De faillissementsgolf in de plastic recyclingindustrie |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Overwegende dat in de afgelopen maanden meerdere bedrijven in de plastic recycling failliet zijn verklaard, welke gevolgen heeft dit voor de recyclecapaciteit in Nederland? Klopt het dat door het failliet gaan van de recyclebedrijven meer afval/plastic verbrand zal worden?
De lage prijzen voor virgin fossiele plastic hebben veel afnemers doen besluiten om minder plasticrecyclaat in te zetten en meer virgin fossiel plastic. Hierdoor is de omzet van veel recyclers gedaald en zijn enkele van hen failliet gegaan. Het is onduidelijk of de verloren recyclingcapaciteit door andere bedrijven wordt overgenomen en dus beschikbaar blijft voor de korte termijn.
Het kabinet maakt de inschatting dat de afname van de vraag naar recyclaat tijdelijk is en dat deze weer zal gaan stijgen door toedoen van aankomend Europees en nationaal beleid.
Hoe kijkt u naar de toename die zichtbaar is in het percentage verbrand plastic (39% in 2021 en 52% in 2022)?1 Welke verwachting heeft u voor 2023? Bent u het ermee eens dat (gezien de recente faillissementen in de plasticrecyclingindustrie) het percentage verbrand plasticafval in 2023 waarschijnlijk nog verder op zal lopen?
De cijfers van het percentage plastic dat wordt verbrand, waaraan in de vraag wordt gerefereerd (39 procent in 2021 en 52 procent in 2022), zijn afkomstig uit de monitor van het Plastic Pact NL. Het cijfer wordt berekend op basis van de informatie die aangesloten partijen aandragen. Het cijfer uit 2022 is berekend op basis van twee partijen. Daarnaast is enkel in 2022 naar de reden gevraagd waarom plastic verbrand wordt en niet in 2021. Het is daarom lastig om met een zekere betrouwbaarheid iets te zeggen over een trend en de redenen daarachter. Daarbij komt dat het Plastic Pact per 1 januari 2024 is opgeheven. Er zal dus geen rapportage over 2023 worden opgesteld.
Het kabinet is van mening dat het verbranden van recyclebaar plastic moet worden voorkomen. Daartoe neemt het kabinet verschillende maatregelen, waaronder het opzetten van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor vistuig, luiers en incontinentiemateriaal. Via het programma «Van afval naar grondstof» (VANG) worden gemeenten geholpen met het maken van doelmatig afvalbeheerbeleid en het verbeteren van de kwaliteit van gescheiden huishoudelijk afval. Ook wordt verkend of het standaardiseren van huishoudelijk afvalinzameling bijdraagt aan het voorkomen van verbranden van plasticafval. Op Europees niveau komt een verpakkingenverordening, die minder plastic verpakkingen en beter recyclebare plastic verpakkingen afdwingt. Dat zal aanzienlijk bijdragen aan het minder verbranden van plastic verpakkingen.
Daarnaast wordt op dit moment bezien op welke manier de regelgeving rondom AVI’s het beste ingericht kan worden om uiteindelijk het doel van minder afvalverbranding en dus minder CO2-uitstoot te bereiken. Het stimuleren van beter uitsorteren van plastic uit het te verbranden afval maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit.
Wat is het CO2-effect van deze stijging van het percentage verbrand plasticafval? Hoeveel uitstoot van CO2 had voorkomen kunnen worden als dit plastic was gerecycled?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de getallen van de stijging van het percentage verbrand plasticafval gebaseerd op de gegevens van twee bij het voormalige Plastic Pact NL aangesloten partijen. Het is dus lastig om met voldoende betrouwbaarheid iets te zeggen over deze stijging. Wel blijkt uit eerder onderzoek van CE-Delft wat de vermeden emissies zijn bij het recyclen van plastics in plaats van verbranding. Deze zijn afhankelijk van de gebruikte recyclingtechniek, maar gemiddeld 2,5 kg CO2 per kilogram plastic.
Hoeveel banen zijn er tot op heden verloren gegaan als gevolg van de faillissementen in de recycling industrie (TRH Recycling in Emmen, Ecocircle in Schiedam en Umincorp in Rotterdam)?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Wat zijn de gevolgen voor milieu en klimaat, nu plasticrecyclecapaciteit in Nederland komt te vervallen? Hoeveel extra CO2-uitstoot levert de productie van de hoeveelheid virgin plastic op die tot voor kort geproduceerd kon worden door de reeds failliet verklaarde plastic recyclebedrijven?
Het is aannemelijk dat meer plastic wordt verbrand doordat de markt voor gerecycled plastic sinds 2023 is verslechterd. Het kabinet beschikt echter niet over getallen om de extra CO2-uitstoot te kunnen duiden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat de markt voor recyclaat weer zal aantrekken en dat nu sprake is van een tijdelijke dip.
Overwegende dat uw voorganger zes maanden geleden in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat zij samen met haar collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek was over welke mogelijke maatregelen er getroffen kunnen worden voor de plasticrecyclingindustrie voor zowel de korte als de middellange termijn, waarom heeft dit tot op heden niet geleid tot resultaten?2 Wanneer kan de recycling industrie nu eindelijk actie verwachten vanuit het kabinet?
In de Kamerbrief van 24 juni jongstleden heeft het voormalige kabinet het huidige beleid ten aanzien van de slechte financiële situatie plastic recyclers uiteengezet.3 In deze brief wordt toegelicht dat IenW en EZK hebben gesproken met bedrijven uit de sector, brancheorganisatie NRK, InvestNL en producentenorganisatie Verpact. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar. De inschatting is dat dit gaat om 10 tot 20 bedrijven. Wanneer bedrijven extra financiering nodig hebben kan een financier een beroep doen op de GO-regeling4 en de Groeifaciliteit5. Met deze regelingen staat de overheid voor een deel garant voor de lening en loopt de financier minder risico.
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1, verwacht het kabinet dat het om een tijdelijke dip gaat en zal aankomende nationale en Europese regelgeving ervoor zorgen dat de vraag naar recyclaat weer zal stijgen. Verder hecht het kabinet eraan om te vermelden dat ook de andere spelers in de plasticketen, zoals producentenorganisaties en grote afnemers een verantwoordelijkheid hebben.
Bent u het ermee eens dat het optreden van het kabinet tot op heden ontoereikend is met als gevolg dat het voor meerdere recyclebedrijven reeds te laat is? Zo niet, Waarom niet? Zo ja, Welke opvolging gaat u hieraan geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Faillissement recyclingbedrijven is politieke keuze»?3
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse afval scheidende belastingbetaler jaarlijks 240 miljoen euro kwijt is aan een Europese heffing voor niet gerecycled plastic, terwijl andere landen deze doorbelasten aan de verantwoordelijke bedrijven? Zo ja, vindt u dit eerlijk, aangezien consumenten geen/weinig effect hebben op de recycling?
Er is geen sprake van een Europese heffing voor burgers en bedrijven. Sinds 1 januari 2021 betalen de lidstaten een deel van de afdracht aan de Europese Unie op basis van de hoeveelheid niet-gerecycled plastic verpakkingsafval. Deze bijdrage is onderdeel van de afdrachten aan de Europese Unie op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.7 Dit betreft een zogeheten generaal dossier. Het is aan lidstaten zelf om maatregelen te nemen, waardoor de hoeveelheid niet-gerecycleerd plastic verpakkingsafval afneemt. Om plastic circulair te maken, zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren. In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Op basis hiervan vindt bij de Voorjaarsnota van 2025 besluitvorming plaats.
Bent u het ermee eens dat het eerlijker zou zijn om deze Europese heffing (net als veel andere landen) door te belasten aan bedrijven die daadwerkelijk verantwoordelijkheid dragen voor de hoeveelheid niet gerecycled plastic (lees verkopers van nieuw plastic, Verpact en afvalverbranders)? Zo nee, waarom bent u van mening dat het eerlijker is om de belastingbetaler (en daarmee alle consumenten die netjes hun afval scheiden) op te laten draaien voor deze heffing?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van landen als Spanje en het Verenigd Koninkrijk, waar niet-herbruikbare verpakkingen en plastic zonder recyclaat wél belast worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de ontstane situatie dat er diverse opslagplaatsen bij producenten van gerecycled plastic vol liggen met plastic afval, terwijl zij (ver) onder hun productiecapaciteit produceren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vastberaden om de circulaire doestellingen, zoals opgenomen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) (50% minder grondstoffen in 2030 en volledig circulair in 2050), te halen?
Eerder heeft mijn voorganger al aangegeven dat we met de maatregelen in het NPCE de doelen niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn. We moeten er daarom samen de schouders onder zetten; burgers, bedrijven én de overheid. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit, mede op basis hiervan zal ik in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden.
Wanneer kan de Kamer de opvolging verwachten van motie-Hagen (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 56) die de regering verzoekt om te komen met een circulaire-economiewet?
Uw Kamer is op 29 april 2024 geïnformeerd over de Circulaire Economie-wet (CE-wet) via de hoofdlijnennotitie voor de beoogde Circulaire Economie-wet.8 In de hoofdlijnennotitie is aangegeven dat de ideeën en plannen voor de CE-wet dit jaar verder worden uitgewerkt in een wetsvoorstel, waarna het kabinet kan besluiten het wetsvoorstel in openbare consultatie te brengen.
Overwegende dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangeven dat er op ambtelijk niveau contact was tussen het Ministerie van I&W en de relevante brancheorganisaties om een inventarisatie te maken van de wetgeving die belemmerend werkt en dat er gesprekken zouden lopen met VWS over de signalen dat de nieuwe regelgeving rond voedselveiligheid grote problemen veroorzaakt voor plasticrecyclingbedrijven, welke resultaten heeft dit tot op heden opgeleverd?4 Erkent u dat deze aangescherpte regelgeving (mede) oorzaak is van faillissementen in de sector zoals het faillissement van Umincorp?
Zoals gevraagd in de motie Haverkort c.s. (kst-32 852, nr. 200) onderzoekt het Ministerie van IenW welke regelgeving in het kader van voedselveiligheid belemmerend werkt voor het hergebruik van grondstoffen. Het kabinet zal uw Kamer hierover voor het eind van het jaar schriftelijk informeren.
Bent u het ermee eens dat u richting de invoering van de nationale bijmengverplichting van gerecycled plastic in 2027 juist in zou moeten zetten op het uitbreiden van de recyclecapaciteit? Welke actie gaat u ondernemen om de plasticrecyclebedrijven de periode tot 2027 te helpen overbruggen?
Ja. Vanuit het Klimaatfonds is een subsidiepakket van 267 miljoen euro geoormerkt ter ondersteunen van bedrijven bij de versnelde transitie naar circulaire plastic.
Overwegende dat de vereniging van afvalbedrijven een brandbrief heeft gestuurd aan uw voorganger met daarin een drietal suggesties ter ondersteuning van de plasticrecyclingindustrie, kunt u per suggestie aangeven hoe u daarnaar kijkt?5
Het kabinet is van mening dat het reeds nationaal en Europees aangekondigde beleid voldoende basis biedt om een gezonde en stabiele markt voor plasticrecyclaat te realiseren. Het kabinet ziet op dit moment geen reden voor aanvullende maatregelen.
Overwegende dat een groot deel van de problemen waar de plasticrecyclingbedrijven in terecht zijn gekomen, zijn veroorzaakt door goedkoop virgin plastic dat wordt geëxporteerd vanuit Azië en de Verenigde Staten, welke maatregelen worden er genomen om het dumpen van virgin plastic op de Europese markt te voorkomen?
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds anti-dumpingheffingen ingevoerd voor PET uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Indien de producenten van recyclaat concrete aanwijzingen hebben dat er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiering, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de Europese Commissie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen maatregelen volgen. Bij het nemen van anti-dumping of anti-subsidie maatregelen dient telkens een zorgvuldige afweging gemaakt te worden tussen de belangen van onder andere de EU-producenten, industriële gebruikers en de consument. De extra kosten die bijvoorbeeld voortvloeien uit anti-dumping- of anti-subsidieheffingen worden immers verdisconteerd in de prijzen van importgoederen en kunnen leiden tot prijsstijgingen voor verwerkers, gebruikers en consumenten.
Structureel verlieslatende bedrijven |
|
Senna Maatoug (GL), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe komt het dat uit het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven naar voren komt dat 6% van alle bedrijven structureel verlieslatend is, terwijl in het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals uit 2020 staat dat dit maar liefst voor 13% van alle bedrijven geldt? In hoeverre komt dit verschil voort uit het feit dat een andere onderzoeksperiode gehanteerd wordt (2010 t/m 2019 tegenover 2010 t/m 2017)? In hoeverre is er sprake van andere verklaringen voor dit verschil?
Dit komt, zoals deze leden zelf al suggereren, door de verschillende onderzoeksperiodes. In het rapport van mijn voorganger is een periode van 10 jaar gehanteerd, terwijl de Adviescommissie naar de periode 2010–2017 keek. Als gevolg daarvan zijn nu minder bedrijven als structureel verlieslatend gekwalificeerd.
Gaat het in bovengenoemd onderzoek om dezelfde groep bedrijven als in het genoemde rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals?
Het gaat bij het onderzoek naar verlieslatende bedrijven in principe om dezelfde groep bedrijven als in het genoemde rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals, met dien verstande dat een langere onderzoeksperiode is gehanteerd.
In hoeverre komt de definitie van «doorstroomvennootschappen» in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven overeen met de gehanteerde definitie in het rapport van de commissie Doorstroomvennootschappen?
Dit zijn verschillende definities. Ten eerste is in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven gefocust op doorstroomvennootschappen waardoor dividenden stromen. Dergelijke doorstroom leidt doorgaans namelijk niet tot belastbare winst. Dividenden stromen van dochter naar moeder, daarom is in het onderzoek gekeken naar internationale bedrijven waarvan alle moeder- én dochterbedrijven buitenlands waren. De commissie Doorstroomvennootschappen keek breder naar vennootschappen waardoor dividenden, renten of royalty’s stroomden. Een ander verschil is dat het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven is gebaseerd op gegevens uit de aangiften vennootschapsbelasting, terwijl de commissie Doorstroomvennootschappen gegevens van De Nederlandsche Bank heeft gebruikt. Die gegevens kennen een andere oorsprong en een andere opbouw, waardoor het niet mogelijk was om dezelfde definitie te hanteren.
Wat is de verklaring voor het feit dat structureel verlieslatende bedrijven veel harder zijn gegroeid (24%) dan bedrijven die wel winst maakten (5%)?
Dit is het gevolg van een groei in balanstotaal bij de verlieslatende dividend-doorstroomvennootschappen. Deze doorstroomvennootschappen vertegenwoordigen 60% van het balanstotaal van alle structureel verlieslatende bedrijven en zij groeiden gezamenlijk met 70%. Het balanstotaal van deze doorstromers bestaat voornamelijk uit deelnemingen; een stijging van het balanstotaal betekent dat bij deze bedrijven de doorstroom ook is toegenomen tussen 2015 en 2019. Een specifieke verklaring daarvoor is niet aan te wijzen.
Wat is de verklaring voor het feit dat doorstroomvennootschappen veel vaker structureel verlieslatend waren dan andere bedrijven (22% versus 6%)?
Dit komt door de (in het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven gehanteerde) definitie van doorstroomvennootschappen. De inkomsten van deze doorstroomvennootschappen bestaan doorgaans uit dividenden die zijn vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling. Als er vervolgens kosten gemaakt worden voor het in stand houden van de vennootschap, dan kunnen deze kosten jaarlijks een verlies tot gevolg hebben.
Welke concrete beleidsvoorstellen passen volgens u bij de suggestie in het onderzoeksrapport om bij nieuw beleid te focussen op inkomende stromen uit laagbelastende jurisdicties?
Ten eerste zal de Wet minimumbelasting 2024 naar verwachting de inkomende stromen uit laagbelastende jurisdicties van multinationals doen afnemen, omdat het voordeel van het gebruik van deze laagbelastende jurisdicties daalt. De minimumbelasting heeft namelijk tot doel het tegengaan van belastingontwijking door internationale bedrijven en het uitbannen van schadelijke belastingconcurrentie tussen landen. Dit wordt bewerkstelligd door multinationale groepen en binnenlandse groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst te laten betalen.
Een mogelijke aanvullende maatregel om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor doorstroomactiviteiten is het aanpassen van de bestaande antimisbruikbepaling gericht op de bestrijding van rente- en royaltydoorstroomvennootschappen, zoals geadviseerd door de Commissie Doorstroomvennootschappen en de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals. Voor belastingplichtigen die renten of royalty’s ontvangen en (door)betalen binnen het concern is vereist dat zij «reële risico’s» lopen met betrekking tot deze activiteiten. Hiermee wordt beoogd om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor doorstroomactiviteiten zonder of met nauwelijks aanwezigheid in Nederland. Ter zake van samenhangende geldleningen wordt een belastingplichtige nu geacht reële risico’s te lopen als wordt voldaan aan een minimumeis aan het eigen vermogen. Daaraan is voldaan als het eigen vermogen ter dekking van risico’s ten minste het laagste is van de volgende bedragen: 1% van de uitstaande geldleningen of € 2 miljoen. Deze bepaling heeft het karakter gekregen van een «safe harbour» waaraan relatief eenvoudig kan worden voldaan.
De Commissie Doorstroomvennootschappen en de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals hebben aanbevolen om deze «safe harbour» te schrappen en te vervangen door een open norm. Met deze maatregel zou een open norm worden geïntroduceerd die aansluiting zoekt bij de bestaande normen voor risico-allocatie op het gebied van verrekenprijzen. Op basis van die open norm wordt vereist dat de belastingplichtige voldoende kwalitatief personeel heeft dat de risico’s van de doorstroomactiviteiten daadwerkelijk beheerst en dat de belastingplichtige voldoende financiële capaciteit heeft om de gelopen risico’s te kunnen dragen.
Als gevolg van een dergelijke maatregel zal naar verwachting een deel van de doorstroomactiviteiten uit Nederland verdwijnen (zoals beoogd), waardoor de daarmee corresponderende belastingopbrengst in de vennootschapsbelasting komt te vervallen. De budgettaire derving daarvan is eerder dit jaar door mijn ambtsvoorganger geraamd op € 59 miljoen.1 Tegenover deze derving staat dat de doorstroom afneemt, naar schatting met tien tot enkele tientallen miljarden euro’s. Vanwege de budgettaire derving die gepaard gaat met deze maatregel, zou passende dekking aan de inkomstenkant noodzakelijk zijn.
Wat is de verklaring voor de grote toename aan bv’s die voor meer dan 70% van het balanstotaal schulden hebben bij buitenlandse moeder- en dochtermaatschappijen (van 950 in 2013 naar 1.411 in 2018)? Hoe komt het dat de totale uitstaande schuld van deze bedrijven richting het buitenland meer dan verdubbeld is tussen 2010 en 2018?
Ik kan niet met enige zekerheid uitspraken doen over de keuzes die enkele honderden bedrijven hebben gemaakt. Wel lijkt deze toename te wijzen op een stijging van bedrijven die de Nederlandse belastinggrondslag tussen 2013 en 2018 deels hebben verschoven naar landen met een lager winstbelastingtarief.
Klopt het dat de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) sinds 2019 niet tot een grote afname in uitstaande schuld richting het buitenland heeft geleid? Welke verklaring ziet u hiervoor?
In het najaar zal ik uw Kamer in de jaarlijkse monitoringsbrief over de aanpak van belastingontwijking door multinationals informeren over de effectiviteit van de generieke renteaftrekbeperking, zoals toegezegd in monitoringsbrief uit 2020.2
Hoe verklaart u het feit dat er nog altijd bovengemiddelde grote dividendstromen van Nederland naar het buitenland gaan?
Een belangrijke reden waarom er grote dividendstromen door Nederland gaan is het relatief grote belang van het buitenland in de internationaal gerichte economie van Nederland, in combinatie met het uitgebreide Nederlandse netwerk van belastingverdragen. Deze stromen hebben niet allemaal met belastingontwijking te maken. Waar het dividendstromen naar laagbelastende landen betreft, is dit mogelijk wel het geval. Het is de verwachting dat deze stroom vanaf 2024 zal verminderen door de uitbreiding van de conditionele bronbelasting op dividendbetalingen naar laagbelastende landen. De effecten hiervan zullen vanaf 2025 zichtbaar worden in de statistieken en worden gerapporteerd in de jaarlijkse monitoringsbrief over de aanpak van belastingontwijking door multinationals.
Welk effect verwacht u van de UNSHELL-richtlijn met betrekking tot de in het rapport over structureel verlieslatende bedrijven genoemde cijfers?
Het kabinet juicht het EU-richtlijnvoorstel toe om misbruik van doorstroomvennootschappen aan te pakken («UNSHELL»). Nederland zet zich bij de richtlijnonderhandelingen actief in, en neemt de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen daarin zo veel mogelijk mee. Op dit moment is het beeld dat er op korte termijn geen akkoord zal komen over UNSHELL. De standpunten van lidstaten lopen nog ver uiteen ten aanzien van het doel en de reikwijdte van UNSHELL waarbij hier ook unanimiteit vereist is. Zoals gezegd blijft Nederland zich inzetten voor het EU-richtlijnvoorstel. Mocht het tot een implementatie van UNSHELL komen, dan zou dit betekenen dat entiteiten zonder economische substantie hun fiscale positie zien verzwakken, met een daling van doorstroomactiviteiten als gevolg. Dat zal dan ook gevolgen hebben voor het aantal structureel verlieslatende doorstroomvennootschappen.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
Gaswinning nabij de Wadden. |
|
Glimina Chakor (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Rummenie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in Der Spiegel «Jetzt muss endlich Schluss sein»1 over de kritiek op de gasboring door ONE-Dyas bij gasveld N05-A dat gedeeltelijk in Nederland en in Duitsland ligt en de aanhoudende protesten op Borkum, in Berlijn en op zee?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het nieuws uit Duitsland dat ONE-Dyas daar voorlopig geen vergunning krijgt voor de aanleg van de stroomkabel, wat een belangrijke voorwaarde was om naar gas te boren op 25 kilometer van Schiermonnikoog bij gasveld N05-A?
Het Nedersaksische Staatsbedrijf voor Waterbeheer, Kust- en Natuurbescherming (NLWKN) heeft op 21 oktober 2022 ONE-Dyas een (waterrechtelijke) vergunning voor de aanleg van de geplande zeekabel verleend. Onderdeel van deze vergunning was de betaling van een compensatiebedrag voor de aantasting van natuur en landschap dat zou worden veroorzaakt met de aanleg van de kabel. In de volgende jaren kwam er informatie naar voren over de mogelijke aanwezigheid van stenige riffen in het tracégebied. Hierop heeft de NLWKN op 19 juli jl. een nieuw besluit uitgevaardigd, waarbij het eerder vastgestelde te betalen compensatiebedrag werd verhoogd. Dit besluit bevatte een ontheffing voor de doorkruising van het tracégebied en bevatte een onmiddellijke uitvoerbaarheid van alle vergunningen.
De Duitse rechter heeft, nadat er bezwaar was gemaakt, vervolgens geconstateerd dat de NLWKN bij de verlening van de vergunning eerst een onderzoek naar compensatiemaatregelen had moeten vragen, en niet al direct een compensatie door een vervangend geldbedrag had moeten opnemen in de vergunning. De vergunning voldoet hierdoor niet aan de wettelijke vereisten voor de beoordeling van de vermijdbaarheid van de aantasting en mogelijke compensatie- of herstelmaatregelen, en de afweging van natuurbeschermingsbelangen tegen andere belangen die voor de aantasting pleiten. De Duitse voorzieningenrechter heeft op 7 augustus jl. besloten dat ONE-Dyas nog niet mag beginnen met de aanleg van de stroomkabel tussen het N05-A platform en het Duitse offshore windmolenpark Riffgat, maar eerst herstelmaatregelen in kaart moet brengen. Dit heeft ONE-Dyas gedaan.
Op 27 augustus jl. heeft ONE-Dyas een aanvraag voor de aanpassing van de installatievergunning van de kabel ingediend bij het NLWKN. In deze aanvraag is een voorstel voor natuurcompensatie in natura gevoegd en is tevens de installatieperiode verruimd. De aangepaste vergunning wordt zeer binnenkort verwacht.
Wat zijn de gevolgen voor de gasproductie bij gasveld N05-A nu deze vergunning is geschorst, aangezien de stroomkabel ervoor zou zorgen dat het gas wordt geproduceerd met windenergie in plaats van fossiele energie en dat binnen de vergunning geen ruimte is voor emissies door de verbranding van fossiele energie?
ONE-Dyas is in overleg met het NLWKN om de vervolgstappen te bespreken. Het doel is nog steeds om deze winter het eerste aardgas te kunnen produceren. Indien het NLWKN niet tijdig de gewijzigde vergunning verleent, zal de productie van aardgas pas op zijn vroegst in het najaar van 2025 plaatsvinden. Om aan de binnenlandse vraag naar aardgas te kunnen voldoen zal dan gas moeten worden geïmporteerd, bijvoorbeeld via LNG.
Welke alternatieven voor de stroomkabel zijn er om alsnog zonder fossiele energie gas te produceren door ONE-Dyas bij gasveld N05-A?
Er zijn geen alternatieven om het platform van stroom te voorzien, die ook binnen redelijke termijn en binnen de vergunning uitvoerbaar zijn. De elektrificatie van platform N05-A met behulp van windenergie betekent een forse verlaging van uitstoot van methaan, stikstof en CO2 en draagt daarmee bij aan een zo schoon mogelijke energievoorziening in de transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem. Het platform N05-A wordt Nederlands eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Door de aansluiting met het Duitse windpark Riffgat is er nagenoeg geen uitstoot van emissies tijdens de productie van het aardgas vanaf dat platform.
Binnen welke tijd moet ONE-Dyas met een alternatief plan komen om dit jaar van start te kunnen gaan met de gaswinning?
Om nog deze winter te kunnen starten, zal ONE-Dyas uiterlijk eind september de aangepaste en geldige vergunning moeten verkrijgen in Duitsland. Er is geen alternatief plan dat dit jaar tot productie leidt.
Bent u bekend met de recente studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» in Science of the Total Environment2 waaruit blijkt dat de biodiversiteit rond olie- en gasplatformen met 28% afneemt?
De studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» is mij bekend. Het betreft een studie die is uitgevoerd in de omgeving van 9 installaties in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk. Uit het onderzoek blijkt een relatie tussen verhoogde concentraties van met name koolwaterstoffen (olie) die aangetroffen zijn tot een afstand van 500 m vanaf de installaties en de aldaar aangetroffen biomassa en biodiversiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn niet één op één te vertalen naar de situatie in Nederland. Voor zeven van de negen onderzochte locaties geldt bijvoorbeeld dat de productie gestart is voor het verbod op het lozen van oliehouden boorgruis met meer dan 1% olie (OSPAR Decision 2000/3 van 16 januari 2001). De zeven installaties zijn tussen 1975 en 1996 opgestart en veel van de putten zijn geboord voor dat de installaties in gebruik werden genomen, dus ruim voor het verbod op het lozen van oliehoudend boorgruis. In Nederland is het lozen van oliehoudend boorgruis, zelfs indien deze minder dan 1% olie bevat, al sinds 1993 verboden.
Bij het boren van de putten vanaf de Mijnbouwinstallatie N05-A van ONE-Dyas zal zowel gebruik worden gemaakt van boorspoeling op oliebasis als op waterbasis. Al het daarbij vrijkomende boorgruis en alle gebruikte boorspoeling zal worden opgevangen en naar de wal worden getransporteerd.
Er zijn mij geen recente vergelijkbare onderzoeken rond installaties op het Nederlandse deel van de EEZ bekend. Een recent onderzoek naar de benthische biodiversiteit op poten van mijnbouwinstallaties in Nederlandse EEZ3 toont aan dat deze vergelijkbaar is met natuurlijke riffen in de Noordzee.
Van belang is of er sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen. Gezien er geen sprake is van het lozen van boorgruis en boorspoeling, is er geen sprake van een significant negatief effect van het boren op de zeebodem op instandhoudingsdoelen.
Bent u bekend met dreiging dat de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization-werelderfgoedcommissie(UNESCO) de werelderfgoedstatus zal intrekken als gasboringen in, of met impact op, de Waddenzee plaats zullen vinden?
Ik ben bekend met de state of conservation rapportages van 2023 en 2024. UNESCO uit hierin haar zorgen over mijnbouwactiviteiten in en rond de Waddenzee en geeft aan dat (mijnbouw)activiteiten in, of met impact op de Outstanding Universal Value (OUV) niet verenigbaar is met de status van werelderfgoed. UNESCO dreigt op dit moment niet met het intrekken van de status. De genoemde rapportages (state of conservations) zijn wel de eerste (proces) stap indien er sprake zou zijn van een bedreiging van de OUV van het Werelderfgoed. Het N05-A project bevindt zich circa 20 km te noorden van Schiermonnikoog, en ligt daarmee in de Noordzee. Voorafgaand aan de verlening van de vergunning is onderzocht wat de mogelijke effecten op natuur in het Waddenzeegebied zijn. Er is vastgesteld dat de geplande activiteiten geen significante effecten hebben, ook niet via externe werking. Om deze reden is er een vergunning verstrekt.
Kunt u uitsluiten dat het project, inclusief alternatieven voor de stroomkabel, impact zal hebben op de Waddenzee?
Ja. In de verklaring van geen bedenkingen is het project beoordeeld, uitgaande van een stroomkabel. Door de Minister voor Natuur en Stikstof (thans Staatssecretaris LVVN) is geoordeeld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn, waaronder de Waddenzee. Het project ligt circa 20 km ten noorden van Schiermonnikoog en dus niet in de Waddenzee of in een ander beschermd natuurgebied. Indien er een alternatief zou komen voor de stroomkabel, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld of, en welke, effecten op de beschermde natuur optreden, voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat de Duitse Minister van Economische Zaken het gasproject niet nodig acht?3
Het is mij bekend dat de Duitse Minister Habeck in een interview met het Duitse blad Der Spiegel heeft aangegeven dat hij het project niet noodzakelijk acht voor de Duitse energievoorziening.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega’s over de recente ontwikkelingen van het project bij gasveld N05-A? Zo ja, zijn daarbij ook de zorgen van natuur- en milieuorganisaties over de impact van het project voor nabijgelegen natuurgebieden en het klimaat besproken?
Mijn voorganger heeft op 1 juli jl. een brief verstuurd aan de verschillende betrokken bewindspersonen aan Duitse zijde waarin is benadrukt dat Nederland een groot belang hecht aan de goede samenwerking tussen beide landen op het gebied van energiebeleid. Daarnaast wordt in deze brief benadrukt wat het belang is van de gaswinning op de Noordzee in het kader van de leveringszekerheid en verminderde afhankelijkheid met een zo laag mogelijke emissie. Ook over de recente ontwikkelingen rondom het project is met die inzet contact met betrokken Duitse ministeries. Indien nodig zal ik ook persoonlijk het belang van dit project voor zowel Nederland als voor Duitsland benadrukken bij mijn Duitse collega.
Kunt u het boren niet beter tijdelijk pauzeren tot alle vergunningen zijn geregeld, aangezien de vergunning van de stroomkabel voorlopig is ingetrokken, het hoger beroep tegen de vergunning in Nederland, het hoger beroep tegen de vergunning in Duitsland nog moet plaatsvinden en het verdrag voor de winning van het gas nog moet worden getekend met uw Duitse collega’s?
ONE-Dyas heeft besloten om in afwachting van de verschillende procedures die er nog lopen wel alvast door te gaan met de verschillende voorbereidende werkzaamheden, zoals de installatie van het productieplatform en het tijdelijke boorplatform om zodoende, bij een voor ONE-Dyas positieve uitkomst van de bovenstaande procedures, nog voor het einde van het jaar het eerste gas te kunnen produceren. Zij voorzien dat zij anders een vertraging oplopen tot de zomer van 2025.
Het artikel ‘Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd»?1
Ja.
Herkent u de cijfers dat bijna driekwart van de notarissen bij grootste kantoren in Nederland zijn nevenfuncties niet meldt?
Uit navraag bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) en de Koninklijke notariële beroepsorganisatie (hierna: KNB) is gebleken dat zij niet over concrete cijfers beschikken.
Heeft u een inschatting hoe vaak dit het geval is bij kleinere kantoren? Hoe gaat u hier zicht op krijgen?
Nee, dat heb ik niet. Uit navraag bij de KNB en uit de collegiale toetsing die zij periodiek uitvoeren bij notariskantoren komt wel naar voren dat, in de gevallen dat de notaris de meldplicht niet (volledig) naleeft, dit meestal ziet op het niet laten registreren van de privé werkmaatschappij/holding/bv omdat dit door de notaris niet direct wordt herkend als een nevenactiviteit. Dit komt voor bij zowel kleine- als grote kantoren.
Het BFT en de KNB zullen verder aandacht bij de notarissen blijven vragen voor het belang van correcte registratie van de nevenactiviteiten.
Hoe vaak worden er onderling sancties opgelegd als de meldplicht niet wordt nageleefd?
Het BFT heeft tot nu toe (in het kader van de bestaande verplichting om nevenactiviteiten te melden) geen zware maatregelen hoeven treffen om een notaris tot melding over te doen gaan. Het enkele verzoek aan de notaris om alle nevenactiviteiten te registreren is in voorkomende gevallen voldoende geweest. Indien de KNB bij de collegiale toetsing, of het BFT bij een toezichtsonderzoek, constateren dat een registratie van de nevenactiviteiten van de notaris niet volledig is, is het eerste verzoek van de KNB of BFT tot volledige registratie voldoende gebleken om dit terstond te herstellen.
Sinds 2022 heeft het BFT de naleving van de verplichting van notarissen om nevenbetrekkingen op te geven, nadrukkelijker in reguliere toezichtsonderzoeken opgenomen. Notarissen worden bij reguliere onderzoeken regelmatig bevraagd op hun nevenbetrekkingen en worden aangestuurd op het bijwerken van de registratie van nevenbetrekkingen, indien dit niet volledig blijkt te zijn tijdens een toezichtsonderzoek. Het BFT constateert dat in de praktijk vaak blijkt dat een notaris een – veelal vergeten – melding dezelfde dag herstelt door de nevenbetrekking alsnog te laten vermelden in het register voor het notariaat.
Hoe kan het dat er geen verbetering zichtbaar is na de grote fraude in 2021?
Er heeft geen eerdere meting plaatsgevonden van registratie van nevenactiviteiten, dus een verbetering of verslechtering ten opzichte van een eerdere situatie kan niet worden vastgesteld. Het BFT heeft de afgelopen jaren geen andere signalen van derden ontvangen over het niet-naleven van de registratieplicht van nevenactiviteiten door notarissen.
Het BFT en KNB onderschrijven echter het belang van het correct naleven van de meldplicht en hebben daar na de affaire rondom notaris Oranje in 2021 overleg met elkaar over gevoerd. De KNB heeft naar aanleiding daarvan per 13 april 2022 een beleidsregel voor de beroepsgroep opgesteld, waarin de regels voor het registreren van de nevenactiviteiten extra onder de aandacht zijn gebracht.
Zoals in antwoord op vraag 3 naar voren is gekomen blijkt in de praktijk dat vooral de privé werkmaatschappij/holding/bv abusievelijk niet door de notaris als nevenactiviteit wordt geregistreerd. Het betreft veelal geen bewuste niet-naleving van de meldplicht.
Deelt u het belang van integriteit, onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid? Deelt u de opvatting dat het niet naleven van de meldplicht ernstige zorgen opwerpt over de betrouwbaarheid van notarissen?
Ja, uiteraard onderschrijf ik het grote belang deze waarden. Integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en deskundigheid betreffen de kernwaarden voor het notariaat.
Ik acht het dan ook van groot belang dat de notarissen de meldplicht correct naleven. Ik heb navraag gedaan bij de KNB en BFT om te achterhalen hoe zij het niet naleven van de meldplicht duiden. Zoals u in de beantwoording van vraag 3 kan teruglezen lijkt het erop dat het veelal gaat om de eigen werkmaatschappij, holding of bv, waarbij het kennelijk niet goed op het netvlies van notarissen staat dat ook deze nevenactiviteiten ook onder de meldplicht vallen. Daarnaast komt het voor dat een notaris het gewoonweg vergeet om door te geven en dit herstelt zodra er door de KNB of BFT op gewezen wordt.
Deelt u de opvatting dat de meldplicht zo snel mogelijk moet worden nageleefd?
Ja, uiteraard. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de meldplicht er niet voor niets.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldplicht nageleefd wordt?
Het is de taak van het BFT als integraal toezichthouder van het notariaat om toe te zien op de naleving van de meldplicht. In het kader kwaliteitsbevordering gaat de KNB bij de collegiale toetsing na of de notaris de meldplicht correct naleeft. Ik zal de naleving van de meldplicht bij zowel het BFT en de KNB onder de aandacht brengen. Denkbaar is dat de voorlichting over de regelgeving met betrekking tot het registreren van de nevenactiviteiten, ook van privé holdings, onder de beroepsgroep moet worden geïntensiveerd. Ik zal dat in het bovengenoemde overleg met het BFT en de KNB onder de aandacht brengen.
Hoe beoordeelt u het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), en oefent op een onafhankelijke wijze het toezicht uit op onder andere notarissen.2 Het BFT werkt risico-gestuurd en houdt een prioritering aan op de verrichtte toezichtonderzoeken. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwaliteit van het toezicht door het BFT.
In het kader van haar reguliere toezichtonderzoeken bij notarissen wordt aandacht besteed aan het correct registreren van de nevenactiviteiten. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de niet-naleving van de meldplicht tot op heden niet geleid tot het treffen van een maatregel door het BFT. Daarnaast heeft het BFT aangegeven tot op heden ook geen signalen van derden te hebben ontvangen dat notarissen de meldplicht niet correct zouden naleven.
Wat gaat u doen om het toezicht op de meldplicht te verbeteren?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan en gaat zelfstandig over de invulling van haar toezichtstaak. Zoals ik bij eerdere vragen ook al heb aangegeven zal er vanuit het BFT en de KNB nog extra aandacht worden gevraagd voor het registreren van de nevenactiviteiten, waaronder de eigen werkmaatschappij, holding of bv. Verder blijf ik met het BFT in gesprek over de invulling van het toezicht.
Hoe kan het dat dit onderwerp in de evaluatie van zbo BFT niet aan de orde is gekomen?
In de zbo evaluatie van het BFT zijn de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het BFT als zelfstandig bestuursorgaan beoordeeld. Het BFT is belast met het toezicht op notarissen, maar ook op gerechtsdeurwaarders, belastingadviseurs, registeraccountants, accountants-administratieconsulenten en andere ondernemingen die zelfstandig en onafhankelijk vergelijkbare activiteiten verrichten. In de ZBO-evaluatie zijn verschillende onderdelen aan de orde gekomen die relevant zijn voor het goed functioneren van een toezichthouder als ZBO, zoals de governance-benadering van toezicht, de transparantie en de professionaliteit van het BFT.
De wettelijke verplichting van het melden van nevenactiviteiten door notarissen is niet als specifiek onderdeel aan de orde gekomen. Wel is in de evaluatie de affaire rondom notaris Oranje aan de orde gekomen.3 Zo heeft het BFT de zaak Oranje uitgebreid geëvalueerd, waarbij ook is gekeken naar de eigen rol van het BFT. Dit heeft bij het BFT geleid tot aanpassing van beleid en samenwerking met de partijen om effectiever toezicht te houden.4
Wanneer bent u voor het laatst in gesprek geweest met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)? Wanneer is dit onderwerp voor het laatst aan de orde geweest en wat is er toen besproken?
Mijn ambtsvoorganger is in februari 2024 op bezoek geweest bij de KNB. Dit specifieke onderwerp als zodanig is niet besproken, ook omdat daar geen aanleiding toe was. Binnenkort zal ik in gesprek gaan met de KNB en dit onderwerp agenderen.
Overigens is op ambtelijk niveau zeer regulier contact tussen het departement en de KNB.
Wat gaat u doen om de KNB aan te sporen om van het naleven van de meldplicht prioriteit te maken?
De KNB heeft mij laten weten dat deze meldplicht onderwerp van gesprek blijft bij de collegiale toetsing van de KNB en dat zij de meldplicht regelmatig onder de aandacht van notarissen zal blijven brengen om de bekendheid met de regelgeving over de registratie van de meldplicht te vergroten.
De KNB heeft na het verschijnen van het NRC artikel direct een oproep gedaan aan haar leden om de registratie van de nevenactiviteiten correct na te leven5.
Wat gaat u doen als dit probleem binnen een half jaar tijd niet verholpen is? Bent u bereid een deadline te stellen en aanvullende acties te ondernemen bij het verstrijken van de deadline?
Gezien de ervaringen van het BFT en de KNB lijkt het te gaan om een situatie waarbij het niet melden van nevenbetrekking niet het gevolg is van een doelbewuste handeling, maar dat het grotendeels berust op een andere interpretatie van de regelgeving of gewoonweg een vergeten registratie.
De acties die de KNB nu onderneemt zouden daarmee tot effect moeten hebben dat de betreffende nevenbetrekking alsnog gemeld worden. Ik ga uiteraard samen met de KNB en het BFT bezien of dit inderdaad het gewenste effect heeft.
Btw-teruggave consumenten |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis van 24 juli 2024 waarbij een niet-Europees ingezetene consument, in een rechtszaak tegen de ANWB in het ongelijk is gesteld door de rechtbank inzake zijn recht op teruggave btw, waar geen hoger beroep tegen mogelijk is?1
Ja.
Bent u bekend dat bij de beoordeling onder rechtsoverweging 3.5, de rechter zich mede baseert op uw antwoorden op mijn kamervragen?2
Ja.
Bent u het eens met de advocaat-generaal, verbonden aan de Hoge Raad, met zijn advies uit 2013 in een eerdere btw-kwestie waarbij hij zich uitgesproken heeft over de uitleg van de btw-richtlijn, in het bijzonder als het gaat over de tekst van de Uitvoeringsbeschikking waarbij hij het volgende hierover zegt: «In de tekst van artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking valt op dat de leverancier gerechtigd is het nultarief toe te passen. Dit suggereert dat de leverancier daartoe niet verplicht is. Die conclusie zou ik echter niet willen trekken. Uit de richtlijntekst (zie punt 5.4 van deze conclusie) volgt een dergelijke vrijblijvendheid namelijk geenszins. De richtlijn schrijft de toepassing van de vrijstelling simpelweg voor. Mits aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan uiteraard.»?3
Waar de advocaat-generaal in de bedoelde conclusie4 aangeeft dat de btw-richtlijn5 een vrijstelling voorschrijft voor, kort gezegd, de levering van goederen die door een niet in (i.c.) Nederland gevestigde afnemer worden vervoerd naar een plaats buiten de Europese Unie (EU), ben ik het met haar eens. In de Nederlandse wet- en regelgeving is die (uitvoer-)vrijstelling vorm gegeven door toepassing van een zogenoemd btw-nultarief6. Ik ben het ook eens met haar constatering dat voor eventuele toepassing van die vrijstelling op de levering van goederen aan natuurlijke personen die buiten de EU wonen (niet-EU reizigers) en de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen, uiteraard aan de daaraan gestelde voorwaarden moet worden voldaan. In de betreffende bepaling van de btw-richtlijn wordt dat ook uitdrukkelijk aangegeven7.
Eén van die voorwaarden is dat de niet-EU reiziger bewijst dat de gekochte goederen de EU daadwerkelijk in zijn persoonlijke bagage hebben verlaten. Zo’n bewijs van uitvoer wordt geleverd door middel van de factuur, of van een in de plaats daarvan komend bewijsstuk, voorzien van het visum van het douanekantoor van uitgang uit de EU. Zoals de advocaat-generaal in haar conclusie aangeeft kan (cursief door de advocaat-generaal) een winkelier/leverancier op het moment van verkoop aan de niet-EU reiziger niet aan (onder andere) deze voorwaarde voldoen, simpelweg omdat de goederen op dat moment (nog) niet zijn of worden uitgevoerd. Op grond van de btw-richtlijn zal de winkelier bij de verkoop dan ook op reguliere wijze btw berekenen aan de niet-EU reiziger. Van een onverschuldigde betaling van btw is in deze geenszins sprake. Pas nadat de winkelier het bewijs van uitvoer heeft ontvangen van de niet-EU reiziger (of van een betrokken intermediair), dus nadat de goederen de grens over zijn gegaan, kan hij alsnog overgaan tot het toepassen van het btw-nultarief zodat hij de btw, eventueel onder verrekening van de fee van een (veelal) betrokken tussenpersoon, aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Binnen de Nederlandse wet- en regelgeving is de toepassing van onderhavig btw-nultarief door de winkelier en de teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers gebaseerd op de relevante bepalingen van de btw-richtlijn en de daarin gestelde voorwaarden.
Indien u het hiermee eens bent, hoe rijmt u dit met het antwoord dat u gegeven heeft op vraag 3 van mijn kamervragen: «Daarbij merk ik op dat een winkelier niet kan worden verplicht om het btw-nultarief toe te passen respectievelijk de teruggave van btw aan de niet-EU-reiziger te faciliteren.»?4
Zoals ook in mijn bovenstaande antwoord op vraag 3 uiteengezet kan toepassing van het btw-nultarief door de winkelier, op grond van de daaraan in de btw-richtlijn gestelde voorwaarden, noodzakelijkerwijs pas plaatsvinden nadat de betreffende goederen en de niet-EU reiziger Nederland en de EU hebben verlaten. Op het moment van aankoop van de goederen moet de niet-EU reiziger aan de winkelier kenbaar maken dat hij in aanmerking wil komen voor teruggaaf van de in de aankoopprijs opgenomen btw die hij aan de winkelier betaalt. De winkelier moet dat weten omdat medewerking daaraan de nodige (administratieve) handelingen van hem vergt en om te voorkomen dat hij in dat opzicht een risico loopt op het niet voldoen aan de formele vereisten voor toepassing van het btw-nultarief waardoor hij, indien hij de btw teruggeeft aan de niet-EU reiziger, financiële schade op zou lopen.
Om een eventuele teruggaaf van btw te kunnen bewerkstelligen moet de winkelier, achteraf, de aanspraak op toepassing van het btw-nultarief aantonen aan de hand van boeken en bescheiden. Als bewijs dat de betreffende goederen de EU daadwerkelijk met de niet-EU reiziger hebben verlaten dient de winkelier in dat verband te beschikken over een door de Douane geviseerde (kopie-)aankoopfactuur (of een daarmee gelijk te stellen bescheid) die op naam is gesteld van de niet-EU reiziger en waarop het nummer van diens legitimatiebewijs is vermeld. Immers, een teruggaaf van btw kan uitsluitend plaatsvinden aan een niet-EU reiziger die de goederen zelf heeft gekocht en in zijn persoonlijke bagage meeneemt naar een bestemming buiten de EU. De gebruikelijke woon- of verblijfplaats dient de niet-EU reiziger met een legitimatiebewijs aan te tonen.
Gezien de voorwaarden die de btw-richtlijn stelt aan een eventuele teruggaaf van btw aan een niet-EU reiziger én gezien de systematiek van de btw, verloopt dat proces noodzakelijkerwijs via de winkelier (al dan niet door tussenkomst van een intermediair). Hij is immers degene die de goederen aan de niet-EU reiziger verkoopt en daarbij in eerste instantie btw in rekening brengt. Bovendien werkt het btw-systeem, in de hele EU, zo dat de winkelier de belastingplichtige is. Waar vervolgens blijkt dat aan de voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief is voldaan, is de winkelier dan ook de enige die de door hem afgedragen btw via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst kan terugvragen en die btw aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Aldus vraagt het proces van het (achteraf) toepassen van het btw-nultarief en de teruggaaf van btw aan de niet-EU reiziger een aanzienlijke administratieve inspanning van de winkelier, waartoe deze niet kan worden verplicht. De winkelier wordt daartoe natuurlijk wel aangemoedigd omdat hij zijn goederen aantrekkelijker maakt door medewerking te verlenen aan een btw-teruggaaf aan niet-EU reizigers. Dit rijmt in die zin met mijn bovenstaande antwoord op vraag 3, dat ik daar heb aangegeven het eens te zijn met de constatering van de advocaat-generaal dat voor eventuele toepassing van de vrijstelling (btw-nultarief) op de levering van goederen aan niet-EU reizigers die de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen, uiteraard aan de daaraan gestelde voorwaarden moet worden voldaan. Gezien de vormgeving van die voorwaarden kan de winkelier niet tot medewerking worden verplicht als hij zich daar op het moment van verkoop van de goederen niet aan heeft gecommitteerd door de daartoe vereiste (administratieve) handelingen te verrichten. Daar staat uiteraard tegenover dat het voor een niet-EU reiziger aantrekkelijk kan zijn in voorkomend geval de goederen bij een andere winkelier te kopen die wel zijn medewerking aan btw-teruggaaf aanbiedt.
Bent u bekend met het feit dat Directoraat-Generaal Interne Markt (GROW) en Directoraat-Generaal Belasting en Douane-unie (TAXUD) van de Europese Commissie (EC) oordelen dat btw-teruggaaf een recht is, mits aan de voorwaarden is voldaan en dat in 24 talen op de website van de Europese Unie dit is weergegeven en dat de lidstaten zich hier aan moeten houden?
Een recht op teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers die de betreffende goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar een bestemming buiten de EU kan inderdaad alleen ontstaan als aan alle daaraan door de btw-richtlijn gestelde voorwaarden is voldaan. De betreffende Nederlandse wet- en regelgeving is op dit uitgangspunt gebaseerd.
Deelt u de zienswijze zoals deze verwoord is op de website www.europa.eu: «Als u ingezetene buiten de EU bent, kunt u aanspraak maken op btw-teruggave voor goederen die u tijdens uw verblijf in de EU hebt gekocht. U moet daarvoor bij vertrek de goederen binnen drie maanden na de aankoop ervan samen met de documenten voor btw-teruggave aan de douane laten zien. De procedure zelf (d.w.z. de aanvraag en de terugbetaling) is niet geharmoniseerd op EU-niveau. Dit betekent dat de EU-landen verschillende procedures kunnen toepassen, afhankelijk van de vraag of de verkoper van het product en/of een derde («tax-refund-intermediair») erbij betrokken zijn (op het moment van aankoop of daarna). Alle aanvragen moeten door de douaneautoriteit (digitaal of fysiek) worden gevalideerd voordat u de EU verlaat. Hou er rekening mee dat u in sommige landen voor een bepaald minimumbedrag moet hebben besteed of aan andere criteria moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op teruggave.»?5
Ja. Deze mededeling op www.europa.eu is in lijn met mijn bovenstaande antwoorden. De opmerking dat «de procedure zelf» niet op EU-niveau is geharmoniseerd impliceert overigens dat lidstaten, binnen de grenzen en voorwaarden van de btw-richtlijn, het proces zodanig kunnen inrichten dat een juiste inning van de btw is gewaarborgd en fraude kan worden voorkomen.10
Kan een niet-EU ingezetene zich rechtstreeks, al dan niet met een intermediair, wenden tot de Belastingdienst als een retailer niet wenst mee te werken aan btw-teruggave mits hij/zij aan alle voorwaarden voldoet?
Zoals ik gemotiveerd heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 moet onderhavige teruggaaf van btw, gezien de daaraan in de btw-richtlijn en de daarop gebaseerde Nederlandse wet- en regelgeving gestelde voorwaarden, noodzakelijkerwijs via de winkelier dan wel een betrokken intermediair verlopen. De winkelier is immers de belastingplichtige volgens de btw. De Belastingdienst kan niet zelfstandig en rechtstreeks btw teruggeven aan niet-EU reizigers zonder dat de winkelier zijn aanspraak op het btw-nultarief heeft aangetoond. Als de winkelier daarin slaagt kan hij de btw onder toepassing van het nultarief via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst terugvragen, waarna de winkelier die btw aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, hoe kan de consument dan zijn btw terug krijgen als de retailer niet meewerkt?
Als een retailer/winkelier ten tijde van de verkoop aan de consument/niet-EU reiziger kenbaar maakt dat hij (achteraf) niet het btw-nultarief zal toepassen en de btw niet zal teruggeven, kan die consument/niet-EU reiziger ervoor kiezen zijn aankoop te doen bij een retailer/winkelier die aangeeft daar wel in te faciliteren.
In de ANWB-zaak (zie vraag 1) is geen hoger beroep en cassatie mogelijk conform artikel 332 lid 1 Rv, zodat de uitspraak nu gezien moet worden als vaste rechtspraak. Bent u van mening dat deze uitspraak haaks staat op de Europese Richtlijnen 146 en 147 en dat Nederland zich niet houdt aan de Europese Richtlijnen met deze rechtspraak?
Nee. In bedoelde uitspraak bevestigt Rechtbank Gelderland dat de gememoreerde artikelen 146 en 147 van de Europese btw-richtlijn zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving11. In bovenstaande antwoorden heb ik gemotiveerd aangegeven dat de Nederlandse wet- en regelgeving in deze is gebaseerd op en in lijn is met de btw-richtlijn en de daarin opgenomen voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief respectievelijk de onderhavige teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers.
Bent u het eens met dat de Uitvoeringsbeschikking artikel 23A, als onderdeel Wet Omzetbelasting 1968 toeziet op de rechtsverhouding tussen de ondernemer en Belastingdienst en niet op de rechtsverhouding tussen ondernemer en consument, zo ook door uw voorganger bevestigd in de Staatscourant waar hij zegt: «Overigens is de terugbetaling van de btw aan de reiziger door de leverancier een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de reiziger en de leverancier»?6
Artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 geeft aan onder welke voorwaarden een winkelier het btw-nultarief kan toepassen op de levering van goederen aan niet-EU reizigers die de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar een bestemming buiten de EU en op grond van die uitvoer de op hun aankopen betaalde btw willen terugvragen. Op basis van die, op de btw-richtlijn gebaseerde, voorwaarden dient de winkelier zijn aanspraak op toepassing van het btw-nultarief aan de hand van boeken en bescheiden richting de Belastingdienst aan te tonen. Daartoe moeten overigens zowel de winkelier als de niet-EU reiziger zich de nodige inspanningen getroosten. Als de winkelier slaagt in het aantonen van die aanspraak dan kan hij de afgedragen btw via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst terugvragen. Waar de winkelier zich ten tijde van de verkoop richting niet-EU reiziger heeft gecommitteerd aan het teruggeven van de btw, heeft de Belastingdienst daar verder geen betrokkenheid bij.
Bent u bereid om de EC voor te leggen dat de artikelen 146 en 147 van de btw-richtlijn niet correct lijken te zijn omgezet naar nationale wetgeving en ter verkrijging van definitieve duidelijkheid de EC te vragen of de btw-richtlijn een vrijblijvende of verplichte medewerking aan btw-teruggaaf verzoeken van consumenten beoogt en de uitkomsten van de reactie van de EC met de Kamer te delen?
Nee. Zoals in de voorgaande antwoorden uiteengezet ben ik van mening dat de betreffende bepalingen van de Nederlandse wet- en regelgeving zijn gebaseerd op en in lijn zijn met de genoemde artikelen van de btw-richtlijn. Een consument/niet-EU reiziger kan de betaalde btw terugvragen bij de winkelier waar de aankopen zijn gedaan mits aan alle daaraan gestelde voorwaarden, onder andere ten aanzien van toepassing van het btw-nultarief door de winkelier, wordt voldaan.
Het convenant tussen de belastingdienst en de uitzendbranche |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwe convenant dat is gesloten tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche op 6 juni 2024?1
Ja.
Wat zijn de beleidsoverwegingen geweest om een nieuw convenant af te sluiten tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche, waarom voldeed het vorige convenant niet meer?
Het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche (met daarbij twee annexen) is gesloten in 2010. Het convenant en de annexen waren niet meer actueel vanwege gewijzigde wet- en regelgeving. Vanuit de Belastingdienst en de uitzendbranche bestond daarom de wens om het convenant en de annexen te actualiseren.
Wat zijn de beleidsoverwegingen geweest om in het nieuwe convenant als eerste voorwaarde voor de Extraterritoriale (ET-)regeling te stellen dat het uitzendbureau de werknemer zelf moet werven in het land van herkomst?
Een van de voorwaarden voor toepassing van de extraterritoriale kostenregeling (hierna: ETK-regeling) is dat een werknemer tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. De annex bevat branchespecifieke praktische afspraken hoe een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat daarvan sprake is.2 In de annex zijn hiervoor zes voorwaarden opgenomen.3 Een uitzendonderneming die een beroep wil doen op de annex moet aan deze zes voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) het land van herkomst van de uitzendkracht en dat de uitzendkracht staat vermeld op de zogenoemde wervingslijst. Deze en de andere vijf voorwaarden staan al sinds 2010 in de annex en zijn ongewijzigd overgenomen in de annex bij het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche van 6 juni 2024.
Hoe wordt er tot nu toe gehandhaafd op het gebruik van de ET-regeling door werknemers die al in Nederland waren toen zij werden geworven? Hoe zal dit vanaf nu gaan? Op welke manier moet de werving in het buitenland aangetoond worden?
Handhaving op de toepassing van de ETK-regeling is onderdeel van de reguliere handhaving van de Belastingdienst. De annex ziet, zoals hiervoor aangegeven, op de wijze waarop een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat de uitzendkracht tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Als de uitzendonderneming voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in onderdeel 1.1 van de annex, dan is voor de Belastingdienst voldoende aannemelijk dat sprake is van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) zijn land van herkomst en dat de uitzendkracht staat vermeld op de zogenoemde wervingslijst. De annex ziet niet op buitenlandse uitzendkrachten die in Nederland worden geworven.
Hoe vaak is er in de praktijk sprake van dat de ET-regeling wordt gebruikt door werknemers, die al in Nederland waren, toen zij door het uitzendbureau werden geworven?
In het rapport Kunde, kosten en keuzes van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO)4 is opgenomen dat de ETK-regeling in 2022 door ongeveer 83.000 werknemers werd gebruikt. Er zijn geen gegevens voorhanden om een uitsplitsing te maken tussen de gebruikers van de ETK-regeling die al in Nederland aanwezig waren en ETK-gebruikers die door de werving naar Nederland zijn gekomen. Volledigheidshalve merk ik op dat extraterritoriale kosten in de Wet op de loonbelasting 19645 zijn gedefinieerd als extra kosten die de werknemer maakt doordat hij tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. De ETK-regeling stelt niet als voorwaarde dat de werknemer uit het buitenland is geworven.
Zijn er plannen om de handhaving te intensiveren, nu de voorwaarde dat arbeidsmigranten geworven moeten worden in het buitenland door het uitzendbureau zelf, zo nadrukkelijk in het convenant staat?
Zoals hiervoor aangegeven is de voorwaarde dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) zijn land van herkomst, ongewijzigd overgenomen uit de annex bij het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche uit 2010. Het geactualiseerde convenant en de bijbehorende annex geven geen aanleiding om het toezicht te intensiveren.
Wat verwacht u dat de financiële impact gaat zijn van de afspraken die zijn gemaakt over het gebruik van de ET-regeling in het nieuwe convenant? Leidt dit tot een inkomstenmeevaller of een inkomstentegenvaller? Om welk bedrag gaat het bij benadering?
De voorwaarden in het convenant en de bijbehorende annex zijn inhoudelijk niet gewijzigd. De actualisatie van het convenant en de annex hebben daarom naar verwachting geen budgettaire gevolgen.
Op welke wijze zijn arbeidsmigranten betrokken geweest bij het besluitvormingsproces, zoals aanbevolen is in het rapport «Geen tweederangsburger» van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit 2021?
De annex bevat praktische afspraken hoe een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat sprake is van een uitzendkracht die tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Dit kan blijken uit het organiseren van het vervoer voor de uitzendkracht vanuit het land van herkomst naar Nederland of het organiseren van de huisvesting in Nederland. Indien het uitzendbureau niet het vervoer en/of verblijf van de uitzendkracht organiseert, dient op andere wijze aannemelijk te worden gemaakt dat aan de voorwaarde voor de ETK-regeling is voldaan. Er is dan ook geen sprake van een belemmering voor het vrije verkeer van werknemers zoals opgenomen in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Arbeidsmigranten zijn niet betrokken geweest bij de actualisatie van het convenant en de annex, aangezien deze afspraken zich hiertoe niet lenen. De wens tot actualisatie is afkomstig van de rechtstreeks bij het convenant betrokken partijen. Zoals hiervoor aangegeven geeft de annex een uitzendonderneming handvatten hoe deze aannemelijk kan maken dat de uitzendkracht tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Bovendien zijn de voorwaarden in het convenant en de bijbehorende annex inhoudelijk niet gewijzigd.
Waarom geldt als voorwaarde dat het uitzendbureau het vervoer en/of verblijf zou moeten organiseren van en naar het herkomstland? Hoe verhoudt dit zich tot de Europese vrijheid van personenvervoer?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt dit convenant zich tot de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord van 15 mei 2024?
In het hoofdlijnenakkoord staat dat «bezien wordt of en zo ja, welke fiscale voordelen onder de ETK-regeling worden versoberd.» Onderzoeksbureau Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft de ETK-regeling geëvalueerd. In dat kader ontvangt u op korte termijn een addendum bij dit onderzoek over het gebruik van de ETK-regeling. Naar aanleiding hiervan onderzoeken wij verder of en zo ja hoe de ETK-regeling kan worden versoberd, daarbij ook recht doende aan het doel van deze regeling. Er is nog geen sprake van een concreet wijzigingsvoorstel. De Belastingdienst heeft op grond van de huidige wet- en regelgeving afspraken gemaakt met de uitzendbranche, onder meer over de vraag hoe zij aannemelijk kan maken dat sprake is van een werknemer die tijdelijk buiten diens land van herkomst werkzaamheden verricht. In dit convenant staat ook dat partijen het convenant actualiseren of beëindigen bij een relevante wijziging in wet- en regelgeving of beleid van de Belastingdienst.
Kunt u inzage geven in de tijdslijn waarbinnen u invulling gaat geven aan de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord rondom de ET-regeling? Gaat dit leiden tot een nieuw convenant?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer wordt het convenant, dat is ingegaan op 6 juni 2024, gepubliceerd door op de website van de Belastingdienst?
Het geactualiseerde convenant en de annex zijn op de website van de Belastingdienst gepubliceerd6 en medio juni op de websites van NBBU en ABU.
Het bericht dat ondernemende vrouwen en migranten hard nodig zijn wil Nederland economisch leidend zijn |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wil Nederland economisch leidend zijn, dan zijn ondernemende vrouwen en migranten hard nodig»?1
Ja.
Hoe gaat u bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot financiering voor vrouwelijke en migrantondernemers, gezien de huidige onderfinanciering zoals vermeld in het onderzoek van ABN Amro en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
De Rijksoverheid heeft een uitgebreid instrumentarium beschikbaar om de toegang tot financiering te vergroten voor alle bedrijven. Via Qredits worden directe leningen verstrekt aan bedrijven die niet bij een financier in aanmerking komen voor financiering. Ook via garanties zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) wordt de toegang tot financiering vergroot voor bedrijven met te weinig zekerheden. Daarnaast werkt het kabinet momenteel aan de Financieringshub bij de KVK waar ondernemers informatie en ondersteuning kunnen krijgen bij een financieringsvraag.
Wat zijn concrete maatregelen die u neemt om de barrières voor ondervertegenwoordigde groepen te verlagen en hun toegang tot financiering te verbeteren?
De Rijksoverheid heeft een breed instrumentarium voor financiering, voor zowel het brede als het innovatieve mkb (inclusief startups). Deze instrumenten zijn onder gelijke voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemers in Nederland, zonder onderscheid des persoons. Daarbij heeft het Ministerie van Economische Zaken oog voor initiatieven die zich richten op diversiteit en inclusiviteit.
Zo steunt mijn ministerie Code-V (een stichting met het doel om vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren en vrouwelijke ondernemers meer toegang te bieden tot financiering en essentiële kennis) met een eenmalige startsubsidie. Daarnaast is diversiteit een belangrijke pijler in het vormgeven van adviescommissies waarbij wordt gestreefd naar een man/vrouw-verhouding van 50/50. Diversiteit wordt als nadrukkelijk criterium meegewogen bij regelingen zoals de Seed Capital-regeling. Veel fondsen die gebruikmaken van deze regeling hebben zich daarnaast geconformeerd aan het Fundright initiatief, een initiatief van Techleap (zie het antwoord op vraag 11).
Met betrekking tot Tech startups en scale-ups kan men zich aansluiten bij het Diverse Leaders in Tech (DLiT) community, een initiatief ontstaan uit Techleap, dat door EZ wordt gesubsidieerd. DLiT is een community voor ondernemers, bestuurders en talent die zich identificeren als iemand met een diverse achtergrond. Via deze community krijgt men toegang tot een breed netwerk en gerichte programma’s.
Wat zijn de stappen die worden genomen om ervoor te zorgen dat meer dan 2 procent van het durfkapitaal naar vrouwelijke oprichters gaat, zoals nu het geval is volgens Techleap?
Zie het antwoord op vraag 3.
Gaat u ook de slechte financiering van zwarte oprichters aanpakken? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 3, 7 en 8.
Gaat u inclusieve financiering opnemen in het Nationaal Convenant MKB-Financiering, zoals is voorgesteld door Koningin Máxima en benadrukt in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)? Zo ja, hoe?
Het Nationaal Convenant MKB Financiering is een initiatief van de sector en als zodanig gaat de sector dan ook primair over de inhoud van het convenant en hoe daar uitwerking aan wordt gegeven met de Gezant MKB-Financiering. In de werkgroepen onder leiding van de Gezant is gesproken over het belang van inclusieve financiering en is met aandacht onder andere naar Code-V gekeken en hoe de link kan worden gelegd tussen inclusieve financiering en de Financieringshub. De Financieringshub beoogt immers financiering voor alle ondernemers toegankelijker te maken. In zijn recent aan MEZ aangeboden tussenrapport doet de Gezant eveneens de aanbeveling en de oproep aan Stichting MKB Financiering om de ondertekening door non-bancaire financiers van Code-V te stimuleren
Welke specifieke beleidsmaatregelen overweegt u om diversiteit in ondernemerschap (in bredere zin dan financiering) te bevorderen?
Met het bedrijfsleven en innovatiebeleid beogen we het verdienvermogen van Nederland te versterken, oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen te ontwikkelen en op te schalen en de economische weerbaarheid van Nederland te vergroten. Om dit te bereiken zet het kabinet in op een ondernemende en innovatieve samenleving met gelijke kansen voor iedereen.
Het rapport OECD Missing Entrepreneurs 20232 laat zien dat onder vrouwen en allerlei groepen met een diverse achtergrond een onbenut ondernemerspotentieel zit. We zijn erbij gebaat als meer mensen uit deze groepen gaan ondernemen en gelijke kansen hebben, bijvoorbeeld in de toegang tot financiering. Recent onderzoek3 laat zien dat de populatie ondernemers inderdaad meer divers wordt. Zo steeg het percentage ondernemers met een niet-Nederlandse herkomst (eerste en tweede generatie) van 17% in 2010 tot 28% in 2023.
Hoe gaat u de ongelijke startposities van vrouwelijke en migrantondernemers aanpakken zodat zij dezelfde kansen krijgen als andere ondernemers in Nederland?
De Rijksoverheid streeft ernaar dat iedere ondernemer in Nederland dezelfde kansen krijgt in zowel de start als doorgroei van zijn of haar bedrijf. Uit CBS-data blijkt dat in 2023 35,7% van startende MKB-ondernemers een eerste- of tweedegeneratie migratieachtergrond heeft, ten opzichte van 20,3% in 2010. Hiermee komt het totale aandeel van MKB-ondernemers met een niet-Nederlandse achtergrond in 2023 op 22,1%, ten opzichte van 14% in 20104.
Een voorbeeld van een beleidsinterventie is de Taskforce Diversiteit & Inclusie. Hierin werken bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen en andere belanghebbenden aan meer diversiteit en inclusie in de digitale sector. Een van de doelen van het initiatief is om pariteit in de man-vrouw verdeling te realiseren in 2030.
Met de talentpool in de Tech is de verwachting dat ook het aantal Founders met een diverse achtergrond zal toenemen, gezien het vliegwieleffect zoals omschreven in de Kamerbrief over startups en scale-ups als motor voor transities en groei5.
Tevens bestaat de in antwoord 3 omschreven DLiT community. Vanuit de community, die bedoeld is voor zowel de leiders als talent, wordt onder andere het belang voor het onderwerp onder de aandacht gebracht en ondersteuning geboden aan ondernemers die zich identificeren als Founder met een zogeheten diverse achtergrond. Concrete voorbeelden van hun interventies zijn leerprogramma’s, mentorships en gerichte netwerkgelegenheden. Hiernaast krijgen de leden best practices tot hun beschikking. Het doel van de DLiT Community is om de leden zich thuis te laten voelen in de Tech sector.
Hiernaast ondersteunt mijn ministerie geregeld private initiatieven met (opstart)subsidies. Een voorbeeld hiervan is Code-V, dat gericht is op het versnellen van vrouwelijk ondernemerschap.
Graag benadruk ik de dwarsdoorsnijdende prioriteit die het thema heeft. Zo worden adviescommissies van regelingen divers ingedeeld (zie het antwoord op vraag 3) en is diversiteit een van de rangschikkingscriteria in subsidies zoals de Seed Capital regeling (zie het antwoord op vraag 11).
Welke initiatieven worden er genomen om het aantal startups met diverse oprichters te vergroten en hoe gaat u ervoor zorgen dat het Nederlandse startup-ecosysteem hierop aansluit?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke specifieke ondersteuning en financiering wordt geboden aan startups en innovatieve bedrijven die al worden geleid door ondervertegenwoordigde groepen en hoe wordt het succes van deze bedrijven gemonitord en gestimuleerd?
De Rijksoverheid heeft een goed functionerend instrumentarium voor durfkapitaal, dat aansluit bij verschillende ontwikkelingsfases van startups en scale-ups. Al deze instrumenten zijn beschikbaar voor alle ondernemers in Nederland. Er is aandacht voor diversiteit bij de aanvragers, en ook bij de samenstelling van de verschillende adviescommissies die aanvragen beoordelen (zie het antwoord op vraag 11).
Tevens ondersteunt de DLiT community deze groep van ondernemers (zie het antwoord op vraag 8).
Gaat u de Seed Capital-regeling aanscherpen en beter monitoren om de kracht van diversiteit en inclusie beter te benutten? Zo ja, hoe? Wat is de status van de publieke presentatie van de resultaten van deze regeling? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de toevoeging van het vierde subcriterium van de regeling met betrekking tot diversiteit?
Op dit moment wordt er binnen de Seed Capital-regeling al veel aandacht besteed aan inclusie en diversiteit. Vanaf 2020 wordt gevraagd aan fondsen om diversiteit op te nemen in hun fondsplan, en sinds 2021 wordt diversiteit meegenomen in de rangschikkingscriteria die de adviescommissie hanteert (als onderdeel van relevante ervaring en deskundigheid van de fondsdeelnemers). Daarbij gaat het zowel om diversiteit in het fondsmanagement als om diversiteit bij de bedrijven waar men in investeert. Het merendeel van de gehonoreerde aanvragers sinds 2021 bestaat uit diverse investeringsteams en een aanzienlijk deel heeft zich ook geconformeerd aan het Fundright initiatief. Dit ziet RVO ook terug in de managementteams van de startups, al kan dit wel sterk verschillen per sector waarin wordt geïnvesteerd. Diversiteit wordt daarnaast als standaard onderdeel meegenomen in de monitorgesprekken met de Seedfondsen.
Feit is dat de adviescommissie van de Seed Capital-regeling bestaat uit 4 vrouwen en 5 mannen, om op dat niveau tevens diversiteit te bevorderen. Naast de reguliere monitoringsgesprekken wordt op dit moment tevens onderzocht of er een monitoringssysteem kan worden vormgegeven waarin per fonds bijgehouden kan worden hoeveel vrouwen en mannen er werkzaam zijn. Op wwww.bedrijvenbeleidinbeeld.nl is informatie over doelen en beleidsinterventies, kernindicatoren, evaluaties en analyses openbaar beschikbaar.
Hoe kan inclusief ondernemerschap worden ingezet om de economische doorwerking van het slavernijverleden tegen te gaan en ziet u mogelijkheden om hiervoor gebruik te maken van de inzichten uit de internetconsultatie van de subsidieregeling Maatschappelijke Initiatieven Slavernijverleden Europees Nederland?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 22 april jl. «Vervolgtraject excuses slavernijverleden» (Kamerstuk II 36 284, nr. 39 ). In de brief is terug te lezen waar de subsidieregeling voor bedoeld is, namelijk het ondersteunen van maatschappelijke initiatieven vanuit de gemeenschappen met een trans-Atlantische slavernijverleden.
De status van Koningin Maxima bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Wat is op dit moment de status van Koningin Maxima bij het World Economic Forum?
Koningin Máxima is in haar functie van speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling (UNSGSA) sinds 2021 lid van de Edison Alliance van het Wereld Economisch Forum (WEF). Dit initiatief richt zich op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs, zoals ook gemeld in de beantwoording van eerdere vragen van Tweede Kamerlid Van Houwelingen over de functies of rollen van leden van het kabinet en Koninklijk Huis bij het WEF (11 maart 2024-nummer 2024Z00952, ondertekenaar Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de Minister-President).
Het bericht 'Oranje brievenbussen verdwijnen op steeds meer plekken' |
|
Sandra Beckerman (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Op basis van welke criteria wordt bepaald welke brievenbussen worden verwijderd? Wie is bevoegd dit te bepalen?1
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal en de straal waarbinnen iedereen een brievenbus beschikbaar moet hebben.2 Daarnaast moet de verlener van de universele postdienst (UPD), in dit geval PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houden met de behoeften van kwetsbare groepen.3 Dit vind ik een goede zaak, omdat de postdienst voor deze doelgroep mogelijk extra belangrijk is. Het is PostNL die als eerstverantwoordelijke binnen haar zogenaamde locatiebeleid een geografische analyse maakt bij het beoordelen van de inpassing van de wettelijke afstandseisen. Naast de wettelijke eisen worden in deze analyse ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. Binnen deze wettelijke eisen mag PostNL brievenbussen verwijderen.
Vindt u het wenselijk dat dit soort belangrijke besluiten genomen worden buiten het democratisch bewind van de Kamer?
PostNL is een privaat bedrijf met een wettelijke taak voor postbezorging en zolang zij zich binnen de wettelijke kaders begeeft, kan zij zelf operationele beslissingen nemen. PostNL dient zich daarbij wel aan de Postwet 2009 en lagere regelgeving te houden, waarin onder andere verplichtingen met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen zijn opgenomen. Op deze manier wordt toegankelijkheid tot postdienstverlening geborgd. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt hier als toezichthouder toezicht op.
Hoe communiceert PostNL deze veranderingen naar de inwoners van de getroffen gebieden?
PostNL communiceert acht weken voor de verwijdering van de brievenbussen met de gemeenten en via haar website.4 Ook plaatst zij soms advertenties in lokale bladen of stuurt zij persberichten naar lokale media. Brievenbussen die verwijderd worden, krijgen vier weken van tevoren een sticker. Deze sticker bevat, naast de feitelijke mededeling, ook een 2D-scancode (QR code) die naar de informatiepagina van PostNL leidt.
Wat zijn de specifieke gevolgen voor inwoners van dorpen zoals Sweagerbosk, waar de enige brievenbus verdwijnt? Waar kunnen deze inwoners hun post wegbrengen als de brievenbus verdwijnt?
Het is vervelend voor de inwoners van deze dorpen dat de enige brievenbus in hun dorp verdwijnt. De postregelgeving schrijft echter voor dat er in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 2.500 meter een voor het publiek bestemde brievenbus beschikbaar moet zijn.5 Hiervan blijft sprake, ook na het verwijderen van de aangekondigde brievenbussen.
Is het voor u wenselijk dat mensen buiten de steden minder toegang hebben tot voorzieningen zoals postinfrastructuur? Zo nee, waarom staat dit u toe dat brievenbussen voornamelijk buiten de steden verdwijnen?
Ik vind het belangrijk dat ook inwoners van kleinere woonkernen van de postdienst gebruik kunnen maken. PostNL heeft echter jarenlang in ruimere mate voldaan aan de minimale geografische afstandseisen dan vereist op grond van het Postbesluit. Met de huidige operatie van PostNL wordt nog steeds voldaan aan deze eisen en voldoet de bereikbaarheid derhalve onverminderd aan de wettelijke eisen die destijds in 2009 zijn vastgesteld.
Hoe zorgt PostNL ervoor dat onder andere ouderen en mensen zonder toegang tot digitale communicatiemiddelen niet worden benadeeld door het verwijderen van brievenbussen?
De Postwet 20096 voorziet in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties en lokale belangenpartijen over de door PostNL voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast bevat de Postwet 2009 de verplichting voor de verlener van de UPD om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de UPD verplicht is te motiveren waarom het advies al dan niet wordt overgenomen.7 In het verlengde hiervan bevat het Postbesluit 20098 de verplichting voor de verlener van de UPD om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de UPD moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen. Dit adviesproces borgt dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk.
Hoe waarborgt PostNL de naleving van de rechten uit de Postwet, specifiek met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen voor inwoners in zowel stedelijke als landelijke gebieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor waarborgen zijn er voor behoud van brievenbussen voor bepaalde gebieden, zoals nabij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verloopt de samenwerking tussen PostNL en lokale gemeenten en ouderenbonden bij het besluit tot het verwijderen van brievenbussen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt PostNL om de zorgen van burgers over het verdwijnen van brievenbussen aan te pakken?
PostNL houdt rekening met de locatie waar brievenbussen staan. Zo blijven brievenbussen in de buurt van bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen staan. Op plekken waar veel ouderen komen, zoals woonzorgcentra en zorglocaties, probeert PostNL de bestaande brievenbussen ook in stand te houden, zodat zij altijd post kunnen versturen en ontvangen.9
Verder worden uitsluitend brievenbussen weggehaald binnen de wettelijke kaders. Dat betekent dat er in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus binnen een straal van 1 kilometer staat. In woonkernen met minder dan 5.000 inwoners staat er altijd een brievenbus binnen een straal van 2,5 kilometer.
Welke economische voordelen verwacht PostNL te behalen door het verwijderen van brievenbussen die weinig worden gebruikt?
Er is sprake van een aanhoudende daling van de hoeveelheid post. Vijf dagen per week dienen de brievenbussen te worden leeggehaald, maar PostNL geeft aan dat er brievenbussen zijn waarin nauwelijks of zelfs geen post zit, bijvoorbeeld omdat er twee brievenbussen dicht bij elkaar staan. Door het aantal brievenbussen te verminderen, worden de kosten van het collectieproces voor PostNL gereduceerd.
Bent u van mening dat het liberaliseren van de PTT en het introduceren van marktwerking in de post geleid heeft tot betere dienstverlening, efficiëntie en lagere kosten?
Er zijn verschillende aanwijzingen dat het introduceren van marktwerking op de Nederlandse postmarkt destijds een passend besluit was. Zo is er in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese lidstaten, nooit sprake geweest van een subsidie voor de verlener van de UPD. Ook is Nederland een van de weinige lidstaten waar een tweede landelijk dekkend netwerk ontstaan is, in dit geval door de toetreding van Sandd. Dankzij de concurrentie van PostNL met Sandd en andere postvervoerders hebben zakelijke afnemers jarenlang kunnen profiteren van lage tarieven en dienstverlening van hoge kwaliteit.
Evaluaties van de UPD, de Post- en pakketmonitor van de ACM en verschillende Europese rapportages schetsen een vergelijkbaar beeld van de Nederlandse postdienstverlening. Hoewel recentere signalen hierover andersluidend zijn, blijkt uit achtereenvolgende evaluaties van de UPD dat de kwaliteit en betaalbaarheid in Nederland op orde waren.
Nederland scoort in vergelijking met andere lidstaten veelal bovengemiddeld op het gebied van kwaliteit, efficiëntie en kosten. Het voorgaande laat zien dat de keuze voor liberalisering van de postmarkt binnen de toenmalige context in Nederland passend is geweest. Ook uit achtereenvolgende evaluaties van de Postwet is gebleken dat de kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening van PostNL op orde waren.
PostNL haalt al enige tijd de wettelijke norm niet meer van tijdige bezorging binnen één dag. Dit is niet acceptabel. Met name de negatieve invloed daarvan op de betrouwbaarheid van de postbezorging is problematisch. Tegelijkertijd moeten wij realistisch zijn en in ogenschouw nemen wat gebruikers minimaal verwachten van de postbezorging en wat dit betekent voor de betaalbaarheid. Ik ben bezig om beleid te ontwikkelen om de postbezorging te verbeteren in de toekomst.
Is het nog steeds het geval dat geen land ter wereld de postinfrastructuur beter op orde heeft dan Nederland, zoals voor het liberaliseren van de PTT? Zo nee, waarom niet?2
Volgens de periodieke Postal Development rapportages van de Universal Postal Union, waarin 172 landen worden gewaardeerd op aspecten als betrouwbaarheid, resilience, transparantie en duurzaamheid, scoort Nederland consequent in de top-10. Het meest recente rapport is van 2022.
Bent u van mening dat basisvoorzieningen zoals post aan de markt zouden moeten worden overgelaten? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te veranderen?
In het algemeen geldt dat zowel staatsdeelneming als geprivatiseerde markten verschillende voor- en nadelen kennen. Het nastreven van winst bij privatisering kan tot efficiëntieprikkels leiden, waarmee de kosten van een basisvoorziening voor de samenleving betaalbaar blijven. De keerzijde hiervan is dat het nastreven van winst soms ongewenste effecten kan hebben. Zo zou het in de postmarkt aantrekkelijk kunnen zijn om uitsluitend in dichtbevolkte gebieden te opereren, terwijl de maatschappij baat bij een landelijk dekkend netwerk heeft. Daarom is het belangrijk dat zulke belangen voldoende geborgd zijn. In het geval van de postmarkt gebeurt dit via Postwet 2009, waarin verschillende verplichtingen een postdienstverlening van voldoende kwaliteit garanderen. Op deze manier komt op de postmarkt een balans tussen voldoende efficiëntie en kwaliteit van dienstverlening tot stand.
Zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger d.d. 17 mei jl.11 voert de ACM momenteel onderzoek uit om te komen tot een toekomstvisie voor de postmarkt, waaronder de reikwijdte en kwaliteit van de UPD. De uitkomsten hiervan worden begin 2025 bekend.
Wat vindt u ervan dat een basisvoorziening afhankelijk is van de winst of verlies van een bedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een overzicht geven van de winst- en/of verliescijfers van Post NL van de laatste 5 jaar?
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste jaarresultaten voor PostNL NV:
3.165
3.144
3.466
3.255
2.844
56
14
258
216
4
5,3%
4,1%
16,4%
17,2%
7.5%
Bron: openbare Jaarverslagen PostNL
PostNL N.V. als geheel is er de afgelopen jaren in geslaagd om een positief bedrijfsresultaat te behalen. Zo bedroeg de winst over 2023 zo’n € 56 miljoen. Hierbij is het goed om te noemen dat PostNL verschillende soorten post en pakketten bezorgt, niet alleen post die onder de UPD valt. Een groot deel van de omzet behaalt het postbedrijf dan ook uit het leveren van niet-UPD post. PostNL heeft aangegeven dat de dienstverlening rondom de UPD onder de huidige voorwaarden op termijn verlieslatend zal worden. De precieze resultaten die PostNL behaalt op de UPD, zijn geen openbare informatie en worden hier daarom niet vermeld.
Bent u op de hoogte van locaties die niet voldoen aan de regel dat er in woonwijken met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van een kilometer en in wijken met minder dan 5.000 inwoners er altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van 2,5 kilometer?
Ik ben momenteel niet van zulke locaties op de hoogte. De ACM houdt toezicht op de spreidingsregels voor brievenbussen en is bekend met de signalen uit de media over dit onderwerp. Zij gaat hierover in gesprek met PostNL en vraagt nadere informatie op.
Het bericht 'Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets' |
|
Geert Gabriëls (GL), Glimina Chakor (GL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets.»?1
Ja.
Waarom heeft de overheid het advies over zeeschuim aangescherpt zonder daar ruchtbaarheid aan te geven? En hoe verhoudt dit aangepaste advies zich tot de eerdere communicatie dat er geen sprake is van een aanscherping van beleid?
Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies aangevuld met verduidelijkende teksten. Dit betreft dus geen aanscherping van het beleid.
Bent u zich ervan bewust dat het advies alleen op de website zwemwater.nl staat en pas recent op de zwemwater-app is toegevoegd? Wat is uw reactie op de kritiek dat deze informatie niet breed genoeg wordt gedeeld en dat de bereikbaarheid van de doelgroep hierdoor beperkt is?
Het klopt dat deze informatie inderdaad recent is toegevoegd aan de zwemwater-app. Zwemwater.nl is speciaal gebouwd om het publiek van alle informatie rondom zwemwater te voorzien. Het is dus de meeste logische plek om dit advies te delen. De bezoekersaantallen laten zien dat de website goed bezocht wordt. Er is altijd bereidheid om te kijken wat er aan aanvullende communicatie op dit vlak kan worden verricht. Samen met de deelnemende partijen van het landelijk zwemwateroverleg wordt bekeken wat hier voor nodig is. Zie ook het antwoord op vragen 8 en 9.
Waarom is er besloten om geen waarschuwingsborden bij strandopgangen te plaatsen, ondanks dat dit wel overwogen is in het landelijk zwemwateroverleg? Welke overheden zijn verantwoordelijk voor dit besluit?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt worden om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuut risico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Kunt u de argumenten uiteenzetten die tijdens de besluitvorming zijn ingebracht tegen het plaatsen van dergelijke borden? Wat is het nut van een waarschuwing of gezondheidsadvies als het niet wordt gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het verschil in aanpak tussen waarschuwingsborden bij zwemplassen met hoge PFAS-concentraties en het ontbreken van dergelijke borden bij stranden met zeeschuim? Zijn er specifieke redenen waarom de aanpak voor stranden afwijkt van die voor zwemplassen?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater2. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Kunt u expliciet uitsluiten dat economische motieven, zoals mogelijke negatieve gevolgen voor het toerisme, hebben meegespeeld in het besluit om geen waarschuwingsborden bij stranden te plaatsen?
Ja. Economische motieven zijn op geen enkel moment ter sprake gekomen.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat strandbezoekers beter op de hoogte zijn van de risico’s van zeeschuim en de aangepaste adviezen?
Dit zal ter sprake komen in het volgende landelijk zwemwateroverleg in oktober.
Overweegt u in de toekomst alsnog het plaatsen van waarschuwingsborden of andere communicatiemiddelen om een breder publiek te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is de concentratie PFAS in zeeschuim hoger en waarom is zeeschuim risicovoller dan zeewater? Is dit in het algemeen zo of zijn er bijzondere omstandigheden?
Zeeschuim bestaat grotendeels uit eiwitten waar PFAS zich graag aan binden. Daarom is de PFAS-concentratie in zeeschuim hoger en dus ook risicovoller. De blootstelling zal echter veel minder zijn, aangezien er in het grootste gedeelte van het jaar helemaal geen zeeschuim is en mensen over het algemeen veel minder in aanraking komen met zeeschuim in vergelijking tot zeewater.
Wordt dit ooit beter of blijft zeeschuim nu tot in de eeuwigheid vervuild met deze niet-afbreekbare stof?
PFAS breken zeer langzaam af in het milieu. Ondanks het aanstaande PFAS-verbod zal het zeeschuim nog tientallen jaren vervuild zijn met PFAS. Aangezien zeeschuim grotendeels uit eiwitten bestaan, hechten ook andere chemische stoffen, bacteriën en virussen zich makkelijk aan het zeeschuim. Het zal dus altijd de voorkeur houden om de inname van zeeschuim te vermijden.
Wat zijn de belangrijkste bronnen voor de PFAS-vervuiling van het zeeschuim en hoe gaat u deze aanpakken?
Het is niet mogelijk om de bron van PFAS langs de Nederlandse kust te lokaliseren. PFAS wordt wereldwijd aangetroffen en verspreiding vindt plaats langs diverse routes.
Was de hoge concentratie PFAS in zeeschuim een verrassing die toevallig is ontdekt, of was dit een bekend gegeven? Zijn er andere, bij het publiek onbekende, situaties waarbij men onbewust in contact kan komen met hoge concentraties PFAS? Zo ja, welke? Zo ja, moet dit niet gecommuniceerd worden?
Op diverse andere plekken op de wereld is er de afgelopen jaren ontdekt dat PFAS zich ophopen in het zeeschuim. Zo werd in Vlaanderen hier al eerder onderzoek naar verricht3. Daarom hebben de provincie Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland samen met Rijkswaterstaat in 2023 ook metingen in het zeeschuim en zeewater in Nederland laten uitvoeren.
PFAS komt overal voor in onze leefomgeving. Het is dan ook geen verrassing dat deze stoffen in het zeeschuim en zeewater zijn aangetroffen. Het RIVM werkt in opdracht van de ministeries IenW, VWS en LVVN aan een landelijk onderzoeksprogramma. Hier kijken ze onder andere naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS om zo in beeld te krijgen via welke routes mensen het meeste met PFAS in aanraking komen. Op basis daarvan kan het kabinet maatregelen treffen om zo de blootstelling te verminderen. De Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende commissiedebat Leefomgeving?
Ja.
Het nieuws dat zeeschuim onveilig is door vervuiling met PFAS |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat strandgangers niet op de hoogte zijn gesteld van uw aanscherpingen omtrent PFAS in zeeschuim?1
Het advies omtrent PFAS in zeeschuim is ongewijzigd. Wel zijn er verduidelijkende zinnen opgenomen in het advies op www.zwemwater.nl/pfas. Ook is er een infographic gepubliceerd die in meerdere talen is vertaald. Er zijn persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Wat is er precies gewijzigd in de afgegeven waarschuwingen?
In december 2023 is het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim en zeewater gepubliceerd2. Op basis van deze resultaten werd er in het landelijk zwemwateroverleg geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het nemen van extra maatregelen. Wel is het verstandig om na het zwemmen te douchen, handen te wassen voor het eten en kinderen en huisdieren geen zeeschuim te laten inslikken.
Naar aanleiding van dat advies zijn er bij de kustprovincies diverse signalen binnen gekomen dat het niet duidelijk was hoe deze informatie geïnterpreteerd moet worden door strandgangers. Daarom is recent als verduidelijking toegevoegd dat kinderen en huisdieren beter niet in het schuim kunnen spelen, omdat dit logischerwijs een manier is om het schuim binnen te krijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle zwemadviezen die vanuit de rijksoverheid en provincies zijn afgegeven over recreatie in zwemwater dat met PFAS is vervuild?
Een actueel overzicht van alle zwemadviezen over PFAS op officiële zwemwaterlocaties is te vinden op www.zwemwater.nl/pfas.
Hoe zijn deze adviezen gecommuniceerd naar badgasten?
De adviezen zijn gepubliceerd op zwemwater.nl en in de zwemwater-app. Op de informatieborden bij elke officiële zwemwaterlocatie wordt verwezen naar de website en de app voor meer informatie over mogelijke risico’s of aanvullende adviezen. Daarnaast zijn er persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen.
Op welke zwemlocaties zijn waarschuwingsborden geplaatst?
Er zijn geen waarschuwingsborden geplaatst.
Bent u bereid om de waarschuwingen op stranden en zwemlocaties met hoge PFAS-waardes te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Op basis van de door het RIVM voorgestelde zwemwaterrichtwaarde3 kan bepaald worden of de aanwezigheid van PFAS in zwemwater te hoog is. Op alle aangewezen zwemlocaties waar te hoge PFAS-concentraties in het water zijn aangetroffen staan waarschuwingsborden en geldt er een negatief zwemadvies of verbod. Dit wordt ook zo via zwemwater.nl en via de app gecommuniceerd.
Is bij u bekend welke producenten verantwoordelijk zijn voor de PFAS-vervuiling op onze stranden?
Nee, dat is vooralsnog niet te achterhalen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de vervuiling afkomstig is van zeer veel verschillende bronnen, activiteiten en producten en een deel van de vervuiling in het zeeschuim bovendien niet uit Nederland, maar uit het buitenland afkomstig is4. PFAS wordt wereldwijd aangetroffen en verspreiding vindt plaats langs diverse routes.
Welke mogelijkheden ziet u om de PFAS-vervuiling op te ruimen?
Op het moment dat PFAS in zeeschuim aanwezig is zijn er geen mogelijkheden om deze te verwijderen. Het belangrijkste is het voorkomen dat PFAS in onze leefomgeving terecht komt. Nederland werkt daarom sinds 2020, samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen aan een breed Europees verbod op PFAS, om zo het gebruik van PFAS aan banden te leggen en ons milieu en onze gezondheid te beschermen. Totdat er een breed verbod is, minimaliseert de overheid al zo veel mogelijk de emissies van PFAS naar water en lucht, via de wettelijke minimalisatieplicht voor emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en door het bezien en herzien van lozingsvergunningen.
Welke mogelijkheden ziet u om de schade als gevolg van de PFAS-vervuiling te verhalen op de vervuilers?
Er bestaan in zijn algemeenheid mogelijkheden om vervuilers aan te spreken voor de schade door de vervuiling door PFAS die ze veroorzaken. Hier geldt dat het duidelijk moet zijn wie de veroorzaker van de vervuiling is en aangetoond moet kunnen worden dat hier schade door is geleden. In de wetgeving zijn hiervoor diverse juridische grondslagen opgenomen, zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Wet milieubeheer (regeling milieuschade). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor de Staat om waar nodig de schade te verhalen die door de Staat wordt geleden. Op 17 juni jl. is de Kamer geïnformeerd5 over de voortgang van de lopende trajecten om geleden schade te verhalen bij 3M en Chemours op basis van eerder aangenomen moties van het lid Hagen en van de leden Van Esch en Beckerman6.
Bent u bereid om de Nederlandse productie van PFAS-stoffen per direct stil te leggen zolang er twijfel bestaat over de schadelijkheid van PFAS voor mens, dier en milieu?
Nee. PFAS komt bij veel verschillende activiteiten en bedrijven vrij en die stilleggen heeft grote maatschappelijke consequenties voor zowel de bedrijven, duizenden werknemers en de afnemers als de samenleving als geheel. Een directe stopzetting zou ook kunnen betekenen dat sommige zeer belangrijke producten, bijvoorbeeld voor de gezondheidszorg, niet meer kunnen worden gemaakt.
Daarnaast lost sluiting van enkele bedrijven ook niet het probleem op, omdat veruit het grootste deel van het PFAS in zeeschuim afkomstig is uit andere bronnen en activiteiten en ook uit het buitenland, zie ook het antwoord op vraag 7. Juist daarom is door het kabinet eerder ingezet op een zo breed mogelijk Europees verbod op het gebruik en op de markt brengen van PFAS. Bij de totstandkoming van dat verbod wordt zorgvuldig naar alle toepassingen gekeken om te zorgen dat er werkzame en veiliger alternatieven aanwezig zijn en zo gauw dat het geval is, zal het verbod voor de betreffende toepassing in werking gaan treden. Daarmee zal op termijn het gebruik van PFAS verder worden teruggedrongen en daarmee ook de productie van PFAS.
Zo ja, kunt u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Influencers zamelen via Nederland geld in voor uitrusting Russische militairen’ |
|
Jan Paternotte (D66), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Influencers zamelen via Nederland geld in voor uitrusting Russische militairen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat via Boostygeld wordt ingezameld voor de Russische oorlogsinspanningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit sanctie-ontwijking omvat?
Het kabinet kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen. Over het algemeen geldt dat het niet mogelijk is om uitsluitend op basis van de mediaberichtgeving te beoordelen of een bedrijf in overtreding is van sanctieregels, daar is meer specifieke informatie voor nodig. Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en dergelijke aanwijzingen worden altijd opgevolgd. De vraag of er sprake is van sanctieomzeiling door een individueel bedrijf en of het daarmee al dan niet in strijd met de geldende sanctiemaatregelen handelt, is niet aan het kabinet, maar aan de rechter, toezichthouder of het Openbaar Ministerie.
Kunt u bevestigen dat CEBC, de B.V. met 100% eigendom van Boosty, een Nederlandse (brievenbus)firma is? Kunt u bevestigen dat MyGames het moederbedrijf is van CEBC en indirect Boosty, en voorheen behoorde tot het Russische internetbedrijf VKontakte?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is het niet aan het kabinet om in het openbaar in te gaan op individuele gevallen.
Deelt u de zorgen van de Financial Intelligence Unit (FIU) dat de snelle verkoop voor een zeer lage prijs van MyGames aan Aleksandr Tsjatsjava bedoeld is om MyGames buiten schot van sancties tegen de vorige eigenaar te houden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het kabinet kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen.
Bent u, gelet op de uitkomsten van het Nieuwsuur-onderzoek, bereid zich in te spannen voor het op de Europese Unie (EU)-sanctielijst zetten van Tsjatsjava?
Nederland spant zich in EU-verband voortdurend in voor het uitbreiden van de Ruslandsancties waaronder het opleggen van sancties aan individuen. Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en dergelijke aanwijzingen worden altijd opgevolgd. Indien er signalen zijn dat Nederlandse personen of bedrijven de sanctiewetgeving hebben overtreden, wordt er onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden. Tegelijkertijd liggen aanvullende sanctiemaatregelen, indien relevant, altijd op tafel. Het kabinet doet echter geen uitspraken over toekomstige sanctiemaatregelen en de Nederlandse inzet daarop, aangezien dit de effectiviteit van het sanctie-instrument en de onderhandelingspositie van Nederland ondermijnt.
Bent u bekend met andere geldstromen richting Rusland c.q. Russische militairen die lopen via Nederlandse platforms?
Het kabinet beschikt niet over informatie die ziet op individuele geldstromen van Nederlandse platforms. Het kabinet staat in contact met de betrokken autoriteiten en brengt, indien ze signalen ontvangt, deze actief bij hen onder de aandacht. Als er concrete aanwijzingen zijn dat er mogelijk sancties worden omzeild, is het aan de betrokken autoriteiten om daar een onderzoek naar te starten.
Deelt u de mening dat, na de opeenvolgende berichtgeving over (1) Russische invloed op de Oekraïense energiemarkt via de Nederlandse dochter van VS Energy; (2) bunkerende Russische olietankers in Zeeland; (3) de Nederlandse zakenman die in Rusland geld verdient met sanctie-ontwijking en (4) nu sanctie-ontwijking via betaalplatforms, Nederland er niet voldoende in slaagt partijen af te schrikken die via Nederland sancties willen ontwijken?
Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en het kabinet neemt deze uiterst serieus. Het omzeilen van sancties is strafbaar en heeft de volle aandacht van het kabinet. Omzeiling is complex, bestaat in vele vormen, en partijen die baat hebben bij omzeiling zijn voortdurend op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Nederland is hierin niet uniek. De aanpak van het kabinet is erop gericht om omzeiling voortdurend zo effectief mogelijk tegen te gaan, dit in constante samenwerking met de uitvoerende en handhavende instanties en inlichtingendiensten, met de Europese Commissie, partnerlanden, en met de private sector. Tegelijkertijd draagt het kabinet ook zorg voor een werkend nationaal sanctiestelsel en wordt het sanctiebeleid waar nodig aangescherpt, om het instrument zo effectief mogelijk te laten zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld structureel via het samenwerkingsplatform sancties (SPS), waarin betrokken departementen en uitvoerende partijen onder voorzitterschap van EZ actuele casuïstiek bespreken met betrekking tot (omzeiling van) sancties. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat de private sector alert is op partijen die onbedoeld en soms bedoeld sancties omzeilen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om de teugels aan te halen en te voorkomen dat elke 6 weken een nieuw onderzoek sanctie-ontwijking aan het licht brengt? Op welke wijze wilt u dit aan de orde stellen bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken die niet in Boedapest, maar in Brussel plaatsvindt op 29 augustus?
Signalen over sanctieomzeiling zijn zorgelijk, en worden opgevolgd. Tegelijkertijd is omzeiling door de complexiteit en veelzijdigheid van de sanctiemaatregelen nooit volledig te voorkomen. Partijen tegen wie sancties gericht zijn hebben er veel baat bij om de sancties te omzeilen en zijn onophoudelijk op zoek naar nieuwe mogelijkheden om dat te doen. Bronnen als gegronde onderzoeksjournalistiek en rapporten van NGO's, zijn zeer waardevol voor aanscherping van de handhaving en ontwikkeling van nieuwe maatregelen. Het kabinet zet zich doorlopend in voor verbetering hierin. Het kabinet trekt hierin steeds samen op met de Europese Commissie, EU-lidstaten en internationale partners.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Dat het advies met betrekking tot PFAS in zeeschuim is aangescherpt, maar strandgangers van niks weten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»1 en het radiofragment «Laat kinderen niet in zeeschuim spelen»2?
Ja.
Klopt het dat tot en met juni het advies was om jezelf af te spoelen na een dagje strand en ervoor te zorgen dat kinderen en huisdieren zo min mogelijk zeeschuim inslikken en dat dit in juli is aangepast naar het advies om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Dit was inderdaad het advies in juni. In juli is dit advies uitgebreid met extra teksten en een infographic om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is.
Was het advies tot en met juni ook om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, waarom is er volgens u dan geen sprake van een aanscherping van beleid of een nieuw advies? Zo ja, deelt u de mening dat dit dan niet helder is gecommuniceerd?
Het is geen aanscherping van het beleid. Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies uitgebreid met enkele verduidelijkende zinnen.
Wat is uw reactie op de stelling van milieuchemicus Chiel Jonker dat het advies om kinderen en huisdieren niet in zeeschuim te laten spelen wordt weggemoffeld, aangezien het enkel is geplaatst op zwemwater.nl waar nauwelijks mensen op kijken?3
Deze stelling wordt niet gedeeld. De website www.zwemwater.nl en de zwemwater-app zijn juist bedoeld om helder en transparant de bezoekers van officiële zwemwaterlocaties te informeren over alles omtrent zwemwater in Nederland. De website en bijhorende app worden goed gebruikt. De verduidelijking van de teksten was expliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is om daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Dit is altijd het uitgangspunt geweest.
Bent u het ermee eens dat het advies enkel plaatsen op zwemwater.nl, waar enkele duizenden mensen op kijken terwijl er per jaar vele miljoenen mensen naar het strand gaan, onvoldoende is om strandgangers te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website zwemwater.nl circa een half miljoen individuele bezoekers per jaar heeft.
Naast de informatie op zwemwater.nl van meer duiding te voorzien, is de bijhorende infographic in meerdere talen vertaald. De persberichten zijn door de betrokken partijen breed gedeeld. Zo zijn ook de gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen geïnformeerd met het verzoek deze informatie verder te verspreiden.
Tenslotte is er op de Landelijke Zwemwater Dag dit jaar uitgebreid stil gestaan bij de problematiek rond zeeschuim, onder meer door het voeren van discussies met de zwemwatersector en belanghebbenden over de communicatieboodschap en nut en noodzaak van het plaatsen van borden.
Welk nut heeft het volgens u om een advies uit te brengen, als de doelgroep van dit advies vervolgens niet wordt bereikt?
Zie het antwoord op vraag 6. Aanvullend hierop kan aangegeven worden dat bij de officiële zwemwaterlocaties algemene informatie over de zwemplek gegeven wordt via de blauwe informatieborden. Op het bord staat een plattegrond waarop de zwemzone is aangegeven en een overzicht van de aanwezige voorzieningen en verboden die gelden. Op blauwe zwemwaterborden is rechtsonder de kwaliteitsklasse (3, 2, 1 of 0 sterren of onbekend) aangegeven. Als de actuele waterkwaliteit onvoldoende is dan wordt kan ook een negatief zwemadvies of zwemverbod toegevoegd worden.
Daarnaast worden algemene adviezen en informatie ook weergegeven op de zwemwaterwebsite en de zwemwater-app. Bij extreem gevaarlijke situaties kan de beheerder ook extra fysieke borden plaatsen op de zwemwaterlocatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een aanzienlijke kans is op een mui stroom.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat er geen acuut gevaar is bij de inname van PFAS via zeeschuim – het voorkomen van inname van PFAS via zeeschuim een relatief makkelijke manier is om cumulatie van PFAS in mens en dier tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt gedeeld. Daarom is hier ook aandacht voor op zwemwater.nl en de zwemwater-app en zijn zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Bent u het ermee eens dat mensen zo laagdrempelig mogelijk kennis moeten kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke aanvullende acties gaat u dat precies mogelijk maken, aangezien een publicatie op de website aantoonbaar weinig mensen bereikt?
Ja. Zwemwater.nl is bewust gebouwd om mensen laagdrempelig te infomeren over zwemmen in oppervlaktewater en de risico’s die daarbij komen kijken. De bezoekersaantallen laten zien dat de website en de app goed bezocht worden.
Waarom bent u niet bereid om het advies (in meerdere talen) op de borden bij de strandopgangen te plaatsen, zodat strandgangers veel makkelijker kennis kunnen nemen van het advies?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuutrisico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Wat is volgens u het verschil tussen zwemplassen waar te veel PFAS in zit – waar wel borden met een waarschuwing voor PFAS wordt geplaatst – en PFAS in zeeschuim op het strand?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Wilt u het plaatsen van het advies op de borden bij de strandopgangen nog eens heroverwegen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen zodat strandgangers makkelijk kennis kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke concrete aanvullende maatregelen gaat u de komende tijd treffen om de hoeveelheid PFAS in de leefomgeving te verminderen, en wanneer kunnen we die maatregelen precies verwachten?
Het Rijk zet zich met het PFAS-beleid in op het zoveel mogelijk voorkomen en beheersen van de risico’s voor mens en milieu. Zo wordt sinds 2020 gewerkt aan het Europees PFAS-restrictievoorstel om het gebruik van PFAS aan de banden te leggen. Vooruitlopend op het Europees verbod wordt in het PFAS-actieprogramma samen met de sectoren gekeken naar alternatieve producten. Ook worden de emissies naar water, lucht en bodem zo veel als mogelijk beperkt door het aanscherpen van de vergunningen.
Daarnaast is bekend dat PFAS diffuus verspreid aanwezig is in onze leefomgeving. Het Ministerie van IenW heeft daarom samen met de ministeries van VWS en LVVN het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit programma heeft primair het doel om de blootstelling aan PFAS van de mensen in Nederland te verminderen. Daar zullen verschillende aanvullende maatregelen uit voortkomen. Ook wordt voor de regio’s Westerschelde en Dordrecht gekeken naar aanvullende gezondheidsonderzoeken.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De bevoegdheden van de ACM en het beschermen van consumenten voor de gevolgen van marktmacht |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het beeld van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat reeksen van kleine overnames tot grote (lokale) marktmacht kan leiden, waardoor prijzen stijgen en de kwaliteit van diensten afnemen?1
Ik zie dit als een belangrijk en relevant signaal van de toezichthouder ACM. Momenteel breng ik mede naar aanleiding van dit signaal de omvang en de oorzaken van dit probleem (ook wel «kralen rijgen» of «buy and build» genoemd) in beeld. In dit kader ben ik hierover ook in gesprek met de ACM, andere departementen, zoals VWS over huisartsen en LVVN over dierenartsen, en andere stakeholders.
Daarnaast, neem ik hierbij recente ontwikkelingen mee, zoals de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de in Illumina/Grail zaak.2 Op grond van deze uitspraak is het voor lidstaten niet mogelijk om een concentratie te verwijzen naar de Europese Commissie voor beoordeling, als de lidstaten niet op grond van hun nationale regeling voor concentratiecontrole bevoegd zijn om die concentratie te beoordelen. Dit is relevant in het kader van de beoordeling van zogeheten «killer acquisitions» waarbij grotere ondernemingen kleine ondernemingen overnemen, met als gevolg dat potentiële concurrentie uit de markt wordt weggenomen.
Op korte termijn stuur ik hierover de Kamer een brief toe. In deze Kamerbrief borduur ik voort op de genoemde voornemens in het Regeerprogramma en licht ik dit uitgebreider toe.3 Ik zal daarbij ook ingaan op mijn voornemens voor het concentratietoezicht.
Tot slot, merk ik op dat de Mededingingswet niet op zichzelf staat. In de markten die u in uw voorbeeld aanhaalt, is er naast de Mededingingswet vaak ook sprake van sectorspecifieke regulering die eisen stelt aan de kwaliteit en de continuïteit van de dienstverlening. Op de zorgsector is bijvoorbeeld ook de Wet Marktordening gezondheidszorg van toepassing.
Deelt u de mening dat consumenten moeten worden beschermd tegen grote marktmacht van enkele bedrijven, zeker wanneer de consument (lokaal) afhankelijk is en vanwege een informatie achterstand de aanbieder van die dienst moet kunnen vertrouwen, zoals bij huisartsen, dierenartsen, kinderdagverblijven?2
Ik ben ook van mening dat consumenten moeten worden beschermd tegen (negatieve effecten van) marktmacht en tegen misbruik van een economische machtspositie door ondernemingen. Daarvoor is er de Mededingingswet. Op grond hiervan kan de ACM optreden of ingrijpen als zij een situatie van misbruik van een economische machtspositie vaststelt of ingrijpen in de situatie dat als gevolg van een fusies of overname marktmacht zal ontstaan.
Hoe reageert u op de concentratie van specialistische kennis en expertise, bijvoorbeeld in de markt voor installatietechniek en -advies? Welke effecten heeft een dergelijke concentratie voor consumenten en de overheid op het proces, tempo en kosten van verduurzaming?3
De concentratie van specialistische kennis en expertise op een markt kan leiden tot marktmacht. Zoals hiervoor aangegeven kan de ACM handhavend optreden indien deze concentratie leidt tot misbruik van een economische machtspositie of door eventuele fusies of overnames te toetsen die de omzetdrempels halen.
Over wat de impact is van de concentratie van specialistische kennis en expertise op bijvoorbeeld de markt voor installatietechniek en -advies kan ik geen uitspraken doen. Zowel mijn ministerie als het Ministerie van Klimaat en Groene Groei hebben hierover geen signalen ontvangen.
Er zijn wel recente krantenberichten over dalende prijzen voor bijvoorbeeld zonnepanelen en warmtepompen. Als zich hier op het vlak van concentratie een probleem voordoet dat ziet op het overtreden van de Mededingingswet, dan is het aan de ACM om daar handhavend tegen op te treden.
In welke sectoren speelt dit proces van reeksen van kleine overnames? Welke rol speelt private-equity hier in en is er zicht op de omvang hiervan?
De strategie van kralen rijgen is het proces waarbij een onderneming een groeistrategie hanteert door middel van een reeks van kleine overnames. Deze strategie wordt toegepast door diverse type ondernemingen en eigenaren. Overigens is dit niet per se een slechte bedrijfsstrategie. Voorbeelden van sectoren die de ACM noemt in de context van een risico op mededingingsproblemen als gevolg van kralenrijgen zijn de kinderopvang, dierenartsen, huisartspraktijken, autoreparatiebedrijven, software of verzekeringen, bijzondere hobbyproducten en speciale levensmiddelen.6
Private equity is actief in diverse branches en sectoren in de economie. Private equity participeert in goed werkende markten maar ook in de markten die de ACM heeft benoemd als voorbeeld van markten waar zich mededingingsproblemen kunnen voordoen als gevolg van kralenrijgen (bijv. in de zorg en kinderopvang). Het aandeel van private equity investeringen in de Nederlandse economie laat sinds 2008 een stijgende lijn zien. Ik heb op dit moment geen beeld van de rol die specifiek private equity speelt in kralenrijgpraktijken in sectoren waar dit mogelijk een risico voor de mededinging oplevert. Vanuit andere departementen is overigens al onderzoek gedaan naar de rol van private equity in sectoren, als de zorg en kinderopvang7 8, en zijn door betrokken bewindslieden soms ook al acties in gang gezet om de risico’s van private equity te mitigeren als een te groot financieel belang ten koste gaat van maatschappelijke belangen9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de ACM kan optreden tegen problematische reeksen aan kleine overnames?4
ACM heeft haar wens kenbaar gemaakt en ik bestudeer deze problematiek. Daarnaast zal ik verder verdiepen wat de positieve en negatieve effecten zijn van kralen rijgen en de risico’s die dit mogelijk met zich meebrengt voor de mededinging. Dit zal ik doen door onderzoek te laten doen.
In de Kamerbrief die ik noemde bij antwoord 1 zal ik de punten die ik al aanstip in dat antwoord uitgebreider toelichten en zo een beter beeld geven van wat ik voornemens ben om zo de toekomstbestendigheid van het mededingingsinstrumentarium van de ACM te borgen.
Waarom heeft u er nog niet voor gekozen om de Nederlandse Mededingingswet te moderniseren met een «call-inbevoegdheid» zodat de ACM kan ingrijpen tegen problematische reeksen van overnames, terwijl deze er op Nederlands initiatief al wel is in de Europese Unie?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de Mededingingswet uit te breiden met een «new competition tool» zodat de ACM ook oplossingen kan aandragen om marktverstoringen tegen te gaan, zodat consumenten niet onnodig te veel betalen voor diensten, zoals bij energie, zorgverzekering, internetaansluiting of een te lage spaarrente ontvangen?6 7 8 9 10
ACM kan momenteel al een deel van de marktverstoringen aanpakken. Dat doet zij bijvoorbeeld door haar handhaving op de Mededingingswet. De ACM signaleert ook dat niet iedere verstoring met deze wet kan worden aangepakt. Na nadere bestudering van mijn ministerie blijkt inderdaad dat er concurrentieverstoringen zijn die niet onder de Mededingingswet vallen. In sommige gevallen kunnen die verstoringen leiden tot hogere prijzen voor consumenten, maar ook voor MKB-ondernemers. Dat vind ik zorgelijk.
De onderzoekers van het Tilburg Law and Economics Center hebben onder andere geadviseerd om te kijken naar het introduceren van een zogeheten New Competition Tool. Om die reden onderzoekt mijn ministerie de mogelijkheid om de Mededingingswet uit te breiden met een New Competition Tool, met als doel om na het doen van marktonderzoek remedies te formuleren die specifiek gericht zijn om deze verstoringen aan te pakken. De mogelijkheid voor een Europese New Competition Tool wordt ook door Mario Draghi benoemd in zijn recent uitgekomen rapport.17 Ik zal hier verder op ingaan in de eerder genoemde brief die ik op korte termijn aan uw Kamer verwacht te kunnen sturen.
Het bericht ‘Wc-papier komt vaak uit de ‘groene woestijn’ van Brazilië’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de groene claims van het Braziliaanse papier- en pulpbedrijf «Suzano» onterecht zijn, aangezien de eucalyptusplantages de natuur beschadigen en indirect ontbossing aanjagen, wat wordt beweerd in het onderzoek van «Environmental Paper Network (EPN) International»?1 2
Het kabinet heeft kennisgenomen van het onderzoek van EPN International. Het is bekend dat investeringen in bosbouwbedrijven bepaalde risico’s met zich meebrengen. FMO, die betrokken is bij het Suzano deelproject Cerrado3, heeft aangegeven dat zij de risico’s die in het onderzoek genoemd worden herkent. Conform het beleid van FMO worden dergelijke risico’s voorafgaand aan een investering in kaart gebracht, gemitigeerd, en afgewogen tegen de verwachte impact van de investering. Dat is hier zorgvuldig gedaan met inachtneming van Internationale Standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
FMO heeft het kabinet tevens laten weten dat de groene claims die worden gedaan door Suzano worden bevestigd door certificering van de FSC.4 Het FSC-keurmerk streeft ernaar dat grondstoffen voor hout- en papierproducten worden gewonnen uit verantwoord beheerde bossen. Om FSC-gecertificeerd te worden moet een bedrijf aantonen dat het voldoende mitigerende maatregelen neemt om de negatieve effecten van een plantage op onder andere de biodiversiteit te voorkomen. Het kabinet is zich bewust dat er discussies lopen over FSC, die volgen we als ministerie, maar steunt de inzet van FMO om conform deze certificering te opereren.
FMO opereert op afstand van de Staat, binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken, bijvoorbeeld in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota.5 FMO is zelf verantwoordelijk voor haar investeringskeuzes. Potentiële investeringen worden door FMO grondig onderzocht om een goed begrip te hebben van risico’s en kansen. Daarnaast publiceert FMO, afhankelijk van het risicoprofiel van de klant, dertig of zestig dagen voor contracteren of voor de aanvang van een project de voorgenomen investering op haar website en wordt de reactie van partijen hierop meegewogen in de investeringsbeslissing. De projecten en klanten van FMO dienen aan strikte eisen te voldoen.6 Zo legt de criterianota vast dat FMO strenge en internationaal geaccepteerde standaarden, richtlijnen en principes hanteert, zoals de IFC Performance Standards. Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken erop toe dat FMO zich houdt aan afgesproken kaders en randvoorwaarden.
Kunt u toelichten hoe de lening van 40 miljoen euro aan Suzano, verstrekt door de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, bijdraagt aan de doelstelling van de FMO om «inclusieve en duurzame welvaart» te bevorderen? Hoe verhoudt dit zich tot de claims van EPN International dat Suzano schade aanbrengt aan de natuur en de inheemse bevolking?3
FMO helpt bedrijven in ontwikkelingslanden om op een transparante, milieuvriendelijke en sociaal verantwoorde manier te werken en te groeien. Op deze manier probeert FMO bij te dragen aan werkgelegenheid en toekomstbestendige economische ontwikkeling in deze landen. Volgens FMO draagt de investering in het Cerrado project van Suzano bij aan deze doelstelling. De vraag naar papier en andere houtproducten neemt wereldwijd sterk toe. Om aan die vraag te kunnen voldoen zijn er meer aangeplante en verantwoord beheerde bossen nodig, zodat er zo min mogelijk natuurlijke bossen worden gekapt. Dit helpt bij het behoud van CO2-opslag en het beschermen van de biodiversiteit in natuurlijke bossen. Daarnaast creëert het project 3000 directe en indirecte banen in een economisch kwetsbare regio van Brazilië.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 moet de mogelijke impact worden afgewogen tegen de risico’s. Daarom wordt er altijd een zorgvuldig en uitgebreid klant- en investeringsonderzoek (due diligence) gedaan bij investeringen van FMO. In het geval van Suzano is dit onderzoek uitgevoerd door de International Finance Corporation (IFC), als leidende investeerder, en door FMO aangevuld met eigen onderzoek. Dit klant- en investeringsonderzoek is gebaseerd op internationale standaarden, zoals de IFC performance standards, en dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk inzichtelijk te maken. Verder heeft het kabinet van FMO vernomen dat er in het onderzoek geconcludeerd is dat er maatschappelijke steun is voor het project op basis van interviews met onder andere de lokale gemeenschap, de unie van boeren en maatschappelijke organisaties.
Als een investering vervolgens verantwoord wordt geacht, zoals hier het geval, maar specifieke risico’s op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen met zich mee brengt, wordt als vast onderdeel van de contractuele afspraken een Milieu- en Sociaal Actieplan opgesteld. Hierin worden de risico’s van het project benoemd en worden afspraken vastgelegd over hoe deze risico’s gemonitord en gemitigeerd dienen te worden. Een voorbeeld is het verbeteren van Suzano’s procedure om land aan te kopen, waarbij beter rekening moet worden gehouden met historische landrechten. Suzano heeft zich tot dusver gehouden aan het Milieu- en Sociaal Actieplan, waarbij ze wordt ondersteund door IFC en andere specialisten
Kunt u toelichten hoe het kan dat de FMO tot radicaal andere conclusies komt dan EPN International op het gebied van mensenrechten, natuur en klimaat in relatie tot de werkzaamheden van Suzano?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft FMO aangegeven dat ze de risico’s die worden benoemd in het rapport van EPN International erkent heeft meegewogen in haar investeringsbeslissing. FMO heeft op basis van het klant- en investeringsonderzoek en de positieve impact van het project de conclusie getrokken dat het Cerrado project bijdraagt aan inclusieve en toekomstbestendige welvaart. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 baseert FMO zich op zorgvuldig en uitgebreid klant- en investeringsonderzoek. Hierin zijn verschillende partijen geconsulteerd en is hun inbreng meegenomen. FMO en IFC delen de zorgen van EPN maar niet de conclusie. Zij zijn ervan overtuigd dat met passende maatregelen, onder meer vastgelegd in het Milieu- en Sociaal Actieplan, deze investering goede resultaten kan boeken voor mens en milieu.
In welke mate zijn de Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN, voorheen LVN) en Klimaat en Groene Groei (KGG, voorheen EZK) betrokken bij het opstellen van het duurzaamheidsbeleid van de FMO?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 opereert FMO op afstand van de Staat, maar binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken. Naast het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die een beleidsrol vervult, is ook het Ministerie van Financiën als aandeelhouder actief betrokken bij de kaderstelling en het toezicht hierop.
FMO is verantwoordelijk voor het opstellen van haar eigen beleid en strategie. Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en dat het IMVO- en duurzaamheidsbeleid van FMO vooruitstrevend is en in lijn met de afgesproken kaders en randvoorwaarden. De Staat kan niet zelf het IMVO- en duurzaamheidsbeleid van FMO wijzigen of aanscherpen.
Tegelijkertijd zullen nieuwe ontwikkelingen en inzichten weer aanleiding zijn voor FMO om haar beleid aan te passen, zoals ook gesteld in de laatste FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop. Het ministerie is daarover in doorlopende dialoog met FMO. In deze gesprekken worden ook recente ontwikkelingen en signalen vanuit het maatschappelijk middenveld meegenomen. Het ministerie laat zich indien nodig informeren of bijstaan door relevante experts. Dit kunnen experts zijn binnen of buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken; bijvoorbeeld van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) of Klimaat en Groene Groei (KGG).
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving noodzaak om het duurzaamheidsbeleid aan te scherpen, gezien het meerderheidsbelang van de staat bij de FMO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u voorkomen dat de FMO in de toekomst schadelijke investeringen doet in de industriële plantagesector?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is doorlopend in gesprek met FMO over haar IMVO- en duurzaamheidsbeleid. FMO’s investeringen in en beleid ten aanzien van bosbouw zijn onderdeel van deze gesprekken, evenals bijvoorbeeld biodiversiteit en landrechten. Bosbouw is een complex thema waarbij (internationale) regelgeving en markten constant veranderen. Daarom is het van essentieel belang dat, zoals bij deze investering, FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen, mitigerende maatregelen afspreekt, en bestaande risico’s zorgvuldig monitort bij lopende financieringen.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is dat geldstromen niet aan dezelfde transparantie en duurzaamheidseisen worden gehouden in vergelijking met grondstoffen en producten van buiten de Europese Unie (EU), zoals nu het geval is door de Verordening ontbossingsvrije producten ((EU) 2023/1115)?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden moeten risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden geïdentificeerd en aangepakt.
In het kader van de Verordening ontbossingsvrije producten (EUDR) worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om geldstromen aan banden te leggen. De EUDR is in de huidige vorm geen geschikt instrument voor het controleren van financiële stromen omdat deze zich richt op het controleren van toeleveringsketens van fysieke producten. Om geldstromen te controleren zullen naar verwachting andere of aanvullende mechanismen nodig zijn.
De Europese Commissie dient op uiterlijk 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen.8 De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Op basis van deze effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat er aan andere instrumenten moet worden gedacht.
Deelt u de mening van het vorige kabinet dat deze Verordening in de huidige vorm geen passend instrument is voor het controleren van financiële stromen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 713)? Zo ja, wat acht u wel een passend instrument om de financiële sector aan dezelfde eisen te laten voldoen als de vele ondernemers in Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toezeggen dat Nederland een leidende rol zal innemen in de EU om werk te maken van adequate Europese wetgeving omtrent geldstromen die ontbossing bevorderen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7 en vraag 8 zal het kabinet op basis van de effectbeoordeling in de context van de EUDR opnieuw kijken naar de wenselijkheid van het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, en zo ja, op welke wijze dit dient te gebeuren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de effectbeoordeling inhoudelijk juist wordt uitgevoerd en zal dit op meerdere niveaus bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen.
Het bloedbad bij studentenprotesten in Bangladesh |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondanks bloedbad gaan studenten in Bangladesh door met demonstraties» van het NRC van 21 juli jongstleden?
Ja.
Wat is uw analyse van de repressie in Bangladesh, waar meer dan honderd jonge demonstranten zijn gedood nadat grenstroepen en paramilitaire eenheden op demonstrerende studenten zijn afgestuurd? Hoe beïnvloedt de situatie de stabiliteit in een land met een bevolking van 170 miljoen?
De studentenprotesten, in eerste instantie gericht tegen een quotum voor overheidsbanen voor familie van vrijheidsvechters uit de onafhankelijkheidsoorlog, en de daaropvolgende reactie van de Bangladeshi autoriteiten hebben geleid tot veel onrust en geweld. Het kabinet veroordeelt het geweld dat is gebruikt door de Bangladeshi autoriteiten in hun pogingen om de protesten onder controle te brengen. Dit lijkt te hebben geleid tot verdere escalatie met naar schatting driehonderd doden tot gevolg.
Op 5 augustus werd bekend dat premier Sheikh Hasina is afgetreden en haar kabinet is ontbonden. Het leger heeft een interim-regering aangesteld. Het is op dit moment nog onduidelijk wat dit op langere termijn zal betekenen voor de stabiliteit in Bangladesh. Er is sprake van brede maatschappelijke onvrede onder de bevolking vanwege hoge inflatie en werkloosheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Dhaka volgen de ontwikkelingen op de voet.
In de chaos in de eerste dagen na het aftreden van Sheikh Hasina was er sprake van geweld tegen religieuze en andere minderheden. Hierbij krijgt met name geweld tegen de Hindoe minderheid veel aandacht op social media en vooral van Indiase media. Meerdere bronnen stellen dat er sprake is van online desinformatie over het geweld tegen Hindoes. Het is daarom moeilijk vast te stellen wat de schaal van het geweld was en of dit geweld van religieuze aard was tegen religieuze minderheden (Hindoes en Christenen) of vanwege de politieke affiliatie van de getroffenen met de Awami League, de partij van Sheikh Hasina.
Klopt het dat wifi en mobiele data niet meer werken en er sprake is van een communication shut-down?
Het klopt dat er sprake was van regelmatige communication shut-downs vanaf vrijdag 19 juli 2024. Vanaf 5 augustus zijn internet en telefonie verbindingen langzaam weer hersteld.
Is er momenteel nog communicatie met het land?
Ja, er is momenteel communicatie met het land. De communicatie met personen die in Bangladesh verblijven was bijna niet mogelijk tijdens de communication shut-downs.
Wat is de diplomatieke, financiële en economische relatie tussen Nederland en Bangladesh, een van de focuslanden van ons handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Nederland behoort tot de eerste groep landen die Bangladesh na de onafhankelijkheidsoorlog erkende (1971) en is één van de oudste ontwikkelingshulppartners van Bangladesh. In het bijzonder op het terrein van water en voedselzekerheid is er sprake van nauwe samenwerking. Daarnaast liggen er handelskansen voor Nederlandse bedrijven op het gebied van watermanagement, landbouw, voedselvoorziening, tuinbouw, scheepvaart, scheepsbouw, energie, circulaire textiel en ICT. Verder is Bangladesh een prioriteitsland binnen het combi-track beleid van de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
In 2024 draagt Nederland totaal EUR 21,1 miljoen bij in Bangladesh op hoofdzakelijk de thema’s water (EUR 15,3 miljoen) en private sector ontwikkeling (EUR 3 miljoen).
In 2022 importeerde Nederland voor EUR 1,3 miljard uit Bangladesh (hoofdzakelijk ready-made garments) en in exporteerde Nederland voor EUR 335 miljoen naar Bangladesh (hoofdzakelijk restijzer).
Gezien onze relatie, welke stappen onderneemt Nederland nu om te zorgen dat wordt gehandeld in lijn met de rechtsstaat en de democratische vrijheden? Welke stappen kan Nederland verder ondernemen om verdere escalatie te voorkomen?
Nederland en de EU hebben het geweld van de Bangladeshi autoriteiten richting vreedzame demonstranten onmiddellijk sterk veroordeeld en opgeroepen tot bescherming van vreedzame demonstranten. Daarnaast dringt Nederland aan op een vreedzame transitie naar een democratisch gekozen regering, respect voor mensenrechten en (religieuze) minderheden, vrijlating van arbitraire gevangenen en onafhankelijk onderzoek naar het geweld dat leidde tot de dood van vele demonstranten. Deze boodschap is zowel in Dhaka in EU+ verband overgebracht aan de Bangladeshi autoriteiten, als aan de voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Mahmud tijdens zijn bezoek aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken op 29 juli jl. voor de depositie van akte van het Apostille Verdrag.
Bent u op de hoogte van verdere diplomatieke stappen door de Europese Unie, naast de recente verklaring van de Woordvoerder van de EU voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid?
Nederland werkt in nauwe coördinatie met de EU, de EU delegatie in Dhaka en andere EU lidstaten aan het vormgeven van diplomatieke stappen ten aanzien van de huidige situatie in Bangladesh. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de voorgenomen onderhandelingen voor een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (partnership and cooperation agreement, PCA) om de politieke relaties tussen de EU en Bangladesh verder te ontwikkelen en verdiepen, tijdelijk stopgezet. Ook heeft de EU het geweld van de Bangladeshi autoriteiten sterk veroordeeld, bijvoorbeeld op 31 juli tijdens het gesprek tussen EDEO Secretaris-Generaal Sannino en de voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Mahmud tijdens diens bezoek aan Brussel, en op 27 jl. bij het gesprek tussen EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell met voormalig Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken Momen die als vertegenwoordiger voor Bangladesh aanwezig was bij het ASEAN Regional Forum in Laos. Op 5 augustus heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger in een verklaring opgeroepen tot een vreedzame en democratische transitie. Het kabinet heeft deze verklaring onderschreven.
Op welke wijze is er met de betrokken regio’s overleg gepleegd over en instemming verkregen van de voorgestelde verdeling van de Beethoven-gelden, gezien de negatieve reacties van met name de regio’s Twente en Groningen in de media op het advies? Bent u van mening dat met dit advies de motie van het lid Van Hijum c.s. (Kamerstuk 36 550, nr. 7) voldoende is uitgevoerd?
Het doel van het Nationaal Versterkingsplan is het zo spoedig mogelijk opleiden van extra technische talenten die hun werkkring daadwerkelijk kiezen in de microchipindustrie. De aanpak is vanaf de start een inhoudelijk proces geweest, leidend naar noodzakelijke effectiviteit: het juiste talent, op de juiste plaats, in de juiste tijd.
Samen met de vier betrokken regio’s uit het convenant is een iteratief en collaboratief proces doorlopen met als doel het opleiden van extra technische talent voor de locaties waar de vraag vanuit de microchipindustrie zich bevindt. Het begrip regio is hier breed en niet specifiek gedefinieerd. Dit heeft primair betrekking op de bereidheid tot forenzen naar de industrie. In alle vier de regio’s hebben dialoogsessies plaatsgevonden met speciaal gezant Hans de Jong en vertegenwoordigers van de Rijksoverheid, waarin ook aandacht besteed is aan de talentvraag van de industrie uit de eigen regio en de landelijke talentbehoefte. In deze sessies is het uitgangspunt gehanteerd dat de regionale talentvraag voor het op te leiden microchip-talent door de industrie gevalideerd moet zijn. Ook zijn er doorlopend gezamenlijke regio-overleggen geweest met de regiocoördinatoren voor tussentijdse afstemming en zijn er individuele afstemmingmomenten geweest.
Aan de regio’s is gevraagd binnen de kaders van de regionale uitvraag1, in samenwerking met regionale partners, een conceptplan te maken. Er is ruimschoots gelegenheid geboden om vragen te stellen over de aard en inhoud van de opdracht. De ingediende conceptplannen bleken gezamenlijk niet te passen binnen de gestelde doelen. Bovendien werd het door het kabinet beschikbaar gestelde budget met ongeveer een factor 4 overschreden.
In het overleg met de regiocoördinatoren werd het voorstel gedaan om als tussenstap de microchipindustrie te consulteren over de huidige en toekomstige wervingspraktijk en dit medebepalend te laten zijn voor de criteria rondom de toewijzing van middelen. Een vertegenwoordiging van microchipbedrijven (zowel grote bedrijven als mkb) geeft aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Mbo-talent komt momenteel voor ruim 95% uit de eigen regio, hbo-talent voor ca. 80% en wo-talent voor 50%. De bedrijven verwachten geen grote verschuivingen in dit beeld richting de toekomst. De wervingspraktijk van de bedrijven en de geografische locaties waar deze industrie in Nederland doorgroeit op basis van bedrijfsplannen, hebben we na verificatie als leidende factor beschouwd voor de reservering van de middelen over de regio’s. Door de vraag van de microchipsector (de huidige en toekomstige wervingspraktijk) en het door het kabinet beschikbaar gestelde budget als uitgangspunten te nemen, zijn de reserveringen voor verschillende regio's lager dan zoals door hen zelf voorgesteld in de conceptplannen.
In het debat met de Minister van Financiën heeft het lid Van Hijum aangegeven dat er een inhoudelijke relatie moet zijn tussen datgene wat een regio levert en het aandeel dat men krijgt. De in de motie Van Hijum2 genoemde evenwichtigheid moet volgens het kabinet gezien worden in het licht van de talentopgave van de microchipsector. Het kabinet heeft de evenwichtige verdeling vervolgens gemaakt op basis van de vraagarticulatie van de microchipindustrie. Het kabinet is van mening dat dit advies aansluit op de motie van het lid Van Hijum c.s.
Op welke wijze zijn de adviescommissie en de partijen van het convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector» gekomen tot de selectie van de betrokken regio’s? Ziet u dit wellicht voor andere regio’s ook gelden, gezien de aanwezigheid van regio Groningen in dit consortium waar geen microchipindustrie zit, maar de adviescommissie wel de potentie voor langjarige ontwikkeling ziet? Zo ja, voor welke?
In de Kamerbrief van 28 maart 20243 beschrijft het kabinet dat chipbedrijven en toeleveranciers in Nederland met grote uitdagingen kampen op het gebied van technisch geschoold personeel op alle niveaus. De regiegroep heeft uitvoering gegeven aan het convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector». De investeringen zijn gericht op het mogelijk maken van de schaalsprong van de microchipsector in Nederland. Ongeveer 70% van de werkgelegenheid van de microchipsector is momenteel in de Brainportregio. De nabijheid en bereikbaarheid van onderwijsinstellingen ten opzichte van de plek waar microchipbedrijven zijn gevestigd spelen een belangrijke rol bij de werving van talent. In het antwoord op vraag 1 wordt beschreven dat microchipbedrijven mbo-talent, en in iets mindere mate hbo-talent, zo dicht mogelijk werven bij de geografische plek waar zij zijn gevestigd.
Daarnaast geldt dat voor wo-talent, en in mindere mate hbo-talent breder gekeken is naar de opleidingen die een bijdrage leveren aan het vergroten van het technisch talent in Nederland. Daaruit komt naar voren dat naast de Brainportregio ook Twente en Delft geografische regio’s zijn om talent op te leiden en te werven. Wo-talent is volgens het bedrijfsleven en de bij het kabinet bekende gegevens, significant mobieler en wordt voor een groter deel geworven ook vanuit andere opleidingsplaatsen. Hierin speelt ook Groningen een steeds belangrijkere rol, aangezien met name de Rijksuniversiteit Groningen een kwalitatieve bijdrage levert aan het opleiden van technische studenten. De vier in het convenant genoemde regio's hebben de mogelijkheid om voor hun opleidingsplannen ook andere regio's te betrekken. Gedurende de totstandkoming van het advies zijn regio’s die hebben aangegeven een aantoonbare bijdrage te kunnen leveren aan de opgave, uitgenodigd zich bij een van de vier regio’s aan te sluiten. Zo lopen er momenteel al gesprekken tussen Brainport en enkele andere regio's die niet in het convenant benoemd zijn.
Is er overwogen om de bijbehorende mbo/hbo-opleidingen uit de regio Limburg actief te betrekken in de plannen, gezien de relatieve nabijheid van de Limburgse maakindustrie en het feit dat er volgens de «uitvraag regionale voorstellen» aanzienlijk wat personeel uit Limburg afkomstig is? Is er overwogen om met de grote sluiting van Nedcar in Borne, op 45 autominuten van Veldhoven, actief technisch personeel aan te trekken?
Ja, bij de uitvraag naar de vier regio’s is een groot aantal onderwijsinstellingen, inclusief onderwijsinstellingen uit Limburg en de onderwijskoepels, op deze uitvraag gewezen. Er is een oproep gedaan aan instellingen die een fundamentele bijdrage kunnen leveren aan de talentopgave van de microchipsector om zich bij een van de vier regio’s te melden. Er wordt op dit moment actief gesproken door Brainport met Limburgse onderwijsinstellingen. Het is aan de regio’s om te bezien op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren aan de talentopgave van de industrie binnen de kaders van de uitvraag. Kwaliteit van de samenwerking is opgenomen als criterium in het analysekader dat wordt gebruikt bij het beoordelen van de plannen.
De sluiting van autobouwer VDL Nedcar heeft helaas tot ontslagen geleid. Voormalig VDL Nedcar-personeel kan zich uiteraard kandidaat stellen voor openstaande vacatures in de Brainportregio. Op dit moment sluiten de vaardigheden van het voormalig personeel niet altijd direct aan op de vraag van de microchipindustrie. Er bestaat hier ook een bredere behoefte om tot een betere aansluiting te komen op de arbeidsmarkt. Daarom is er vanuit het Europees Sociaal Fonds € 1,2 miljoen beschikbaar gesteld voor scholing en begeleiding van de ontslagen VDL Nedcar-medewerkers die nog geen nieuwe baan hebben gevonden. De Provincie Limburg, de Zuid-Limburgse gemeenten en het UWV (verenigd in de Arbeidsmarktregio Zuid-Limburg) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stellen daar bovenop gezamenlijk € 800.000,– beschikbaar. Het budget zal vooral worden ingezet voor een integraal pakket van dienstverlening bestaande uit loopbaanoriëntatie, -begeleiding en -advies, aangevuld met scholings- en ontwikkeltrajecten.
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare opleidingsplaatsen per relevante studierichting per regio? Hoeveel opleidingsplaatsen worden er per jaar ingevuld, hoeveel studenten studeren er per jaar momenteel af en hoeveel dit er in 2030 zouden moeten zijn? Kunnen de beschikbare bedragen per regio ook worden onderverdeeld naar mbo, hbo en wo?
Tot en met 2030 wordt de verwachte behoefte aan extra talent van de microchipindustrie geschat op ongeveer 38.000 medewerkers. Het gaat hierbij om extra vacatures bovenop het natuurlijk verloop. Deze schatting is gebaseerd op een enquête onder chipbedrijven en andere bekende cijfers over de industrie, onder meer van het CBS en RVO. Er is in de enquête ook gevraagd naar het scholingsniveau van de talentbehoefte. Deze gegevens zijn gecombineerd met data over het huidige opleidingsniveau in de microchipindustrie en resulteert in een behoefte van de sector die als volgt is verdeeld: 39% mbo, 23% hbo en 38% wo-niveau. In de regionale uitvraag is in bijlage 2 en 3 aangegeven wat relevante studierichtingen voor de microchipindustrie zijn. Daarbij is ruimte gelaten aan regio’s om daar breed naar te kijken. Immers, niet alle functies in de microchipsector zijn één-op-één te vertalen naar een opleiding. Regio’s kunnen andere afwegingen in de selectie van relevante opleidingen maken als dit past bij de vraag van de sector. Daarom kan het kabinet pas van de oplevering van de definitieve plannen van de regio's inzicht geven in de huidige studentenaantallen per relevante studierichting en de aantallen die volgens de plannen in 2030 behaald kunnen worden. Regio's moeten in hun definitieve plannen aantonen dat ze het op te leiden talent ook daadwerkelijk kunnen aantrekken.
De definitieve onderverdeling van de bedragen naar mbo, hbo en wo verschillen per regio en wordt pas duidelijk als de regio’s hun definitieve herijkte plannen hebben ingediend. Nadat de plannen definitief zijn ingediend, zal het kabinet uw Kamer informeren over de onderverdeling per opleidingssector.
Op welke manier voorziet u dat deze investeringen leiden tot meer technisch geschoold personeel voor de chipsector? Op welke manier gaat het geld resulteren in het realiseren van de genoemde actielijnen, zoals het verhogen van het blijfpercentage («stay rate») van internationale studenten en kenniswerkers, het vergroten van de diversiteit van studenten, waaronder het aantrekken van meer vrouwelijke studenten, en het vergroten van de in- en uitstroom in tijden van dalende studentenaantallen?
De investeringen omvatten een breed palet aan maatregelen, die elk een bijdrage leveren aan de totale beschikbaarheid van talent voor de microchipsector. Gezien de grote verwachte personeelstekorten, is het belangrijk om alle maatregelen die tot meer talent kunnen leiden mee te nemen.
Onderwijsinstellingen worden met deze investeringen in staat gesteld acties te ondernemen om meer talent op te leiden, te werven, te behouden en in samenwerking met het bedrijfsleven toe te leiden naar de microchipsector. Zo kunnen de regio’s met deze investeringen bijvoorbeeld programma’s ontwikkelen om internationale studenten te koppelen aan banen in de microchipsector om het blijfpercentage te verhogen. Ook kunnen instellingen met deze middelen hun voorlichting en werving anders inrichten en genderbias doorbreken, zodat ondervertegenwoordigde doelgroepen meer worden aangetrokken. Het is aan de regio’s om vanuit hun inhoudelijke kennis met maatregelen te komen. Komende tijd zullen de regio’s hiermee aan de slag gaan om te komen tot herijking van hun plannen. We vragen regio's hierbij nauw samen te werken met de microchipindustrie om de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven zo goed mogelijk te maken.
Welke ervaringen, successen en mislukkingen uit de initiatieven om meer docenten, verpleegkundigen en ander talent voor tekortsectoren op te leiden worden meegenomen in deze plannen? Hoe wordt er voorkomen dat het aantrekken van meer studenten voor STEM-opleidingen ten koste gaan van het aantal studenten dat kiest voor de zorg of het onderwijs?
Bij de regionale uitvraag zijn voorbeelden van effectieve interventies aan de regio’s beschikbaar gesteld. Hierin zijn geleerde lessen van aanpakken in andere sectoren en initiatieven verwerkt. Ook geeft het recente onderzoek «Studiekeuze in beweging»4 een beeld over de verwachte effecten van maatregelen en initiatieven om meer studenten te verleiden om een opleiding te volgen in tekortsectoren. Maatregelen als het hanteren van een arbeidsmarktgerelateerde numerus fixus, verlaging van het lesgeld, het geven van een diplomabonus en het bieden van een warme overdracht van studie naar werk zijn onderzocht.
Omdat de instroom van initiële studenten in het vervolgonderwijs over de gehele linie daalt door demografische ontwikkelingen, kunnen verdringingseffecten met andere opleidingen zoals in de zorg of het onderwijs niet worden uitgesloten. Om deze effecten te verkleinen, werken de regio’s nadrukkelijk aan het vergroten van de vijver van talent, zoals het bij- en omscholen van onbenut arbeidspotentieel en het gericht aantrekken van internationaal talent.
Wat is internationaal bekend qua best-practices voor het laten afstuderen van meer studenten in de techniek? Op welke wijze zullen deze STEM-studenten vervolgens worden worden om voor de microchipsector te kiezen?
Ook in andere landen van Europa is er een groeiende vraag naar technisch personeel die groter is dan de ontwikkeling van het aanbod. In het rapport «Arbeidsmarktkrapte technici: ontwikkelingen, verklaringen en handelingsperspectieven»5 is in opdracht van de Ministeries van OCW, EZK en SZW in 2022 daarom ook gekeken naar de Europese context. Binnen de EU is bijvoorbeeld Portugal één van de landen die relatief hoog scoort in het percentage studenten en afgestudeerden van technische opleidingen. Omdat de onderwijssystemen, de arbeidsmarkt en de beroepscontext in landen in grote mate verschillen, vindt er een veelheid van verschillende (beleids)initiatieven plaats over heel Europa, gericht op het stimuleren van het aanbod van technici. Desondanks blijken deze verschillende initiatieven niet genoeg om de schaarste aan technici op te lossen. De meeste initiatieven proberen de kwaliteit van het primair en secundair onderwijs ten aanzien van het techniekonderwijs te bevorderen en tegelijkertijd het imago van de techniek onder jongeren te verbeteren. Ook wordt in sommige landen, althans in de minderheid van de Europese landen, aandacht besteed aan het werven van technici in het buitenland of aan het terug laten keren van buitenlandse studenten naar het thuisland.
Binnen de Nederlandse onderwijsinstellingen is er de laatste jaren al veel werk gestoken in het verkennen van best-practices om tekorten in sectoren in relatief korte tijd aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is het aantrekken van buitenlandse afgestudeerde wo-bachelorstudenten, die met een master in Nederland klaargestoomd worden voor onze arbeidsmarkt.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag kunnen regio's ook gebruikmaken bij het opstellen van hun plannen van de kennis en expertise van Platform Talent voor Technologie (PTvT). PTvT is lid en initiator van de EU STEM Coalition, waarin op Europees vlak best-practices worden uitgewisseld.
In de regionale uitvraag en in het analysekader6 is opgenomen dat de regio’s duidelijk dienen te onderbouwen dat het extra opgeleide talent ook bij de vraag van de microchipsector terechtkomt («delivery rate»). In het toetsen van de kwaliteit van de herijkte plannen van de regio’s in het najaar is aandacht voor de initiatieven die in de regio’s worden ontplooid opdat het opgeleide talent daadwerkelijk emplooi zal vinden in de microchipindustrie.
Op welke wijze is aan bovenstaande vragen aandacht besteed in de ingediende regionale plannen? Is het mogelijk om inzage te krijgen in deze plannen?
De afgelopen maanden is een zorgvuldig proces doorlopen waarin de regio’s hun conceptplannen konden opleveren. Zoals aangegeven hebben de regio’s plannen ingediend die gezamenlijk de beschikbare middelen ver te boven gingen en eveneens onvoldoende aantoonden hoe het opgeleide talent ook daadwerkelijk in de microchipindustrie terecht zou komen. Het is nu aan de regio’s om voor oktober met herijkte plannen te komen. De definitieve plannen waar de regio's mee aan de slag zullen gaan zal het kabinet met uw Kamer delen.
Hoe beoordeelt u het idee om juist de groei in steden in Groningen en Twente meer te stimuleren, gezien het feit dat daar de beschikbaarheid van studentenhuisvesting minder een probleem is dan in de andere twee regio’s?
De grondslag van het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent is talent opleiden dat ook daadwerkelijk zijn werkkring vindt in de microchipindustrie zodat de groei van deze industrie in Nederland mogelijk wordt gemaakt. Het zwaartepunt van de groeivraag ligt voor de komende jaren bij ASML en de Brainportregio. De microchipbedrijven geven aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Dit geldt ook – zij het in mindere mate – voor het wo-talent. Deze overwegingen, gevoed door de huidige en toekomstige wervingspraktijk van bedrijven, hebben ertoe geleid dat het zwaartepunt van het Versterkingsplan ook in de Brainportregio is. Regionale plannen dienen rekenschap te geven van de huisvestingsvraag. Dit plan mag er niet toe leiden dat studenten worden geworven terwijl er geen huisvestingsplek is.
Hoe denkt u de groei van de chipindustrie in de andere regio’s te kunnen laten groeien om zo de voorzieningen in Brainport te ontlasten, gezien het feit dat de leefbaarheid en voorzieningen in de Brainportregio door de schaalsprong onder druk staan?
Voor onze welvaart is het van groot belang om de microchipindustrie en hun toeleveringsketens in Nederland te laten doorgroeien en doorinvesteren. Het kabinet onderschrijft dat dit in de Brainportregio ook om een ontwikkelopgave vraagt voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau. In het «Convenant Rijk en regio investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector»7 is hiermee rekening gehouden, door goede afspraken te maken over de bekostiging door het Rijk en de Brainportregio op het gebied van woningbouw en bereikbaarheid. Daarnaast is er in het convenant afgesproken dat Rijk en regio een verkenning starten naar de sociaal-maatschappelijke opgaven, waaronder sociale cohesie, primair- en voorgezet onderwijshuisvesting, zorg, bibliotheken en andere culturele instellingen. Op basis van deze verkenning zal het kabinet samen met de regio bezien wat nodig is. De verkenning komt eind dit jaar beschikbaar.
Daarnaast werkt het Ministerie van Economische Zaken aan het Meerjarenprogramma voor bovenregionale samenwerking tussen hightech-brandpunten. Dit programma beoogt hightech-bedrijven die op langere termijn niet kunnen doorgroeien of doorinvesteren op hun huidige locatie, te helpen om die groei wel mogelijk te maken in een andere regio, om deze bedrijven zo wel in Nederland te behouden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als onvoldoende ruimte beschikbaar is en/of de druk op de omgeving te groot. Ook microchip start-ups en scale-ups komen in aanmerking voor dit programma. Dit programma komt eveneens eind dit jaar beschikbaar.
Lijkt het u niet logischer om anders te alloceren dan volgens de huidige wervingspraktijk, waarbij de sterkste regio van dit moment automatisch het meeste geld krijgt toebedeeld, gezien het belang van de stimulering van de ontwikkeling in economisch relatief zwakkere regio’s (uitgangpunt van «elke regio telt»)?
Nee, zie hiervoor ook de antwoorden vraag 9 en 12. Het uitgangspunt van het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent is een specifiek plan gericht op de microchipindustrie. Het doel is de groei van de microchipsector in Nederland mogelijk maken en het versterkingsplan is ter ondersteuning daarvan. Bij de totstandkoming van de reserveringen is de toekomstige wervingspraktijk van de micro-chipsector medebepalend geweest.
Hoe ziet u de mogelijkheden om heel Nederland zo breed mogelijk te kunnen laten meeprofiteren met de groei van de chipindustrie? Op welke manier gaat de resterende drie procent worden ingevuld?
De groei van de microchipsector levert veel op voor heel Nederland. De microchipsector is enorm belangrijk voor ons toekomstig verdienvermogen. Waar de sector in 2021 nog € 39,1 miljard aan omzet in Nederland had, zal de omzet naar verwachting tot 2030 verdubbelen. Dit geldt niet alleen voor het grootbedrijf, maar ook voor het mkb in de toeleveringsketen. Deze sector levert dus een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie en daarmee aan onze zorg, veiligheid, onderwijs, sociale voorzieningen en vele andere belangrijke overheidstaken. Daarbij vergroot een succesvolle microchipsector onze strategische autonomie in de wereld.
De voorgenomen investeringsbeslissing van ASML gaat over een nieuwe fabriek in Eindhoven en mede hierdoor zal de werkgelegenheid van de microchipsector in de Brainportregio alleen maar verder toenemen (die is nu al zo’n 70% van de in totaal ruim 50.000 werknemers). Nabijheid van onderwijs- en kennisinstellingen is de bepalende succesfactor om deze groei te kunnen accommoderen en de daaruit voortvloeide welvaart voor Nederland te behouden. Te weinig beschikbaar talent in de regio waar zij gevestigd zijn kan leiden tot een heroverweging van investeringen in Nederland. Gezien het nationale belang van deze uitbreiding, is het kabinet van mening dat de vraag vanuit de sector leidend moet zijn in de verdeling van de middelen.
Het resterende budget van € 14 miljoen wordt op drie manieren ingevuld: intensivering/bijstelling van de reservering op basis van geactualiseerde plannen, investeringen in andere regio’s en/of landelijke activiteiten. Ook hier geldt dat de inhoudelijke, industrie gedreven opgave de basis vormt voor invulling van het resterende budget.
Bent u bereid om daar actief industriepolitiek beleid voor te ontwikkelen, bijvoorbeeld door naast de infrastructurele investeringen in de Brainportregio, ook te investeren in infrastructuur in Twente, Arnhem/Nijmegen, Groningen, Almere, en Limburg?
Er is bestaand beleid om infrastructurele investeringsbeslissingen te kunnen nemen. Besluitvorming hierover vindt plaats in het bestuurlijk overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). In dit bestuurlijk overleg worden op regionaal niveau beslissingen genomen door Rijk en regio op het gebied van de ontsluiting van woningen, economische toplocaties, weginfrastructuur en ook nieuwe OV-verbindingen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt hierin het voortouw, en verschillende andere relevante Ministers nemen ook deel aan deze overleggen.
Bedrijfsactiviteiten verplaatsen of uitbreiden naar een andere regio dan waar bedrijven nu gevestigd zijn, is over het algemeen onwenselijk voor bedrijven en laat zich bovendien lastig sturen door de overheid. Het scheppen van de juiste condities om economische ecosystemen te ontwikkelen duurt decennia. Daar is gezien de scope en timing van dit plan geen tijd voor.
Deelt u de mening dat deze regio’s het voordeel hebben dat er meer ruimte is voor woningbouw en dat zorg en onderwijsvoorzieningen in deze regio’s minder onder druk staan dan in de Brainportregio?
De druk op de woningbouw, zorg en onderwijsvoorzieningen is afhankelijk van de hoeveelheid mensen en de nieuwe bedrijvigheid in een bepaalde regio. In de Brainportregio komen er naar verwachting tot en met 2030 26.000 nieuwe banen bij in de microchipindustrie. Het kabinet erkent dat dit tot een toenemende druk op de huisvesting in de regio leidt. Daarom zijn er in het bredere convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat microchipsector» maatregelen genomen om de woningbouw in de Brainportregio te versnellen. De groei van de microchipsector zal in absolute aantallen de komende jaren voornamelijk in de Brainportregio plaatsvinden. Vanuit het bedrijfsleven worden nabijheidsfactoren van bijvoorbeeld de aanleverende industrie, huidige eigen vestigingen en talent als zeer belangrijke reden genoemd voor hun investeringsbeslissingen, wat ertoe leidt dat deze groei niet zomaar kan worden doorgeleid naar een andere regio met minder druk op de voorzieningen. Wel zal de groei in de bredere zone rond Eindhoven geaccommodeerd moeten worden, wat er bijvoorbeeld toe leidt dat de Brainportregio kijkt naar mogelijkheden voor de woningbouw in aangrenzende regio's.
Kunt u aangeven wat de afgesproken co-financieringsvoorwaarden zijn bij de investeringen, in welke regio’s die bedragen zullen worden besteed en waaraan?
In de Kamerbrief van 16 juli 20248 heeft het kabinet vermeld dat, om tot een daadwerkelijke toekenning van de regionale plannen te komen, een nadere uitwerking door betrokken regio’s nodig is. Er is nu een bedrag per regio gereserveerd. Op basis van de kwaliteit van de herijkte plannen die voor 29 september ingediend moeten worden, zullen bedragen aan de regio’s worden toegekend. Als de plannen (nog) niet van voldoende kwaliteit zijn, kan worden besloten dat de middelen (nog) niet worden toegekend. Pas op basis van de herijkte plannen zal duidelijk worden waaraan de middelen besteed gaan worden.
Hierop sluit de cofinancieringsvraag aan, waarbij het kabinet de volgende uitgangspunten hanteert:
Bent u bereid om Twente, Groningen en Delft extra te ondersteunen op het gebeid van regionale strategievorming en de triple-helix manier van werken om zo een gelijk speelveld te creëren bij het uitwerken van plannen en hierbij te leren van de langjarige ervaring hiermee in de Brainport regio?
Het kabinet vindt het belangrijk een gelijk speelveld te hanteren. Bijvoorbeeld door een helder proces in te richten en door het hanteren van een openbaar analysekader bij de toetsing van de kwaliteit van de plannen. Daarnaast hecht het Kabinet eraan dat door Twente, Groningen, Delft en de Brainportregio wordt samengewerkt aan de vraag voor het opleiden van voldoende microchip talent.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag is aan alle regio’s de kennis en expertise van Platform Talent voor Technologie (PTvT), die ruime ervaring hebben met het opbouwen van triple-helix samenwerkingsverbanden, beschikbaar gesteld. Ook binnen de monitoringsaanpak wordt ingezet op extra ondersteuning en lerend vermogen. Er vindt onderlinge intervisie plaats (via peer-reviews) en partijen worden uitgedaagd om optimaal van elkaars kennis, kunde en ervaring te leren. De bereidheid om te leren, bij te sturen en door te ontwikkelen door zowel de regio’s als de overheid staat centraal.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Gezien de benodigde interdepartementale afstemming hebben we uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De stijgende invoer van Russisch gas |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Ilana Rooderkerk (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de import van Russisch gas naar de Europese Unie (EU) aan het toenemen is?1
Ja, het klopt dat de import van Russisch gas naar de EU zowel per pijpleiding als in de vorm van vloeibaar aardgas (LNG) in de eerste helft van 2024 licht is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Ondanks deze toename blijft het aandeel pijpleidinggas en LNG uit de Russische Federatie respectievelijk minder dan 11% en 6% van de EU-gasimport2. Daarmee komt het aandeel Russisch gas in de totale EU-import van gas momenteel op ca. 17%. Over het gehele jaar 2023 bedroeg het aandeel gas uit de Russische Federatie in de gasimport van de EU nog ca. 14%. Deze cijfers zijn nog steeds een forse afname ten opzichte van 2021 toen ruim 40% van de gasimport van de EU uit de Russische Federatie kwam. In 2021 was het gasverbruik in de EU bovendien zo’n 20 procent hoger dan in 2023. De afname in absolute termen is daarmee nog groter.
Deelt u de zorg dat EU-landen zichzelf hiermee opnieuw afhankelijk van Rusland opstellen, waardoor zij zich kwetsbaar maken voor Russische chantage? Zo nee, waarom niet?
Met REPowerEU hebben alle lidstaten zich gecommitteerd aan het doel om uiterlijk in 2027 niet meer afhankelijk te zijn van Russisch gas. Veel van de inspanningen van de lidstaten zijn er op gericht om dat te halen. Dat vertaalt zich onder meer in het uitbreiden van de LNG-importcapaciteit, gasbesparing, inzet op hernieuwbare energie en energie-efficiencymaatregelen. Zoals hiervoor aangegeven is de import van gas uit de Russische Federatie al fors gedaald en het is op basis van REPowerEU de verwachting dat dit nog verder zal dalen.
Hoe verklaart u deze stijgende gasimport ten opzichte van de doelstelling van de Europese Commissie om uiterlijk in 2027 onafhankelijk te zijn van Russisch gas?
Het doel van REPowerEU is om uiterlijk in 2027 de invoer van Russische fossiele brandstoffen volledig uit te faseren. Met verscheidene maatregelen is al veel bereikt op het gebied van gasbesparing en diversifiëring van de gasimport.
Zo heeft de Europese Unie in het jaar 2023 ca. 20% minder gas verbruikt dan in 2021. De totale import is van 336 miljard m3 in 2021 gedaald tot 290 miljard m3 in 2023.3 Dit mede als gevolg van het sterk gestegen aanbod van duurzame energie en dankzij maatregelen op het gebied van energie-efficiency. Voorts is er in 2023 en 2024 ca. 76,9 miljard m3 aan gasvraag gekoppeld aan leveranciers via het Europese inkoopplatform, waaraan Belarussische en Russische partijen niet mogen deelnemen.
Desalniettemin is de import van Russisch gas licht gestegen. De in de eerste helft van 2024 licht gestegen gasimport uit de Russische Federatie is waarschijnlijk ten dele te verklaren doordat er op EU niveau minder LNG geïmporteerd is en kon worden uit o.a. de Verenigde Staten en Qatar. Ten opzichte van de Aziatische markten waren de prijzen namelijk relatief laag in Europa waardoor handelaren meer LNG-volumes verscheepten naar Aziatische landen. Ook waren er in de eerste helft van dit jaar problemen bij de Freeport LNG terminal, de op één na grootste LNG-exportterminal van de Verenigde Staten. Wat betreft de aanvoer vanuit Qatar, zorgt de onrust in het Midden-Oosten ervoor dat minder LNG-volumes geleverd worden. De vaarroute door de Rode Zee wordt vermeden door LNG-tankers vanuit Qatar, waardoor leveringen uit dit land aan de EU moeten omvaren via de Kaap de Goede Hoop. Dit leidt tot aanzienlijke extra kosten.
Dat deze ontwikkelingen leiden tot meer import van gas uit de Russische Federatie is een terechte zorg. In de beantwoording van vraag 7 wordt verder ingegaan op de vraag hoe wij deze zorg het hoofd willen bieden, onder meer door in Europees verband in te zetten op een routekaart voor afbouw van de import van Russisch gas.
Klopt het dat Russisch gas goedkoper is dan LNG uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS), Algerije of Qatar? Zo ja, deelt u dan de conclusie dat er hierdoor voor diverse EU-landen weinig prikkels zijn om te (blijven) investeren in duurzamere opties en/of (de infrastructuur voor) alternatieven voor de import van Russisch gas?
De gasprijs is geen vast gegeven, maar is afhankelijk van vraag en aanbod en van hoe en onder welke voorwaarden en condities er wordt ingekocht door marktpartijen. In zijn algemeenheid valt te stellen dat voor gas dat gebruikt wordt in de EU de groothandelsmarktprijs geldt. Zo wordt er op gashandelsplaatsen in de EU (bijvoorbeeld de Nederlandse Title Transfer Facility (TTF)) één prijs voor gas betaald (in MWh) voor zowel pijpleidingengas als LNG. Voorts worden langdurige bilaterale contracten voor zowel pijpleidingengas als LNG geïndexeerd tegen de prijs op de gashandelsplaatsen in de EU of tegen de olieprijzen.
We hebben geen indicaties dat de EU-gasprijs gedrukt wordt door de import van Russisch gas en het zodoende onaantrekkelijker wordt om extra LNG-importcapaciteit te realiseren.
Ziet u ook dat Rusland met deze verlaagde gasprijzen nu al bezig is andere aanbieders van de markt te drukken, zoals te zien is met het afblazen van projecten in Griekenland waarmee nieuwe gasleveranciers aangetrokken hadden kunnen worden ten behoeve van Zuidoost-Europese landen?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van projecten binnen de EU die zijn – of dreigen te worden – afgeblazen door ondermijnende concurrentie van goedkoop Russisch gas?
Een dergelijk overzicht is niet te geven, omdat de Nederlandse overheid geen inzage heeft in de projecten van marktpartijen en de economische haalbaarheid daarvan.
Welke maatregelen zou volgens u de EU kunnen nemen om de stijgende import van Russisch gas terug te dringen en gasprojecten die de Europese afhankelijkheid verminderen uit te voeren? Bent u bereid om zich in te zetten voor het invoeren van deze maatregelen?
Nederland zet zich actief in voor maatregelen in EU verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Het kabinet zet zich hierbij zowel in voor EU-brede maatregelen als voor duidelijke invulling door de Europese Commissie van de ruimte die individuele lidstaten krijgen om maatregelen te treffen, zodat die ingevoerd kunnen worden.
Deze inzet in EU verband is ten eerste belangrijk omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU niveau getroffen worden danwel in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Ten tweede is de inzet van het kabinet ingegeven door het feit dat in Nederland alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al heeft genomen, en beperkt is in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Er is nog geen EU-sanctiemaatregel die de import op basis van dergelijke historische contracten verbiedt. Het is ook nog niet duidelijk of Nederland deze reststroom zou kunnen inperken op basis van de nieuwe bepaling uit Verordening (EU) 2024/1789 (in het decarbonisatiepakket) die individuele lidstaten onder strenge voorwaarden de mogelijkheid geeft om tijdelijke maatregelen te treffen om de aanvoer van Russisch gas te beperken (toegelicht in Kamerstuk 29 023, nr. 494).
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas in de EU (zie over RePowerEU ook het antwoord op vraag 2 en 3).
Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed de hiervoor genoemde maatregel wordt meegenomen, die al in Nederland is toegepast, dat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Mogelijk zal de Commissie in de routekaart ook het belang van gezamenlijke inkoop via het Europese inkoopplatform onderstrepen, waarvan Russische partijen worden uitgesloten. Dit platform is immers een permanent instrument geworden in de EU. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling zal geven aan en duidelijkheid over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken.
Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken van Russisch gas en de afbouw van Russische gas conform RePowerEU. Omdat in Nederland al proactief maatregelen zijn getroffen en Nederlandse bedrijven al actief deelnemen aan het gezamenlijke inkoopplatform, zal met name van belang zijn welke concrete stappen aanvullend genomen kunnen worden om de resterende LNG-import op basis van Verordening (EU) 2024/1789 te kunnen aanpakken.
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.