Het bericht dat Huawei toegang had tot gegevens van miljoenen Telfort-klanten. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huawei had toegang tot gegevens miljoenen Telfort-klanten»?1
Ja, ik ben met het artikel bekend.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat Huawei toegang had tot de klant- en facturatiegegevens van miljoenen Telfort abonnees?
Aanleiding van het artikel is een intern audit-rapport van KPN uit 2011 waarin KPN een reguliere audit doet naar de beveiliging van een destijds nieuw systeem van Telfort, toen onderdeel van KPN, waarop klant- en facturatiegegevens (zoals persoons- en verkeersgegevens) werden bewaard. KPN heeft ons gemeld dat het Amerikaanse bedrijf HP hoofdaannemer was voor de realisatie van het systeem en diverse onderaannemers gebruikte, waaronder Huawei, voor de bouw en het beheer. Uit dat rapport zou blijken dat beveiligingsmaatregelen niet op orde waren, zoals logging en monitoring van wie toegang heeft tot het systeem en wie wat met de gegevens doet. Uit het rapport kwam een groot aantal verbeterpunten waarvan de meeste waren gericht aan HP als hoofdaannemer. Volgens KPN zijn alle verbetermaatregelen in de jaren erna opgevolgd. Huawei had als leverancier toegang tot het systeem voor reguliere beheer- en onderhoudsactiviteiten. Ons is niet bekend of via deze beheertoegang klantgegevens zijn ontvreemd. Navraag bij KPN leert dat dit KPN niet is gebleken. Het systeem is in het voorjaar van 2018 vervangen.
Klopt het dat uit het aangehaalde KPN-rapport blijkt dat Huawei geregeld bestanden uit de klantomgeving van Telfort haalde? Zo ja, wat is uw reactie op de verklaring van hetzelfde bedrijf dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er gegevens van Telfort-klanten waren ontvreemd, door wie dan ook? Bent u bereid om hier bij KPN opheldering over te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten tot welke specifieke datavariabelen Huawei precies toegang had?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat de Chinese autoriteiten op deze manier, via Huawei, de Oeigoerse diaspora of andere specifieke groepen in beeld konden brengen of konden volgen?
Het is ons niet bekend of, voor zover sprake is geweest van ontvreemding van klantgegevens, Chinese autoriteiten op deze manier Oeigoerse diaspora of andere groepen in beeld konden brengen of konden volgen. In algemene zin is bekend dat statelijke actoren zich richten op het vergaren van (onder meer) persoonsgegevens voor het monitoren en profileren van doelwitten. Daarbij is bekend dat de inlichtingen- en beïnvloedingsactiviteiten van China zich mede op zijn diaspora richten. Ongewenste buitenlandse beïnvloeding en inmenging hebben de aandacht van het kabinet en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het bijzonder. Op het moment dat concrete activiteiten in dat verband worden waargenomen, wordt bezien of passende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
Welke acties zijn ondernomen in 2019 toen medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en specialisten van KPN een verborgen toegangspad naar klantgegevens ontdekten waar alleen Huawei bij kon?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau of de activiteiten van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het algemeen kan gesteld worden dat de Telecommunicatiewet sinds 2012 een zorgplicht kent die ertoe strekt dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten passende technische en organisatorische maatregelen dienen te nemen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. In het kader van die zorgplicht past het niet dat er toegangspaden tot een netwerk en diensten bestaan die niet zijn geautoriseerd of gecontroleerd door de desbetreffende aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Het ongeautoriseerd aanbrengen van geheime toegangspaden kan daarnaast een verdenking opleveren van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 350c Sr en/of 138ab Sr.
Is het bestaan van dat toegangspad destijds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is destijds bij Huawei om opheldering gevraagd over het ontdekte toegangspad? Zo ja, door wie, en wat was de reactie? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is het toegangspad gesloten? In hoeverre is het aanbrengen van geheime toegangspaden in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het bewuste klantsysteem momenteel niet meer in gebruik is? Tot wanneer was het systeem wel in gebruik?
Het klopt dat dit bewuste klantsysteem, uit het audit rapport van 2011, momenteel niet meer in gebruik is. Het betreft hier een oud klantsysteem van Telfort. Het systeem was in gebruik tot voorjaar 2018.
Kunt u uitsluiten dat Huawei op dit moment dergelijke toegang heeft tot klantgegevens van Nederlandse burgers? Hoe wordt voorkomen dat dit weer kan gebeuren? In hoeverre is de logging van toegang tot klantgegevens van telecombedrijven nu verplicht?
Wij kunnen aan de hand van een intern KPN-rapport uit 2011 geen conclusies verbinden over hoe Huawei in het algemeen producten aanlevert. Het kabinet neemt actief maatregelen om de weerbaarheid van telecommunicatienetwerken te verhogen en misbruik via leveranciers van producten en diensten tegen te gaan. In 2019 heeft de Taskforce Economisch Veiligheid (TFEV), met medewerking van de drie mobiele netwerk operators (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van de netwerken voor dergelijk misbruik uitgevoerd. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Op basis van deze analyse heeft het kabinet besloten tot het nemen van de volgende drie maatregelen:
Voor de eerste twee genoemde maatregelen is een grondslag gecreëerd in het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, met daarin nadere regels met betrekking tot de in het antwoord op vraag 6–8 genoemde zorgplicht voor telecomaanbieders krachtens de Telecommunicatiewet. De derde maatregel is essentieel om de telecomnetwerken ook in de toekomst veilig te houden.
De standaarden op het gebied van veiligheid die in de praktijk in het kader van deze zorgplicht worden gehanteerd door telecomaanbieders, en worden getoetst door de toezichthouder (Agentschap Telecom), zijn er mede op gericht te voorkomen dat onbevoegden in systemen kunnen komen. Specifieke eisen aan toegang tot systemen, zoals autorisatie, monitoring en logging, ongeacht de leverancier, zijn daar onderdeel van.
Deelt u de mening van hoogleraar Bas Jacobs, tevens lid van de Cyber Security Raad, dat het interne KPN-rapport ook iets zegt over de wijze waarop Huawei in het algemeen haar producten aanlevert, dat het bedrijf zichzelf een plek diep in de geleverde systemen verschaft? Zo ja, is het dan verantwoord om Huawei een rol te laten spelen in het aanleggen van 5G-netwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Was u al op de hoogte van dit rapport, of is deze informatie nieuw voor u? In hoeverre waren de bevindingen van het rapport al meegenomen in het structurele proces ten aanzien van de risicobeoordeling van kwetsbaarheden van de netwerken van telecomaanbieders?
Wij waren niet op de hoogte van dit rapport. Van belang is om te realiseren dat het hier gaat om een bedrijfsintern rapport uit 2011. Het feit dat KPN dit type audits liet uitvoeren geeft inzage in de wijze waarop KPN invulling geeft aan de toetsing van haar eigen systemen. In de eerder benoemde risicoanalyse van de TFEV is het risico op ongeautoriseerde toegang tot systemen en data en hoe misbruik daarvan te voorkomen meegenomen.
Deelt u de mening dat dit interne KPN-rapport laat zien dat het onverstandig is om gebruik te maken van andere dan volledig betrouwbare leveranciers in het telecomnetwerk, niet alleen in de kritieke delen van het netwerk, maar ook in het radio- en antennenetwerk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV is besloten om mobiele netwerk operators bij beschikking te verplichten om in kritieke onderdelen van hun netwerken enkel gebruik te maken van vertrouwde leveranciers. Het kabinet doet geen openbare uitspraken welke onderdelen als kritiek zijn aangemerkt. Er is op dit moment geen noodzaak om eenzelfde verplichting op te leggen voor het gehele netwerk. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van de eerder genoemde risicoanalyse van de TFEV in 2019 is het inrichten van een structureel proces, waarin nieuwe informatie over dreiging en technologie wordt beoordeeld door overheid en de telecomsector samen. Als daar aanleiding toe is, kunnen er op basis van dit structurele proces aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
De compensatie van Shell en Exxon voor het verlagen van de gaswinning |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shell en Exxon kregen minstens 1,5 miljard compensatie voor sluiting Groningen»?1
Ja.
Klopt het in het artikel genoemde bedrag van 1,5 miljard euro? Zo nee, hoeveel compensatie hebben Shell en Exxon volgens u gekregen?
Nee. Het artikel refereert aan de budgettaire effecten van het Akkoord op Hoofdlijnen. U bent in Kamerbrieven (Kamerstuk 33 529, nrs. 493, 499 en 524) geïnformeerd over de financiële effecten, en ook in het debat van 28 juni 2018 is er met uw Kamer gesproken over de financiële effecten. In de Miljoenennota 2019 zijn de budgettaire effecten van het Akkoord op Hoofdlijnen verwerkt. Tegelijkertijd met de Miljoenennota 2019 heb ik uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 524) waarin uitgebreid ingegaan wordt op de budgettaire gevolgen. Destijds heb ik uw Kamer ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Nijboer gestuurd waarin het verschil in afdrachten door de NAM aan de orde is gekomen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, 3077).
Zoals aangegeven tijdens het debat van 14 april jl. hecht ik eraan te melden dat het Akkoord op Hoofdlijnen een gebalanceerd pakket aan maatregelen betreft waarmee de gaswinning uit het Groningenveld snel en verantwoord kan worden afgebouwd en beëindigd. Onderdeel van dit pakket is een wijziging van de afdrachten. Via de Tijdelijke wet Groningen is het regime van de Mijnbouwwet van toepassing verklaard op het Groningenveld. Zoals ook in de eerdergenoemde Kamerbrieven is toegelicht, was het verschil in afdrachten door de NAM ten opzichte van de oude situatie afhankelijk van onder meer de hoogte van de winning en de gasprijs. Het geraamde verschil was destijds € 1,3 miljard voor de periode 2018 t/m 2023. Dit is anders dan de € 1,5 miljard uit het artikel, die volgens het artikel bovendien enkel op 2018 en 2019 zag. In de praktijk is het verschil substantieel lager uitgevallen als gevolg van de versnelde afbouw van de gaswinning en de lagere gasprijzen. Dat blijkt ook uit de openbare jaarverslagen van de NAM.
Bent u met ons van mening dat het tempo waarmee deze mede veroorzakers zo ruim worden gecompenseerd in zeer schril contrast staat met hoe lang gedupeerden moeten wachten en strijden voor soms zeer beperkte compensatie?
Alle inspanningen van het kabinet zijn erop gericht om gedupeerden zo goed en snel mogelijk tegemoet te komen. Met het Akkoord op Hoofdlijnen heeft het kabinet ervoor gezorgd dat de gaswinning snel en verantwoord kon worden beëindigd. Zoals aan uw Kamer destijds gemeld (Kamerstuk 33 529, nrs. 493 en 499), was het Akkoord op Hoofdlijnen een gebalanceerd pakket aan maatregelen om de gaswinning uit het Groningenveld zo spoedig mogelijk op een verantwoorde wijze te beëindigen. Onderdeel van dit pakket waren, onder andere, de afspraken over de afbouw van de gaswinning, de winningsplicht voor NAM, de afspraak dat er geen claim zou komen voor het gas dat er in de grond achterbleef, de garanties van Shell en ExxonMobil voor de kosten van schade en versterken, en een wijziging van de afdrachten. De effecten van de wijziging van de afdrachten heb ik in het antwoord op vraag 2 gegeven.
Kunt u voor de komende jaren een berekening of schatting geven hoeveel compensatie Shell en Exxon zullen gaan ontvangen? Tot wanneer zullen zij gecompenseerd worden?
Volgens de tabel uit de Miljoenennota 2019 werd destijds het verschil in afdrachten door de NAM voor de jaren 2021 tot en met 2023 geraamd op € 0,2 miljard. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hangt de omvang van dit verschil af van vele factoren, waaronder de hoogte van de winning. Deze is in de afgelopen jaren sterk teruggebracht en met dank aan het Norg Akkoord is het winningsniveau voor de jaren 2021 tot en met 2023 aanzienlijk lager dan destijds verwacht. Hierdoor is geen verschil in afdrachten meer te verwachten.
In mijn brief van 9 maart 2021 (Kamerstukken, 33 529, nr. 850) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Norg Akkoord. Zoals in die brief is beschreven, is er geen overeenstemming bereikt over de exacte hoogte van de vergoeding voor de gewijzigde inzet van de berging Norg. De hoogte van de vergoeding voor deze gewijzigde inzet wordt vastgesteld via arbitrage (zie ook het antwoord op vraag 13).
Een groot deel van de afspraken en akkoorden met Shell en Exxon zijn geheim, bent u alsnog bereid alles openbaar te maken?
Alle overeenkomsten met Shell, ExxonMobil of de NAM zijn, behoudens bedrijfsvertrouwelijke informatie, openbaar. Dit betreft ook de overeenkomst van Samenwerking uit 1963. Volledigheidshalve verwijs ik voor een overzicht naar de volgende Kamerbrieven: Kamerstuk 33 529, nrs. 493, 525, 678 en 850, en Kamerstuk 33 529, nr. 866. Voor zover het bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft, ziet deze niet op afspraken over de winstverdeling.
Uit het jaarverslag van het Instituut Mijnbouwschade Groningen blijkt dat zij vorig jaar 497 miljoen euro hebben uitgekeerd aan gedupeerde Groningers en 184,5 miljoen euro uitvoeringskosten hebben gemaakt, hoeveel daarvan is vergoed door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Kunt u dit inzicht ook voor voorgaande jaren geven?2
De NAM heeft alle kosten van schadeafhandeling die ik bij de NAM in rekening heb gebracht, betaald. In de onderstaande tabel kunt u een overzicht vinden van de kosten die de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) (en haar rechtsopvolger het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)) hebben gemaakt voor de schadeafhandeling, het deel dat bij NAM in rekening is gebracht en hoeveel door NAM is betaald. Dit overzicht start met de oprichting van de TCMG.
Bedragen x € 1 mln
Uitvoeringskosten TCMG/IMG (inclusief bestuur)
Schadebetalingen (inclusief waardedaling)
In rekening gebracht bij NAM
Ontvangen van NAM
2018
41,5
7,7
44,3
24,0
2019
108,0
136,6
222,7
134,9
2020
184,5
497,2
310,4
262,1
2021
nog niet bekend
nog niet bekend
156,4
Dit overzicht laat de kasuitgaven TCMG/IMG en ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zien. De uitgaven van het IMG, de bedragen die bij de NAM in rekening zijn gebracht en de van de NAM ontvangen bedragen hebben niet hetzelfde ritme. Dit heeft twee redenen. In de eerste plaats worden de uitgaven van TCMG/IMG in het vierde kwartaal pas in het volgende jaar bij de NAM in rekening gebracht en dus ook in het volgende jaar ontvangen. De uitgaven van het IMG in het derde kwartaal 2020 diende NAM begin 2021 te betalen, wat de NAM ook heeft gedaan.
In totaal is € 577,4 miljoen in rekening gebracht bij en ontvangen van NAM. Een bedrag van € 398,1 miljoen is (nog) niet bij NAM in rekening gebracht. Het betreft de volgende posten:
Dat de NAM facturen en heffingen heeft betaald, laat onverlet dat NAM bezwaar en beroep kan instellen: de afspraak is dat NAM eerst betaalt en dat eventuele discussies over de kosten daarna gevoerd worden. Over de discussies die in dit kader lopen heb ik uw Kamer onlangs per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 866).
Op dit moment staat er een recordaantal van meer dan 30.000 schademeldingen van gedupeerden open, wat is hierop uw reactie? Hoe gaat u zorgen dat deze spoedig worden vergoed en Shell en Exxon ten alle tijden hun rechtvaardig deel betalen?
Voor bewoners is het niet zozeer van belang hoe groot de werkvoorraad van het IMG is maar hoe lang het duurt voordat een schademelding wordt afgehandeld. Sinds de stuwmeerregeling wordt er op meerdere manieren gewerkt aan een beheersbare werkvoorraad van het IMG zodat het IMG schademeldingen voortvarend kan afhandelen. Het IMG verhoogt zijn duurzame capaciteit door meer schade-experts in dienst te nemen en digitale schade-opnames mogelijk te maken. Het IMG is van 400–500 afgehandelde schademeldingen per week eind 2019 naar gemiddeld 900–1.000 afgehandelde schademeldingen per week gegaan sinds november 2020. Dit was ook nodig, want het aantal schademeldingen per week is ook tot dat niveau gestegen. De gestegen productiviteit bij het IMG heeft als resultaat dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing krijgt. De verwerkingscapaciteit van het IMG is daarmee verdubbeld in een jaar, zelfs als de nieuwe vormen van schade zoals de schade door waardedaling buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat het IMG een beheersbare werkvoorraad heeft. Het IMG blijft zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen, bijvoorbeeld door in te zetten op het oplossen van oude en complexe schademeldingen. Het is IMG overigens onafhankelijk en ik heb geen invloed op de wijze waarop het IMG zijn wettelijke taak uitvoert. Wel heb ik regulier overleg met het IMG, waarin de verwerkingscapaciteit en werkvoorraad ook besproken worden.
Op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen brengt de Staat alle kosten die het IMG maakt bij de uitvoering van de schadeafhandeling bij NAM in rekening. Hierbij geldt overigens dat alle kosten die de NAM betaalt voor de schade en de versterkingsoperatie uiteindelijk voor circa 73% door de Staat gedragen worden (Kamerstuk 33 529, nr. 501). In het Akkoord op Hoofdlijnen uit 2018 heb ik met Shell en ExxonMobil afspraken gemaakt over garanties en passende zekerheden om te bewerkstelligen dat NAM ook in de toekomst in staat is haar verplichtingen na te komen (Kamerstuk 33 529 nr. 493).
Is de NAM bereid haar deel te betalen voor het herstel van funderingsschade? Is de NAM bereid haar deel te betalen voor preventief schadeherstel? Is de NAM bereid haar deel te betalen voor schadeherstel dat verder gaat dan cosmetisch herstel?
Het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen als taak om schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (hierna: schade door bodembeweging) te vergoeden met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het IMG is hierin onafhankelijk. De kosten voor het herstel van funderingsschade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag Norg, worden bij de NAM in rekening gebracht op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten kunnen ook worden verhaald op de NAM. Het recht op vergoeding van schade omvat op grond van artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in situaties waarin er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging ook de «kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade». Daarmee heeft het IMG op grond van de reeds in de Tijdelijke wet Groningen vastgelegde taak al de mogelijkheid te kiezen voor duurzaam herstel door een redelijke maatregel ter voorkoming van schade, in plaats van die schade slechts te herstellen of daar een vergoeding voor te geven. Dergelijke maatregelen vallen daarmee binnen de taak van het IMG en zijn dus ook middels een door mij op te leggen heffing te verhalen op de NAM.
Daarnaast is bij de stemming over het wetsvoorstel Versterken een amendement aangenomen waarmee het IMG de mogelijkheid krijgt om maatregelen te nemen die een duurzaam herstel van schade mogelijk maken die verder gaan dan wat redelijk is ter voorkoming of beperking van schade door bodembeweging (artikel 6:184 BW).
Ik heb het IMG gevraagd in kaart te brengen welke gevallen dit betreft en hoe
vaak dit voorkomt. Zodra duidelijk is hoe het IMG hier uitvoering aan zal geven, zal ik met de NAM het gesprek aangaan over de kosten.
Uit de jaarcijfers van de Nationaal Coordinator Groningen blijkt dat nog circa 24.853 woningen in Groningen op de lijst met te versterken woningen staan, klopt dit? Hoeveel zijn de kosten van de versterking in totaal geweest? Welk deel daarvan heeft de NAM betaald? Welk deel van de totale kosten waren uitvoeringskosten?3
Het aantal van 24.853 klopt niet. Deze gaat ervan uit dat alle woningen in de scope versterkt dienen te worden.
Uit het dashboard (stand van zaken 31 maart 2021) op de website van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is op te maken dat in totaal 26.809 adressen onderdeel uitmaken van de scope. Van 13.386 adressen is een versterkingsadvies opgesteld. De overige adressen zullen nog een opname en beoordeling krijgen, hiervan is dus nog niet bekend of deze woningen versterkt dienen te worden. Bij een deel van de adressen met een versterkingsadvies wordt een keuze aan de eigenaar voorgelegd voor een eventuele herbeoordeling, na deze herbeoordeling kan blijken dat deze woning geen versterking meer nodig heeft. Bij 1.865 adressen is het versterkingstraject afgerond.
De NAM heeft tot 31 december 2018 informatie aangeleverd aan de NCG waaruit blijkt dat er € 920 miljoen is uitgeven aan versterking. Daarbij is niet afzonderlijk inzichtelijk gemaakt welk deel hiervan is uitgeven aan uitvoeringskosten. De NAM leverde de informatie aan in het kader van de periodieke voortgangsrapportages van de NCG. Over 2019 heeft NAM niet gerapporteerd. Vanaf 2020 lopen de versterkingskosten via de BZK-begroting. In de tweede suppletoire begroting 2020 is aangeven dat de geraamde versterkingskosten in 2020 € 297 miljoen bedragen. De uitvoeringskosten zijn in de tweede suppletoire begroting geraamd op € 59 miljoen in 2020. Deze kosten worden in rekening gebracht bij de NAM met uitzondering van de btw. De gerealiseerde versterkingskosten en uitvoeringskosten in 2020 zullen op Verantwoordingsdag in het jaarverslag van BZK worden gepubliceerd.
Kunt u een inschatting maken welke kosten gemaakt gaan worden voor de circa 24.853 die nog op de lijst te versterken woningen staan? Welk deel zal uitvoeringskosten zijn? Wel deel zal de NAM betalen?
In de Kamerbrief van 31 maart 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 866) is gemeld dat op basis van de huidige kennis over de uitvoering van de versterkingsoperatie de raming van de uitgaven € 5 miljard bedraagt. De verwachting is dat het deel uitvoeringskosten ongeveer 13% zal zijn.
Bij deze cijfers dient te worden opgemerkt dat het om ramingen gaat en deze – zoals altijd met ramingen – met een grote mate van onzekerheid omgeven zijn. Achteraf worden de daadwerkelijk gemaakte kosten met uitzondering van de btw doorbelast aan de NAM.
Daarnaast zullen kosten gemaakt worden in het kader van de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met de regio over de uitvoering van de versterkingsoperatie. Dit is toegelicht in de Kamerbrief van 6 november 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 830).
Op welke punten is er op dit moment geen overeenstemming met de NAM over de verdeling van de te maken kosten?
Over de verdeling van de kosten voor schade is geen discussie met NAM. De discussie met de NAM gaat over de omvang van de aan de NAM doorbelaste kosten. Zoals ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 866) heb aangegeven, heeft de NAM in een brief kenbaar gemaakt dat de NAM onder andere van oordeel is dat de TCMG het bewijsvermoeden in een te groot gebied toepast en dat de lat om het bewijsvermoeden te ontzenuwen te hoog ligt. De NAM is ook in bezwaar gegaan tegen de met een heffing in rekening gebrachte kosten van het IMG, maar dat bezwaar nog niet van gronden voorzien.
Ten aanzien van de versterkingsopgave is in dezelfde Kamerbrief over het verschil van inzicht met NAM het volgende vermeld: «Het belangrijkste aandachtspunt van NAM is dat NAM stelt dat de NPR 9998, waarmee beoordeeld wordt of gebouwen aan de veiligheidsnorm voldoen, te conservatief zou zijn en te conservatief zou worden toegepast. Daarnaast stelt NAM dat de kosten van de versterkingsoperatie alleen bij NAM in rekening gebracht kunnen worden wanneer deze gebaseerd zijn op de meest recente inzichten. De in rekening gebrachte kosten voor het derde kwartaal van 2020 heeft NAM, ondanks het verstrijken van de betaaltermijn, nog niet voldaan. NAM meent, na hierover te zijn aangesproken door haar externe accountant, dat de factuur onvoldoende informatie bevat om de kosten te verantwoorden in haar boekhouding en jaarrekening. De Minister van BZK is hierover met NAM in gesprek.»
Welke kosten worden er op dit moment door de staat gemaakt voor de aanpak van de ellende in Groningen waarvoor de NAM niet haar deel betaalt?
De NAM betaalt cf. de afspraken met de Staat (Kamerstuk 33 529, nr. 428 en Kamerstuk 33 529, nr. 680) alle kosten die noodzakelijk zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. De kosten die nodig zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen worden door de Staat voorgeschoten en door middel van gedeclareerde facturen in rekening gebracht bij de NAM.
De NAM heeft, met uitzondering van één factuur, alle doorbelaste kosten betaald. De factuur waarvan betaling door de NAM is opgeschort betreft de kosten voor de versterkingsoperatie in het derde kwartaal van 2020. Ik heb uw Kamer hierover op 31 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 866).
Daarnaast draagt de Staat bij aan het Nationaal Programma Groningen om de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van Groningen te stimuleren. De Staat draagt bij aan de operationele kosten van het woonbedrijf en het werk- en onderzoeksbudget van de NCG. Tevens compenseert de Staat de provincie en gemeenten in het aardbevingsgebied voor de extra kosten die deze maken ten gevolge van de aardbevingsproblematiek.
Bij het versterken van woningen is vanwege sociaal-maatschappelijke redenen in een aantal specifieke gevallen besloten om meer te doen dan voor de veiligheid noodzakelijk is. De Staat draagt dan samen met de regio bij om – boven op de bijdrage van NAM voor de veiligheid – sloop/nieuwbouw te kunnen realiseren in de uitvoering van batch 1588 en in verschillende projecten in onder andere Appingedam en Delfzijl. Ook draagt de Staat de kosten voor het openstellen van het loket ten behoeve van de huurders.
Ten slotte zijn met de regio bestuurlijke afspraken gemaakt over de toekomst van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 830). In 2021 worden de eerste middelen beschikbaar gesteld. In de 1ste suppletoire begroting 2021 zal een overzicht worden gegeven van de actuele bedragen die hier mee zijn gemoeid.
Klopt het dat er onenigheid is met de NAM over het gebruik van de gasopslag bij Norg? Loopt hierover een arbitragezaak?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 maart 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 850) heb ik met de NAM, Shell en ExxonMobil overeenstemming bereikt over de gewijzigde inzet van de gasopslag Norg. De gasopslag Norg zal niet langer met Groningengas gevuld worden, maar met geconverteerd hoogcalorisch gas. Ik heb afgesproken de hoogte van de marktconforme vergoeding te laten vaststellen door een arbitragepanel. Deze arbitrage wordt nog opgestart, maar is dus nog niet formeel gestart.
Wat vindt u ervan dat de NAM weigerde de volledige kosten van de stuwmeerregeling te vergoeden? Deelt u de mening dat als de NAM iedereen snel en fatsoenlijk had gecompenseerd deze regeling niet nodig was geweest? (Kamerstuk 33 529, nr. 842)
Hoewel ik natuurlijk liever had gehad dat er nooit een stuwmeerregeling nodig was geweest, ben ik tevreden dat we zoveel Groningers hebben kunnen helpen. Zonder instemming van de NAM vooraf, is door de Staat de keuze gemaakt om in het belang van de snelle en ruimhartige afhandeling van oude aanvragen om schadevergoeding niet aan alle specifieke vereisten van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht te toetsen. Als gevolg hiervan ontbrak een juridische basis voor het verhalen van de kosten van de stuwmeerregeling op de NAM. NAM heeft een aanzienlijk deel van de kosten van de stuwmeerregeling wel betaald. Met de stuwmeerregeling is gekozen voor een goede oplossing voor bewoners die al lang in onzekerheid verkeerden. Dat belang heeft geprevaleerd.
Bent u bereid alsnog de 15,2 miljoen op de NAM te verhalen?
Ik heb met uw Kamer op 28 januari jl. de met de NAM gesloten overeenkomst gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 842). Hierin is opgenomen dat zowel de NAM als de Staat niets meer te vorderen hebben van elkaar ten aanzien van de stuwmeerregeling.
Wat zegt het over de NAM dat zij tot achter de komma onderhandeld over vergoedingen voor schade waarvan zij zelf de oorzaak is? Vindt u niet ook dat uw ambtsvoorganger zich veel te slap opstelde richting de olies?
Het kabinet had twee prioriteiten: zo snel mogelijk de gaswinning uit het Groningenveld afbouwen en NAM op afstand zetten. Beide gaan voorspoedig. Zo wordt de gaswinning al veel eerder beëindigd dan voorzien. Daarmee wordt de oorzaak van de aardbevingen weggehaald. Tevens heb ik u onlangs geïnformeerd over het afronden van het op afstand zetten van de NAM (Kamerstuk 33 529, nr. 866). Het is aan de NAM om verantwoording af te leggen over zijn opstelling tijdens de onderhandelingen. Daar doe ik geen uitspraken over.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak en waarover sinds 2018 met de NAM is gepraat en onderhandeld over de verdeling van de kosten en opbrengsten? Staan er op dit moment gesprekken en onderhandelingen gepland?
Over de verdeling van de kosten en opbrengsten van de gaswinning binnen het gasgebouw is niet met NAM gesproken, maar met de aandeelhouders van NAM. In het Akkoord op Hoofdlijnen dat mijn ambtsvoorganger in 2018 met Shell en ExxonMobil is overeengekomen, zijn afspraken gemaakt over de verandering van de afdrachten. Sindsdien is deze verdeling niet aangepast.
Met de NAM is de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over het op afstand plaatsen van NAM. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over het afronden hiervan (Kamerstuk 33 529, nr. 866).
Bent u bereid om wanneer u niet met Shell en Exxon tot overeenstemming kunt komen dit aan de rechter voor te leggen?
Voor zover de vraag ziet op de kosten van schade en versterken: daarover is geen overeenstemming met Shell en ExxonMobil nodig. In de brief (Kamerstuk 33 529, nr. 866) over het op afstand plaatsen van NAM heb ik aangegeven er streng op toe te zien dat alle kosten die bij NAM in rekening kunnen worden gebracht, ook in rekening zullen worden gebracht. Ook heb ik daarbij aangegeven dat de mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures reëel is, en dat het kabinet zich daarop voorbereidt en daarbij geen juridische middelen onbenut zal laten.
Bent u bereidt Shell en Exxon een extra belastingheffing op te leggen om te zorgen dat ze hun rechtvaardig deel van de veroorzaakte ellende in Groningen betalen?
Uw Kamer heeft mij middels de motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 603, nr. 76) verzocht om «een heffing op de oliebedrijven te onderzoeken, zodat ook de kosten die zij niet willen vergoeden, zoals die gemaakt voor de stuwmeerregeling, op hen kunnen worden verhaald». Ik zal uw Kamer hier op korte termijn over informeren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk één voor één en niet geclusterd beantwoorden?
Ja.
Een extra subsidie voor de extra bijstook van houtige biomassa |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie zegt ja tegen extra stook biomassa in kolencentrale Eemshaven«?1
Ja.
Klopt het dat de kolencentrale van RWE in de Eemshaven extra houtige biomassa gaat bijstoken en hiermee van 15% naar 30% bijstook gaat?
RWE heeft bij de provincie Groningen, het bevoegd gezag, een aanvraag ingediend voor een aanpassen van de bestaande vergunning, waardoor het mogelijk moet worden om het percentage biomassa in de Eemshavencentrale op te hogen naar 30 procent. Het staat een onderneming vrij binnen de wettelijke kaders deze verhoging van bijstook te verrichten.
Klopt het dat de kolencentrale voor de extra bijstook ook extra subsidie heeft gekregen van het Rijk, zoals het bericht stelt? Zo ja, wordt hier gesproken van een nieuwe subsidie of een verhoging van een bestaande subsidie? Voor hoeveel jaar is de extra subsidie gegeven?
Nee, er is vanuit het Rijk geen nieuwe subsidiebeschikking verleend of een bestaande beschikking verhoogd.
Hoeveel subsidie krijgt RWE voor 15% bijstook en hoeveel ton biomassa wordt er jaarlijks verbrand?
RWE heeft in 2016, op basis van de originele vergunning, een beschikking ontvangen voor de bij- en meestook van biomassa in de Eemshavencentrale. De maximale subsidie waar RWE aanspraak op kan maken op basis van deze beschikking is in totaal ca. 930 miljoen euro. Dit is de totale subsidieclaim over de gehele looptijd van 8 jaar. Het subsidiebedrag dat uiteindelijk uitgekeerd wordt, is afhankelijk van de productie van RWE en de markprijs van de geproduceerde energie en is naar verwachting lager. Als de marktprijs van de geproduceerde energie stijgt wordt het uit te betalen subsidiebedrag namelijk lager. Ik kan geen concurrentiegevoelige gegevens over de gebruikte hoeveelheid biomassa verstrekken.
Hoeveel subsidie krijgt RWE voor 30% bijstook en hoeveel ton biomassa zal er jaarlijks verbrand worden?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is er geen sprake van een aanvullende subsidieverlening vanuit het Rijk of een verhoging van een bestaande subsidiebeschikking. Ook in het geval RWE besluit het aandeel biomassa verder te verhogen (naar bijvoorbeeld 30 procent) bedraagt de maximale subsidie waar RWE aanspraak op kan maken in totaal ca. 930 miljoen euro.
Wat zijn de criteria in het geval dat er gesproken wordt van een verhoging van een bestaande subsidie en welke andere centrales kunnen gebruik maken van soortgelijke verhoging?
In de brief van 4 juli 2017 over de najaarsronde van de SDE+ in 2017 staat dat de categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales in de SDE+ niet meer wordt opengesteld (Kamerstuk 31 239, nr. 261). In het Energieakkoord is namelijk afgesproken dat met de SDE+ bij- en meestook gestimuleerd wordt tot aan een maximum van 25 PJ per jaar. Dit maximum is in de voorjaarsronde van 2017 bereikt. Daarom is de categorie bij- en meestook van biomassa sinds de najaarsronde van de SDE+ in 2017 niet meer open gesteld. Er zijn sindsdien dus geen nieuwe subsidiebeschikkingen verleend voor bij- en meestook van biomassa.
Hoe strookt een mogelijke verhoging van een bestaande subsidie met de afspraak uit het Energieakkoord dat de totale hoeveelheid Stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++) (voorheen SDE+) subsidiebeschikkingen voor bij- en meestook in kolencentrales zijn gemaximeerd op 25 petajoule?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt een extra subsidie met uw uitspraak dat er geen nieuwe subsidies voor bij-en meestook van biomassa worden afgegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt het mogelijk geven van extra subsidie met het feit dat sinds 2018 de subsidie voor de categorie bij- en meestook van biomassa in centrales niet meer is opengesteld in de SDE++?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt het vergeven van een extra subsidie voor het verbranden van houtige biomassa met de aangenomen motie van het lid Van Esch dat er geen nieuwe subsidies naar houtige biomassa gaan totdat het afbouwpad met de Kamer is gedeeld?2
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven?1
Zaken worden aangespannen op basis van bestaande investeringsverdragen. Deze verdragen kennen, zoals gebruikelijk in dergelijke verdragen, een brede definitie van het begrip investeerder. Nederland heeft zich gecommitteerd de bilaterale verdragen te heronderhandelen op basis van een grondig gemoderniseerde inzet (de zogenaamde nieuwe «IBO-modeltekst») die in 2019 is aangenomen. Naast verschillende andere vernieuwingen bevat deze modeltekst ook een bepaling waarmee brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten van bescherming aangezien het kabinet het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen onwenselijk acht. Nederland heeft het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE.
Internationale verdragsonderhandelingen zijn echter langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Waarom is dit probleem nog steeds niet opgelost, aangezien u en uw voorganger al jaren beloofden hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak worden mechanismes voorInvestor State Dispute Settlement (ISDS) en Investment Court System (ICS) vanuit Nederland gebruikt door bedrijven om claims neer te leggen bij andere landen? Wordt dit door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te gaan doen? Bent u bereid om hier jaarlijks over aan de Kamer de rapporteren?
Volgens de UNCTAD Investment Dispute Settlement Navigator is er voor zover bekend in totaal 114 keer vanuit Nederland een claim ingediend tegen een derde land via Investor State Dispute Settlement (ISDS).2 Er is nog geen Investment Court System dat in werking is getreden. De Investment Dispute Settlement Navigator van de UNCTAD bevat het meest complete overzicht van bekende ISDS-procedures die op grond van internationale investeringsverdragen worden gevoerd en is voor iedereen toegankelijk. Het kabinet beschikt niet over meer informatie c.q. meer mogelijkheden om informatie te verzamelen en te rapporteren over ISDS claims dan de UNCTAD.
Deelt u de mening dat buitenlandse investeerders hun conflicten moeten uitvechten via nationale rechtssystemen in plaats van via ondoorzichtige arbitrageprocedures in Nederlandse handelsverdragen?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Investeringsakkoorden zijn dan ook met name waardevol in landen waar investeerders niet altijd kunnen vertrouwen op nationale wetgeving en instellingen, bijvoorbeeld door lange procedures en/of het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting.
Bent u het ermee eens dat investeerders op zijn minst zouden moeten aantonen dat zij hun recht niet hebben kunnen halen bij nationale rechtssystemen voordat zij toegang krijgen tot arbitrageprocedures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat reisbeperkingen reden zijn om de aanpak van misbruik van ISDS-mechanismes uit te stellen, maar dat onderhandelingen over nieuwe handels- en investeringsverdragen, zoals die over hetComprehensive Agreement on Investment (CAI) met China, wel snel kunnen worden afgerond? Hecht u meer waarde aan het behartigen van de belangen van investeerders dan aan het beëindigen van de status van Nederland als claimparadijs?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Nederland is nadat het in juli 2019 daartoe toestemming heeft gekregen van de Europese Commissie het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE. Bij het begin van de COVID-19 uitbraak bevonden de onderhandelingen zich nog in de verkennende fase.
Zoals ook eerder aangeven in het Schriftelijk Overleg van de informele videoconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2294), zijn de (her-)onderhandelingen van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) grotendeels stil komen te liggen in verband met de praktische beperkingen die gelden ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Het gaat daarbij met name om de geldende reisrestricties. Daarnaast worden de praktische mogelijkheden om voortgang te boeken ook beperkt door de aanwijzing om niet met meerdere personen bijeen te komen en de beperkte beschikbare personele capaciteit zowel aan Nederlandse zijde als die aan de zijde van verdragspartners (die ook ingezet wordt voor het adresseren van acute aan COVID gerelateerde handels- en investeringsvraagstukken).
Nederland onderhandelt niet zelfstandig over andere handels- en investeringsakkoorden, zoals bijvoorbeeld over het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China. Deze onderhandelingen worden gevoerd door de Europese Commissie namens de Europese Unie. Ook de Commissie is geconfronteerd met COVID-restricties waardoor lopende onderhandelingen deels vertraagd worden.
Bent u bereid om de onderhandelingen over de aanpassing van bestaande verdragen zo snel mogelijk weer op te starten teneinde buitenlandse bedrijven uit te sluiten van de arbitragemechanismes in die verdragen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dat mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is gecommitteerd aan de modernisering van de Nederlandse IBO’s, waaronder het uitsluiten van het gebruik door brievenbusfirma’s, en bekijkt de mogelijkheden om de (her-) onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. Dit is ook afhankelijk van de mogelijkheden en bereidheid van onze onderhandelingspartners.
Wanneer wordt het voor buitenlandse investeerders onmogelijk om Nederlandse handelsverdragen te misbruiken om andere overheden aan te klagen?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Overigens heronderhandelt Nederland niet alle verdragen zelf, sommige verdragen worden door de Europese Commissie namens de EU onderhandeld die dan de bestaande bilaterale investeringsverdragen van EU lidstaten met dat land vervangen. Voorbeelden zijn de nieuwe EU investeringsakkoorden met Vietnam, Canada (CETA) en Singapore en de onderhandelingen daarover met o.a. Mexico.
EU lidstaten mogen op grond van Verordening 1219/2012 alleen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen sluiten dan wel heronderhandelen na toestemming van de Europese Commissie, zolang er geen overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land bestaat, en de EU niet van plan is om met dat land te onderhandelen.
Nadat verdragen zijn (her-)onderhandeld dienen beide partijen deze nieuwe verdragen te ratificeren voordat deze in werking kunnen treden. Aan Nederlandse zijde vereist dit instemming van het parlement.
Het advies van het Veiligheidsberaad met betrekking tot het openen van de terrassen met Pasen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de 25 veiligheidsregio’s tijdens het Veiligheidsberaad van onder andere maandag 22 maart 2021 unaniem u hebben geadviseerd de terrassen te openen met Pasen?
Over het openen van de terrassen is in het Veiligheidsberaad meermaals gesproken, onder meer op 22 maart 2021. Er is door de 25 veiligheidsregio’s unaniem verzocht of er met Pasen enige ruimte aan de samenleving kan worden gegeven, waarbij het openen van de terrassen een van de genoemde mogelijkheden was.
Zo ja, waarom is dit unanieme advies niet overgenomen?
Voor de besluitvorming wordt, naast het epidemiologisch beeld, OMT-advies en een advies van het Veiligheidsberaad rekening gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Planbureau (CPB), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka»), en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Op basis van al deze adviezen maakt het kabinet een weging en vindt besluitvorming plaats.
In de persconferentie van 23 maart 2021 is door de Minister-President aangegeven dat het kabinet twee weken daarvoor de hoop had uitgesproken om vóór Pasen een paar kleine versoepelingen door te kunnen voeren onder een aantal voorwaarden. Zo zou het R-getal rond de 1 moeten blijven, of liever nog iets daaronder, en ook de cijfers in de ziekenhuizen zouden stabiel moeten blijven. Dit is niet het geval gebleken, waardoor het kabinet op 23 maart 2021 besloten heeft de maatregelen te verlengen.
Inmiddels mogen de terrassen onder voorwaarden geopend zijn tussen 12.00 en 18.00 uur.
Klopt het dat de overweging van de 25 veiligheidsregio’s was dat het de verwachting was dat mensen anders massaal en ongecontroleerd in parken zouden gaan zitten en dat dit volgens hen een slechtere situatie zou zijn met betrekking tot het verlagen van de R-waarde van Covid-19?
Het is juist dat drukte in de parken en andere publieke ruimtes één van de overwegingen is van de veiligheidsregio’s om te spreken over maatregelen om die druk te verspreiden. Het openen van terrassen is een van de door de Veiligheidsregio’s genoemde mogelijkheden.
Zo ja, waarom is er niet, in samenwerking met de horeca, gezocht naar scenario’s en oplossingen om het unanieme advies van de 25 veiligheidsregio’s op te volgen?
Het Veiligheidsberaad heeft verzocht om enige ruimte voor de samenleving waarvan het openstellen van de terrassen één van de mogelijkheden was. Het kabinet heeft zoals gemeld door de Minister-President in de persconferentie van 23 maart 2021 gekeken naar het beperkt openstellen van de terrassen, meer ruimte voor winkels en een gedeeltelijke heropening van het hoger onderwijs.
Het kabinet overlegt regelmatig met de verschillende sectoren waaronder de horeca.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom dit unanieme advies van de 25 veiligheidsregio’s specifiek gold voor de paasdagen en niet een algemeen advies is geweest, mede in het licht van het feit dat mensen vanaf nu überhaupt meer naar buiten zullen gaan vanwege het mooie weer?
Het advies van het Veiligheidsberaad is besproken in de context van het Paasweekend maar is uiteraard ook breder van toepassing.
Kunt u het OMT-advies overleggen inzake het wel of niet openen van de terrassen, graag inclusief de berekeningen en de modellering met betrekking het risico op coronabesmettingen in relatie tot het openen van terrassen?
Alle adviezen van het OMT zijn openbaar en worden aan uw Kamer aangeboden. Deze specifieke adviezen heeft u ontvangen als bijlage bij de «Stand van zaken COVID-19» brieven van 8 maart (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1031, bijlage advies 103de OMT) en 23 maart (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1063, bijlage advies 105de OMT).
Het RIVM publiceert de modellen die voor het onderzoek naar het nieuwe coronavirus worden gebruikt in internationale «peer reviewed» tijdschriften. Een overzicht van deze publicaties en de openbaar beschikbare codes en data die gebruikt worden bij de modellering met betrekking tot het nieuwe coronavirus is te vinden op de site van het RIVM.
Kunt u tevens het OMT-advies overleggen met betrekking tot de groepsgrootte in de buitenlucht, op terrassen en bij demonstraties?
Dit advies heeft u ontvangen als bijlage bij de «Stand van zaken COVID-19» brief van 2 februari 2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 950, bijlage advies 98ste OMT-deel 2).
Het bericht dat veel bezwaren tegen de vaststelling van de NOW1-steun worden afgewezen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel bezwaren afgewezen, sommige ondernemers moeten alle loonsteun terugbetalen»?1
Ja.
Herinnert u zich de beantwoording op eerder gestelde vragen van het lid Stoffer over de terugbetalingen van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW1) en de wijze waarop de hoogte van de definitieve subsidie wordt bepaald?2
Ja.
Herinnert u zich het deel van uw antwoord waarin wordt aangegeven dat «het UWV ruime terugbetalingstermijnen hanteert om werkgevers in staat te stellen omzet te genereren waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.»?
Ja.
Kunt u de uitwerking van de ruime terugbetalingstermijnen toelichten? Worden er inderdaad ruimere terugbetalingstermijnen gehanteerd dan bij reguliere terugbetalingstrajecten?
Allereerst geef ik graag een korte uitleg over de systematiek van de NOW. De NOW is een tegemoetkoming voor de loonkosten van bedrijven, zodat zij zoveel mogelijk personeel in dienst kunnen houden. De regeling wordt op basis van de loonsom van de referentiemaand en het verwachte omzetverlies snel als voorschot van 80% uitgekeerd, zodat bedrijven de lonen kunnen blijven betalen. Inherent aan deze systematiek is dat bij de vaststelling gekeken wordt naar het daadwerkelijke omzetverlies en de loonsom, om te bepalen wat de werkelijke hoogte is van de subsidie. Dit kan ertoe leiden dat de werkgever nog een restant aan subsidie ontvangt van het UWV of dat de werkgever een deel van het voorschot moet terugbetalen. Ook komt het voor dat werkgevers het volledige voorschot terugbetalen, bijvoorbeeld omdat zij meer omzet hebben gedraaid dan verwacht en daarmee niet meer in aanmerking komen voor de NOW. Het uitgangspunt van het terugvorderbeleid is dat UWV zich coulant opstelt met betrekking tot de terugbetalingen en zo veel mogelijk rekening houdt met de financiële mogelijkheden van de werkgever. De terugbetaling van een vordering – waar nooit rente over wordt gerekend – kan zo nodig over een langere periode worden uitgesmeerd. Werkgevers ontvangen in eerste instantie een brief met een standaard terugbetaaltermijn van zes weken. UWV biedt echter de mogelijkheid om de terugbetalingen over een langere periode te verdelen en er wordt op mijn verzoek een coulant terugbetalingsregime gehanteerd. Een werkgever kan in het geval van een terugbetaling telefonisch contact opnemen met UWV om een betalingsregeling van een jaar af te spreken. Als ook deze termijn tot problemen zou leiden bij de werkgever, kan samen met UWV worden bezien op welke termijn wel terugbetaald kan worden tot een maximum van vijf jaar. Werkgevers kunnen inmiddels ook online met UWV afspraken maken over een langere terugbetaaltermijn. Hiermee stelt UWV zich dus coulant op. Deze terugbetalingstermijnen zijn ruimer dan de termijnen die bij reguliere terugbetalingstrajecten worden gehanteerd door UWV. Dit geldt ook voor het niet rekenen van rente in vergelijking met de gebruikelijke systematiek.
Hoeveel procent van de ondernemers waarbij de NOW1-steun definitief is vastgesteld moet een bedrag terugbetalen, doordat de loonsom is gedaald ten opzichte van januari 2020?
In de Monitoringsbrief van 9 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het eerste beeld omtrent de vaststelling van de NOW1. Hierbij heb ik aangegeven dat gezien de grote variëteit in bedrijven en in de subsidiebedragen het niet goed te zeggen is of dit eerste beeld van de definitieve vaststellingen een representatief beeld geeft. Zodra er meer subsidies zijn vastgesteld kan een beter beeld gegeven worden over de terugbetalingen en de nabetalingen.
Tot en met 25 februari zijn er van de verzoeken tot vaststelling die zijn ingediend 41.439 verwerkt. Dit heeft geleid tot 13.550 nabetalingen voor een bedrag van 63,2 miljoen euro. Bij sommige bedrijven gaat het om grote bedragen, bij andere om kleinere. Daarnaast moet er in 24.031 gevallen NOW-subsidie worden terugbetaald voor een totaalbedrag van 366,2 miljoen euro. Bij ongeveer 80% van de terugvorderingen wordt het terugvorderingsbedrag voor het grootste gedeelte bepaald doordat het omzetverlies lager blijkt dan eerder door de werkgever was ingeschat. Bij ongeveer 20% van de terugvorderingen wordt het terugvorderingsbedrag voor het grootste gedeelte door een loonsomdaling bepaald. De overige 3.858 vaststellingsverzoeken waren op dat moment nog niet verwerkt. Uw Kamer ontvangt binnen enkele weken een nieuwe monitoringsbrief, met daarin nieuwe cijfers.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de bedragen die ondernemers terug moeten betalen en kunt u dit uitsplitsen naar bedrijven met minder dan 10, 10–25, 25–50, 51–150, 151–250 en meer dan 250 werknemers?
Onderstaand een overzicht van de aantallen nabetalingen en terugbetalingen en de (gemiddelde) hoogte hiervan, uitgesplitst naar het aantal medewerkers.
NOW1 Vaststellingen naar bedrijfsgrootte (12 maart 2021)
Aantal medewerkers
Aantal nabetalingen
Hoogte nabetaling
Gemiddelde hoogte nabetaling
Aantal terugbetalingen
Hoogte terugbetalingen
Gemiddelde hoogte terugbetalingen
<10
11.430
€ 33.524.312
€ 2.933
19.114
€ 99.180.701
€ 5.189
10 tot 25
1.606
€ 14.609.192
€ 9.096
3.603
€ 79.643.002
€ 22.105
25 tot 50
385
€ 6.053.368
€ 15.723
855
€ 53.018.211
€ 62.010
50 tot 150
102
€ 5.716.057
€ 56.040
370
€ 68.059.938
€ 183.946
150 tot 250
16
€ 1.357.547
€ 84.847
49
€ 21.117.853
€ 430.977
250 of meer
11
€ 1.979.989
€ 179.999
40
€ 45.186.431
€ 1.129.661
€ 4.667
€ 15.239
Hoeveel ondernemers hebben op dit moment bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van NOW1 en hoeveel van die bezwaren zijn toegewezen?
UWV heeft (stand 14 april) 1.938 bezwaren ontvangen, waarvan 1.359 bezwaren zijn afgehandeld en 579 bezwaren nog lopen. Van deze bezwaren is 24% gegrond verklaard, 51% ongegrond, 4% niet-ontvankelijk en in 21% van de gevallen volgde een intrekking van het bezwaar door de indiener.
Bent u bekend met de brief van 22 maart jl. over de «dilemma’s in de NOW» waarin wordt bericht dat u het UWV heeft gevraagd om bij de subsidievaststelling in bezwaar nadrukkelijk in ogenschouw te nemen of incidentele beloningen in de referentiemaand mogelijk hebben geleid tot een niet representatieve loonsom? Wat heeft dit appèl op het UWV concreet uitgewerkt in de praktijk, bijvoorbeeld op het aantal toegekende bezwaren en hoe wordt dit gemonitord?
Als de werkgever kan aantonen door middel van objectief verifieerbare gegevens uit de loonadministratie dat de loonkosten in de referentiemaand niet representatief waren, doordat er sprake was van het uitbetalen van bonussen, overuren, etc. dan kan UWV deze gelden uit de loonsom filteren. UWV kon dit binnen het vaststellingsproces al eerder voor de uitbetaling van vakantiegeld en een dertiende maand. Ondertussen kan UWV dit in bezwaar ook voor incidentele componenten zoals de uitbetaling van vakantiedagen en overuren of gratificaties en bonussen. Door deze componenten in bezwaar zoveel mogelijk uit de loonsom te filteren wordt getracht onterechte vertekeningen in de loonsom van de werkgever met gevolgen voor de hoogte van de NOW-subsidie zoveel mogelijk tegen te gaan. Een bezwaar van de werkgever blijft hiervoor echter wel noodzakelijk, omdat deze specifieke componenten niet in de automatische verwerking kunnen worden ingebouwd. Een dalende loonsom als gevolg van vertrek van een werknemer of bedrijfseconomisch ontslag zal als bezwaargrond doorgaans echter niet tot heroverweging kunnen leiden, omdat het de opzet is van de NOW om de loonsom en daarmee de werkgelegenheid zoveel mogelijk in stand te houden.
Tevens schrijft u in de genoemde brief van 22 maart jl. dat het UWV altijd zorgvuldig kijkt naar ingediende bezwaren om te bepalen of er ruimte is om de werkgever «binnen de geest van de regeling tegemoet te komen», wat houdt dit concreet in en hoe worden ondernemers hiermee tegemoet gekomen?
Zoals ik in eerdere brieven over de NOW heb aangegeven is er binnen de NOW-regeling maar zeer beperkt ruimte voor maatwerk. Dat komt door de grofmazigheid van de regeling, de snelheid waarmee de regeling tot stand is gekomen in het voorjaar van 2020, de grote aantallen werkgevers die gebruik maken van de regeling en de snelle uitbetaling van de voorschotten die noodzakelijk was om werkgevers snel te kunnen voorzien van steun. Voor het overgrote deel werkt deze grofmazigheid van de regeling goed, maar we hebben afgelopen jaar ook gezien dat er in bepaalde situaties niet de steun wordt gekregen die een werkgever wel mag verwachten. Individueel maatwerk zou de regeling voor UWV onuitvoerbaar maken. In bezwaar vindt echter een heroverweging plaats op basis van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld bij vraag 8 is toegelicht. Werkgevers ontvangen in eerste instantie dan minder subsidie dan waar de werkgever op had gerekend, maar in bezwaar kan daar op worden teruggekomen door in de geest van de regeling te handelen. In welke situaties dit het geval is, is altijd een individuele beoordeling die op grond van verifieerbare gegevens moet worden gebaseerd. Tegelijkertijd zijn er enkele patronen te zien op basis van de veelvoorkomende bezwaargronden die zijn aangedragen en waar de geest van de regeling een andere uitkomst rechtvaardigt. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de toezegging gedaan door de Minister-President aan de mevrouw van den Berg van de CDA-fractie tijdens het debat van 24 maart jl. om te kijken wat er verder mogelijk is om te doen voor bedrijven die te maken hebben met grote terugvorderingen als gevolg van de gekozen referentiemand in de NOW, waarin voor sommige werkgevers sprake is van incidenteel hogere beloningen.
Bij UWV is ondertussen flink opgeschaald in capaciteit bij de afdeling Bezwaar en Beroep om de bezwaren die voortkomen uit de NOW-regeling te kunnen behandelen. Dat neemt nog steeds niet weg dat het systeem onder druk kan komen te staan als de stroom aan bezwaren te groot wordt.
In de onderstaande (niet-limitatieve) situaties zal een bezwaar doorgaans gegrond worden verklaard, hoewel hier vooraf geen zekerheid over kan worden gegeven omdat iedere casus uniek is en in een bezwaarfase individueel beoordeeld zal moeten worden.
In de bijlage bij deze antwoorden stuur ik uw Kamer een aantal praktijkvoorbeelden waarbij voor deze voorbeelden inzichtelijk wordt gemaakt wanneer en waarom een bezwaar gegrond kan worden verklaard. Wat dat betreft zal ook handelen in de geest van de regeling in bepaalde situaties leiden tot het ongegrond verklaren van een ingediend bezwaar.
De voorbeelden in de bijlage zien voornamelijk op bezwaren met betrekking tot de loonsom. Ik wil er voor de volledigheid ook nog op wijzen dat, zoals ook aangegeven in antwoord 5, de meeste terugbetalingen binnen de NOW-regeling tot nu toe voortkomen uit een minder lage omzet dan ten tijde van de voorschotverlening door de werkgever was opgegeven. Oftewel het omzetverlies waar de hoogte van het in eerste instantie uitgekeerde voorschot op was gebaseerd, blijkt achteraf mee te vallen. Hoewel in een situatie van omzetverlies geen sprake kan zijn van goed nieuws, is het feit dat een werkgever ondanks de Coronacrisis toch meer omzet heeft gedraaid dan vooraf was ingeschat bij de aanvraag van de NOW positief te noemen. Daar hoort vervolgens dan wel een lagere NOW-subsidie bij, en dus een terugbetaling op basis van het te hoge voorschot: de werkgever heeft door de hoger dan verwachte omzet minder steun nodig gehad. Bezwaren die worden ingediend op basis van een terugbetaling die volgt uit een hogere omzet dan waarop het voorschot was gebaseerd zullen normaliter dus ook worden afgewezen.
Het bericht dat de startersregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) pas medio mei open zal gaan |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat er een grote groep ondernemers is die nu al bijna een jaar lang geen euro aan steun zoals TVL en Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) heeft ontvangen vanwege ontbrekende omzet in de referentieperiode terwijl ze al maanden gesloten zijn?
Ja, daar ben ik me van bewust.
Kunt u de situatie van deze ondernemers eens duiden?
Veel ondernemers in Nederland hebben het zwaar in de huidige crisis. Daarom doet het kabinet er alles aan om zoveel mogelijk ondernemers zo goed mogelijk te helpen met het steunpakket. Voor ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de NOW en de TVL is de huidige crisis nog moeilijker. Dit geldt soms ook voor ondernemers met ontbrekende omzet in de referentieperiode.
In het onderzoek dat ik op verzoek van uw Kamer heb gedaan1, komt ook naar voren dat deze ondernemers in meerderheid ook niet van andere steunmaatregelen gebruik (kunnen) maken. Hierdoor verslechtert hun liquiditeits- en solvabiliteitspositie in een hoger tempo in vergelijking met ondernemingen die wel gebruik kunnen maken van het steunpakket.
Om ervoor te zorgen dat subsidies snel kunnen worden uitbetaald, is gekozen voor generieke regelingen. Helaas betekent dit ook dat niet alle ondernemingen gebruik kunnen maken van het steun- en herstelpakket. Ik span mij continu in om zoveel mogelijk ondernemingen, zo goed mogelijk te kunnen helpen. Om de ondernemingen in deze moeilijke situatie alsnog te kunnen ondersteunen, heeft het kabinet in januari onder meer aangekondigd ook de startersregeling aan het steun- en herstelpakket toe te voegen2 daarnaast bekijk ik ook mogelijke oplossingen voor andere ondernemingen die door de referentiesystematiek van de TVL geen of geen representatieve subsidie ontvangen3.
Herinnert u zich de toezegging gedaan aan de Kamer dat de speciale TVL-regeling voor ondernemers die zijn ingeschreven tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020 open zou gaan in april of mei?
Ja, die herinner ik mij.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat deze groep nog nul euro aan steun heeft ontvangen, de uitvoering van deze regeling een topprioriteit zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van alle regelingen en wijzigingen van regelingen in het steunpakket hebben bij mij prioriteit. Er wordt door mijn ministerie en RVO.nl hard gewerkt om alle regelingen en de daarbij komende wijzigingen zo snel mogelijk te effectueren, zodat zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk hun tegemoetkoming kunnen ontvangen.
Overigens ontvangt een deel van de ondernemingen uit de doelgroep van de startersregeling wel TVL en NOW. Immers, bedrijven die gestart zijn voor 15 maart 2020 vallen binnen de doelgroep van de TVL en kunnen als zij aan de voorwaarden van de TVL voldoen al TVL aanvragen.
Wat is de reden dat de startersregeling niet begin april open gaat voor deze groep ondernemers die al meer dan een jaar wacht op steun?
Aan het begin van 2021 werd duidelijk dat de lockdown die in december was aangekondigd langer zou duren. Daarmee is ook het steunpakket fors uitgebreid, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 21 januari jl.4. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een groot aantal wijzigingen aan de bestaande regelingen moet worden doorgevoerd, gedurende de looptijd van de regeling. Dit is buitengewoon complex, vanwege de grote hoeveelheid wijzigingen en de aanpassingen in de systemen die dat vereist. Daarnaast is de startersregeling aangekondigd en ook de extra renteloze leningen via Qredits.5
Het uitwerken, voorbereiden en uitvoeren van al deze wijzigingen en regelingen kost tijd. De uitvoering van de al eerder opengestelde regelingen moet ook op hoge snelheid door blijven gaan. Dit proberen mijn ministerie en RVO.nl zo snel en zo goed mogelijk te realiseren. Daarbij kies ik ervoor om de regeling en de wijzigingen zo uit te voeren dat over het geheel genomen zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk subsidie ontvangen. Ik verwijs u graag naar de voortgangsrapportage die ik op 22 maart jl. naar uw Kamer heb verzonden voor een uitgebreide toelichting op de planning en het proces6. Er zit een grens aan wat mijn ministerie en RVO.nl kunnen leveren. Dat heeft te maken met de complexiteit van de regelingen, zowel in de vormgeving als de uitvoering van de regelingen.
De startersregeling is een extra regeling die naast de TVL komt te staan. Aangezien hierdoor een groep ondernemers zowel voor de TVL als voor de startersregeling in aanmerking kan komen vraagt dit om een goed onderbouwde regeling, die ook de goedkeuring van de Europese Commissie kan verkrijgen.
Wat heeft u gedaan om de uitvoering van deze regeling te versnellen?
Op het ministerie zijn meer mensen vrijgemaakt om aan de opzet van deze en andere regelingen te werken. RVO.nl schaalt continu op wat betreft menskracht en heeft ook voor deze regeling weer speciaal capaciteit vrijgemaakt7. Daarmee is al zoveel mogelijk versnelling gerealiseerd. Het aantrekken van nog meer personeel leidt niet per definitie tot verdere versnelling. Zoals in de beantwoording op vragen over de derde incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is aangegeven8, vraagt het ontwerpen en programmeren van de regeling om specialistische kennis. Te snelle opschaling van capaciteit kan ook leiden tot fouten in de uitvoering en dat wil ik voorkomen. Ik zoek daarom continu naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid.
Wat is er nodig om deze regeling eerder open te stellen dan medio mei?
Het is niet mogelijk om de regeling eerder open te stellen dan medio mei. De regeling is eerst ontworpen en vervolgens dient deze aan de Europese Commissie te worden voorgelegd. Het ontwerpen van een regeling kost tijd, aangezien het om een gedeeltelijk nieuwe en gedeeltelijk overlappende doelgroep gaat en daarmee de TVL niet één op één gekopieerd kan worden, ook al zal de regeling grote gelijkenissen hebben met de TVL.
Naast het ontwerpen van de regeling, dienen ook de systemen voor de uitvoering van de regeling gebouwd te worden. Dit kan pas op het moment dat er een duidelijk beeld is hoe de regeling vorm krijgt.
Daarnaast, zoals bij antwoord 5 aangegeven, zijn er veel wijzigingen en nieuwe regelingen tegelijk aangekondigd. Dit betekent niet dat alles ook tegelijk ontworpen, geïmplementeerd en uitgevoerd kan worden. Zie hiervoor ook de Voortgangsrapportage TVL die ik u recent heb toegestuurd9. Ik probeer zoveel mogelijk tegelijk uit te voeren en te versnellen, maar er zitten grenzen aan de specialistische capaciteit van mijn ministerie en van de uitvoering bij RVO.nl. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, leidt meer capaciteit niet altijd tot versnelling.
Klopt het dat er nog geen pre-notificatie naar de Europese Commissie is verstuurd voor deze startersregeling? Wat is hier de reden van?
De pre-notificatie is 25 maart jl. aan de Europese Commissie verzonden.
Wat is de reden dat de startersregeling niet het vierde kwartaal van 2020 gaat vergoeden? Bent u voornemens om dit toch wel te doen? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep van de startersregeling overlapt deels met de doelgroep van de reguliere TVL, namelijk de ondernemingen gestart vanaf 1 oktober 2019 tot en met 15 maart 2020. Een significante groep van die ondernemingen ontvangt reeds TVL. Met het uitbreiden van de doelgroep van de startersregeling naar ondernemingen gestart vanaf 1 oktober 2019, in plaats van de door het kabinet voorgestelde datum van 1 januari 2020, is de groep die uit beide regelingen subsidie zal ontvangen al vergroot. Daarmee is ook de groep die dubbel subsidie voor de vaste lasten gaat ontvangen ook significant groter geworden. In Q4 gaat dat om 2596 bedrijven die € 34 miljoen subsidie hebben ontvangen.
Ik vind het vergoeden van het vierde kwartaal van 2020, waarbij nog een keer al deze ondernemingen dubbele subsidie zouden ontvangen, niet verdedigbaar ten opzichte van andere ondernemingen, die slechts van één van de regelingen gebruik kunnen maken. Daarom ben ik ook niet voornemens de startersregeling ook het vierde kwartaal te laten vergoeden.
Heeft u juridisch advies ingewonnen over het besluit om het vierde kwartaal van 2020 voor startende ondernemers niet te vergoeden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, hoe verhoudt deze beslissing zich tot het gelijkheidsbeginsel waarbij de overheid ernaar moet streven om gelijke gevallen zo veel als mogelijk gelijk te behandelen?
Op mijn ministerie is de mogelijkheid om het vierde kwartaal van 2020 ook aan de startersregeling toe te voegen onderzocht. Echter, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, ontstaat er dan een grote overlap met de TVL. Dat is onwenselijk.
Met het steun- en herstelpakket en alle aanvullingen en wijzigingen die in de TVL zijn gedaan de afgelopen periode, probeert het kabinet zoveel mogelijk ondernemingen te ondersteunen in deze crisis. Echter, de grote hoeveelheid aanvragen en de snelheid waarmee de subsidie dient te worden uitgekeerd vragen om regelingen met een generiek karakter. Daarmee worden helaas niet altijd alle ondernemers geholpen en zullen er dus altijd ondernemingen blijven die niet of niet voldoende door de steunmaatregelen geholpen kunnen worden. Aan de andere kant zullen er ook ondernemingen zijn die meer subsidie ontvangen dan wenselijk. Alhoewel de eerste prioriteit van het kabinet is dat ondernemingen zo veel mogelijk geholpen worden, moet hier ook een balans in gevonden worden om te voorkomen dat ondernemingen in grote mate bevoordeeld worden ten opzichte van andere ondernemingen, mede om de rechtsgelijkheid zo goed mogelijk te borgen.
Kun u aangeven welk perspectief er kan worden geboden aan ondernemers die onder de startersregeling vallen, maar die nog geen geld hebben ontvangen?
Het kabinet doet haar uiterste best om alle ondernemers zo goed mogelijk te ondersteunen in deze crisis en daarbij ondernemers perspectief te kunnen bieden. Voor ondernemers die geen aanspraak kunnen maken op steun is het een moeilijke situatie. Het kabinet werkt echter aan zowel de startersregeling als een extra faciliteit via Qredits om startende ondernemers liquiditeit te bieden. Daarnaast krijgen veel ondernemers gestart tussen 1 oktober 2019 en 15 maart 2020 al subsidie uit de TVL, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
In de stand van zaken brief van 23 maart jl. staat een uitgebreide toelichting op het perspectief dat het kabinet voor ogen heeft voor de komende maanden10. Daar geeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder meer aan te verwachten dat in mei de piek van de derde golf achter ons ligt. Het kabinet zet ook in op het grootschalig inzetten van toegangstesten om weer meer mogelijk te maken. Hier zullen ook veel ondernemers van gaan profiteren.
Tot slot werkt het kabinet ook aan een brief over het economisch herstelbeleid, welke in het tweede kwartaal naar uw Kamer zal worden verzonden11.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor 1 april 2021 beantwoorden?
Nee.
Het bericht 'Faillissement van BOPEC kost overheid Bonaire € 300.000' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Faillissement van BOPEC kost overheid Bonaire € 300.000» van 21 maart 2021?1
Ja.
Is het u bekend of er overleg heeft plaatsgevonden tussen de curator en de vakbonden over de werknemers die in dienst blijven als «skeleton crew» om de potentiële veiligheidsrisico’s beheersbaar te houden? Is het naar uw mening wenselijk dat vakbonden betrokken worden bij de wijze waarop door de curator is besloten het personeel in zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, op voordracht van de Gezaghebber van Bonaire heeft er overleg tussen de curator, de general manager van Bopec en de vakbonden plaatsgevonden over de samenstelling van de zogenaamde «skeleton crew». De vakbonden hebben daarbij een lijst met 23 namen bij de curator aangeleverd. Over deze lijst is, nadat enkele aanpassingen waren doorgevoerd, op 15 maart 2021 overeenstemming bereikt met de vakbonden, de general manager van Bopec en de (toenmalige) bewindvoerder, ILT en RWS zijn hiermee in eerste instantie ook akkoord gegaan. Kort daarna bleken echter meerdere door de vakbonden aangedragen medewerkers op de lijst te staan die om verschillende redenen niet meer beschikbaar waren. Vanwege de feitelijke onuitvoerbaarheid van dit akkoord, heeft de curator vervolgens met de general manager van BOPEC en in afstemming met ILT en RWS een nieuwe gezamenlijke lijst vastgesteld waarop alleen medewerkers staan met de vereiste ervaring en kwalificaties waarvan vaststond dat zij ook daadwerkelijk beschikbaar en inzetbaar waren.
Wie is verantwoordelijk voor de selectie van het personeel dat in dienst blijft om de potentiële veiligheidsrisico’s beheersbaar te houden? Wie is verantwoordelijk voor de kwalificaties van het personeel dat verantwoordelijk is voor het beheersbaar houden van de potentiële risico’s?
Bij surseance van betaling dan wel faillissement is de bewindvoerder/curator primair verantwoordelijk voor de selectie en de kwalificaties van de medewerkers die deel uit maken van de skeleton crew. De bewindvoerder/curator heeft zijn beslissing genomen op voordracht van de general manager van BOPEC en na akkoord door de toezichthouders ILT en RWS. De rechter-commissaris in het faillissement van Bopec heeft ook de vereiste toestemming verleend aan de curator voor het voortzetten van de onderneming van Bopec in afgeslankte vorm, waarbij het de curator door de rechter-commissaris is toegestaan voornoemde werknemers van de nieuwe lijst in dienst te houden.
Is het juist dat er een getekend akkoord ligt tussen de vakbonden, de bewindvoerder en de BOPEC-directie als een van de voorwaarden voor het verlenen van een eventueel boedelkrediet? Zo ja, op welke wijze is dit akkoord nu betrokken bij de afwikkeling?
Zie antwoord vraag 2. Er lag op 15 maart 2021 een getekend akkoord tussen de bewindvoerder, de general manager van Bopec en de vakbonden. Dat akkoord is echter komen te vervallen nadat was gebleken dat dit onuitvoerbaar was doordat verschillende personeelsleden niet meer beschikbaar waren. Genoemd akkoord was overigens geen voorwaarde voor het verlenen van de bijdrage.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor de potentiële veiligheidsrisico’s in het geval van een private onderneming? En waarom?
De verantwoordelijkheid voor veiligheidsrisico’s ligt te allen tijde bij de vergunninghouder, in dit geval BOPEC. Na het uitspreken van het faillissement is deze verantwoordelijkheid overgegaan op de curator. ILT en RWS houden toezicht op de naleving van de vergunningvoorschriften.
Is het mogelijk dat het kabinetsbeleid (indirect) heeft bijgedragen aan het uiteindelijke faillissement van BOPEC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de gevolgen van het faillissement op te vangen?
Sinds medio 2019 liggen alle commerciële activiteiten van BOPEC stil als gevolg van onder andere internationale sancties tegen het moederbedrijf van BOPEC, Petróleos de Venezuela, S.A. (PdVSA). De ernstige financiële problemen bij Bopec spelen al langer en hebben ook al voor medio 2019 geleid tot ernstig achterstallig onderhoud. Daardoor moest BOPEC steeds meer opslagtanks buiten gebruik stellen en is in 2019 een verbod opgelegd voor het gebruik van beide steigers. De op 9 maart 2021 verleende surseance van betaling en het op 18 maart 2021 uitgesproken faillissement van BOPEC zijn uiteindelijk veroorzaakt door een ernstig tekort aan liquide middelen en het daardoor niet meer betalen van het personeel en een reeks aan andere (preferente) schuldeisers en was geen gevolg van kabinetsbeleid.
Is overwogen om vanuit de rijksoverheid een regeling te treffen voor de loondoorbetaling van het personeel dat ingezet wordt om de potentiële veiligheidsrisico’s te beheersen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom eist men dan nu van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) een boedelkrediet?
Op 9 maart 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorlopige surseance van betaling verleend aan BOPEC. BOPEC is vervolgens op 18 maart 2021 failliet verklaard. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel van het bedrijf. Nadat in eerste instantie door de bewindvoerder, later de curator, was geconstateerd dat BOPEC niet over liquide middelen beschikte om de hoogstnoodzakelijk operationele kosten te betalen heeft de bewindvoerder op 11 maart 2021 een verzoek om een bijdrage bij het Openbaar Lichaam Bonaire ingediend. Het OLB heeft inmiddels een bijdrage van 250.000 dollar toegezegd. Deze bijdrage wordt in twee tranches uitgekeerd; de eerste tranche van USD 125.000 is reeds uitbetaald. De skeleton crew, het personeel dat wordt ingezet om de veiligheidsrisico’s te beheersen, wordt door de curator betaald uit de bijdrage. De bijdrage heeft binnen het faillissement een preferente status als boedelschuld en zal naar verwachting van de curator volledig worden terugbetaald aan het OLB.
Zijn er andere alternatieve regelingen overwogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
BOPEC heeft op 8 maart 2021 zelf een verzoek tot surseance van betaling bij het gerecht ingediend en deze surseance van betaling is op 9 maart 2021 door het gerecht verleend.
Na constatering door de bewindvoerder dat Bopec geen voldoende beschikbare liquiditeit had om aan haar lopende verplichtingen te kunnen voldoen, is op verzoek van de bewindvoerder de voorlopige surseance van betaling ingetrokken en is BOPEC door het gerecht in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 18 maart 2021 door het gerecht uitgesproken.
Bent u bereid om de haalbaarheid van een doorstart te onderzoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een participatiebedrijf waarin zowel de rijksoverheid als het OLB deelnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek starten? Zo nee, waarom niet?
De curator heeft de mogelijkheden van een doorstart van BOPEC in onderzoek.
In hoeverre is het verzoek van de curator tot het verstrekken van een boedelkrediet door het Bestuurscollege strijdig (of in overeenstemming) met de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in het bijzonder met artikel 11?
De Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet FinBES) staat de inzet door het OLB van de post onvoorzien voor de operationele en boedelkosten van BOPEC, zoals genoemd in artikel 13, niet in de weg. Deze post is immers een voorziening voor het doen van noodzakelijke uitgaven die niet op de oorspronkelijke begroting waren geraamd. Het OLB heeft besloten om een bijdrage te verstrekken, gelet op de acute situatie en het belang van de openbare orde en veiligheid, waarbij beoogd is dat de middelen vanuit de boedel op een later moment terugvloeien. Daarbij geldt dat, ingeval in de toekomst nog andere uitgaven voor BOPEC nodig zullen zijn, de geëigende weg het specifiek opnemen van deze uitgaven in de begroting is. Dit dient plaats te vinden via een begrotingswijziging waarmee de eilandsraad heeft ingestemd.
Het bericht 'TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Veiligheidsregio Drenthe tot 1 juni 2021 geen ruimte ziet voor grote evenementen in Drenthe?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze datum zich tot de datum 1 juli 2021, de ingangsdatum van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19? Is de datum 1 juli 2021 in beton gegoten?
Als de Veiligheidsregio Drenthe vanaf 1 juni evenementen toestaat, kunnen deze evenementen vallen onder de Tijdelijke subsidieregeling evenementen Covid-19 vanaf 1 juli, mits zij voldoen aan de voorwaarden. De regeling zal betrekking hebben op de periode 1 juli–31 december 2021.
Wat betekent dit voor evenementen als Pinkpop in Landgraaf, Concert At Sea in Ouddorp en de TT in Assen, die vooralsnog vóór 1 juli 2021 gepland staan?
Evenementen die voor 1 juli staan gepland kunnen worden verplaatst naar een datum binnen de periode 1 juli–31 december, mits dat in de lokale agenda past en er een vergunning verleend wordt. Wanneer evenementen binnen deze periode door de rijksoverheid verboden worden, dan kunnen de organisatoren van deze evenementen eventueel gebruik maken van de regeling (als ze voldoen aan de voorwaarden van de regeling).
Acht u evenementen vóór 1 juli 2021 per definitie uitgesloten, ook wanneer de epidemiologische situatie in een veiligheidsregio dat zou toestaan?
In het openingsplan gepresenteerd tijdens de persconferentie op 13 april staat dat per 16 juni evenementen weer worden toegestaan, onder voorwaarden. Het hangt af van het epidemiologisch beeld of en onder welke voorwaarden dit zal gaan plaatsvinden.
In hoeverre heeft voor het bepalen van de data in de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 overleg en afstemming plaatsgevonden met zowel de evenementenbranche als de verschillende veiligheidsregio’s?
De regeling is in nauw overleg met de evenementensector tot stand gekomen. Over uitvoeringsaspecten als vergunningverlening, veiligheid en handhaving heeft het kabinet de veiligheidsregio’s en de VNG benaderd.
Wat zou u de organisatoren van eerdergenoemde evenementen op dit moment adviseren te doen?
Zie antwoord op vraag 4: verplaatsing van een eerder gepland evenement naar een datum binnen de genoemde periode is mogelijk. Ook in de overleggen met de sector heeft het kabinet deze boodschap overgebracht.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
De productie van zonnepanelen met Oeigoerse dwangarbeid. |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de New York Times dat de American Federation of Labourunions (AFL) de regering van president Biden oproept om de import van zonnepanelen gemaakt met Oeigoerse dwangarbeid aan banden te leggen?1
Ja. Vooropgesteld staat dat het kabinet niet over gegevens beschikt in hoeverre de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.
Heeft u inzicht in de verbondenheid van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt met de dwangarbeid en onderdrukking van de Oeigoeren in China? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te laten doen?
Uit onderzoek van DNE Research blijkt dat 86 procent van de importwaarde van zonnepanelen in de Rotterdamse haven in 2020 uit China kwam. Een deel daarvan wordt geïmporteerd in Nederland en een deel wordt doorgevoerd naar andere Europese landen. Volgens mediaberichten kwam in 2020 circa 75 procent van de wereldproductie aan polysilicium uit China2. Van de totale Chinese productie kwam ongeveer 237.000 MT uit de Xinjiang regio. Dit betreft 52 procent van de totale Chinese productie en 42 procent van de productie wereldwijd.3
De brancheorganisatie Holland Solar, die de Nederlandse zonne-energiesector vertegenwoordigt, meldt in een persbericht dat het lastig te bewijzen is dat er geen sprake is van dwangarbeid in hun ketens en dat het eveneens lastig is om te bepalen waar het silicium in een bepaald product vandaan komt4. Het is echter aannemelijk dat de Nederlandse situatie ongeveer overeenkomt met de wereldwijde markt. Het rapport van Horizon Advisory waarover in de internationale en Nederlandse media wordt bericht, stelt dat er data zijn die de polysiliciumproductie en -verwerking in Xinjiang linken aan dwangarbeid. De bevindingen in het rapport zijn bedoeld als waarschuwingssignaal: samengebrachte data ondersteunen het vermoeden dat er dwangarbeid in de ketens van zonnepanelen plaatsvindt. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Zoals uit de berichtgeving van Volkskrant en Trouw van 17 mei jl. blijkt, verscheen half mei het rapport «In Broad Daylight»5. Het kabinet neemt deze onderzoeksbevindingen uiteraard, waar relevant, mee in verdere stappen.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector zelf om niet alleen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, maar ook te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen in lijn met de OESO-richtlijnen. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen.
Kunt u aangeven wat u doet om toezicht te houden op het naleven van de mensenrechten in de productieketens van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt? Vind u dat dat voldoende is?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt. Wel verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt in dat bedrijven in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s voor mens en milieu, en hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken, de aanpak hiervan te monitoren en hier verantwoording over af te leggen.
Ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluaties gebleken dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) IMVO-beleid voorgesteld dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatwerk wordt geleverd en dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). In de mix worden nieuwe instrumenten gecombineerd met reeds bestaande instrumenten, die op basis van evaluaties worden verstevigd. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Over de vorderingen heb ik op 11 februari 2021 aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
Onlangs hebben 175 grote bedrijven uit de internationale zonnesector, waaronder een aantal van de bedrijven die in het artikel van het FD worden genoemd, een verklaring getekend waarmee zij zich tegen dwangarbeid keren en zich eraan committeren om hun ketens vrij te maken van dwangarbeid6. Hiertoe ondersteunen zij de ontwikkeling van een door de industrie geleid traceerbaarheidsprotocol voor de toeleveringsketen van zonnepanelen.
Bent u bereid om het gesprek dat u de Kamer beloofd heeft aan te gaan met de textielindustrie over hun productieketens en de verbondenheid met de mensenrechtenschendingen van de Oeigoeren, breder te voeren, ook met bedrijven die actief zijn binnen de energietransitie?
Op 12 januari jl. heb ik contact gehad met VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat die informatie ook proactief gedeeld wordt met de relevante achterban van VNO-NCW. Er werd afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een online bijeenkomst over dit onderwerp zou organiseren voor Nederlandse bedrijven die actief zijn in China, zowel in de textielindustrie als in andere sectoren zoals de energiesector. Deze bijeenkomst heeft 19 april plaatsgevonden. Tijdens deze digitale bijeenkomst hebben verschillende experts bedrijven geïnformeerd over de situatie in de regio, het proces van gepaste zorgvuldigheid, en de IMVO-risico’s rondom zakendoen in Xinjiang. Aan de bijeenkomst namen ongeveer honderd vertegenwoordigers van verschillende sectoren, waaronder een brancheorganisatie en meerdere bedrijven uit de zonne-energiesector zoals Holland Solar, SolarProf, Naga Solar, IBC Solar, van het Nederlandse bedrijfsleven deel. De branchevereniging Holland Solar heeft aangegeven samen met de SER de mogelijkheden te zullen onderzoeken voor hun leden om toe te treden tot het IMVO-convenant voor hernieuwbare energie. Tevens zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken nader in contact treden met de zonne-energiesector over de zorgen die het kabinet en de sector hebben over dwangarbeid naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Daarbij zullen de verantwoordelijkheden van de sector worden benadrukt, en de wijze waarop de overheid de sector kan bijstaan.
Bent u bekend met de hoeveelheid Nederlandse subsidie die is besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met behulp van Oeigoerse dwangarbeid? Kunt u uitsluiten dat hier subsidie aan is besteed? Hoe kunt u zorgdragen dat in de toekomst geen Nederlandse subsidie wordt besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met Oeigoerse dwangarbeid? Bent u bereid om zorg te dragen dat er geen subsidies meer verstrekt worden aan de toepassing van zonnepanelen die gemaakt zijn met dwangarbeid van Oeigoeren?
Het kabinet heeft geen zicht op de hoeveelheid subsidie verstrekt aan zonnepanelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid. In Nederland ontvangen vrijwel alle zonnepanelen in zonneparken én op daken direct of indirect subsidie. In 2019 betrof dit middels de salderingsregeling circa 253 miljoen euro, vanuit de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) circa 140 miljoen euro aan uitgekeerde subsidie, vanuit de Energie Investeringsaftrek (EIA) circa 62 miljoen euro. Holland Solar geeft in zijn persbericht aan dat het lastig te bepalen is waar het polysilicium in zonnepanelen vandaan komt. Hoewel de productie van de zonnepanelen zelf regelmatig wordt gecontroleerd door leden van Holland Solar, is de productieketen van polysilicium minder transparant en de herkomst van deze grondstof dus moeilijk te controleren. Het Ministerie van Economische Zaken wint bij het uitgeven van subsidie geen informatie in over het merk van de zonnepanelen waarvoor subsidie wordt verleend. Deze informatie zou echter geen gedetailleerd inzicht geven in de herkomst van het polysilicium dat in de panelen is verwerkt. Zodoende is niet uit te sluiten dat er subsidie is besteed aan panelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid.
Gelet op het grote aandeel van polysilicium uit China in de wereldmarkt en de intransparantie van de ketens van zonnepanelen, zou het uitsluiten van subsidiering voor zonnepanelen waarbij mogelijk in de keten sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid neerkomen op het geheel stopzetten van subsidieregelingen voor zon-PV waaronder de salderingsregeling en de SDE++. Dit zou er toe leiden dat de uitrol van zonne-energie in Nederland tot stilstand komt. De Staatssecretaris van EZK is wel bezig om uit te zoeken hoe IMVO in EZK-instrumenten kan worden ingevoegd. Een eerste stap die hierin is gezet is om bij alle EZK-instrumenten de link naar de IMVO pagina van RVO toe te voegen om verdere bekendheid van de OESO-richtlijnen te bevorderen.
Hoe verhoudt de dwangarbeid van Oeigoeren in de ketens van zonnepanelen zich tot de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)? Hebben de Nederlandse bedrijven die actief zijn in de energie-transitie, specifiek zonnepanelen, de OESO-richtlijnen onderschreven? Bent u bereid om bedrijven te houden aan de OESO-richtlijnen? Hoe gaat u dit vormgeven?
In de OESO-richtlijnen staat een aantal aanbevelingen voor bedrijven met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Zo bevelen de richtlijnen ondernemingen aan om, binnen het kader van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de heersende gebruiken op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling en de van toepassing zijnde internationale arbeidsnormen, bij te dragen aan de afschaffing van elke vorm van gedwongen arbeid of dwangarbeid en adequate stappen te ondernemen opdat gedwongen arbeid of dwangarbeid niet voorkomt in hun activiteiten. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. Wanneer deze ketenpartner echter een cruciale zakelijke relatie betreft dan kan beëindiging wellicht niet haalbaar zijn. Een relatie kan als cruciaal worden aangemerkt wanneer deze een product of dienst levert die essentieel is voor de activiteiten van de onderneming en waarvoor geen redelijke alternatieve bron bestaat. In dit soort gevallen wordt de onderneming geadviseerd de situatie intern te rapporteren, de zakelijke relatie te blijven monitoren en haar beslissing om de zakelijke relatie voort te zetten te herzien zodra de omstandigheden veranderen of in het kader van een langetermijnstrategie om systematisch te reageren op alle negatieve gevolgen.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen onderschrijven, maar houdt geen overzicht bij van bedrijven die de OESO-richtlijnen hebben onderschreven. Als bedrijven aanspraak maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij internationaal ondernemen, moeten zij laten zien dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Doelstelling van het kabinet is dat uiterlijk per 2023 90 procent van alle grote bedrijven kan aangeven zich aan de OESO-richtlijnen te houden (90 procent-doelstelling) en dat ook openbaar bekend maakt, bijvoorbeeld in zijn jaarverslag of op zijn website. Ook een aantal energiebedrijven valt binnen deze categorie. Tot en met 2023 zal de overheid om het jaar controleren hoeveel van de geïdentificeerde grote bedrijven de OESO-richtlijnen hebben onderschreven en dat bekend hebben gemaakt. Bovendien zet het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, als onderdeel van nieuw beleid in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Het bericht 'Grootontvangers van loonsteun in Nederland keren in het buitenland winst uit' |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grootontvangers van loonsteun in Nederland keren in het buitenland winst uit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er bedrijven zijn die miljoenen winst uitkeren aan hun aandeelhouders, terwijl zij ook steun van de overheid ontvangen? Hadden de miljoenen die nu aan aandeelhouders worden uitgekeerd niet ook gebruikt kunnen worden om lonen van werknemers door te betalen?
Het primaire doel van de NOW is om zoveel mogelijk banen te behouden. In de totstandkoming van de NOW-regelingen is telkens de afweging gemaakt om werkgelegenheid in Nederland te beschermen. Vanaf de invoering van de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen. Dit geldt ook voor internationale bedrijven/multinationals die gebruik maken van de NOW.
Hiermee wordt voorkomen dat subsidiegeld vanuit de Nederlandse overheid wordt aangewend voor het uitkeren van bonussen en dividend. Deze voorwaarden zien niet op de bedrijfsonderdelen van (internationale) concerns die niet in Nederland zijn gevestigd en/of geen werknemers in dienst hebben met Nederlands sociaal verzekeringsloon (SV-loon). Deze bedrijfsonderdelen hebben geen werknemers die ze in Nederland verlonen en kunnen derhalve geen gebruik maken van de NOW. Om die reden zijn ze ook niet gehouden aan dit verbod.
Bij een NOW-aanvraag op werkmaatschappijniveau, wanneer een concern minder dan 20% omzetdaling heeft ten opzichte van 2019 maar een werkmaatschappij binnen het concern wél meer dan 20% omzetdaling heeft, zijn er aanvullende voorwaarden en geldt er een breder verbod. De gehele groep waarvan de werkmaatschappij onderdeel uitmaakt, mag in dat geval geen dividend uitkeren. Dit geldt ook voor de internationale bedrijfsonderdelen van de groep en groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod ziet toe op de Raad van Bestuur, directie van het concern/groep en de aanvragende rechtspersoon of vennootschap zelf, maar niet op andere bedrijfsonderdelen die zelf geen NOW-aanvraag hebben ingediend. Het inkopen van eigen aandelen is ook voor de gehele groep niet toegestaan.
Het verbod geldt voor de NOW1 (enkel bij aanvraag op werkmaatschappijniveau), NOW2 en NOW3.1 (derde tranche) over 2020 en voor de NOW3.2 (vierde tranche), NOW3.3 (vijfde tranche) en NOW4 over 2021.
Om invulling te geven aan de recente motie van Ploumen c.s. m.b.t. voorwaarden NOW bonussen- en dividendverbod multinationals, ben ik voornemens om in de NOW4 een aanvullende voorwaarde omtrent het bonus- en dividendverbod op te nemen waardoor de werkgever een ondertekende overeenkomst met de werknemersvertegenwoordiging dient te sluiten over het uitkeren van bonussen- en dividend. Hierover heb ik u in een aparte brief geïnformeerd.
Hebt u er na het zien van deze jaarverslagen spijt van dat u toch geen verbod hebt ingesteld op het uitkeren van winsten door buitenlandse moederbedrijven? Vindt u dit nog steeds een uitlegbare maatregel?
De NOW-regeling is in maart 2020 onder grote tijdsdruk opgezet. De focus lag daarbij op snelle financiële ondersteuning van werkgevers die werden geconfronteerd met een verplichte sluiting door de eerste lockdown. Het bonus- en dividendverbod heeft later de benodigde aandacht gekregen en is toen, mede op verzoek van de Kamer, volgens de huidige opzet vormgegeven vanaf de NOW2. Specifiek met betrekking tot uitkeren van bonussen: Met de NOW financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van ondernemers. We doen dit vanwege de ongekende crisis en de daarop, door de overheid, opgelegde maatregelen met als doel om de werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Ik vind het onwenselijk dat wanneer er door deze steun financiële ruimte ontstaat bij werkgevers die wordt benut om bonussen uit te keren aan directie en bestuur, winstuitkeringen uit te betalen of eigen aandelen in te kopen. Echter ontbreken in de NOW1 nog de voorwaarden bij een reguliere aanvraag waarmee de uitkering van bonussen en dividend kan worden voorkomen. Het uitbreiden en dus verzwaren van de voorwaarden met terugwerkende kracht voor de NOW1 is echter niet mogelijk.
Bent u hierover in gesprek met de betreffende bedrijven? Zo ja, wat is de reactie van deze bedrijven? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover te informeren?
Nee, ik ben niet in gesprek gegaan met deze bedrijven. Zoals bij het antwoord van vraag 1 toegelicht, is het bonus- en dividendverbod zorgvuldig tot stand gekomen. Ik heb daarbij bewust een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en die oproep heb ik ook meerdere keren herhaald. Zolang bedrijven zich aan alle voorwaarden van de NOW houden, zie ik geen aanleiding om het gesprek aan te gaan. Wel heb ik met de sociale partners gesproken over het uitkeren van bonussen en dividend. Mede naar aanleiding daarvan ben ik voornemens om de voorwaarden voor de NOW 4 aan te passen.
Waar is de inschatting dat een verbod op winstuitkeringen voor moederbedrijven leidt tot verlies van banen op gebaseerd? Welke onderbouwing is daarvoor? Zijn er voorbeelden van?
Als concerns/moedermaatschappijen geen dividend zouden mogen uitkeren, waren er signalen dat zij geen NOW steun aan zouden vragen. Dit zou een negatief effect hebben op de werkgelegenheid, wat het doel is van de regeling. Het risico bestond en bestaat dat buitenlandse moederbedrijven door deze eis sneller Nederlandse banen verloren zouden laten gaan. De werkmaatschappijenregeling, waarbij op werkmaatschappijniveau een aanvraag wordt gedaan als het concern geen 20% omzetverlies heeft, kent echter wel een ruim dividendverbod, namelijk ook voor de moedermaatschappij, ongeacht de plaats van vestiging.
Klopt het dat in Duitsland wel een vergelijkbare voorwaarde is ingesteld? Wat zijn daar de gevolgen? Waarom is daar geen angst voor het verlies van banen?
Navraag bij de Duitse collega’s leert dat een dergelijke voorwaarde niet bestaat en er ook geen intenties zijn om dit alsnog in te voeren.
In hoeverre is er door het toelaten van dividenduitkeringen van de moedermaatschappij een ongelijk speelveld tussen volledig Nederlandse bedrijven die aan de Nederlandse voorwaarden zijn verbonden (na loonsteun vanaf mei) en Nederlandse dochters die dat niet zijn? Is dat niet onwenselijk? In hoeverre is dit eerder meegenomen in de besluitvorming en geeft deze nieuwe informatie aanleiding om dit te heroverwegen?
In de NOW is geregeld dat het verbod op dividend, winstuitkering, bonussen en inkoop eigen aandelen alleen geldt voor de aanvragende rechtspersoon of natuurlijke persoon (ongeacht vestigingsplaats) over 2020 (en over 2021 voor de 4e en 5e tranche van de NOW3 én de NOW4). Hierdoor is het verbod alleen van toepassing op een moedermaatschappij als deze zelf NOW-subsidie aanvraagt. Op deze manier wordt voorkomen dat buitenlandse concerns voordeliger worden behandeld dan binnenlandse concerns.
Het nadeel van deze aanpak was en is dat er verschillende manieren blijven waarop een concern/moedermaatschappij geld kan onttrekken uit de onderneming, bijvoorbeeld via leningen, schulden en andere transferpricingberekeningen. Het concern/de moedermaatschappij kan vervolgens dividend uitkeren. Het effect van het verbod is daarmee minder zeker. Toch is er voor dit beleid gekozen omdat er veel multinationals slechts een tak in Nederland gevestigd hebben. Voor de verwachte gevolgen om voor deze concerns/
moedermaatschappijen tóch een bonus- & dividendverbod in te stellen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat grootontvangers van loonsteun in Nederland winst in het buitenland uitkeren |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grootontvangers van loonsteun in Nederland keren in het buitenland winst uit» van 19 maart 2021?1
Het primaire doel van de NOW is om zoveel mogelijk banen te behouden. In de totstandkomingen van de NOW-regelingen is telkens de afweging gemaakt hoe werkgelegenheid in Nederland het beste te beschermen. In die afweging speelt ook mee dat het onwenselijk is en onrechtvaardig voelt als bedrijven ondanks het beroep op noodsteun toch bonus en dividend uitkeren. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen is een uitkeerverbod van bonus en dividend ingevoerd voor aanvragers van de NOW. In de NOW 2 mogen aanvragers van NOW geen bonus en dividend uitkeren. Dat geldt ook voor dochters van buitenlandse concerns die NOW aanvragen en daarmee lonen in Nederland doorbetalen. Bij de NOW 1 geldt het verbod niet voor aanvragen waarbij de omzetdaling op concernniveau is berekend, omdat het verbod niet direct bij de totstandkoming van de NOW als voorwaarde is gesteld en het niet mogelijk was om dit verbod met terugwerkende kracht in te voeren. Omdat de mogelijkheid tot een aanvraag op werkmaatschappijniveau in mei 2020 is geïntroduceerd, kon vanaf NOW 2 het verbod wel geïntroduceerd worden.
Er is voor gekozen om internationale moeders niet te verbieden om bonus of dividend in een ander land uit kunnen keren als deze entiteit zelf geen NOW heeft aangevraagd. Dit is ook uiteengezet in de toelichting op de NOW 2 regeling.2 Enerzijds lopen we hiermee tegen de grenzen van onze jurisdictie aan, omdat deze bedrijven zich buiten onze invloedssfeer en buiten ons zicht bevinden. Anderzijds was het risico dat door deze eis Nederlandse banen verloren zouden laten gaan, te groot.
Onderstaand is per regeling toegelicht hoe het bonus- en dividendverbod is vormgegeven:
Het betreft het uitkeren van dividend en bonus over 2020 waarover in de regel in de jaarvergadering van 2021 wordt beslist.
In de bovenstaande alinea heb ik toegelicht waarom voor deze aanvragen het verbod niet geldt.
Het bonus- en dividendverbod geldt ook voor de bedrijfsonderdelen die niet zelf aanvragen en ook voor de bedrijfsonderdelen die geen SV-loon in Nederland hebben. De gedachte hierachter is dat wanneer een werkmaatschappij NOW nodig heeft terwijl de rest van het concern nog wel goed genoeg draait, het bedrijf zelf eerst de verliezen van de werkmaatschappij(en) dient op te vangen en dus vanuit die maatschappelijke verantwoordelijkheid geen dividend uitkeert. Het bonusverbod ziet specifiek op het bestuur of de directie van de moedermaatschappij/groepshoofd en de aanvragende werkmaatschappij(en). Het inkopen van eigen aandelen is ook voor de gehele groep niet toegestaan.
Voor NOW2 en NOW3 geldt:
Het betreft voor NOW 2 en NOW 3.1 het uitkeren van dividend en bonus over 2020 waarover in de regel in de jaarvergadering van 2021 wordt beslist.
Voor NOW 3.2 en 3.3 betreft het uitkeren van dividend en bonus over 2021 waarover in de regel in de jaarvergadering van 2022 wordt beslist.
De aanvragende entiteit keert geen bonussen uit aan de directie/ het bestuur en ook niet aan de directie/het bestuur van het concern. Het dividendverbod geldt voor aandeelhouders van de aanvragende entiteit. Ook mag de entiteit geen eigen aandelen inkopen. Als een Nederlands bedrijf onderdeel uitmaakt van een (buitenlands) concern mag er ook geen bonus of dividend aan het moederbedrijf worden uitgekeerd. Voor bedrijfsonderdelen die zelf geen NOW-subsidie aanvragen geldt het verbod niet, ook niet voor een (buitenlandse) moeder die geen aanvraag doet (omdat ze bijvoorbeeld geen Nederlands SV-loon hebben).
Idem aan NOW 1.
Kunt u een overzicht geven van bedrijven die noodsteun hebben ontvangen in 2020 of 2021 waarvan het moederbedrijf dividend of bonus heeft uitgekeerd in 2020 of van plan is dat in 2021 te doen? Kunt u dit bij deze bedrijven nagaan?
Dergelijke gegevens kan ik u niet geven. Bij aanvragen voor de NOW waarbij moederbedrijven bonus of dividend mogen uitkeren, wordt niet bijgehouden of het moederbedrijf dit al dan niet doet.
Dit is anders bij bedrijven waarbij vanwege een aanvraag op werkmaatschappij-niveau het dividendverbod ook geldt voor de moederbedrijven. Echter kan pas na afloop van de sluiting van de relevante vaststellingsloketten voor de definitieve berekening in kaart worden gebracht welke bedrijven daadwerkelijk noodsteun hebben ontvangen. Het is pas op dat moment mogelijk om te achterhalen bij welke bedrijven de tegemoetkoming op nihil is gesteld vanwege de overtreding van het verbod, aangezien het gegevens over de gehele jaren 2020 en 2021 betreft.
Wat is het totaalbedrag dat deze bedrijven aan bonus hebben verstrekt aan de top van de onderneming in 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het totaalbedrag dat deze bedrijven aan dividend hebben verstrekt in 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel ontslagen zijn er bij deze bedrijven in Nederland gevallen na het schrappen van de ontslagboete? Vallen deze cijfers te rijmen met de oorspronkelijke reden om geen verbod op dividend en bonus in te stellen, namelijk het behoud van Nederlandse werkgelegenheid?
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat er geen sprake is van een boete binnen de NOW-regeling, maar een correctie van de loonsom als gevolg van ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen.
Het aantal ontslagen is niet bekend. Dit heeft twee redenen:
Een afgenomen aantal werknemers geeft geen inzicht in de achterliggende oorzaak. De vermindering kan voortkomen uit ontslag, maar kan ook ontstaan door natuurlijk verloop of een baanwisseling op initiatief van de werknemer.
Binnen de NOW-regeling bestaat geen doelbinding voor deze gegevens. Met andere woorden: deze gegevens zijn niet noodzakelijk om de NOW-regeling op correcte wijze uit te kunnen voeren en daardoor ook niet toegankelijk in het kader van privacywetgeving.
Bent u nadat de cijfers over dividend en bonussen van de moederbedrijven over 2020 bekend werden in gesprek gegaan met de dochterbedrijven over de wenselijkheid hiervan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet in gesprek gegaan met de dochterbedrijven. Zoals bij het antwoord van vraag 1 toegelicht, is het bonus- en dividendverbod zorgvuldig tot stand gekomen. Ik heb daarbij bewust een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en die oproep heb ik ook meerdere keren herhaald.
Blijft u na het zien van deze cijfers nog steeds van mening dat een verbod op het verstrekken van bonussen en dividend door het moederbedrijf, wanneer deze noodsteun krijgen vanwege de Nederlandse werkgelegenheid, onwenselijk is?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat Nederlands belastinggeld er uiteindelijk aan bijdraagt dat dividendhouders en mensen aan de top van een moederbedrijf zichzelf kunnen verrijken?
De NOW-regeling heeft tot doel om tijdens de huidige pandemie zoveel mogelijk banen in Nederland te behouden. Dit weegt dusdanig zwaar dat dit in de zorgvuldige totstandkoming van dit verbod opweegt tegen het gevolg dat moederbedrijven binnen de geldende regels mogelijk dividend uitkeren.
Hoe baggeraars zich verweren tegen Chinese concurrentie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Baggeraars verweren zich tegen valse concurrentie uit China»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitlatingen zoals gedaan in het artikel?
Nederlandse bedrijven in de baggersector kunnen inderdaad oneerlijke concurrentie ondervinden wanneer zij internationaal ondernemen. Ook is er een gebrek aan wederkerigheid voor EU-bedrijven op de Chinese markt voor overheidsaanbestedingen. De oneerlijke concurrentie is ook onderwerp van gesprek geweest in overleggen tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de baggersector. Daarnaast heeft Nederland tijdens de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 22 maart jl. aandacht gevraagd voor het ongelijke speelveld in de baggersector.
Klopt het dat Chinese baggeraars zich inschrijven op projecten in Europa terwijl Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese markt?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector inderdaad signalen van inschrijvingen van Chinese baggeraars op Europese projecten. Daarnaast zijn er signalen dat Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese aanbestedingsmarkt of worden uitgesloten van Chinese aanbestedingen.
Kunt u aangeven hoe vaak Chinese baggeraars zich tot nu toe hebben ingeschreven in Europese projecten en hoe vaak Europese baggeraars zich hebben ingeschreven in Chinese projecten?
We beschikken niet over specifieke cijfers over het aantal inschrijvingen. Het aantal Chinese baggeraars dat zich inschrijft op Europese aanbestedingen lijkt nog beperkt. Wel gaf de sector in de gevoerde gesprekken aan dat Chinese baggeraars in toenemende mate meedingen naar Europese opdrachten.
Kunt u aangeven welke Europese regelgeving hier van toepassing is?
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bepalen het regelgevend kader voor aanbestedende diensten van Europese projecten die worden aanbesteed. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Zie bij de beantwoording van de vragen 12 en 13 wat de implicaties hiervan zijn.
Kun u aangeven welke regelgeving in China van toepassing is?
In China is onder meer de Overheidsaanbestedingswet van de Volksrepubliek China van toepassing, waarin de regelgeving omtrent aanbestedingen uiteen wordt gezet. Andere relevante wetgeving is de Wet over uitnodiging en indiening van biedingen van de Volksrepubliek China. Deze wet bevat de regelgeving omtrent de vormgeving van aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven in welke mate internationaal recht, bijvoorbeeld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO), van toepassing is op deze sector?
In de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) van de WTO hebben WTO-leden afspraken gemaakt over handel in diensten, bijvoorbeeld ten aanzien van de gelijke behandeling van elkaars dienstverleners. In hun markttoegangsaanbod onder de GATS hebben WTO-leden beperkingen en uitzonderingen op de gelijke behandeling van dienstverleners vastgelegd. Deze beperkingen zijn in veel gevallen ook voor de baggersector vastgelegd. In de praktijk kan markttoegang voor diensten in een sector dus aan verschillende beperkingen en voorwaarden onderhevig zijn die het in combinatie met niet transparante procedures lastig of nagenoeg onmogelijk maken om een markt te betreden.
Overheidsaanbestedingen maken volgens artikel XIII van de GATS geen deel uit van het akkoord. Binnen de WTO zijn afspraken hierover vastgelegd in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)), een plurilateraal WTO-akkoord. Ook hier hebben leden in hun markttoegangsaanbod vastgelegd voor welke sectoren ze op welk niveau en vanaf welke drempelwaarde gelijke behandeling geven. Verschillende partijen hebben baggerdiensten uitgezonderd van hun markttoegangsaanbod. China is geen partij bij de GPA en kan zich dus niet beroepen op de GPA-bepalingen. Omgekeerd geldt dat de EU zich vis-à-vis China ook niet kan beroepen op de GPA.
Bent u van mening dat er een gelijk speelveld is tussen Europese en Chinese baggerbedrijven? Zo niet,ba wat gaat u daar aan doen?
Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om situaties waarbij Chinese bedrijven met staatssteun de Europese markt betreden en zo op ongelijke voet concurreren met Europese spelers. Zoals hierboven aangegeven, zijn er ook in de baggersector dergelijke signalen.
Het is belangrijk dat op Europees niveau nadere regelgeving komt om een gelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven te borgen. Het kabinet zet zich dan ook actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar te laten concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd. Zo zet Nederland zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917) in voor nieuwe instrumenten, met als doel om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de Europese interne markt te borgen. Het is dan ook positief dat de Commissie als vervolg op het witboek met regelgeving op dit gebied komt. Ook zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief internationaal aanbestedingsinstrument (IPI), met het doel om meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen te bewerkstelligen.
Voor een bredere reflectie op oneerlijke handelspraktijken van China en de inzet van het kabinet verwijs ik u ook naar de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Klopt het dat de Chinese baggeraars zich schuldig maken aan prijsdumping?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector signalen dat Chinese baggeraars zich bij aanbestedingen in andere Europese landen voor een lagere prijs inschrijven dan hun Europese concurrenten. Het is lastig te achterhalen of prijsdumping of subsidiëring hier de oorzaak van is.
Klopt het dat de Chinese baggeraars zwaar gesubsidieerd worden door de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre maakt deze sector deel uit van het zojuist geslotenComprehensive Agreement on Investment (CAI) tussen de EU en China?
Het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China bevat afspraken over markttoegang voor constructie en gerelateerde technische diensten (construction and related engineering services).2 Hier vallen ook baggerwerkzaamheden gerelateerd aan de bouw van infrastructuur onder. Het CAI heeft op basis van artikel 1.3 (toepassingsgebied) onder sectie II echter geen betrekking op overheidsopdrachten.3 Zoals aangegeven in de Kamerbrief «EU-China Investeringsakkoord» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2255) moet het akkoord goedgekeurd worden door de Raad en het Europees Parlement. Stemming is op dit moment niet aan de orde, dat komt pas eind 2021 of begin 2022, nadat de teksten juridisch zijn opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Wanneer de uiteindelijke versie voor de lidstaten beschikbaar komt, zal het kabinet gaan bezien of de teksten aan de eisen van het kabinet voldoen.
Welke middelen heeft Nederland om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen, zie het antwoord op vraag 19.
Welke middelen heeft de EU om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Bij specifieke aanbestedingen is de aanbestedende dienst in de lidstaat aan zet. De Europese Commissie heeft in de mededeling «Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU (COM (2019) 5494)»4 verduidelijkt welke mogelijkheden lidstaten Europeesrechtelijk gezien hebben om een gelijker speelveld bij aanbestedingen te bevorderen. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een instrument om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt door niet-Europese spelers aan te pakken, zie de beantwoording van vraag 15 en 16. Ook worden in Brussel stappen gezet om de onderhandelingen over het voorstel voor een IPI af te ronden, zie de beantwoording vraag 14.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetInternational Procurement Instrument (IPI) om wederkerigheid af te dwingen?
Zoals het kabinet uw Kamer onlangs heeft geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 521), worden gesprekken over het Europese voorstel voor een IPI voortvarend vervolgd onder het Portugese voorzitterschap. Het voorzitterschap werkt toe naar een Raadspositie in juni 2021. Het voorzitterschap heeft een document met compromisvoorstellen op onderdelen gepresenteerd aan de hand waarvan de gesprekken gevoerd worden. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is conform de beleidsinzet die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 33). Nederland stelt zich actief op in de discussie. De onderhandelingen richten zich op de onderwerpen zoals genoemd in de Kamerbrief met reactie op de motie Weverling (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2177). In de besprekingen lijkt zich daarnaast een meerderheid af te tekenen voor het behoud van nationale bevoegdheden om restrictieve maatregelen te kunnen blijven nemen. Dat sluit aan bij de Nederlandse inzet.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetLevel Playing Field Instrument om een gelijk speelveld te bevorderen?
De kabinetsinzet voor een level playing field instrument (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470), die de afgelopen twee jaar actief op Europees niveau is uitgedragen, heeft zijn weg gevonden naar het witboek buitenlandse subsidies. Dit witboek van de Europese Commissie, dat op 17 juli 2020 is gepresenteerd, bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne markt, zoals overnames en aanbestedingen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. Zie ook de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september 2020 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2917). De Commissie heeft de consultaties over een toekomstig instrument op basis van het witboek inmiddels afgerond en zal naar verwachting nog in de eerste helft van 2021 een wetgevend voorstel presenteren.
Hoezeer kan het EC-wetgevingsvoorstel volgend uit het witboek buitenlandse subsidies, bedoeld om de verstorende effecten van subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt tegen te gaan, dat in de eerste helft van 2021 wordt verwacht, een bijdrage leveren aan eerlijke concurrentie voor de baggersector?
Het doel van het witboek buitenlandse subsidies is het borgen van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de gehele Europese interne markt. De zogenoemde «module 1» van het witboek stelt een instrument voor dat ziet op alle vormen van verstoring door subsidies uit derde landen, in alle marktsituaties. Het kabinet dringt bij de Europese Commissie aan op een brede reikwijdte, waar ook indirecte subsidies onder vallen. Het kabinet denkt daarbij onder meer aan overheidssteun op inputfactoren als grondstoffen of halffabricaten, of overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie in een derde land. De voorgestelde module 2 ziet specifiek op verstoringen van de interne markt door subsidies bij fusies en overnames.
Ook het onderdeel dat zich richt op aanbestedingen (module 3) is in dit kader relevant. Module 3 voorziet in een mogelijkheid om partijen (ongeacht herkomst) bij aanbestedingen uit te sluiten als er sprake is van marktverstorende overheidssteun uit derde landen. Momenteel worden de verschillende modules in het witboek buitenlandse subsidies door de Commissie verder uitgewerkt.
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het witboek, staat het kabinet zeer positief tegenover de voorgestelde instrumenten. Over de mate waarin deze toekomstige instrumenten een oplossing bieden voor de problematiek in de baggersector, kan pas meer gezegd worden als de Commissie concrete wetgevende voorstellen presenteert, naar verwachting in de eerste helft van 2021.
Kunt u aangeven of de baggersector net als de civiele scheepsbouwsector gebaat zou kunnen zijn bij een sectorspecifiek instrument tegen prijsdumping?
We zijn op de hoogte van de kwetsbaarheid van de civiele scheepvaartsector en het kabinet heeft daar ook aandacht voor (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 21 501-30, nr. 525). Er worden meerdere gesprekken gevoerd, zowel binnen het Rijk als ook met andere lidstaten en de Europese Commissie, om de haalbaarheid van enkele verschillende oplossingen te verkennen. In eerste instantie zet het kabinet in op generieke instrumenten die toepasbaar zijn op alle sectoren, waaronder de baggersector. Deze generieke instrumenten zijn onder andere het witboek en het IPI.
Klopt het dat China geen partij is bij het GPA (general procurement agreement) en Chinese bedrijven derhalve niet toegelaten hoeven te worden tot aanbestedingen in Europa? Overweegt u om zolang er geen wederkerigheid en/of gelijk speelveld is ook daadwerkelijk bedrijven uit niet-GPA-landen te weren? Vindt hierover ook overleg plaats tussen EU-lidstaten om daarmee gezamenlijk op te trekken en wederkerigheid met China te realiseren?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt.
China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Wel is China al sinds 2007 in het proces om tot de GPA toe te treden. Dit proces zal naar verwachting niet op de korte termijn worden afgerond.
De keuze om een inschrijving uit een derde land uit te sluiten is aan de individuele aanbestedende dienst. Er kunnen redenen zijn om inschrijvingen uit derde landen toch toe te laten, bijvoorbeeld omdat bepaalde goederen of diensten (bijna) alleen in het betreffende land verkrijgbaar zijn. Het is van belang dat aanbestedende diensten zich bewust zijn van de eventuele risico’s en mogelijkheden. In dat kader werkt PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, aan voorlichting hierover, onder andere via haar website. Daarnaast lopen gesprekken tussen lidstaten over totstandkoming van het reeds genoemde IPI. Met het IPI komt er op Europees niveau meer sturing op het wel of niet toelaten van inschrijvingen uit bepaalde derde landen in situaties waar een IPI-maatregel van kracht is.
Biedt artikel 2.116 van de Aanbestedingswet (dan wel op EU niveau, art. 69 Rl 2014/24/EU) voldoende aanknoping om abnormaal lage aanbiedingen, bijvoorbeeld op basis van een ongelijk speelveld en/of staatssteun, te weren?
Op basis van artikel 2.116 van de Aanbestedingswet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. De aanbestedende dienst moet zelf bepalen of de bieding abnormaal laag is, de Aanbestedingswet 2012 geeft geen definities. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Een aanbestedende dienst is verplicht om biedingen af te wijzen die de milieu, arbeids-, of sociale wetgeving schenden. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver.
Een aanbestedende dienst is tevens verplicht om een bieding af te wijzen als er sprake is van staatssteun en de inschrijver niet (op tijd) de rechtmatigheid kan aantonen. Deze regels zien echter op staatssteun van EU-lidstaten en gelden niet voor overheidsondersteuning door derde landen. Daarom is het ook goed dat overheidsondersteuning door derde landen expliciet wordt geadresseerd door de Europese Commissie in het witboek Buitenlandse Subsidies (zie de beantwoording van de vragen 15 en 16). Specifiek voor het aanbestedingsinstrument uit het witboek noemt het kabinet de verhouding tot het instrument van toetsing van abnormaal lage inschrijvingen als een van de aandachtpunten.
Ziet u de vergelijking met het bezwaar dat VDL uitte in 2019 op het ongelijke speelveld met China? Ziet u daarmee een trend in toenemende Chinese oneerlijke concurrentie in Europa?
Vanuit verschillende sectoren zijn er zorgen over de impact van toenemende oneerlijke concurrentie met Chinese bedrijven, zowel op de interne markt als daarbuiten. Het kabinet deelt deze zorgen. Een gelijk speelveld op de interne markt is voor alle sectoren van groot belang. Daarom zet het kabinet zich zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijker speelveld. Zo kijkt het kabinet uit naar op handen zijnde nieuwe instrumenten die worden voorgesteld in het witboek buitenlandse subsidies.
Voor informatie over de aanbesteding van de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (beiden CDA) over het bericht «VDL Groep verliest busorder aan Chinees bedrijf» (Kamerstuk 2020D15890).
Kloppen de cijfers van de Europese koepelorganisatie van de baggerindustrie EuDa, zoals genoemd in het FD artikel, dat het mondiale marktaandeel van China in de sector de afgelopen tien jaar is gestegen van 7% naar 21% en op de Afrikaanse markt van 28% naar 56%?
Het is lastig om de cijfers van EuDa te verifiëren. Op basis van signalen uit de sector, is er geen aanleiding om te vermoeden dat de cijfers niet kloppen.
Welke stappen zet de EU en welke stappen zet Nederland om de concurrentie met China in Afrika aan te gaan?
De oneerlijke concurrentie die Europese bedrijven ondervinden met Chinese bedrijven op derde markten is een aandachtspunt van het kabinet, zoals ook aangegeven in de China-notitie (Kamerstuk 35 207, nr. 1). Daarom zet Nederland zich in EU-verband in om te werken aan een mondiaal gelijker speelveld.
Een belangrijk onderdeel hiervan is de inzet op WTO-modernisering. De huidige internationale spelregels zijn vaak ontoereikend om onder leden met verschillende politiek-economische systemen een gelijk speelveld te bewerkstelligen binnen de WTO. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197), is het daarom belangrijk dat de multilaterale handelsregels worden herzien en geactualiseerd, onder andere door sluitende afspraken te maken over industriële subsidies en staatsbedrijven. Op die manier kan de WTO verder bijdragen aan een mondiaal gelijker speelveld. Het is echter een uitdaging om met China en andere WTO-leden tot gedeelde prioriteiten voor WTO-modernisering te komen.
Daarnaast moet de EU samen met belangrijke handelspartners werken aan een mondiaal gelijker speelveld voor staatsgesteunde exportfinanciering. In OESO-verband wordt daarom zoals aangegeven in de Monitor Exportkredietverzekering (Kamerstuk 26 485, nr. 335) ingezet op de modernisering van de afspraken rond staatsgesteunde exportfinanciering. Pogingen om tot afspraken met China te komen in de International Working Group (IWG) zijn eind vorig jaar tijdelijk opgeschort omdat het onder andere niet lukte om het eens te worden over het bieden van transparantie.5 De technische onderhandelingen kunnen pas worden hervat als er op politiek niveau geloofwaardig commitment wordt gegeven.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Signalen van kleine werkgevers die recht hebben op compensatie voor de transitievergoeding, maar niet in staat zijn de transitievergoeding vóór te financieren. |
|
Judith Tielen (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel aanvragen voor de compensatieregeling bij ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid zijn er sinds april 2020 gedaan?
In de periode van 1 april 2020 tot 15 maart 2021 heeft UWV voor in totaal 87.623 werknemers aanvragen ontvangen, hier zitten echter ook een klein aantal dubbele aanvragen tussen.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 1 januari 2021 gedaan voor compensatie van de transitievergoeding voor werknemers door bedrijven die moesten stoppen wegens pensionering of overlijden van de werkgever?
In de periode van 1 januari 2021 tot 15 maart 2021 heeft UWV in totaal van 25 werkgevers een aanvraag ontvangen voor in totaal 52 werknemers.
Wat is de minimale, gemiddelde en maximale hoogte van de aangevraagde compensatie? Kunt u dit per regeling uitsplitsen?
Voor de Compensatieregeling bij ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid is gemiddeld € 19.428 per werknemer (ter toelichting: dit betreft het gemiddelde over ruim 80.000 aanvragen) aan werkgevers uitgekeerd. Het minimumbedrag bedroeg € 49, het maximale bedrag € 415.587.
Elk jaar wordt voor de transitievergoeding een wettelijk maximumbedrag bepaald, voor 2021 bedraagt dit € 84.000. De compensatie kan niet hoger zijn dan dit maximumbedrag, behalve als het jaarsalaris van de werknemer hoger was dan dit bedrag. Gezien het aantal aanvragen en het gemiddeld betaald bedrag betreffen zowel het minimum als het maximum incidentele uitzonderingen.
Voor de Compensatieregeling bedrijfsbeëindiging wegens pensionering of overlijden werkgever is gemiddeld € 14.690 uitgekeerd. Het minimumbedrag bedroeg € 70, het maximale bedrag € 45.687.
Herkent u de signalen dat ondernemers die bij rechtmatig ontslag, bijvoorbeeld bij ongeneeslijke ziekte, niet in staat zijn de transitievergoeding voor te financieren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de signalen dat betaling van de transitievergoeding voor sommige werkgevers tot problemen kan leiden. De transitievergoeding is echter een belangrijk wettelijk recht voor werknemers. Het dient als compensatie voor ontslag en om de transitie van werk naar werk te vergemakkelijken. In onzekere tijden is dit voor werknemers van groot belang. Daar komt bij dat de transitievergoeding per 1 januari 2020 aanzienlijk is verlaagd. Bovendien biedt de regeling voldoende flexibiliteit als de betaling van de transitievergoeding leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever. De transitievergoeding kan in die situatie in termijnen worden betaald.
Herkent u dat het voor kleine werkgevers om grote bedragen kan gaan en zij in financiële problemen kunnen komen, zeker nu door de coronacrisis bedrijfsreserves zijn aangewend voor het opvangen van andere financiële klappen? Deelt u de mening dat het niet te begrijpen en ongewenst is dat goedwillende ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb) op deze manier tot problematische schulden worden gedwongen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het voorfinancieren van een transitievergoeding voor ondernemers die financieel zijn getroffen door de coronamaatregelen, extra problematisch is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, zeker als deze ondernemers de transitievergoeding vergoed krijgen?
Het is mij bekend dat werkgevers problemen kunnen ondervinden bij betaling van de transitievergoeding als gevolg van de coronacrisis. Hoewel ik begrip voor deze werkgevers heb, zie ik geen mogelijkheden om de compensatieregelingen voor de transitievergoedingen te herzien en UWV de compensatie op voorschot te laten uitkeren. De reden daarvoor is als volgt. De verplichting van de werkgever om de transitievergoeding te betalen in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is een essentieel onderdeel van het ontslagrecht. De compensatieregeling brengt daarin geen verandering. Deze regelingen zijn uitsluitend in het leven geroepen om werkgevers in bepaalde gevallen achteraf (gedeeltelijk) te compenseren voor de kosten van ontslag. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest om in deze gevallen de verplichting van de werkgever tot betaling van de transitievergoeding te laten overnemen door UWV. De suggestie dat de werkgever als het ware de betaling van de transitievergoeding door UWV moet voorfinancieren is dan ook onjuist. Als UWV wel op voorschot de compensatie uitkeert, leidt dat tot onwenselijke juridische en uitvoeringstechnische complicaties. UWV zal dan zelfstandig de hoogte de van de transitievergoeding moeten berekenen, maar beschikt niet over de daarvoor benodigde gegevens. Hierdoor zullen de uitkomsten onbetrouwbaar zijn. Het zou een wijziging betekenen van het principiële uitgangspunt dat iedere werknemer jegens zijn werkgever aanspraak heeft op een transitievergoeding bij onvrijwillige beëindiging van het dienstverband. De werkgever zal in die gevallen de transitievergoeding in de praktijk namelijk pas aan de werknemer betalen wanneer de compensatie van UWV is ontvangen. UWV zou dan als derde partij in de praktijk verantwoordelijk worden voor de uitbetaling van die transitievergoeding aan de werknemer en dus de naleving van de wettelijke verplichting van de werkgever jegens de werknemer. Omdat UWV geen partij is in deze juridische verhouding tussen werkgever en werknemer, leidt dat tot ongewenste juridische en uitvoeringstechnische problemen. Zo zou de werknemer voor de betaling van de transitievergoeding afhankelijk worden van het compensatieverzoek dat zijn werkgever op grond van de compensatieregeling al dan niet doet. De voor UWV geldende wettelijke beslis- en betaaltermijnen zouden bovendien (ook in geval van een voorschot) tot gevolg hebben dat de werknemer langer op de transitievergoeding moet wachten dan de betalingstermijn die voor de werkgever op grond van de wet geldt na einde dienstverband. Dit zal in de regel niet bijdragen aan een snelle transitie van werk naar werk. Daar komt bij dat de compensatie waar de werkgever jegens UWV aanspraak op kan maken, niet per definitie gelijk is aan het bedrag dat werkgever aan de werknemer verschuldigd is. Dat kan ertoe leiden dat de werknemer, nadat de betaling van UWV door de werkgever is ontvangen en doorbetaald, alsnog een resterende vordering op zijn werkgever heeft. Bovendien geldt dat de werknemer zelf aan de compensatieregeling geen rechten kan ontlenen. Dat betekent dat werknemer bijvoorbeeld afhankelijk zou zijn van zijn werkgever om tegen een eventuele onjuiste vaststelling van de compensatie door UWV te ageren.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de compensatie van de transitievergoeding plaatsvindt nadat de mkb-ondernemer de volledige transitievergoeding heeft betaald? Welke ruimte heeft UWV om hierin coulance toe te passen of een voorschot te verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het voor mkb-ondernemers een beter alternatief is dat het UWV een voorschot geeft op de transitievergoeding bij rechtmatig ontslag wegens ongeneeslijke of langdurige ziekte? Deelt u de mening dat dit alternatief juist in deze tijd, met een coronacrisis die een grote financiële last legt op de mkb-ondernemers, geboden moet worden?
Het is begrijpelijk dat het betalen van de transitievergoeding voor sommige werkgevers in deze tijd zwaar kan drukken. Het betalen van de compensatie op voorschot lijkt op het eerste gezicht een voor de hand liggende en sympathieke oplossing voor deze situaties. Ik zie echter gezien de juridische en uitvoeringstechnische complicaties zoals omschreven bij het antwoord op vraag 6 en 7 geen aanleiding en mogelijkheid om de compensatieregeling zo aan te passen dat UWV de compensatie op voorschot verstrekt.
Bent u bereid op korte termijn uitsluitsel te geven of en hoe dit «voorschotalternatief» gerealiseerd kan worden om ondernemers in dergelijke situaties tegemoet te komen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer en de betrokken ondernemers hierover informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer treedt ook de compensatieregeling voor bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de werkgever in werking? Deelt u de mening dat dit vaak om schrijnende gevallen gaat en dat het dus belangrijk is dat deze regeling snel in werking treedt?
Ik ben mij er van bewust dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van een schrijnende situatie. Het is op dit moment echter nog niet mogelijk om aan te geven wanneer de compensatieregeling bedrijfsbeëindiging wegens ziekte in werking kan treden. Reden hiervoor is dat er op dit moment nog overleg met betrokken (artsen)organisaties wordt gevoerd om tot een werkbaar beoordelingskader te komen aan de hand waarvan UWV kan toetsen of de werkgever daadwerkelijk niet in staat is zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn (van 26 weken) te hervatten. Wanneer er over een mogelijke datum van inwerkingtreding duidelijkheid is zal ik uw Kamer hierover informeren.
Een werkbezoek aan de prefab-woningen in De Driesprong te Ermelo d.d. 6 maart 2021 |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de problemen in de prefab-woningen van Slokker Innovate in de wijk De Driesprong te Ermelo?1
Ja.
Herinnert u zich de berichten over problemen met soortgelijke prefab-woningen van Slokker Innovatie in Apeldoorn, Zeewolde, Ede, Culemborg en Huizen in 2019?2
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden d.d. 26 april 2019 op de vragen van het lid Beckerman (kenmerk 2019Z06718 d.d. 4 april 2019) waarin u onder andere schrijft dat alle fouten kunnen worden opgelost? Zijn alle fouten inmiddels opgelost? Hoe is er daar tot een oplossing gekomen?
Ik heb over de status van de problemen uit de brief van 26 april 2019 navraag gedaan bij Slokker. Slokker heeft aangegeven dat het een onderzoek heeft laten uitvoeren naar de vloeren waarover in 2019 klachten waren. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de vloeren voldoen aan de constructieve normen. Om tegemoet te komen aan de door bewoners aangedragen klachten van trillingen in deze vloeren heeft Slokker stempels geplaatst. Uit de veiligheidsverklaringen die zijn opgesteld door het ingenieursbureau dat het onderzoek heeft uitgevoerd blijkt dat deze stempels geen constructieve functie hebben, maar enkel zijn bedoeld om het comfort te verhogen. Slokker heeft tevens aangegeven dat voor alle projecten die hierna zijn uitgevoerd een vloerdikte van 100mm is toegepast in plaats van 70mm, waardoor stempels ter verbetering van het comfort niet nodig zijn.
Slokker heeft mij laten weten dat het alle bewoners van alle projecten heeft benaderd met de vraag of zij nog klachten hebben. Dit heeft geleid tot aanpassingen zoals verbeteringen van de waterdichtheid, het nastellen van deuren en het dichten van krimpscheuren. Slokker geeft aan alle klachten te hebben hersteld, zonder beoordeling of de betreffende klachten aan Slokker te wijten zijn.
Met betrekking tot het klantcontact heeft Slokker aangegeven dat zij de communicatie naar bewoners verbeterd heeft door hiervoor medewerkers aan te stellen en één loket te openen met een centraal e-mailadres.
Bent u bekend met het feit dat de bewoners in De Driesprong te Ermelo zich onveilig voelen, regelmatig ‘s nachts knallen horen en dat scheuren en barsten blijven toenemen? Bent u bekend met het feit dat de schuren inmiddels door woningcorporatie UWOON zijn afgesloten vanwege instortingsgevaar?3
Ik heb over de problemen navraag gedaan bij UWOON en Slokker. De woningen vertonen verticale scheuren en andere gebreken als gevolg van de (onderlinge) werking van de toegepaste materialen in het bouwwerk. Slokker inventariseert en beoordeelt momenteel in samenwerking met UWOON alle klachten die door de bewoners naar voren zijn gebracht.
Het overgrote deel van de opgehaalde klachten is volgens Slokker niet eerder bij hen gemeld. Slokker heeft mij laten weten dat zij ook deze nieuwe klachten zullen afhandelen.
De collectieve klacht die door bewoners is aangedragen betreft pop-outs, het loskomen van schilfers beton aan het oppervlak. Slokker geeft aan dat dit vaker voorkomt en dat dit weliswaar overlast geeft maar geen constructief gebrek betreft. Slokker onderzoekt momenteel met de betonleverancier wanneer dit proces stopt, waarna Slokker overgaat tot definitief herstel van dit ongemak.
UWOON heeft mij laten weten dat zij er alles doet om de gebreken te herstellen. Het project de Driesprong te Ermelo betreft 24 huurwoningen. Met twintig van de bewoners is inmiddels overeenstemming bereikt over de klachten en het herstel hiervan. UWOON is nog in gesprek met de resterende vier bewoners. Bij één woning zijn de gebreken dusdanig dat de bewoner om een alternatieve woning heeft verzocht. Aan deze bewoner zijn meermaals vervangende woningen aangeboden, waaronder ook een hoekwoning.
Wat de schuren betreft heeft UWOON mij laten weten dat de schuren bij het project de Driesprong bol zijn komen te staan als gevolg van het doorzakken van de wanden. Dit heeft geleid tot zorgen over de aanhechting tussen het dak en de muren. Een externe constructeur heeft de schuren beoordeeld en aan UWOON aangegeven het niet onverstandig te vinden om deze te sluiten. Op basis van dit signaal heeft UWOON uit voorzorg de schuren gesloten, waarbij containers als tijdelijke opslag beschikbaar zijn gesteld aan de bewoners. UWOON heeft dit besluit met de bewoners gecommuniceerd, waarbij het de bewoners tevens heeft laten weten dat de constructie van de schuren niet dezelfde is als die van de woningen. UWOON heeft tevens een onafhankelijke partij gevraagd om de constructies en installaties van de woningen te onderzoeken.
UWOON heeft mij laten weten dat zij een aannemer en installateur in de hand heeft genomen om kleine gebreken te verhelpen. UWOON is met bouwbedrijf Slokker in gesprek over de gebreken aan alle woningen, waaronder één woning met de meeste gebreken. Slokker heeft aangegeven dat het reeds een constructeur heeft langs gestuurd om de situatie te beoordelen. Op basis hiervan is geen acuut gevaar gesignaleerd en worden er stappen ondernomen om het gebrek te herstellen.
Wat vindt u ervan dat de woningen in Ermelo in grote haast zijn gebouwd en opgeleverd zodat nog van een provinciale subsidie kon worden geprofiteerd?
UWOON heeft mij het volgende laten weten. De provinciale subsidie was gedurende een bepaalde periode beschikbaar. UWOON wilde van deze subsidie gebruik maken en heeft daarom gezocht naar een bouwende partij die de woningen kon opleveren binnen de gestelde subsidietermijn. Gekozen is voor Slokker in verband met het voor prefab-woningen gebruikelijke korte bouwproces. Uiteraard moeten ook prefab-woningen voldoen aan de geldende bouwvoorschriften. De woningen zijn volgens UWOON niet met grote haast gebouwd, wel is gekozen voor een snelle bouwwijze. Ik kan deze werkwijze billijken.
Kunnen bewoners, zoals in België, proactief een verzoek tot onbewoonbaarverklaring doen bij de gemeente? Hoe gaat zoiets in zijn werk? Wat zijn hierbij de rechten van de bewoners en de plichten van de overheid?
In Nederland kunnen bewoners een handhavingsverzoek doen bij de gemeente als zij menen dat de woning niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De gemeente zal naar aanleiding van het handhavingsverzoek onderzoek doen en bij constatering dat er inderdaad niet voldaan wordt aan de bouwtechnische regels van het Bouwbesluit 2012, kan zij besluiten handhavend op te treden. Afhankelijk van de ernst kan de gemeente daarbij ook afdwingen dat de woning wordt ontruimd. Uit navraag bij gemeente Ermelo is gebleken dat de gemeente geen verzoek tot handhaving heeft ontvangen, noch zelf op basis van eigen waarnemingen aanleiding ziet om bij deze woningen handhavend op te treden.
Bent u van mening dat bewoners voldoende beschermd zijn? Zo niet, welke rechten zou u willen uitbreiden en welke wet- en regelgeving zou daarvoor moeten worden aangepast?
Huurders worden beschermd tegen gebreken op grond van het huurrecht. Zij kunnen zich hiervoor wenden tot de huurcommissie en de rechter. De huurcommissie kan in een zogenoemde onderhoudsprocedure een huurverlaging uitspreken. Afhankelijk van de ernst van de gebreken kan het hierbij gaan om een huurverlaging tot 20%, 30% of 40% van de overeengekomen huur. De rechter kan eveneens een lagere huur uitspreken, en daarnaast een verhuurder direct verplichten tot het opheffen van gebreken.
Als huurder kunnen de bewoners op basis van hun contractuele relatie de verhuurder aanspreken op gebreken in de woning. De verhuurder dient het gebrek te verhelpen indien hij daarvoor aansprakelijk is.
De huurder kan bij gebreken tevens zelf het gebrek herstellen en de kosten verhalen op de verhuurder, vermindering van de huurprijs vorderen wegens woongenot, of de huurder tot een schadevergoeding verplichten wegens woongenot. De corporatie kan ook een andere woning toewijzen. UWOON heeft ons laten weten reeds een huurverlaging te hebben doorgevoerd. Hierover is met twintig van de 24 bewoners, in combinatie met behandeling van de klachten, reeds overeenstemming bereikt. UWOON is nog in gesprek met de resterende vier bewoners. Aan de bewoner van de woning met de meeste gebreken is meermaals vervangende woningruimte aangeboden.
Gegeven de hiervoor aangegeven mogelijkheden voor bewoners acht ik hen voldoende beschermd. Ik acht uitbreiding of aanpassing van wet- en regelgeving op dit punt dan ook niet noodzakelijk.
Bent u, overwegend dat het Slokker bouwsysteem wel is gecertificeerd door SKG-IKOB op de voorschriften van het Bouwbesluit, van mening dat het verantwoord is om geen controle te hebben van de productie van het bouwsysteem, noch op de montage van de houwdegen op de bouw? Is kwaliteitscontrole door het bedrijf zelf voldoende, volgens u?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen over prefab-woningen van het lid Beckerman op 29 april 20194 ben ik reeds ingegaan op de keuring en controle van prefab-materialen en -constructies. Slokker heeft mij destijds laten weten te beschikken over een KOMO-attest voor zijn bouwsysteem dat is afgegeven door de certificatie-instelling SKG-IKOB. Dit attest betreft een beoordeling van het bouwsysteem op de voorschriften van het Bouwbesluit. Er vindt in het kader van dit attest door SKG-IKOB geen controle plaats van de productie van de onderdelen van het bouwsysteem, noch op de montage van de bouwdelen. De prefab-woningen in Ermelo zijn opgeleverd in 2019, in de reeks woningen waarover de Kamervragen uit 2019 zijn gesteld. De woningen zijn voorafgaand aan de beantwoording geproduceerd, maar waren op dat moment nog niet opgeleverd. Slokker heeft aangegeven dat het, na de geconstateerde klachten over de kwaliteit van de woningen, de controle op de naleving van de procedures heeft verscherpt en er een kwaliteitsmanager van een zusteronderneming is ingeschakeld. Dit zal leiden tot de gewenste verbetering van de kwaliteitscontroles.
Ter verbetering van de bouwkwaliteit richt ik mij middels de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) op betere controle op het naleven van de voorschriften van het Bouwbesluit. Zie verder bij antwoord 9 en 10.
Bent u van mening dat gemeenten in Nederland met het huidige aantal ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht voldoende bouwkundige kennis en menskracht in huis hebben om op een verantwoorde wijze aan hun taak te voldoen? Zo ja, hoe kan het dan toch telkens weer fout gaan? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en degene die bouwt om te voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft daarbij als bevoegd gezag een toezichts- en handhavingstaak. Het is aan gemeenten invulling te geven aan deze taak en te zorgen voor voldoende deskundige ambtenaren of de uitvoering hiervan te beleggen bij een regionale Omgevingsdienst. Mijn beeld is dat gemeenten hier in het algemeen goede invulling aangeven, maar dat juist de opdrachtgever en degene die bouwt meer aandacht moeten hebben voor een betere kwaliteitsborging. In dit kader neem ik met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen5 stappen om de controle op het voldoen van bouwwerken aan de voorschriften van het Bouwbesluit beter te borgen. De Wkb beoogt om de controle op het bouwproces te versterken en daarmee de bouwkwaliteit te verhogen.
Om de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en degene die bouwt voor het voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit te versterken wordt de controle op het bouwproces in de Wkb belegd bij een onafhankelijk kwaliteitsborger. De Bouwbesluitvoorschriften hebben betrekking op de kwaliteit van een gerede woning: het maakt daarbij niet uit of de woning traditioneel of geprefabriceerd is gebouwd.
De geprefabriceerde onderdelen maken nadrukkelijk onderdeel uit van de controlewerkzaamheden. Pas nadat de kwaliteitsborger een verklaring aan de gemeente heeft verstrekt dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het uiteindelijk gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit mag het bouwwerk in gebruikt worden genomen.
In aanvulling hierop worden met de inwerkingtreding van de Wkb ook regels inzake aansprakelijkheid aangescherpt. Daar waar een aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk is voor gebreken die bij opleveren redelijkerwijs had moeten ontdekken, is de aannemer na invoering van de Wkb aansprakelijk voor alle hem toe te rekenen gebreken.
Ik ben ervan overtuigd dat de combinatie van externe controle en aangepaste aansprakelijk in positieve zin zal bijdragen aan de positie van de consument en de kwaliteit in de bouw.
Hoe kan de kwaliteitsborging bij de bouw van prefab-woningen verbeterd worden? Welke wet- of regelgeving zou daarvoor kunnen worden aangescherpt?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op deze berichtgeving?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Vanaf welk moment bent u op de hoogte van deze kwestie? Welke acties hebt u tot dusver ondernomen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Naar aanleiding van het NRC-artikel ben ik geïnformeerd over deze kwestie. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Klopt het dat het verkrijgen van toegang tot de data van telecomproviders hoog op de agenda van staat van de Europese statistiekbureaus en het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals naar voren komt uit de correspondentie bij vernoemd nieuwsbericht?
Dat is juist. Het gebruik van mobiele data voor statistiek komt in diverse Europese landen voor. Zo heeft de Europese Commissie op 8 april 2020 een aanbeveling uitgebracht over het gebruik van o.a. geanonimiseerde mobiliteitsgegevens bij de bestrijding van Covid-192. Ook voor andere statistieken gebruiken diverse landen telecomdata. Zo gebruikt Destatis (het Duitse federale statistiekbureau) mobiele telefoniedata voor informatie over mobiliteit3 en voor bevolkingsstatistieken4, en gebruikt het Belgische statistiekbureau dergelijke data voor woon-werkverkeer5.
Welke afspraken hebben het CBS en T-Mobile gemaakt over het uitwisselen van datasets? Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, inzage geven in de documenten waarin deze afspraken en bijbehorende voorwaarden zijn vastgelegd?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt6.
Van hoeveel mobiele klanten van T-Mobile, en eventuele andere telecomproviders, zijn gegevens uitgewisseld? Is het juist dat deze klanten hiervan niet op de hoogte zijn? In hoeverre is dit toegestaan?
Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u uitleggen waarom voor een dergelijke uitwisseling van gegevens in het kader van een «pilot-project», zoals een woordvoerder van het CBS omschrijft, geen toestemming nodig zou zijn, terwijl voor een vergelijkbaar initiatief in het kader van coronabestrijding parlementaire goedkeuring gevraagd zou worden?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Kunt u aangeven of er sprake is van een uitwisseling van geanonimiseerde, niet tot individuele personen herleidbare gegevens en/of gepseudonomiseerde data dan wel van data van niet-anonieme bellers?
Zie antwoord op vraag 6. Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen.
Kunt u duiden hoezeer de ontwikkeling van een algoritme ten behoeve van het leveren van mobiliteitsinformatie aan overheden, bekostigd met overheidsgeld en in gebruik door commerciële partijen, en het verrijken van databestanden ten behoeve van het in kaart brengen van financiële relaties binnen huishoudens binnen de nieuwe beleidsregels voor het CBS vallen?
Voor deze pilot uit 2017 waren de nieuwe beleidsregels (Beleidsregel taakuitoefening CBS) van 1 juli 2020 niet van toepassing, bovendien betrof de pilot ook geen aanvullende statistische dienst waar de beleidsregels betrekking op hebben. Over het algemeen geldt dat het antwoord op de vraag of de Beleidsregel op een bepaalde activiteit van toepassing is, afhankelijk is van het soort activiteit. Op aanvullende statistische diensten is de Beleidsregel taakuitoefening CBS van toepassing, op activiteiten die worden bekostigd uit de algemene (lumpsum)bijdrage van de Minister van Economische Zaken en Klimaat niet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens om een oordeel te vragen over deze activiteiten en de werkwijze van het CBS?
De Autoriteit Persoonsgegevens en het Agentschap Telecom doen reeds onderzoek naar de pilot van het CBS met T-Mobile.
Hoe zijn de verschillende onderdelen van de motie-Van den Berg/Wiersma over het tegengaan van oneerlijke concurrentie door het CBS uitgevoerd?2
Graag verwijs ik u hiervoor naar de Kamerbrief die ik 1 juli 2020 heb verstuurd naar de Tweede Kamer over de Consultatieverslagen Beleidsregel taakuitoefening CBS en Regeling werkzaamheden derden CBS en moties Van den Berg en Wiersma8. Hierin informeer ik over het uitvoeren van de motie Van den Berg/Wiersma door het CBS. In het kort komt het erop neer dat het CBS het gevraagde onafhankelijke toezicht op naleving van de beleidsregels in de motie heeft uitgevoerd door het aanstellen van een Competitive Neutrality Officer. Deze functionaris weegt de belangen van marktpartijen mee, heeft kennis van mededingingsvraagstukken en adviseert op onafhankelijke wijze over de toepassing van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Deze functionaris moet minimaal een keer per jaar schriftelijk verslag uitbrengen aan de directeur-generaal van het CBS. Ik heb in de Kamerbrief toegezegd om de Kamer over dit verslag jaarlijks te rapporten. Dit zal ik aankomende zomer doen. Daarnaast heeft de directeur-generaal van het CBS een onafhankelijke klachtencommissie ingesteld met als voorzitter Michaël van Straalen waar marktpartijen klachten kunnen indienen over gedragingen van het CBS met betrekking tot de toepassing van de Beleidsregel taakuitoefening CBS of de Regeling werkzaamheden derden CBS. Ook is in de Raad van Advies van het CBS Henk Don benoemd als extra lid met een achtergrond in mededingingsvraagstukken. De Raad van Advies kijkt met de blik van een externe toezichthouder naar het CBS.
Is uw indruk dat sinds de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels het gedrag van het CBS op de markt voor statistiekonderzoek ten goede is veranderd? Waar blijkt dit uit?
De interne werkprocessen bij het CBS en de externe communicatie zijn in 2020 in lijn gebracht met de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Zo registreert het CBS alle verzoeken voor aanvullende statistische diensten centraal en is er een stroomschema en afwegingskader opgesteld ter ondersteuning bij het maken van afwegingen om een verzoek wel of niet te honoreren. Mijn vorige antwoord op vraag 11 beschrijft hoe het verdere toezicht is geregeld. Aankomende zomer zal ik de Kamer informeren over het verslag van de Competitive Neutrality Officer over de uitvoering van de Regeling werkzaamheden derden CBS en de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Conform de toezegging aan uw Kamer zullen de regelingen twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd (in 2022).
Hebt u sinds de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels nog klachten van commerciële statistiekbureaus of andere partijen ontvangen over oneerlijke concurrentie door het CBS? Zo ja, wat hebt u met deze klachten gedaan?
Er zijn tot heden geen formele klachten ingediend bij de ingestelde klachtencommissie van het CBS. Wel loopt er momenteel een rechtszaak over de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS. Deze rechtszaak is aangespannen door een brancheorganisatie voor marktonderzoek. Deze organisatie vordert onder meer een verklaring voor recht dat de Regeling werkzaamheden derden CBS onverbindend is, omdat volgens deze regeling onder het begrip derden enkel private partijen moeten worden verstaan.
Wanneer is het onderzoek door het Agentschap Telecom naar mogelijke privacyschendingen afgerond? Zal dit met de Kamer worden gedeeld?
Het formele onderzoek naar mogelijke overtredingen van de wet- en regelgeving bij het verstrekken van (toegang tot) telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS is begin maart door het Agentschap Telecom gestart. De Autoriteit Persoonsgegevens draagt aan het onderzoek bij, met expertise op het gebied van persoonsgegevens. Een einddatum is nog niet bekend, die hangt mede af van de feiten die uit dit onderzoek naar voren komen. De uitkomst van het onderzoek zal met de Kamer gedeeld worden.
Bent u bereid om hangende het onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens het CBS te verzoeken alle voornoemde en verwante activiteiten te staken, totdat er duidelijkheid is over de privacy, gevolgde procedures en werkwijze, aard van uitgewisselde data en toegang van CBS-medewerkers tot die data?
Het CBS heeft aangegeven dat het op dit moment geen activiteiten onderneemt waarbij mobiele telefoniedata worden gebruikt om statistieken te produceren.
Deelt u de mening van het CBS dat «de data zo privacygevoelig zijn dat als er één partij vertrouwd kan worden om dit te analyseren dat het CBS is»?
Ik heb vooralsnog geen reden om daar aan te twijfelen. Van belang in dit verband is dat jaarlijks audits door externe auditors worden uitgevoerd, waaronder op het gebied van privacy. Het CBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen9. Dit neemt niet weg dat ik niet vooruit wil lopen op de resultaten van het onderzoek van het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ernstig gewonde varkens bij een exportverzamelplaats |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de beelden gezien die Eyes on Animals afgelopen week maakte van zeugen in een vrachtwagen bij een exportverzamelplaats in Gelderland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een aantal van deze zeugen zeer ernstige verwondingen had, zoals de zeug met een grote open wond op haar rug? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dit uit?
Afgaande op de beelden zoals aangeleverd door Eyes on Animals, is te constateren dat tenminste één dier een duidelijke wond heeft. Dit lijkt een ernstige open wond te zijn. Óf, en hoe ernstig andere dieren gewond zouden zijn geweest, is op basis van deze beelden niet te beoordelen.
Kunt u bevestigen dat alleen dieren die zijn geïdentificeerd en voldoen aan bepaalde gezondheidsvoorwaarden volgens het «Handboek Verzamelcentrum evenhoevigen» van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mogen worden toegelaten op een verzamelcentrum en dat dit bij aankomst op het verzamelcentrum moet worden gecontroleerd?2
Ja. De controle op deze identificatie en gezondheidsvoorwaarden bij aankomst op het verzamelcentrum is een verantwoordelijkheid van de exploitant van het verzamelcentrum, die uitgevoerd dient te worden volgens het Handboek Verzamelcentrum evenhoevigen. De exploitant moet dit vastleggen in het «in- en uitslagregister».
Is het bij u bekend of deze controle bij de aangetroffen zeugen heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en wat waren de bevindingen?
Nee. Er kon niet vastgesteld worden dat deze dieren zijn aangevoerd op het verzamelcentrum en dus ook niet of deze dieren zijn aangeboden en gekeurd voor export.
Is het bij u bekend wat de bestemming was van deze vrachtwagen en zouden deze zeugen worden geëxporteerd naar een slachthuis in het buitenland?
Nee, dat is niet bekend.
Kunt u bevestigen dat wanneer het betreffende transport een bestemming had in het buitenland, de zeugen voor vertrek goedgekeurd hadden moeten worden door een NVWA-dierenarts en is dat in dit geval ook gebeurd en zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, als dit transport een bestemming zou hebben gehad in het buitenland, zouden de zeugen voor vertrek beoordeeld moeten worden door een NVWA-dierenarts. Voor zover bekend zijn deze dieren niet voor exportcertificering aangeboden en gekeurd.
Erkent u dat de zeugen in dermate slechte conditie waren dat zij ongeschikt waren voor transport volgens de Transportverordening en dus niet naar een verzamelplaats gebracht hadden mogen worden, laat staan geëxporteerd hadden mogen worden?3
Het dier dat in de beelden zichtbaar gewond is, had in deze conditie inderdaad niet getransporteerd mogen worden, en dus ook niet naar een verzamelplaats of voor export. Van de overige dieren is op basis van deze beelden geen uitspraak te doen.
Kunt u verklaren waarom dit hier dan toch is gebeurd?
Nee, dit kan ik niet verklaren.
Kunt u bevestigen dat de erkenning van deze verzamelplaats eerder om redenen van onder andere dierenwelzijn door de NVWA tijdelijk is opgeschort?
Nee, de huidige erkenning van dit verzamelcentrum is verleend in 2014. Deze erkenning van het verzamelcentrum is nog nooit tijdelijk opgeschort door de NVWA om redenen van dierenwelzijn of vanwege andere redenen.
Vormen deze nieuwe misstanden volgens u aanleiding om de erkenning van de verzamelplaats opnieuw te schorsen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is door de NVWA niet vastgesteld dat deze dieren op het verzamelcentrum zijn aangevoerd, de dieren konden niet geïdentificeerd worden op de beelden. Daarmee is ook niet vastgesteld of het verzamelplaats de voorwaarden van de verlening van de erkenning overtreden heeft.
Kunt u bevestigen dat de NVWA heeft laten weten niet te willen handhaven op basis van het overgedragen bewijsmateriaal door Eyes on Animals? Zo ja, hoe beoordeelt u deze weigering van handhaving door de NVWA?
De NVWA kan alleen handhavend optreden wanneer een verdenking onderbouwd kan worden door bewijzen. Er waren op de toegezonden beelden geen identificatienummers van de varkens zichtbaar noch was er een kenteken zichtbaar van het vervoermiddel. Er kon niet vastgesteld worden of de dieren daadwerkelijk gelost en daarmee aangevoerd zijn op het verzamelplaats, genoemd in de melding. Wel heeft de NVWA bijkomende inspecties uitgevoerd en nader onderzoek ingesteld, maar dit heeft geen bewijslast opgeleverd.
Kunt u zich herinneren dat het bericht dat NVWA-dierenartsen tientallen keren per jaar goedkeuring gaven voor de export van ernstig zieke en kreupele dieren voor u nog aanleiding was om het 2Solve-onderzoek naar de tekortkomingen in het toezicht bij de noordelijke slachthuizen uit te breiden naar het toezicht bij exportverzamelplaatsen?4
Naar aanleiding van berichten in de media over meldingen rondom mogelijke misstanden op het gebied van dierenwelzijn bij export van vee naar België en Duitsland was een vraag hierover toegevoegd aan het onderzoek naar de meldingen van misstanden bij de noordelijke slachthuizen van 2Solve.
Deelt u de mening dat deze constateringen uit de afgelopen jaren reden zijn om extra alert te zijn op signalen van misstanden bij exportverzamelplaatsen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA is alert op signalen van misstanden, ook bij verzamelplaatsen.
Hoeveel diertransporten hebben plaatsgevonden in 2019 en 2020, hoeveel inspecties zijn hierbij uitgevoerd en hoeveel van deze inspecties waren niet akkoord? Hoeveel dierenwelzijnsovertredingen zijn er geconstateerd en hoeveel en welke maatregelen zijn hiervoor opgelegd?
Het is niet bekend hoeveel diertransporten hebben plaatsgevonden in 2019 en 2020; van nationale diertransporten wordt geen registratie bijgehouden.
In 2019 hebben 1750 inspecties plaatsgevonden op diertransporten, waarvan een deel administratief is uitgevoerd. Bij deze inspecties waren 679 niet akkoord; bij 544 ervan zijn dierenwelzijnsovertredingen geconstateerd. De overtredingen m.b.t. dierenwelzijn zijn als volgt afgedaan: 31 mondelinge waarschuwingen, 427 schriftelijke waarschuwingen, 64 rapporten van bevindingen die tot een bestuurlijke boete hebben geleid en 22 processen-verbaal.
De resultaten met betrekking tot 2020 zijn op dit moment nog niet geanalyseerd.
Hoeveel meldingen zijn er in 2019 en 2020 gedaan door Duitse of Belgische instanties over zieke en kreupele dieren die vanuit Nederland naar deze landen zijn geëxporteerd en op welke wijze zijn deze meldingen opgevolgd?
Vanuit Duitsland zijn in 2019 en 2020 respectievelijk 43 en 40 meldingen binnengekomen. Dit betrof respectievelijk 22 en 17 meldingen van «mishandeling of verwaarlozing». Vanuit België zijn in 2019 en 2020 15 respectievelijk 13 meldingen binnengekomen. Dit betrof respectievelijk 14 en 9 meldingen van «mishandeling of verwaarlozing dieren».
Alle meldingen worden geregistreerd en teruggekoppeld naar de betrokken teams en de certificerende dierenartsen wordt gevraagd om een verklaring op te maken. Afhankelijk van de melding worden deze ook doorgezet voor het opleggen van eventuele maatregelen bij bedrijf van herkomst, organisator van transport, transporteur of chauffeur, indien daar aanleiding en voldoende bewijs voor is.
Indien er een melding vanuit het buitenland komt dat het welzijn van de dieren bij aankomst niet in orde is, betekent dit niet altijd dat de dieren niet transportwaardig zijn bij exportcertificering voor het vertrek. De toestand van dieren kan verslechteren tijdens het transport door allerlei oorzaken.
De bevindingen en eventuele opvolging wordt vervolgens teruggekoppeld naar de meldende lidstaat. Deze meldingen zijn verder gebruikt voor het selecteren van verzamelcentra voor intensiveren van het toezicht (onder andere 4-ogen principe). De meldingen zijn daarnaast opgenomen in het dossier van vervoerder ter dossiervorming. In alle gevallen zijn de meldingen, inclusief beeldmateriaal, gebruikt als intervisie voor de certificerende dierenartsen om de uniformiteit van de beoordeling van transportwaardigheid te bevorderen.
Erkent u dat het houden van dieren op zo’n manier dat er sprake is van diepe ingroei door banden waardoor dieren het uitkrijsen van de pijn, onverantwoord is en deelt u de mening dat hier een houdverbod op zijn plaats is voor de betreffende varkenshouder? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van het letsel is op basis van de beelden niet vast te stellen.
Daarbij is, zoals reeds genoemd bij vraag 4, de identiteit van de dieren, en het bedrijf van herkomst op basis van de beelden niet vast te stellen.
Erkent u dat de conditie van de zeugen aanleiding vormt voor een bezoek aan het bedrijf van herkomst? Zo ja, gaat u hier ook voor zorgdragen? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf van herkomst van de dieren op de beelden van Eyes on Animals is niet bekend, en op basis van de beschikbare gegevens niet te achterhalen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen de gebruikelijke termijn?
Ik heb mij ingespannen de beantwoording binnen de gestelde termijn gereed te hebben.
Het bericht ‘Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde Kamervragen over het niet naleven van de wet en het grootschalig en onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de politie, Defensie, inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV?2
Deze vragen zijn bekend en inmiddels beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wist u van het grote datacontract tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en T-Mobile uit 2017? Zo ja, sinds wanneer wist u dit en waarom is de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u hier niets van afwist?
Voor de volledigheid, het ging om een pilot waarvan de resultaten door het CBS bekend zijn gemaakt op hun website3. Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Wist u dat het CBS op grote schaal werkte met direct en indirect herleidbare locatiegegevens van miljoenen burgers? Wat heeft u gedaan met signalen en zorgen dat het verzamelen van data via T-Mobile strijdig was met privacywetgeving? Wanneer zijn de eerste stappen ondernomen?
Het CBS heeft naar eigen zeggen geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. De onderzoeksgegevens zouden, aldus het CBS, niet direct of indirect herleidbaar zijn naar personen en het betroffen evenmin direct of indirect herleidbare locatiegegevens van personen. In het artikel van NRC wordt gesteld dat de CBS-medewerkers mogelijk toegang hebben gehad tot verkeersgegevens van klanten van T-Mobile. Het Agentschap Telecom heeft besloten naar aanleiding hiervan een onderzoek in te stellen, bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens. Over het onderzoek kunnen op dit moment geen uitlatingen worden gedaan. Het is aan het oordeel van de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens of deze pilot voldeed aan de wettelijke privacy-eisen.
Wat vindt u van de opportunistische handelwijze van T-Mobile, inclusief het verzwijgen van activiteiten en het openlijk bepleiten van terughoudendheid met commercieel datagebruik?
Met deze vraag doelt de heer Verhoeven vermoedelijk op de door hem vermeende tegenstelling in de houding van T-Mobile over de CBS-pilot en de kritische houding van T-Mobile over de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM. Ik vind het echter niet aan mij om hier namens de regering een uitspraak over te doen.
Wat is de stand van zaken van de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19 (Kamerstuk 35 479)? Klopt het dat het kabinet deze wet heeft stilgelegd dan wel ingetrokken na brede kritiek binnen en buiten de Kamer over de negatieve gevolgen voor de privacy van miljoenen mensen?
De behandeling van het wetsvoorstel ligt momenteel stil omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft verklaard (zie Besluitenlijst extra-procedurevergadering commissie EZK groslijst controversieel verklaren) op 26 januari 2021.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat met zulke zeer grote datasets het risico bestaat dat met het combineren van de locatiegegevens achterhaald kan worden wie bij welke locatiegegevens hoort en het risico bestaat dat we een surveillancemaatschappij optuigen?
Ik deel de constatering van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het gebruik van grote datasets risico’s met zich meebrengt en dat het van evident belang is nut, noodzaak en risico’s van gebruik te wegen en risico’s met adequate maatregelen te adresseren.
Welke andere CBS-proefprojecten met grootschalige dataverzameling lopen er?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden4, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht5, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht.
Zijn alle CBS-proefprojecten met grote dataverzamelingen inmiddels geheel stopgezet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling.
Welke persoonsgegevens verzamelt, koppelt of verwerkt het CBS momenteel allemaal?
Het CBS koppelt en verwerkt persoonsgegevens uit alle beschikbare overheidsregistraties. Het gaat onder meer om informatie van de Belastingdienst, het UWV en de BRP (bevolkingsadministratie). Dit gebeurt allemaal conform de CBS-wet en met inachtneming van de AVG en andere wettelijke voorschriften. Voor zover noodzakelijk vraagt het CBS daarnaast gegevens direct uit bij bedrijven en burgers via enquêtes. Een overzicht van bronnen en gegevens is te vinden in de algemene bronnencatalogus6.
Welke overige informatie verzamelt het CBS momenteel allemaal?
Op de website van het CBS zijn de bronnen waarmee het CBS informatie verzamelt, weergegegeven. De website van het CBS biedt beschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht en de statistische methoden die het CBS daarbij gebruikt7.
Is het CBS wel de «veilige haven» voor data die het zegt te zijn? Voldoet het CBS aan alle eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Daar ga ik in beginsel vanuit. De CBS-wet bevat waarborgen voor de gegevensbescherming en het CBS voldoet naar eigen zeggen ook aan de AVG. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen8.Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het verzwijgen van het datacontract door CBS en T-Mobile tegenover het Agentschap Telecom?
Het CBS heeft aangegeven dat het proactief met het Agentschap Telecom in contact is getreden. Op 21 mei 2019 is volgens het CBS met het Agentschap Telecom gesproken over de pilot. Daarnaast heeft het CBS aangegeven de Autoriteit Persoonsgegevens medio 2020 te hebben geïnformeerd over de pilot.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat met overheidsgeld een lucratief algoritme zou worden ontwikkeld dat ook een private contractpartner kon gaan gebruiken?
Het CBS ontwikkelt, in sommige gevallen samen met private partners, algoritmen die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar, zoals het CBS dat altijd doet met alle producten die het ontwikkelt. Het staat alle partijen, dus ook private partijen, vrij gebruik te maken van deze producten.
Welke stappen onderneemt u tegen de oneerlijke concurrentie met het publiek gefinancierde CBS dat ten koste gaat van bedrijven als Mezuro?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Aangezien het CBS en marktpartijen elkaar steeds vaker tegenkomen op de markt voor statistische diensten, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regels beogen meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, alsmede een relatieverbetering tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen te faciliteren, zodat meer kansen voor productieve samenwerking benut worden. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. Deze regelingen zullen twee jaar na inwerkingtreding (in 2022) worden geëvalueerd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor dinsdag 16 maart 2021?
Het is niet gelukt om de beantwoording voor 16 maart naar de Tweede Kamer te versturen.
Het bericht dat het CBS toegang kreeg tot privacygevoelige locatiedata van klanten van T-Mobile |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jarenlang toegang had tot gevoelige locatiegegevens van klanten van T-Mobile?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Klopt het dat medewerkers van het CBS toegang hadden tot verkeersgegevens voor facturering van T-Mobile klanten, waarmee kan worden achterhaald wie wanneer op welke locatie was en met wie men contact had?
Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen. Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre zijn dergelijke verkeers- en factureringsgegevens te beschouwen als anonieme datasets?
Verkeers- en factureringsgegevens zijn te beschouwen als persoonsgegevens en dus niet anoniem.
Welke definitie hanteert u van gepseudonimiseerde persoonsgegevens in dit verband? Zijn gegevens van telecommunicatieverkeer waaruit enkel de unieke IMSI-nummers zijn verwijderd nog steeds persoonsgegevens, of niet?
De definitie die wordt gehanteerd is afkomstig uit artikel 4 lid 5 van de AVG: het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden gekoppeld.
Of de gegevens van het telecommunicatieverkeer na verwijdering van de IMSI-nummers nog zijn te beschouwen als persoonsgegevens hangt af van de inhoud van de resterende gegevens (maken die nog steeds herleiding tot persoon mogelijk) en kan dus niet zonder nader onderzoek beantwoord worden.
Klopt het dat CBS-medewerkers zelfs toegang hadden tot direct herleidbare persoonsgegevens, met inbegrip van IMSI-nummers?
Het CBS heeft aangeven dat de CBS-medewerkers geen IMSI-nummers hebben gezien en ook geen toegang hebben gehad tot individueel herleidbare persoonsgegevens. Het is aan de toezichthouders om hier een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt de samenwerking tussen het CBS en T-Mobile zich tot het voorstel voor de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19? Is de verstrekking van de data, zoals die heeft plaatsgevonden tussen het CBS en T-Mobile, enigszins vergelijkbaar met het voorstel om informatie door te geven via het CBS aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Hoe kijkt u nu naar het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin u schreef dat CBS-medewerkers op het kantoor van T-Mobile werkzaam waren in het kader van een pilot om te kunnen meekijken en overleggen, en dat gedurende de pilot enkel anonieme uitkomsten (tellingen) aan het CBS zijn geleverd? Deelt u de mening dat dit antwoord niet correct was? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Nee. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering opgemerkt dat het op grond van de Telecommunicatiewet toegestaan is verkeersgegevens te verwerken als deze geanonimiseerd zijn. Voorts is melding gemaakt van het feit dat het CBS heeft aangegeven dat bij de samenwerking met T-Mobile sprake is geweest van verwerking van anonieme gegevens. Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat het CBS in regulier overleg met de toezichthouders heeft verzwegen toegang te hebben gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Naar eigen zeggen heeft het CBS geen toegang gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten. Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens wegens tijdgebrek nog niet was toegekomen aan het bekijken van opgevraagde CBS-documenten? Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat een forse intensivering nodig is van de capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft besloten nadere vragen te stellen aangaande de situatie bij het CBS in relatie tot de pilot. Het CBS heeft aan de Autoriteit Persoonsgegevens documentatie over de pilot aangeleverd. Deze aangeleverde documentatie van CBS heeft de Autoriteit Persoonsgegevens eind 2020 behandeld. Zoals hierboven benoemd, doen het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens momenteel gezamenlijk onderzoek. Uit deze gang van zaken zijn geen conclusies te trekken over de noodzaak van een capaciteitsintensivering voor de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat in het projectplan voor deze samenwerking staat vermeld dat medewerkers van het CBS volledige toegang zouden hebben tot gevoelige locatiedata, terwijl het contract enkel gaat over geaggregeerde gegevens?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt2. Het CBS heeft te kennen gegeven dat in het projectplan staat dat er, conform de overeenkomt, wordt gewerkt met geaggregeerde gegevens.
Hoe is het mogelijk dat het CBS, als zelfstandig bestuursorgaan, deze samenwerking is aangegaan? Op welke manier wordt binnen de organisatie getoetst of projectplannen voldoen aan de privacy-wetgeving? Hoe is het mogelijk dat niemand hierover aan de bel heeft getrokken? Bent u bereid om een extern onderzoek te starten naar de wijze waarop het CBS omgaat met privacy-vraagstukken?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben geleid tot meer vraag naar data. Samenwerking van het CBS met wetenschap en private partijen biedt voor het CBS mogelijkheden om voor het ontwikkelen van statistieken meer inzicht te krijgen in unieke data of methoden.
Volgens het CBS en T-Mobile hebben zij zich ervan vergewist dat dit onderzoek binnen de kaders van de Telecommunicatiewet en de AVG was toegestaan. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen3. Zoals eerder aangegeven neemt dit niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CBS, een zelfstandig bestuursorgaan, bekostigd uit de rijksbegroting, opereert op basis van een business plan dat inzet op het combineren van datasets, waarmee tientallen miljoenen euro’s per jaar kunnen worden verdiend? Vindt u dit wenselijk?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Om dat op een doelmatige en veilige wijze te doen, worden ook onderzoeken gedaan naar de gebruiksmogelijkheden van nieuwe databronnen. Het doel is daarbij altijd het genereren van informatie die aansluit bij de maatschappelijke behoefte. Alle uitkomsten en methoden worden openbaar gemaakt.
Het CBS ontvangt ieder jaar een lumpsumbijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor de uitvoering van het werkprogramma, waaruit onder andere de verplichte Europese statistieken worden bekostigd. Hiernaast kunnen overheden, vanuit hun eigen begrotingen, het CBS verzoeken om aanvullende statistische dienstverlening. Hiervoor brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening conform artikel 5 van de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Het CBS heeft geen winstoogmerk, maar moet de kosten voor dienstverlening waar de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in voorziet, wel in de vorm van een integrale kostprijs aan zijn opdrachtgevers doorberekenen om te voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie met private statistische dienstverleners. Het is van belang dat het handelen van het CBS niet leidt tot marktverstorend gedrag. Om duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden.
Vindt u het wenselijk dat het CBS contracten aangaat met private bedrijven waar toegang tot gevoelige gegevens als het ware wordt uitgewisseld tegen het leveren van algoritmen waar die private bedrijven dan weer van kunnen profiteren? In hoeverre is dit verenigbaar met de publieke taak van het CBS?
De mogelijkheid van samenwerking met private bedrijven is wenselijk om het CBS in staat te kunnen stellen te voldoen aan zijn wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. De algoritmen en andere kennis die uit dergelijke samenwerkingen voortvloeien, worden altijd publiekelijk beschikbaar gesteld, zodat ook anderen, zoals bedrijven, overheden of onderzoeksinstellingen daarvan gebruik kunnen maken. Op de website van het CBS is een overzicht van innovatieve projecten te vinden4.
In hoeverre zijn de nationale statistiekbureaus in andere Europese landen op een vergelijkbare wijze ingericht, waarbij zij zich op de markt begeven als ontwikkelaar van algoritmen?
Het CBS begeeft zich niet op de markt voor algoritmen. Het CBS ontwikkelt algoritmen die het nodig heeft voor zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar.
Deelt u de strekking van het artikel dat het CBS zich op de markt nadrukkelijk profileert als een betrouwbare partij, vanwege haar banden met de overheid, om zo marktvoordeel te behalen ten opzichte van concurrenten?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Voor dergelijke werkzaamheden brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening. Het CBS verricht daarnaast incidenteel werkzaamheden voor derden (private partijen). Tegen deze achtergrond, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat signalen ontvangen dat marktpartijen en het CBS elkaar op de markt voor statistische diensten steeds vaker tegenkomen. Er is onduidelijkheid ontstaan of het CBS de aangewezen partij is om een statistische opdracht te leveren, of dat dit aan een marktpartij moet worden overgelaten. Hiertoe zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regelgeving heeft tot doel meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. In 2022 worden de effecten van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS geëvalueerd.
Deelt u de strekking van het artikel dat zowel T-Mobile als het CBS misleidend zijn geweest in hun externe communicatie over dit samenwerkingsproject door te benadrukken dat het alleen zou gaan om anonieme geaggregeerde data, ook toen men al wist dat er ook met ruwe locatiedata was gewerkt?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van bedrijven en onderzoekers die pogen om de coronacrisis aan te wenden om toegang tot gegevens te verkrijgen op een manier die eerder niet mogelijk was? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Dergelijke signalen hebben het kabinet niet bereikt. Indien dit wel het geval zou zijn, is dat natuurlijk zorgwekkend. De coronacrisis mag niet worden misbruikt om op oneigenlijke wijze toegang tot eerder ontoegankelijke gegevens te verkrijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle vergelijkbare contracten die het CBS heeft met private bedrijven rond toegang tot klantgegevens en de ontwikkeling en levering van algoritmen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Op de website van het CBS staat een overzicht van innovatieve projecten en de resultaten daarvan, die zich soms in publiekelijk toegankelijke algoritmen vertalen5.
De Stand van zakenbrief digitale ondersteuning pandemiebestrijding |
|
Fleur Agema (PVV), Kees Verhoeven (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief waarin schrijft dat de kwetsbaarheden in IT-systemen voor testen en traceren die blijken uit de risicoanalyse niet openbaar worden gemaakt?1 Deze kwetsbaarheden zijn inmiddels toch opgelost en vormen daardoor toch geen bedreiging meer?
Er zijn mitigerende maatregelen genomen waarmee eerder geconstateerde kwetsbaarheden tot het minimum zijn gereduceerd. Om alle kwetsbaarheden op te lossen zullen enkele applicaties – waaronder HP Zone – moeten worden vervangen. Hierover worden nu concrete afspraken gemaakt en acties in gang gezet tussen GGD, RIVM en VWS. Daarnaast vindt er actieve monitoring plaats op de IT systemen. Indien afwijkingen zich voordoen wordt hier 7 dagen per week direct actie op ondernomen.
Bent u bereid de risico-analyses alsnog openbaar te maken zodat de Kamer op basis van zo volledig en transparant mogelijke informatie haar taak kan uitvoeren?
In mijn brief aan uw Kamer van 12 februari ben ik op dit verzoek ingegaan. Zowel de NCSC als het Red team heeft mij geadviseerd openbaarmaking op dit moment teveel risico’s kent. Zoals eerder toegezegd zal ik bij het opleveren van de audit heroverwegen of het mogelijk is deze analyse of delen van deze analyse openbaar te maken. Mijn inzet is om zo transparant mogelijk te zijn.
Maakt het oefenen met cyberscenario's deel uit van het aanpakken van de kwetsbaarheden en wordt dit structureel ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, er worden structureel cyberaanvallen testen ingezet. De resultaten daarvan worden gebruikt om kwetsbaarheden proactief te traceren en op te lossen.
Wordt inmiddels wel «volcontinu» en «volautomatisch» gecontroleerd op misbruik van de GGD-systemen?
Ja, er wordt continu en grotendeels automatisch gemonitord op misbruik van de GGD systemen. Indien er afwijkingen worden geconstateerd, vindt hier direct een afgewogen actie op plaats.
Wordt een scheiding gemaakt tussen persoonsgegevens en de andere gegevens of wordt dit nog steeds gecombineerd opgeslagen?
De gegevens worden gecombineerd opgeslagen, echter de functionaliteiten zijn dermate sterk gereduceerd dat de kans op frauduleuze handelingen zo veel mogelijk is verkleind.
Ligt er bij alle GGD's een draaiboek klaar in het geval van een volgend datalek om onmiddellijk actie te ondernemen en het lek direct te dichten?
Het recent ingerichte en nu volledig operationele SOC (Security Operations Center) van GGD GHOR Nederland staat in nauw contact met alle GGD'en en onderneemt direct actie als er incidenten optreden. De te nemen maatregelen zijn afhankelijk van het incident.
Hoe wordt beter gecommuniceerd dat burgers hun gegevens kunnen laten verwijderen uit de GGD IT-systemen? Er is teveel verwarring over de consequenties van de verwijdering ten aanzien van vaccinatie; kunt u ervoor zorgen dat verwijdering van testgegevens niet van invloed is op vaccinatie?
Als eerdere gegevens gewist zijn, kan er nog steeds een afspraak worden gemaakt om gevaccineerd te worden. Op de website van GGD GHOR Nederland is informatie beschikbaar over het verwijderen van persoonsgegevens bij de GGD'en: https://ggdghor.nl/actueel-bericht/informatie-over-verwijderen-persoonsgegevens-bij-de-ggden/. Ook op de websites van de regionale GGD'en is informatie beschikbaar. Bij vragen kan contact opgenomen worden met het landelijk informatienummer: 085-1308226 dat op werkdagen bereikbaar is van 9.00–17.00 uur.
Kunt u deze vragen voor 17 maart 2021 beantwoorden?
We streven ernaar om de antwoorden sneller dan de reguliere procedure af te wikkelen maar vóór 17 maart 2021 is niet haalbaar.