussen aan management, directie en bestuur uit te keren, zal dit vanzelfsprekend wel gebeuren. De subsidie wordt dan namelijk met terugwerkende kracht op nihil gesteld. Dat betekent dat ook de al eerder uitbetaalde voorschotten worden teruggevorderd.
Het behalen van een positief bedrijfsresultaat over 2020 is op zichzelf geen reden om de subsidie terug te vorderen. Binnen de NOW wordt namelijk gekeken naar de gerealiseerde omzetdaling in de NOW-periode van drie maanden (of vier maanden binnen de NOW-2). Wanneer blijkt dat een ondernemer minder dan 20% omzetdaling heeft gehad in deze periode, leidt dit tot een nihilstelling van de subsidie en zal deze worden teruggevorderd. Daarnaast heb ik tijdens de persconferentie van 31 maart 2020 een moreel appèl gedaan op ondernemers; ik heb ondernemers toen gewezen op het feit dat zij alleen van de regeling gebruik dienen te maken als het echt nodig is.
Welke maatregelen wilt u nemen, eventueel in aanvulling op de beantwoording van de vorige twee vragen, om te voorkomen dat handelaren in dienst bij NOW-steun ontvangende financiële partijen, die niet tot het bestuur of het management behoren, bonussen uitgekeerd krijgen en welke ruimte ziet u daarin om direct gebruik te maken van, dan wel uzelf te laten inspireren door artikel 1:128 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)?
Zolang de ondernemingen voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen van de regeling, acht ik aanvullende maatregelen niet gewenst. Ik vind dat de huidige vormgeving van het bonusverbod binnen de NOW passend is. Een bredere toepassing van het bonusverbod, namelijk het includeren van overige werknemers in dit verbod, zal leiden tot een verzwaring die de toegang tot de NOW voor heel veel werkgevers in allerlei sectoren zal beperken. Daarbij is het ook niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht hierop aan te passen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja, behalve bij vraag 3 en vraag 4.
Het bericht 'Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat Holland Casino, waarbij de overheid 100% eigenaar is, gedwongen ontslagen zo veel als mogelijk moet voorkomen?
Onafhankelijk van het aandeelhouderschap van Holland Casino ziet het kabinet graag dat bedrijven in de huidige bijzondere situatie ontslagen zo veel als mogelijk voorkomen. Daarom is Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW) in het leven geroepen. Om ontslagen bij een beroep op de NOW te voorkomen, zit er in de NOW-1 en -2 een korting op de subsidie als er bedrijfseconomisch ontslag wordt aangevraagd. Het uitgangspunt is namelijk dat zo veel mogelijk bedrijven, zo veel mogelijk werknemers in dienst houden. Tegelijkertijd is ook te zien dat ontslag in de huidige situatie soms niet te voorkomen is. Daarom is er binnen de NOW-3 iets meer ruimte voor werkgevers om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.
Vindt u ook dat als een bedrijf, dat tevens NOW-steun krijgt, mensen moet ontslaan zij deze mensen zo snel mogelijk, via een werkgarantie, aan het werk moeten helpen?
Vanwege de ruimere mogelijkheden om de loonsom te laten dalen, zit in de NOW-3 een inspanningsverplichting voor werkgevers om zich actief in te zetten voor van werk naar werk begeleiding. De werkgever kan bij de invulling van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het aanvullend sociaal pakket biedt. Er is dus geen sprake van een werkgarantie, maar van werkgevers die NOW aanvragen wordt verwacht dat zij zich inspannen voor het van werk naar werk traject van werknemers waarvoor zij bedrijfseconomisch ontslag aanvragen.
Heeft Holland Casino, in de periode dat NOW-1 of NOW-2 goldt, al hun werknemers, inclusief diegene met een flex-contract, in dienst gehouden? Zo nee, heeft Holland Casino om die reden een ontslagboete ontvangen?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Als dat voor werkgevers die NOW aanvragen ondanks de steun niet (volledig) lukt, dan wordt de NOW navenant verlaagd. Als na de aanvraag van NOW de loonsom daalt, wordt er een correctie op het subsidiebedrag toegepast.
Holland Casino geeft aan dat zij gedurende de periode dat zij gebruik heeft gemaakt van de NOW-1 en NOW-2 regelingen, gehandeld heeft conform de voorwaarden en de geest van deze regelingen. Holland Casino heeft onder meer gekozen voor het verlengen van een groot gedeelte van de bepaalde tijd contracten die afliepen. Holland Casino voert tegelijkertijd een herstructurering door binnen haar organisatie. Een eventuele dalende loonsom die daarmee gepaard gaat zal invloed hebben op verdere voorschotten uit de NOW-3 en de uiteindelijke subsidiehoogte indien de loonsom met meer dan 10% daalt.
Welke acties gaat Holland Casino nemen om alle mensen die hun baan verliezen naar ander werk te begeleiden?
Holland Casino heeft in het verlengde van de recent afgesloten cao met de bonden afspraken gemaakt over een vrijwillige vertrekregeling en een plaatsmakersregeling. Daarnaast zijn in het sociaal plan afspraken gemaakt over onder andere mobiliteit; iedere medewerker wordt in het kader van het sociaal plan door Holland Casino een mobiliteitsbudget ter beschikking gesteld. Daarnaast biedt Holland Casino haar werknemers werk-naar-werkbegeleiding. Tot slot onderzoekt Holland Casino met ondernemingen die niet door de crisis worden geraakt of medewerkers eventueel geplaatst kunnen worden.
De begeleiding naar nieuw werk kan ondersteund worden met maatregelen gericht op scholing en ontwikkeling uit het aanvullend sociaal pakket, waaronder de ontwikkeladviezen vanuit «NL leert door». Ook kan ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk via sectorale samenwerkingsverbanden plaatsvinden, welke vanaf begin 2021 met € 72 miljoen worden ondersteund. Het is voor alle arbeidsmarktregio’s mogelijk gebruik te maken van deze maatregelen uit het aanvullend steunpakket.
Daarnaast kunnen sociale partners, indien de arbeidsmarktpositie van de getroffen werknemers daar om vraagt en de ondersteuning vanuit het sociaal plan onvoldoende is, in samenwerking met UWV inzetten op gerichte begeleiding naar nieuw werk vanuit de regionale mobiliteitsteams. De regionale mobiliteitsteams worden gefaseerd ingericht tot een landelijk dekkend netwerk van 35 regionale mobiliteitsteams in 2021.
Gaat u ook actie ondernemen om, in samenwerking met UWV en gemeenten, deze mensen direct naar ander werk te kunnen begeleiden?
Zie antwoord vraag 5.
Kan Holland Casino al gebruik maken van het extra budget uit het aanvullend steunpakket? Zijn er arbeidsmarktregio’s waar Holland Casino actief is, waar het nog niet mogelijk is om gebruik te maken van het aanvullend steunpakket?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u verder bereid om te kijken of deze ontslagen werknemers in de zorg of veiligheidsector, bijvoorbeeld via een crisisbaan, aan de slag kunnen?
Het kabinet ondersteunt cruciale sectoren met tijdelijke coronabanen. Er is in totaal € 160 miljoen beschikbaar gesteld om ongeveer 10.000 fte aan tijdelijk ondersteunend personeel aan te trekken om de piekbelasting toezicht op te vangen in zorg, onderwijs en gemeentelijk. Deze tijdelijke coronabanen bieden een kans voor mensen die nu tijdelijk geen werk hebben, en ook medewerkers van Holland Casino kunnen op deze banen solliciteren. Via werk-naar-werkbegeleiding van Holland Casino en die van de overheid kunnen zij op deze mogelijkheid worden gewezen.
Het nieuwsbericht ‘Open of dicht? Hoe het misging met signalen van Economische Zaken aan winkels’. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Open of dicht? Hoe het misging met signalen van Economische Zaken aan winkels»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit bericht dat er onjuiste en verwarrende signalen zijn gegaan naar winkels over de mogelijkheid om open te gaan via de website van de rijksoverheid en via het departement Economische Zaken?
Op maandag 14 december jl. is in de persconferentie van de Minister-President en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meegedeeld dat Nederland in lockdown ging. Onderdeel van het maatregelenpakket was het sluiten van de niet-essentiële detailhandel. Aangezien het sluiten van niet-essentiële detailhandel geen maatregel is die in de toen geldende routekaart2 was opgenomen, was deze maatregel voordien nog niet uitgewerkt.
In die dagen (14, 15 en 16 december 2020) heeft op verschillende momenten en in wisselende samenstelling overleg plaatsgevonden tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Algemene Zaken (AZ) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) over de juiste en de gewenste afbakening tussen niet-essentiële en essentiële detailhandel, en dus de grens tussen winkels die de deuren moesten sluiten en de winkels die open mochten blijven.
In aanloop naar de persconferentie op maandagavond 14 december 2020 is vanaf het voorafgaande weekend contact geweest tussen de ministeries van J&V, VWS, BZK en EZK over hoe een afbakening tussen essentiële en niet-essentiële detailhandel er uit zou kunnen zien (zie bijlagen3 1a en 1b) in de daarvoor benodigde wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19.
Op maandag 14 december is contact geweest tussen de ministeries van EZK, J&V, BZK en VWS over de benodigde wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19, waarin de sluiting van de niet-essentiële detailhandel moest worden geregeld. Daarbij is op verschillende momenten, onder meer door het Ministerie van EZK, aandacht gevraagd voor het belang om het verschil tussen essentieel en niet-essentieel te specificeren in de wijzigingsregeling (in het bijzonder in het voorgestelde artikel 4.a1, eerste lid, onderdeel e, van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19) of de toelichting daarbij. Ter illustratie zijn de reacties van EZK (bijlage4 2a) en van andere ministeries bijgevoegd (bijlage5 2b t/m 2e). Daarbij is meermaals gesuggereerd om de uitzondering (welke winkels mochten wel open blijven) specifiek te richten op winkels die «overwegend levensmiddelen verkopen», waarbij door EZK de vraag is gesteld of met de voorgestelde formulering de Hema wel gesloten kon worden (bijlage6 2a). Het contact tussen de ministeries heeft geleid tot de volgende passage in de toelichting bij deze regeling:
«In de regel is bepalend waar de betreffende plaats in hoofdzaak op is gericht: als dat de levensmiddelenbranche is, zoals een supermarkt of slager, dan valt een dergelijke winkel onder de uitzondering en kan deze geopend zijn. Dat laat onverlet dat in die supermarkt mogelijk ook in beperkte mate non-foodartikelen worden verkocht.» (Toelichting bij artikel I, onder B, van de Regeling van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 december 2020, kenmerk 1800138–216052-WJZ tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen, Staatscourant 2020, 66909).
De wijzigingsregeling is op 14 december 2020 om 21.30 uur in de Staatscourant gepubliceerd, en inwerking getreden met ingang van dinsdag 15 december 2020.
Toen de volgende morgen bleek dat een aantal winkels met een gemengd assortiment hun deuren niet sloten, omdat zij uit de gepubliceerde regeling concludeerden dat zij open konden gaan, hebben de ministeries van EZK, VWS, J&V en AZ ’s morgens direct overleg gevoerd. Op basis van dat gesprek is een verduidelijkend tekstvoorstel opgesteld. In dat tekstvoorstel werden twee categorieën «winkels in de levensmiddelenbranche» onderscheiden: enerzijds winkels die «in hoofdzaak» zich richten op levensmiddelen (waaronder een afgescheiden supermarkt in een filiaal van een warenhuis) en anderzijds «filialen van een warenhuis met een algemeen assortiment», waar «in aanzienlijke mate» levensmiddelen worden aangeboden. Winkels die in hoofdzaak levensmiddelen aanbieden mochten open blijven en hun gehele assortiment aanbieden; winkels die «in aanzienlijke mate» levensmiddelen aanboden mochten open, maar uitsluitend voor die functie (zie bijlage7 3).
Vanuit de betrokken ministeries zijn in het vervolg daarop enkele verduidelijkende suggesties gedaan, met vanuit EZK onder meer de suggestie om de begrippen «in hoofdzaak gericht op» en «aanzienlijke mate» te verduidelijken door deze te kwantificeren en te voorzien van een percentage (respectievelijk 70 en 30%), zodat deze begrippen eenduidig geïnterpreteerd zouden worden (zie bijlage8 4 voor de gehele reactie). Alleen dit punt is in het gezamenlijke tekstvoorstel verwerkt door J&V. Deze lijn is vervolgens ook uitgedragen in een brief aan de Veiligheidsregio’s, waarover die middag contact is geweest tussen de Minister van J&V en de Minister van EZK. Die brief is diezelfde middag verzonden door de Minister van J&V, mede namens de Minister van EZK en mijzelf (zie bijlage9 5), en de verduidelijking is ook gepubliceerd in een vraag en antwoord op rijksoverheid.nl. Ik heb die avond ook nog contact gezocht met de Minister van J&V over deze brief.
Op woensdagochtend 16 december jl. heeft nader overleg plaatsgevonden tussen de Minister van J&V, de Minister van EZK en mijzelf over de situatie. Wij vonden het bij nader inzien onwenselijk dat alle winkels met een algemeen assortiment deze uitleg aangrepen om toch open te blijven om alleen levensmiddelen te verkopen. Dit was niet in lijn met het doel van de sluiting van de niet-essentiële detailhandel: het zoveel mogelijk contactmomenten en mobiliteit beperken in het kader van de bestrijding van Covid-19. Daarom is toen besloten om de openstelling voor winkels in de levensmiddelenbranche alleen te laten gelden voor winkels die in hoofdzaak (ten minste 70%) levensmiddelen verkopen.
Deze aangescherpte lijn is vervolgens ook toegelicht in een brief van de Minister van EZK en mijzelf, mede namens de Minister van J&V, aan de detailhandelsector, welke in afschrift aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 420, nr. 223). De Minister van J&V heeft een brief met dezelfde boodschap die middag ook aan de Veiligheidsregio’s gestuurd, mede namens de Minister van EZK en mij.
Doordat op 16 december een verduidelijking en aanscherping is aangebracht in de uitzondering voor winkels in de levensmiddelenbranche, die afweek van de lijn die op 15 december is gecommuniceerd, is de berichtgeving vanuit het kabinet naar ondernemers in de loop van die dagen aangepast. De lijn die op 16 december door het kabinet is vastgesteld, is nog diezelfde dag toegelicht aan de sector. Het is spijtig dat door deze gang van zaken onduidelijkheid is ontstaan, waardoor mogelijk verschillende signalen zijn afgegeven aan ondernemers. Uiteindelijk is door de regels nader te expliciteren, duidelijkheid richting de ondernemers verschaft.
Deelt u de mening dat tegenstrijdige signalen zorgen voor onrust bij ondernemers, hetgeen slecht is voor het draagvlak voor de coronamaatregelen en dus het terugdringen van het virus?
Het is belangrijk bij de bestrijding van COVID-19 om zoveel mogelijk eenduidige en duidelijke regels met een zo beperkt mogelijk aantal uitzonderingen op te stellen en uit te dragen. Dit komt de naleving ten goede en leidt tot een hogere effectiviteit bij het bestrijden van COVID-19.
Hoe heeft kunnen gebeuren dat op de website van de rijksoverheid stond dat winkels die meer dan 30 procent van hun omzet uit essentiële producten halen ook voor een deel open zouden mogen terwijl dat niet de bedoeling was?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft uw departement tegen de bedoeling van het kabinetsbeleid in signalen gegeven aan winkels dat ze deels open zouden kunnen? Zo ja, waarom zegt u tegen de NOS dat er «absoluut geen signalen» zijn geweest? Zo nee, hoe verklaart u dat vanuit uw departement een sms-bericht zou zijn gestuurd aan een woordvoerder van één van de winkelketens om hen succes te wensen met het ombouwen van de winkel? In hoeverre en wanneer was u daarvan op de hoogte?
Er zijn vanuit mijn ministerie geen signalen gegeven aan winkels die afweken van het kabinetsbeleid van dat moment. Het bericht waarnaar u verwijst was onderdeel van berichtenverkeer tussen een medewerker van mijn ministerie en een medewerker van een winkelketen, op 15 december tussen 13.00u en 23.30u. Dat berichtenverkeer kwam op gang op initiatief van de medewerker van de winkelketen, die wilde weten of zij ook open mochten, aangezien zij constateerden dat een andere winkelketen met een algemeen assortiment de deuren geopend had. In bijlage10 6 geef ik – mede gelet op vraag 6 – het berichtenverkeer (via Whatsapp) weer. Dit berichtenverkeer is – zoals u uit de voorgaande antwoorden kan afleiden – niet bepalend geweest in de besluitvorming rondom de afbakening van essentiële en niet-essentiële detailhandel. Ik ben daar dan ook niet van op de hoogte gebracht, en heb er via de media over vernomen.
Kunt u de volledige tijdslijn hieromtrent naar de Kamer sturen met alle hierop betrekking hebbende stukken, notities, memo’s, verslagen en berichten inclusief het betreffende sms-bericht waarover in de media is gesproken?
Ja; ik verwijs hiervoor naar de vorige antwoorden en de bijlagen11.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen een week te beantwoorden.
De Tozo voor grensondernemers |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat er nog steeds geen perspectief is voor grensondernemers die in Duitsland of België wonen en in Nederland hun bedrijf voeren, maar niet in aanmerking komen voor Tozo levensonderhoud of een vergelijkbare uitkering in het woonland?
Het klopt dat de groep zelfstandig ondernemers die in België of Duitsland of elders in de Europese Unie woont en in Nederland het bedrijf heeft, niet in aanmerking komt voor bijstand voor levensonderhoud (Tozo) in Nederland en zich voor bijstand voor levensonderhoud of een vergelijkbare uitkering moet wenden tot haar/zijn woonland.
De Tozo betreft immers sociale bijstand die alleen wordt verstrekt aan personen die in Nederland woonachtig zijn. Het feit dat de Tozo voor een specifieke groep personen (te weten zelfstandig ondernemers) geldt, brengt daar geen verandering in. Voor de door u bedoelde ondernemers bestaat derhalve geen ander perspectief op Nederlandse bijstand.
Wel komen zij in aanmerking voor andere voorzieningen in het Nederlandse noodpakket.
Zo kunnen deze ondernemers onder dezelfde voorwaarden als de zelfstandigen die wonen en werken in Nederland in aanmerking komen voor een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage.
Daarnaast kunnen zij – indien zij aan de voorwaarden voldoen – in aanmerking komen voor de onlangs uitgebreide regeling Tegemoetkoming Vaste lasten (TVL), en begeleiding bij een tijdelijke stop van de onderneming (TOA). Ondernemers die mensen in dienst hebben die in Nederland sociaal verzekerd zijn, kunnen een beroep doen op tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid(NOW). Ten slotte zijn er maatregelen getroffen voor ondernemers met betrekking tot extra kredietfaciliteiten, zoals Qredits, en in de belastingsfeer (zoals uitstel van betaling van belastingschulden).
Alle Nederlandse steun voor ondernemers is toegelicht op de website van de Kamer van Koophandel1. Ondernemers kunnen op de website van de KvK ook de «Regelingencheck2» doen. Voor informatie over steun uit onze buurlanden kunnen ze ook terecht bij de SVB-afdelingen Duitse en Belgische zaken en bij een van de GrensInfoPunten.
Wat is de status van de correspondentie tussen de Nederlandse regering en Europese Commissie over deze problematiek? Verwacht u voor deze groep ondernemers alsnog een regeling te kunnen treffen voor toegang tot de Tozo of anderszins?
Het overleg tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over deze problematiek is nog gaande. Voor de groep ondernemers die in Nederland woonachtig is en die het bedrijf in de EU, EER of in Zwitserland heeft, is er inmiddels een regeling getroffen. De groep ondernemers die woonachtig is in Duitsland, België en de rest van de Europese Unie en die het bedrijf in Nederland voert, dient in het woonland aan te kloppen voor een sociale bijstandsuitkering, zoals dat geldt in alle lidstaten.
Bent u bereid na te gaan wat de tijdelijke winkelsluiting in het kader van de huidige lockdown betekent voor ondernemers in het grensgebied, specifiek voor die ondernemers die geen aanspraak kunnen maken op Tozo levensonderhoud en nu dus dubbel hard getroffen worden? Wilt u kijken welke (extra) ondersteuning, bijvoorbeeld de TONK, deze ondernemers nodig hebben om door de coronawinter te komen?
Ik ben mij bewust dat de situatie voor ondernemers in heel Europa precair is als gevolg van de coronacrisis. Voor de TONK geldt echter dat deze evenals de Tozo sociale bijstand is. Ook deze uitkering wordt dus niet geëxporteerd.
Het is vanwege het gelijkheidsbeginsel niet mogelijk om enkel Nederlandse (of niet-Nederlandse) zelfstandigen die in Duitsland of België wonen en een bedrijf in Nederland voeren voor een uitkering voor levensonderhoud in aanmerking te laten komen. Als Nederland sociale bijstand zou moeten exporteren, heeft dit verstrekkende consequenties, niet alleen voor Nederland, maar voor álle EU-lidstaten. Voor Nederland zou het met betrekking tot de Tozo betekenen dat zelfstandig ondernemers binnen de hele EU, de EER en Zwitserland een beroep zouden kunnen doen op de Tozo uitkering als zij een onderneming in Nederland hebben.
Export van sociale bijstand zou dan mutatis mutandis ook gelden voor de andere Nederlandse sociale bijstandsuitkeringen en de sociale bijstandsuitkeringen in andere lidstaten. Het Nederlandse sociale bijstandsstelsel, maar ook dat van andere lidstaten zou onevenredig worden belast. Het is dan voor lidstaten niet meer mogelijk om zorg te dragen voor de eigen inwoners. Daarnaast stuit dit op grote praktische bezwaren, nu er Europeesrechtelijk geen coördinatieregels gelden, zoals bijvoorbeeld voor sociale zekerheid. Dat is ook niet nodig, omdat sociale bijstand alleen aan ingezetenen wordt verstrekt.
Wanneer ontvangt de Kamer de kwartaalrapportage Q4 2020 over de situatie van grensondernemers, overeenkomstig de aangenomen motie van het lid Palland c.s. over de situatie van grensondernemers monitoren?1
Het ministerie voert momenteel de motie uit. Zo is aan de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel informatie gevraagd. Ook is gesproken met de Euregio’s en is er eind vorig jaar in samenspraak met de Euregio’s een vragenlijst opgesteld die is uitgegaan naar de diverse GrensInfoPunten. De enquête is bedoeld om de belangrijkste knelpunten met betrekking tot de situatie van grensondernemers in beeld te brengen. Zodra de informatie binnen is, zal een rapportage worden opgemaakt die naar de Kamer wordt verstuurd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, met in achtneming van het kerstreces.
Het bericht dat er tientallen communistische partijcomités binnen Nederlandse bedrijven in China bestaan |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat binnen het Nederlandse bedrijfsleven in China op grote schaal leden van de Communistische Partij werkzaam zijn?1
Ja.
Was het bij de Nederlandse overheid bekend dat er binnen het Nederlandse bedrijfsleven invloed is van de Communistische Partij? Zo ja, wordt hier actief op gehandeld?
Ja. In de kabinetsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» van 15 mei 20192 wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of vestigen.
Heeft de Nederlandse overheid afspraken gemaakt met Nederlandse bedrijven die in China opereren en in aanraking komen met de wensen en eisen van de Communistische Partij?
Het kabinet investeert in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en in de China-capaciteit van de RVO. Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, kunnen bedrijven die zaken willen doen in en met China zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China.
Wat voor economische, strategische of andere effecten heeft deze Chinese invloed op de Nederlandse bedrijven die in China opereren?
Zoals in het NOS-artikel wordt geschetst, lijkt de invloed van partijcomités op de bedrijfsstrategie van de genoemde bedrijven op dit moment gering. Dit wordt bevestigd door contacten van het kabinet met het Nederlandse bedrijfsleven. Uit de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel komt hetzelfde beeld komt naar voren.3 Van de geraadpleegde bedrijven zegt 60% procent zich niet bewust te zijn van de aanwezigheid van de CCP binnen het eigen bedrijf. 22% procent geeft aan dat de CCP aanwezig is, maar zich niet bemoeit met de bedrijfsvoering. 7% geeft aan dat de CCP een waardevolle bijdrage levert aan de interne besluitvorming. 5% laat weten dat de CCP in staat is om beslissingen te vetoën. Tot slot geeft 3% aan dat de CCP het besluitvormingsproces vertraagt.
Worden deze Chinese departementen gebruikt om verdere invloed op deze bedrijven, ook buiten China, te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel bestuursleden bij Nederlandse bedrijven actief in China zijn direct of indirect gelieerd aan de Communistische Partij?
Dat er bij buitenlandse bedrijven in China, waaronder vestigingen van Nederlandse bedrijven, leden van de communistische partij werkzaam zijn, is bekend, maar het kabinet beschikt niet over precieze aantallen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de top van deze Nederlandse bedrijven Zo ja, wat voor afspraken heeft u hierover gemaakt?
Het kabinet staat regulier in contact met diverse bedrijven, groot en klein, en spreekt met hen onder meer over kansen en risico’s in het (internationale) ondernemingsklimaat, waarbij zakendoen in en met China tevens onderwerp van gesprek is. Uit contacten met een aantal bedrijven dat actief is in China, blijkt dat het beeld uit het artikel herkend wordt.
Zijn er enige aanwijzingen gevonden dat er sprake zou zijn van het stelen of doorsluizen van intellectueel eigendom van deze Nederlandse bedrijven?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Brengt de Nederlandse overheid de dataset actief in kaart, om het lek ook in het strategisch voordeel van Nederland in te zetten?
Zie het antwoord op vraag 2. Over specifieke onderzoeken van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
In hoeverre is er bekend dat dit ook bij andere westerse bedrijven in China gebeurt? Heeft u daarover contact met uw Amerikaanse of Europese ambtgenoten?
Zie het antwoord op vragen 4 en 5 waarin wordt verwezen naar de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel. Aan de enquête hebben 626 bedrijven meegedaan, waardoor het resulterende rapport een goed beeld geeft van de Europese ervaringen op het gebied van zakendoen in China.
Bent u bereid om een open gesprek te voeren met de Chinese ambassadeur in Nederland om deze kwestie aan te kaarten, en tekst en uitleg te vragen?
Belemmeringen waar bedrijven tegenaan lopen maken onderdeel uit van de agenda die Nederland bij verschillende gelegenheden met China bespreekt. Zo heb ik vorige maand in mijn gesprek met de Chinese viceminister van Handel het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het realiseren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Deelt u de mening dat Chinese werknemers die bedrijfsgeheimen van Nederlandse bedrijven stelen op de Chinese listing van de Europese Magnitsky dienen te komen?
Diefstal van bedrijfsgeheimen valt buiten de reikwijdte van het EU-mensenrechtensanctieregime.
Het mislopen van noodsteun |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van RTV Oost «Startende horecaondernemer radeloos zonder coronasteun»?1
Het coronavirus slaat hard toe en leidt tot ongekend harde, maar noodzakelijke, maatregelen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en de druk op onze zorginstellingen te verminderen. Dat is iets wat ondernemers niet konden zien aankomen. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om bij de recente uitbreiding van het steun- en herstelpakket een nieuwe regeling Tegemoetkoming Starters te introduceren. Hiermee kunnen starters gestart vanaf 1 oktober 2019 en vóór 1 juli 2020 een aanvraag doen voor subsidie in de vaste lasten.
Vanwege uitvoeringstechnische en juridische redenen, is besloten de starterssubsidie niet te verstrekken binnen de bestaande TVL-regeling, maar een aparte subsidieregeling voor starters op te stellen. Uitvoering binnen de bestaande TVL-regeling zou bijvoorbeeld de openstelling en tijdige betaling van TVL voor het eerste kwartaal van 2021 in gevaar brengen.
Naast de introductie van de Tegemoetkoming Starters worden ook de leningsfaciliteiten voor startende ondernemingen uitgebreid, conform de motie Dijkhoff2 3.
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is voor Wilco van Dam (en vergelijkbare gevallen) dat hij geen noodsteun krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een tegemoetkoming voor ondernemers als Wilco te realiseren, zodat een gedwongen sluiting wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De uitzending van Zembla over de betrokkenheid van Shell-medewerkers bij het creëren van olielekkages in de Nigerdelta |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw mening over de uitzending «De hel van Shell» van Zembla, waarin werd bericht dat Shell-medewerkers in Nigeria lokale jongeren betalen om olielekkages te veroorzaken?1
De beschuldigingen aan het adres van Shell-medewerkers zijn ernstig, maar niet nieuw. Zij zijn een aangelegenheid tussen het Nigeriaanse openbaar ministerie en Shell. Het is aan de Nigeriaanse justitiële autoriteiten om daar verder onderzoek naar te doen, te besluiten of er voldoende bewijs is voor deze beschuldigingen en of er verder actie ondernomen moet worden. Vanzelfsprekend wordt het verdere verloop van deze kwesties gevolgd door de Nederlandse ambassade in Abuja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid op de hoogte was van het feit dat Shell-medewerkers lokale jongeren betalen om olielekkages te creëren? Zo ja, wat is met deze informatie gedaan? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de Nederlandse overheid niet op de hoogte is, terwijl het publiekelijk bekend is in de Nigerdelta en voormalig ambassadeur Robert Petri hier ook van op de hoogte is gesteld?
De voormalig ambassadeur werd tijdens een bezoek aan de Nigerdelta in 2018 geïnformeerd over deze beschuldigingen. Zoals eerder door Ministerie van buitenlandse zaken in woordvoering naar aanleiding van de bewuste uitzending van Zembla is aangegeven, is het niet gelukt meteen opvolging te geven aan zijn belofte deze beschuldigingen met Shell en Nigeriaanse autoriteiten te delen. De toenmalig ambassadeur keerde kort na zijn bezoek aan de Delta onverwacht definitief terug naar Nederland. De toezegging de beschuldigingen te bespreken is toen tussen wal en schip geraakt en niet gedeeld met de tijdelijk zaakgelastigde die de toenmalig ambassadeur na zijn vertrek verving, noch gerapporteerd aan het ministerie.
Naar aanleiding van recente vragen van Zembla heeft de huidige ambassadeur deze kwestie besproken met Shell en de federale Minister voor de Nigerdelta. Beide partijen waren al langer bekend met de beschuldigingen.
Heeft de voormalige ambassadeur de berichten die hij kreeg over deze kwestie gerapporteerd aan het ministerie? Heeft hij deze gerapporteerd aan Shell en de Nigeriaanse overheid, zoals hij de lokale bevolking beloofde? Wat heeft de ambassade in het algemeen met informatie over deze zaak gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de bewering dat de Nederlandse ambassade in Nigeria door maatschappelijke organisaties in de Nigerdelta wordt gezien als een verlengstuk van Shell? Deelt u de mening dat er een extern onderzoek moet komen naar de relatie tussen de Nederlandse ambassade en Shell?
Ik betreur het dat dit beeld bij sommige organisaties zou zijn ontstaan. De Nederlandse overheid maakt voortdurend afwegingen tussen de verschillende Nederlandse belangen, zonder daarbij partij te kiezen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het kabinet blijft de olie- en gassector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder deze internationale normen.
Een extern onderzoek naar de relatie tussen de Nederlandse ambassade en Shell zal naar onze mening geen nieuwe relevante informatie opleveren en is om die reden niet wenselijk.
Klopt het dat Shell-medewerkers hun connecties met de lokale autoriteiten gebruiken om klokkenluiders gevangen te zetten, wanneer zij aan de bel trekken over Shell’s betrokkenheid bij de lekkages?
Berichten over deze beschuldigingen zijn mij bekend. Het is aan de Nigeriaanse justitiële autoriteiten om te besluiten hoe hier verder mee om moet worden gegaan.
Wat vindt u van het bericht dat lokale bendes in de Nigerdelta worden ingezet door de olie-industrie om critici de mond te snoeren? Kunt u bevestigen of Shell hierbij betrokken is?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er jaarlijks 16.000 kinderen in de Nigerdelta in hun eerste levensjaar sterven als gevolg van de olielekkages?
Het klopt dat het Duitse onderzoeksinstituut CESifo deze schokkende cijfers heeft gepubliceerd.
Hoe verhoudt het feit dat een Nederlands bedrijf zulke enorme schade toebrengt aan de volksgezondheid zich tot de Nederlandse inzet voor de volksgezondheid in ontwikkelingslanden via het ontwikkelingssamenwerkingsbudget? Heeft Nederland hiermee per saldo een positief of een negatief effect op de volksgezondheid in ontwikkelingslanden?
Het is onmogelijk om een algemene uitspraak te doen over de vraag of in ontwikkelingslanden de bij elkaar opgetelde effecten van Nederlandse inzet op volksgezondheid in ontwikkelingslanden positief zijn in relatie tot de bij elkaar opgetelde schade die Nederlandse bedrijven toebrengen aan diezelfde volksgezondheid. Dit is het geval omdat daarover geen betrouwbare cijfers bekend zijn en dan ook in kaart zou moeten worden gebracht de positieve invloed die het Nederlands bedrijfsleven op de volksgezondheid heeft via de inkomens van de werknemers en het verhogen van de algemene welvaart van het land.
Hoeveel geld heeft Shell tot nu toe als schadevergoeding uitgekeerd aan getroffen gemeenschappen? Hoe verhoudt zich dit tot de totale schade die is veroorzaakt door de lekkages?
Het is mij niet bekend of Shell schadevergoeding heeft uitgekeerd aan specifieke getroffen gemeenschappen. Wel heeft de Shell Petroleum Development Company of Nigeria zich gecommitteerd om over de periode 2018–2022 in totaal 900 miljoen dollar beschikbaar te stellen voor de schoonmaak van de Nigerdelta via een UNEP-programma dat onder de coördinatie van HYPREP (HydroCarbon Pollution Remediation Project) wordt uitgevoerd. HYPREP is een grootschalig project dat is ingesteld door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu.
Het bericht dat er wensballonnen in omloop zijn die niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wensballonnen niet aan te slepen: «Kijk goed welke je koopt'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er een grote toename is van de verkoop van wensballonnen, als gevolg van het tijdelijke vuurwerkverbod?
Het is mij niet bekend of er een toename is in de verkoop van deze producten omdat daar door de NVWA geen onderzoek naar gedaan is.
Klopt het dat de wensballonnen die in Nederland worden verkocht moeten voldoen aan de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Hoe wordt er op deze richtlijnen gecontroleerd?
Wensballonnen moeten veilig zijn en instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als zij constateert dat bedrijven handelen in wensballonnen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. In dit geval gaat het om de eisen die volgen uit de Europese Richtlijn voor Algemene Productveiligheid (2001/95/EG) en het daaraan gekoppelde Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Wensballonnen die niet voldoen aan de veiligheidseisen zijn in strijd met Artikel 18 van de Warenwet en met artikel 2 van het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid en mogen om die reden niet worden verhandeld.
Herkent u het beeld dat er wensballonnen in omloop zijn die niet aan de richtlijnen voldoen? Welke risico’s voor de openbare veiligheid brengt dit met zich mee?
Wensballonnen moeten voldoen aan technische regels om het risico op brandgevaar te verminderen. In Nederland gevestigde importeurs en leveranciers houden zich over het algemeen goed aan de veiligheidsregels.
Welke maatregelen kunt u treffen om de verkoop van wensballonnen die niet aan de richtlijnen voldoen tegen te gaan?
Zoals in antwoord op vraag drie al is aangegeven is de verkoop van wensballonnen die niet aan de eisen voldoen al verboden en wordt hier al op gehandhaafd. Daarnaast kunnen consumenten onveilige producten melden bij de NVWA. Bedrijven kunnen onveilige producten melden via de Business Gateway op de website van de Europese Commissie.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de risico’s van alle wensballonnen die in omloop zijn te mitigeren, nu de vraag daarnaar toeneemt?
Zoals ik in antwoord op vraag twee al aangaf is mij niet bekend of de vraag naar wensballonnen toeneemt. Bij geconstateerde overtreding van de regelgeving neemt de NVWA maatregelen. Daarnaast is het aan lokale overheden om regels te stellen aan het gebruik van deze producten binnen hun grenzen. Een aantal gemeenten doet dit al en verbiedt het oplaten van deze ballonnen.
In hoeverre vindt er publieksvoorlichting plaats over de risico’s van het gebruik van wensballonnen? Bent u bereid dit aspect bij de publieksvoorlichting over het vuurwerkverbod te betrekken?
Wensballonnen mogen het hele jaar door verkocht worden. Vandaar dat de NVWA altijd al informatie over veilig gebruik van deze producten op de website heeft staan (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/wensballonnen). Het is de verantwoordelijkheid van de consument dat hij deze producten op een veilige manier gebruikt en dat hij zich bij gebruik houdt aan de gebruiksvoorschriften.
Bent u bereid deze vragen binnen veertien dagen te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Maatschappelijk verantwoord investeren en wapenproductie |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial arms trade and investments of insurers»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer in het licht van het gesprek dat u in februari 2019 voerde met de verzekeraars over dit onderwerp?2 Kunt u dat toelichten?
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.3 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna: het convenant) een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.4 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn, kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.5
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording af te leggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant. Tegelijkertijd verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen, waar de UNGP’s onderdeel van uitmaken.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 6 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend is, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt, kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Hoe zorgt u voor verbetering van de naleving van de afspraken van het verzekeringsconvenant?3
Het kabinet hecht er waarde aan dat de verplichtingen uit het convenant worden nagekomen. Hiertoe neemt de overheid onder andere deel aan de stuurgroep en alle werkgroepen van het convenant. Tussen de verschillende convenantspartijen, waaronder de overheid, vindt een doorlopende dialoog plaats. Zoals aangegeven in haar reactie op het meest recente monitoringsrapport heeft de stuurgroep inmiddels een actieplan opgesteld met meer aandacht voor het onderling overleg tussen de partijen en een betere betrokkenheid van de achterban van de verzekeraars.8 Zij benadrukt dat er een extra inspanning nodig is om in het volgende convenantsjaar een zichtbare stap voorwaarts te zetten bij de implementatie van het convenant door de verzekeraars die nu achter op schema dreigen te lopen.
Hebt u in het afgelopen jaar contact met Allianz, Aegon en NN Group gehad over het feit dat zij beleggen in bedrijven die militaire goederen verkopen aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (er was immers een presumption of denial)? Zo nee, bent u voornemens dat te doen? Waarom hebt u het niet gedaan of waarom zult u het niet doen? Zo ja, wat was hun reactie?
In 2020 heb ik heb geen contact gehad met Allianz, Aegon en NN Group over hun individuele beleggingen. In ben bereid een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Overigens nodigt het kabinet verzekeraars uit om te allen tijde expertise van maatschappelijke organisaties te gebruiken bij het opstellen van hun ESG-beleid (Environmental, Social, Governance) en het in de praktijk brengen van gepaste zorgvuldigheid. Ook het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden biedt handvatten aan verzekeraars om met dit onderwerp aan de slag te gaan.9
Kunt u aangeven hoe de beleggingen van de verzekeraars zich verhouden tot de uitvoering van een aantal afspraken voor een convenant voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die zijn gemaakt voor bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden?4
In de convenantstekst zijn geen afspraken opgenomen over investeringen in bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden. Het convenant noemt de sector wel als voorbeeld van een sector die gevoelig is voor schending van ESG-normen (Environmental, Social, Governance). Daarnaast bevat het convenant de afspraak om een themakader over controversiële wapens en controversiële wapenhandel te ontwikkelen. Dit is inmiddels gebeurd, zie ook het antwoord op vraag 2. De convenantspartijen zien dit kader als een hulpmiddel/handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met themaspecifiek beleggingsbeleid.
Wat is uw inzet geweest bij de totstandkoming van deze afspraken? Kunt u aangeven hoe de overheid bij totstandkoming van dit afsprakenkader de toepassing van de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op dit onderwerp heeft uitgewerkt?
De overheid is als convenantpartij betrokken geweest bij de totstandkoming van het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden. Nederland heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, gebaseerd op de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan bijvoorbeeld schendingen van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht of regionale instabiliteit. Dit beleid, evenals de OESO-richtlijnen, vormde het uitgangspunt voor het themakader.
Hoe benut u het themakader wapenhandel van het IMVO-convenant voor de verzekeringssector en hoe controleert u dat?
Op 26 januari jl. werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. De convenantsafspraken worden daarnaast jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. De monitoringscommissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen.
Vindt u het toelaatbaar dat verzekeraars, die allemaal de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschrijven, al jarenlang investeren in bedrijven die wapens leveren aan Saoedi-Arabië en VAE, zonder dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan hun inspanningen om de risico’s van deze investeringen te vermijden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet u ertegen?
In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. Het kabinet verwacht dan ook van verzekeraars dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan onder andere investeringskeuzes, stemmingen op aandeelhoudersvergaderingen en engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan. De werkgroep fungeert als een medium voor een continue dialoog tussen de convenantspartijen over transparantie. De werkgroep werkt momenteel aan een drietal papers met handvatten voor verzekeraars hoe zij kunnen rapporteren over ESG-prioritering, de Sustainable Development Goals en effectiviteit van het ESG-beleid. In maart wordt begonnen met twee papers over onder andere hoe verzekeraars kunnen communiceren over genomen acties na melding van ernstige misstanden (convenantsartikel 5.3.2.iv) en de engagementaanpak van verzekeraars (convenantsartikel 5.3.2.vi). Ook organiseert het Verbond van Verzekeraars in het eerste kwartaal van 2021 een sessie over stap vijf van het due diligence-proces (communiceer hoe gevolgen worden aangepakt).
Hoe beoordeelt u het onderscheid dat het Verbond van Verzekeraars aanbrengt tussen de opvatting dat «de bedragen die de onderzoekers noemen geen betrekking hebben op premies van Nederlandse verzekerden» en de verschillende geldstromen in het licht van de OESO-richtlijnen? Deelt u de opvatting dat deze twee stellingen slecht rijmen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Hoe een verzekeraar gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toepast, kan afhangen van factoren zoals de omvang van de onderneming, de context van haar activiteiten, het bedrijfsmodel, de positie in de toeleveringsketen en de aard van haar producten of diensten.
Het kabinet verwacht tegelijkertijd dat de verzekeraars die de intentieverklaring hebben ondertekend daar te goeder trouw invulling aan geven, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat er verderstrekkende maatregelen nodig zijn dan afspraken in convenanten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie dat het resultaat van de convenanten alleen niet voldoende is. Daartoe heb ik op 16 oktober 2020 de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) met uw Kamer gedeeld. De kern van het nieuwe IMVO-beleid is inzet op een brede verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Dat betekent dat een bedrijf de risico’s voor mens en milieu in zijn keten identificeert, voorkomt, aanpakt en daarover transparant is. Op 8 december 2020 heeft een notaoverleg over deze beleidsnota plaatsgevonden met uw Kamer.
De TOZO |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten maatwerk kunnen en moeten bieden in toekenning van de TOZO wanneer iemand op basis van de letter van de wet buiten de regeling valt, maar op basis van de geest van de wet niet?
Wie niet aan de voorwaarden voor ondersteuning op basis van de Tozo voldoet kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet. Als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan iemand die in principe niet in aanmerking komt voor Tozo/bijstand toch bijstand toegekend krijgen. Dit is ter beoordeling van het College van burgemeester en wethouders.
Klopt het dat alleen ondernemers die op 17 maart 2020 ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een beroep kunnen doen op de TOZO?
Ja, op basis van artikel 2 van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (Tozo) is de kring van rechthebbende beperkt tot de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Bent u bekend met het gegeven dat ondernemers die niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting conform de Handelregisterwet in de regel door de Belastingdienst in de gelegenheid worden gesteld om alsnog, met terugwerkende kracht aan deze verplichting te voldoen? En bent u bekend met het gegeven dat deze fout doorgaans niet met een boete wordt bestraft?
Als de Belastingdienst constateert dat een ondernemer die zich aanmeldt nog niet is ingeschreven in het handelsregister terwijl dit wel had gemoeten, wordt deze ondernemer door de Belastingdienst daarop geattendeerd. Door dit signaal wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de inschrijvingsverplichting te voldoen. Het is niet zo dat de Belastingdienst de ondernemer in de gelegenheid stelt om met terugwerkende kracht aan deze inschrijvingsverplichting te voldoen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is de wijze waarop een ondernemer wordt ingeschreven in het Handelsregister de verantwoordelijkheid van de Kamer van Koophandel.
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). Inschrijving met terugwerkende kracht in de zin van artikel 20 Handelsregisterwet 2007 levert derhalve geen economisch delict op.
Bent u bekend met het gegeven dat de Kamer van Koophandel als uitvoerende instantie van de Handelregisterwet een ondernemer de mogelijkheid biedt om zich met terugwerkende kracht in te schrijven in het handelsregister? En is het u bekend dat dit gebeurt wanneer de ondernemer aannemelijk kan maken dat de onderneming eerder is gestart?
Het klopt dat inschrijvingen met terugwerkende kracht kunnen worden doorgegeven, dat wil zeggen met een datum ingang in het verleden. Volgens de Handelsregisterwet moet een ondernemer de eerste inschrijving van een onderneming doen binnen een periode van twee weken, die begint een week vóór en eindigt een week ná de aanvang van de bedrijfsuitoefening (art. 20 lid 1 Hrw).
De datum registratie wijkt dan af van de datum ingang van de aanvang van de bedrijfsuitoefening. KVK kan om bewijs vragen bij inschrijvingen met terugwerkende kracht, maar dit is situationeel te bepalen.
Bent u het ermee eens dat voor ondernemers waarbij sprake is van een inschrijving met terugwerkende kracht in het handelsregister op of voor 17 maart 2020 ook de TOZO van toepassing zou moeten kunnen zijn, omdat deze ondernemer heeft kunnen aantonen dat deze de onderneming al eerder is gestart? Klopt het dat dit op dit moment niet het geval is?
Nee, blijkens de toelichting op artikel 2 is de zelfstandige die zich na 17 maart 2020 alsnog met terugwerkende kracht heeft ingeschreven in het handelsregister van een beroep op de Tozo uitgesloten.
Bent u het ermee eens dat de toepassing van de inschrijvingsdatum 17 maart 2020 als hard criterium voor de toekenning van de TOZO niet in lijn ligt met het gangbare overheidsbeleid met betrekking tot de uitvoering van de Handelregisterwet zoals hierboven geschetst? Bent u het ermee eens dat het stellen van deze datum als hard criterium niet in lijn is met de bedoelde ruimhartige toepassing van de TOZO en dat ondernemers die met terugwerkende kracht aan die verplichting voldoen ook de TOZO zouden moeten kunnen toepassen?
Het stellen van de datum van inschrijving als hard criterium voor toekenning van de Tozo is in overeenstemming met de bedoelde toepassing van de Tozo. De bedoeling van de Tozo is alleen zelfstandigen die op de dag van de aankondiging van de maatregel, 17 maart 2020, als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor ondersteuning op basis van de Tozo. Om eenvoudige verificatie mogelijk te maken is, dit criterium geformaliseerd in de eis dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de toelichting op de regeling is de mogelijkheid om een beroep te doen op de Tozo bij inschrijving bij de KvK met terugwerkende kracht uitgesloten.
Bent u het tevens ermee eens dat gemeenten juist maatwerk moeten leveren in toekenning van de TOZO wanneer een ondernemer feitelijk nog niet op 17 maart stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar wel al voor die datum aantoonbaar aan het ondernemen was?
Nee, een persoon die met zijn onderneming niet uiterlijk met ingang van 17 maart stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo).
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). In de Tozo is voor de datum van 17 maart 2020 gekozen omdat daarmee de feitelijke situatie eenvoudig verifieerbaar is voor gemeenten en het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt verminderd. Een aanpassing van deze datum met als doel inschrijvingen met terugwerkende kracht toe te staan, leidt tot uitvoeringsproblemen en verhoogt het risico op misbruik van de Tozo uitkering.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dat maatwerk geboden kan worden?
Zie de reactie bij antwoord 1.