Het gevaar dat het Amsterdamse internetknooppunt AMS-IX gegevens moet afstaan aan de Amerikaanse geheime dienst NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog uw opmerking dat de Amsterdam Information Exchange (AMS-IX) «het belangrijkste internet-knooppunt van Nederland en het op één na grootste ter wereld» is?1
Ja.
Klopt het dat deze AMS-IX overweegt haar activiteiten uit te breiden naar de Verenigde Staten?2
Dit is bekend uit de mediaberichten. Inmiddels is ook bekend dat op 27 september jongstleden in een buitengewone algemene ledenvergadering van de vereniging AMS-IX een meerderheid van de leden voor de opzet van een juridische entiteit in de VS heeft gestemd. De Raad van Bestuur van de vereniging AMS-IX zal de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken.
Deelt u de vrees dat de AMS-IX door deze uitbreiding de kans loopt onder de Amerikaanse wetgeving te vallen en gedwongen kan worden informatie af te staan aan de NSA?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat.
De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum advies te vragen over deze kwestie?
Nee. Het Nationaal Cyber Security Centrum is het kennis- en expertisecentrum op het gebied van cyber security, geeft invulling aan de zogeheten computer emergency response-taak en is verantwoordelijk voor de crisiscoördinatie in het geval van een cybercrisis. Adviseren over de uitbreiding van een Nederlandse rechtspersoon in de VS behoort niet tot de taken van het Nationaal Cyber Security Centrum.
Kunt u verzekeren dat de AMS-IX geen activiteiten in de Verenigde Staten gaat ontplooien voordat de Kamer volledige zekerheid heeft dat gegevens van Nederlandse burgers te allen tijde veilig zijn?
Nee. Het staat Nederlandse bedrijven Vrij om zich in het buitenland te vestigen. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
Het bericht dat de posttarieven van PostNL per 1 januari 2014 wederom gaan stijgen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Postzegel volgend jaar 4 cent duurder» waarin wordt belicht dat het basistarief voor brieven per 1 januari opnieuw met 4 cent zal stijgen?1
Vanwege toenemende volumedalingen binnen de Universele Postdienst (UPD) zijn de kosten uit de pas gaan lopen met de tarieven. In de huidige tariefregulering op de postmarkt wordt met volumedalingen onvoldoende rekening gehouden. Ik heb uw Kamer bij brief van 3 juni 2013 geïnformeerd dat ik een extra toename in de UPD-tarieven daarom onvermijdelijk acht en voor 2014 8% aan tariefruimte zou creëren om een verder stijging van de postzegelprijs per 1 januari 2014 mogelijk te maken (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 110). Als gevolg hiervan mag de postzegelprijs per 1 januari 2014 met 4 cent stijgen. De postzegelprijs zal hiermee maximaal € 0,64 bedragen.
Vindt u een prijsstijging van 44 cent in 2010 naar 64 cent in 2014 acceptabel? Is een prijsstijging van 45% in 5 jaar tijd niet buitenproportioneel hoog? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie laat zien dat in vrijwel alle Lidstaten een trend waarneembaar is van dalende volumes binnen het brievenpostverkeer en toenemende druk op de financiële houdbaarheid van de UPD. Door betere beschikbaarheid van het internet stappen consumenten in West-Europese landen, met name in Nederland en Denemarken, volgens de onderzoekers sneller over naar elektronische communicatiediensten zoals e-mail (Wik-Consult (2013), «Main Developments in the Postal Sector (2010–2013)»). Hoewel volumes in Nederland sterker dalen dan in andere Europese landen, blijft Nederland met een postzegelprijs van € 0,64 per 1 januari 2014 onder het gemiddelde van West-Europa. In België en het Verenigd Koninkrijk bedraagt de postzegelprijs € 0,77 respectievelijk € 0,74. Tevens is in Denemarken onlangs een prijsstijging aangekondigd van 12,5%, waarmee de postzegelprijs vanaf 1 januari 2014 € 1,20 gaat bedragen.
Heeft PostNL u geïnformeerd waarom zij de maximale ruimte benut die de UPD (Universele Postdienst) biedt om het tarief te verhogen? Is de situatie bij PostNL dusdanig verontrustend dat zij het onderste uit de kan moeten halen?
De toenemende daling in postvolumes zet de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk. In de afgelopen vijf jaar is het volume van de UPD met meer dan 30% gedaald. Recente cijfers laten zien dat de vraag naar UPD-diensten in toenemende mate afneemt, met circa 9 tot 10% per jaar (Jaarverslag van PostNL over 2012). In de huidige tariefregulering wordt onvoldoende rekening gehouden met deze toenemende volumedalingen. Als gevolg hiervan bedroeg het gerealiseerde bedrijfsresultaat van de UPD-verlener –9% in 2012. Zonder nadere maatregelen zou, ondanks de kostenbesparingsmaatregelen die PostNL zelf neemt, het bedrijfsresultaat naar verwachting op circa –7% uitkomen in 2015. Als onderdeel van een pakket aan maatregelen om een economisch rendabele uitvoering van de UPD mogelijk te maken heeft de UPD-verlener een voorstel ingediend voor 13% tariefruimte voor 2013 en 8% tariefruimte voor 2014.
Is de stijging van het basistarief een gevolg van het intrekken van de claim van PostNL aan Sandd om mee te betalen aan de kosten van de UPD? Zo ja, acht u het wenselijk dat deze kosten worden afgewenteld op de consument?
Bij brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de specifieke kenmerken van de postmarkt, zoals de schaalvoordelen op de markt, maken de structurele en toenemende volumedalingen de UPD steeds kostbaarder. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk.
Het ligt in de rede dat een toename in de kosten van de UPD wordt betaald door gebruikers van de UPD. Tegelijkertijd worden ook maatregelen genomen die de kosten van de UPD verminderen, zoals een vermindering van het aantal postvestigingen en brievenbussen. Hiertoe bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor.
Het plan om de leefbaarheid van het dorp Moerdijk op te offeren voor economische ontwikkeling |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer E. Nijpels, die namens zijn adviescommissie heeft gezegd dat de economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk voorrang moet krijgen boven de leefbaarheid van het dorp?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u van de opvatting van de heer Nijpels dat de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van Moerdijk aan de kant geschoven kunnen worden voor de uitbreiding van haven- en industriegebieden in de buurt van dit dorp? Bent u dit met hem eens of deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak onbehoorlijk, om niet te zeggen lomp is?
De commissie van Advies Havenstrategie Moerdijk 2030 geeft in haar eindadvies bij de concept Havenstrategie Moerdijk2 aan dat indien het havenschap blijft inzetten op maximale benutting van de economische potenties van Moerdijk, dan de kosten en baten en de voor- en nadelen van een transitiemodel met relevante stakeholders, inclusief de bewoners van het dorp en de leefbaarheidsgroeperingen besproken dienen te worden. De commissie van advies constateert zelf dat het hier om een maatschappelijk zeer gevoelige discussie gaat, maar constateert dat die discussie nu ten principale en fundamenteel gevoerd moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Moerdijk ernstig verontrust zijn over de plannen over de ontwikkeling van haven- en industriegebieden en over het geringe belang dat de commissie Nijpels aan hun dorp en hun leefbaarheid blijkt te hechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de inwoners van Moerdijk zo snel mogelijk gerust te stellen door duidelijk te maken dat het advies van de commissie Nijpels niet past in de manier waarop de overheid in Nederland met haar burgers om wil gaan?
De Provincie Noord-Brabant, de gemeente Moerdijk en het havenschap Moerdijk hebben onlangs de concept havenvisie voor Moerdijk gepresenteerd. In deze visie gaat de ontwikkeling van het havengebied en het behoud van de leefbaarheid hand in hand. De commissie van advies geeft als reactie op deze visie aan dat het goed is om nog eens kritisch te kijken naar het toekomstperspectief voor het dorp Moerdijk. De concept havenvisie ligt nu voor ter consultatie tot 31 oktober. De betrokken overheden hebben diverse bijeenkomsten belegd waar belanghebbende partijen, waaronder de inwoners van Moerdijk, hun zorgen kunnen uiten en met de provincie, de gemeente en het havenschap over de plannen in gesprek kunnen. Gelet op dit consultatieproces zie ik thans geen rol voor de rijksoverheid weggelegd.
Kunt u voor de zekerheid nog eens duidelijk maken wat het doel is van de huidige milieunormen op het gebied van onder andere geluid, fijnstof in dorpen en steden?
De huidige milieunormen, die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, hebben als doel een evenwichtige balans te creëren tussen de belangen van de volksgezondheid en van de industrie. Bij het verlenen van een vergunning voor een nieuwe activiteit (of het uitbreiden van een bestaande activiteit) wordt door het bevoegd gezag getoetst of de beoogde activiteit binnen de van toepassing zijnde milieunormen past.
Kunt u bevestigen dat de verdere economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk het behalen van de genoemde milieunormen in dat gebied onmogelijk maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en hoe ziet u de gezondheid van de omwonenden in relatie tot de beoogde economische ontwikkeling? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u dat garanderen?
Welk effect de verdere economische ontwikkeling van de haven- en industriegebieden in Moerdijk heeft op het behalen van de genoemde milieunormen is nog niet te bepalen. Een en ander hangt af van de daadwerkelijke ontwikkelingen en te nemen compenserende maatregelen. Het is aan betrokken overheden om bij de benodigde planvorming en vergunningverlening voor deze ontwikkelingen om hieraan binnen de wettelijke kaders voorwaarden te verbinden. De concept havenvisie voor Moerdijk geeft daar nog geen uitsluitsel over.
Vindt u dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit recht van de inwoners van Moerdijk niet geschonden wordt doordat het in de toekomst ingesloten zal zijn tussen zware industrie, een groot bedrijventerrein en een snelweg? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang en derhalve wordt dit ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. De lokale overheden dragen de verantwoordelijkheid voor deze afwegingen en voor eventueel te nemen maatregelen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt meegenomen in het verdere proces van consultatie rondom de ontwerp havenvisie en uiteindelijk de noodzakelijke aanpassingen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. De wetgeving, waaronder de Wet publieke gezondheid, voorziet hier in de noodzakelijke waarborgen.
Kent u het onderzoek van De Stec Groep2 over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk? Deelt u de mening dat dit onderzoek uitwijst dat een groot deel van de logistieke bedrijven die zich zullen vestigen op het Logistiek Park Moerdijk binnen Nederland zullen verhuizen? Zo ja, kunt u aangeven wat er met de leegstand op de andere locaties zal gebeuren en of werknemers hierdoor hun baan zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek van De Stec Groep concludeert dat het bestaande aanbod van logistieke centra in Zuid-Nederland, en West-Brabant in het bijzonder, op de middellange en lange termijn onvoldoende is om de vraag naar logistiek vastgoed goed te kunnen faciliteren. Het plan voor Logistiek Park Moerdijk speelt in op deze marktvraag. Logistieke bedrijven en investeerders in logistiek vastgoed kiezen op basis van hun eigen bedrijfseconomische afwegingen hun vestigingslocatie. Het is voor de economische ontwikkeling van ons land van belang dat er ondermeer in West-Brabant ook op langere termijn vestigingsplaatsen zijn die de concurrentie met locaties buiten Nederland aan kunnen.
Kunt u uiteenzetten welke invloed de toename aan vrachtverkeer op de A16 en de A17 zal hebben op de filedruk, de uitstoot van fijnstof en de leefbaarheid van de inwoners van de gemeente Moerdijk? Hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Uit de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse 2011 is gebleken dat er op de A16 en A17 ter hoogte van Moerdijk tot 2030 nog capaciteit is om groei van extra verkeer op te vangen. Alleen in het hoge groeiscenario worden op de A17 en de A16 nabij de Moerdijkbrug wel de NoMo reistijdfactoren overschreden. Omdat uit de havenstrategie niet blijkt welke toename verwacht wordt aan vrachtvervoer op de weg kan niet aangegeven worden wat de exacte invloed is op de filedruk in dit gebied. Deze trajecten behoren echter niet tot de belangrijkste knelpunten op het Nederlandse wegennet en er zijn hier dan ook geen projecten voorzien. In 2012 voldeed de luchtkwaliteit in Moerdijk ruimschoots aan de grenswaarden, zowel in relatie tot verkeer (Monitoringsrapportage NSL 2012) als in relatie tot de industrie (Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012, RIVM). Gezien de betrekkelijk lage waarden is het niet te verwachten dat nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
De creatieve wijze van kapitaalversterking door Spaanse en Italiaanse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Banks in Spain, Italy Look for Relief in Accounting»1 en «Zuid-Europese bankiers willen gunstigere regels»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gesjoemel met bankbalansen binnen de eurozone uitermate ongewenst is en de vormgeving van een goed functionerende bankenunie kan ondermijnen?
Ja.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via vernuftige trucs buffers van banken op papier worden opgeblazen zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een vergroting van de buffers?
Toezichthouders hebben meerdere bevoegdheden en instrumenten om af te dwingen dat de hoogte en de kwaliteit van de kapitaalbuffers aan de afgesproken kapitaaleisen voldoet. Een voorbeeld is dat wanneer aangehouden kapitaalbuffers niet van de vereiste hoogte of kwaliteit zijn, beperkingen kunnen worden gesteld aan dividend- en bonusuitkeringen. Ook zijn banken in dat geval verplicht een kapitaalconserveringsplan (herstelplan) in te dienen, dat getoetst zal worden door de toezichthouder. In het uiterste geval heeft de toezichthouder de mogelijkheid de vergunning van een bank of beleggingsonderneming in te trekken wanneer niet aan de kapitaaleisen wordt voldaan.
Bent u bereid er scherp op toe te zien dat de afspraken over verhoogde buffervereisten strikt worden nageleefd?
Ja, ik volg deze afspraken nauwgezet. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Hoe beoordeelt u de in Spanje en Italië naar voren gebrachte kapitaalversterking van banken door de reeds door Spaanse banken geleden verliezen in de toekomst aftrekbaar te maken van de winstbelasting (al dan niet middels een belastingkrediet) dan wel door de herwaardering van de aandelen van Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse centrale bank? Is er sprake van een boekhoudkundige truc?
Het is gebruikelijk dat lidstaten fiscale regelingen kennen die bedrijven in staat stellen om verliezen uit het verleden te mogen verrekenen met de toekomstige winst. Zo mogen in Nederland in principe verliezen worden verrekend met de winsten van maximaal 9 volgende jaren. Voor zover uitgestelde belastingvorderingen afhankelijk zijn van toekomstige winstontwikkelingen bij een bank, mogen deze vanuit prudentieel oogpunt echter niet worden meegeteld bij het kernkapitaal van een bank onder het kapitaalraamwerk van CRD-IV (bestaande uit de CRD-richtlijn en de CRR-verordening)3. Dit betekent niet dat winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen van de banken geen waarde hebben; deze hebben wel degelijk een (verwachtings)waarde. Echter omdat deze belastingvorderingen afhangen van toekomstige winstontwikkelingen die moeilijk zijn in te schatten, is CRD-IV op dit punt zeer streng en mogen dergelijke vorderingen in principe in hun geheel niet meetellen voor het bepalen van het kernkapitaal.
Bij belastingkredieten ligt dit anders, aangezien deze vordering niet afhankelijk is van de winstontwikkeling. Hierdoor is de kwaliteit van de vordering beter en mag deze wel meetellen voor het kernkapitaal van een bank onder CRD-IV.4 CRD-IV staat een omzetting door overheden van winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen in belastingkredieten onder voorwaarden dan ook toe5.
Bij een dergelijke omzetting zou wel sprake kunnen zijn van een financiële herverdeling tussen de betreffende Spaanse banken en de Spaanse overheid. Omdat conditionele vorderingen zouden worden ingeruild voor zekere vorderingen voor de banken, kan dit de verwachte belastinginkomsten van de Spaanse staat verminderen en daarmee gevolgen hebben voor de Spaanse overheidsfinanciën. Minimaal zou een dergelijke omzetting effecten kunnen hebben op de timing van verwachte belastinginkomsten van de Spaanse overheid. Wanneer deze zaken zich voor zouden doen, dan zal de Commissie deze ontwikkelingen beoordelen in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
In Italië hebben de Italiaanse banken sinds 1936 aandelen in de Italiaanse Centrale Bank in bezit. Deze constructie is niet uniek. Ook in sommige andere landen zijn (een deel van) de aandelen in de centrale bank in private handen. Zo bezit de Belgische Staat de helft van de aandelen in de Nationale Bank van België en is de andere helft van de aandelen beursgenoteerd en in handen van private partijen. Het totale aandeel van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank heeft een nominale waarde die destijds is bepaald op wat vandaag de dag 156.000 euro is. Deze aandelen worden in de praktijk niet verhandeld, maar in theorie is dit wel mogelijk na instemming van de Bestuursraad van de Italiaanse Centrale Bank; dit in verband met de onafhankelijkheid van de Italiaanse Centrale Bank.
Ook CRD-IV verbiedt niet dat banken een aandeel hebben in een centrale bank, en stelt regels aan de blootstelling van banken aan centrale banken net zoals er regels gelden voor investeringen door banken in andere activa. Ik beschik niet over voldoende informatie om in te schatten of een eventuele herwaardering van dit aandeel in lijn zou zijn met de afspraken van CRD-IV, mede vanwege het ontbreken van een concreet voorstel. Niettemin zou bij een eventuele herwaardering in elk geval altijd uit moeten worden gegaan van een reële waardebepaling, ook als deze lastig te bepalen zou zijn. Hierbij zou minimaal gekeken kunnen worden naar de hoogte van de historische en verwachte dividenduitkeringen van de Italiaanse Centrale Bank.
Ik hecht er tot slot aan te vermelden dat het in het belang van de Italiaanse banken zelf is om een eventuele herwaardering op een geloofwaardige en wettelijk correcte manier vorm te geven. Twijfel aan de mate waarin een eventuele herwaardering correct zou worden vormgegeven, en daarmee twijfel aan een deel van de kwaliteit van het kernkapitaal van de Italiaanse banken, zou het vertrouwen in de Italiaanse bancaire sector kunnen schaden.
Heeft de Spaanse regering reeds een formeel standpunt ingenomen over de door de Spaanse banken bepleitte omzetting van de verliezen naar belastingkredieten en in hoeverre zou een dergelijke omzetting stuiten op de Europese staatssteunregels?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Ik kan niet inschatten of sprake zou zijn van staatssteun, hiervoor ontbreekt ook een concreet voorstel met meer informatie. Wel is de kans groter dat een dergelijke omzetting in lijn is met de staatssteunregels wanneer de omvang van de te verstrekken belastingkredieten niet hoger zou worden vastgesteld dan een realistische inschatting van de mate waarin de winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen binnen de daartoe toegestane wettelijke termijnen in Spanje door de banken gerealiseerd zouden kunnen worden.
In het algemeen is de lidstaat die voornemens is om mogelijke staatssteun te verstrekken verantwoordelijk voor het verkrijgen van een besluit van de Europese Commissie teneinde een maatregel uit te kunnen voeren. In dit geval is het derhalve aan de Spaanse overheid om ervoor te zorgen dat een maatregel conform de artikelen 107 en 108 VWEU wordt uitgevoerd. Daarnaast kan de Europese Commissie ook zelfstandig een onderzoek starten indien een eventuele omzetting zou plaatsvinden en de Commissie daarbij zou vermoeden dat deze niet in lijn zou zijn met de staatssteunregels.
Voor welke periode mogen Spaanse banken onder Spaans fiscaal recht dan wel naar internationale accountingstandaarden operationele verliezen van de belasting aftrekken en zodanig als vordering op hun balans aanhouden?
Tot 1 januari 2012 waren verliezen in Spanje 15 jaar voorwaarts verrekenbaar. Verliezen die na 1 januari 2012 zijn geleden, zijn 18 jaar voorwaarts verrekenbaar. Mogelijk bestaan op deze generieke regel uitzonderingen voor banken maar deze zijn mij niet bekend. Onder IFRS mogen uitgestelde belastingvorderingen alleen worden meegenomen voor zover er een reële kans is dat verliescompensatie daadwerkelijk mogelijk is.
Zijn er andere voorbeelden van eurolanden bekend waarbij de aftrek van de winst van operationele verliezen kan worden omgezet in een zeker te innen belastingkrediet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 5 kan een dergelijke omzetting in theorie in elke lidstaat plaatsvinden wanneer daarover afspraken zouden worden gemaakt tussen de nationale overheid en de banken, en wanneer tevens aan de voorwaarden wordt voldaan die CRDIV hieraan stelt. In Italië heeft een soortgelijke situatie gespeeld met winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen die te maken hebben met tijdelijke verschillen. Recente andere voorbeelden uit eurolanden zijn mij niet bekend.
Heeft de Italiaanse regering een formeel standpunt ingenomen over de herwaardering van de aandelen in de Italiaanse Centrale Bank die enkele grote Italiaanse banken sinds 1936 houden?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Naar verluidt is in Italië een taskforce opgericht die zich op dit moment buigt over de verschillende toekomstige opties met betrekking tot het belang van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank6.
In hoeverre is het volgens de Europese kapitaalregels voor banken mogelijk om het houden van een aandeel dat al 77 jaar niet publiekelijk verhandeld wordt in een instantie met een publieke taak toe te rekenen aan het kapitaal van een bank?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke bevoegdheden heeft de European Banking Authority (EBA) dan wel in de toekomst de nieuwe Europese financiële toezichthouder, de Europese Centrale Bank (ECB), om in te grijpen bij de onterechte toerekening aan het kernkapitaal van passiva op de bankbalans?
Met de start van het Single Supervisory Mechanism (SSM) krijgt de ECB bevoegdheden om toezicht te houden of onder meer de kwaliteit van het kapitaal dat banken die onder het SSM vallen moeten aanhouden in lijn is met de kapitaaleisen van CRD-IV. De ECB is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het toezicht op alle banken die onder het SSM vallen en houdt daarbij direct toezicht op de grote banken. Voor het toezicht op de kleinere banken staan de nationale toezichthouders onder toezicht van de ECB (indirect toezicht). Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitoefenen krijgt de ECB de bevoegdheid om informatie te vergaren van, en «on-site» inspecties te doen bij, alle banken die onder het SSM vallen.
De EBA heeft bevoegdheden om toezichthouders in bepaalde gevallen te overrulen. Er moet dan echter minimaal sprake zijn van een duidelijke schending van de CRD-IV-regels.
In hoeverre zou bij herwaardering dan wel uitkering van het aandeel van enkele Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse Centrale Bank sprake kunnen zijn van staatssteun?
In dit verband zijn met name de arresten «Stardust Marine» en «Preussen Elektra» van belang7. Ook hier is het de lidstaat zelf die ervoor moet zorgen dat een maatregel voldoet aan de artikelen 107 en 108 VWEU, en kan de Europese Commissie daarnaast ook zelfstandig besluiten tot het gelasten van een onderzoek.
Deelt u de mening dat de in Italië en Spanje naar voren gebrachte constructies ter versterking van het kapitaal van de bancaire sector eens te meer het belang van een nietsontziende balansdoorlichting en stresstest door de ECB en de EBA aantonen?
Ik hecht aan een strenge en grondige doorlichting van de balansen van banken zoals de ECB die gaat doorvoeren voor de banken die onder direct ECB toezicht komen. De balansdoorlichting door de ECB en de hierop volgende stresstest in samenwerking met de EBA zullen een beeld geven van de kwaliteit van de activa die op de balansen van de betreffende banken staan en de kwaliteit en de hoeveelheid kernkapitaal die aanwezig is om verwachte en onverwachte verliezen op te vangen. Wanneer uit de balansdoorlichting zou blijken dat banken in onvoldoende mate kapitaal van goede kwaliteit op de balans hebben staan, dan zullen deze banken extra kapitaal moeten ophalen dat wel aan deze eisen voldoet.
Bent u bereid u er over de volle breedte voor in te zetten dat gestelde kapitaaleisen in de gehele eurozone op geen enkele manier worden ontweken, ontdoken of vermeden?
Ja. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Het bericht dat de Amerikaanse National Security Agency (NSA) via telecomaanbieders het internationaal telefoonverkeer afluistert |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich sinds 2011 toegang verschaft tot telefoonverkeer dat via de Belgische telecomprovider Belgacom verloopt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich toegang heeft verschaft tot een van de grootste telecombedrijven in een direct buurland?
Het bericht in De Standaard meldt onder meer dat niet zeker is wie verantwoordelijk is voor de inbreuk op de infrastructuur van het Belgische bedrijf Belgacom. Heimelijke activiteiten van statelijke actoren zijn in beginsel niet uit te sluiten.
Zijn er afgelopen twee jaar vergelijkbare veiligheidsinbreuken geweest op de communicatie-infrastructuur van Nederlandse telecomaanbieders? Zo ja, wat was de aard van de inbreuk, hoe vaak heeft het zich voorgedaan en was er sprake van malware geplaatst door een buitenlandse inlichtingendienst?
Er zijn geen aanwijzingen voor een vergelijkbare inbreuk op de infrastructuur van Nederlandse aanbieders van telecommunicatiediensten. De AIVD doet onderzoek naar aanleiding van de berichten. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederland een direct doelwit is van de aanval.
De inbreuk bij KPN in het voorjaar van 2012 was overigens geen activiteit van een statelijke actor. KPN heeft naar aanleiding van die inbreuk aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen.
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de kwetsbaarheden van de Nederlandse ICT-infrastructuur en de dreiging van digitale spionage. De afhankelijkheid van de Nederlandse samenleving en de economie van ICT is aanzienlijk, en de kwetsbaarheid van de ICT is hoog. Digitale aanvallen worden daarnaast steeds complexer en geavanceerder. De impact van digitale aanvallen op de nationale veiligheid en het economisch welzijn van de samenleving kan bijzonder groot zijn.
Is u bekend of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen drie jaar een veiligheidsonderzoek hebben laten uitvoeren naar zeer geavanceerde malware op hun communicatie-infrastructuur? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, bent u in het licht van de Amerikaanse praktijken en mogelijke hacks door andere landen, voornemens om bij telecomaanbieders aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Private partijen, waaronder aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun infrastructuur. De Telecommunicatiewet (Tw) bevat voor deze aanbieders verplichtingen voor de borging van de integriteit en de veiligheid van hun netwerken en diensten, waaronder het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie en de beschikbaarheid van de dienstverlening. Het gaat daarbij om technische en organisatorische maatregelen. De grote aanbieders zetten hiervoor structureel eigen capaciteit in.
Indien zij dat nodig achten, zetten zij hiervoor expertise van derden in. De recente berichten in de media onderstrepen het belang van deze maatregelen. Indien daar aanleiding voor is, kan de aanbieder worden verplicht bepaalde technische of organisator maatregelen te nemen of een veiligheidscontrole door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren (art. 11a vijfde resp. zesde lid van de Telecommunicatiewet).
Naar aanleiding van de berichtgeving is KPN gestart met het uitvoeren van aanvullende onderzoeken.
De AIVD en het NCSC ondersteunen de vitale sectoren bij het beveiligen van hun ICT-infrastructuur. De AIVD heeft onder meer een methodiek ontwikkeld voor de analyse van kwetsbaarheden voor spionage. Digitale spionage is daarbij één van de aandachtspunten. Deze methodiek is bij de vitale sectoren onder de aandacht gebracht om hen te ondersteunen de eigen kwetsbaarheden inzichtelijk te maken.
Heeft u of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen jaren verzoeken ontvangen van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA dan wel andere buitenlandse inlichtingendiensten, om toegang te verschaffen tot internationaal telefoonverkeer? Zo ja, wat was daarop de reactie?
Het is de regering niet bekend of buitenlandse mogendheden Nederlandse aanbieders van telecommunicatie hebben benaderd. Over contacten tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse diensten worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Heeft u de hacks op Europese, en Nederlandse communicatiesystemen in het bijzonder, aan de orde gesteld bij de Amerikaanse regering? Zo ja, was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, bent u voornemens de privacyschending van Nederlandse burgers aan de orde te stellen bij de Amerikaanse regering?
De Eurocommissarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben naar aanleiding van mediaberichten op 14 juni jl. overleg gevoerd met de Amerikaanse minister van Justitie. Inmiddels buigt een EU-VS expertgroep zich over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van elektronische gegevens van burgers, met als doel wederzijds inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De Nederlandse regering steunt dit initiatief. Naar verwachting voltooit de expertgroep dit najaar zijn eindrapport. Het onderwerp PRISM is besproken en marge van de JBZ-raad van 7 oktober jl.
Bent u bereid de inbreuken door de VS en mogelijk ook andere landen, actief te agenderen in de eerstvolgende Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en te pleiten voor gezamenlijk Europees optreden tegen deze schendingen van privacy van Europese burgers?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel”. |
|
Machiel de Graaf (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel»? Deelt u deze woede?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en kan mij de reactie van Tata Steel voorstellen. Dat een correctiefactor van gemiddeld 12% nodig bleek, was niet voorzien. Deze ingreep is echter in lijn met de Europese richtlijn emissiehandel (ETS). Hierin is bepaald dat er niet meer rechten kunnen worden toegewezen dan er binnen het industrieplafond – dat aangeeft hoeveel CO2-emissieruimte de industrie krijgt – beschikbaar zijn en dat de Europese Commissie zelfstandig bevoegd is om een cross sectorale correctiefactor toe te passen om dit te voorkomen.
Kunt u uitleggen hoe deze «cross sectorial correction factor», waar dit artikel op doelt, valt te rijmen met het Steel Action Plan dat onlangs is opgesteld om de concurrentiekracht van de Nederlandse staalindustrie te versterken?
De correctiefactor betekent voor alle EU ETS-bedrijven gemiddeld 12% minder gratis emissierechten over de periode 2013–2020 dan zij op basis van de voorlopige toewijzing berekend door de lidstaten hadden gekregen. Omdat de correctiefactor conform de Richtlijn moet worden toegepast, is een aanpassing ervan niet mogelijk zonder de Richtlijn te herzien.
Voor investeringsbereidheid van bedrijven en voor hun internationale concurrentiepositie is de voorspelbaarheid van het ETS-systeem, de verwachte ontwikkeling van de CO2-prijs en de verdeling van de bijbehorende kosten van belang. Dit zal met name door het post 2020 klimaat- en energiebeleid bepaald moeten worden. Dat is dan ook de reden dat in het Energieakkoord specifieke afspraken zijn gemaakt voor de inzet van Nederland over de versterking van het ETS vanaf 2020 in combinatie met borging van de concurrentiepositie van internationaal concurrerende bedrijven (op basis van best performance criteria).
Ook in het door de Europese Commissie opgestelde Steel Action Plan wordt gesteld dat in het kader van het door de Europese Commissie op te stellen Klimaatactie programma 2030 rekening gehouden moet worden met de internationale concurrentiepositie van de staalindustrie.
Het is de Nederlandse inzet dat bij de versterking van het ETS-systeem vanaf 2020 ook naar de effecten van een correctiefactor op de voorspelbaarheid van het systeem en op de internationale concurrentiepositie gekeken moet worden.
Kunt u uitleggen waarom u in Europa pleit voor een versterking van het «Emissions Trading System» (ETS) systeem, terwijl u in eigen land meer en meer energie-intensieve bedrijven zoals Aldel en straks ook Tata Steel ETS-compensatie moet bieden om te zorgen dat deze niet omvallen?
Het ETS is het meest kosteneffectieve instrument om tot CO2-reductie bij de industrie te komen. Het is het centrale instrument in de transitie naar een low-carbon economy en Europees geharmoniseerd waardoor er in principe binnen Europa geen concurrentienadelen optreden als gevolg van het ETS. Versterking van het ETS is nodig om de ontwikkeling van low carbon technieken te stimuleren en bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Binnen het ETS wordt rekening gehouden met internationaal concurrerende bedrijven, deze krijgen kosteloos emissierechten toegewezen en de mogelijkheid voor compensatie van indirecte kosten staat lidstaten open.
Deelt u de mening dat het ronduit krankzinnig is om de Nederlandse industrie uitstootrechten te laten betalen middels het ETS-systeem, terwijl zij vaak al veel schoner is dan concurrenten buiten Europa, om deze bedrijven noodzakelijkerwijs vervolgens met belastinggeld uit eigen land weer te compenseren? Zo ja, gaat u zich dan vanaf nu ook eindelijk eens inzetten voor de Nederlandse industrie, door te beginnen met het afschaffen van het ETS-systeem en zo niet, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het ETS-systeem is een belangrijk onderdeel in het klimaatbeleid. Ook de Nederlandse industrie is voorstander van het behoud van het ETS en wil ook dat het ETS versterkt wordt waarbij de internationale concurrentiepositie geborgd wordt. In het Energieakkoord is afgesproken dat betrokken partijen zich inzetten voor een gezamenlijke inzet in Brussel, om per 1 januari 2020, naast aanscherping van het ETS-plafond ook de positie te borgen van de internationaal concurrerende bedrijven.
Het bericht dat Brazilië gebruikersdata binnen de grenzen wil houden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Brazilië wil gebruikersdata binnen de grenzen houden,1 waarin wordt belicht dat Brazilië bedrijven, zoals Facebook en Google, ertoe wil verplichten om in Brazilië verzamelde data binnen het land op te slaan? Bent u bereid contact op te nemen met uw Braziliaanse collega om van gedachten te wisselen?
Er zijn diverse wijzen waarop de Verenigde Staten zichzelf rechtsmacht aanmeten ten aanzien van data die door bedrijven zoals Facebook en Google Inc. worden verwerkt en opgeslagen. Het is niet beslissend waar een server met de desbetreffende data zich bevindt. Het hoofdbestuur en hoofdvestiging van Google Inc. zijn gevestigd in de Verenigde Staten en alleen al daarom hebben de Verenigde Staten rechtsmacht ten aanzien van gegevens die Google Inc. en zijn dochters verwerken, ook al zijn deze gegevens opgeslagen op een server in Brazilië of bijvoorbeeld Nederland. Google Inc. is bovendien ook statutair in de Verenigde Staten gevestigd, hetgeen de Verenigde Staten ook uit dien hoofde rechtsmacht verleent.
Zelfs als het om een bedrijf zou gaan dat geen hoofdvestiging, maar slechts een nevenvestiging of bijkantoor in de Verenigde Staten heeft dan wel een op andere wijze tot stand gekomen structurele band met de Verenigde Staten heeft, kan er sprake zijn van rechtsmacht van de Verenigde Staten. Dit vloeit voort uit het feit dat de Verenigde Staten zichzelf een zeer ruime rechtsmacht aanmeten die tot extraterritoriale effecten leidt. Ik zie derhalve geen reden om contact op te nemen met de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u van mening dat een dergelijke regeling in Nederland zal bijdragen aan de bescherming van gebruiks- en gebruikersgegevens van Nederlandse burgers, ongeacht de eventuele technische beperkingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Welke juridische mogelijkheden zijn er om buitenlandse bedrijven te verplichten zich te houden aan de Nederlandse wetgeving, wanneer zij door niet-Nederlandse autoriteiten worden gevraagd gegevens te verstrekken van Nederlandse burgers?
Wanneer een bedrijf een vestiging in Nederland heeft, of wanneer het geen vestiging in Nederland of elders in de EU heeft en wel persoonsgegevens verwerkt waarbij gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, is dat bedrijf gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Andere criteria voor het bepalen van het toepasselijk recht ontbreken. Voor de doorgifte van persoonsgegevens uit Nederland naar derde landen bieden de artikelen 76 en 77 van de Wbp diverse rechtsgrondslagen.
Is het juridisch vestigen van buitenlandse bedrijven in Nederland de enige mogelijkheid om hen te verplichten zich te houden aan de Nederlandse wetgeving? Zo nee, welke andere juridische mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
De oververtegenwoordiging van Nederland bij de hosting van pornosites |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Welkom in het digitale riool», waaruit blijkt dat er wereldwijd ongeveer 720 miljoen pornografische websites zijn, waarvan meer dan een kwart afkomstig is uit Nederland?1
Ja.
Wat is naar uw mening de achtergrond van dit schrikbarend hoge aantal pornowebsites dat in Nederland gevestigd is?
Nederland heeft, zoals al in het artikel gemeld wordt, een uitstekende digitale infrastructuur en dienstverlening. Deze infrastructuur en dienstverlening leveren ons veel bedrijvigheid op, bijvoorbeeld in de vorm van (ook buitenlandse) ondernemers die ervoor kiezen om hun websites via Nederlandse hostingproviders op het internet te plaatsen. De hosting van websites met een pornografische inhoud is daarop geen uitzondering. Ik wijs er wel op dat, hoewel de hosting van dergelijke websites via Nederlandse servers kan geschieden, het daadwerkelijke aanbod (evenals de vraag) grotendeels uit het buitenland komt. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen over dit onderwerp.2
Wat vindt u ervan dat Nederland zo’n omvangrijke rol vervult op het gebied van de hosting van pornografie?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet brengt de grote rol van Nederland op het gebied van hosting met zich mee dat ook pornografische websites door (buitenlandse) ondernemers via Nederland worden gehost. Dat is een realiteit die ik, gezien het ontbreken van strafwaardigheid van pornografie, niet kan en mag veranderen. Ik ben ook niet van mening dat Nederland meewerkt aan het in leven houden van mensonwaardige omstandigheden. Op het moment dat wij informatie krijgen over websites waarop strafbare content wordt gehost, zoals kinderpornografie, worden maatregelen getroffen om de strafbare inhoud van Nederlandse servers te verwijderen. Afgezien van het tegengaan van dergelijke duidelijk strafbare content ben ik van mening dat geen andere acties mijnerzijds noodzakelijk zijn.
In hoeverre werkt Nederland naar uw oordeel direct of indirect mee aan het in het leven houden van mensonwaardige toestanden door de hosting van pornografische websites?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat Nederland nog meer gastland van pornografische websites wordt en om te bevorderen dat het Nederlandse aandeel in de hosting van dergelijke websites sterk vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is er zicht op of het materiaal dat via Nederland wordt gehost niet in strijd is met de geldende wetgeving danwel op een andere manier mensonwaardige toestanden en uitbuiting faciliteert? Op welke wijze wordt hier concreet toezicht op uitgeoefend?
In principe wordt er door Nederland geen controle uitgeoefend op de content die gehost wordt op servers die op Nederlands grondgebied staan. Dat zou ook ondoenlijk zijn. Op het moment dat er een verdenking is van een strafbaar feit zullen het OM en de politie acties ondernemen. Daarnaast bestaat er een goed functionerende «Notice and Takedown» procedure. Nederlandse hostingproviders nemen hier duidelijk hun verantwoordelijkheid voor wat betreft het verwijderen van strafbaar (kinder)pornografisch materiaal van het internet. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers over dit onderwerp.3
Deelt u de mening dat het te allen tijde gewenst is om kinderen te vrijwaren van de confrontatie met pornografisch materiaal, met name indien er tevens sprake is van seksueel geweld?
In wetenschappelijk onderzoek, verdragen, richtlijnen en wetten is de mogelijke schadelijkheid van pornografisch beeldmateriaal voor jongeren erkend. Het is dus inderdaad gewenst om minderjarigen hiertegen te beschermen. In de Nederlandse wet is dit tot uiting gebracht in artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, dat het aanbieden, verstrekken of vertonen van schadelijk beeldmateriaal voor jongeren onder de zestien jaar aan een jongere in die leeftijdsgroep strafbaar stelt. Aan de preventieve kant is een verantwoordelijkheid weggelegd voor ouders en verzorgers van minderjarigen. Er staan hen verschillende middelen en instrumenten ter beschikking om de toegang tot pornografische materiaal op een individuele computer te blokkeren of te beperken. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op de voornoemde schriftelijke vragen van de leden Voordewind en Segers.
Deelt u de mening dat het verplicht stellen van leeftijdsverificatie voor sites met pornografisch materiaal die verder gaat dan de enkele vraag of men boven de 18 jaar is, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het via in Nederland gevestigde websites verspreiden van pornografisch materiaal? Bent u bereid om tot een dergelijke verplichting te komen?
Zoals hiervoor uiteengezet ben ik niet van mening dat de Nederlandse overheid websites zou moeten terugdringen waar in principe geen strafbare content op staat. Een discussie over de wenselijkheid van strengere leeftijdsverificatie zou dan ook niet met dit oogmerk moeten worden gevoerd, maar op basis van argumenten die verband houden met de verwachte kosten en de verwachte effectiviteit van een dergelijke maatregel. Zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder heeft gemeld in antwoord op vragen van de leden Hilkens, Oosenbrug en Ypma is er op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar waarmee identiteit en leeftijd van een bezoeker van websites eenduidig kunnen worden vastgesteld.4
Welke mogelijkheden zijn er op grond van de artikelen 240 en 240a Wetboek van Strafrecht (Sr.) om op te treden tegen het door middel van websites openlijk aanbieden van pornografisch materiaal, terwijl er geen sprake is van enige vorm van leeftijdsverificatie? In hoeverre biedt artikel 240 Sr. voldoende mogelijkheden om op te treden tegen de ongewilde confrontatie met pornografisch materiaal via internet?
Hoewel de ratio achter artikel 240a Sr. is om een onverhoedse confrontatie van jongeren met pornografische afbeeldingen te voorkomen, gaat dit artikel uit van een aanwijsbaar en individualiseerbaar slachtoffer dat jonger is dan zestien jaar. Daar is hier geen sprake van. Het gaat hier om webpagina’s die onderdeel zijn van websites die grotendeels vanuit het buitenland worden aangeboden aan het algemene publiek en die door een hosting provider in Nederland worden doorgegeven. Voorts verwijs ik naar de antwoorden op vraag 8.
Welke gronden voor weigering van domeinnamen bestaan er op dit moment? Is het op basis van de huidige wet- en regelgeving mogelijk om bijvoorbeeld namen voor websites die expliciet goedkeuring suggereren van (kinder)pornografisch materiaal tegen te gaan vanwege strijdigheid met de openbare orde of de goede zeden?
In Nederland is voor het uitgeven van domeinnamen het SIDN verantwoordelijk. Op hun website www.sidn.nl is terug te vinden dat het mogelijk is om een klacht in te dienen als men van mening is dat een domeinnaam in strijd is met de openbare orde of goede zeden.
Bent u bereid in het kader van de Europese discussie over onder meer netneutraliteit bij de Europese Commissie aan te dringen op steviger beleid om de beschikbaarheid van porno op het web tegen te gaan?
Zoals hiervoor uiteengezet zie ik geen taak voor de Nederlandse overheid om een beleid te voeren tegen websites waar in principe geen strafbaar materiaal op staat. Wat betreft websites waarop wel strafbare content staat, zoals kinderpornografie, maakt de Nederlandse overheid zich uiteraard sterk om een stevig beleid na te streven, zowel in nationaal als internationaal verband.
Het bericht “Huurcontract bindt gemeente in dossier schaliegas” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bestaan van een privaatrechtelijk contract tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources, een dochteronderneming van Cuadrilla?1
Ja.
Dit is een overeenkomst tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources. Het Ministerie van Economische Zaken is geen partij bij deze overeenkomst en dus ook niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan.
Hoe verhoudt de privaatrechtelijke inspanningsverplichting om de benodigde vergunningen te helpen verkrijgen in dit contract zich tot de publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) wanneer een gemeente democratisch besloten heeft niet mee te werken aan de opsporing en winning van schaliegas?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het Ministerie van Economische Zaken geen partij in deze overeenkomst. De gemeente heeft een autonome bevoegdheid om contracten aan te gaan. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij de gemeente Boxtel en Brabant Resources. Over een dergelijke overeenkomst hoeft formeel ook niet met mij gecommuniceerd te worden.
Zijn u andere huur- of pachtcontracten of andere overeenkomsten bekend tussen bedrijven en gemeentelijke of provinciale overheden die betrokken zijn bij schaliegaswinning op andere opsporingslocaties of in andere gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor of na ondertekening door de gemeente van het contract met Brabant Resources gecommuniceerd over deze overeenkomst met de gemeente? Zo ja, waaruit bestond deze communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding of een andere vorm van genoegdoening indien de gemeente geen uitvoering geeft aan de contractueel vastgelegde inspanningsverplichting bij de vergunningverlening?
De Staat der Nederlanden is geen partij in een door de gemeente Boxtel gesloten overeenkomst. De Staat is dan ook niet aansprakelijk.
De gemeente is mogelijk schadeplichtig bij niet-nakoming van de overeenkomst of ontbinding van de overeenkomst. Of en in welke mate er sprake is van een schadeplichtigheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daar kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. In ieder geval is het niet aan de Minister om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als een gemeente het contract ontbindt?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding door de gemeente of het Rijk als een gemeente een dergelijk contract niet verlengt als de opsporing vertraagd is vanwege het moratorium op schaliegaswinning?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als het Rijk de opsporingsvergunning intrekt?
Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding.
Bent u bereid gemeenten in dergelijke omstandigheden juridische ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om mijn ministerie een toelichting te laten geven over de procedures, zoals deze opgenomen zijn in de Mijnbouwwet en onderliggende regelgeving over de opsporingsvergunning en de mijnbouwmilieuvergunning en andere wettelijke bepalingen met betrekking tot mijnbouwwerken, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Ik kan mij niet mengen in een privaatrechtelijke overeenkomst waarin ik als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden geen partij ben.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over welke ondersteuning er is voor gemeenten of provincies die vanwege de bevoegdheid van het Rijk betreffende de ondergrond en de bevoegdheden van gemeenten en provincies betreffende de bovengrond in juridisch drijfzand dreigen terecht te komen rond schalie en steenkoolgaszaken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de Milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht “Next checkt: Na proefboring is winning amper tegen te houden” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de criteria voor het verlenen van een opsporingsvergunning?1
Een aanvraag voor een opsporingsvergunning wordt getoetst op grond van de bepalingen zoals deze in de Mijnbouwwet zijn vastgelegd. In de artikelen 7 en 9 van de Mijnbouwwet zijn de gronden genoemd, op basis waarvan een vergunning geweigerd kan worden. De genoemde artikelen heb ik bijgevoegd in de bijlage2.
Een opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning, die de onderneming het alleenrecht geeft om binnen een bepaald gebied en binnen een bepaalde periode (vaak binnen drie jaar) tot opsporing over te gaan c.q. één of meer proefboringen uit te voeren. Voordat er daadwerkelijk fysieke activiteiten verricht mogen worden, zijn meerdere vergunningen en instemmingen nodig.
Wat zijn de verschillen tussen de criteria voor een opsporingsvergunning en die voor een winningsvergunning? Is het enige onderscheid het verplicht indienen van een milieueffectrapportage en een winningsplan?
De bovengenoemde bepalingen zijn ook van toepassing op de beoordeling van een aanvraag voor een winningsvergunning. Daarnaast moet ook aannemelijk worden gemaakt dat de delfstoffen binnen het gebied, waarvoor de vergunning zou gaan gelden, economisch winbaar zijn (artikel 8 van de Mijnbouwwet).
Ook hierbij geldt dat een winningsvergunning een marktordeningsvergunning is. Alvorens gas gewonnen kan worden, dienen daarna meerdere instemmingen en vergunningen verkregen te worden, namelijk:
Wanneer er een voornemen is voor een activiteit, waarbij een productie van meer dan 500.000 m3 gas per dag wordt verwacht, is een milieueffectrapportage verplicht (artikel 2, eerste lid, en bijlage, onderdeel C, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met de artikelen 7.2, eerste lid, onder a, 13.1 en 7.28 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Daarnaast geldt bij een voornemen voor een activiteit, waarbij diepboringen worden uitgevoerd een verplichte mededeling bij de minister van Economische Zaken zodanig dat de minister kan beoordelen of een milieueffectrapportage opgesteld moet worden (artikel 2, tweede en vijfde lid, en bijlage, onderdeel D, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met artikelen 7.2, eerste lid, onder b, 13.1 en 7.16 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Is in Nederland ooit een winningsvergunning geweigerd als eerder een opsporingsvergunning voor dezelfde locatie is verleend? Zo ja, in welke gevallen en op welke gronden is dit gebeurd?
Nee, dit is nog niet in Nederland voorgekomen.
Kunt u bestaande opsporingsvergunningen intrekken? Onder welke omstandigheden zou u dat overwegen?
De gronden tot intrekking van een opsporingsvergunning (artikel 21 van de Mijnbouwwet) hebben betrekking op marktordening en de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager. De intrekkingsgronden hebben geen betrekking op nadelige effecten voor het milieu, de bouwkundige aspecten van een installatie of de bestemming van het gebied.
Deze effecten en aspecten worden beoordeeld bij een aanvraag om een milieuvergunning voor diepboringen voor opsporingsonderzoek aan de hand van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 3.3 van het Besluit omgevingsrecht of een melding als bedoeld in artikel 7 in samenhang met artikel 3 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw in samenhang met artikel 40 van de Mijnbouwwet. Ik heb van de houder van de opsporingvergunning hiervoor nog geen aanvraag of verzoek ontvangen.
Kan een verzoek tot intrekken van een opsporingsvergunning van een betrokken gemeente of provincie een grond zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden gaat u verzoeken van de gemeenten Boxtel en Noordoostpolder tot het intrekken van de opsporingsvergunningen voor schaliegas beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Moet het Rijk een schadevergoeding betalen als een opsporingsvergunning ingetrokken wordt? Zo ja, wat is de orde van grootte van deze schadevergoeding?
Een vergunningaanvraag wordt geweigerd, indien een van de genoemde bepalingen uit de artikelen 7, 8 of 9 van de Mijnbouwwet van toepassing zijn. In mijn antwoord op vraag 4 is uiteengezet wanneer ik een vergunning kan intrekken. Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding. De hoogte van de schadevergoeding is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter de hoogte te bepalen.
Kan het Rijk een winningsvergunning weigeren of intrekken na verlening, op welke gronden en ontstaat dan een recht op schadevergoeding?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een politiek besluit in de Tweede Kamer niet voldoende grond is om een opsporings- of winningsvergunning te weigeren of in te trekken? Is er van Brabant Resources een borg- of andere zekerheidstelling gevraagd voor het verlenen van de opsporingsvergunningen? Hoe hoog is deze zekerheidstelling en hoe heeft het Rijk beoordeeld dat dat voldoende is om eventuele schade zoals bijvoorbeeld drinkwaterverontreiniging af te dekken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, zijn de gronden om een opsporingsvergunning in te trekken door de wetgever, in artikel 21 van de Mijnbouwwet vastgelegd.
Er is aan Brabant Resources geen borg- of zekerheidsstelling gevraagd. In mijn antwoord op vraag 10 zal ik verder in gaan op de financiële positie van een houder van een vergunning.
Heeft u inzicht in de financiële positie van Brabant resources en kunt u deze, desnoods vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Zoals uiteen is gezet in het antwoord op vraag 1, kan een vergunning worden geweigerd als de financiële mogelijkheden van de aanvrager niet voldoende zijn.
De financiële positie van Brabant resources is bij de opsporingsvergunningaanvraag voor Noord-Brabant dus bekeken en toereikend bevonden. Dergelijke gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen niet openbaar gemaakt worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Helaas was meer tijd nodig voor de beantwoording.
Chemiebedrijf Aldel in Delfzijl |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Chemiebedrijf Aldel in Delfzijl in een penibele situatie verkeert?
Zie mijn brief van 4 oktober 2013 met kenmerk DGBI-TOP/13168246, welke is bijgevoegd.1
Deelt u de mening dat Aldel ontzettend belangrijk is voor de werkgelegenheid in de regio Delfzijl?
Zie antwoord vraag 1.
Wat ligt er in uw mogelijkheden om Aldel door deze moeilijke tijd te loodsen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om een uiterste inspanning te verrichten om een eventuele doorstart van Aldel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Mocht er werkgelegenheid bij Aldel verloren gaan, bent u dan bereid om middelen ter beschikking te stellen om werknemers van werk naar werk te begeleiden?
In geval een massaontslag dreigt, zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich inspannen om in overleg met UWV maatregelen tot stand te brengen die moeten leiden tot behoud van werkgelegenheid van betrokkenen. Dat is nu niet aan de orde.
De exclusieve afnameverplichtingen tussen brouwers en horecaondernemers op de biermarkt en het effect van aangekondigde maatregelen in de grensregio |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Koninklijke Horeca Nederland inzage krijgt in de analyse van de biermarkt door de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat eerlijke handel en concurrentie en een sterke positie van de Nederlandse horecaondernemer van groot belang is voor de Nederland en met name de grensstreek?
Het is belangrijk dat de Nederlandse horecabiermarkt goed functioneert. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat sprake is van effectieve concurrentie, opdat dienstverlening zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften van consumenten. Dit geldt zowel voor de grensstreken als voor de rest van Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel de verwachte accijnsopbrengst van bier (in de rijksbegroting) voor 2012 was? Wat was de uiteindelijke opbrengst in de bieraccijnzen? Waardoor wordt het verschil verklaard?
Bij de Miljoenennota 2012 werd een opbrengst van de bieraccijns verwacht van € 377 miljoen. In 2012 is een opbrengst gerealiseerd van € 382 miljoen. Deze bescheiden meevaller van € 5 miljoen (1,3%) is het gevolg van een iets hogere bierconsumptie dan verwacht.
Kunt u aangeven wat de bierconsumptie van burgers uit omliggende landen in Nederland was, zowel in de horeca als verkoop uit supermarkten en vice versa?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel bier burgers uit omringende landen in Nederland consumeren of kopen in supermarkten en vice versa. De herkomst van klanten wordt in horecagelegenheden en supermarkten niet geregistreerd.
Als bier duurder wordt door een belastingverhoging ten opzichte van Duitsland en België, hoeveel schat uw rekenmodel dan in dat:
De ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijnzen hangt met name af van een eventuele beleidsmatige mutatie in de tarieven en/of de grondslagen van deze accijns. In de raming van de ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijns wordt daarnaast rekening gehouden met de verwachte volumegroei van de consumptie in een bepaald jaar. Er is geen standaard rekenregel voor het effect van een belastingverhoging van 1 cent in Nederland onder de veronderstelling dat de prijzen gelijk blijven in Duitsland en België.
Kunt u alle memo’s en rapporten van de afgelopen twee jaar van uw ministeries, de belastingdienst en de douane die een (in)schatting bevatten van grenseffecten bij de verkoop van bier en/of de financiële gevolgen daarvan, doen toekomen aan de Kamer?
Aan dit verzoek is niet op korte termijn te tegemoet te komen. Dit zal eerst moeten worden geïnventariseerd. Naar verwachting zal ik hier eind oktober zicht op hebben. Voor zover er stukken beschikbaar blijken te zijn, zal ik deze separaat aan uw Kamer doen toekomen.
De positionering van het toezicht op de corporatiesector in het licht van het WRR-advies ‘Toezien op publieke belangen’ |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de zeven aanbevelingen uit het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Toezien op publiek belangen» gaat toepassen bij de vormgeving van het toezicht op de corporatiesector?1
Zoals ik tijdens het VAO van 24 september jl. heb aangegeven komt het kabinet nog met een algemene reactie op dit WRR-rapport.
Wat betreft de corporatiesector merk ik op dat de beoogde wijzigingen van de woningwet onder meer zijn gericht op een versterking van het toezicht, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra ter zake. Ook de analyses en de aanbevelingen van de WRR zullen bij de vormgeving daarvan worden betrokken. Meer inhoudelijk kan daarbij alvast het volgende worden opgemerkt:
In lijn met de eerste aanbeveling van de WRR (rijkstoezicht op basis van maatschappelijke meerwaarde dat aansluit op de governancestructuur in het betreffende toezichtdomein) is het uitgangspunt bij de herziening van de woningwet dat corporatievermogen «maatschappelijk bestemd vermogen» is, dat op een effectieve en efficiënte wijze dient te worden ingezet en waarbij de risico’s voor de staat moeten worden beheerst. Zelfregulering is daarbij, zoals ook door de Commissie Hoekstra is gesteld, niet voldoende. Tevens zal in de gewijzigde woningwet de betreffende regelgeving gericht zijn op een goed op elkaar afgestemd en elkaar versterkend extern en intern toezicht en een meer risicogericht extern toezicht.
Bij de vormgeving en positionering van het externe toezicht zal ook de mogelijkheid van kennisinhoudelijke versterking (de tweede aanbeveling) een overweging kunnen zijn. Daarnaast zal, in lijn met de derde aanbeveling inzake een optimaler gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein, worden gestreefd naar een meer optimale samenwerking en rolverdeling tussen toezichthouder en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Tevens wil ik borgen dat toezicht en beleid elkaar, vanuit hun eigen rol, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, goed kunnen bereiken, zodat de rijkstoezichthouder, in lijn met de vierde aanbeveling, een goede feedbackrol bij de beleidsvorming kan hebben.
Wat betreft de borging van de onafhankelijke en onpartijdige positionering van toezichthouders (de vijfde aanbeveling) verwijs ik naar wat ik hierover in mijn brief van 6 september heb gezegd. Ook de zesde aanbeveling (adequate publieke verantwoording van de toezichthouders over inzet en bereikte resultaten, ook richting parlement) wil ik borgen in de vormgeving van het toezicht. Tenslotte is, in lijn met de zevende aanbeveling, een goede balans tussen het gewenste toezichtresultaat en de daartoe beschikbaar gestelde capaciteit, een uitgangspunt bij de vormgeving van het toezicht.
Hoe valt uw standpunt om het initiatief voor verlaging van de bedrijfslasten en een «fit and proper» test voor bestuurders in eerste instantie bij de woningcorporaties zelf te leggen, te rijmen met de aanbeveling van de WRR over het governance-based toezicht?
De WWR-aanbeveling inzake governance-based toezicht behelst een meer «horizontale omgang» met de onder toezicht gestelde en een goed gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein. In dat verband vind ik dat de betreffende aanbeveling van de WRR rijmt met mijn uitgangspunt dat concrete ideeën voor de aanpak van de verlaging van de bedrijfslasten kunnen worden ontwikkeld door de sector. De «fit and proper»-test voor bestuurders en commissarissen zal worden belegd in het publieke toezicht op basis van een wettelijke regeling in de novelle bij de Herzieningswet. Een fit and propertest met publieke verankering kan het verticale toezicht verbinden met de horizontale checks and balances.
Bij de inhoudelijke vormgeving van de test zal de sector betrokken worden.
Gaat u zich ten aanzien van het toezicht op de corporatiesector beperken tot het stellen van doelen en (wettelijke) regels, of gaat u ook proceseisen formuleren en meer in detail voorschrijven welke toezichtstijl en -instrumenten de nieuwe toezichthouder moet gaan hanteren?2 In het laatste geval, hoe worden deze ingevuld? Als dat nog niet duidelijk is, bent u bereid de Kamer vooraf te raadplegen over de voorgenomen invulling, met inbegrip van eventuele taakstellende opbrengst van boetes, voordat deze geëffectueerd wordt?
Ik acht het nog te vroeg om nu al in detail in te gaan op de wijze waarop de nieuwe toezichthouder zal gaan opereren en hoe het personeelsbeleid vorm gaat krijgen. Op dit moment is het financiële toezicht belegd bij het ZBO Centraal Fonds Volkshuisvesting en het wetsvoorstel dat daar verandering in gaat brengen, heeft het kabinet nog in voorbereiding.
Wel heb ik u reeds in mijn brief van 6 september jl. aangegeven dat het mijn intentie is dat de toezichthouder zelf, binnen het daartoe geldende wettelijke kader en vanuit een onafhankelijke en risicogerichte aanpak, haar werkwijze, toepassing van instrumenten en programma vaststelt.
Ik zal u in de aanloop naar de daadwerkelijke positionering van de nieuwe financiële toezichthouder uit hoofde van de Woningwet regelmatig informeren over de stand van zaken ten aanzien van de institutionele vormgeving van het toezicht.
Kan de toezichthouder een zelfstandig personeelsbeleid voeren?3
Zie antwoord vraag 3.
Wie benoemt de inspecteur-generaal?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt uit de taken die de toezichthouder worden toevertrouwd en de omvang van de risico’s die het toezicht beoogt te beperken, het budget vastgesteld?
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de zevende aanbeveling van de WRR.
Het Droomboek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Droomboek dat op 5 september jl. is gepresenteerd niet in Nederland maar in Duitsland gedrukt is?1
Ja
Is er bij de aanbesteding van de opdracht alleen of in hoofdzaak op gelet, dat het boek klimaatneutraal en zo goedkoop mogelijk gedrukt kon worden? Zo nee, welke aspecten hebben nog meer een rol gespeeld bij de verlening van de opdracht?
Het Droomboek is een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Omdat aan het Comité bij de instelling ervan geen budget vanuit het Rijk is toegekend, is het Comité voor de bekostiging van initiatieven afhankelijk van sponsoring. De totstandkoming van het Droomboek en het ter beschikking stellen van het Droomboek aan ieder huishouden in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, is mogelijk geworden door de financiering door de Nationale Postcodeloterij. Hiermee is geen belastinggeld gemoeid.
De Nationale Postcodeloterij had naar eigen zeggen de voorkeur voor een Nederlandse drukker maar via een uitgebreid offertetraject kwam een Duitse drukker als beste partij naar voren.
Dit had te maken met kosten, met de voorkeur voor klimaatneutraal drukken en met de capaciteit om binnen een zeer kort tijdsbestek een grote hoeveelheid boeken te kunnen drukken.
Het is mooi dat het Nationaal Comité Inhuldiging dankzij de sponsoring door de Nationale Postcodeloterij, de mogelijkheid had om de Koning en alle huishoudens in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, het Droomboek aan te bieden.
Hoeveel exemplaren zijn er gedrukt en welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «Natuurlijk hadden we een voorkeur voor een Nederlandse drukker», als daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: «maar uiteindelijk gaat het erom wat iets kost»?
Zie antwoord vraag 2.
Is een Nederland waar een mooi boek voor iedereen in Duitsland gedrukt moet worden, een droom of een nachtmerrie?
Zie antwoord vraag 2.
De beslissing van Verbrugge Terminals om niet in Vlissingen-Oost maar in Zeebrugge te investeren in een containerterminal |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Verbrugge Terminals om € 21,5 mln te investeren in een containerterminal in Zeebrugge, ondanks dat dit bedrijf tegen Omroep Zeeland heeft verklaard dat zij een eerste voorkeur had om deze investering in de haven van Vlissingen-Oost te doen?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van gedeputeerde Schönknecht van Zeeland, die stelt dat de keuze van Verbrugge Terminals «niet was tegen te houden» omdat Zeebrugge zeer gunstige tarieven kan bieden die mogelijk zijn door subsidies van de Vlaamse overheid?2
Ja.
Realiseert u zich dat met het besluit van Verbrugge Terminals niet alleen de voorgenomen investering van € 21,5 voor Nederland verloren gaat, maar dat ook de reeds aangekondigde vervolginvesteringen die het bedrijf voor 2017 heeft voorzien aan Nederland voorbij zullen gaan?
Ja, die kans is er. Maar het ligt genuanceerder, want uit een verklaring van Verbrugge Terminals in de media blijkt dat de Verbrugge Container Terminal in Vlissingen-Oost niet van de baan is.
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse regering jaarlijks ca. € 300 mln staatssteun verleent aan de Vlaamse havens? Deelt u de mening dat een dergelijke omvangrijke staatssteun de concurrentieverhoudingen tussen havens ernstig verstoort en niet past in het beleid van de Europese Commissie om oneerlijke concurrentie te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld. Zie verder bij het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat, door deze investeringsbeslissing die gestimuleerd is door een ongelijk speelveld tussen havens, op onevenredige wijze schade wordt toegebracht aan de haven van Vlissingen-Oost, een haven die al zwaar te lijden heeft door de faillissementen van Zalco en Thermphos en de voorziene sluiting van de kolencentrale van Delta? Kunt u becijferen welke schade de beslissing van Verbrugge Terminals om niet te investeren in Vlissingen voor de werkgelegenheid in Nederland en voor de Nederlandse economie oplevert? Welke effecten heeft dit voor de concurrentiepositie van de Zeeuwse havens?
De samenloop van gebeurtenissen is voor Vlissingen-Oost inderdaad ongelukkig. Maar het gaat hier om een toevallige samenloop in uiteenlopende marktsegmenten, te weten aluminium, chemie en energie. Hiernaast zijn er ook bedrijven die recent wel al besloten te investeren in het havengebied van Zeeland Seaports, zoals glastuinder Van Adrichem in Biopark Terneuzen.
Feitelijk is er geen schade, omdat de beslissing om niet te investeren in Vlissingen niet genomen was. Ook kan ik niet beoordelen wat de gevolgen voor Vlissingen-Oost zullen zijn van het besluit van Verbrugge Terminals om in Zeebrugge te investeren. Het is niet zeker dat deze nieuwe havenfaciliteit daadwerkelijk lading gaat behandelen die anders in de havens van Zeeland Seaports zou zijn behandeld.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. Meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam en aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam.
Bent u voornemens deze kwestie aan de orde te stellen bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Feit is dat de EC het financieringsregime voor de Vlaamse zeehavens verenigbaar beoordeelt met de staatssteunregels in het EU Verdrag. Wel sterkt de kwestie mij in mijn inzet op de voorgestelde EU Havenverordening waarover wij in het Algemeen Overleg op 5 september 2013 spraken en mijn voortdurend aandringen bij de EC om de aangekondigde Richtsnoeren staatssteun aan zeehavens spoedig tot stand te brengen.
In mijn ogen schiet het EU beleid – het beleid dat de lidstaten gezamenlijk met elkaar willen voeren – ter zake van bestrijding van oneerlijke concurrentie tussen zeehavens momenteel tekort. Veel lidstaten zien havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen. Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie.
Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening. Deze visie is leidraad bij de beantwoording van de enquête van de EC naar de organisatie van het havenbeheer in Europa, de financiering ervan en de vennootschapsbelastingplicht voor havenbeheerders. Deze visie is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur (een richtsnoer is een formele interpretatie van de EC van bestaand EU recht).
Bent u voornemens om alleen in te stemmen met de Europese havenverordening3 als daarin ook regels worden opgenomen voor staatssteun in haveninfrastructuur, en dus heldere regels worden gesteld aan welke investeringen bij vestiging van bedrijven publiek gefinancierd kunnen worden en welke privaat moeten blijven?
Naar mijn oordeel is de verplichte transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden een belangrijk pluspunt van de door de EC voorgestelde EU Havenverordening. Een goede eerste stap naar effectieve aanpak van concurrentieverstorende staatssteun, maar op zich niet voldoende. Adequate richtsnoeren staatssteun voor (haven-) infrastructuur zijn het noodzakelijke sluitstuk. Bij mijn oordeel over de EU Havenverordening weegt ook de wijze waarop het thema staatssteun geregeld wordt mee.
Het bericht AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling |
|
Eddy van Hijum (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling»?1
Ja.
Is het u bekend of dergelijke praktijken, waarbij ondernemers sponsordeals willen sluiten met lokale bestuurders in ruil voor tegenprestaties zoals zondag openstelling, vaker plaatsvinden?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat er sprake is van omkoping als bedrijven op deze manier invloed willen krijgen op besluitvorming?
Indien een gemeente wordt benaderd door een bedrijf met het verzoek op een bepaalde wijze van zijn bevoegdheden gebruik te maken, dient deze gemeente te waken voor belangenverstrengeling en partijdigheid.
Hiernaast is van belang dat het omkopen van ambtenaren strafbaar is: degene die een ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig ambtelijk handelen of nalaten, is strafbaar. Hetzelfde geldt voor de ambtenaar die een dergelijke gift, belofte of dienst aanneemt. Of sprake is van omkoping dient van geval tot geval te worden bepaald op basis van de concrete feiten en omstandigheden. Uitgaand van het hierboven genoemde artikel, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat in het onderhavige geval sprake is geweest van omkoping.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
Het ontbreken bij de regering aan een visie op grondstoffen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TNO luidt de noodklok. Nederland heeft een duidelijke visie over grondstoffen nodig»?1
Ja.
Klopt het dat er in de nabije toekomst leveringsproblemen zullen ontstaan wat betreft grondstoffen voor agrariërs, chemiebedrijven en de textielsector? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de grondstoffennotitie (2010/11, 32 852, 1) die op 15 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden, wordt gesteld dat grondstoffenvoorzieningszekerheid de primaire verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven waar mogelijk ondersteund door de overheid. Uw Kamer heeft op 4 juli jongstleden een voortgangsrapportage (2012/13, 32 852, 15) ontvangen. Daarin geef ik aan dat er met het bedrijfsleven overlegd wordt om de vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven scherper te krijgen. In bijvoorbeeld de agro-gerelateerde sectoren is al veel kennis over kritische grondstoffen en zijn daar acties op geformuleerd (onder andere het Initiatief Duurzame Handel).
Biotische grondstoffen zijn hernieuwbare grondstoffen. De komende jaren worden nog geen tekorten aan biotische grondstoffen verwacht.
Door de mondiaal toenemende bevolkingsdruk, in combinatie met de toenemende welvaart in met name landen als India en China neemt op wat langere termijn de vraag naar biotische grondstoffen echter toe voor niet alleen menselijke voeding, maar bijvoorbeeld ook voor diverse technische toepassingen, zoals vezels voor kleding en diervoeders. Het kabinet zet zich daarom in voor climate smart agriculture en duurzame intensivering van de agroproductie. Hiermee wordt vergroting van de opbrengst per hectare bedoeld zonder dat de milieudruk toeneemt en/of de agro-biodiversiteit netto afneemt. Op deze wijze wordt een duurzaam voedselsysteem nagestreefd, dat tegemoet kan komen aan de diverse behoeften van de mondiale samenleving, waaronder voedselzekerheid en levering van grondstoffen. Daarnaast wordt een groeiende afzet verwacht in de westerse landen van biotische grondstoffen als biomassa voor energie of andere producten uit de opkomende «Biobased Economy». Met duurzaamheid als randvoorwaarde werken de chemische industrie en de overheid onder andere via de hoofdlijnennotitie Biobased Economy (2011/12, 32 637, nr. 32) aan een toekomstbestendige voorzieningszekerheid door de transitie van fossiele materialen naar biotische materialen. Het duurzame beheer van de landschappen, gronden en natuur van de gebieden waar de biotische grondstoffen worden geproduceerd, is van groot belang in deze transitie.
Voor de textielsector geldt dat primaire grondstoffen in Nederland maar zeer beperkt worden verwerkt tot eindproducten. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt op dit moment samen met de relevante partners ondermeer aan het verhogen van het percentage ingezamelde textiel, het beïnvloeden van consumentengedrag en waar mogelijk de ondersteuning van initiatieven op het gebied van recycling. Dit alles met als doel de afhankelijkheid van primaire grondstoffen te verlagen door de beweging naar een circulaire economie. Daarnaast heeft de technologische industrie een eerste inventarisatie uitgebracht in april 2012. Vooral rond metalen en mineralen is op dit moment nog onvoldoende duidelijk welke delen van het bedrijfsleven leveringsproblemen ervaren, over welke grondstoffen en termijnen het gaat en wat mogelijke oplossingsrichtingen kunnen zijn. Dit komt onder meer omdat het hier concurrentiegevoelige informatie betreft die bedrijven niet openlijk delen. Naast de ronde tafels heeft de overheid daarom een onderzoek in gang gezet om onder andere te achterhalen waar in de Nederlandse economie kritische metalen en mineralen worden gebruikt, wat de kwetsbaarheden zijn en welke handelingsperspectieven deze kwetsbaarheden kunnen verminderen.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse bedrijven en sectoren kampen met tekorten aan grondstoffen en/of toeleveringsproblemen hebben van grondstoffen die afkomstig zijn uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Grondstoffenvoorzieningszekerheid en inkoopbeleid zijn in eerste aanleg de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Voor zover bedrijven/ brancheorganisaties al signalen afgeven over moeilijkheden in de toeleveringsketen, hebben die zelden betrekking op conflictgebieden. Het ingezette onderzoek naar het gebruik van kritische materialen in de Nederlandse economie en de ronde tafels kunnen hier meer inzicht in gaan geven.
Indien het niet mogelijk is om aan te geven op welke termijn Nederlandse bedrijven en sectoren met leveringsproblemen dan wel tekorten kampen wat betreft grondstoffen, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De overheid is samen met het Nederlandse bedrijfsleven bezig om de bewustwording en kennis over de voorzieningszekerheid van grondstoffen verder uit te bouwen. Zo organiseren zij gezamenlijk al een aantal jaren internationale conferenties rond dit thema. Daarnaast is door het Centraal Bureau voor de Statistiek de monitor materiaalstromen ontwikkeld om meer inzicht te krijgen in het gebruik en recycling van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten in de Nederlandse economie. Hierin worden zowel de biotische grondstoffen als de metalen en mineralen gevolgd. Daarnaast zijn er al initiatieven in de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS die vanuit hun eigen rol het bedrijfsleven ondersteunen met onderzoek en advies. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt er door de Nederlandse overheid aandacht besteed aan het zeker stellen van de grondstoffentoevoer, bijvoorbeeld in handelsmissies en het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden?
De Nederlandse overheid zet zich in eerste instantie in op goede werking van de (internationale) markt. Dit doet zij bijvoorbeeld door een actieve rol te spelen in het multilaterale handelssysteem, waarbij de WTO het belangrijkste houvast is. Dit systeem perkt de ruimte voor landen in om handelsbelemmerende maatregelen te nemen. Nederland ondersteunt ook de activiteiten van de OESO om exportrestricties op 81 metalen en mineralen te inventariseren en daarmee transparant te maken voor overheden en bedrijven. Daarnaast steunen we de Europese Commissie om bij vrijhandelsonderhandelingen in te zetten op het afbouwen van ongerechtvaardigde exportbeperkingen.
Met zowel grondstofrijke landen als grondstoffen consumerende landen worden actief bilaterale relaties en strategische partnerschappen onderhouden. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen heeft in dat kader bezoeken gebracht aan ondermeer de VS, India, Indonesië, Maleisië, Mongolië, Singapore, Zuid Afrika, Tanzania, Ethiopië, Mexico en Australië om de banden aan te halen en om de mogelijkheden voor samenwerking te verkennen. China is als grondstoffen producerend en consumerend land één van de belangrijkste spelers. Dialoog is gaande over technische samenwerking om standaarden in de mijnbouwsector te verbeteren. Daarbij wordt samenwerking gezocht met Australië.
Met Bolivia is recent een Memorandum Of Understanding getekend over samenwerking op het terrein van lithium winning en industriële productie van batterijen. Hierbij wordt steeds actief gebruik gemaakt van het beschikbare bedrijfsleveninstrumentarium, zoals Partners for International Business.
Het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden is in ontwikkeling. De Europese Commissie beraadt zich om de inzet op conflictmineralen uit te breiden. Zij put daarbij inspiratie uit het Nederlandse initiatief voor het opzetten van een conflictvrije tinketen in oostelijk Congo. De Commissie heeft in maart 2013 een Publieke Consultatieronde geopend over een initiatief voor verantwoorde aankoop van mineralen uit conflict- en hoog-risicogebieden. Zij zal op basis van deze consultatie besluiten of, en hoe, zij haar huidige «due diligence» initiatieven kan complementeren.
Het kabinet zet in op een maatwerkaanpak gericht op specifieke problemen en grondstoffen, omdat dit effectief is zeker als bedrijfsleven, overheden en ngo’s goed samenwerken.
Stimuleert de overheid Nederlandse bedrijven minder afhankelijk te worden van grondstoffen afkomstig uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee. De overheid stimuleert bedrijven juist om – in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen – inkoop uit (voormalige) conflictgebieden niet per definitie te mijden. Voorbeeld is het Conflict Vrije Tin Initiatief dat de Nederlandse overheid in samenspraak met in eerste instantie Philips en Tata Steel heeft geïnitieerd. Inmiddels hebben vele bedrijven, nationaal en internationaal, zich bij het initiatief aangesloten, waaronder, HewletPackard, Intel, Friesland Campina, Apple, Fair Phone, Motorola Solutions, Nokia, Blackberry, Alpha, IBM, AIM, Traxys en MSC Berhad. Met de Europese Commissie wordt bezien in hoeverre een gelijksoortige keten voor het metaal wolfraam kan worden geïnitieerd.
Deelt u de mening dat er op dit moment geen samenhangend beleid is inzake grondstoffen, maar dat er slechts sprake is van versnipperd beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De grondstoffennotitie vormt de «kick off» van een integraal Nederlands grondstoffenbeleid. Hierin wordt nauw samengewerkt tussen de overheid, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en staan zowel biotische grondstoffen als de metalen en mineralen centraal. De integrale aanpak waarin zowel het economische-, geopolitieke- en milieuperspectief worden gecombineerd, heeft al geleid tot meer samenhang en afstemming tussen beleidsvelden.
Deze integrale aanpak komt ook tot uitdrukking in de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal, die op 22 juni naar de Kamer is gestuurd. Hierin staan 16 concrete actiepunten ter versterking van de relatie economie en ecologie. Met ook daarin aandacht voor het grondstoffenbeleid. De verschillende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven zijn op verschillende snelheden bezig met dit onderwerp. Hierdoor is maatwerk en gezamenlijk leren een vereiste. In den brede kan worden vastgesteld dat de bewustwording en kennis over grondstoffenvoorzieningszekerheid steeds groter wordt, vooral dankzij de aanjagende rol van de overheid. De ingezette verduidelijkingslag rond de exacte vraag naar grondstoffen uit de industrie, via (o.a.) ronde tafels met het Nederlandse bedrijfsleven, is een nieuwe stap in de verdere ontwikkeling van het Nederlandse grondstoffenbeleid. Het is vooral van belang om concrete acties te blijven oppakken in samenwerking met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daarbij de huidige integrale aanpak te handhaven.
Bent u bereid het nut en de noodzaak te erkennen van een alomvattende grondstoffenstrategie waarbij sprake is van een heldere visie en samenhangend beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan vormgeven?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Klopt het dat het er voor bedrijven een gebrek is aan betrouwbare informatie inzake grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aan brengen?
Grondstoffenvoorzieningszekerheid is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Het is in eerste instantie aan het bedrijfsleven om samen met relevante kennispartners inzicht te krijgen in de voor hun relevante grondstoffen. Hierin worden ze ondersteund door partijen uit de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS. Ook maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol om sociale en milieu vraagstukken te adresseren. Daarnaast wil de overheid onder andere via onderzoek bijdragen aan kennis over de rol van grondstoffen voor de Nederlandse economie.
De verdere ontwikkeling van de monitor Materiaalstromen in 2014 en het nieuw ingezette onderzoek naar kritische metalen en mineralen in de Nederlandse economie moeten duidelijk maken wat voor vragen relevant zijn, welke informatie nog ontbreekt en welke behoeftes het bedrijfsleven heeft ten aanzien van informatievoorziening en handelingsperspectieven.
Bent u bereid als overheid partner te worden van het expertisecentrum grondstoffen dat is opgericht door TNO en Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS)? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om dit expertisecentrum (financieel) te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het initiatief van TNO en HCSS om een expertisecentrum Grondstoffen op te richten en concreet met het bedrijfsleven aan de slag te gaan is een belangrijke stap. Dit bespoedigt het proces van vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. Het initiatief wordt door de overheid verwelkomd, maar aangezien grondstoffenvoorzieningszekerheid primair de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven en er marktkansen liggen voor kennisinstellingen om kennis toe te passen ligt financiële steun niet in de rede.
Het bericht ‘Den Haag en tabak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het vierde deel van de artikelenreeks over de macht van de tabakslobby, «Den Haag en tabak»?1
Mijn reactie op deel vier van de artikelenreeks komt overeen met mijn reactie op het eerste deel van de artikelenreeks.
Klopt het dat u slechts de halve waarheid hebt verteld aan de Kamer, omdat voorafgaand aan het regeringsstandpunt inzake het EU voorstel over de tabaksproductenrichtlijn eerst een schriftelijke inspraakronde is georganiseerd door het ministerie van VWS voor de hele tabaksbranche en deze is uitgenodigd mee te denken over de nieuwe richtlijn? Kunt u chronologisch aangeven hoe de consultatie van de tabaksbranche heeft plaats gevonden, wanneer de regering haar standpunt heeft bepaald en wanneer het standpunt aan de Kamer is gezonden?
Tijdens het algemeen overleg van 28 februari is mij gevraagd hoe ik denk over de tabaksindustrie en contacten met de tabaksindustrie. Ik heb toen aangegeven dat wij ons strikt houden aan de internationale afspraken over contacten met de tabaksindustrie, maar dat het soms noodzakelijk kan zijn de industrie te consulteren, bijvoorbeeld als het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving of de gevolgen van bepaalde maatregelen voor een fabriek of bedrijfstak. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen die ik uw Kamer op 2 september jl. heb toegezonden3.
Reeds voor de publicatie van de Tabaksproductenrichtlijn ontving VWS verzoeken tot overleg van de tabaksindustrie. VWS heeft er bewust voor gekozen om, ten tijde van het opstellen van het regeringsstandpunt, niet met de tabaksindustrie en de gezondheidsorganisaties in overleg te treden. Partijen zijn hierop gewezen en op het feit dat zij de mogelijkheid hadden om schriftelijk op het voorstel te reageren, zoals dat in elk beleidsproces kan. Pas na het versturen van het BNC-fiche aan de Tweede Kamer op 25 januari 2013 hebben partijen de kans gekregen om hun standpunten mondeling toe te komen lichten. Deze gesprekken vonden plaats op 29 en 30 januari 2013.
Was u op de hoogte van het feit dat het ministerie van VWS actief de tabaksbranche heeft benaderd bij de bepaling van het beleid inzake de Europese tabaksproductenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u tijdens het algemeen overleg van 28 februari jongstleden niet verteld dat het ministerie de tabaksbranche zelf om input heeft gevraagd om het regeringsstandpunt voor het BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche te bepalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het vragen naar de mening van de tabakslobby nog vóór dat er een regeringsstandpunt ligt zich tot de woorden van de minister van VWS dat er alleen contact wordt gezocht wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op het ministerie van Financiën geen richtlijnen gelden voor het benaderen van de tabaksindustrie?3 Zo neen, welke richtlijnen zijn dan van toepassing? Kan de Kamer een afschrift krijgen van de richtlijnen die het ministerie hanteert bij het benaderen van de tabaksbranche in relatie tot het FCTC (Framework Convention on Tobacco Control)-verdrag?
Bij het benaderen van de tabaksbranche hanteren alle betrokken ministeries de lijn waaraan tot op heden is vastgehouden en waarover ik u uitgebreid heb geïnformeerd in de reeds genoemde antwoorden van 2 september jl. en bovenstaand antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5. De politieke besluitvorming geschiedt zonder betrokkenheid van de branche.
Welke richtlijn hanteert het ministerie van VWS inzake het benaderen van de tabaksbranche? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift krijgen? Zo nee, bent u bereid een concrete richtlijn voor ambtenaren te maken hoe te handelen inzake de tabaksbranche in relatie tot het FCTC-verdrag?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de conclusie dat het FCTC-verdrag inhoudt dat ministeries niet actief de tabaksbranche mogen benaderen als de overheid nieuwe regelgeving maakt om het tabaksgebruik te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland en uw ministeries niet handelen tegen het ondertekende FCTC-verdrag van de World Health Organisation? Zo ja, waarom?
Ja. Zoals gemeld in bovenstaande antwoorden en mijn antwoorden van 2 september is van schending van het FCTC-verdrag in al deze gevallen geen sprake.