Het uitwijken van schepen van de haven van Rotterdam naar Antwerpen |
|
Betty de Boer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lading wijkt uit naar Antwerpen»?1
Ja.
Klopt het dat «deepsea»-rederijen steeds meer lading in Antwerpen in plaats van Rotterdam lossen en laden als gevolg van de congestieproblemen in de Nederlandse haven? Zo ja, wat is de oorzaak hiervan, om hoeveel lading gaat het en deelt u de mening dat dit een zorgelijke situatie is, waar onmiddellijk actie op moet worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie die ik heb ingewonnen bij het Rotterdamse havenbedrijfsleven maak ik op dat de conclusies in het aangehaalde artikel niet worden gedeeld. Er is weliswaar sprake van congestie bij enkele Rotterdamse containerterminals, maar dat geldt ook voor de terminals in andere Noord-Europese havens waaronder Antwerpen en Hamburg. Deze congestie wordt veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden, waaronder juist een toegenomen ladingaanbod en het feit dat containerschepen niet op de afgesproken tijd binnen komen, wat consequenties heeft voor de terminalplanning. Daarbij speelt in Rotterdam de aanpassingen aan een bestaande terminal om grotere containerschepen snel en efficiënt te kunnen afhandelen. Dit geeft tijdelijk beperkingen.
Fluctuaties in ladingstromen zijn als gevolg van marktwerking aan de orde van de dag. Alhoewel er zeker zorgen zijn onder de verladers en cargadoors wordt op dit moment door geen van de partijen een wezenlijke uitwijk van lading naar Antwerpen waargenomen. Betrokken partijen in de Rotterdamse haven doen er daarbij alles aan om de congestie terug te dringen. In dat verband wijs ik ook op de opening van de nieuwe terminals van RWG en APMT op Maasvlakte 2 dit najaar. Daarmee zal de overslagcapaciteit voor containers in de Rotterdamse havens aanzienlijk toenemen.
Volledigheidshalve merk ik op dat van congestie op de achterlandverbindingen (weg, spoor, binnenvaart en short sea) in de Rotterdamse haven geen sprake is.
De Parex-bank |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u schrijft «De put optie is niet opgenomen in de nationale rekeningen van Letland, omdat dit een garantie is en garanties volgens ESA95 niet worden meegeteld in de nationale rekeningen»?1
Ja.
Klopt het dat indien de verkoop van de Parex-bank met een put optie geboekt wordt als garantie, de opbrengst zou leiden tot verlaging van de staatsschuld?
Ja. Ingeval de Letse overheid deze bank zou verkopen kan dit leiden tot een daling van de staatsschuld als de (positieve) verkoopopbrengst aangewend wordt voor aflossing van de schuld. Aangetekend zij dat deze schulddaling los staat van de put optie tussen EBRD en Latvian Privatisation Agency (LPA).
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «ESA95 manual on government deficit and debt Securisation operations undertaken by general government (Part V)» van de Europese Commissie uit 2003, waarin precies uitgelegd wordt hoe omgegaan moet worden met ingewikkelde contracten zoals securitisatie en put opties?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 4.3 van deze publicatie waarin staat: «For instance a put option could give the right to sell back to government assets in some occasions («non-performing» assets, no possibility of resale). Other kinds of financial derivatives would also be covered by this provision, such as «credit default swaps» where government is «seller of protection» for assets previously transferred to a specific entity or, more simply, under the form of a swap contract in which government would pay or receive the difference of the initial price of an asset and the price at which it would be realised by the securitisation unit. In any case, where the government originator (or another government unit) enters into a derivative contract such that it could possibly bear final risks on behalf of the securitization unit, the transaction should be classified as government borrowing»?
Ja, met de kanttekening dat bovenstaande tekst van paragraaf 4.3 integraal onderdeel was van de eerste editie uit 2003 van de Manual on Government Deficit and Debt. Op dit moment is de zesde editie 2013 van de manual van kracht. Hoofdstuk 5 van deze manual over «securitisation operations undertaken by general government» is ten opzichte van de eerste editie behoorlijk aangepast. Bij de beoordeling van securitisatie door de overheid staat in de actuele tekst bij beoordeling het principe van risks and rewards centraal. Ingeval risks and rewards bij securisatie niet worden overgedragen van de overheid naar een partij buiten de overheid, dan kunnen de opbrengsten van securisatie niet ten gunste van het EMU-saldo gebracht worden. Paragraaf 4.3 uit de eerste editie is komen te vervallen, inclusief de passages over put options.
Klopt het dus dat volgens de ESA95 regels, de verkoop met put optie dus geclassificeerd moet worden als een lening en dat Letland de ESA95 niet correct heeft toegepast en op die wijze dus een te lage schuld heeft gepubliceerd waardoor het gemakkelijker de eurozone kon binnenkomen?
Nee. Voor zover mij bekend zijn de ESA95 regels correct toegepast bij de diverse transacties rondom Parex. Bij de beoordeling van de transacties rondom Parex is vooral de ruling van Eurostat over de financiële crisis van belang. Deze ruling dateert uit 2009 en is nog steeds van kracht2. Tussen de Europese Commissie (Eurostat) en de autoriteiten van Letland is veelvuldig contact geweest over de correcte verwerking conform deze ruling van de transacties rondom de Parex in het EMU-saldo en in de EMU-schuld van Letland. Zo hebben de Letse autoriteiten in 2009 op eigen initiatief aan Eurostat advies gevraagd over de statistische verwerking van onder meer de overname van de aandelen Parex. Eurostat heeft in hetzelfde jaar advies afgegeven over de gevolgen voor saldo en schuld van Letland. Zo zijn verwachte verliezen van het herstructureringsplan ten laste van het EMU-saldo gebracht. Voorts is nadien in de diverse dialoogbezoeken van de Europese Commissie aan de Letse autoriteiten – inclusief de EDP Pre-euro Accession visit van april 2013 – uitgebreid ingegaan op de budgettaire consequenties van transacties rondom Parex.
Bent u bereid om bij Eurostat en de Europese Commissie na te vragen of zij de nationale rekeningen van Letland zal herzien of nadere uitleg zal vragen over deze put optie, die niet vermeld werd in de nationale rekeningen van Letland?
Nee. Ik zie daar geen aanleiding toe. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit soort put opties kan leiden tot verkeerde nationale rekeningen en zelfs tot een verkeerde voorstelling van zaken over begrotingstekorten en staatsschulden en verkeerde besluiten over bijvoorbeeld maatregelen bij excessieve tekorten, en dat dit soort contracten gewoon openbaar dienen te zijn?
Nee. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid om nogmaals bij de EBRD navraag te doen naar alle transacties die hebben plaatsgevonden in Parex, Citadele en Reverta, inclusief aandelen en opties en de datum van de transacties, en het resultaat van de navraag aan de Kamer te sturen, omdat deze van belang kan zijn voor de juistheid van statistische gegevens op basis waarvan belangrijke besluiten genomen zijn zoals het toelaten van Letland tot de eurozone?
Nee. Deze navraag heb ik reeds gedaan. De EBRD heeft aangegeven geen verdere specifieke informatie openbaar te kunnen maken. Als financiële instelling, met het merendeel van haar activiteiten in de private sector, is het belangrijk de vertrouwensrelatie met klanten en cofinanciers te respecteren.
Indien de put optie transacties via de EBRD niet openbaar zijn en Letland ze niet juist in de boeken zet, op welke wijze kunnen parlementariërs en het publiek zich er dan van vergewissen dat zij de juiste cijfers te zien krijgen op basis waarvan zij besluiten dienen te nemen over zaken als toelating tot de eurozone?
De diverse transacties inzake de Parex zijn conform de ESA95 verwerkt in de berekening van het EMU-saldo en de EMU-schuld van Letland.
Was de Europese Commissie op de hoogte van de put optie toen zij in 2010 toestemming gaf voor de herstructuringsoperatie van Parex?
Ja, de Europese Commissie was op de hoogte van de transactie met de EBRD ten tijde van de herstructureringsoperatie van Parex.
Op welke wijze wordt op dit moment gecontroleerd of landen ingewikkelde financiële transacties op de juiste wijze verantwoorden in hun nationale rekeningen?
Met het oog op betrouwbare en vergelijkbare cijfers over de overheidsfinanciën (EMU-saldo en EMU-schuld) van de lidstaten is de volgende governance van de statistiek in EU-verband afgesproken. Lidstaten dienen de EMU-cijfers in, maar de Europese Commissie (Eurostat) stelt de EMU-cijfers vast. Daarbij beschikt de Europese Commissie over onder meer de navolgende bevoegdheden en instrumenten:
Er is een code of best practice betreffende de statistical governance afgesproken. Deze gaat onder meer over het vergroten van de onafhankelijkheid van de statistiek. Zo wordt de onafhankelijke positie van de DG Statistiek van elk van de lidstaten aangescherpt, inclusief de positie van de DG Eurostat.
Heeft u enige informatie waaruit afgeleid zou kunnen worden dat EU-landen de afgelopen 10 jaar zaken niet volgens ESA95 in hun boeken verantwoord hebben? Zo ja, kunt u daarover dan meer informatie verschaffen?
Voor zover mij bekend gaat het hierbij om een heel beperkt aantal gevallen. Gelet op de omvang, is er sprake van één grote casus: dit is de bekende casus van de fraude van Griekenland met de EMU-cijfers.
De sponsoring van provincies en gemeenten door de tabaksindustrie |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de tabaksindustrie verschillende gemeenten sponsort?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs van het bericht dat lokale overheden door de samenwerking aan te gaan met de tabaksindustrie in strijd handelen met artikel 5.3 van de Framework Convention on Tobacco Control (het FCTC-verdrag)?2
Artikel 5.3 van het FCTC-verdrag bepaalt dat Partijen, bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot tabaksontmoediging, maatregelen nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie.
Ik deel de mening van de auteurs dat ook lokale overheden zijn gebonden aan artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, Nederland is immers verantwoordelijk voor de naleving van het FCTC-verdrag op haar grondgebied. Het verdrag schrijft echter niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. De richtlijnen bij artikel 5.3 van het FCTC-verdrag zijn juridisch niet-bindend.
Navraag bij betrokken gemeenten en provincie heeft opgeleverd dat ik op dit moment geen redenen heb om aan te nemen dat in de genoemde gevallen sprake is van strijdigheid met het verdrag. De beide campagnes komen niet voort uit (lokaal) tabaksontmoedigingsbeleid. Zo gaat de campagne «Laat je peuk niet alleen» over het schoonhouden van de stranden en de campagne «Er gaat niets boven Groningen» is bedoeld ter promotie van de stad Groningen.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat gemeenten en provincies beter bekend worden met de verplichtingen die voortvloeien uit het FCTC-verdrag en de Tabakswet, het tabaksreclameverbod in het bijzonder. Om die reden heb ik inmiddels een brief aan gemeenten en provincies gestuurd, die kan worden meegenomen bij de afwegingen om wel of niet de samenwerking met deze industrie aan te gaan.
Deelt u de mening van de auteurs dat uit de aanbevelingen bij de richtlijnen, voortgekomen uit artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, voortvloeit dat de overheid, daaronder begrepen lokale overheden, geen contact mag hebben met de tabaksindustrie, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor het effectief reguleren van het tabaksbeleid?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de geplande activiteiten van lokale overheden in samenwerking met tabaksfabrikanten in strijd zijn met bovengenoemde aanbevelingen nu in de aanbevelingen 6.2, 6.3 en 6.4 van de richtlijnen bij het FCTC verdrag specifiek wordt uitgelegd dat overheden zich op geen enkele manier mogen inlaten met samenwerkingsverbanden of activiteiten die door de tabaksindustrie worden omschreven als maatschappelijk verantwoord (6.2), dat overheden niet is toegestaan om de tabaksindustrie zich publiekelijk te laten uiten over zogenaamd maatschappelijk verantwoorde activiteiten (6.3) en dat overheden geen financiële bijdragen van de tabaksindustrie accepteren (6.4)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om er voor te zorgen dat de betrokken lokale overheden hun samenwerking met de tabaksindustrie stopzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ’Poolse chauffeurs raken op’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Poolse chauffeurs raken op», waarin wordt gesteld dat er een schaarste is aan goede chauffeurs die lange internationale ritten willen rijden, waardoor bedrijven wel gedwongen zijn om chauffeurs buiten de Europese Unie te zoeken?1
Binnen de Europese Unie is voldoende aanbod van mensen die graag willen werken. Het is daarom niet nodig hiervoor derdelanders aan te trekken.
Het is wel belangrijk om ook in Nederland chauffeurs te blijven opleiden. Hier wordt met het sectorplan ook op ingezet.
Klopt het dat deze chauffeurs van buiten de EU een werkvergunning krijgen en hoe zet u dat af tegen het feit dat in Nederland ook chauffeurs werkloos thuis zitten?
Sinds het ingaan van het vrij werknemersverkeer voor mensen uit Midden- en Oost-Europa in mei 2007 is slechts een enkele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de functie van chauffeur ingediend. Er zijn de afgelopen jaren dan ook vrijwel geen tewerkstellingsvergunningen verstrekt voor de functie van chauffeur.
Overigens merk ik op dat de Wet arbeid vreemdelingen met ingang van 1 januari 2014 is aangescherpt. Voor chauffeurs worden geen tewerkstellingsvergunningen meer afgegeven, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Kunt u aangeven hoeveel werkvergunningen zijn afgegeven voor chauffeurs van buiten de EU?
Er is de afgelopen jaren één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Turkije. Daarnaast is er één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Wit Rusland. Deze vergunning is later ingetrokken. Één aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een chauffeur uit Armenië is geweigerd omdat er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was voor de functie.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat er sprake is van »sociale dumping», doordat bedrijven telkens op zoek zijn naar nog goedkoper personeel, ten koste van Nederlandse werknemers? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de transportsector zijn ons bekend. Bij de aanpak van schijnconstructies wordt ook speciaal aandacht besteed aan de transportsector.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr 484)
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een groep chauffeurs de weekendrust doorbrengt op parkeerplaatsen in en rondom de vrachtwagen?
In zijn algemeenheid is het niet wenselijk dat vrachtwagenchauffeurs de weekendrust doorbrengen op verzorgingsplaatsen langs de snelwegen, omdat deze in beginsel bedoeld zijn voor een korte rust en omdat het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen niet is afgestemd op een langer verblijf.
Deelt u de mening dat er spoedig een verbod moet komen op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen en dat dit ook moet worden gehandhaafd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Verordening 561/2006 is het een chauffeur toegestaan alléén zijn dagelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden in het voertuig door te brengen, indien het voertuig over behoorlijke slaapfaciliteiten beschikt en het voertuig stil staat. Indien bij wegcontroles een vermoeden ontstaat dat een chauffeur deze regel overtreedt, wordt waarschuwend opgetreden en bij administratieve controles het desbetreffende bedrijf erop aangesproken. De chauffeur mag zijn rusttijd doorbrengen waar hij wil. Het is derhalve niet goed mogelijk om te controleren of een chauffeur de wekelijkse rust in de cabine heeft doorgebracht. De bepaling uit de Europese Verordening is ook vooral bedoeld als stimulans voor werkgevers om chauffeurs voor hun wekelijkse rust naar huis te laten terugkeren.
Het is een verplichting van de werkgever om het werk zodanig te organiseren dat de rij- en rusttijden kunnen worden nageleefd. Een bedrijf dient hier ook controle op uit te oefenen. Indien bij administratieve controles door de ILT wordt geconstateerd dat de normale wekelijkse rusttijden structureel in het voertuig worden doorgebracht, wordt handhavend opgetreden indien voldoende kan worden aangetoond dat in strijd met de rij- en rusttijden regels is gehandeld.
In het komend najaar zal een gesprek plaatsvinden tussen FNV bondgenoten en de ILT over door het FNV gesignaleerde knelpunten.
Het bericht 'Moldaviërs halen Roemenen in' |
|
Harm Beertema (PVV), Barry Madlener (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moldaviërs halen Roemenen in»?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse transportbedrijven bedienen zich van het zogenaamde uitvlaggen? In hoeverre heeft u er zicht op dat de aansturing bij het uitvlaggen daadwerkelijk gebeurt vanuit het andere land?
Het is niet bekend hoeveel Nederlandse transportondernemingen zich in het buitenland hebben gevestigd en daarmee zijn «uitgevlagd».
De Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft hiervoor navraag gedaan bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO). Echter, de NIWO heeft alleen gegevens van de in Nederland gevestigde bedrijven. Indien zich in dit bestand wijzigingen voordoen, bijvoorbeeld wanneer het aantal vergunningbewijzen bij een onderneming daalt, kan dit verschillende oorzaken hebben.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan bij wegcontroles situaties aantreffen, waarbij het vermoeden ontstaat dat de aansturing nog steeds gebeurt door een Nederlandse vestiging. Dit kan bijvoorbeeld op basis van de vrachtbrief, overlegde contactgegevens of een internetadres. Bij een dergelijk vermoeden doet de ILT, in samenwerking met de Inspectie SZW, nader onderzoek.
Hoeveel Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hebben sinds de openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen, Bulgaren en Polen hun baan verloren?
Het is niet bekend hoeveel Nederlandse vrachtwagenchauffeurs sinds de openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen, Bulgaren en Polen hun baan hebben verloren. In het kader van de aanpak van schijnconstructies laat ik onderzoek doen naar de omvang van verdringing in meerdere sectoren, waaronder de transportsector.
Hoeveel Moldaviërs kunnen aanspraak maken op een Roemeens paspoort of werkvergunning, hoeveel Macedoniërs op Bulgaarse paspoorten en werkvergunningen en hoeveel Oekraïeners op Hongaarse en/of Roemeense paspoorten en werkvergunningen? Hoeveel chauffeurs uit deze landen werken voor Nederlandse bedrijven?
Het is ons niet bekend hoeveel personen van buiten de EU aanspraak kunnen maken op een paspoort van een EU-lidstaat. Nationaliteitswetgeving is geen bevoegdheid van de Europese Unie en iedere lidstaat heeft derhalve eigen wetgeving op basis waarvan vastgesteld wordt wie recht heeft op de betreffende nationaliteit. Datzelfde geldt voor de toelating tot de arbeidsmarkt en het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen voor personen van buiten de EU.
Hoeveel chauffeurs uit Moldavië, Macedonië en Oekraïne werkzaam zijn voor Nederlandse bedrijven is niet bekend.
Bent u, door de ervaringen in het genoemde artikel, eindelijk overtuigd van het feit dat paspoorten en rijbewijzen gewoon te koop zijn in Oost-Europa?2 Zo neen, waarom niet?
Paspoorten worden verleend op basis van de nationaliteitswetgeving van de door u genoemde landen. Bij de Nederlandse ambassades van de door u genoemde landen zijn geen gevallen van gekochte rijbewijzen bekend.
Deelt u de mening dat parkeerplaatsen voor vrachtwagenchauffeurs geen campings zijn en dat het koken op gascomfoors grote gevaren met zich meebrengt? Bent u van plan aan deze praktijken een einde te maken en streng te handhaven? Zo neen, waarom niet?
Verzorgingsplaatsen langs de snelwegen zijn bedoeld voor het doorbrengen van een korte rust. Het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen is niet afgestemd op langer verblijf. Daarnaast wordt er ook binnen de bebouwde kom door vrachtwagenchauffeurs gebruik gemaakt van locaties om te overnachten en de weekenden door te brengen. Het is aan de desbetreffende gemeenten te bepalen of dit kan worden toegestaan of niet. Bekend is dat in de gemeenten Vlaardingen en Spijkenisse vanwege de geconstateerde overlast inmiddels maatregelen zijn genomen om dit aan banden te leggen.
Het koken op gascomfoors is een zaak van openbare orde en veiligheid. Het handhaven hiervan is geen taak van de ILT of Rijkswaterstaat. Het handhaven van de openbare orde is de verantwoordelijkheid van politie en justitie.
Bent u bereid om de Nederlandse beroepschauffeur te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, o.a. door veel meer capaciteit bij politie en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vrij te maken voor controles en handhaving? Zo neen, waarom niet?
Bij brief van 5 maart jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 468) heeft de Minister van I&M het inventariserend onderzoek van de ILT naar overtreding van de cabotageregels aangeboden. Daarbij heeft de Minister van I&M aangegeven, in elk geval tijdelijk de extra inzet van de ILT, die was ingezet in het kader van dit onderzoek, te continueren.
Sinds 2011 werkt de Inspectie SZW nauw samen met de ILT bij de aanpak van schijnconstructies in de transportsector. In 2013 heeft de Inspectie SZW in samenwerking met de ILT 23 transportbedrijven geïnspecteerd op naleving van de verschillende wetten op het gebied van arbeidsmarktproblematiek en wegvervoer. Deze risicogestuurde inspecties richtten zich op transportbedrijven die zich voornamelijk bezig houden met internationaal transport.
De samenwerking van de Inspectie SZW met de ILT is in 2014 voortgezet. De focus ligt op het beroepsgoederenvervoer over de weg. De Inspectie SZW, ILT en Belastingdienst wisselen gegevens uit ten behoeve van een integrale risicoanalyse voor de aanpak van schijnconstructies in de transportsector.
Het speciale team van de Inspectie SZW ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie SZW vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot twaalf verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen. Dit betreft een zaak in het internationale wegtransport.
Bent u bereid alsnog de grenzen voor werknemers uit Oost-Europa te sluiten en daarmee de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Met zijn open en internationaal georiënteerde economie profiteert Nederland van de Europese Unie en de bijbehorende verworvenheden. Bovendien zou het sluiten van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Oost-Europa de instemming van alle 28 EU-leden vergen. Dit is geen reële optie. Het kabinet heeft echter wel oog voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen. De vaak slechtere sociaaleconomische positie van migranten uit Midden- en Oost-Europa kan leiden tot onwenselijke sociale situaties en maatschappelijke overlast. Arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa mag niet leiden tot oneerlijke concurrentie en een race naar de bodem voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden. Daarom zijn er in de afgelopen jaren veel acties in gang gezet. Kabinet en gemeenten werken onder meer aan het aanpakken van schijnconstructies, het verbeteren van de registratie van EU-burgers, het voorlichten van EU-arbeidsmigranten en het aanpakken van malafide uitzendbureaus.
De bevindingen van FNV Bondgenoten, dat op de Nederlandse wegen opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU zijn aangetroffen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Herkent u zich in de bevindingen van FNV Bondgenoten, dat tegenwoordig opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU – voornamelijk Moldaviërs, Oekraïners en Macedoniërs – op de Nederlandse wegen rondrijden?1
Er zijn geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt dat opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen rondrijden.
Kunt u uitzoeken in hoeverre het klopt dat veel van deze chauffeurs een Poolse werkvergunning hebben? Kunt u eveneens uitzoeken of hier sprake is van een schijnconstructie?
In 2013 zijn in Polen voor werkzaamheden in de transport- en opslagsector 2123 tewerkstellingsvergunning afgegeven voor de transportsector voor Oekraiëners (1926), Moldaviërs (191) en Macedoniërs (13). Daarnaast werden in 2013 ruim vier duizend aanvragen ingediend voor korte werkzaamheden in de transport- en opslagsector voor Oekraïeners (90%) en Moldaviërs (10%). Het is niet bekend hoeveel mensen daarvan in Nederland hebben gewerkt.
Het feit dat chauffeurs een tewerkstellingvergunning hebben in Polen ontheft de werkgever niet van het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning indien arbeid in Nederland wordt verricht tenzij de vrijstelling van artikel 1 lid 1 onder b van het BuWav van toepassing is. Er is geen tewerkstellingsvergunning nodig indien: de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft, geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
Herinnert u zich de antwoorden op mondelinge vragen, waarin de minister van Infrastructuur en Milieu aangaf dat wat betreft het aanpakken van misstanden het haar voorkeur heeft «om dat direct te doen bij de vrachtauto's die je aanhoudt, daar waar de overtreding ook wordt begaan»?2
Ja.
Bent u bereid om, mede op basis van deze bevindingen van FNV Bondgenoten, de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport uit te breiden?
Bij brief van 5 maart jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) u geïnformeerd over de resultaten van het inventariserend onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ILT naar overtreding van de cabotageregels. De Minister van I&M heeft u daarbij aangegeven in elk geval tijdelijk de extra inzet van de ILT, welke was ingezet in het kader van dit onderzoek, te continueren.
Bent u in het kader van naleving eveneens bereid nauw(er) te gaan samenwerken met sociale partners c.q. vakbonden?
Over de aanpak van schijnconstructies in het transport vindt onder andere met sociale partners overleg plaats in de Werkgroep transport.
Het speciale team van de Inspectie SZW dat is opgezet naar aanleiding van het sociaal akkoord, ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie SZW vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot twaalf verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen.
Wat doet u in EU-verband om de misstanden in de transportsector aan te pakken? Ziet u mogelijkheden om de samenwerking te intensiveren?
Onlangs hebben een groot aantal voor de transportsector verantwoordelijke EU-Ministers een gezamenlijke verklaring uitgebracht, gericht aan de Europese Commissie, waarin aangedrongen wordt op een meer uniforme interpretatie en handhaving van de bestaande voorschriften, met name op het gebied van cabotage. Speciale aandacht wordt gevraagd voor het verschijnsel van postbusbedrijven en het ontduiken van de regelgeving. Ook de Nederlandse Minister van I&M heeft deze verklaring ondertekend.
Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de inspectiediensten in het kader van de Euro Control Route (ECR), waarin initiatieven worden genomen om ten behoeve van een uniforme handhaving te komen tot een eenduidige interpretatie en toepassing van cabotageregels.
Gaat de aangekondigde Wet Aanpak Schijnconstructies helpen om de de misstanden in de transportsector aan te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de naleving van wet- en regelgeving in de transportsector verbeteren?
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 17 050, nr. 484) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf |
|
Eddy van Hijum (CDA), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Europese Centrale Bank vanaf september 2014 een bedrag van 400 miljard euro beschikbaar stelt ten behoeve van kredietverlening door banken aan bedrijven, en dit bedrag in 2015 en 2016 wellicht verder laat oplopen tot 1000 miljard euro?1
Ja. De ECB heeft in juni jl. aangekondigd tegen gunstige voorwaarden langer lopende financiering te verstrekken aan alle banken in het eurogebied. De hoeveelheid die banken kunnen lenen is afhankelijk van hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en consumenten, uitgezonderd hypotheekleningen. De ECB beoogt hiermee de financieringscondities voor banken te versoepelen en kredietverstrekking aan de reële economie te stimuleren. De omvang van de door de ECB verschafte liquiditeit hangt uiteindelijk af van de vraag ernaar van de bankensector.
Hoe verklaart u dat de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven in de afgelopen jaren afnam, ondanks eerdere steunprogramma's van de Europese Centrale Bank? In hoeverre zullen deze steunmaatregelen naar uw verwachting nu wel doorwerken naar de kredietverlening in Nederland?
Met monetair beleid kan een centrale bank de financieringskosten van banken beïnvloeden. Het monetair beleid van de afgelopen jaren heeft een drukkend effect gehad op de inleenkosten, waarmee beoogd is ook de uitleenkosten van banken te drukken. Dat kan de kredietverlening bevorderen.
Een inschatting van het effect van de nieuwe Targeted Longer-Term Financing Operations (TLTROs) van de ECB is op dit moment moeilijk te geven. Ook dit programma zal naar verwachting een drukkend effect hebben op de financieringskosten van banken. Daarnaast is de hoeveelheid en de looptijd van de financiering die banken via dit nieuwe programma bij de ECB kunnen lenen gekoppeld aan hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en huishoudens (uitgezonderd hypotheken), wat banken een prikkel geeft tot additionele kredietverlening. Deze prikkel wordt sterker wanneer marktrentes stijgen, omdat de ECB-leningen een vast laag tarief hebben. Deze prikkels zijn voor Nederlandse banken mogelijk echter minder sterk dan voor andere Europese banken, omdat ze gemiddeld genomen een goede toegang hebben tot de kapitaalmarkten en in Europees perspectief reeds lage financieringskosten hebben. Toch profiteren ook zij van de grotere hoeveelheid liquiditeit in de markt en het drukkende effect hiervan op hun financieringskosten. Enkele banken hebben aangegeven te overwegen direct van de faciliteiten gebruik te maken.
De ontwikkeling van de kredietverlening in Nederland wordt de afgelopen jaren echter met name door andere factoren gedreven dan de financieringskosten voor banken (zie het antwoord op vraag 3). Het kabinet speelt met het 8 juli jl. aan u toegezonden Aanvullend Actieplan mkb-financiering2 in op deze factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte kredietverlening door banken aan het MKB wordt veroorzaakt door 1) minder vraag naar krediet, dan wel 2) beperking van het kredietaanbod door banken vanwege balansversterking, scherpere risicotaxaties en de verzwakte vermogenspositie van ondernemingen?
Op de dag dat deze vragen gesteld werden, is uw Kamer middels het hiervoor genoemde Aanvullend Actieplan mkb-financiering geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de beperking van de kredietverlening aan het mkb. Volgens dit Actieplan zijn zes factoren van invloed op de ontwikkeling van mkb-financiering.
De eerste bevinding is dat de krimp in de kredietverlening in belangrijke mate samenhangt met de daling van de vraag naar krediet van het mkb als gevolg van de laagconjunctuur. Ten tweede wordt kredietverlening bemoeilijkt doordat het mkb dat nog wel krediet aanvraagt, vaak een zwakke financiële positie heeft. Ten derde zijn banken strenger geworden bij het toezeggen van kredieten, geconfronteerd met de toegenomen risico’s. Ten vierde zijn er structurele factoren die financiering van het mkb moeilijker maken dan van het grootbedrijf. Voor verschaffers van financiering is het relatief kostbaar om een goede risico-inschatting te maken in het mkb. Ten vijfde is het Nederlandse mkb, net als het mkb in veel andere Europese landen, voor externe financiering sterk afhankelijk van banken en zijn alternatieve financieringsbronnen (nog) te beperkt van omvang om de kredietverlening door banken aan te vullen. Ten zesde zijn de banken in het proces van balansversterking, wat een invloed kan hebben op de kredietverlening. Het drukkende effect hiervan op de kredietverlening is echter beperkt, zo blijkt uit het onderzoek.
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering bevat een uitgebreide toelichting op bovenstaande bevindingen.
Bent u het er mee eens dat de kredietwaardigheid van bedrijven in het MKB verbeterd kan worden door de eigen vermogenspositie te versterken? Bent u bereid te verkennen hoe het verstrekken van risicodragende leningen door familieleden, (oud-)ondernemers en dergelijke aan MKB-bedrijven kan worden gestimuleerd door – eventueel tijdelijk – de (fiscale) Tante Agaathregeling opnieuw te introduceren?
Zoals in de Kamerbrief over het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangegeven, hecht het kabinet sterk aan een gezonde financieringstoegang van het Nederlandse mkb. Op korte termijn is het van belang dat met name het kleinste mkb de kans krijgt zijn eigen vermogenspositie te verbeteren.
Het kabinet heeft daarom besloten marktpartijen te gaan ondersteunen bij het oprichten van een achtergestelde leningenfonds (AGL)-fonds en een extra impuls van € 100 miljoen te geven aan investeringen via business angels en participatiemaatschappijen. Voor innovatieve starters en mkb in een vroege ontwikkelingsfase wordt de regeling Vroege Fase Financiering permanent gemaakt. Op deze manier wordt het aanbod van risicodragend vermogen voor het mkb vergroot, zodat het mkb meer mogelijkheden krijgt om zijn eigen vermogen te versterken.
Zoals de brief over het Aanvullend Actieplan tevens meldt, zal het kabinet fiscale maatregelen, zoals ook voorgesteld in de Agenda StartUpNL van het lid Lucas, op onder meer effectiviteit beoordelen, maar blijft het terughoudend met het invoeren van (nieuwe) fiscale maatregelen. In de brief over de voortgang van het Bedrijfslevenbeleid, zult u dit najaar nader geïnformeerd worden over dit onderwerp.
Beloningen bij netbeheerder Liander |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bij Liander verdienden vorig jaar 34 mensen (veel) te veel»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over beloningsbeleid bij netbeheerders?2
Ja.
Is het waar dat 34 mensen in dienst bij Liander in 2013 meer verdienden dan de WNT-norm?3 Hoeveel van deze mensen vallen onder de WNT en voor hoeveel van deze 34 mensen was het overgangsrecht uit de WNT van toepassing? Is het waar dat er elf gouden handdrukken (van meer dan € 75.000) zijn uitgekeerd in 2013? Passen deze handdrukken binnen de WNT?
Uit het jaarbericht van Liander over 2013 blijkt dat er zeven topfunctionarissen (de directeur en de voorzitter en leden van de Raad van Commissarissen) en 17 andere functionarissen een bezoldiging hadden boven het wettelijk bezoldigingsmaximum. Tevens ontvingen elf niet-topfunctionarissen een ontslagvergoeding die naar rato van de omvang van het dienstverband het wettelijk bezoldigingsmaximum van € 228.599 te boven gaat. Aan topfunctionarissen zijn in 2013 geen ontslagvergoedingen toegekend. Voor de topfunctionarissen geldt normering; voor de andere groep alleen openbaarmaking. De zeven topfunctionarissen vielen volgens het jaarbericht allen onder het overgangsrecht. Drie leden van de Raad van Commissarissen voldoen overigens vanaf 27 maart 2013 aan de WNT-norm.
Wat zegt het grote aantal salarissen dat boven de WNT-norm ligt over de organisatiecultuur van deze netbeheerder? Deelt u de mening dat deze beloningen absoluut niet passen bij een publiek bedrijf met gebonden klanten en gereguleerde tarieven? Zo nee, waarom niet?
Het aantal salarissen boven de WNT-norm op dit moment is een gevolg van de historische ontwikkeling van salarissen in de publieke en semipublieke sector. Deze ontwikkeling was de aanleiding tot de WNT, die ook bij regionale netbeheerders tot een gematigder beloningsbeleid zal leiden. Daar zal de sector in de toekomst op worden afgerekend.
Wat is het verschil tussen de berekening van salaris volgens de WNT en de berekening volgens internationale accountantsregels, die Liander in het jaarverslag zegt te volgen?4 Leidt dit verschil tot hogere salarissen bij netbeheerders? Hoe zit dit bij andere instellingen die onder de WNT vallen?
Liander gebruikt in het jaarbericht over 2013 het bezoldigingsbegrip van de WNT, dat nader wordt toegelicht in de Regeling bezoldigingscomponenten WNT (Staatscourant 2014, nr. 6628) en de Beleidsregels toepassing WNT (Staatscourant 2014 nr. 6629). Alliander (waar Liander een onderdeel van is) gebruikt voor het weergeven van de bestuurdersbeloningen in het jaarverslag over 2013 de richtlijnen van de International Financing Reporting Standards (IFRS). Bij IFRS vindt waardering en boekhouding plaats volgens fair value of actuele waarde. Dit betekent dat kosten en baten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet op het kasmoment. Deze methode leidt niet tot een andere salariëring, het gaat alleen om een boekhoudkundig verschil in toerekeningssytematiek.
Is de volgende bewering van de zegsvrouw van Liander juist: «Volgens de WNT mag je nu nieuwe topmannen aannemen met een salaris boven de norm»?5 Zo nee, kunt u Liander hierop aanspreken?
Deze bewering is niet correct. Uit navraag blijkt echter dat de zegsvrouw onjuist zou zijn geciteerd. Zij sprak over «medewerkers» en niet over «topmannen». Voor medewerkers die geen topfunctionaris zijn, is de uitspraak wel correct. Overigens bevestigt Liander geen nieuwe medewerkers aan te nemen boven de WNT-norm.
Heeft u inzicht in het effect van de WNT op de arbeidsmobiliteit van topfunctionarissen in deze sector? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
De WNT-gegevens over het verslagjaar 2013 van de organisaties uit deze sector konden tot 1 augustus worden doorgegeven. Voor het einde van 2014 zal op basis van alle verzamelde gegevens een rapportage naar de Kamer worden gestuurd. Hoewel bij deze eerste rapportage nog geen vergelijkingsmateriaal uit voorgaande jaren beschikbaar is, streef ik ernaar om hierin een eerste indicatie van de effecten van de WNT te kunnen geven.
Het bericht ”Flitsfaillissement zoals bij Neckermann is illegale variant van reorganiseren” |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Flitsfaillissement zoals bij Neckermann is illegale variant van reorganiseren»?1
Ja.
De in het bericht besproken «flitsfaillissementen» betreffen faillissementen van ondernemingen die in ernstige financiële problemen zijn geraakt waardoor zij niet langer in hun bestaande vorm en omvang voort konden gaan. Bij deze faillissementen werd gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast – zoals recentelijk ook het geval was bij créchebedrijf Estro. In navolging van een Engelse regeling waarmee deze enige gelijkenissen vertoont, wordt deze praktijk ook wel aangeduid met de term «pre-pack». Alvorens ik overga tot de beantwoording van de vragen die naar aanleiding van het bericht zijn gesteld, lijkt het mij goed om eerst kort uiteen te zetten wat die praktijk precies inhoudt en tegen welke achtergrond deze is ontstaan.
Wanneer een onderneming niet langer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kan de rechtbank het faillissement uitspreken. Daarbij wordt door de rechtbank een curator aangesteld die het beheer en de beschikking van de tot de gefailleerde onderneming behorende activa overneemt om ze te gelde te maken en de opbrengst te verdelen onder de crediteuren. Zijn er nog rendabele bedrijfsonderdelen, dan kunnen deze net als de andere activa (zoals de bedrijfsinventaris) verkocht worden en doorstarten met een nieuwe eigenaar. Daarbij kan het voorkomen dat het oude management van de gefailleerde onderneming betrokken blijft, bijvoorbeeld ter borging van de continuïteit van de bedrijfsvoering. De praktijk laat zien dat de onderneming na de faillietverklaring zeer waarschijnlijk te maken zal krijgen met negatieve publiciteit die ertoe leidt dat een onbeheersbare situatie ontstaat; financiers gaan over tot het uitwinnen van zekerheden, leveranciers weigeren nog langer te leveren, werknemers gaan op zoek naar een andere baan en klanten verliezen het vertrouwen. Dit kan ertoe leiden dat de onderneming vrijwel tot stilstand komt en dat de nog rendabele bedrijfsonderdelen in korte tijd veel van hun waarde en potentiële rendement verliezen waardoor het lastig wordt om hiervoor nog een koper te vinden die een doorstart wil wagen. Ook is het dan nog maar de vraag of een goede verkoopprijs kan worden gerealiseerd.
In reactie op dit probleem is er in de rechtspraktijk een oplossing ontwikkeld die eruit bestaat dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator, voor te bereiden zodat de schade bij crediteuren (waaronder leveranciers en afnemers) en werknemers zoveel mogelijk beperkt kan worden en de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot.
De toekomstig curator – die in de media vaak «stille bewindvoerder» wordt genoemd – wordt dus betrokken bij het voorbereidingstraject, dat in de regel niet langer duurt dan een paar weken. Hij kijkt mee, laat zich informeren en vormt zich een oordeel over de gang van zaken binnen de onderneming en over het verkoopproces dat door de onderneming is ingezet en praat in dit kader eventueel ook met potentiele overnamekandidaten.
Mocht er inderdaad een overnamepartij gevonden worden, dan is het aan de curator in het faillissement om te beslissen of hij wil meewerken aan de verkoop en zal ook de rechter-commissaris hiermee moeten instemmen. Zij zullen dit doen wanneer zij ervan overtuigd zijn dat met de voorbereide verkoop de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke crediteuren kan worden gerealiseerd. Ook zal er oog zijn voor het behoud van werkgelegenheid voor het personeel van de gefailleerde onderneming. Doordat de curator en de rechter-commissaris – door hun betrokkenheid in het voorbereidingstraject – al goed geïnformeerd zijn, zullen zij hierover snel kunnen beslissen en kan de verkoop en de daarop volgende doorstart van de bedrijfsonderdelen relatief kort na de faillietverklaring plaatsvinden. Daarmee kan worden voorkomen dat een onbeheersbare situatie optreedt die invloed heeft op de kansen op een doorstart en de verkoopprijs van de rendabele bedrijfsonderdelen.
Tijdens het mondelinge vragenuurtje in de Tweede Kamer van 18 juni 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – naar aanleiding van een verzoek daartoe van het lid Recourt – toegezegd dat ik een wetsvoorstel zou voorbereiden waarin ten behoeve van de rechtszekerheid de «pre-pack» een uitdrukkelijke grondslag in de wet wordt geboden. Inmiddels is dit wetsvoorstel (voor de zgn. Wet continuïteit ondernemingen I) voor advies naar de afdeling Advisering van de Raad van State gezonden.
Acht u het mogelijk dat een onderneming die financieel sterk genoeg is om boventallig personeel met een sociaal plan te laten afvloeien, een faillissement aanwendt om goedkoop van dat personeel af te komen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit hoogst ongewenst is en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom kan dit niet?
Ik acht de kans hierop gering. In de eerste plaats om de praktische reden dat het bestuur van de onderneming na de faillietverklaring vrijwel buiten spel komt te staan. De faillietverklaring leidt er immers toe dat de curator per direct het beheer en de beschikking over de onderneming overneemt van de (voormalig) bestuurders en dat zij daardoor de gang van zaken binnen de onderneming niet langer in eigen hand hebben. Bovendien ontstaat bij een faillietverklaring doorgaans de hierboven beschreven onbeheersbare situatie met alle negatieve gevolgen voor de continuïteit van de levensvatbare onderdelen van de onderneming van dien.
Daarnaast geldt dat wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij is bedoeld – bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen – dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht oplevert.2 De rechtbank zal in dat geval het verzoek tot faillietverklaring afwijzen. Na invoering van de Wet continuïteit ondernemingen I zal deze regel onverkort blijven gelden. Daarom zal de rechtbank ook bij de beoordeling van een verzoek tot aanwijzing van de toekomstig curator in de eerste plaats moeten beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van ernstige financiële problemen en een dreigend faillissement. Heeft het er alle schijn dat het verzoek tot aanwijzing van een toekomstig curator onderdeel is van een traject waarin het bestuur van de onderneming aanstuurt op een faillissement om de onderneming snel en «goedkoop» te kunnen saneren, dan zal de rechtbank hier niet aan mee willen werken. De rechtbank zal in dat geval het verzoek afwijzen.
Mocht het uiteindelijk toch op een faillietverklaring uitdraaien, dan zou het doelbewust laten aankomen op een faillissement, terwijl er reële alternatieven aanwezig zijn om de financiële problemen op te lossen, kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders voor de schade die als gevolg daarvan is ontstaan (vlg. artikelen 2:138 of 248 BW). In de toekomst – na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod3 – zou dit gedrag ook kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod aan de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming.
In hoeverre worden crediteuren door flitsfaillissementen benadeeld?
Crediteuren hebben doorgaans juist baat bij de hiervoor beschreven «pre-pack»-praktijk.
Het doel van de aanwijzing van de toekomstig curator is om de schade bij crediteuren en werknemers als gevolg van een eventueel faillissement zoveel mogelijk te beperken en om de kansen op een verkoop – tegen een zo een hoog mogelijke prijs – en een daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen te vergroten. Het resultaat dat wordt beoogd is een hogere boedelopbrengst ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in het faillissement en behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De Radboud Universiteit heeft onlangs in samenwerking met BDO Consultants een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de huidige «pre-pack» praktijk op de hoogte van de boedelopbrengst. Naar verluidt gaan de onderzoekers er op basis van hun eerste bevindingen vanuit dat bij de huidige praktijk sprake is van een meeropbrengst voor de boedel die varieert van 10 tot 30%.4 Wordt een hogere boedelopbrengst gerealiseerd dan hebben de individuele crediteuren een grotere kans dat in ieder geval een deel van hun vordering in faillissement zal kunnen worden voldaan.
De Wet continuïteit ondernemingen I zal de positie van crediteuren in «pre-pack»-trajecten nog verbeteren. In die wet zullen de rol en de taken en bevoegdheden van de toekomstig curator en rechter-commissaris5 worden vastgelegd. Zo zal ten aanzien van de toekomstig curator worden bepaald dat hij in de «stille voorbereidingsfase» voorafgaand aan de faillietverklaring niet optreedt als adviseur van de onderneming, maar dat hij in die fase – net als in faillissement – tot taak heeft de belangen van de crediteuren (waaronder ook de werknemers) te behartigen. Ook zal in de wet worden bepaald hoe de toekomstig curator over de vervulling van die taak verantwoording aflegt aan de toekomstig rechter-commissaris, die toezicht op hem houdt, en na afloop van het voorbereidingstraject ook aan derden, waaronder in het bijzonder de crediteuren en de werknemers. De toekomstig curator zal kort na de faillietverklaring – die tevens het einde van het voorbereidingstraject markeert – een eindverslag moeten uitbrengen waarin hij in ieder geval zal moeten ingaan op:
De informatieverstrekking naar de crediteuren en de werknemers vindt weliswaar achteraf plaats, maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat het hierboven beschreven resultaat alleen bereikt kan worden wanneer het treffen van de daarvoor benodigde voorbereidingen in stilte kan plaatsvinden. Zodra bekend wordt dat een onderneming zich in financiële moeilijkheden bevindt en een faillissement aanstaande is, zal de onderneming zeer waarschijnlijk te maken krijgen met de hierboven beschreven onbeheersbare situatie die bij een «klassiek» onvoorbereid faillissement vrijwel altijd optreedt. Deze situatie zou een verkoop van bedrijfsonderdelen tegen een zo hoog mogelijke verkoopprijs, en een daarop volgende doorstart met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid, illusoir maken en daarmee leiden tot een uitkomst met vooral verliezers.
Houdt de rechter-commissaris rekening met de vraag of een faillissement gebruikt wordt voor het goedkoop ontslaan van boventallig personeel en het benadelen van schuldeisers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het in eerste instantie aan de rechtbank die een faillissementsaangifte of een daaraan voorafgaand verzoek tot aanwijzing van de toekomstig curator beoordeelt, om vast te stellen of het verzoek is gedaan op juiste gronden. Vindt er een aanwijzing van de toekomstig curator plaats en komt pas nadien aan het licht dat de onderneming nog wel alternatieven heeft om haar financiële problemen buiten faillissement op te lossen, maar dat het bestuur er desalniettemin voor kiest om het aan te laten komen op een faillissement dan zal dit in de regel aanleiding zijn voor de toekomstig rechter-commissaris om de rechtbank te verzoeken haar aanwijzing in te trekken. Het stille voorbereidingstraject komt daarmee tot een einde en de rechtbank is direct gewaarschuwd mocht nadien alsnog een faillissementsaanvraag volgen. Zij zal een faillissementsaanvraag die onder bovengenoemde omstandigheden wordt gedaan, op grond van misbruik van recht afwijzen.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen enerzijds een gewenste doorstart van een onderneming en anderzijds het belang van een zorgvuldige afvloeiing van boventallig personeel en een afwikkeling van schulden? Zo ja, waaruit bestaat die spanning? Welke rol hebben de rechter-commissaris en de curator om tot een zorgvuldige afweging te komen? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde wetsvoorstel met betrekking tot de introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod biedt de rechtbank de mogelijkheid om (voormalig) bestuurders of feitelijk leidinggevenden die zich tijdens of in de drie jaar voorafgaand aan een faillissement schuldig maken aan – kort gezegd – wanbeleid voor maximaal vijf jaar een bestuursverbod op te leggen. De wet zal er voorts in voorzien dat opgelegde bestuursverboden in een openbaar register zullen worden geregistreerd. Bijgevolg wordt de betrokken bestuurder als zodanig uitgeschreven en wordt tevens gewaarborgd dat hij voor de duur van het bestuursverbod noch bestuurder noch commissaris bij een andere vennootschap kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat hij opnieuw als bestuurder van een onderneming derden kan benadelen. Dat geldt uiteraard ook in doorstartsituaties. Over de voortgang van alle wetsvoorstellen die in het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht worden voorbereid – waaronder het wetsvoorstel tot introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod – wordt u geïnformeerd in de voortgangsbrief van de zomer 2014.
Met de oprichting van een centraal aandeelhoudersregister wordt geregistreerd wie de aandeelhouders zijn van besloten vennootschappen (BV's) en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen (NV's). Het centraal aandeelhoudersregister wordt onder het beheer van de Kamer van Koophandel ingericht. De Minister van Economische Zaken zal daarvoor naar verwachting in het najaar een wetsvoorstel indienen. Het is de bedoeling dat het aandeelhoudersregister eind 2015 operationeel is. Het register bevat informatie die relevant is voor de uitoefening van controle, toezicht en opsporingstaken. Die informatie biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek, bijvoorbeeld als er een verdenking van malafide transacties is. Daarbij moet gedacht worden aan financieel-economische fraude. Bij misbruik van rechtspersonen met het doel financieel-economische fraude te kunnen plegen is het niet ongewoon dat binnen een BV eerst flinke schulden worden gemaakt om die BV vervolgens te laten «ploffen» en dat daarna dezelfde list in een nieuwe BV wordt herhaald. Het register zal kunnen bijdragen aan de bestrijding van dit type financieel-economische fraude.
Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van een register van malafide bestuurders van vennootschappen? Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van een centraal aandeelhoudersregister van besloten vennootschappen? Kunnen deze registers van nut zijn om doorstarts van ondernemingen te voorkomen waarbij personeel of schuldeisers worden gedupeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Experimenten waarbij Facebookgebruikers betrokken zijn en de privacy van social mediagebruikers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het experiment dat social mediadienst Facebook in 2012 uitvoerde op 689.000 gebruikers?
Ik heb kennisgenomen van berichten in de pers dat een dergelijk experiment heeft plaatsgevonden.
Hoe beoordeelt u het genoemde experiment, waarin Facebook testte of het de emotie van gebruikers kan sturen door een selectie te maken in de berichten die vrienden van gebruikers posten? Hoe beoordeelt u het feit dat gebruikers hierdoor slechts berichten te zien kregen die Facebook selecteerde?
Het ligt niet op mijn weg om een algemeen oordeel te geven over de wijze waarop Facebook diensten aanbiedt en persoonsgegevens gebruikt.
Bent u van mening dat social mediadiensten expliciet toestemming moeten vragen aan gebruikers voordat ze een dergelijk experiment uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt ervan af of er een overeenkomst is tussen de aanbieder en de gebruiker van de sociale mediadienst. Doorgaans vindt verwerking van persoonsgegevens plaats krachtens een overeenkomst tussen de aanbieder en de gebruiker. De grondslag voor de gegevensverwerking is dan gelegen in artikel 8, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is afhankelijk van de overeenkomst of de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van experimenten mogelijk is gemaakt. Voor zover de overeenkomst tekortschiet, moet er zijn voldaan aan een van de andere rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan dan een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a).
Deelt u de mening dat de selectiecriteria die social mediadiensten en zoekmachines gebruiken bij het selecteren van berichten die gebruikers te zien krijgen, openbaar moeten zijn? Zo ja, wat doet u om deze openbaarheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Uit de artikelen 33 en 34 van de Wbp volgt dat de aanbieders van sociale mediadiensten en zoekmachines verplicht zijn om de betrokkene te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Zij dienen bovendien nadere informatie te verstrekken voor zover dat nodig is om een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen jegens de betrokkene, gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder de gegevens worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, (artikel 33, derde lid, en 34, derde lid). De verantwoordelijken dienen dus royaal aan hun informatieverplichtingen invulling te geven. Onder omstandigheden kan dus ook het informeren over de selectiecriteria onder de informatieverplichtingen vallen.
Acht u experimenten zoals beschreven, ethisch verantwoord als er minderjarigen bij betrokken worden? Zo niet, wat gaat u doen om minderjarigen te beschermen tegen dit soort experimenten van social media?
Het is niet mijn rol om hier een ethisch oordeel over te geven, omdat een dergelijke beoordeling en de vraag of hieraan consequenties moeten worden verbonden, bij de ouders dient te liggen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wbp is de toestemming van ouders vereist indien minderjarigen jonger zijn dan 16 jaar. Verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens, zoals sociale media-aanbieders, moeten dus de toestemming van de ouders hebben. Hiermee is voorzien in een rol voor de ouders.
Is de wijze waarop Facebook telefoonnummers, adresgegevens, e-mailadressen en andere persoonsgegevens van gebruikers doorgeeft aan deurwaarders, toezichthouders, banken, online dienstverleners, advocaten, gerechtelijke instanties en marketingpartijen mogelijk in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Om hierover een oordeel te kunnen vellen, is onderzoek nodig naar de wijze waarop Facebook persoonsgegevens van betrokkenen verwerkt. Dit staat niet aan mij ter beoordeling.
Bent u van mening dat Facebook-gebruikers ondubbelzinnig toestemming geven voor dergelijke doorgifte van gegevens door de voorwaarden te accepteren? Zo ja, hoe blijkt dit uit de gebruikersvoorwaarden? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Indien de gebruiksvoorwaarden voldoende duidelijk omschrijven dat dergelijke gegevens kunnen worden doorgegeven, dan is toestemming niet nodig. Of de gebruiksvoorwaarden hieraan voldoen en op welke manier Facebook hiermee omgaat, is aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). De wetgever heeft het onafhankelijke CBP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp.
Kunt u garanderen dat Facebook geen persoonsgegevens van minderjarige gebruikers verwerkt, zonder dat hier toestemming van de ouders voor is verkregen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ingevolge artikel 5, eerste lid, Wbp dienen sociale media-aanbieders de toestemming van de ouders te hebben voordat minderjarigen die jonger zijn dan 16 jaar, deelnemen aan sociale media. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan het CBP om te beoordelen. Het is vervolgens aan het CBP om te beoordelen of in specifieke gevallen in strijd met de Wbp wordt gehandeld.
Wat is uw visie over de gedragssturende rol die aanbieders van social media en zoekmachines steeds meer innemen? Hoe ziet u de rol van de overheid hierin?
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de manier waarop aanbieders van sociale media en zoekmachines hun klanten tegemoet treden. Zolang zij zich aan de wet houden, is er geen reden daartegen op te treden.
De verlening van erkenningen aan bedrijf Halliburton B.V. te IJmuiden |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat u aan een aantal, bij Halliburton B.V. te IJmuiden werkzame personen een erkenning heeft verleend om explosieven toe te passen in boorgaten voor de opsporing en winning van koolwaterstoffen? Zo ja, wat houden deze erkenningen precies in en voor welke doeleinden kunnen deze explosieven worden aangewend.
Ja, op 17 juni 2014 heb ik aan 4 medewerkers van Halliburton B.V., gevestigd te IJmuiden, een erkenning verleend zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wet explosieven voor civiel gebruik (hierna: WECG).
De erkenningen houden in dat het de betreffende werknemers van Halliburton B.V. is toegestaan om werkzaamheden met explosieven ten behoeve van mijnbouwactiviteiten te verrichten. Dit betekent overigens niet dat het Halliburton B.V. of haar medewerkers is toegestaan zelf koolwaterstoffen (olie en gas) op te sporen en te winnen. Het opsporen en winnen van koolwaterstoffen is voorbehouden aan mijnondernemingen die in het bezit zijn van een opsporings- en winningsvergunning.
Explosieven worden in de mijnbouw met name toegepast in boorgaten of putten, o.a. voor het zogenaamde «perforeren» van de verbuizing ter hoogte van ondergrondse formaties waarin koolwaterstoffen aanwezig zijn, zodat deze koolwaterstoffen gewonnen kunnen worden door de hierna verkregen geperforeerde kanalen. Ook worden explosieven gebruikt voor het ondergronds afsnijden van verbuizingen in boorgaten en putten, indien deze verbuizingen verwijderd moeten worden.
Klopt het dat het hier om de winning van schaliegas gaat? Zo ja, deelt u de mening dat deze erkenningen vooruitlopen op de definitieve besluitvorming over de (on)wenselijkheid van schaliegaswinning? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De WECG heeft tot doel om het misbruik van ontplofbare stoffen te voorkomen. Met de afgegeven erkenningen is het de betreffende medewerkers van Halliburton B.V. toegestaan om explosieven te gebruiken ten behoeve van mijnbouwactiviteiten.
Gebruik van explosieven bij mijnbouw vindt altijd plaats in opdracht van een mijnonderneming, als houder van een opsporings- of winningsvergunning. Zoals aangegeven bij vraag 1 is Halliburton B.V. zelf geen houder van een dergelijke vergunning en derhalve dus niet bevoegd om koolwaterstoffen op te sporen of te winnen.
Zoals met uw Kamer afgesproken, zullen er – vooruitlopend op de definitieve besluitvorming in de structuurvisie schaliegas – geen activiteiten plaatsvinden door mijnondernemingen voor de opsporing en winning van schaliegas. Het gebruik van explosieven bij mijnbouw is dan ook bedoeld voor de opsporing en winning van conventionele olie- en gasvoorkomens.
Hoe kwalificeert u de bedrijfsvoering van Halliburton? Welke beoordeling heeft plaatsgevonden van dit bedrijf? Kan de Kamer daarvan een afschrift krijgen?
Voordat een erkenning aan een bedrijf of persoon wordt afgegeven, wordt eerst beoordeeld of aan het bedrijf of de persoon «het onder zich hebben van explosieven» kan worden toevertrouwd en of er geen vrees voor misbruik bestaat. De door mij op 17 juni jl. afgegeven erkenningen aan de medewerkers van Halliburton B.V. zijn getoetst aan bovengenoemde vereisten die de WECG stelt.
Op basis van deze toetsing en op basis van de prestaties van en ervaringen met Halliburton B.V. is er geen reden om te vermoeden dat deze onderneming de erkenning zal misbruiken.
Wat is ervan waar dat Halliburton betrokken is geweest bij het welbewust vernietigen van informatie over de werkelijke toedracht rond de catastrofale olieramp in de Golf van Mexico en de ramp met de Deepwater Horizon? Is er een financiële zekerheidsstelling geëist voor eventuele milieuschades? Zo ja, tot welk bedrag beloopt deze financiële zekerheidsstelling?
Ik ben niet in een positie om uitlatingen te doen over onderzoeken en juridische procedures die momenteel gaande zijn in een andere natie, waaronder de onderzoeken naar de ramp met de Deepwater Horizon in de Verenigde Staten.
Er wordt geen financiële zekerheidsstelling geëist in de WECG, waarop deze erkenningen zijn gebaseerd. Werkzaamheden met explosieven bij mijnbouwactiviteiten worden in Nederland altijd uitgevoerd in opdracht van een mijnonderneming, als houder van een opsporings- of winningsvergunning van koolwaterstoffen. Voor eventuele milieuschade die is ontstaan door het gebruik van explosieven zal de betrokken mijnonderneming in eerste instantie aansprakelijk worden gesteld.
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan het gebruik van explosieven bij de winning van koolwaterstoffen in de ondergrond en hoe heeft u deze risico’s betrokken bij uw besluit om deze erkenningen te verlenen?
In eerste instantie bestaat er het risico dat er misbruik gemaakt zou kunnen worden van de toe te passen explosieven. Zoals ook aangegeven bij vraag 3 is er, op basis van de prestaties van en ervaringen met Halliburton B.V., geen reden om te vermoeden dat deze onderneming de erkenning zou misbruiken.
Een ander risico bij het gebruik van explosieven is met name het onbedoeld ontsteken hiervan tijdens mijnbouwactiviteiten. Indien dit bovengronds zou plaatsvinden (bijvoorbeeld tijdens de voorbereiding van werkzaamheden in boorgaten of putten) dan kan dit leiden tot ernstige ongevallen bij werknemers en schade aan de installatie, met eventuele milieuschade tot gevolg. Explosieven worden echter al vele jaren toegepast in de mijnbouw, waarbij gedegen werkwijzen en veiligheidsprocedures worden toegepast. Er worden hierbij tevens veiligheidssystemen toegepast ter voorkoming van onbedoelde ontsteking. Deze beheersmaatregelen hebben ervoor gezorgd dat er in Nederland bij het gebruik van explosieven in de mijnbouw geen ernstige ongevallen met grote milieuschade zijn voorgekomen.
Heeft u bij de verlening van deze vergunningen ook het veiligheidsverleden van het wereldwijd opererende bedrijf Halliburton betrokken? Deelt u de mening dat de omgang van Halliburton met kwetsbare ecosystemen en het veiligheids- en milieubewustzijn tekortschieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe voorkomt u dat dit soort incidenten in Nederland veroorzaakt kunnen worden?
Zoals aangegeven bij vraag 5 heb ik mij gebaseerd op de veiligheidsprestaties van het in Nederland werkzame bedrijf Halliburton B.V. Mede gelet op deze veiligheidsprestaties, alsmede dat van mijnondernemingen ten aanzien van het gebruik van explosieven bij mijnbouwactiviteiten, was er geen aanleiding om de erkenning van Halliburton B.V. te weigeren. Ik deel daarom niet de mening dat het veiligheids- en milieubewustzijn van Halliburton B.V. tekortschiet.
Bent u bereid om deze erkenningen in te trekken met het oog op het voorkomen van onomkeerbare beslissingen en de definitieve besluitvorming rond schaliegaswinning af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De WECG biedt niet de mogelijkheid om de erkenningen in te trekken met het oog op het voorkomen van onomkeerbare beslissingen en het afwachten op de definitieve besluitvorming rond schaliegaswinning. Naast het feit dat de WECG niet de mogelijkheid biedt de erkenningen op grond hiervan in te trekken, is het ook niet nodig. Zoals aangegeven bij vraag 2 is namelijk met uw Kamer afgesproken dat er -vooruitlopend op de definitieve besluitvorming in de structuurvisie schaliegas- geen activiteiten zullen plaatsvinden door mijnondernemingen voor de opsporing en winning van schaliegas.
Het bericht dat ING overweegt delen van haar hoofdkantoor te verhuizen naar Londen of Frankfurt |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «ING broedt op verhuizen delen hoofdkantoor naar buitenland; Oorzaken zijn streng Nederlands bankbeleid en komst Europese bankenunie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het bericht klopt dat ING overweegt delen van haar hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving in het FD contact gehad met ING en de bank heeft mij laten weten geenszins te overwegen het hoofdkantoor of delen daarvan naar het buitenland te verplaatsen.
Zo ja, hoe bent u daarvan op de hoogte gesteld en wat is daarop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB) op de hoogte is van deze plannen?
Zoals hiervoor aangegeven, is een verhuizing van het hoofdkantoor van ING of delen daarvan niet aan de orde.
Behoort DNB er volgens u van op de hoogte te zijn indien een bank draaiboeken maakt om onderdelen van het hoofdkantoor naar het buitenland te verplaatsen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een bank die staatssteun heeft gekregen, aanstalten maakt om Nederland (deels) te verlaten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Geen progressie in open data' |
|
Bart de Liefde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Perjan Moors (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen progressie in open data»?1
Ja
Wat heeft u sinds uw brief van 1 november 2013, waarin u aan de Kamer beterschap heeft beloofd bij het ter beschikking stellen van open data door de overheid, ondernomen voor het actief beschikbaar maken van gegevens als open data?
Ik heb in die brief een aantal acties aangekondigd voor de periode 2014–2015 die bedoeld zijn om het aanbod en het hergebruik van open data te bevorderen.
Er is een top-50 samengesteld van datasets die met voorrang zou kunnen worden ontsloten. Op basis van deze lijst worden de eigenaren van datasets benaderd om deze als open data beschikbaar te stellen. Dat heeft inmiddels geleid tot de ontsluiting van 5 nieuwe datasets en er zullen er meer volgen.
Zijn er sindsdien meer dan wel minder datasets openbaar gemaakt? Kunt u exacte cijfers geven van het aantal datasets dat de verschillende ministeries en andere overheden openbaar hebben gemaakt?
Dit is niet bekend. Via data.overheid.nl bestaat nog niet de mogelijkheid om exacte cijfers per ministerie of andere overheden te monitoren. Daarom wordt gewerkt aan een upgrade hiervan waarmee dat wel mogelijk wordt. Het verbeterde portaal zal in 2014 worden opgeleverd.
Is het waar dat het ministerie van BZK slechts 13 datasets als open data aanbiedt? Zo ja, bent u tevreden over het aantal datasets dat als open data wordt aangeboden?
Nee, het Ministerie BZK ontsluit 18 datasets via data.overheid.nl. De verwachting is dat in de periode 2014/2015 nog 10 datasets zullen worden ontsloten.
Op welke manier tracht u open data tot de standaard te maken? Deelt u de mening dat in principe alle gegevens, die met belastinggeld verzameld of gegenereerd zijn, als open data beschikbaar moeten worden gesteld, volgens het beginsel van «ja, tenzij…»? Hoe komt het dat het in de praktijk nog steedse een uitzonderlijke situatie is als er een dataset openbaar wordt gemaakt?
Door daarvoor heldere kaders te geven, te stimuleren dat overheden hier actief werk van maken en door de technische faciliteiten voor het beschikbaar stellen en hergebruik van open data aan te bieden. Ik onderschrijf het beginsel van «ja, tenzij...» van harte.
Het beeld dat het uitzonderlijk is als er een open data set openbaar wordt gemaakt, deel ik niet. Mijn beeld is dat veel overheidsorganisaties met het thema bezig zijn, wat ongetwijfeld op afzienbare termijn tot meer open data zal leiden.
Wordt er, zoals u in uw brief van 1 november 2013 meldt, inderdaad actief gewerkt om meer datasets beschikbaar te stellen? Op welke manier werkt u hier aan? Is er een overheidsbrede werkwijze of is dit per ministerie verschillend? Kunt u de Kamer informeren over deze werkwijze?
Ja, daar wordt actief aan gewerkt. Het gaat daarbij om een overheidsbrede benadering die wordt gekenmerkt door stimulering, facilitering en kennisoverdracht. Daadwerkelijke ontsluiting van open data per ministerie is een eerste verantwoordelijkheid van de betrokken minister. Het Kabinet zal eind september aangeven op welke wijze aan dat proces een extra impuls kan worden gegeven.
Het bericht dat de lange arm van de VS bestuurders nerveus maakt |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Lange arm VS maakt bestuurders nerveus»?1
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse Foreign Corrupt Practices Act (FCPA) een bestuurder aansprakelijk kan stellen voor corruptie in zijn bedrijf als hij niet kan aantonen voldoende maatregelen te hebben genomen om corruptie tegen te gaan, ook wanneer de corruptie niet in de Verenigde Staten maar in het buitenland heeft plaatsgevonden?
Dit klopt voor zover het hier gaat om corruptie in de vorm van omkoping van buitenlandse ambtenaren. Met het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties is omkoping van buitenlandse ambtenaren strafbaar gesteld in de landen die partij zijn bij het verdrag. Nederland kent net als de Verenigde Staten (VS) uitgebreide wetgeving ter bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Indien een onderneming gepaste maatregelen heeft getroffen en adequate procedures heeft geïmplementeerd ter bevordering van de integriteit van haar werknemers en contractanten, kan dit een mogelijk verweer zijn tegen aantijgingen van buitenlandse omkoping, ook onder de Amerikaanse wetgeving. Het corruptiehoofdstuk in de OESO-Richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen maakt op dit punt duidelijk wat de Nederlandse overheid (en 45 andere landen, waaronder de VS) van bedrijven verwacht bij het internationaal zakendoen om corruptie te voorkomen. Transparantie staat hierbij centraal.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen voor Nederlandse CEO’s (Chief Executive Officers) en ondernemers van de FCPA en van het feit dat de wet zo ver gaat dat bedrijven die zakendoen met landen die door de VS eenzijdig zijn getroffen door een handelsembargo, in Amerika kunnen worden aangeklaagd? Wat gaat u doen om negatieve effecten van FCPA te verminderen?
De FCPA heeft tot gevolg dat Nederlandse CEO’s en ondernemers – net als CEO’s en ondernemers uit andere landen – in de VS strafrechtelijk kunnen worden vervolgd als zij of hun bedrijf buitenlandse ambtenaren hebben omgekocht en er een connectie is met de VS. Dat geldt overigens ook in Nederland en in andere OESO- (en enkele niet-OESO-) lidstaten. De FCPA lijkt evenwel een meer vergaande rechtsmacht te kennen. Er is bij mijn weten echter geen verband tussen de FCPA en eenzijdige handelsembargo’s van de VS.
De Nederlandse overheid erkent het belang om Nederlandse bedrijven voldoende bewust te maken van de consequenties van internationale anti-corruptiewetgeving en ontplooit verschillende initiatieven op dit terrein. In het evaluatierapport van de OESO Anti-corruptiewerkgroep over de Nederlandse aanpak van buitenlandse omkoping van december 2012 complimenteerde de OESO Nederland dan ook met zijn inspanningen op het gebied van awareness raising. Nederland gaat uiteraard door met deze inspanningen en met het aanmoedigen van ondernemingen, met name het MKB, om effectieve programma’s en maatregelen voor interne controle, ethiek en naleving te ontwikkelen en aan te wenden ten behoeve van het voorkomen en opsporen van omkoping in het buitenland.
Deelt u de mening dat Nederland, conform de aanbeveling van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), fraude en corruptie beter moet aanpakken, mede om te voorkomen dat Nederlandse CEO’s worden aangeklaagd onder de Amerikaanse wet?
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie. Corruptie ondermijnt economische ontwikkeling, verstoort het (internationale) gelijk speelveld voor zakendoen en is strijdig met maatschappelijk verantwoord ondernemen. Corruptie moet dan ook internationaal daadkrachtig worden bestreden. Het kabinet zal naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen van de OESO.
In december 2013 heeft Nederland zich in de OESO Anti-corruptiewerkgroep tussentijds verantwoord over de mate en wijze van opvolging van een deel van de aanbevelingen uit het OESO-evaluatierapport uit 2012. De leden van de werkgroep oordeelden positief over de recente inspanningen die Nederland heeft gepleegd, onder andere op het terrein van opsporing en vervolging van buitenlandse omkoping. Voor details over de opvolging van de OESO-aanbevelingen verwijs ik naar de aan uw Kamer voor aankomend najaar toegezegde integrale beleidsreactie op de verschillende internationale anti-corruptie evaluaties2 3.
Heeft het Openbaar Ministerie volgens u voldoende kennis en mankracht om fraude en corruptie in Nederland aan te pakken en tevens om te kunnen toezien op handhaving, ook in internationaal verband? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen zullen hiertoe worden genomen?
Ik heb uw Kamer reeds eerder gemeld dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn.4 Sinds 2013 werken het Functioneel Parket en het Landelijk Parket nauw samen met respectievelijk de FIOD en de Rijksrecherche in alle onderzoeken naar omkoping van buitenlandse ambtenaren. Deze samenwerking is de expertise en de capaciteit voor de aanpak van fraude en corruptie zeer ten goede gekomen. Dat blijkt onder meer uit het stijgende aantal strafrechtelijke onderzoeken naar buitenlandse omkoping en de eerste resultaten daarvan.
Zoals ook vermeld in antwoord op vragen 3, 4 en 6, zijn de recente Nederlandse inspanningen op het terrein van corruptiebestrijding, onder meer t.a.v. opsporing en vervolging van buitenlandse omkoping, positief gewaardeerd. Op de aanbevelingen die in deze OESO-evaluatie, alsmede de andere internationale anti-corruptie evaluaties, zijn gedaan, zal ik nader ingaan in de toegezegde integrale beleidsreactie.
Bent u van mening dat aanvullende maatregelen nodig zijn om fraude en corruptie in Nederland sneller en effectiever aan te pakken? Zo ja, waarom en welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Barclays wordt beticht van misleiding van institutionele beleggers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat meerdere banken zich hebben teruggetrokken uit de dark pool van Barclays en dat Barclays er van wordt beticht institutionele beleggers te hebben misleid?1
Ja.
Zijn er signalen dat ook Nederlandse institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, benadeeld zijn door het Britse Barclays? Zo ja, wat bent u dan van plan te ondernemen?
Er hebben mij geen signalen bereikt dat Nederlandse institutionele beleggers zijn benadeeld door de praktijken van Barclays waaraan wordt gerefereerd in het door het lid Nijboer aangehaalde artikel.
Zijn er ook in Nederland dark pools aanwezig? Zo ja, hoe is het toezicht daarop geregeld? Zijn er voldoende waarborgen om misleidende praktijken, oplichting en malversaties te voorkomen?
Dark pools zijn – kort samengevat – handelsplatformen waarop wordt gehandeld in financiële instrumenten, zoals aandelen, waarop geen verplichting tot transparantie voor de handel (pre trade transparency) geldt of waarop een dergelijke verplichting wel geldt, maar in bepaalde situaties kan worden gehandeld onder gebruikmaking van een ontheffing (waiver) van de verplichting tot transparantie voor de handel. De verplichting tot transparantie voor de handel houdt in dat exploitanten van handelsplatformen de via hun systemen meegedeelde actuele bied- en laatprijzen en de omvang («diepte») van de markt tegen die prijzen openbaar maken.
Dark pools komen in Europa in verschillende verschijningsvormen voor. Grofweg kunnen twee categorieën van (multilaterale) handelsplatformen worden onderscheiden waarop in het «donker» in aandelen kan worden gehandeld. In de eerste plaats de zogenoemde multilaterale handelsfaciliteiten (MTFs) waarop een verplichting tot transparantie voor de handel geldt, maar waarop in bepaalde gevallen met toepassing van een ontheffing van die verplichting kan worden gehandeld, en in de tweede plaats de zogenoemde Broker Crossing Systems (BCSs) waarop geen (gestandaardiseerde) pre trade transparency verplichting geldt. Op dit moment worden er geen dark pools in Nederland geëxploiteerd.
Voor de wijze waarop het toezicht op beide categorieën van dark pools is geregeld, verwijs ik naar het antwoord op de laatste vraag.
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen het bestaan van dark pools? Zijn deze de afgelopen jaren in omvang toegenomen? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Hoe verhouden dark pools zich tot transparante, eerlijke en open handel?
Wat betreft de vraag naar het bestaansrecht van dark pools onderschrijf ik het
uitgangspunt van de richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID) en van de (nieuwe) verordening markten in financiële instrumenten (MIFIR) dat er bij de handel in aandelen sprake dient te zijn van transparantie voor de handel.2 Die transparantie is van groot belang met het oog op het bevorderen van een eerlijke markt en een efficiënte prijsvorming op die markt. Handelen in het «donker» kan in bepaalde nauwkeurig omschreven situaties ook een nuttige functie hebben. Ik doel daarbij op enkele situaties waarin volledige transparantie negatieve impact kan hebben op het efficiënt functioneren van de markt. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat een institutionele belegger een hele omvangrijke order, een zogenoemde large-in-scale order, inlegt. Vanwege de omvang van een dergelijke order kan volledige transparantie voor handel het prijsvormingsproces ernstig verstoren. Vandaar dat zowel het huidige als het nieuwe MiFID-regime voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen in het «donker» te handelen.3
Het aantal transacties op Europese dark pools in eigenvermogensinstrumenten (equities), zoals aandelen, is in de periode van januari 2014 tot juli 2014 afgenomen van 6.8% tot 4.7%.4 Om de handel op dark pools verder terug te dringen en daarmee de transparantie voor de handel te vergroten, introduceert het nieuwe MiFID-regime enkele maatregelen.
In de eerste plaats introduceert MiFIR een handelsverplichting voor aandelen die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt («beurs») of die op een handelsplatform worden verhandeld. Die handelsverplichting houdt in dat beleggingsondernemingen in beginsel alle transacties in aandelen – daaronder begrepen transacties voor eigen rekening en transacties ter uitvoering van cliëntorders – moeten uitvoeren op een beurs, een mulilaterale handelsfaciliteit (MTF), een vergelijkbaar handelsplatform in een derde land of door een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.5
In de tweede plaats introduceert MiFIR volumebeperkingen (volume caps) voor enkele van de hiervoor bedoelde pre trade transparency waivers. Deze volume caps beperken niet de omvang van de hiervoor genoemde large-in-scale orders, maar zij beperken het totale volume van de handel die met gebruikmaking van pre trade transparency waivers kan plaatsvinden. De volume caps dienen te voorkomen dat het gebruik van deze waivers toeneemt hetgeen een negatieve impact kan hebben op het prijsvormingsproces. Om te waarborgen dat de pre trade transparency waivers in alle lidstaten op dezelfde (uniforme) wijze worden toegepast, houdt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) daarop toezicht.
Ten slotte wordt ook de handel op BCSs onder het bereik van de MiFID pre trade transparency verplichting gebracht. Op deze BCSs, die op grond van het huidige MiFID-regime reeds onder toezicht staan als beleggingsonderneming, gelden dergelijke verplichtingen nog niet. Marktpartijen maken om verschillende redenen gebruik van BCSs. Zo bieden zij marktpartijen de mogelijkheid om anoniem te handelen en kunnen zij – anders dan MTFs – de toegang tot het handelsplatform voor bepaalde categorieën marktpartijen, bijvoorbeeld high frequency traders, beperken. Voorts kunnen marktpartijen in bepaalde gevallen goedkoper handelen op een BCSs hetgeen relevant is vanwege de op die marktpartijen rustende plicht jegens hun cliënten tot best execution.
Als gevolg van de hiervoor geschetste maatregelen zullen BCSs hun business model moeten aanpassen en een vergunning moeten aanvragen als een gereguleerd handelsplatform, zoals een MTF, of als een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.
Welke betrokkenheid en rol hebben De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ten aanzien van in Nederland actieve dark pools?
Indien in Nederland MTFs, waarop onder een pre trade transparency waiver wordt gehandeld, dan wel BCSs zouden worden geëxploiteerd dan wordt op die handelsplatformen toezicht gehouden door de AFM. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het hiervoor aangehaalde artikel over Barclays ziet op de Amerikaanse tak van die Britse Bank. Op een (eventueel) door die bank in het Verenigd Koninkrijk geëxploiteerde dark pool houdt de Britse Financial Conduct Authority (FCA) toezicht.
Parkeergarages |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Parkeergarage voldoet allang niet meer aan de eisen van deze tijd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het praktijkonderzoek van Grontmij waaruit blijkt dat 90% van de ontwerpen van parkeergarages niet goed zijn op het gebied van veiligheid en toegankelijkheid?2
Ik heb navraag gedaan bij Grontmij over dit onderzoek. Grontmij is een adviesbureau dat adviseert over parkeren en parkeergarages. Het persbericht is slechts gebaseerd op de ervaringen van Grontmij bij dit advieswerk. Er is geen landelijk onderzoek uitgevoerd door Grontmij. Ook kon Grontmij mij geen rapport overleggen van haar bevindingen. Volgens Grontmij zijn veel parkeergarages te krap ontworpen waardoor het parkeren lastig is en er vaak schade ontstaat aan auto’s. De reactie van de ANWB bevestigt de ervaringen van Grontmij. Het is niet aan de rijksoverheid om schade aan auto’s in parkeergarages te voorkomen. Het is aan marktpartijen om parkeergarages te bouwen of aan te bieden die voldoen aan de wensen van automobilisten en de eigen verantwoordelijkheid van de autobestuurder om voorzichtig te zijn bij het rijden en parkeren in parkeergarages, zeker als deze beschikt over een grote auto.
Hoe vindt u de reactie van de ANWB, die stelt dat auto’s breder worden en daardoor niet goed passen, in verhouding staan tot de bevinding van Grontmij dat ook ontwerpen van nieuwe parkeergarages niet voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat gezien het vaak hoge parkeertarief een automobilist mag verwachten dat men de auto veilig en op een prettige manier kan parkeren zonder een verhoogde kans op schade?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met de constatering uit 2007 van het Nederlands Normalisatie-instituut, luidende «te krappe parkeerplekken leidt tot parkeerschades met alle gevolgen van dien», door het ontbreken van de parkeergaragenorm (NEN 2443)?
De betreffende constatering staat in het NEN-rapport «Vereenvoudiging NEN-normen Bouwbesluit» uit 2007. De norm NEN 2443 is in dit rapport slechts genoemd als een norm die eenvoudig leesbaar is en zodoende een voorbeeld kan zijn voor de vereenvoudiging van NEN-normen die in het Bouwbesluit worden aangewezen. In dat rapport staat het volgende over NEN 2443 opgenomen:
NEN heeft met die zinsnede alleen de reden willen aangeven waarom deze NEN 2443 veel wordt gebruikt zonder dat deze verplicht is op grond van het Bouwbesluit. NEN heeft dus niet beoogd om NEN 2443 alsnog onderdeel te laten zijn van het Bouwbesluit.
Op welk manieren kunt u de veiligheid en de toegankelijkheid van parkeergarages en -vakken garanderen en welke wettelijke kaders gelden hiervoor?
Het is niet aan mij om de veiligheid en toegankelijkheid van auto’s in parkeervoorzieningen te garanderen of wettelijk te regelen. Zoals ik bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb geantwoord, beschouw ik het voorkomen van schade aan auto’s in parkeergarages niet als een taak voor de rijksoverheid. Wel kunnen er door gemeenten middels de bouwverordening of een bestemmingsplan parkeernormen worden vastgelegd. De parkeernorm bepaalt het aantal te realiseren parkeerplekken bij nieuwbouwprojecten. Behalve het aantal kan de gemeente hierbij ook de minimale afmetingen van de parkeervlakken vastleggen. Deze gelden dan ook voor de parkeervlakken in parkeergarages.
De veiligheidsvoorschriften die in het Bouwbesluit aan parkeergarages worden gesteld beogen de bescherming van personen en niet die van auto’s. Deze voorschriften hebben onder andere betrekking op de brandveiligheid. Bouwers, eigenaren of exploitanten van parkeergarages zijn verantwoordelijk dat hieraan wordt voldaan. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. De brandveiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit 2012 zijn deels geformuleerd als functionele voorschriften, waarvan de invulling ter beoordeling van de gemeente is. Mijn streven is om deze veiligheidsvoorschriften nader uit te werken in specifiekere prestatievoorschriften. Ik heb daartoe reeds een oriënterend onderzoek in gang gezet, waarbij ook de brandbaarheid van moderne auto’s wordt beschouwd.
Bent u bereid om in navolging van de aanbeveling van de Vereniging Eigen Huis in 2011, de NEN 2443-norm, of een afgeleide hiervan die minimale afmetingen voor parkeerplaatsen vaststelt, op te nemen in het Bouwbesluit? Zo nee, op welke wijze gaat u dan zorgen dat parkeergarages voldoen aan de eisen van deze tijd? En zo ja, per wanneer?
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft in 2011 deze aanbeveling gedaan in het kader van het opstellen van het nieuwe Bouwbesluit 2012. Deze aanbeveling is toen niet overgenomen. Enerzijds omdat het Bouwbesluit 2012 een beleidsneutrale omzetting was van het Bouwbesluit 2003, dat ook geen eisen stelde aan parkeerplaatsen. Anderzijds omdat het ook toen als de primaire verantwoordelijkheid van marktpartijen werd gezien om te zorgen voor een daadwerkelijk bruikbare parkeergarage als onderdeel van een te bouwen woning of woongebouw. Deze argumenten gelden nu nog steeds en ik zal daarom geen nieuwe voorschriften opnemen in het Bouwbesluit.
Wel werk ik aan de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw en de bescherming van de bouwconsument. Meest recent heb ik u hierover op 16 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 32 757) geïnformeerd. Deze verbeteringen beogen eveneens te borgen dat als men een woning laat bouwen met garage, deze garage dan ook daadwerkelijk bruikbaar is om een auto in te parkeren.
De fors gestegen lonen van bankiers |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Loon bij banken fors hoger»?1 Deelt u de mening dat deze ontwikkeling volstrekt onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht. Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik naar ik de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de beloningen in de financiële sector al veel te hoog zijn?2 Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens de lonen van bankiers te normaliseren? Hoe verhoudt uw ambitie zich met de door Nederlandse banken wederom aangekondigde verhogingen van het vaste salaris voor hun medewerkers?
Zoals ik in het verleden vaker heb aangegeven ben ik van mening dat de lonen in de financiële sector verlaagd kunnen worden. Dat geldt voor het gehele personeelsbestand, zowel de top van de onderneming als het CAO-personeel. Een verlaging van de lonen heeft onder meer tot gevolg dat de financiële sector meer op hetzelfde loonpeil van vergelijkbare sectoren komt te liggen. Dit komt ook concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen deze sectoren ten goede. De loonvorming is echter voorbehouden aan werkgevers en werknemers. De overheid speelt daar in beginsel geen rol bij.
In mijn brief van maart 2014 over de CAO ontwikkelingen bij banken heb ik aangeven dat ingezet is op een versobering van CAO’s.3 Uit de in de berichtgeving beschreven CBS-data komt echter naar voren dat de totale loonkosten van de onderneming, bij een krimpend werknemersbestand, toenemen in plaats van afnemen. Dit komt in de eerste plaats doordat de door het CBS gehanteerde definitie van loonkosten een breder bereik kent dan enkel het vaste loon van medewerkers. De definitie omvat onder meer variabele beloningen, vakantiegeld en sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Verschillende factoren kunnen daarmee de CBS data beïnvloeden. Een van de verklaringen voor de stijging is dat sociale plannen kosten met zich meebrengen voor de onderneming. Daarbij speelt mee dat het personeelsbestand van banken in vergelijking tot 15 jaar geleden bestaat uit oudere werknemers welke veelal hoger opgeleid zijn.4
Hoe oordeelt u over het gegeven dat bankmedewerkers zelfs na de crisis in 2008 hun salaris met 1,3% per jaar sterker zagen stijgen dan andere werknemers? Bent u het er mee eens dat dit na het uitbreken van zo’n crisis eigenlijk niet uit te leggen en maatschappelijk onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat, mede als gevolg van het aanstaande bonusplafond van 20%, alle Nederlandse banken hun personeel compenseren via een verhoging van het vaste salaris? Zo nee, welke banken hebben hun personeel niet gecompenseerd (en zijn daarnaast niet voornemens dit te doen)? Op welke wijzen worden werknemers gecompenseerd bij de banken die dit wel gaan doen of dit reeds hebben gedaan?
Zoals ik in mijn begeleidende brief uiteen heb gezet is verhoging van de vaste beloning ter compensatie van het verlies aan variabele beloning een verantwoordelijkheid van de onderneming. In mijn begeleidende brief heb ik ten aanzien van de vier grootbanken aangegeven hoe de ontwikkeling van de vaste en variabele beloning van het senior management plaats heeft gevonden en in maart heb bent u geïnformeerd over de wijze waarop CAO’s bij banken zich hebben ontwikkeld. Ik beschik niet over verdere gegevens met betrekking tot de wijze waarop banken medewerkers compenseren voor de versobering van variabele beloningen.
Hoe verschilt het periodiek verhogen van het vaste salaris bij «goed presteren» van een prestatiegebonden bonus in de zin van het wettelijke bonusplafond? Op welke wijze kan worden voorkomen dat bankpersoneel via een omweg alsnog wordt beloond voor risicovol gedrag dat niet direct in dienst staat van het klantbelang?
Het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen richt zich op de perverse prikkels die van variabele beloningen uit kunnen gaan. Dit geeft een aanleiding en rechtvaardiging voor overheidsingrijpen, in de eerste plaats met het oog op bescherming van de klant. Hoge vaste beloningen, hoewel maatschappelijk zeer onwenselijk, brengen in beginsel geen perverse prikkel met zich mee. Het wetsvoorstel richt zich dan ook niet op deze vorm van belonen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is, om ontwijkingsgedrag van de beloningsregels te voorkomen, uitgebreid uiteengezet wanneer sprake is van een variabele of vaste beloning. Voor een volledige beschrijving verwijs ik naar de pagina’s 25 t/m 27 van de memorie van toelichting. Kort gezegd kwalificeert een beloning die een voorwaardelijk karakter heeft (bijvoorbeeld door de koppeling aan het behalen van een doel, of het leveren van een bepaalde prestatie) altijd als variabele beloning. Bij het bepalen of sprake is van een variabele beloning is het karakter van de beloning bepalend, en niet de kwalificatie die door de onderneming wordt toegekend aan de beloning. Een onderneming dient dus aannemelijk te kunnen maken dat daadwerkelijk sprake is van een vaste beloning.
Bent u het eens met de veelgehoorde redenering van Nederlandse banken dat een salarisstijging noodzakelijk kan zijn om getalenteerd personeel aan te trekken? Zo ja, hoe verhoudt het aantrekken van deze mensen zich tot de breed gedeelde wens de financiële sector meer dienstbaar te maken? Op welke manier wordt beloond naar prestaties die de dienstbaarheid van de sector dichterbij brengen?
Het is mij bekend dat de financiële sector onder meer wijst op het aantrekken van getalenteerd personeel als bezwaar tegen het recent ingediende wetsvoorstel. Ik vind deze argumentatie te kort door de bocht. Het is algemeen bekend dat voor personen in hogere salarisschalen sfeer, opleiding en doorgroeimogelijkheden prevaleren boven een hoger inkomen bij het kiezen van een nieuwe baan.
Ik kan mij tegelijkertijd voorstellen dat in bijzondere gevallen, voor individuen die excelleren in hun vakgebied binnen een internationaal speelveld, de hoogte van de variabele beloning een doorslaggevende factor kan zijn. Met het oog op die personen heb ik in het wetsvoorstel de mogelijkheid voor ondernemingen opgenomen om een hoger bonusplafond van gemiddeld 20% te hanteren voor de totale groep aan personen die beloningsafspraken hebben gemaakt die niet onder de CAO vallen.
Het gebrek aan open data bij de overheid |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veel gebroken links en nauwelijks nieuwe data op open data portaal overheid»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja, ik ken het bericht. Ik heb op eerdere vragen een aantal acties aangekondigd die ook in uitvoering zijn genomen.
Is het waar dat «het aantal toegankelijke datasets op data.overheid.nl zelfs afgenomen (is)ten opzichte van een jaar geleden»? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde en waaruit blijkt het tegendeel?
Bekend is dat het aantal daarbij fluctueert omdat datasets worden toegevoegd, onttrokken of samengevoegd. Er wordt namelijk constant gewerkt aan zowel een kwantitatieve als kwalitatieve verbetering in het aanbod van data-sets. Er wordt gewerkt aan een upgrade van het data.overheid.nl waarmee dat inzichtelijk wordt gemaakt.
Waarom voegden «de ministeries met de grootste uitgaven op de rijksbegroting (...) het afgelopen jaar geen data toe (...) aan data.overheid.nl»?
Voor zover dat de ministeries van SZW en VWS betreft:
Het ministerie van SZW biedt via het open data portaal al gegevens aan uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen: https://data.overheid.nl/data/dataset/gegevens-kinderopvanglocaties-lrkp
Ook vraagt SZW gegevens uit bij CBS. CBS heeft een proef met open data gedaan waarbij honderdvijftig datasets zijn ontsloten via een speciaal ontwikkelde interface. Deze zomer zal het CBS alle 3200 datasets in StatLine als open data gaan aanbieden. Ten slotte wordt via DANS (Data Archiving and Networked Services) data aangeboden dat gegeneerd is via onderzoek. Een deel van de data die namens SZW gegeneerd wordt, wordt dus als open data ontsloten. Bovendien verkent SZW het komend half jaar welke data SZW structureel meer als open data kan aanbieden.
Bij VWS wordt aan open data in het zorgdomein gewerkt. Voor de stand van zaken daarin, verwijs ik graag naar de aangekondigde brief van de minister van VWS om u te informeren over de voortgang op het verzoek van de leden Dijkstra en Voortman (TK 28 828, nr. 34) om meer zorgdata als open data openbaar beschikbaar te stellen.
Waarom betreffen de meeste open data die wel beschikbaar zijn vooral verwijzingen naar geo-informatie en bevatten de datasets nauwelijks informatie «over overheidsuitgaven, economie, gezondheidszorg en werkgelegenheid»?
Dit laat zich historisch verklaren doordat er met betrekking tot geo-informatie al veel data beschikbaar en gestandaardiseerd was. Voor andere data geldt dat dit een nieuw ontwikkelingsterrein is voor zowel aanbieders als hergebruikers.
Is het waar dat op data.overheid.nl van de 8.159 bestanden slechts 4.500 bestanden geraadpleegd kunnen worden, waarvan 3.591 een gebroken link weergeven, en dat van de 1.334 valide locaties er maar 826 een valide respons geven? Zijn er uiteindelijk slechts 271 unieke bestanden via data.overheid.nl te raadplegen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een bedroevende constatering is, en wat doet u om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat zijn de juiste cijfers?
Mij is bekend dat een aanzienlijk deel van de bestanden waarnaar data.overheid.nl verwijst nog niet direct raadpleegbaar is. Het gaat hier om bestanden die vooralsnog alleen op verzoek van een hergebruiker, leverbaar zijn. Omdat deze bestanden daarmee niet voldoen aan de definitie van open data wordt er aan gewerkt om deze bestanden, conform bestuurlijke toezegging, per 1 januari 2015 ook direct via data.overheid.nl beschikbaar te hebben.
Hoe verhoudt de in het genoemde artikel opgenomen stelling dat «Nederland nog altijd achter loopt met het ontsluiten van overheidsinformatie als open data» zich tot uw inzet om het aanbod van beschikbare en herbruikbare data te vergroten?
Ik deel de stelling dat Nederland achter zou lopen niet maar wel de mening dat daaraan een stevige impuls zou moeten worden gegeven leidend tot een grotere beschikbaarheid van open data. Het Kabinet zal u eind september informeren over de wijze waarop hieraan op een beter gestructureerde wijze invulling kan worden gegeven.
In hoeverre komt het daadwerkelijke beleid ten aanzien van open data van de rijksoverheid nog overeen met uw eerdere antwoord «dat openbaar beschikbare en herbruikbare data een centrale rol kunnen spelen bij het verbeteren van openbaar bestuur en het stimuleren van economische groei»?
Daarin is niets gewijzigd. Duidelijk is dat om die centrale rol daadwerkelijk te kunnen vervullen, extra inzet op ontsluiting en hergebruik wenselijk is.
Wat gaat u doen om de beschikbaarheid van open data daadwerkelijk op een hoger plan te tillen?
Het Kabinet zal u eind september over de aanpak nader informeren.
De stichting Collectief Onrecht |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Erven ondernemingsvermogen mag lager belast blijven»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over de stichting Meldpunt Collectief Onrecht?2
Ja
Betekent de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat er definitief een einde is gekomen aan de kans dat particulieren op grond het onderscheid van fiscale vrijstelling van successie- en schenkingsrechten tussen ondernemingen en particulieren, recht op belastingteruggave zouden kunnen hebben? Zo ja, hoe oordeelt u dan over het feit dat de genoemde stichting d.d. 26 juni 2014 toch nog steeds beweert dat particulieren vanwege dit onderscheid belasting zouden kunnen terugvorderen?3 Zo nee, wat betekent die uitspraak dan wel?
Ik stel vast dat het Hof een helder antwoord heeft gegeven op de vraag of het onderscheid van de fiscale vrijstelling tussen ondernemingen en particulieren strijdig is met artikel 14 EVRM juncto artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM dan wel artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM. Het Hof beschrijft daarbij de vigerende belastingwetgeving en citeert zeer uitvoerig uit de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en de beslissing van de belastinginspecteur, alvorens op basis daarvan tot zijn beslissing te komen. Het Hof beantwoordt de voorgelegde vraag ontkennend, en verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open, zodat de procedure dus definitief is beëindigd.
Overigens blijkt uit de site van SMCO dat het EHRM alle ingediende verzoekschriften van het SMCO in de zaak erf- en schenkbelasting heeft afgewezen.
Deelt u de mening dat stichtingen, zoals Collectief Onrecht ten aanzien van erfbelasting, die particulieren laten betalen voor een juridische dienst die feitelijk niets meer is dan het wekken van loze verwachtingen en die feitelijk ook door die particulieren gratis zelf had kunnen worden verricht, de facto valse voorwendselen gebruiken voor eigen geldelijk gewin? Zo ja, is dit toegestaan en waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Of de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht zich aan dergelijke handelwijze schuldig maakt, is een vraag die de burgerlijke rechter kan beantwoorden als individuele personen die zich bij de Stichting hebben gemeld om hun belangen te laten behartigen in deze zaak en die zich benadeeld voelen, een oordeel vragen over de toelaatbaarheid van de handelwijze van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht in deze zaak. Daarnaast is het aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om een beoordeling te maken of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en of haar optreden in dit geval gewenst is. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de meldingen over de Stichting Melding Collectief Onrecht die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ontvangen?
Er zijn, na de enkele meldingen in het voorjaar, geen nieuwe meldingen over de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht bij ACM binnengekomen. Of de ACM besluit op te treden naar aanleiding van meldingen is aan haar, als onafhankelijk orgaan ter beoordeling en daarover kan in het belang van een eventueel onderzoek geen uitspraak worden gedaan.
Kunnen de ACM of de Reclame Code Commissie zonder meldingen door consumenten, ook uit eigen beweging optreden tegen stichtingen die valse verwachtingen wekken? Zo ja, welke middelen staan hun ter beschikking en worden die in de praktijk ook aangewend? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat die mogelijkheid ter bescherming van consumenten wel zou moeten komen?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken wanneer sprake is van niet-financiële producten en diensten. Een voorbeeld van een oneerlijke handelspraktijk is misleidende reclame. Het is aan de ACM om te besluiten of zij optreedt tegen bepaalde vermeende oneerlijke handelspraktijken. De middelen die de ACM daarbij kan inzetten variëren van een gesprek met de betreffende organisatie tot het opleggen van een boete. De ACM kan deze instrumenten inzetten als zij in een concreet geval oneerlijke handelspraktijken signaleert.
Als consumenten menen dat een reclame-uiting misleidend is, kunnen zij ook een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: RCC). De ACM en de RCC werken samen bij inbreuken op regels inzake misleidende en vergelijkende reclame. Deze samenwerking is geregeld in een samenwerkingsprotocol. De ACM kan handhavend optreden als sprake is van collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Kern van het samenwerkingsprotocol is dat de ACM waar mogelijk zaken met betrekking tot misleidende en agressieve handelspraktijken op het gebied van reclame en vergelijkende reclame ter behandeling overlaat aan de RCC. Er kunnen redenen zijn om hiervan af te wijken. In dat geval draagt de RCC de zaak ter behandeling over aan de ACM. Dit kan onder meer het geval zijn bij het niet nakomen van een uitspraak of bij recidive.
Op grond van artikel 7 lid 2 van het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie kan de RCC ook ambtshalve beoordelen. Dit betekent dat de RCC zonder melding door consumenten kan optreden. De RCC maakt tot dus verre weinig gebruik van deze mogelijkheid. Wel wordt deze bevoegdheid – terughoudend- toegepast in het geval een consument een klacht indient en een evidente overtreding van de regels niet opneemt in zijn klacht. De RCC kan dan ambtshalve de klacht aanvullen. De RCC geeft desgevraagd aan terughoudend te zijn met het zelf oppakken van deze bevoegdheid omdat, om willekeur te voorkomen, dit zou impliceren dat zij alle reclame-uitingen zou moeten volgen.
Het bericht ‘Inloggen op mijn.rvo.nl verandert’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Inloggen op mijn.rvo.nl verandert»?1
Ja.
Is het waar dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) pas op 14 juni jl. een brief aan ondernemers heeft gestuurd met informatie over de veranderde inlogwijze op mijn.rvo.nl, terwijl de RVO al eind mei bekend maakte dat de manier waarop ondernemers en organisaties inloggen op mijn.rvo.nl per 1 juli 2014 wijzigt?
Ja.
In hoeverre is het nieuwe mijn.rvo.nl voldoende getest en operationeel? Bestaat er een overgangsperiode voor de overgang op het nieuwe mijn.rvo.nl en zo ja, hoe lang is deze periode?
Het inloggen met eHerkenning is niet nieuw. Al een paar jaar kan bij het voormalig Dienst Regelingen-loket worden ingelogd met eHerkenning. Bij voormalig AgentschapNL (ook onderdeel van RVO.nl) loggen alle ondernemers al sinds verleden jaar in met eHerkenning. Het gebruik van eHerkenning komt mede voort uit de wet Markt en overheid, die vanaf 1 juli 2012 van kracht is met een overgangsperiode van 2 jaar. Het Ministerie van Economische Zaken en haar uitvoeringsorganisaties lopen nu voorop bij de invoering van eHerkenning bij de rijksoverheid. In het kader van de kabinetsdoelstelling Digitale Overheid 2017 willen we dat bedrijven binnen enkele jaren bij alle overheidsorganisaties met eHerkenning (of met eID, de opvolger van eHerkenning) kunnen inloggen.
Het is de bedoeling dat ondernemers en organisaties vanaf 1 juli 2014 bij RVO.nl inloggen met eHerkenning; particulieren kunnen met DigiD inloggen.
eHerkenning werkt inmiddels al op mijn.rvo.nl. De inlogpagina van mijn.rvo.nl is per 1 juli 2014 gewijzigd. De benodigde werkzaamheden hiervoor zijn uitgevoerd en het inloggen met eHerkenning is uitgebreid getest.
De meeste ondernemers hoeven niet meteen op 1 juli in te loggen, hierdoor hebben ze nog voldoende tijd om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen.
De oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) worden in maximaal zes maanden geheel uitgefaseerd: in uitzonderlijke situaties mag het eigen middel gebruikt worden om in te loggen. Per 1 januari 2015 is het eigen middel niet meer bruikbaar en is inloggen met eHerkenning (voor ondernemers en organisaties) en Digid (voor particulieren) de enige manier om bij RVO.nl in te loggen.
Bent u van mening dat er door de RVO vroegtijdig en duidelijke informatie is verstrekt aan ondernemers?
Er is voor gekozen om de communicatie te starten na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave. Dit is een jaarlijkse opgave voor agrarisch ondernemers. Met deze opgave leveren zij gegevens aan voor de landbouwtelling, de mestwetgeving en een aantal subsidies. De brief aan de agrarische ondernemers is na de uiterste indiendatum Gecombineerde Opgave (15 mei) en de uiterste aanmelddatum Derogatie (13 juni) verstuurd, zodat de boodschap in de brief ook voldoende bij de doelgroep landt.
Direct na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave is gestart met een campagne in de media (informatie op www.rvo.nl en mijn.rvo.nl, advertenties in verschillende bladen, banners, en er zijn artikelen verschenen in de vakbladen). Daarnaast hebben de ondernemers die moeten gaan inloggen met eHerkenning een persoonlijke brief gehad.
De meeste ondernemers hoeven niet direct op of na 1 juli in te loggen bij RVO.nl. Ondernemers zijn in de persoonlijke brief geïnformeerd dat zij tijdig eHerkenning moeten aanvragen. Voor ondernemers die gebruikmaken van een bedrijfsmanagementsysteem waarmee ze vaak hun dieren melden, verandert er niets.
Bent u van mening dat de overgangsperiode, met het oog op de stappen die moeten worden ondernomen om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen en de internetfaciliteiten in het buitengebied, dit een redelijke termijn is voor ondernemers om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen? Zo niet, bent u bereid de ingangsdatum van 1 juli 2014 voor het eHerkenningsmiddel als toegangssleutel voor ondernemers op te schorten?
De meeste ondernemers hoeven niet direct na 1 juli een aangifte te doen. Ondernemers hebben dan ook voldoende tijd om eHerkenning aan te vragen. Ondernemers ontvangen ook veelal van huidige middelenleveranciers een aanbod om over te stappen op eHerkenning.
Voor het aanvragen van en het inloggen met eHerkenning hebben ondernemers geen andere internetfaciliteiten nodig dan die zij ook al nodig hadden om bij RVO.nl in te loggen met het oude middel. De ingangsdatum van 1 juli wordt dus niet opgeschort. Zoals bij vraag 3 is aangeven, kunnen de oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) in maximaal zes maanden worden uitgefaseerd.
Wat zijn de gevolgen voor ondernemers die er niet in slagen om op tijd of correcte informatie door te geven via het nieuwe systeem?
RVO.nl wil voorkomen dat ondernemers vanaf 1 juli geen diensten kunnen afnemen omdat ze nog geen eHerkenningsmiddel hebben aangeschaft.
Daarom communiceert RVO.nl nu aan ondernemers en organisaties dat zij officieel vanaf 1 juli met een eHerkenningsmiddel moeten inloggen en het middel daarvoor moeten aanschaffen.
RvO.nl wil niet dat ondernemers onbedoeld in problemen komen. Daarom kan door ondernemers voor wie het onmogelijk is om tijdig eHerkenning aan te vragen nog ingelogd worden met het oude inlogmiddel; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. RVO.nl mag vanaf 1 juli geen nieuwe of vervangende gebruikersnamen en wachtwoorden meer uitgeven vanwege de Wet Markt en Overheid.
Klopt het dat er bij de aanschaf van een eHerkenningsmiddel abonnementskosten bij de ondernemer in rekening worden gebracht door RVO? Zo ja, hoe staat deze lastenverzwaring in verhouding tot een gelijk speelveld binnen de EU?
De Wet Markt en Overheid bepaalt dat de overheid zich niet onder ongelijke voorwaarden als concurrent van het bedrijfsleven mag gedragen. Dat geldt ook voor inloggen op websites van de overheid om zaken te doen, zoals op mijn.rvo.nl. Het bedrijfsleven biedt voor de bestaande inlogmethode met gebruikerscode en wachtwoord namelijk een passend alternatief, namelijk eHerkenning. Ondernemers dienen een eHerkenningsmiddel te kopen bij een van de middelenleveranciers. RVO.nl brengt geen abonnementskosten voor eHerkenning aan ondernemers in rekening.
Onlangs is de Europese Verordening Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten (eIDAS) aangenomen. De verordening laat lidstaten vrij om kosten voor identificatiemiddelen al of niet bij de gebruiker in rekening te brengen.
Kunt u toelichten waarom er voor het aanvragen van een DigiD geen kosten in rekening worden gebracht en voor het aanvragen van een eHerkenningsmiddel wel, aangezien op de website van RVO een vergelijking wordt gemaakt met DigiD? Hoe verhoudt een dergelijke lastenverzwaring zich tot de ambitie van het kabinet om de lasten voor ondernemers te verminderen?
De gebruiker betaalt niet direct voor DigiD. Maar door de overheidsinstantie die DigiD gebruikt, worden daarvoor wel kosten gemaakt. Die worden betaald uit de algemene middelen. De gebruikers betalen dus indirect mee aan DigiD.
Bij de start van de ontwikkeling en invoering van eHerkenning zijn kosten gemaakt die de overheid op zich heeft genomen. Commerciële bedrijven brengen nu de eHerkenningsmiddelen op de markt en beheren deze. De ondernemer betaalt het middel zelf. Door de concurrentie tussen de aanbieders kunnen verschillende middelen scherper geprijsd worden. De verwachting is dat de ondernemer per saldo erop vooruit gaat door de invoering van eHerkenning, onder meer door tijdsbesparing.