Gokverslavingen door illegale gokreclames en de negatieve rol die illegale gokbedrijven hierin spelen |
|
Mirjam Bikker (CU), Derk Boswijk (CDA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van De Groene Amsterdammer «Gokbedrijven richten hun reclame op jongeren»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op het diepgravende onderzoek dat De Groene Amsterdammer in samenwerking met de Data School (Universiteit Utrecht) heeft gedaan, waaruit blijkt dat gokbedrijven op grote schaal illegaal bezig zijn door reclames specifiek te richten op jongeren?
Met het verbod op ongerichte reclame zijn vergaande regels gesteld om tegen te gaan dat kwetsbare groepen, waaronder in het bijzonder personen onder de 24 jaar, reclames voor online kansspelen te zien krijgen.2 De Kansspelautoriteit (Ksa) ziet toe op de naleving hiervan en handhaaft waar nodig. Daarbij kunnen ook onderzoeken als dat van de Groene Amsterdammer behulpzaam zijn. De Groene Amsterdammer heeft 35.592 advertenties verzameld. In de verantwoording bij het onderzoek staat beschreven dat circa twee procent van de personen die deze 35.592 gokadvertenties zagen achttien tot en met 24 jaar waren. Bij 281 van deze advertenties, die zich volgens het onderzoek op achttien tot en met 24-jarigen richtten, was 19,2 procent van de bereikte personen achttien tot en met 24 jaar.3 Het in uw vraag genoemde percentage van zestig procent kan ik daarom niet plaatsen.
Het is onverminderd van belang te voorkomen dat minderjarigen (personen met de leeftijd tot achttien jaar) en jongvolwassenen (personen met de leeftijd van achttien tot 24 jaar) worden blootgesteld aan reclame voor (online) kansspelen. De hersenen van minderjarigen en jongvolwassenen zijn nog volop in ontwikkeling, waardoor zij de risico’s van hun gedrag niet goed kunnen inschatten. Dit maakt hen een bijzonder kwetsbare groep. Het is daarom voor minderjarigen verboden te gokken. Ook voor jongvolwassenen geldt dat extra bescherming nodig is. Daarom bevat de wet- en regelgeving extra verplichtingen en verboden om minderjarigen en jongvolwassenen te beschermen, zoals het verbod op het inzetten van rolmodellen voor gokreclame, het verbod op ongerichte reclame en het hebben van specifiek verslavingspreventiebeleid voor deze doelgroep.4
Wat vindt u ervan dat 60 procent van de gokreclames terecht komt bij jongeren terwijl er wettelijk is bepaald dat dit slechts 5 procent mag zijn, en dat maar liefst 2 miljoen jongvolwassenen zijn bereikt met deze online reclame?
Zie antwoord vraag 2.
Laat dit hoge percentage ook wat u betreft zien dat gokbedrijven zich evident niet aan de wetgeving houden omdat zij niet doorlopend monitoren waar hun reclames terechtkomen en bovendien geen pogingen nemen om dit percentage omlaag te brengen?
Vergunde aanbieders moeten ervoor zorgen dat jongvolwassenen zo veel als mogelijk gevrijwaard blijven van gokreclames. Dit betekent dat zij hun contracten met reclame- en marketingpartijen zodanig moeten inrichten dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd. Ongerichte wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen op afstand via internet en mediadiensten op aanvraag (zoals aanbieders waarbij op aanvraag films, series of TV-programma’s gekeken kunnen worden) zijn verboden en alleen bij uitzondering toegestaan wanneer aan strikte, cumulatieve voorwaarden is voldaan. Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen schrijft voor dat de vergunninghouder vooraf de best beschikbare maatregelen treft om te voorkomen dat een wervings- of reclameactiviteit personen in de leeftijdscategorie tussen achttien en 24 jaar bereikt, en achteraf met de best beschikbare technieken aan kan tonen dat hier in tenminste 95% van de gevallen aan is voldaan.5 Op het moment dat hier niet aan wordt voldaan, vergt dit aanpassing voorafgaande aan een volgende reclameactiviteit. De Ksa houdt toezicht op de naleving van de regels.
Wat vindt u ervan dat nota bene het Staatsbedrijf Holland Casino zelfs de grootste overtreder van de wet is door illegaal reclame te richten specifiek op jongeren?
Ik beantwoord deze vraag mede namens de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst. Hij is namens de Staat aandeelhouder van Holland Casino. Vanuit het aandeelhouderschap wordt van een staatsdeelneming als Holland Casino verwacht dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en daarin een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dat volgens het onderzoek van De Groene Amsterdammer juist Holland Casino de grootste overtreder was van de wet die reclame gericht op jongeren moet tegengaan past hier absoluut niet bij.
Het Ministerie van Financiën heeft Holland Casino indringend gewezen op haar verantwoordelijkheid om kansspelverslaving te voorkomen en spelers te beschermen. Holland Casino betreurt wat er is gebeurd. De CEO van Holland Casino heeft op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een nadere toelichting gegeven over dit incident en over de maatregelen die zij heeft getroffen om deze incidenten in de toekomst te voorkomen. Holland Casino heeft haar uitingen op sociale media in de periode eind 2023 en begin 2024 onderzocht. Door een menselijke fout bleek een deel van deze uitingen niet goed gericht. Deze fout is hersteld en Holland Casino heeft sindsdien ook diverse structurele maatregelen genomen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen. Holland Casino moet de lat hoog blijven leggen. De Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zal Holland Casino hier vanuit zijn rol als aandeelhouder kritisch op blijven aanspreken.
Bent u zich, met ons, bewust van de grote hoeveelheid jongeren, maar liefst een op de vijf van het totale aantal gokkers, die zijn aangehaakt op deze legalisering, en nu bezig zijn met het gokken met alle gokverslavingsrisico’s van dien?
Ja. Uit de monitoringsrapportages van de Ksa blijkt dat jongvolwassenen onder de groep online spelers oververtegenwoordigd zijn. Ter bescherming van met name jongvolwassenen is door mijn ambtsvoorganger daarom ook al snel na de opening van de online kansspelmarkt ingegrepen, onder meer met het verbod op de inzet van rolmodellen en het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen.6 Per 1 oktober dit jaar treedt ook de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) in werking.7 Dit maatregelenpakket omvat onder meer:
Naast wijziging en aanscherping van regelgeving worden ook andere maatregelen genomen op het gebied van verslavingspreventie, op basis van de werkagenda verslavingspreventie die op 26 februari 2024 naar uw Kamer is gestuurd.8 Bijvoorbeeld met gerichte bewustwordingsactiviteiten, gericht op (de omgeving van) jongeren en de inrichting van een expertisecentrum gokken bij het Trimbos-instituut.
Deze inzet blijft voor mij onverkort van belang. Bij toekomstige wijzigingen van wet- en regelgeving, bijvoorbeeld naar aanleiding van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand, zal ik nadrukkelijk aandacht hebben voor de bescherming van bijzonder kwetsbare groepen zoals minderjarigen en jongvolwassenen.
Deelt u dan ook de mening met de onderzoekers dat ook aangetoond is dat gokspellen ontworpen zijn om je verslaafd te maken en dat jongeren hier nog veel gevoeliger voor zijn?
Kansspelen bevatten potentieel verslavende elementen, zoals de onvoorspelbaarheid van beloningen. Deze elementen maken deel uit van wat gokken aantrekkelijk en daardoor potentieel verslavend maakt. Kansspelen op afstand worden daarom aangemerkt als risicovolle producten. Zoals in antwoord op de vragen twee en drie aangegeven, zijn jongeren door een nog beperkte impulscontrole daarbij kwetsbaarder voor deze risico’s van kansspelen.
Wat vindt u ervan dat niet alleen de wet wordt overtreden door geen leeftijdsgrens wordt ingesteld voor de gokreclame om zo jongeren te beschermen, maar er zelfs expliciet gevallen zijn waarin gokreclame wordt verspreid op specifieke sites die jongeren gebruiken?
De regels zijn helder en reclame gericht op minderjarigen en jongvolwassenen is verboden. De Ksa treedt hard op bij dit soort overtredingen en heeft meermaals boetes opgelegd voor het actief benaderen van minderjarigen en jongvolwassenen.
Wat is uw reflectie op het alarmerende bericht van onder andere verslavingszorginstelling Novadic-Kentron en de zorgen van Trimbos dat het aantal jongeren met gokverslavingen is toegenomen sinds de legalisering?
Deze signalen vind ik zeer zorgelijk. Daarbij ga ik uit van de cijfers die in juli van dit jaar gepubliceerd zijn in het rapport van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) «Kerncijfers van de Verslavingszorg 2018–2023».9 Uit deze cijfers blijkt dat het aantal personen in de verslavingszorg met gokken als primaire problematiek is toegenomen met 15,3%, bij de instellingen die ook in voorgaande jaren cijfers aanleverden, ten opzichte van 2022. Volgens dezelfde cijfers is het aandeel spelers onder de 25 jaar in deze verslavingszorg circa 17%. Mijn beleid is erop gericht om risicovol en problematisch speelgedrag en gokverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals in mijn antwoord op vraag zes aangegeven, moeten groepen die kwetsbaar zijn voor problemen door (online) kansspelen extra beschermd worden tegen de risico’s.
Bent u het eens met de uitspraken van het Trimbos instituut dat deze toename aan verslavingen niet alleen effect hebben op het mentaal welzijn maar ook zorgen voor een toename van de armoede?
In hoeverre verslaving (aan kansspelen) leidt tot een toename van armoede is mij niet bekend en dit verband is ook niet zonder meer te leggen. Problematisch gokken kan wel leiden tot financiële problemen. Het is zorgelijk wanneer gokproblematiek samengaat met of leidt tot financiële problemen of schuldenproblematiek. Ik vind het belangrijk dat hier aandacht voor is. In het verslavingspreventiebeleid met betrekking tot kansspelen richt ik mij daarom niet alleen op het voorkomen van verslaving, maar ook op het extra beschermen van kwetsbare groepen met andere problematiek, zoals mensen met schuldenproblematiek. Een voorbeeld hiervan is de recent ontwikkelde gids van Geldfit (onderdeel van de Nederlandse Schuldhulproute (NSR)). Deze gids bevat informatie en doorverwijzing naar hulp gericht op deelnemers aan kansspelen die kampen met financiële problemen of schuldenproblematiek. Partijen uit het samenwerkingsverband van de NSR leiden mensen naar de gids, om hen tijdig te bereiken en de juiste hulp te bieden. Ook de Regeling sbs die op 1 oktober a.s. in werking treedt, zoals in mijn antwoord op vraag zes omschreven, ziet op het voorkomen van financiële problemen.
Daarnaast vind ik het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de relatie tussen kansspelen en (het ontstaan van) financiële problemen. In komende onderzoeken neem ik aandacht voor financiële problemen als risicofactoren en voor financiële gevolgen van problematisch speelgedrag daarom mee.
Deelt u de zorg dat in het uiterste geval de toename aan gokverslavingen ook kan zorgen voor een toename van het aantal suïcides, wat nu al onder gokkers wordt geschat op twee tot drie suïcidepogingen per dag?
Uit Zweeds onderzoek komt naar voren dat er een relatie is tussen suïcidaliteit en gokproblematiek.10 In de recente indicatieve kosten-baten analyse kansspelen is een extrapolatie gedaan op basis dit onderzoek, waarbij de gegevens zijn omgerekend naar de Nederlandse bevolkingspopulatie.11 In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van de achterliggende oorzaken van zelfdoding. Er zijn dan ook geen gevalideerde cijfers over de relatie tussen gokproblematiek en suïcidaliteit in Nederland. Suïcidaliteit kent niet één oorzaak, maar is vaak een wisselwerking van verschillende (risico)factoren zoals schuldenproblematiek, eenzaamheid en trauma’s. Ook verslaving is een risicofactor voor suïcide. Dit is zorgelijk. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de gevolgen van problematisch speelgedrag in relatie tot suïcidaliteit in Nederland. Daarom zal er in de onderzoeken die de komende tijd plaats gaan vinden aandacht zijn voor de relatie tussen problematisch speelgedrag en suïcidaliteit, waarbij op voorhand nog niet duidelijk is of een cijfermatig verband aangetoond kan worden. Zo wordt in kwalitatief onderzoek onder risico- en probleemspelers, dat naar verwachting in de eerste helft van 2025 afgerond zal worden, specifiek gekeken naar deze relatie.
Kunt u uitgebreid reflecteren op, en een tijdlijn schetsen waarin de motie van Nispen c.s. wordt uitgewerkt waarmee een verbod op onlinereclames moet worden bewerkstelligd?2
Ik kom hier op terug. De Tweede Kamer heeft gevraagd om een brief naar aanleiding van de aangenomen moties in het Tweeminutendebat Kansspelen d.d. 11 april 2024.13 Ik zal uw Kamer in de volgende voortgangsbrief over kansspelen op afstand informeren over de uitvoering van de aangenomen moties, waaronder de motie die verzoekt om een verbod op online reclames voor online kansspelen.
Het bereiken van de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Vat u de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie op als een concrete, afrekenbare doelstelling voor u als Minister van Economische Zaken?
Ik onderschrijf van harte de doelstelling uit het hoofdlijnenakkoord dat Nederland moet behoren tot de top 5 van de landen met een goede concurrentiepositie. Ik zal mij hier als Minister van Economische Zaken de komende jaren hard voor maken.
Deelt u de mening dat dit doel, conform de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het uitspreken dat bij de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord de doelen van beleid worden geëxpliciteerd (Kamerstuk 36 560, nr. 5) concreet dient te worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening, en zal hier met Prinsjesdag verder op ingaan.
Deelt u de zorgen over de daling van Nederland op de meest recente ranglijst van meest concurrerende landen van het International Institute for Management Development (IMD), die gebaseerd is op 336 verschillende statistieken, naar de negende plek?1
Ik deel deze zorgen. Nederland is de sterkste daler in de top 10. De verslechterde algehele positie is voornamelijk veroorzaakt door dalingen in de scores binnen de pijlers «Business Efficiency» en «Infrastructure». De daling weerspiegelt een minder positieve perceptie van bedrijven over het ondernemingsklimaat in Nederland, bijvoorbeeld op het terrein van netcongestie en arbeidsmarkt. Een goede concurrentiepositie is voor bedrijven essentieel om te kunnen ondernemen.
Bent u bereid om voor Prinsjesdag een plan van aanpak te presenteren om terug te keren naar de top-5 van deze ranglijst waarbij u aandacht besteedt aan concrete acties op elk van de 20 onderliggende deelterreinen? Bent u bereid om een doeljaar voor een top-5-notering voor Nederland op te nemen?
Het kabinet zal in het regeerprogramma ingaan op wat volgens het kabinet nodig is ter verbetering van het ondernemingsklimaat om terug te keren in de top 5 van deze ranglijst.
Kunt u toelichten welke bewindspersoon naast u verantwoordelijk is voor het behalen van deze doelstelling en wie hierop aanspreekbaar zijn voor de Kamer?
De verbetering van ons ondernemingsklimaat is een gedeelde verantwoordelijkheid van het hele kabinet. Ieder lid van het kabinet is verantwoordelijk op het eigen beleidsterrein en dus aanspreekbaar op de effecten daarvan op het ondernemingsklimaat. De Minister van Economische Zaken vervult hierbij een coördinerende, agenderende en aanjagende rol.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Nieuwsuur waaruit blijkt dat producten van in Nederland gevestigde fabrikanten, waaronder microchips van NXP en Nexperia, nog steeds worden aangetroffen in Russische wapens?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de laatste drie maanden van 2023 Rusland alleen al ruim 2.800 afzonderlijke zendingen met microchips van Nederlandse fabrikanten heeft kunnen importeren?
Ja, dat beeld herkent het kabinet.
Beschikt u over meer recente handelsdata met betrekking tot Russische import van in Nederland geproduceerde microchips? Zo ja, kunt u deze data met de Kamer delen? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar (laten) uitvoeren?
Het kabinet analyseert voortdurend de beschikbare informatie uit open en gesloten bronnen om omzeiling in kaart te brengen en tegen te gaan. Dit mede in (vertrouwelijke) samenwerking met partners uit zowel de private als publieke sector, waaronder ook de Oekraïense autoriteiten. Omwille van de gevoeligheid doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de huidige informatiepositie rondom Russische import van gesanctioneerde goederen.
Kunt u uitleggen hoe het nog steeds mogelijk is dat er op grote schaal microchips uit Nederland in Russische wapens terecht kunnen komen?
Het betreft een markt van relatief laagwaardige technologie die in bulk wordt geproduceerd en verhandeld – op jaarbasis gaat het over vele miljarden chips. Bovendien is er geen reguliere exportcontrole op de goederen van toepassing. Het is daarom lastig om omzeiling volledig te voorkomen. Ondanks uitvoerige samenwerking tussen Nederlandse chipfabrikanten en de overheid komen hun chips nog steeds terecht bij het Russisch militair-industrieel complex (MIC). De oorzaak hiervan is dat tussenhandelaren in landen waar geen sancties tegen Rusland zijn opgelegd de goederen buiten de officiële distributiekanalen inkopen en naar Rusland exporteren, soms via meerdere schakels.
Dat wil niet zeggen dat de sancties op deze goederen geen effect hebben of dat de inzet van het kabinet en de chipfabrikanten om omzeiling tegen te gaan tevergeefs is. Rusland betaalt voor de complexe aanvoerroutes – dankzij sancties – een prijs die vaak ruim boven de marktwaarde van de goederen ligt. Bovendien lopen de levertijden op, waardoor de voorraad wordt uitgeput.
Het kabinet treedt bovendien op tegen de tussenhandelaren door onder andere een actieve bijdrage te leveren aan (nieuwe) sanctiemaatregelen die omzeiling bemoeilijken of bestraffen, en door in bilateraal contact een beroep te doen op de verantwoordelijkheden van overheden in de landen waar deze tussenhandelaren gevestigd zijn. Het kabinet herhaalt daarbij consequent de oproep van EU Sanctiegezant David O’Sullivan om export van common high priority goederen naar Rusland een halt toe te roepen.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat microchips uit Nederland toch in Rusland terecht komen?
Het kabinet betreurt het dat goederen van NL oorsprong nog altijd worden teruggevonden in Russische wapenresten en besteedt hier al langere tijd veel aandacht aan.2 Het tegengaan van omzeiling is dan ook een prioriteit van het Nederlandse sanctiebeleid. Naast de internationale inzet zoals hierboven genoemd, doet de overheid uitvoerig onderzoek naar patronen en kenmerken van sanctieomzeiling en combineert dit met actieve outreach en informatievoorziening richting betrokken bedrijven om hen te ondersteunen in hun zorgvuldigheidsonderzoek. De onderzoeksresultaten worden tevens gebruikt om de risicoprofilering bij de Douane verder aan te scherpen. Ook worden alle signalen van omzeiling consequent opgevolgd met onderzoek en waar nodig wordt strikt gehandhaafd.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven als NXP en Nexperia voldoende doen om te checken wat er met hun chips gebeurt nadat die de fabriek verlaten hebben? Zo niet, wat kunnen deze bedrijven volgens u meer doen, en op welke wijze kan het kabinet daarbij helpen?
Het kabinet doet geen uitspraken over contacten met individuele bedrijven. Het kabinet werkt intensief samen met bedrijven waarvan goederen bijzonder gevoelig zijn voor sanctieomzeiling. De algemene indruk van het kabinet is dat deze bedrijven zich met toewijding inzetten om de omzeiling van hun goederen te voorkomen. We moeten echter realistisch zijn over de mate van invloed die deze specifieke bedrijven kunnen uitoefenen op goederenstromen in een wereldwijde markt waarin veel landen zich niet gebonden voelen aan Westerse sancties jegens Rusland.
Ziet u mogelijkheden voor de inlichtingendiensten om te helpen om malafide tussenhandelaren in het buitenland aan te pakken?
Over de inzet en/of informatiepositie van de inlichtingendiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn er in het 14e sanctiepakket van de Europese Unie (EU) aanvullende maatregelen genomen met als doel om Rusland minder toegang te geven tot hoogwaardige technologie zoals computerchips? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Ja, de maatregelen rondom de zogenaamde common high priority (CHP) goods – waaronder computerchips – zijn in de afgelopen pakketten aangescherpt. Het 14e pakket bevat onder andere een due diligence plicht voor exporteurs van CHP-goederen. Ook zijn er maatregelen genomen t.a.v. dochterondernemingen van EU-bedrijven die gevestigd zijn buiten de EU.
Bovendien zijn er via bijlage IV van de sanctieverordening (Verordening (EU) 2014/833) maatregelen genomen tegen specifieke tussenhandelaren waarvan bekend is dat zij een groot aandeel hebben in omzeiling. Deze bijlage vormt een overzicht van entiteiten waarmee EU-bedrijven geen handel mogen drijven en deze beperkt zich niet tot Russische entiteiten. Tijdens de laatste onderhandelingen zijn onder andere negentien Chinese en negen Turkse bedrijven toegevoegd.
Kunt u aangeven in hoeverre de Europese sanctiepakketten verschillen van de aanvullende sancties die de Verenigde Staten vorige maand hebben aangekondigd, waarbij ook Chinese tussenhandelaren gesanctioneerd worden die microchips aan Rusland leveren?2
EU sanctiepakketten jegens Rusland worden in hoge mate afgestemd met partnerlanden waaronder de Verenigde Staten. Wel is het zo dat er verschillen zijn op het gebied van personen en entiteiten die door partners zijn gesanctioneerd. Zo heeft de Verenigde Staten al aan meer Chinese entiteiten handelsrestricties opgelegd dan de EU.
Het bericht ‘Bedrijven van de toekomst vragen om meer steun van Den Haag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bedrijven van de toekomst vragen om meer steun van Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de ambitie om in 2038 ten minste één bedrijf dat vergelijkbaar is met ASML te hebben gerealiseerd in elk van de tien sleuteltechnologieën uit de Nationale Technologiestrategie?
Succesvolle scale-ups die doorgroeien tot innovatieve koplopers zijn de motor achter economische groei, zijn de katalysator van verandering en de aanjager van transities en zijn cruciaal voor de open strategische autonomie van Nederland. Daarom zet het kabinet in op een uitstekend ondernemings- en vestigingsklimaat voor jonge innovatieve technologiebedrijven, waarin bedrijven kunnen doorgroeien tot toonaangevende internationale bedrijven die technologisch leiderschap kunnen behalen. Daarbij zet het kabinet nadrukkelijk in op het bevorderen van kennis- en kapitaalintensieve bedrijven met een hoge maatschappelijke waarde. Hierbij vormt de Nationale Technologiestrategie (NTS) nadrukkelijk het kader.
Het kabinet streeft er daarom naar om zoveel mogelijk Nederlandse startups en scale-ups rondom de prioritaire sleuteltechnologieën van de NTS te laten doorgroeien tot internationale toonaangevende bedrijven.
Wat is uw reactie op de oproep dat de overheid meer in het risico van scale-ups zou moeten delen, bijvoorbeeld door financiering te verstrekken, producten van scale-ups te stimuleren bij openbare aanbestedingen en garanties te bieden om groeibedrijven beter te kunnen laten concurreren? Kunt u bij elk van deze punten een specifieke reactie geven?
De toegang tot financiering is essentieel voor scale-ups om te kunnen groeien, innoveren en verduurzamen. Zoals mijn voorganger in de brief van 26 mei 20232 heeft aangegeven, is het voor een goed functionerend startup en scale-up ecosysteem van belang dat in elke levensfase financiering beschikbaar is. Om dit te borgen heeft de overheid financieringsinstrumenten opgezet zoals de Seed Capital Regeling en Vroege Fase Financiering voor startups, die de toegang tot financiering voor startende en snelgroeiende tech-bedrijven verbeteren. Daarnaast investeert het kabinet via Invest-NL en ROM’s in innovatieve bedrijven. Zij hebben een aanzienlijk investeringsvermogen, dat voor een groot deel wordt ingezet voor de scale-up fase. Daarnaast heeft het kabinet additionele middelen voor Invest-NL vrijgemaakt, waarmee de slagkracht van de instelling wordt vergroot en wat bijdraagt aan investeringen in onder andere de doorgroei van startups en scale-ups. Met fondsen zoals het Deep Tech Fonds, het in 2020 opgerichte Dutch Future fund en fonds-in-fonds initiatieven zoals het Dutch Venture Initiative en deelname aan het European Tech Champions Initiative (ETCI) verbetert het kabinet de beschikbaarheid van investeringsfondsen voor startups en scale-ups. Tot slot biedt de overheid generieke garantie-instrumenten aan zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Groeifaciliteit die ook toegankelijk zijn voor scale ups. Deze instrumenten ondersteunen groeibedrijven bij het verkrijgen van de benodigde financiering en versterken daarmee hun concurrentievermogen. Met dit brede overheidsinstrumentarium deelt de overheid in elke levensfase mee in het risico van start- en scale-ups.
Ten aanzien van het stimuleren via openbare aanbestedingen onderschrijf ik dat hiermee een belangrijke impuls kan worden gegeven aan het op de markt brengen van innovatieve producten en diensten, zoals die van scale-ups. Het is aanbestedingsrechtelijk niet mogelijk om bij aanbestedingen specifiek scale-ups voor te trekken, maar de aanbestedingsvoorwaarden kunnen wel zodanig worden vormgegeven dat aanbestedingen beter passen bij het aanbod van scale-ups, zodat scale-ups een grotere kans maken om aanbestedingen te winnen. Zo kan als eis worden opgenomen dat een product of dienst moet bijdragen aan de kennisontwikkeling of ontwikkeling van producten in Nederland. Tevens kan door te werken met percelen een aanbesteding beter behapbaar worden gemaakt voor scale-ups. Ook kunnen hoge eisen ten aanzien van bijvoorbeeld financiële bekwaamheid ervoor zorgen dat startups lastiger daaraan kunnen voldoen. Door inkopers hier bewuster van te maken, kan de overheid vaker als launching customer dienen.
Gelijktijdig begrijp ik ook dat overheden en zelfstandige bestuursorganen ten doel hebben een stabiele en betrouwbare publieke dienstverlening te bieden. Omdat producten of diensten van scale-ups zich meestal nog niet op de markt hebben bewezen, zit hier een zeker risico in, terwijl overheden vanuit hun publieke dienstverleningstaak juist risico-avers zijn. Via het expertisecentrum aanbesteden (PIANOo) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijf ik de mogelijkheden voor innovatiegericht inkopen (SBIR, marktverkenningen, Innovatiepartnerschap, etc.) en de kansen die dit biedt bij overheidsinkopers onder de aandacht brengen.
Heeft de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie volgens u prioriteit in het toekomstige innovatiebeleid van Nederland, gezien de noodzaak om duidelijke keuzes te maken over de inrichting van de economie van de toekomst?
Ja, het implementeren van de Nationale Technologiestrategie (NTS) heeft prioriteit in het innovatiebeleid. Het doel van deze implementatie is het maken van scherpere keuzes, waardoor we 1) gebruik maken van de kracht en bestaande kennis van Nederland; 2) ons verdienvermogen voor de toekomst veiligstellen; 3) onze maatschappelijke uitdagingen kunnen aangaan; en 4) onze nationale veiligheid zekerstellen. Ik bekijk zelf hoe de implementatie effectief kan plaatsvinden, maar de overheid is hierin niet de enige actor. De NTS beoogde ook de Nederlandse inzet van diverse innovatieve spelers een bepaalde richting mee te geven, en dat zie ik nu ook gebeuren. Vanuit de Kennis- en Innovatieagenda Sleuteltechnologieën worden Actieagenda’s opgesteld met bedrijven en kennisinstellingen om uitvoering te geven aan de NTS. De Technische Universiteiten (4TU) organiseerden op 3 juli jongstleden een evenement gericht op de NTS, om inzichtelijk te maken hoe de technische universiteiten bij kunnen dragen aan het versterken van de tien prioritaire technologieën. De Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) werken aan een plan om de NTS-prioriteiten zo goed mogelijk te kunnen stimuleren in de regio’s, op een manier die het beste past bij elke regio. Kortom, de Nederlandse inzet op de tien prioritaire technologieën is niet alleen mijn prioriteit, maar ook van bedrijven en kennisinstellingen.
Bent u nog steeds voornemens vervolg te geven aan de uitwerking van de Nationale Technologiestrategie zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de Nationale Technologiestrategie (Kamerstuk 33 009, nr. 140)? Zo ja, hoe?
Ja, ik wil nog steeds de Nationale Technologiestrategie (NTS) verder uitwerken, en dat gebeurt deels ook al (zie antwoord op vraag 4). Dit doe ik langs twee hoofdlijnen. Allereerst omvat de Nationale Technologiestrategie zoals met uw Kamer gedeeld negen strategische agenda’s; hieraan is onlangs een tiende agenda «Cybersecurity technologies» toegevoegd3. Deze agenda’s worden verder uitgewerkt in actieagenda’s, die concrete acties en stappen moeten beschrijven om de tien prioritaire technologieën succesvol te kunnen door ontwikkelen. Relevante bedrijven en kennisinstellingen worden nadrukkelijk betrokken bij het invullen van deze tien actieagenda’s. De coördinatie wordt gedaan door het kernteam van de Kennis- en Innovatieagenda Sleuteltechnologieën (KIA-ST). Ten tweede wil ik kijken of het instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken voldoende aansluit bij de ambities uit de NTS, zie ook het antwoord op vraag 7.
Wilt u toezeggen om de uitwerking van de Nationale Technologiestrategie voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2025 naar de Kamer te sturen, in lijn met uw eerdere toezegging om de Kamer hierover in 2024 te informeren?
Het uitwerken van de tien actieagenda’s vergt tijd, omdat in veel gevallen een groot aantal bedrijven en kennisinstellingen gemobiliseerd moet worden en om zorgvuldige inbreng moet worden gevraagd. De uitwerking van enkele agenda’s is inmiddels van start gegaan, de rest start de komende maanden op. Ik streef naar afronding van alle agenda’s in het vierde kwartaal van 2025.
Wat betreft de uitwerking van de rol van de NTS in het EZ-instrumentarium ben ik mij nog aan het beraden op de beste aanpak. Hierbij is het van belang om de innovatie-instrumenten niet in isolement te bekijken, maar tegelijkertijd ook goed na te denken over de samenhang met het missiegedreven innovatiebeleid, het instrumentarium voor startups en scale-ups en onze visie op Groeimarkten. Het regeerprogramma geeft sturing aan deze activiteiten, die ik nu verder op kan pakken en waarover ik de Kamer komende winter wil informeren.
Bent u nog steeds voornemens om aan de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie middelen te koppelen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de Nationale Technologiestrategie?
Ja, ik ben in principe bereid om middelen te koppelen aan de NTS. Gezien de beperkte financiële ruimte zal dit binnen bestaande middelen moeten plaatsvinden. Overigens worden op dit moment al EZ-middelen ingezet voor de prioritaire technologieën van de NTS. Dit gebeurt onder andere via calls vanuit het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (Holland High Tech), gefinancierd uit de PPS-Innovatieregeling, en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Ook vanuit projecten die gefinancierd zijn uit het Nationaal Groeifonds, zoals PhotonDelta en kwantumDelta, wordt al een omvangrijke financiële impuls aan deze sleuteltechnologieën gegeven.
Welk bedrag is volgens u nodig voor de uitvoering van de Nationale Technologiestrategie en wilt u hierbij ook de oproep van de tien chief executive officers (CEO's) betrekken dat meerdere fondsen van 1 miljard euro voor de komende zeven tot tien jarig minimaal nodig zijn?
Ik kan op dit moment niet zeggen welk bedrag nodig is voor de uitvoering van de NTS. Dit zal geheel of gedeeltelijk duidelijk worden uit de bovengenoemde acties waarmee ik uitvoering geef aan de NTS. Daarbij zullen de investeringen niet alleen door de overheid moeten worden gedaan, maar met name ook door private partijen moeten worden ingevuld. De Tech Champions worden ook betrokken bij de ontwikkeling van de actieagenda’s, dus zij kunnen hun advies en inschatting daar ook inbrengen.
Hoe beziet u in dit licht het amendement-Inge van Dijk over middelen voor de Nationale Technologiestrategie (Kamerstuk 36 550 XIII, nr. 4)? Bent u het eens dat deze oproep de noodzaak van deze middelen nog eens extra urgent onderstreept?
Met het besluit het Nationaal Groeifonds (NGF) uit te faseren, zijn er geen vrije middelen meer beschikbaar in het NGF. De middelen voor nieuwe indieningsrondes zijn komen te vervallen. Daarmee is het amendement niet meer relevant.
Ik wil hierbij benadrukken dat de afspraken over projecten uit de eerste drie rondes van het Nationaal Groeifonds in stand blijven. Er is de afgelopen jaren positief besloten over 50 projecten, waarmee een bedrag van ruim 11 miljard euro is gemoeid. Hieronder zijn ook projecten die bijdragen aan de Nationale Technologiestrategie. Zo wordt er onder andere geïnvesteerd in kwantum, photonica en artificial intelligence. Het kabinet spant zich in om van de uitvoering van deze projecten een succes te maken.
Verder verwijs ik naar de antwoorden hierboven.
Het bericht ‘Astronomische rentes, nul toezicht: kasvoorschotten nekken kleine ondernemers’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Astronomische rentes, nul toezicht: pinvoorschotten nekken kleine ondernemers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat steeds meer ondernemers gebruik maken van pinvoorschotten met regelmatig financiële problemen voor ondernemers tot gevolg?
Voor ondernemers kan een kasvoorschot een oplossing zijn voor zijn of haar financieringsvraagstuk. Tegelijkertijd brengt een kasvoorschot doorgaans hogere kosten met zich mee, waardoor extra voorzichtigheid geboden is bij het afsluiten van een dergelijke overeenkomst. Ik kan mij voorstellen dat ondernemers aangetrokken worden door de eenvoud en snelheid van kasvoorschotten, en dat het lastig is vooraf in te schatten wat de overeenkomst over een langere periode betekent.
Toch wil ik benadrukken dat kasvoorschotten op zichzelf niet problematisch zijn. Juist door die eenvoud en snelheid kunnen de voorschotten een uitkomst bieden bij een tijdelijke liquiditeitsbehoefte. Ondernemers hebben ook behoefte aan deze manier van financiering, blijkt uit een onderzoek dat de Minister van Financiën heeft laten uitvoeren.2 Daarnaast heeft de ondernemer ook zelf een verantwoordelijkheid in het vinden van de juiste financieringsoptie, mocht een kasvoorschot te duur zijn.
Op korte termijn kunnen Flexibel Krediet van Qredits of factoring een goed alternatief zijn. Bovendien is er de Gedragscode Kort Klein Zakelijk financieren, die vereist dat financiers passend en verantwoord financieren. Zo krijgen ondernemers dus beter zich op financiers die betrouwbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de situatie dat er kredieten worden aangeboden tegen een effectieve jaarrente van meer dan 30%, 40% of 50%? In hoeverre vindt u dit wenselijk op de Nederlandse kredietmarkt?
Ik vind dit hoge effectieve jaarrentes. Tegelijkertijd is niet eenvoudig te zeggen of en wanneer een effectieve rente té hoog is. Een ondernemer zal de inschatting moeten maken of de kosten van een lening opwegen tegen de baten die hij of zij verwacht daarmee te ontvangen. In sommige gevallen is urgentie geboden en wil een ondernemer snel geld lenen. Bijvoorbeeld indien een ondernemer eenmalig voorraden moet voorschieten, omdat in de maanden daarop een grote omzet wordt verwacht en met de investering winst gemaakt kan worden. Dit soort leningen zullen vanwege de korte looptijd relatief duur zijn. Een financier verdisconteert daarnaast het risico op wanbetaling in de kosten. Het is aan de ondernemer om op basis van het voorstel en zijn financieringsvraag een beslissing te nemen. Het is van belang dat de ondernemer daarvoor tijdig op zoek gaat naar financiering en eventueel een adviseur in de arm neemt voor een goed advies over financieringsoplossingen. Transparantie over de kredietvoorwaarden bij de start en gedurende het aanvraagproces, waaronder ook de kosten, vind ik namelijk zeer belangrijk.
Welke lessen trekt u uit de situatie in Amerika voor de Nederlandse markt, aangezien deze flitskredieten daar inmiddels controversieel zijn?
De casus in de Verenigde Staten naar aanleiding waarvan rechtszaken worden opgezet zijn zeer ernstig van aard. Daar wordt gesproken van rentes tot aan 800% en zeer agressieve marketing- en incassopraktijken. Ik heb geen signalen dat deze extreme situaties zich ook hier voordoen. De Minister van Financiën schreef in eerdergenoemde Kamerbrieven dat in Nederland wel sprake is van relatief hoge rentes en de voorwaarden onderling moeilijk vergelijkbaar zijn. Dit bleek ook uit de verkenning die de AFM heeft gedaan naar non-bancaire mkb-financiering.3 Stichting MKB Financiering heeft op verzoek van het Ministerie van Financiën naar aanleiding van dit onderzoek een Gedragscode Kort Zakelijk Krediet ontwikkeld, specifiek voor deze markt en in mei jl. zijn de eerste partijen toegetreden. Het doel is dat meer financiers zich zullen aansluiten.
Stichting MKB Financiering beheert de gedragscode en controleert financiers vóór toelating tot de gedragscode en ook periodiek. Aangesloten financiers zijn onder de gedragscode verplicht om een uniform kredietoverzicht te verstrekken aan de ondernemer, om zo inzicht te geven in de kosten van het krediet. Ook dienen financiers kredieten te registreren bij Stichting BKR en het register van BKR te raadplegen voorafgaand aan verstrekking van het krediet, waarmee overkreditering kan worden voorkomen. Deze Gedragscode zal over twee jaar worden geëvalueerd.4
Deelt u de mening dat kredietverstrekkers, op basis van hun wettelijke zorgplicht, de verantwoordelijkheid hebben hun klant te informeren wanneer, onder welke voorwaarden en met welke bijbehorende effectieve rente zij een zakelijk krediet aangaan? Bent u bereid deze verantwoordelijkheid nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij de desbetreffende branche?
Transparantie over de kredietvoorwaarden bij de start en gedurende het aanvraagproces, waaronder ook de kosten, vind ik zeer belangrijk. Daarom steun ik de Stichting MKB Financiering met subsidie sinds 1 juli 2018. Zij heeft een Gedragscode ontwikkeld waar aangesloten non-bancaire financiers aan moeten voldoen. Na een audit kunnen zij in aanmerking komen voor het Keurmerk Erkend MKB Financier. Er zijn 17 financiers aangesloten bij Stichting MKB Financiering. Hiermee stimuleer ik verdere professionalisering en zelfregulering van deze non-bancaire sector. Met de komst van de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet, specifiek voor deze markt van online kortlopende kredieten, verwacht ik dat meer kortzakelijke kredietverstrekkers zoals kasvoorschotaanbieders zich hierbij aansluiten. Het is ook in het belang van deze kortzakelijke kredietaanbieders om te laten zien dat zij transparant willen zijn over hun kosten en oog hebben voor passende financiering. Ik doe samen met de Minister van Financiën hierbij een oproep aan de aanbieders op de markt van kortlopende kredieten om zich aan te sluiten bij de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet. Ook ga ik samen met de Minister van Financiën in gesprek met de in het nieuwsbericht genoemde aanbieders om hen daartoe op te roepen.
Klopt het dat bij deze vorm van kredietverstrekking geen sprake is van onafhankelijk toezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, bent u bereid ervoor te zorgen dat er toezicht komt op de zakelijke kredietverstrekking?
Het klopt inderdaad dat specifieke regels en financieel toezicht op deze zakelijke financieringsmarkt ontbreekt. Dit is Europees zo gegroeid. Het lijkt, zoals eerder per brief op 30 juni 2021 met uw Kamer gedeeld is, niet mogelijk om bedrijven die uit andere lidstaten krediet verstrekken aan Nederlandse ondernemingen te binden aan nationale regels en toezicht indien wetgeving geïntroduceerd wordt. Ook kunnen Nederlandse partijen n.a.v. wetgeving zich verplaatsen naar het buitenland.5
Zoals genoemd in het antwoord bij vraag 4 zal Stichting MKB Financiering over twee jaar de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet evalueren. Ik ga bij de Stichting erop aandringen dat buitenlandse partijen die in Nederland deze producten aanbieden zich ook bij de gedragscode aansluiten.
Welke rol vervult de gedragscode mkb-financiers hierin, en (hoe) zou de toepassing van deze code nog kunnen worden uitgebreid om dergelijke onwenselijke praktijken te voorkomen?
De Gedragscode Erkend MKB Financier, waarbij alle financiers kunnen aansluiten, wordt komend jaar geëvalueerd. Daarnaast is er de Gedragscode Kort Zakelijk krediet, specifiek voor de markt van leningen van maximaal 100.000 euro en een looptijd van maximaal 1 jaar. De focus van de gedragscode ligt op verantwoorde kredietverstrekking en transparantie. De financiers die onder het keurmerk vallen, hebben zich, net als onder het algemene keurmerk Erkend MKB Financier, aangesloten bij het Kifid, het klachteninstituut voor financiële dienstverlening. Ondernemers die een krediet bij deze partijen hebben gesloten kunnen als gevolg daarvan met eventuele klachten naar het Kifid. De erkende financiers zijn ook verplicht om op grond van de gedragscodes na te gaan of de ondernemer voldoende afloscapaciteit heeft alvorens tot kredietverstrekking over te gaan. Gevallen zoals die in het artikel, waarbij ondernemers in zwaar weer nog verder in financiële problemen komen, moeten daarmee worden voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze lucratieve vorm van kredietverstrekking aan banden te leggen? Wilt u in uw antwoord op deze vraag ook reflecteren op de mogelijkheid van een verbod op pinvoorschotten en het vastleggen van een maximale rente voor zakelijke kredietverlening?
Zoals onder antwoord 6 uiteengezet, zie ik geen eenvoudige mogelijkheid om deze vorm van kredietverstrekking te reguleren. Daaronder valt ook het invoeren van een maximale rente. Over het invoeren een maximale rente heeft de Minister van Financiën in zijn brief van 30 juni 2021 uitleg gegeven.6 Een totaalverbod op pinvoorschotten schiet zijn doel voorbij. Omdat hier duidelijk sprake is van een behoefte bij ondernemers voor dit type financiering, lijkt het niet verstandig om deze weg af te sluiten.
Ik zie liever dat financiers zich aansluiten bij de Gedragscode Kort Zakelijk Krediet van Stichting MKB Financiering. Dit reguleert de financieringsmarkt en daarmee kunnen misstanden worden voorkomen. Zoals eerder genoemd roep ik samen met de Minister van Financiën partijen op om zich bij de Gedragscode aan te sluiten en zal ik daartoe ook, samen met de Minister van Financiën, in gesprek gaan met deze partijen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van het verbeteren van de financiering voor mkb-ondernemers en het opstarten van de mkb-financieringshub, aangezien velen van hen er tegenaan lopen dat zij geen klein zakelijk krediet kunnen afsluiten bij hun bank?
Op 20 juni heeft uw Kamer het eindrapport van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering «Kies voor baten» ontvangen. Dit najaar ontvangt u een inhoudelijke kabinetsreactie, tezamen met een kabinetsreactie op het dan gepubliceerde rapport van de gezant mkb-financiering. Op basis van deze twee rapporten zal ik uitgebreid stil staan bij de mogelijke oplossingen voor de geïdentificeerde knelpunten in het mkb-financieringslandschap.
Eén van de huidige oplossingsrichtingen is de oprichting van een financieringshub die hét centrale punt voor de zoektocht naar financiering zal worden. Hier worden ondernemers goed geïnformeerd over geschikte financieringsopties, waaronder de voor- en nadelen van kortlopende kredieten. Met draagvlak van de betrokken stakeholders gaat KvK in opdracht van EZ een financieringshub onder de naam «de FinancieringsGids» realiseren en beheren. Ik streef er naar om de eerste fase van de FinancieringsGids operationeel te hebben eind 2024, conform de motie van Van Dijk.7 In de doorontwikkeling en beheer van de FinancieringsGids is er voor de stakeholders een cruciale rol voorzien. Ik informeer uw Kamer over de verdere invulling van de opdracht en governance na het zomerreces.
Bent u bereid hierover (opnieuw) in gesprek te treden met de Nederlandse banken en kredietverleners?
Zoals hierboven genoemd ga ik samen met de Minister van Financiën in gesprek met de in het artikel genoemde kasvoorschotaanbieders.
Het bericht ‘Meta schort AI-plannen in Europa op na druk toezichthouders’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (VVD), Alexandra van Huffelen (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meta schort AI-plannen in Europa op na druk toezichthouders»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Hoe lang is bij u al bekend dat Meta werkt aan het plan om foto's en uitingen van miljoenen eindgebruikers te gebruiken om een eigen AI-model te trainen? Is dit wat u betreft acceptabel?
In mei van dit jaar heeft Meta haar (nieuwe) plannen gepubliceerd om onder meer AI-modellen te trainen met publieke en niet-publieke gebruikersdata. Sindsdien zijn deze plannen ook bij het kabinet bekend. Ik begrijp dat u vragen heeft over de plannen van Meta. Het is echter niet aan het kabinet om te beoordelen of deze acceptabel zijn, maar in de eerste plaats aan de toezichthouder. In antwoord 3 wordt nader ingegaan op de relevante wetgeving en eventuele handhavingsmogelijkheden van toezichthouders. Wel deel ik de zorg dat Meta mogelijk vormen van verwerking van persoonsgegevens hanteert die niet in overeenstemming zijn met de regels van het gegevensbeschermingsrecht, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Is het Meta onder de bestaande privacywetgeving, de Digital Services Act, de Digital Markets Act en de aanstaande AI Act, toegestaan om foto's – vaak met herkenbare gezichten in beeld – en uitingen te gebruiken om een AI mee te trainen? Welke gevolgen zijn er als dit in strijd is met bestaande wetten en / of richtlijnen?
Voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens vereist de AVG dat daarvoor een grondslag bestaat. In artikel 6, eerste lid, van de AVG zijn zes limitatieve grondslagen opgesomd. Wanneer een verwerking niet op een van die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig. Het toezicht op de naleving van de AVG is een taak van de onafhankelijke toezichthouder, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG en op grond daarvan de nodige corrigerende en sanctionerende maatregelen te nemen.
Het toezicht op de verschillende digitale verordeningen die worden benoemd is voor een deel nog in ontwikkeling, waardoor het te vroeg is om definitieve conclusies te trekken over de toelaatbaarheid van deze praktijken van Meta in relatie tot haar AI-tools. Hieronder wordt daarom aangegeven welke bepalingen een rol kunnen spelen bij het bepalen of het Meta is toegestaan om haar AI-modellen te trainen met genoemde persoonsgegevens. De praktijk moet de komende periode uitwijzen of deze praktijken in strijd zijn met bepaalde wet- of regelgeving.
De (Digital Markets Act) DMA kent geen specifieke bepalingen voor AI-diensten. Voor de toepassing van de DMA worden kernplatformdiensten technologieneutraal gedefinieerd, zo volgt uit overweging 14 van de DMA. Meta is door de Europese Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA voor verschillende kernplatformdiensten. Zo zijn bijvoorbeeld de online socialemediadiensten van Meta aangewezen als kernplatformdienst vallend onder het toepassingsgebied van de DMA. Dit betekent dat Meta moet zorgen voor effectieve naleving van de maatregelen in de DMA. Zo mag Meta op grond van artikel 5, tweede lid, van de DMA bijvoorbeeld niet zonder toestemming persoonsgegevens van eindgebruikers die zijn verzameld via een kernplatformdienst combineren of gebruiken bij andere diensten die Meta afzonderlijk aanbiedt. Het is denkbaar dat het trainen van AI-modellen met persoonsgegevens verkregen via de kernplatformdiensten van Meta onder het toepassingsbereik van deze bepaling kan vallen. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om te bepalen of sprake is van strijd met de bepalingen in de DMA. Structurele niet-naleving van de DMA door poortwachters kan bestraft worden met hoge sancties.
Onder de AI-verordening worden er eisen gesteld aan aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden. Het generatieve AI-model van Meta kan hier ook onder vallen. Een van de eisen is dat de aanbieder een voldoende gedetailleerde samenvatting over de content die voor het trainen van het AI-model voor algemene doeleinden is gebruikt, moet opstellen en openbaar maken. Hiermee moet het voor rechthebbenden makkelijker worden om inzicht te krijgen in wat er met hun data is gebeurd.
AI-systemen die worden gebruikt of in de handel worden gebracht die databanken voor gezichtsherkenning aanleggen of aanvullen door ongerichte scraping van gezichtsafbeeldingen van internet of CCTV-beelden, worden door de AI-verordening verboden. Voor de niet-naleving van deze bepalingen kunnen geldboeten worden opgelegd.
De Digital Services Act (DSA) stelt geen regels voor het trainen van een AI-model.
Heeft Meta volgens u een «legitiem belang» om foto's en uitingen van vele miljoenen eindgebruikers te gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals de mogelijke integratie van Meta AI in Apple-producten?2 Weegt dit zwaarder dan de belangen van miljoenen eindgebruikers, ook met inachtneming van de eerdere uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Meta geen «legitiem belang» had om gericht te adverteren?3
Een verwerking van persoonsgegevens kan als gezegd alleen rechtmatig zijn als deze voldoet aan ten minste één van de zes gronden die zijn opgesomd in het eerste lid van artikel 6 AVG. Daartoe behoort ook de grondslag «gerechtvaardigd belang», die te vinden is in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Op grond hiervan is een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig indien en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De AP stelt dat een gerechtvaardigd belang een in een wet vastgesteld en/of een tot de wet behorend belang moet zijn. Een commercieel belang behoort daar niet toe, aldus de AP. De rechtbank Amsterdam heeft prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld om meer duidelijkheid op dit punt te krijgen4. Het Hof heeft deze vragen nog niet beantwoord. Ik wil niet vooruitlopen op de duiding van het Hof.
Is de opvatting van Meta dat zij «legitiem belang» heeft bij het verwerken van foto's en uitingen in lijn met hoofdstuk 3, artikel 5, tweede lid, van de Digital Markets Act, die verbiedt dat persoonsgegevens van verschillende diensten van dezelfde aanbieder gecombineerd worden en stelt dat «legitiem belang», zoals gedefinieerd in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), geen geldige rechtsgrond is? Wat is hierover de opvatting van de Autoriteit Consument & Markt (als toezichthouder) en de Europese Commissie (als handhaver)?
Ik ben niet op de hoogte op basis van welke rechtsgrond Meta van plan was gebruikersgegevens te verwerken. Het is ook niet aan het kabinet om te beoordelen of Meta een geslaagd beroep kan doen op legitiem belang als rechtsgrond. Het toezien op de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in concrete zaken, is aan de toezichthouder en uiteindelijk de rechter. Ik heb naar aanleiding van uw vraag de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Europese Commissie om hun opvattingen gevraagd.
Volgens de ACM moeten aangewezen poortwachters zich houden aan de verplichtingen inzake persoonsgegevens zoals Artikel 5(2) DMA bepaalt. Een poortwachter behoudt de mogelijkheid om zo nodig een beroep te doen op artikel 6, lid 1, punten c, d en e van de AVG voor wat betreft de mogelijkheid tot het rechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Of Meta in dit concrete geval in lijn met de DMA en de AVG een beroep kan doen op een «legitiem belang» bij het verwerken van foto's en uitingen zou moeten volgen uit een eventueel onderzoek.
De Europese Commissie is op het moment in ieder geval in gesprek met Meta over de implicaties van de DMA op haar AI-tool.
Komen er in de plannen van Meta mogelijk online kinderrechten in het geding, gezien de grote hoeveelheid minderjarige gebruikers op sociale media als Facebook en Instagram, die bovendien niet altijd hun leeftijd eerlijk opgeven?
Wanneer posts van minderjarigen of waarop minderjarigen te zien of te horen zijn op sociale media worden gebruikt voor het trainen van AI-modellen, kunnen verschillende kinderrechten in het geding komen.
Kinderen genieten specifieke bescherming als het gaat om het verwerken van hun persoonlijke gegevens. De AVG vereist expliciete toestemming van de ouders of wettelijke voogden voor de verwerking van gegevens van kinderen onder de zestien jaar. Ook kan het gebruiken van posts van kinderen voor dergelijke doeleinden in strijd zijn met hun vrijheid van meningsuiting en kan er sprake zijn van economische exploitatie, wanneer hun data commercieel wordt gebruikt zonder compensatie of toestemming. Het is bekend dat kinderen online vaak een onjuiste leeftijd opgeven. Dit vergroot de kans dat de aanvullende bescherming waar kinderen recht op hebben, niet kan worden geboden en dat daarmee hun rechten worden geschonden. De toezichthouders moeten er op toezien dat deze rechten niet worden geschonden. Dat hebben zij hier ook gedaan, door proactief te hebben gehandeld en hierover met Meta het gesprek te zijn aangegaan.
Weet u voor hoe lang Meta van plan is om de uitrol van de nieuwe dataverzameling te «pauzeren», zoals hen is opgelegd door de Ierse privacywaakhond? Zo niet, kunt u dit navragen en duidelijkheid bieden?
Dit is mij niet bekend. Het kabinet verkeert ook niet in de positie om navraag te doen. Dit is een taak voor de AP als onafhankelijke toezichthouder. Ik heb contact gezocht met de AP hierover. Zij heeft desgevraagd laten weten dat de Ierse toezichthouder (Data Protection Commission, DPC) op dit moment in gesprek is met Meta. Zij houdt het publiek op de hoogte middels persberichten op haar website5. De AP is hierover in direct contact met de Ierse toezichthouder. Aanvullende informatie kan de AP hierover niet verstrekken omwille van vertrouwelijkheid.
Is het volgens u voldoende duidelijk voor gebruikers dat zij het gebruik van hun data voor deze nieuwe functie kunnen afwijzen? Wat kan u doen om gebruikers proactief te wijzen op deze keuze, zodat men maximale regie over de eigen data houdt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 deel ik de zorg dat Meta mogelijk vormen van verwerking van persoonsgegevens hanteert die niet in overeenstemming zijn met de regels van het gegevensbeschermingsrecht, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is echter niet aan het kabinet om te beoordelen of Meta in dit specifieke geval aan de voorwaarden voor toestemming en de transparantie- en informatieverplichtingen uit de AVG heeft voldaan.
In het algemeen acht het kabinet het van groot belang dat burgers regie hebben op de gegevens die over ze worden verzameld. Het is daarbij onder meer belangrijk dat de toestemming van gebruikers voor het trainen van AI-modellen gebeurt conform bestaande wet- en regelgeving. Wanneer er sprake is van een gerechtvaardigd belang, een van de verwerkingsgronden uit de AVG, moet er de mogelijkheid zijn om via een opt-out mechanisme als gebruiker bezwaar te maken tegen de beoogde gegevensverwerking. De mogelijkheid tot het doen van een opt-out moet eenvoudig en toegankelijk zijn. Hier ligt een belangrijke rol voor de desbetreffende verwerkingsverantwoordelijke. Ook zet de AP zich in om de bewustwording op het gebied van privacy- en gegevensbeschermingsrecht te vergroten.
Is het mogelijk dat u als bewindspersoon namens alle Nederlandse gebruikers grootschalig bezwaar maakt op deze dataverzameling door Meta, gezien het bedrijf heeft toegezegd dat alle bezwaren van Nederlanders ingewilligd zullen worden? Zo ja, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u om alsnog maximaal op te komen voor de belangen van Nederlandse gebruikers?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat gebruikers (collectief) bezwaar kunnen maken als zij van mening zijn dat inbreuk wordt gemaakt op hun rechten. De AVG biedt in artikel 80, eerste lid, de mogelijkheid dat een organisatie namens meerdere betrokkenen (onder meer) een klacht kan indienen bij de toezichthoudende autoriteit of een civiele procedure kan starten tegen de verantwoordelijke of verwerker. Het is echter niet aan bewindspersonen om dit te doen.
Het kabinet kan worden aangesproken op het stelsel van het gegevensbeschermingsrecht, zoals de wetgeving en het beleid op dat terrein, maar het is niet aan het kabinet om in individuele gevallen te interveniëren. Dat is aan betrokkenen zelf en de door hen eventueel aan te wijzen (juridische) vertegenwoordigers.
Acht u een «opt-in-systeem», waar gebruikers actief moeten aangeven als zij wel data willen afstaan voor het trainen van de Meta AI, niet beter in lijn met bestaande privacyregels vanuit de AVG?
Het valt niet op voorhand te zeggen of een dergelijke aanpassing beter in lijn zou zijn met de regels van de AVG. Bovendien is het zoals eerder aangegeven niet aan het kabinet om dat in concrete gevallen te beoordelen, maar aan de toezichthouder.
In het algemeen is het van belang dat iedere verwerking van persoonsgegevens berust op een rechtsgrondslag uit artikel 6 AVG. Als daarvoor de grondslag «toestemming» wordt gehanteerd, moet deze toestemming ondubbelzinnig en in vrijheid gegeven zijn op basis van duidelijke informatie. Ongeacht de specifieke verwerkingsgrondslag gelden ook voor elke verwerking de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in artikel 5 AVG. Deze vereisen onder meer dat gegevens ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, transparant en op behoorlijke wijze worden verwerkt en alleen voor welbepaalde en specifiek omschreven doelen. Ook geldt het principe van dataminimalisatie, dat met zich brengt dat altijd moet worden gekozen voor het minst ingrijpende systeem waarvoor zo min mogelijk gegevens worden verwerkt. Het is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor verwerking van persoonsgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) om aan te tonen dat zij een wettelijke grondslag heeft om persoonsgegevens rechtmatig te verwerken. Voor zover het gaat om verwerkingen van persoonsgegevens waar de hoofdvestiging van Meta in Ierland verwerkingsverantwoordelijke voor is, is het in de eerste plaats aan de Ierse toezichthouder om de rechtmatigheid van deze verwerkingen te beoordelen. De Ierse toezichthouder werkt daarbij samen met de andere Europese privacy-toezichthouders, waaronder de Autoriteit Persoonsgegevens. In het algemeen geldt voor toestemming dat die niet rechtsgeldig door middel van een opt-out-systeem kan worden verkregen.
Is er reeds overleg geweest tussen de European Data Protection Board, waaronder de nationale toezichthouders, en Meta over dit besluit? Kunt u uitleggen welke bezwaren er zijn geuit en welke verbeteringen Meta heeft toegezegd?
Op dit moment is de Ierse toezichthouder in gesprek met Meta. De Ierse toezichthouder houdt de andere Europese privacy-toezichthouders hiervan op de hoogte. Ook de AP is hierover in direct contact met de Ierse toezichthouder. Aanvullende informatie kan hierover niet worden verstrekt omwille van de vertrouwelijkheid.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens een zienswijze op de voorgenomen plannen van Meta? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, kunt u de toezichthouder om een reactie vragen?
De AP volgt de voorgenomen plannen van Meta op de voet. Ook bij de AP zijn klachten binnengekomen over Meta ten aanzien van het mogelijk gebruik van persoonsgegevens voor het trainen van Al. Op dit moment houdt de Ierse toezichthouder de AP en de andere Europese privacy-toezichthouders actief op de hoogte over de voortgang van dit dossier. De verstrekte informatie stelt de AP in staat om ook zelfstandig een, weliswaar voorlopig, oordeel te vormen over de plannen. De AP heeft vertrouwen in een goede samenwerking met haar Europese collega-toezichthouders, in het bijzonder de Ierse toezichthouder, om deze kwestie voortvarend en doelgericht te adresseren.
Is er reeds overleg geweest tussen uzelf en collega-bewindspersonen uit de Europese Unie over de voorgenomen plannen van Meta? Werkt u aan een gezamenlijk standpunt?
Er is geen overleg tussen mij en collega-bewindspersonen geweest over de voorgenomen plannen van Meta. Aan een gezamenlijk standpunt tussen Europese regeringen wordt op dit moment niet gewerkt.
Wat is uw reactie op de zeer korte tijd tussen het moment dat Meta de plannen heeft aangekondigd (10 juni) en het moment dat deze nieuwe vorm van dataverzameling in werking zou treden (26 juni)?4 Geeft dit wat u betreft voldoende tijd voor overheden om adequaat te reageren en voor gebruikers om bezwaar aan te tekenen? Wat kan u samen met Europese collega's doen om niet nogmaals door Meta overvallen te worden door een dergelijk besluit?
Vooropgesteld moet worden dat Meta de plannen voor de uitrol van de nieuwe dataverzameling van EU-gebruikers tot nader order heeft opgeschort. Dit betekent dat de Ierse toezichthouder op dit moment, in goede samenwerking met de andere Europese privacy-toezichthouders, waaronder de AP, met Meta in gesprek kan gaan over de voorgenomen verwerkingen en de plannen nader kan bekijken. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de plannen van Meta acceptabel zijn, maar in de eerste plaats aan de toezichthouder.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden en nog voor de «pauze» van Meta voorbij is?
Ja.
De mislukte verkoop van TenneT Duitsland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Kan de Minister toelichten hoe volgens hem de financieringsbehoefte bij TenneT op korte termijn het beste zou worden ingevuld?
In de Kamerbrief waarmee wij u deze antwoorden aanbieden gaan wij in op hoe de financieringsbehoefte van TenneT het beste kan worden ingevuld op zowel de korte als de lange termijn. Voor de korte termijn geldt dat wij voornemens zijn TenneT een aanvullende overbruggingslening te verlenen om er zorg voor te dragen dat TenneT kan blijven investeren. De overbruggingslening wordt aan uw Kamer voorgelegd bij de Begroting 2025 van het Ministerie van Financiën.
Kan de Minister toelichten of en zo ja welke verplichtingen vanuit de overheid hieraan ten grondslag liggen?
Zoals nader toegelicht in de Kamerbrief waarmee wij u deze antwoorden aanbieden wordt de kapitaalbehoefte van TenneT veroorzaakt door de grote investeringsagenda van TenneT. TenneT investeert in energie-infrastructuur binnen wettelijk gereguleerde kaders. Dit hangt samen met de wettelijke verplichting voor TenneT om te voorzien in een dekkend elektriciteitsnetwerk en een betrouwbare elektriciteitsvoorziening in Nederland en een deel van Duitsland. Hierbij worden ook de plannen rondom Wind op Zee vanuit de respectievelijke overheden meegenomen.
Periodiek bepaalt TenneT welke investeringen nodig zijn om aan de wettelijke verplichting te voldoen. Dit volgt een wettelijke 2-jaarlijkse cyclus waaruit voor Nederland een officieel Investeringsplan met een horizon van 10 jaar wordt vastgesteld. In Duitsland wordt vergelijkbaar hieraan samen met de drie andere Duitse hoogspanningsnetbeheerders het Netzentwicklungsplan opgesteld. Met deze plannen biedt TenneT inzicht aan de samenleving in wanneer welke uitbreidingen of onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Het Investeringsplan en het Netzentwicklungsplan worden in de markt geconsulteerd en daarna getoetst door de Autoriteit Consument en Markt en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei in Nederland en het Bundesnetzagentur in Duitsland. Na toetsing is TenneT wettelijk verplicht de investeringen te doen. In Duitsland worden de projecten uit het Duitse investeringsplan tevens vastgelegd in het Bundesbedarfsplangesetz.
Is daar ook een termijn aan verbonden die voortvloeit uit een wettelijke verplichting?
In het Investeringsplan en het Netzentwickelungsplan zijn termijnen opgenomen wanneer investeringen naar verwachting worden gerealiseerd. Voor eventuele vertragingen is een deugdelijke motivatie nodig. Als TenneT projecten doelbewust en zonder deugdelijke motivatie vertraagt, kan dit leiden tot een schending van de wettelijke plicht en sanctionerend optreden van de bevoegde toezichthouder.
In hoeverre kunnen de investeringsbehoefte voor TenneT en de gederfde inkomsten voor de Nederlandse staat door de misgelopen verkoop van de Duitse tak gedekt worden door een verhoging van de nettarieven voor de Duitse afnemers, waardoor we deze eenmalige tegenvaller ombuigen naar een structurele bron van inkomsten?
TenneT opereert in gereguleerde markten waar de tarieven worden vastgesteld door de toezichthouders. In Duitsland betreft dit het Bundesnetzagentur. TenneT of de Nederlandse staat gaan dus niet over de Duitse nettarieven.
Was het inboeken van de verkoopopbrengst een voorbarige actie volgens de Minister?
De onderhandelingen over de volledige verkoop van TenneT Duitsland zijn mede op verzoek van de Duitse staat gestart. Daarmee is er vanaf het begin af aan vertrouwen geweest in een succesvolle transactie. Ook toen de begrotingsproblematiek bij de Duitse staat voor vertraging zorgde, hebben wij telkens signalen gehad van de Duitse staat dat het aannemelijk was dat de volledige verkoop van TenneT Duitsland zou gaan slagen. De ramingen in de begroting waren daarmee de op dat moment meest realistische inschatting.
Bent u bekend met het volgende bericht van de heer Musk?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u bekend met het vijf dagen eerder verschenen artikel «Het rommelt bij OpenAI, de maker van ChatGPT: kritiek op veilig gebruik van artificial intelligence komt van binnen en buiten» gepubliceerd door Business Insiders Nederland op 5 juni 2024?2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de opvatting van de heer Musk dat de integratie van OpenAI op OS-niveau van Apple producten, zoals verkondigd door Apple op de WWDC (Worldwide Developers Conference), een potentieel veiligheidsrisico kan vormen voor deze apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het integreren van producten van derde partijen in Apple producten, maar ook producten van vergelijkbare partijen, is een veel voorkomend proces. Dit integratieproces kan veiligheidsrisico's met zich mee brengen, waarbij de potentiële kwetsbaarheden over het algemeen toenemen naarmate de integratie diepgaander wordt. In het specifieke geval van AI-integratie binnen een besturingssysteem, zoals de integratie van OpenAI op OS-niveau, worden deze risico's verder geïntensiveerd. Deze vorm van integratie vereist namelijk toegang tot gevoelige gegevens en kerncomponenten van het OS, wat verder gaat dan conventionele integraties. Apple heeft aangegeven in openbare berichtgeving dat er in dit proces data wordt uitgewisseld met externe partijen. Ook heeft Apple in openbare berichtgeving aangegeven maatregelen te hebben getroffen om de cybersecurity en dataprivacy te borgen. Daar zijn geen technische details over openbaar gemaakt. Uiteraard moeten dergelijke integraties voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals verder staat toegelicht in de beantwoording van vragen 7 en 8.
Apple heeft overigens de uitrol van de integratie van ChatGTP van OpenAI binnen de EU uitgesteld (zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6, 7 en 8).
Deelt u de mening dat de scheidingslijn tussen «lokaal opgeslagen» en «opgehaald/gedeeld middels geautoriseerde apps» geen heldere barrière kent en derhalve flinterdun genoemd mag worden? Graag een onderbouwing van uw beantwoording.
De scheidingslijn tussen lokaal opgeslagen gegevens en gedeelde gegevens is technisch gezien duidelijk, namelijk dat lokaal opgeslagen gegevens zich bevinden op het apparaat van de gebruiker, terwijl gedeelde gegevens worden overgedragen naar externe servers. Tegelijkertijd is voor gebruikers niet altijd duidelijk wat er wel of niet gebeurt met hun gegevens. Dit komt door de complexiteit van moderne besturingssystemen en de voortdurende balans tussen gebruiksgemak en beveiliging. Hierdoor kan lokale informatie op verschillende manieren, zowel actief (aangevinkt door de gebruiker) als automatisch (bijvoorbeeld via virusscans, en spellingcheckers), met externen worden gedeeld zonder dat de gebruiker zich hiervan bewust is.
Vindt u dat dergelijk potentieel veiligheidsrisico voor een overheidsorgaan onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kunnen veiligheidsrisico’s die ontstaan door integraties van producten van derde partijen in een besturingssysteem onwenselijk zijn voor de overheid. Zo is een risico van oneigenlijk delen en verwerken van gegevens van smartphonegebruikers onwenselijk. Tegelijkertijd zijn er maatregelen mogelijk om deze risico’s te mitigeren. Ook moeten dergelijke integraties voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals verder staat toegelicht in de beantwoording van vragen 7 en 8. Apple geeft aan te werken aan uitgebreide bescherming van persoonsgegevens voor hun AI-toepassingen, bijvoorbeeld middels «Private Cloud Compute (PCC)»3. De PCC ontvangt gegevens van het toestel van de gebruiker voor het uitvoeren van een AI-toepassing wanneer deze niet op het toestel zelf kunnen worden uitgevoerd. Na ontvangst worden de gegevens gebruikt voor het uitvoeren en worden deze na gebruik gelijk verwijderd. Gegevens in de PCC worden volgens Apple niet gedeeld met derden en zouden ook niet door Apple verder worden verwerkt.
Wat bent u voornemens te gaan doen om hieraan gerelateerde potentiële veiligheidsrisico’s in kaart te brengen en tevens in te perken?
Voor het inzetten van AI-toepassing binnen de Rijksoverheid gelden verschillende risico mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn verwerkt in zowel (EU) wet- en regelgeving alsook de inkoopvoorwaarden voor ICT. Dit betekent enerzijds dat Apple zelf verantwoordelijk is voor het naleven van de inkoopvoorwaarden en anderzijds zij op wet- en regelgeving getoetst en gecontroleerd worden door Rijksoverheidsorganisaties en toezichthouders.
Voor het gebruik van generatieve AI-toepassingen, zoals die van Apple, geldt nog steeds het voorlopige standpunt generatieve AI over het gebruik door Rijksorganisaties van generatieve AI.4 Hierin staat dat voor het inzetten van een AI-toepassing, deze onderworpen moet worden aan een Impact Assessment Mensenrechten Algoritme (IAMA) en een Data Protection Impact Assessment (DPIA). De uitkomsten van de DPIA en IAMA dienen voor inzet van de toepassing ter advies aan de (departementale) Chief Information Officer (CIO) en de Functionaris Gegevensbescherming (FG) te worden voorgelegd. Door middel van deze maatregelen worden potentiële veiligheidsrisico’s op tijd gesignaleerd en kan er doelmatig ingegrepen worden.
Leveranciers hebben ook een eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan wetgeving en inkoopvoorwaarden. Zoals in antwoord op vraag 3 benoemd, heeft Apple vooralsnog de uitrol van de AI integratie binnen de EU uitgesteld.
In hoeverre past een integratie van AI op OS-niveau binnen de kaders van de DMA, DSA, AI-Act en andere relevante wetten, regels en verordeningen?
Het is aan de toezichthouders en uiteindelijk aan de rechters op Europees en nationaal niveau om te bepalen in hoeverre een integratie van AI op OS-niveau binnen de bestaande kaders van relevante wet- en regelgeving past. In de Digital Markets Act (DMA) en de AI-verordening staan bepalingen die ingaan op onder andere interoperabiliteitsverplichtingen en de verantwoordelijkheden binnen de waardeketen van AI. Besturingssystemen vallen niet binnen de reikwijdte van de Digital Services Act (DSA).
Apple is door de Europese Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA voor verschillende kernplatformdiensten. De iOS-diensten van Apple vallen onder het toepassingsgebied van de DMA en zijn door de Commissie aangewezen als kernplatformdienst in de categorie besturingssysteem (artikel 2, tweede lid, onder f). Dit betekent dat Apple moet zorgen voor effectieve naleving van de maatregelen in de DMA die van toepassing zijn op besturingssystemen, zoals het verbod op het combineren van data of de interoperabiliteitsverplichtingen. Op basis van artikel 5, tweede lid, van de DMA mag Apple bijvoorbeeld niet zonder toestemming persoonsgegevens gebruiken in andere diensten die Apple afzonderlijk aanbiedt.
Onder de DMA zijn diensten die gebruikmaken van AI niet opgenomen als afzonderlijke kernplatformdienst. Uit overweging 14 van de DMA volgt echter dat de definitie van kernplatformdiensten voor de toepassing van deze verordening technologieneutraal is en ook diensten omvat die langs verschillende wegen worden aangeboden. De onderliggende technologie waar het besturingssysteem op leunt, kan op deze wijze dus ook onder het toepassingsgebied van de DMA komen te vallen. Dat betekent echter niet dat de DMA zich verzet tegen een integratie van AI op OS-niveau, mits Apple zich voor haar iOS-diensten houdt aan de verplichtingen en verboden die volgen uit de DMA.
Onder de AI-verordening zijn aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden met ingang van 2 augustus 2025 verplicht om informatie en documentatie op te stellen, up-to-date te houden en beschikbaar te stellen voor toezichthouders en aanbieders die dat AI-model in hun AI-systemen willen integreren. De bedoeling is dat deze informatie en documentatie inzicht geeft in de capaciteiten en beperkingen van het AI-model voor algemene doeleinden en daarmee aanbieders verderop in de waardeketen die met dit model verder bouwen aan specifiekere AI-modellen of -systemen in staat stelt aan hun verplichtingen uit de AI-verordening te voldoen.
Als AI-modellen voor algemene doeleinden voor systeemrisico’s kunnen zorgen, dan moeten ze volgens de AI-verordening aan extra eisen voldoen. Dit kan het geval zijn als er zeer veel computerkracht gebruikt is bij het trainen van het model, maar ook het aantal eindgebruikers kan een relevante factor zijn bij de beoordeling of een AI-model voor systeemrisico’s kan zorgen. Modellen met systeemrisico’s moeten onder andere modelevaluaties uitvoeren, risico’s beoordelen en beperken en zorgen voor een passend niveau van cybersecurity. Ook moeten incidenten zo snel mogelijk gemeld worden bij het Europese AI-bureau, dat toezicht houdt op deze modellen.
Wat gaat u doen om de privacy van onze burgers te borgen?
De privacy van burgers binnen het digitale domein wordt op verschillende manieren geborgd. Binnen de EU wordt het grondrecht op gegevensbescherming wettelijk beschermd via de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Toezicht en handhaving op de rechtmatigheid van gegevensverwerking in de publiek en private sector wordt in Nederland gedaan door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De AP is een onafhankelijke toezichthouder en heeft ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de AVG. Zo heeft de AP als toezichthoudend autoriteit de bevoegdheid om organisaties te gelasten alle informatie voor hun onderzoek te verstrekken (art. 58, AVG). Ook is de AP bevoegd om sancties op te leggen als een organisatie de privacywetgeving overtreedt. Sancties die de AP kan opleggen zijn: waarschuwingen, berispingen, last onder dwangsom, boetes (maximaal 20 miljoen of 4% van de wereldwijde jaaromzet) of een verwerkingsverbod.
In de casus van Apple wordt het toezicht niet door de AP opgepakt, maar door de Ierse privacyautoriteit. Het Europese hoofdkantoor van Apple is namelijk gevestigd in Cork, Ierland. Dit houdt in dat, aangezien de hoofdvestiging zich in Ierland bevindt, de leidende toezichthoudende autoriteit conform artikel 56 uit de AVG de Ierse toezichthouder is. De Ierse toezichthouder heeft eenzelfde mandaat en bevoegdheden als de Nederlandse AP en zij werken bij grensoverschrijdende gegevensverwerkingen nauw samen. Deze samenwerking vindt plaats middels de European Data Protection Board (EDPB).
Het bericht dat NLFI adviseert de Volksbank te privatiseren |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op dit advies van NL Financial Investments (NLFI) om de Volksbank te privatiseren?1 Deelt u de mening dat de Volksbank aan de markt verkocht moet worden en met welk maatschappelijk doel zou dit worden gedaan?
Zie voor mijn reactie op het advies van NLFI over de toekomstopties voor de Volksbank mijn Kamerbrief hierover. Deze is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen verzonden.
Wat verwacht u dat de gevolgen zijn van het privatiseren van systeembank de Volksbank voor de stabiliteit van het bankenstelsel?
De privatisering van een bank kan in het algemeen in enige mate effect hebben op de stabiliteit van een bankenstelsel als geheel. Zo kan privatisering ertoe leiden dat een bank door de koers van een nieuwe aandeelhouder of door de disciplinerende werking van een beursnotering efficiënter gaat werken, wat de stabiliteit van de bank ten goede zou kunnen komen. In het geval van de Volksbank verwacht ik dat een eventuele privatisering geen gevolgen heeft voor de stabiliteit van het Nederlandse bankenstelsel. Zo concurreert de Volksbank in de huidige situatie al volledig met andere (systeem)banken in het Nederlandse bankenlandschap.
Het Nederlandse bankenstelsel bestaat uit gezonde en weerbare banken. Nederlandse banken staan er goed voor en de prudentiële kapitaal- en liquiditeitsratio’s liggen boven de vereisten.2 Dat geldt ook voor de Volksbank.3
De Nederlandsche Bank en Europese Centrale Bank zien toe op de stabiliteit van het Nederlandse bankenstelstel en van systeemrelevante Nederlandse banken en nemen maatregelen om mogelijke systeemrisico’s te adresseren.
Wat verwacht u dat er overblijft van het volgende deel van de kernwaarden van de Volksbank wanneer de Volksbank wordt geprivatiseerd: «het creëren van waarde voor klanten, maatschappij, medewerkers» en «Vanuit haar maatschappelijk perspectief heeft de bank de ambitie om sociale en ecologische vooruitgang te bevorderen»?
Vanuit mijn beleidsverantwoordelijkheid voor de financiële sector vind ik het positief dat een bank een specifieke positie in de markt kiest, waardoor er voor consumenten wat te kiezen valt. Of deze kernwaarde na een eventuele privatisering wijzigt, is aan de bank en de nieuwe aandeelhouders. Wel kan er tijdens eventuele onderhandelingen met potentiële kopers gekeken worden naar governancemogelijkheden om het huidige maatschappelijke karakter van de Volksbank te behouden of te versterken. In de verkenning naar de toekomstopties van de Volksbank van 6 juli 2021 zijn de voor- en nadelen van diverse governance-mogelijkheden verkend.4 Hieruit blijkt dat sommige governance-modellen op het gebied van toegang tot financiering, efficiënte besluitvorming en verkoopopbrengst minder goed scoorden. Mocht besloten worden tot privatisering, dan kunnen op basis van deze conclusies verdere besluiten worden genomen. Zie verder ook mijn reactie op het advies van NLFI over de toekomstopties voor de Volksbank mijn Kamerbrief. Deze is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen verzonden.
Wat is het gemiddelde effect van het privatiseren van publieke instellingen geweest op hun kwaliteit van dienstverlening in kosten (zowel privaat als publiek), arbeidsvoorwaarden, winsten en maatschappelijke bijdrage?
De Volksbank is geen publieke instelling. De Volksbank is een onderneming, waarvan de aandelen in publieke handen zijn. De Volksbank biedt geen publieke, maar commerciële dienstverlening en is actief in een concurrerende private markt. De Volksbank is in 2013 genationaliseerd om de bancaire dienstverlening aan haar klanten te beschermen en de financiële stabiliteit te waarborgen. Een eventuele privatisering van de Volksbank kan dan ook het beste vergeleken worden met de lopende afbouw van het belang van de staat in ABN AMRO en de eerdere verkoop van a.s.r., Propertize en Vivat. De staat heeft de belangen die zij tijdens de financiële crisis noodgedwongen in deze financiële instellingen moest nemen, op een gedegen wijze afgebouwd. De ondernemingen staan nu weer op eigen benen.
Kunt u drie succesvolle voorbeelden noemen (en toelichten) van publieke diensten en organisaties die werden geprivatiseerd? Op basis waarvan wordt deze privatisering als succesvol beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft NLFI ook de bevindingen van het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) meegewogen waarbij wordt gesteld dat de diversiteit in het bankenlandschap sinds de kredietcrisis nog verder is afgenomen, terwijl de concentratie hiervan steeds verder is toegenomen?2
De analyse die NLFI heeft uitgevoerd is zakelijk en niet politiek van opzet en biedt inzicht in de mogelijkheden waarover de Minister van Financiën een oordeel kan vellen ten behoeve van het richtinggevende besluit. NLFI heeft diversiteitsaspecten meegewogen in dit advies, maar NLFI heeft aangegeven dat zij het genoemde WRR-rapport niet heeft meegewogen in haar advies. Hierbij heeft NLFI opgemerkt dat de Volksbank zich voornamelijk richt op producten en diensten inzake betalen, sparen en hypothecaire leningen voor particuliere klanten. Dit zijn producten die door relatief veel aanbieders worden aangeboden op de markt.
Hoe weegt u het rapport van de NLFI in het licht van de bevindingen van de WRR?
Een vitale bankensector met voldoende diversiteit en gezonde concurrentie is van groot belang. De diversiteit in het Nederlandse bankenlandschap is daarom een belangrijk aspect waar ik aandacht voor heb, ook bij de besluitvorming over de toekomst van de Volksbank. Om voldoende diversiteit te behouden is het vooral van belang om de randvoorwaarden te scheppen waarmee het voldoende aantrekkelijk blijft voor banken met verschillende bedrijfsmodellen om actief te zijn in Nederland en waarbinnen banken kunnen innoveren en winstgevend kunnen opereren. Het ligt niet voor de hand om de diversiteit in de sector te stimuleren via één individuele bank, waarvan het bedrijfsmodel vergelijkbaar is met andere banken in de sector.
Hoe weegt u het rapport van de NLFI in het licht van de uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat de Nederlandse bankensector kenmerken heeft van een oligopolie?3 Vindt u dat wenselijk of wilt u hier iets aan doen? Kunt u dit toelichten?
Een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan volgens de ACM leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van.
De ACM constateert ook dat er een divers aanbod van spelers op de spaarmarkt is, en dat de toetredingsdrempels om actief te worden op de Nederlandse spaarmarkt lijken mee te vallen. Op basis van het aantal binnen- en buitenlandse aanbieders dat momenteel op de Nederlandse spaarmarkt actief is, maak ik op dat de Nederlandse spaarmarkt een markt is waar de Nederlandse consument veel keuze heeft. Verder blijkt uit marktdata van de ECB dat er een groeiende groep consumenten is – hoewel nog wel relatief klein – die al actief keuzes maakt binnen het aanbod.7 Ook laat onderzoek zien dat in het eerste kwartaal van 2024 ongeveer 63% van de nieuwe spaarrekeningen werd geopend bij een kleine of buitenlandse bank.8
In het licht van deze bevindingen zie ik daarom geen specifieke rol voor de Volksbank weggelegd in de Nederlandse spaarmarkt. Wel ben ik het eens met de ACM dat het goed is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk te verhogen. Dit kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen nodig, die ik beschrijf in mijn appreciatie van het ACM-onderzoek.
Hoe draagt het privatiseren van de Volksbank of het in stukken verkopen aan andere marktpartijen bij aan het vergroten van diversiteit en het verkleinen van marktconcentratie in de Nederlandse bankensector?
Het is aan de relevante mededingingsautoriteit om te oordelen over de marktconcentratie in de Nederlandse bankensector indien de Volksbank onderhands of in delen wordt verkocht. De verwachting is evenwel dat onderhandse verkoop of verkoop in delen van de Volksbank een beperkte invloed op de marktconcentratie zal hebben, aangezien de Volksbank in het tweede halfjaar van 2023 een aandeel van slechts 2,7% in de totale activa van de Nederlandse bankensector had.9
Een eventuele privatisering van de Volksbank leidt daarnaast niet automatisch tot meer of minder diversiteit in de sector qua grootte, bedrijfsmodellen en specialisatie. In beginsel verandert immers alleen de eigenaar van de aandelen van de bank, al kunnen na een eventuele privatisering door de nieuwe aandeelhouder(s) keuzes worden gemaakt die bijdragen aan een afname of toename van de diversiteit. De Volksbank biedt producten en diensten aan die veel andere Nederlandse banken ook aanbieden, met een focus op betaal- en spaardiensten en hypotheken voor particulieren.10 De Volksbank heeft daarmee een beperkte invloed op de diversiteit van het bankenlandschap. Voor een divers bankenlandschap vind ik het van belang om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor banken om met verschillende bedrijfsmodellen in Nederland te opereren.
Herkent u het signaal dat het mkb moeilijk aan financiering kan komen?4 Deelt u de mening dat juist het kleinbedrijf en hun innovatiekracht hierbij moet worden geholpen, zodat zij niet worden weggeconcurreerd door grotere bedrijven met marktmacht en relatief goedkoop kapitaal?
In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering is onderzoek gedaan naar het functioneren van de bedrijfsfinancieringsmarkt.12 Dit IBO concludeert dat de financieringsmarkt op hoofdlijnen goed functioneert en veel bedrijven over het algemeen nog goed financiering kunnen krijgen, maar dat er een aantal knelpunten zijn waardoor dit niet altijd goed lukt. Met name rond durfkapitaal voor innovatieve scale-ups, en kredietverlening voor het MKB onder de één miljoen euro voor specifieke groepen ondernemers. Ik herken dus het signaal dat er binnen het MKB bepaalde segmenten zijn die moeilijk aan financiering kunnen komen.
In het IBO worden er ook aanbevelingen gedaan om de financieringsmogelijkheden voor de genoemde segmenten te verbeteren. Eind dit jaar zal het kabinet zijn reactie op dit IBO aan de Kamer sturen. Daarin zal ook een appreciatie van deze aanbevelingen worden gegeven en zal er richting worden gegeven aan mogelijke vervolgstappen.
Welke rol zou de Volksbank kunnen vervullen als investeringsbank voor het mkb, naast haar huidige rol?
In het rapport «Analyse van toekomstopties voor de Volksbank» van NLFI zijn verschillende toekomstopties voor de Volksbank onderzocht. Eén daarvan is een «staatsbank», waarbij de overheid de enige aandeelhouder blijft en de bank als doel heeft om bredere beleids- of financiële doelstellingen van de overheid na te streven en/of als instrument fungeert om specifieke publieke belangen te dienen. Uit dit rapport, mede onderbouwd met de conclusies uit de eerdere analyse naar de publieke belangen blijkt dat er geen uitzonderlijke rol voor de Volksbank is weggelegd bij de borging van publieke belangen in de financiële sector. Deze analyse naar de publieke belangen concludeert dat er reeds verschillende instrumenten zijn om kredietverlening aan het brede MKB te stimuleren, zoals Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en Qredits.
Tot slot is het belangrijk om op te merken dat de Volksbank een commerciële onderneming is en dan ook functioneert als een zelfstandige bank met een onafhankelijke beslissingsbevoegdheid. NLFI beheert de aandelen in de bank op zodanige wijze dat de Volksbank zelfstandig haar commerciële strategie kan bepalen en kan uitoefenen. NLFI, noch de staat, kunnen van de Volksbank vragen zich op te stellen als investeringsbank voor het mkb, ontwikkelingsbank in de regio of loketten te behouden.
Welke rol zou de Volksbank kunnen vervullen als regionale ontwikkelingsbank die helpt om projecten en bedrijvigheid te stimuleren en ondersteunen in verschillende regio’s die minder toegang tot financiering hebben? Welke rol zou de Volksbank in dit licht kunnen spelen bij het economisch ontwikkelen van regio’s zoals beschreven in het rapport «Elke Regio Telt!»?5
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw mening over de dalende trend in bankkantoren, waardoor mensen vaak ver moeten reizen om een persoon te spreken over vitale financiële zaken?6 Welke rol zou de Volksbank kunnen spelen in het toegankelijk houden van bankdiensten met loketten waar je een mens kunt spreken, zowel voor individuele consumenten als zakelijke dienstverlening voor het mkb?
Ik heb de toegankelijkheid van het betalingsverkeer hoog in het vaandel en vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zelfstandig kan bankieren. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld door fysieke dienstverlening via bankkantoren en servicepunten, maar bijvoorbeeld ook door bankmedewerkers die bij mensen thuiskomen en door goede telefonische dienstverlening.
De toegankelijkheid van betaaldiensten is ook een belangrijk speerpunt voor het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB). Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren. De banken, waaronder de Volksbank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma Toegankelijk bankieren.15 Zij ontplooien gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere instellingen en organisaties. Ook nemen banken individuele maatregelen om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren.
Aangezien er door de banken zowel gezamenlijk als individueel stappen worden gezet, zie ik op dit moment geen specifieke rol weggelegd voor Volksbank om bankdiensten toegankelijk te houden. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief over de jaarrapportage MOB van 24 juni 2024 met de laatste stand van zaken van de voortgang die is geboekt door de banken.16 Ik blijf de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van het betalingsverkeer nauwgezet volgen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Volksbank in publieke handen te houden? Kan hiervan een analyse worden gemaakt en aan de Kamer toegezonden, waarbij in ieder geval worden meegenomen: de kernwaarden/identiteit van de Volksbank, de maatschappelijke kosten- en baten, een financieel kader, het effect op de (diversiteit en concentratie) in de Nederlandse bankensector, de toegevoegde waarde van een bank waar direct menselijk contact mogelijk is en de mogelijkheden rondom een regionale investerings- en/of ontwikkelingsbank om bijvoorbeeld regionale ontwikkeling en gebrekkige financiering van de mkb-sector aan te pakken?
Een dergelijke analyse heeft al plaatsgevonden.17 Om tot een richtinggevend besluit te komen, is onderzocht welke publieke belangen onvoldoende geborgd worden in de financiële sector, zoals fysieke dienstverlening en de financiering van het MKB. De conclusie van deze analyse was dat deze publieke belangen geborgd kunnen worden met minder verregaande (overheids-)instrumenten, zoals (lopende) wet- en regelgevingsinitiatieven. De conclusie van deze analyse was dan ook dat een staatsbank niet vereist is voor het borgen van deze publieke belangen.
Klopt de berichtgeving van Nieuwsuur dat de kwetsbaarheid in Cisco Webex bestond door de voorspelbaarheid van URLs?1 2 Wordt binnen de Rijksoverheid bij de implementatie van systemen standaard een controle uitgevoerd op de afwezigheid van dergelijke basale configuratiefouten?
Ja. Dit betrof geen configuratiefout van de Rijksvideodienst (Belastingdienst). De inrichting is gecheckt in samenwerking met CIO Rijk en de AIVD/NBV. Hiervoor is onder andere een BSPA3 en DPIA4 uitgevoerd. Wel kon er via enumeratie5, door een voorspelbare logische volgordelijkheid in de unieke internetadressen van websites (URL’s genoemd), metadata van andere vergaderingen worden ingezien door ongeautoriseerde gebruikers. Volgens Cisco was dit mogelijk door kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings. De Rijksoverheid heeft aanbevolen veiligheidsinstellingen en werkt veelal niet met de cloud versie, maar met de client versie van Webex.
Klopt de berichtgeving van de Volkskrant dat het in het verleden mogelijk was om telefonisch in te bellen op de Webex-omgeving van de Rijksoverheid? Zo ja, zouden buitenlandse inlichtingendiensten daardoor ongemerkt vertrouwelijke Nederlandse videovergaderingen kunnen hebben bijgewoond?3
Het is mogelijk gebleken dat ongeautoriseerde gebruikers onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijke videovergaderingen hebben kunnen bijwonen. Cisco ondersteunt namelijk de mogelijkheid in te bellen via het Public Switched Telephone Network op Cisco Webex Meetings.
Binnen Nederland zijn echter geen gevallen bekend waarbij ongeautoriseerde gebruikers vertrouwelijke videovergaderingen van de Rijksoverheid hebben bijgewoond. Uit zowel onderzoek van Cisco als uit eigen onderzoek van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is geen indicatie van misbruik naar voren gekomen. Dit komt mede door de standaardtoepassingen van beveiligingsmaatregelen bij het gebruik van Cisco Webex binnen de Rijksoverheid.
Wilt u nader toelichten wat het concreet betekent dat Cisco Webex «niet gebruikt [mag] worden voor overleggen die als zeer vertrouwelijk zijn aangemerkt of waar staatsgeheime informatie wordt besproken»? Waar legt het kabinet de lat voor «zeer vertrouwelijk»?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten. «Zeer vertrouwelijk» valt onder de eigen beoordelingsruimte van de medewerker.
Mogen er Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V)-gerubriceerde gesprekken gevoerd worden via Cisco Webex? Zo ja, heeft het kabinet ook na dit incident nog voldoende vertrouwen in het beveiligingsniveau van Cisco Webex als product en het beveiligingsbewustzijn van Cisco als fabrikant om gesprekken op dit rubriceringsniveau te laten plaatsvinden?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Door ontwikkeling van de techniek kunnen systemen die aanvankelijk veilig werden bevonden, nieuwe kwetsbaarheden bevatten. Daarnaast worden er continu nieuwe aanvalstechnieken ontwikkeld. Door het mitigeren van de kwetsbaarheden en nemen van aanvullende maatregelen wordt een systeem weer veilig. Dit is een regulier, normaal proces waar alle IT aan onderhavig is. Het probleem in deze casus was ook niet zozeer dat er een kwetsbaarheid ontdekt was, maar dat deze niet per direct aan de Rijksoverheid gemeld werd, omdat Cisco geen verdachte activiteiten waargenomen heeft op de Rijksoverheid tenant. Hierover zijn gesprekken met Cisco gevoerd, naar aanleiding waarvan Cisco hun meldingsproces gaat herinrichten om een dergelijke kwestie in de toekomst te voorkomen. CIO Rijk is betrokken bij deze herinrichting.
Zijn bewindspersonen en ambtenaren in de praktijk voldoende geëquipeerd om videogesprekken op het juiste rubriceringsniveau te voeren? Hoe wordt hierop toegezien?
Cisco Webex is geschikt voor het voeren van videogesprekken tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk. Dit is ook duidelijk uitgelegd in de handleiding van Webex voor rijksambtenaren. Voor mobiele telefoongesprekken tot en met het niveau Staatsgeheim Geheim is de Sectra Tiger/S telefoon goedgekeurd door de AIVD.
Kunt u illustreren wat voor soort gevoelige gesprekken wel via Cisco Webex gevoerd mogen worden, maar niet als «zeer vertrouwelijk» worden beschouwd of Stg-gerubriceerd zijn?
Een voorbeeld hiervan zouden personeels- en/of functioneringsgesprekken kunnen zijn.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin militair gevoelige informatie besproken wordt?
Indien de informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd is wel, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin internationaal gevoelige informatie besproken wordt, zoals diplomatieke terugkoppelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de Nederlandse economische positie of economische veiligheid kunnen schaden, zoals aankomende investeringen, fusies en overnames of bedrijfsgevoelige informatie?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de nationale veiligheid, de veiligheid van individuen of de openbare orde zouden kunnen schaden?
Zie antwoord vraag 7.
Bestaat er een risico dat de vertrouwelijke identiteit van ambtenaren, waaronder medewerkers van de AIVD en MIVD, gelekt is via deze kwetsbaarheid?
Medewerkers van de Rijksoverheid maken gebruik van Webex. Bij het gebruik maken van een communicatiesysteem via het publieke internet hoort een bepaald beveiligingsniveau. Gekoppeld daaraan worden beslissingen genomen over vertrouwelijkheid.
Over de operationele werkwijzen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin houden de AIVD en MIVD altijd rekening met het beveiligingsniveau van een publieke communicatie-infrastructuur.
Wat zijn de in de SLA (service level agreement) opgenomen afspraken met Cisco inzake dergelijke kwetsbaarheden en de opvolging hiervan, waaronder communicatie en afgesproken termijn voor reparatie?
Er is geen SLA met Cisco afgesloten, maar met BIS. Hierin zijn geen afspraken opgenomen omtrent kwetsbaarheden en de opvolging daarvan. Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco ingepland om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Hoe beoordeelt het kabinet het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid (voor het melden van onbekende kwetsbaarheden) van Cisco en de uitvoering daarvan in de praktijk?
Het betrof kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings, waardoor het doorvoeren van updates van kwetsbare software door afnemers niet mogelijk was. Deze software is namelijk in beheer in de Cloud-omgeving van Cisco. Cisco heeft ervoor gekozen om in dit geval een andere procedure dan de coordinated vulnerability disclosure (CVD) procedure te volgen en geen kenmerken toe te kennen aan de kwetsbaarheden.
Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco gevoerd om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Bent u het met ons eens dat het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid van producenten en de uitvoering daarvan in de praktijk een belangrijke afweging zou moeten zijn bij inkopen en aanbestedingen door de overheid? Hoe en in welke mate wordt dit nu door departementen meegewogen?
Het beschikken over een CVD-beleid is een concrete maatregel. In de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden bij IT-opdrachten (ARBIT) is in art. 19 opgenomen dat wederpartij zorg draagt voor een niveau van Informatiebeveiliging dat van een redelijk handelend en bekwame IT-leverancier mag worden verwacht. Tevens moeten eventuele inbreuken zo spoedig mogelijk gemeld worden.
In Nederland is het CVD-beleid van het NCSC breed gecommuniceerd. Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend. In het buitenland zijn vergelijkbare standaarden van toepassing.
Bent u het met ons eens dat dit incident, in combinatie met eerdere incidenten gerelateerd aan deze fabrikant, de noodzaak benadrukt voor een hogere mate van Nederlandse digitale autonomie op het gebied van het voeren van vertrouwelijke videogesprekken? Is hier specifiek aandacht voor binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS)?
Binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS) worden de behoeftes van de Rijksoverheid voor informatiebeveiligingsproducten voor gerubriceerde informatie, met een focus op staatsgeheimen, besproken. Deze behoeftelijst is gerubriceerd en derhalve kunnen wij geen uitspraak doen over de inhoud hiervan.
Bent u bereid om een open source alternatief voor Webex te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De selectie van een leverancier voor het rijksbreed videoconferencing platform heeft middels een openbare aanbesteding plaatsgevonden. Geen van de inschrijvende partijen had een open source oplossing aangeboden. Uiteraard houden wij ons graag op de hoogte van de ontwikkelingen in de markt, maar we zien dat wat betreft de schaalgrootte en de complexiteit van de organisatie van de Rijksoverheid er op dit moment geen gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn.
Het bericht dat werknemers in een brief stellen dat OpenAI roekeloos is en dat het ontbreekt aan toezicht |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (D66), Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat werknemers in een brief stellen dat OpenAI roekeloos is en dat het ontbreekt aan toezicht?1 Herkent u de zorgen zoals geuit in de brief van huidig en voormalig werknemers van OpenAI? Zo ja, hoe ziet de Minister het mogelijke gevaar van het versterken van ongelijkheid en het verspreiden van desinformatie door AI (in Nederland)? Welke gevaren ziet de Minister nog meer?
Ja, hier ben ik mee bekend. Ik herken de risico’s die worden genoemd in de brief en de bezorgdheid over het effect dat artificiële intelligentie (AI) kan hebben op het creëren en verspreiden van mis- en desinformatie.
Generatieve AI zoals de producten van OpenAI maken het in potentie makkelijker om mis- en desinformatie te creëren. Om deze risico’s te beperken zijn regels opgesteld in de AI-verordening. Zo moeten aanbieders van AI-systemen die synthetische content2 genereren ervoor zorgen dat de output van het AI-systeem wordt gemarkeerd in een machineleesbaar formaat en detecteerbaar zijn als kunstmatig gegenereerd of gemanipuleerd. Dit maakt het makkelijker voor grote online platforms om systeemrisico’s die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van kunstmatig gegenereerde of gemanipuleerde content te identificeren en te beperken. Verder geldt dat AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor het beïnvloeden van de uitslag van een verkiezing of referendum, of van het stemgedrag bij verkiezingen of referenda als hoog-risico worden geclassificeerd vanuit de AI-verordening. Aanbieders van deze systemen moeten dan ook voldoen aan de eisen en verplichtingen voor AI-systemen met een hoog risico, zoals het identificeren en voorkomen van risico’s. OpenAI verbiedt dan ook het gebruik van hun producten voor politieke beïnvloeding.
Het kabinet wil dat deze risico’s van generatieve AI worden ingeperkt en aangepakt, maar ook de kansen van generatieve AI benutten voor het tegengaan van desinformatie. In de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie3, die onlangs vanuit mijn ambtsvoorgangers, aan uw Kamer is verzonden, wordt dieper ingegaan op de impact van generatieve AI en het verspreiden van desinformatie.
Het kabinet erkent ook het risico dat AI kan hebben op groeiende ongelijkheid en de sociaaleconomische implicaties. Daarom steunt zij ook het eerder aangevraagd advies van het vorige kabinet hierover aan de Sociaal Economische Raad4, zodat het kabinet samen met werkgevers en werknemers actie kan ondernemen om de impact van AI op de samenleving op een verantwoorde manier een vervolg te geven. De AI-verordening heeft als doel om risico’s van AI-systemen aan te pakken, waaronder het risico op discriminatie wat ongelijkheid veroorzaakt en kan vergroten. De AI-verordening bepaalt dat onder meer risico’s op aantasting van fundamentele rechten zoals het recht op non-discriminatie moeten worden aangepakt bij de ontwikkeling van AI-systemen en bij de inzet van AI-systemen door overheidsinstanties.
Hoe ziet u in algemene zin het spanningsveld tussen het feit dat de AI Act pas in haar volledige vorm over enkele jaren in werking treedt en dat het op dit moment wenselijk kan zijn om toezicht te houden en daar waar nodig in te grijpen bij organisatie die maatschappij veranderende technieken uitbrengen, zoals kunstmatige intelligentie en large language models?
Als het gaat om het reguleren van AI als product binnen de EU en in Nederland, vormt de AI-verordening hiervoor het juridisch fundament. De AI-verordening is in werking getreden op 1 augustus jl. en wordt stapsgewijs van toepassing. Zo zijn bepaalde AI-praktijken al na 6 maanden verboden. De eisen voor AI-modellen voor algemene doeleinden (waar Large Language Models zoals GPT van OpenAI naar verwachting ook onder vallen) zijn al na 12 maanden van toepassing. Hieronder vallen ook de zwaardere eisen wanneer deze modellen ook voor systeemrisico’s kunnen zorgen. Voor de eisen aan hoog-risico AI-toepassingseisen gelden termijnen van 24 en 36 maanden. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en gebruiksverantwoordelijken van deze AI-modellen en systemen voldoende tijd hebben om zich goed te kunnen voorbereiden op het van toepassing worden van de eisen.
Het kabinet neemt nu al stappen om risico’s van (generatieve) AI te adresseren. Daarom wordt in Nederland al hard gewerkt aan het versterken van het toezicht op AI, mede in voorbereiding op de AI-verordening. Zo is onder de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de Directie Coördinatie Algoritmes (DCA) opgericht om het toezicht op algoritmes en AI in Nederland te versterken. Dit doet zij door risico’s van algoritmes en AI te signaleren en analyseren, samenwerking tussen toezichthouders te versterken en guidance te bevorderen. Daarnaast hebben de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de DCA in 2024 samen 3,1 miljoen euro ontvangen van het Ministerie van Economische Zaken om Nederland te kunnen voorbereiden op het inrichten van toezicht op de AI-verordening. De RDI en DCA bieden in de loop van dit jaar een definitief advies aan over de inrichting van het toezicht op de AI-verordening aan de bewindspersonen van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid. Daarna wordt de voorgenomen inrichting van het toezicht opgenomen in de uitvoeringswet die aan het parlement wordt voorgelegd via de gebruikelijke wegen.
Onder de AI-verordening zijn aanbieders van AI-modellen voor algemene doeleinden met ingang van 1 augustus 2025 verplicht om informatie en documentatie op te stellen, up-to-date te houden en beschikbaar te stellen voor toezichthouders en aanbieders die dat AI-model in hun AI-systemen willen integreren. De bedoeling is dat deze informatie en documentatie inzicht geeft in de capaciteiten en beperkingen van het AI-model voor algemene doeleinden en daarmee aanbieders verderop in de waardeketen die met dit model verder bouwen aan specifiekere AI-modellen of -systemen in staat stellen aan hun verplichtingen uit de AI-verordening te voldoen.
Als AI-modellen voor algemene doeleinden voor systeemrisico’s kunnen zorgen, dan moeten ze volgens de AI-verordening aan extra eisen voldoen. Dit kan het geval zijn als er zeer veel computerkracht gebruikt is bij het trainen van het model, maar ook het aantal eindgebruikers kan een relevante factor zijn bij de beoordeling of een AI-model voor systeemrisico’s kan zorgen. Modellen met systeemrisico’s moeten onder andere modelevaluaties uitvoeren, risico’s beoordelen en beperken en zorgen voor een passend niveau van cybersecurity. Ook moeten incidenten zo snel mogelijk gemeld worden bij het Europese AI-bureau, dat toezicht houdt op deze modellen.
Het AI-bureau («AI Office») van de Europese Commissie is bevoegd om toezicht te houden op AI-modellen voor algemene doeleinden. De eisen voor deze modellen treden 1 augustus 2025 in werking, waarna het AI-bureau kan gaan controleren of deze worden nageleefd.
Er wordt niet gewacht tot de AI-verordening van toepassing is om veilige ontwikkeling en gebruik van AI te bevorderen. Zo heeft de Europese Commissie recent het «AI Pact» gelanceerd. Dit AI Pact heeft als doel om organisaties vroegtijdig aan de AI-verordening te laten voldoen. Aan de ene kant door informatie en best practices tussen organisaties uit te wisselen, en aan de andere kant door organisaties te motiveren om toe te zeggen dat ze vroegtijdig aan de eisen zullen voldoen. Daarnaast ontwikkelt het AI-bureau al verschillende instrumenten die bijdragen aan een effectieve uitvoering van de AI-verordening, zoals richtsnoeren en lagere wetgeving die de AI-verordening verder duidelijk maken, praktijkcodes, benchmarks en het ondersteunen en bundelen van kennis uit de verschillende adviesorganen. Daarbij draagt de Commissie namens de Europese lidstaten bij aan internationale gedragscodes voor geavanceerde AI-systemen, zoals de Hiroshima gedragscode van de G7.5 Nederland volgt deze ontwikkelingen nauw en werkt tijdens de implementatie van de AI-verordening via verschillende adviesorganen nauw samen met het Europese AI-bureau.
Daarnaast bestaan er al verschillende wetten die niet specifiek over AI gaan, maar die wel normen bevatten waarmee de inzet van AI wordt gereguleerd. De Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) biedt bijvoorbeeld juridische kaders bij geautomatiseerde besluitvorming met behulp van AI en bij het verwerken van persoonsgegevens voor het trainen of gebruik van AI. Op grond van de AVG hebben EU privacy toezichthouders ervoor gezorgd dat ChatGPT extra privacy waarborgen biedt. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt normen aan de kwaliteit van overheidsbesluiten en de motivering daarvan, ook als daar AI voor wordt gebruikt. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) beschermt tegen discriminatie als AI-systemen worden gebruikt bij het aanbieden van bijvoorbeeld werk, goederen en diensten.
Tenslotte zijn er de afgelopen jaren verschillende (niet-regulerende) beleidsacties op nationaal niveau opgezet die ook bijdragen aan een verantwoorde inzet van AI. Voorbeelden hiervan zijn het algoritmeregister voor AI dat wordt gebruikt door de overheid6, de ELSA-labs7, het investeringsprogramma AiNed, het ROBUST programma en het impact assessment mensenrechten algoritmes (IAMA).
Welke mogelijkheden zijn er in afwachting van de volledige inwerkingtreding van de AI-Act om de negatieve risico’s van AI op de samenleving te mitigeren? Zijn er mogelijkheden om op te treden tegen activiteiten en handelingen die nu formeel nog niet als illegaal bestempeld zijn onder de AI-Act, maar dat wel gaan zijn zodra de volledige AI-Act in werking zal treden?
Het is pas mogelijk om juridisch op te treden tegen activiteiten en handelingen op het moment dat zij illegaal zijn. Alhoewel de AI-verordening nog niet (volledig) van toepassing is, kunnen bepaalde activiteiten en handelingen op dit moment al wel illegaal zijn op grond van bestaande juridische kaders, zoals non-discriminatiewetgeving. Bijvoorbeeld als deze activiteiten en handelingen onrechtmatig zijn.
Overigens is het denkbaar dat activiteiten en handelingen illegaal zijn, terwijl het toezicht daarop en de handhaving daarvan op dat moment nog niet zijn gerealiseerd. Zo zijn de verboden in de AI-verordening van toepassing met ingang van 1 februari 2025, terwijl het toezicht op en de handhaving van de verboden pas 6 maanden later geregeld hoeft te zijn.8 Voor het inzetten van toezichtsbevoegdheden of handhavend optreden is een grondslag in de nationale (formele) wet noodzakelijk.9 Tot die tijd is een overtreding van de verboden wel onrechtmatig en kan een procedure gestart worden bij de civiele rechter. Tevens kan een toezichthouder, na de aanwijzing bij of krachtens formele wet, zo nodig met terugwerkende kracht handhaven.
Wat kan er nu al gedaan worden om te voorkomen dat (de toepassing van) generatieve en specifieke AI gevaarlijk wordt? Deelt de Minister de mening dat het belangrijk is om niet te wachten op de AI-Act en nu al stappen te ondernemen, gezien de snelle ontwikkelingen als het gaat om (de toepassing van) verschillende soorten AI? Welke maatregelen neemt de Minister hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de AI-adviesraad, zoals om gevraagd in de motie-Rajkowski (Kamerstuk 21501-33-1041), er zo snel mogelijk moet komen om na te kunnen denken over mogelijke acties als het gaat om (de toepassing van) AI op het gebied van veiligheid, weerbaarheid, wenselijkheid, innovatie en strategische autonomie? Op welke termijn kunnen we een dergelijke raad verwachten? Welke maatregelen of besluiten moeten er nog genomen worden?
Genoemde motie vraagt de regering om te onderzoeken of een Nederlands adviserend orgaan van toegevoegde waarde kan zijn om de overheid op korte termijn te adviseren bij ontwikkelingen rondom kunstmatige intelligentie. Door het vorige kabinet is gemeld dat er een verkenning wordt gedaan naar het inrichten van een AI-adviesraad en de laatste stand van zaken van vóór de zomer10. Die verkenning continueert het huidig kabinet. Aan de nadere vormgeving van de adviesraad, inbegrepen haar bevoegdheden, wordt nog gewerkt. Hierbij wordt er ook juridisch bekeken welke mogelijkheden de Kaderwet Adviescolleges hiertoe biedt. Ik verwacht dit najaar de uitkomsten van dit onderzoek met uw Kamer te kunnen delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om in te zetten op Nederlandse/Europese ontwikkeling van kunstmatige intelligentie met de focus op publieke waarden met positieve maatschappelijke en economische effecten en dat een AI-fabriek hier een interessant instrument voor kan zijn? Deelt u de mening dat het wenselijk kan zijn om een AI-fabriek, eventueel in Europese samenwerking, te plaatsen in Nederland en het daarmee een mooie aanvulling kan zijn op ons digitale knooppunt en het versterken van onze digitale economie van de toekomst? Zo ja, op welke manier gaat u zich hiervoor inzetten in Europa? Zo nee, waarom niet?
Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op het versterken van het waardengedreven AI-ecosysteem waar onze publieke belangen, zoals fundamentele rechten, zijn geborgd en we de maatschappelijke en economische kansen verzilveren. Dit gebeurt onder meer via de publiek-private Nederlandse AI Coalitie (NLAIC), het AiNed investeringsprogramma (Nationaal Groeifonds) en de inzet voor de AI-verordening. Om het Europese AI-ecosysteem verder te versterken, heeft de Europese Commissie in januari 2024 het AI-innovatiepakket gelanceerd. In de BNC-fiches hierover is positief gereageerd op het voorstel van de Commissie om AI-fabrieken te ontwikkelen.11 Het voorstel voor amendering van de verordening omtrent de voortzetting van de gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC) is 23 mei jl. goedgekeurd door de Raad van Concurrentievermogen.
In de Kamerbrief «Verkenning mogelijkheden AI-faciliteit»12 van 4 juni jl. is uw Kamer onlangs geïnformeerd over drie scenario’s die de Ministeries van OCW, BZK en EZ momenteel aan het verkennen zijn, namelijk: 1) bestaande middelen gebruiken, 2) meer investeringen in Europese AI-faciliteiten binnen EuroHPC, en 3) AI-faciliteit in Nederland, waarbij deze faciliteit onderdeel uitmaakt van het bredere Europese supercomputerecosysteem (gemeenschappelijke onderneming EuroHPC). Per scenario brengen de betrokken ministeries momenteel de meerwaarde en haalbaarheid in kaart. Hierin is onder meer aandacht voor de impact op maatschappelijke en economische belangen.
De scenario-aanpak is bedoeld om een zorgvuldige afweging te kunnen maken door het kabinet, omdat er aanzienlijke investeringen mee gemoeid kunnen zijn.
Bent u bereid om, eventueel met Europese collega’s in gesprek te gaan met de Europese Commissie over hoe er op korte termijn gezorgd kan worden dat OpenAI openheid geeft over een aantal zaken zodat we het tegengaan van misbruik van kunstmatige intelligentie en andere onwenselijke effecten kunnen mitigeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 tot en met 4, zal het AI-bureau van de Europese Commissie toezicht gaan houden op AI-modellen voor algemene doeleinden (waar Large Language Models zoals GPT van OpenAI ook onder vallen). Om ervoor te zorgen dat de aanbieders van deze modellen weten hoe ze aan de gestelde eisen moeten voldoen, worden er codes of practice opgesteld. Dit zijn praktische richtsnoeren die in samenwerking met de lidstaten en andere belanghebbenden worden opgesteld.
Hoewel de Commissie na een jaar bevoegdheden heeft om naleving van de regels te eisen, treedt zij in het kader van het opstellen van de codes of practice daarvoor al wel in dialoog met onder andere aanbieders en gebruikers van AI-modellen voor algemene doeleinden. Indien de Commissie signalen krijgt over de negatieve gevolgen van deze AI-modellen, kan hierover ook de dialoog aangegaan worden met de ontwikkelaars.
Via de recent opgerichte AI-Board is Nederland actief betrokken bij deze ontwikkelingen en staan we in nauw contact met de Europese Commissie over de bredere uitwerking van de AI-verordening.
Het onderzoeken van de grenseffecten van de accijnsverhogingen op tabak |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u tijdens de behandeling van het Belastingplan in oktober 2023 de Eerste Kamer hebt toegezegd een onderzoek te doen naar de grenseffecten van de accijnsverhogingen op zowel alcohol als tabak?
Ja dit kan ik bevestigen.
Is dit onderzoek inmiddels al opgestart?
Het onderzoek met betrekking tot grenseffecten van de accijnsverhoging op tabak in 2023 is inmiddels afgerond en naar de Tweede Kamer gestuurd1.
Ten behoeve van het meten van grenseffecten van de accijnsverhoging op alcoholaccijns is in overleg met de brancheverenigingen data aangekocht. Naar verwachting zullen de resultaten van de analyse van deze data op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Hoe wordt dit onderzoek vormgegeven?
De grenseffecten van de verhoging op tabaksaccijns is net als bij de verhoging in 2020 op twee manieren gemeten. De douane heeft een Empty Pack Survey (EPS) uitgevoerd. Hierbij wordt via het rapen van pakjes sigaretten van de straat bekeken welk deel van de pakjes sigaretten uit het buitenland komt, welk deel namaak is en welk deel illicit whites zijn. Het RIVM heeft via een enquête het rookgedrag gemeten. In de vragenlijst van het RIVM wordt ook gevraagd naar hoe vaak mensen tabaksproducten in het buitenland kopen en waar ze deze kopen en welk aandeel ze in het buitenland kopen.
De grenseffecten van de verhoging op de alcoholaccijns wordt geanalyseerd met behulp van aangekochte data. Het betreft data op productniveau van een groot deel van de Nederlandse supermarkten en slijterijen. Hiermee kan de ontwikkeling van het aantal verkochte liters per type drank (bier, wijn, sterk) in de grensregio vergeleken worden met de ontwikkeling in het binnenland. De analyse zal vergelijkbaar zijn met de analyse van de grenseffecten op basis van de microdata bij de brandstofaccijnzen2.
Wordt de productgroep «shag» meegenomen in het onderzoek, aangezien shag het zwaarst belaste product per eenheid is?
De vragen in het onderzoek van het RIVM worden gesteld aan zowel sigarettenrokers als shagrokers. In een bijlage van het rapport zijn de resultaten ook uitgesplitst naar sigarettenrokers en shagrokers. Shag wordt dus meegenomen bij het evalueren van de effecten van de accijnsverhoging. Het EPS is een aanvullend onderzoek waarmee ook iets gezegd kan worden over het aantal namaaksigaretten en illicit whites. Dit heeft alleen betrekking op pakjes sigaretten.
Worden de mogelijke grenseffecten naar aanleiding van de verhoging van tabaksaccijns op dezelfde wijze onderzocht als de effecten van de verhoging van alcoholaccijns?
Nee de onderzoeken zijn niet hetzelfde vormgegeven. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 6.
Zo nee, waarom niet?
Per productsoort wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn om de effecten te meten en welke informatie relevant is. De accijnsverhogingen op tabak hebben een nadrukkelijk gezondheidsdoel (dat mensen stoppen met roken en minder gaan roken). Om het rookgedrag te evalueren is een enquête het meest geschikt. Dit volgt namelijk niet uit verkoopdata van supermarkten. Daarnaast wordt aanvullend een EPS gedaan om ook iets te kunnen zeggen over namaaksigaretten en illicit whites. De verhoging van de alcoholaccijns heeft voornamelijk een budgettair doel. Daarom is het hierbij niet nodig om een uitgebreide enquête te doen rondom drinkgedrag.
Zo nee, bent u bereid om de onderzoeken in samenhang vorm te geven aangezien de stapeling van accijnsmaatregelen leidt tot de meeste weglekeffecten?
Per productsoort is bepaald wat de beste methode is om effecten van het beleid waaronder grenseffecten te meten. Dit verschilt per product. Als de maatregelen stapelen dan zal dit zichtbaar zijn in de uitkomsten van de afzonderlijke onderzoeken. De verhoging van de tabaksaccijns per 1 april 2024 zal ook worden gemonitord via een EPS van de douane en een enquête van het RIVM. De resultaten daarvan worden naar verwachting voor de zomer van 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast laten de grensregio’s periodiek uitgebreide koopstromenonderzoeken uitvoeren waarbij het totaal van het koopgedrag (waaronder grenseffecten) wordt bekeken.
Deelt u de mening dat beperkte onderzoeksmethoden zoals de empty pack survey, die geen verkoopstromen analyseert, geen recht doet aan de toezegging die u gedaan hebt aan de Eerste Kamer?
Ik deel deze mening niet. Het Empty pack survey is een veel gebruikte methode om grenseffecten te meten. Dit onderzoek is met name van waarde om het aandeel illegale sigaretten te meten. Ook is het een goede manier om te bekijken uit welke landen sigaretten afkomstig zijn. Dit kan niet via een koopstromenonderzoek. Het EPS is niet de enige manier waarop grenseffecten worden gemeten. Dit wordt ook via de enquête van het RIVM gemeten.
Bent u bereid de grenseffecten van tabaksaccijns op eenzelfde manier te onderzoeken als de mogelijke grenseffecten van alcoholaccijns?
Nee ik ben niet bereid de grenseffecten van de tabaksaccijns op dezelfde manier te onderzoeken als de grenseffecten van de alcoholaccijns. Zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht wordt per productsoort bekeken wat de mogelijkheden zijn om de effecten te meten en welke informatie nodig is.
Bent u van mening dat een stapeling van accijnsverhogingen van verschillende producten, waaronder tabak (waarvan volgens het RIVM 22% van pakjes uit het buitenland komt), een kaalslag tot gevolg heeft in de grensstreek bij lokale ondernemers en leidt tot een grote verschraling van winkelaanbod en van voorzieningen in de grensstreek?
Tot nu toe blijkt uit de koopstromenonderzoeken van I&O research dat de grensregio per saldo profiteert van grensoverschrijdend verkeer. De resultaten uit de koopstromenonderzoeken worden nauwlettend gevolgd. Het meest recente koopstromenonderzoek is het koopstromenonderzoek Oost-Nederland 20233. Hieruit volgt dat centra in Oost-Nederland in algemene zin en per saldo meer profiteren van Duitse bezoekers dan andersom. Het koopsaldo is positief.
Zo nee, bij welk percentage zou dat wel het geval zijn?
Het is niet bekend bij welk percentage dit wel het geval is.
Bent u het ermee eens dat initiatieven als de winkelbus, wat een businessmodel is gericht op het uitbuiten van grenseffecten, symbool staat voor de hierboven genoemde verschraling?
Ik deel deze mening niet. Een winkelbus hoort binnen de mogelijkheden die een open economie en de Europese Unie biedt.
Bent u van mening dat accijns gebruiken als stoplap voor de begroting een beleid is wat tot gevolg heeft dat weglekeffecten op grotere schaal optreden?
Prijsverhogingen zijn een belangrijke maatregel om ongezond gedrag (roken, alcoholgebruik) terug te dringen. Accijns verhogen is daarmee een belangrijk instrument van de overheid om mee te kunnen sturen. De WHO geeft aan dat een accijnsverhoging op tabak de meest effectieve manier is om tabaksgebruik terug te dringen. Tabaksgebruik vormt de grootste te voorkomen doodsoorzaak en het streven van het kabinet is gericht op het behalen van een rookvrije generatie in 2040.
Daarnaast is de grenseffectentoets een verplichte kwaliteitseis in het beleidskompas4. Grenseffecten maken onderdeel van de beleidsafwegingen die een kabinet maakt en worden meegenomen in de berekening van de budgettaire gevolgen. De effecten worden nauwkeurig gemonitord, zodat de ramingen hierop aangepast kunnen worden en mee kunnen wegen bij de daarmee samenhangende besluitvorming.
Deelt u de mening dat een langetermijnplanning met betrekking tot accijnsverhogingen meer helderheid biedt aan ondernemers en faillissementen van ondernemers in de grensstreek kan tegengaan?
Een langetermijnplanning met betrekking tot accijnsverhogingen kan helderheid bieden aan ondernemers, maar is beleidsmatig en budgettair beperkend. Het streven naar een rookvrije generatie en de maatregelen die daar bij komen kijken zijn reeds in 2018 aangekondigd in o.a. het Nationaal preventie Akkoord.
Heeft u kennisgenomen van het artikel inDe Telegraaf1 waarin pomphouders en branchekoepel Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR) waarschuwen dat de gedwongen keuze tussen het aanbieden van fossiele brandstof of het aanbieden van snellaadpalen, ten koste zal gaan van de kwaliteit van de verzorgingsplaatsen? Erkent u deze kritiek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het beeld dat er sprake is van een gedwongen keuze tussen het aanbieden van fossiele brandstof en snellaadpalen herken ik niet. Onder het huidige beleid kan iedere partij aanspraak maken op een vergunning voor het aanbieden van laadpalen. Dit blijft zo in een nieuwe situatie, zoals beschreven in de beleidsvisie die in december 2022 naar de Kamer verstuurd is.
We zien dat er op dit moment al veel gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid laadpalen te realiseren. De loting van vergunningen voor het zelfstandige laadstation in 2012 heeft geleid tot een groot netwerk van laadstations langs het hoofdwegennet. Ook worden er laadpalen gerealiseerd door tankstationhouders, wegrestauranthouders en door «derde partijen» die enkele laadpalen plaatsen op de verzorgingsplaats, bijvoorbeeld op de parkeervoorziening.
Dit heeft geleid tot meer laadpalen op verzorgingsplaatsen, maar ook tot versnippering omdat palen in kleine aantallen verspreid over het terrein worden geplaatst. Dit komt de overzichtelijkheid, duidelijke inrichting en daarmee de veiligheid van de verzorgingsplaats niet ten goede. Daarnaast bemoeilijkt het de verdere opschaling van laadinfrastructuur die in de toekomst nodig is, omdat het voor ondernemers niet duidelijk is of zij de enige exploitant zijn en blijven. Dat kan de investeringen op (lange termijn) afremmen. Ook is de versnippering belastend voor netbeheerders: die krijgen verschillende (kleine) aanvragen te verwerken voor netverzwaring. Daarom wordt in de beleidsvisie op de verzorgingsplaatsen gekozen voor één grootschalig kavel snelladen per verzorgingsplaats, mogelijk met een shop, dat via een verdeelmethode wordt toegekend aan een exploitant.
Een van de centrale punten van het voorgenomen beleid is dat iedere geïnteresseerde partij gelijke kans heeft mee te dingen naar dat nieuwe laadstation op de verzorgingsplaatsen. Dit betekent dat er geen onnodig hoge toetredingsdrempels worden opgeworpen. Lage toetredingsdrempels betekent dat kleine en innovatieve partijen gemakkelijker een positie kunnen verwerven op de verzorgingsplaats. Dit leidt tot meer keuzevrijheid en betere dienstverlening richting de weggebruiker.
Ook de huidige uitbaters van benzinestations kunnen in het voorgenomen beleid meedingen naar de nieuwe laadstations die op veel verzorgingsplaatsen gerealiseerd moeten gaan worden. Hierop geldt één uitzondering, die alleen in bepaalde situaties wordt toegepast. Als er een laadstation met shop wordt verdeeld naast een bestaand benzinestation met shop, geldt een zogenoemde biedbeperking. De uitbater van het benzinestation kan dan niet meedingen naar het naastgelegen laadkavel. Uit economisch onderzoek2 blijkt dat een biedbeperking in deze situatie nodig is voor een gelijk speelveld, zodat geïnteresseerde partijen gelijke kansen hebben om mee te dingen naar het kavel.
De biedbeperking is een stevige maatregel, daarom wordt deze alleen toegepast in situaties waar dit nodig is om een gelijk speelveld te borgen. Dit zijn situaties waarin het mogelijk is een shop te realiseren bij zowel een benzinestation als een laadstation. Op kleinere verzorgingsplaatsen is dit niet het geval, omdat deze hiervoor onvoldoende ruimte bieden. De uitbater van het benzinestation is overigens vrij om mee te doen aan de verdeling van laadkavels op andere (naastgelegen) verzorgingsplaatsen.
Waarom is ervoor gekozen om eenzelfde ondernemer op eenzelfde verzorgingsplaats in de toekomst niet zowel elektrische laadpalen alsmede fossiele brandstof te laten aanbieden?
Zoals toegelicht onder vraag 1 is er onder het voorgenomen beleid sprake van één grootschalig laadkavel per verzorgingsplaats, dat periodiek via een verdeelmethode wordt toegekend aan een enkele exploitant. De mogelijkheid om laadpalen te realiseren elders op de verzorgingsplaats, door een vergunning voor een aanvullende voorziening aan te vragen, verdwijnt. Het exclusieve laadkavel neemt de plaats in van de zelfstandige laadstations die vanaf 2012 zijn gerealiseerd, en waarvan de bestaande vergunningen vanaf 2028 aflopen.
Onder het voorgenomen beleid blijft snelladen een zelfstandige voorziening, die als zodanig in de markt wordt gezet. Door dit te doen blijven de laadkavels toegankelijk voor een bredere groep ondernemers. Met andere woorden: toetredingsdrempels worden niet onnodig hoog. Dit is in lijn met de wens van de Kamer om ook oog te hebben voor de positie van MKB ondernemers op verzorgingsplaatsen (motie Koerhuis/Van der Plas, 31 305, nr. 400). Bundeling van tanken en laadvoorzieningen in één kavel zou leiden tot een onnodige en niet uitlegbare verhoging van toetredingsdrempels in de laadmarkt; een kavel waarin tanken en laden worden gebundeld is alleen interessant voor partijen die beide gevraagde voorzieningen kunnen aanbieden. Een dergelijke bundeling zou deze groep bevoordelen ten nadele van partijen die alleen actief zijn op de laadmarkt en niet in staat zijn motorbrandstoffen aan te bieden. Dat is in strijd met de vereiste gelijke kansen en proportionaliteit. Daarnaast is dit ook juridisch kwetsbaar in het licht van de Dienstenrichtlijn.
Het blijft uiteraard voor partijen die fossiele brandstoffen aanbieden wel mogelijk om op een andere (dichtbij liggende) verzorgingsplaats laadpalen aan te bieden. Daarmee blijft ook keuzevrijheid voor de weggebruiker geborgd.
Bent u het eens met de stelling dat, vanwege het minderheidsaandeel elektrische auto’s, het aanbieden van enkel elektrische laadpalen nog lang niet rendabel is en dat het aanbieden van enkel fossiele brandstof, vanwege het uitfaseren, op den duur niet meer rendabel zal zijn? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre het aanbieden laadvoorzieningen rendabel is hangt af van verschillende factoren, waaronder de ontwikkeling van het wagenpark, de ondernemer zelf en de ontwikkelingen rondom netcapaciteit. Het lijkt erop dat op dit moment meerdere partijen brood zien in het aanbieden van laaddiensten. In Nederland zijn zelfstandige laadstations op ruim de helft van de verzorgingsplaatsen gerealiseerd. Ook in andere Europese landen zien we verschillende laadaanbieders, o.a. Shell, E.On, Fastned, Tesla en verschillende lokaal actieve partijen.3 Naarmate het aandeel elektrische voertuigen in het wagenpark toeneemt zal het aanbieden van laaddiensten naar verwachting voor een grotere groep ondernemers interessant worden. Het voorgenomen beleid helpt hierbij, met het hanteren van een exclusief kavel per verzorgingsplaats. Ook de ontwikkelingen rondom het «stopcontact op het land» speelt een belangrijke rol. Dit maakt het aantrekkelijker om te investeren in laadinfrastructuur ten opzichte van de huidige situatie, waarin in principe iedere partij een vergunning kan aanvragen voor het plaatsen van een laadpaal.
Naarmate de vraag naar fossiele motorbrandstoffen op verzorgingsplaatsen afneemt, zal de verkoop ervan waarschijnlijk minder rendabel worden. Hoe deze ontwikkeling verloopt is voor een belangrijk deel afhankelijk van de ontwikkeling van het wagenpark. Om er voor te zorgen dat weggebruikers toch, zo lang mogelijk, kunnen blijven tanken, zijn verschillende maatregelen mogelijk. Het is aan het aanstaande Kabinet om te beslissen over hoe met de gevolgen van deze ontwikkeling zal worden omgegaan in het voorzieningenbeleid. Een denkbare strategie is het stapsgewijs verminderen van het aantal tankstations tussen 2028 en 2050.
Bent u het eens met de stelling dat de keuze voor een «fossiele kavel» betekent dat die ondernemers op den duur geen inkomen meer kunnen genereren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 herken ik het beeld niet dat ondernemers moeten kiezen tussen het aanbieden van laden en tanken. Zij hebben de afgelopen jaren, net als alle andere partijen, mee kunnen doen aan de loting voor basisvoorzieningen en ook aanvullende laadvoorzieningen aangevraagd en vergund gekregen. Ondernemers krijgen vergelijkbare kansen als andere ondernemers, of die nu benzinestations hebben of andere voorzieningen, in de uitgifte van nieuwe laadkavels. De biedbeperking die een pomphouder met shop verhindert om ook het laadstation met shop op de verzorgingsplaats uit te baten is een uitzonderingsituatie en weerhoudt deze ondernemer er alleen van te bieden op het naastgelegen laadstation (zie ook vraag 1). Het verbiedt de ondernemer niet om mee te dingen naar een laadkavel op een andere verzorgingsplaats.
Overigens is de verwachte afname van de verkoop van fossiele motorbrandstoffen geen gevolg van de keuze voor een exclusief laadkavel, maar het gevolg een autonome ontwikkeling, namelijk de geleidelijke elektrificatie van het wagenpark.
Waarom mogen bestaande pomphouders, die willen bijdragen aan de energietransitie, op dit moment geen snellaadpunten aanleggen op de bestaande verzorgingsplaatsen?
De mogelijkheden om op oude voet vergunningen te verlenen voor aanvullende voorzieningen of basisvoorzieningen is door een tijdelijke beleidsregel beperkt. In het kort komt het erop neer dat de geldigheidsduur van nieuwe vergunningen voor laadpalen verkort wordt, zodat deze tegelijk met het zelfstandige laadstation aflopen. Als deze verkorte geldigheidsduur neerkomt op minder dan vijf jaar, dan wordt de vergunning geweigerd.
Deze beperking van de geldigheidstermijn geldt voor alle aanvragers. Of het nu gaat om laadpalen op een benzinestation, bij een wegrestaurant, een uitbreiding van een basisvoorziening of laadpalen bij de algemene parkeervoorziening. De positie van bestaande pomphouders onderscheidt zich hierin niet van andere gegadigden voor laadvoorzieningen.
De reden van genoemde beleidsregel is dat een belangrijk uitgangspunt in het nieuwe beleid is, dat het laadstation en het tankstation per verzorgingsplaats ieder worden uitgebaat door maximaal één partij. Dit voornemen komt de verkeersveiligheid op en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats ten goede. Ook biedt het ondernemers op de verzorgingsplaats meer zekerheid over de mate van concurrentie die zij tijdens de looptijd van hun vergunning kunnen verwachten. Dit maakt investeren in meer en betere voorzieningen op de verzorgingsplaats aantrekkelijker, omdat ondernemers langjarige zekerheid hebben dat zij hier ook als enige partij zitten. Dit kan dus juist de energietransitie versnellen.
De beperkingen die worden opgelegd aan vergunningverlening in de vorm van de tijdelijke beleidsregel zijn bedoeld om de verzorgingsplaatsen voor te bereiden op de inwerkingtreding van een nieuw beleid door geen nieuwe vergunningen toe te kennen die nog (te) lang doorwerken in het nieuwe beleid. Door nu pas op de plaats te maken kunnen we het nieuwe beleid later sneller invoeren. Zowel de weggebruiker als de ondernemer profiteert hier uiteindelijk van.
Is het mogelijk dat, in het geval van zowel een laadkavel en een fossiele kavel op dezelfde verzorgingsplaats, beide ondernemers een soortgelijke voorziening exploiteren? Zo ja, zal dit volgens u niet leiden tot onevenredig harde concurrentie langs de kant van de snelweg?
Het laadstation en het benzinestation zijn twee verschillende voorzieningen, die verschillende typen voertuigen bedienen. In deze zin concurreren beide voorzieningen niet direct met elkaar. Een van de uitgangspunten van het voorgestelde beleid op verzorgingsplaatsen is dat concurrentie op de laadmarkt met name plaatsvindt tussen verschillende verzorgingsplaatsen, niet op verzorgingsplaatsen zelf.
Kunt u aangeven of het klopt dat door het Rijksvastgoedbedrijf met een aantal pomphouders contractueel is afgesproken dat zij tot een maximum aantal laadpalen mogen plaatsen? Zo ja, hoeveel van deze pomphouders worden ondanks de overeenkomst gedwarsboomd door de regering?
Een laadpaal bij een motorbrandstofverkooppunt is een aanvullende voorziening. RWS beoordeelt de aanvraag voor een aanvullende voorziening op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen conform zijn beleid zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 22 maart 2004, laatstelijk inhoudelijk gewijzigd bij de Kennisgeving zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 17 mei 2022, nummer 7852. In de publiekrechtelijke vergunning die RWS afgeeft, is opgenomen hoeveel laadpalen bij een motorbrandstofverkooppunt mogen komen. Het Rijksvastgoedbedrijf verzorgt na het verlenen van een vergunning de privaatrechtelijke toestemming voor het plaatsen van de laadpalen. Het aantal laadpalen waarvoor het Rijksvastgoedbedrijf privaatrechtelijk toestemming geeft, komt overeen met het aantal in de vergunning van Rijkswaterstaat.
In welk jaar lopen de eerste huidige vergunningen af en zou de beoogde nieuwe verzorgingsplaatsconstructie in gang moeten worden gezet? En in welk jaar zal deze overgang afgerond moeten zijn?
Vanaf 2028 verlopen de eerste huidige laadvergunningen voor basisvoorzieningen laden. Dan staan idealiter nieuwe vergunninghouders klaar om een opgeschaald kavel te realiseren. Afhankelijk van welke strategie het aanstaande Kabinet kiest voor het veilen van laadstations, kunnen dan ook al verzorgingsplaatsen zonder overgangsfase verdeeld worden wanneer de vergunning voor het tankstation afloopt.
Kunt u toezeggen dat u bij het voorbereiden van het wetsvoorstel zorg draagt voor de mogelijkheid dat een ondernemer straks gewoon de keuzemogelijkheid tot het aanbieden van fossiele brandstof én laadpalen samen binnen één verzorgingsplaats heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6. Dit zal beperkt mogelijk zijn op verzorgingsplaatsen waar geen ruimte is voor een tweede shop. IenW stelt een routekaart op waaruit, onder andere, blijkt waar mogelijkheden voor een tweede shop zijn.
Het bericht ‘Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: 'Oneerlijke concurrentie'’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (D66), Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: «Oneerlijke concurrentie»»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Consumentenbond en toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over oneerlijke handelspraktijken door met name Chinese webshops als Temu, Shein en AliExpress?
De razendsnelle opkomst van deze online marktplaatsen is voor een belangrijk deel het gevolg van het grote productaanbod, de lage prijzen die zij hanteren en hun grootschalige marketingcampagnes. Zo besteedt Temu naar schatting meer dan 450 miljoen euro per kwartaal aan marketing.1 De berichten van consumentenorganisaties2 dat Temu onveilige producten zou aanbieden, cruciale informatie achterhoudt voor consumenten en manipulatieve online technieken (dark patterns) toepast, vind ik zorgelijk. Deze opkomst van niet-Europese online marktplaatsen beïnvloedt de concurrentiepositie van Nederlandse en andere Europese online marktplaatsen. Ik vind het van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat ze veilig en op basis van betrouwbare informatie hun aankopen kunnen doen. Op Europees niveau zijn er maatregelen genomen om dit te waarborgen. Deze maatregelen licht ik in de antwoorden op uw overige vragen toe.
Deelt u de zorgen dat de razendsnelle opkomst van deze webshops, aangejaagd door het gebruik van oneerlijke handelspraktijken, negatieve gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse webshops?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen verleidingstechnieken op de website en app van Temu, zoals «flitsaanbiedingen» met aftelklokken en het gebruik van spelletjes gericht op kinderen onder verboden dark patterns? Kunt u hier per voorbeeld op ingaan?
Op grond van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (OHP) is het bedrijven niet toegestaan om commerciële dark patterns te gebruiken wanneer deze oneerlijke handelspraktijken zijn, zoals bedoeld in de Richtlijn OHP. Dark patterns zijn manipulatieve of misleidende technieken die consumenten ertoe aan kunnen zetten om keuzes te maken die niet in hun belang zijn. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) geeft in haar Leidraad Bescherming van de Online Consument aan wat volgens haar de normen zijn als het gaat om verschillende dark patterns.
Het gebruik van flitsaanbiedingen met aftelklokken mag consumenten niet misleiden. Het bedrieglijk beweren dat een product slechts voor een zeer beperkte tijd beschikbaar is, met als doel om de consument onder druk te zetten tot het nemen van een aankoopbeslissing, is op grond van de Richtlijn OHP onder geen enkele omstandigheid toegestaan. Het aanbieden van spelletjes gericht op kinderen is op grond van de Richtlijn OHP ook niet toegestaan als deze spelletjes worden ingezet als reclamemiddel met als doel om kinderen geadverteerde producten te laten kopen.
Bij een overtreding van de Richtlijn OHP kan de ACM handhavend optreden. Zo heeft de ACM in juni 2023 tientallen webshops bevolen te stoppen met het gebruikmaken van misleidende countdowntimers.3
Als de genoemde verleidingstechnieken op dit moment niet onder verboden handelspraktijken vallen, bent u bereid om de Europese lijst met verboden handelspraktijken te herzien en aan te vullen met misleidende technieken die door Temu worden gebruikt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kunnen dark patterns op grond van de Richtlijn OHP nu al worden aangepakt. Sommige van de genoemde verleidingstechnieken staan al op de zogenaamde «zwarte lijst» van verboden handelspraktijken.
Verder onderzoekt de Europese Commissie momenteel of de huidige regels consumenten ook online voldoende beschermen (fitness check).4 Mogelijk wordt de Richtlijn OHP herzien op basis van de uitkomsten van de fitness check. De resultaten van de fitness check worden in het najaar van 2024 verwacht.
Wat vindt u van de oproep van de ACM om met nieuwe wetgeving te komen tegen oneerlijke handelspraktijken door webshops? Welke stappen neemt u hierin?
De ACM heeft in het kader van de fitness check van de Europese Commissie op 21 november 2022 een non-paper uitgebracht met haar inzet. 5 De ACM is van mening dat de Europese consumentenregels aangescherpt moeten worden om consumenten online voldoende te beschermen. Zo pleit de ACM voor het expliciet verbieden van bepaalde schadelijke en oneerlijke online handelspraktijken.
Dit standpunt is in lijn met de eerdere oproep van mijn ministerie aan de Europese Commissie.6 Daarbij is benadrukt dat de ontwikkelingen in de digitale economie snel gaan en dat het niveau van consumentenbescherming hierdoor onder druk kan komen te staan, bijvoorbeeld als gevolg van het ontwerp van websites en apps. Het verdient dan ook aanbeveling om consumentenwetgeving te flexibiliseren om hier sneller op te kunnen reageren. Ik wacht de uitkomsten van de fitness check van de Europese Commissie hierover met interesse af.
Klopt het dat Temu, Shein en AliExpress onder de Digital Services Act (DSA) zijn aangewezen als Very Large Online Platforms and Search Engines (VLOPS), waardoor extra regels voor toezicht gelden?
Ja. De Europese Commissie houdt op haar website een openbare lijst bij van de diensten die zijn aangewezen als Very Large Online Platforms en Search Engines.7
Kunt u aangeven of u verwacht dat deze webshops binnen de gestelde termijnen zullen voldoen aan de verplichtingen uit de DSA?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze webshops niet van plan zijn om aan hun verplichtingen uit de DSA te voldoen. Het toezicht op de naleving van de DSA door zeer grote online platforms ligt overigens primair bij de Europese Commissie, en daarnaast (mede) bij de bevoegde autoriteiten uit de lidstaten waar die diensten gevestigd zijn, of waar zij hun wettelijk vertegenwoordiger hebben gekozen. Voor Shein en Temu is dat de digitaledienstencoördinator van Ierland. Voor AliExpress is dat de ACM als digitaledienstencoördinator in Nederland.
Bent u bereid om bij de Europese Commissie, die uit hoofde van de DSA toezicht houdt op VLOPS, te pleiten voor het openen van onderzoek naar oneerlijke handelspraktijken door Temu en Shein, in lijn met het onderzoek dat naar AliExpress is geopend?
Oneerlijke handelspraktijken zijn gereguleerd door middel van de Richtlijn OHP. Daar wordt toezicht op gehouden door onafhankelijke nationale markttoezichthouders, zoals in Nederland de ACM. Het onderzoek naar eventuele overtredingen van de DSA door AliExpress ziet niet op eventuele oneerlijke handelspraktijken, maar onder meer op de inrichting van het mechanisme voor het melden van illegale inhoud, de interne klachtenprocedure, en de verrichte systeemrisicoanalyse van AliExpress.
Ook het toezicht op de DSA is belegd bij onafhankelijke markttoezichthouders. Het is aan deze markttoezichthouders om al dan niet een onderzoek te starten. Overigens heeft de Europese Commissie recentelijk een informatieverzoek over de verplichtingen uit de DSA verzonden aan Temu en Shein. De ACM is de beoogde Digitale Diensten Coördinator (DDC) in Nederland. Zodra de uitvoeringswet DSA in werking is getreden, kan de ACM, wanneer zij van mening is dat Temu of Shein de DSA overtreedt, de Digitale Diensten Coördinator van de lidstaat van vestiging of de Europese Commissie een onderbouwd handhavingsverzoek sturen.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om hun bevoegdheden als nationale toezichthouder in te zetten om onderzoek te doen naar oneerlijke handelspraktijken door Temu, AliExpress en Shein in Nederland?
De ACM is een onafhankelijke markttoezichthouder. Het besluit om al dan niet een onderzoek te starten naar een bedrijf ligt dan ook bij de ACM.
Wat is uw beeld van de arbeidsomstandigheden in fabrieken waar producten voor Temu worden gemaakt, gezien de lage prijzen van veel producten? Is hier volgens u voldoende zicht op en zo nee, wat wilt u hieraan doen?
Het kabinet houdt geen toezicht op arbeidsomstandigheden in de waardeketens van buitenlandse bedrijven en kan daarom geen uitspraken doen over individuele casussen. Uiteraard kan er in het algemeen een verband zijn tussen lage prijzen van producten enerzijds en gebrekkige arbeidsomstandigheden of niet-leefbare lonen in de keten anderzijds. Het kabinet neemt dit thema serieus en bevordert daarom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het IMVO-beleid heeft als doel dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen om negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten op mens en milieu te identificeren en aan te pakken in hun waardeketens, ongeacht het land waarin die impact zich voordoet.
Op 24 mei jl. is de brede Europese IMVO-wet Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDD) aangenomen. Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Het vormgeven van onafhankelijk toezicht zal daar ook een belangrijk onderdeel van zijn. De richtlijn gaat gelden voor in de EU gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen, en voor niet in de EU gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen in de EU. Dit bevordert een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en leidt tot een grotere impact bij het Europees en mondiaal bevorderen van arbeids- en mensenrechten. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving.
Wat is uw reactie op onderzoeken die laten zien dat producten zoals speelgoed in webshops als Temu vrijwel nooit voldoen aan de Europese eisen voor productveiligheid?
De uitkomsten van de onderzoeken naar productveiligheid op online marktplaatsen zijn zorgwekkend.8 Het is van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij kopen veilig zijn. Ten aanzien van speelgoed gelden strenge veiligheidseisen in de EU waar bedrijven die ontwerpen, produceren of verhandelen zich aan moeten houden.9 Deze regels gelden ook voor partijen die buiten de Unie zijn gevestigd en hun product op de interne markt aanbieden. De NVWA houdt toezicht op de Speelgoed Veiligheidsrichtlijn. De inwerkingtreding van de Algemene Productveiligheidsverordening per december van dit jaar vormt een belangrijke ontwikkeling op het gebied van productveiligheidsregelgeving. Onder deze verordening worden Europese marktdeelnemers en niet-Europese online marktplaatsen en fabrikanten meer verantwoordelijk voor de veiligheid van producten die niet onder productspecifieke wetgeving vallen, zogeheten niet-geharmoniseerde producten. Voor dergelijke producten moet zo dadelijk een verantwoordelijke partij in de EU gevestigd zijn. Dit kan de fabrikant óf een juridische vertegenwoordiger van de fabrikant zijn. Anders mag een product niet worden aangeboden op de interne markt. Indien de online marktplaats niet in de EU is gevestigd, dan kunnen markttoezichthouders deze via de gemachtigde vertegenwoordiger verplichten om de inhoud (productpagina) van de online-interface te verwijderen of een expliciete waarschuwing bij producten te tonen.
Hebben toezichthouders op dit moment voldoende handvatten om voorraden en/of producten van internationale webshops te inspecteren? Zo nee, wat is daarvoor nodig?
Om goed toezicht te houden is het van belang dat markttoezichthouders met de juiste bevoegdheden kunnen optreden tegen partijen die onveilige producten aanbieden. De realiteit is echter ook dat vorig jaar bijna twee miljoen e-commerce zendingen per dag via Nederland de EU binnen kwamen.10Deze enorme instroom aan goederen maakt het onmogelijk voor markttoezichthouders om alle producten te controleren. Door middel van steekproeven en risico gebaseerd toezicht werken markttoezichthouders – ondanks de hoge volumes – hard aan het weren van onveilige producten. De afgelopen jaren zette mijn ministerie zich in Europa in voor het verbreden van de bevoegdheden van markttoezichthouders om beter toezicht te kunnen houden op online marktplaatsen, zoals bij de totstandkoming van de Algemene Productveiligheidsverordening en de DSA (zie het antwoord op vraag 12). Ook is het beheersbaar maken van de grote stroom van e-commerce zendingen een belangrijke prioriteit van Nederland in de onderhandelingen over het nieuwe Douane Wetboek van de Unie.
Daarom heb ik de Europese Commissie voorgesteld dat de verplichting tot het aanwijzen van een verantwoordelijke persoon, zoals onder de algemene productveiligheidsverordening, ook moet gaan gelden voor producten die reeds onder sectorspecifieke regelgeving vallen maar waarvoor deze (nieuwe) verplichting nog niet geldt. Producten waarvoor al sectorspecifieke regelgeving bestaat zijn te herkennen aan hun CE-markering. Bovendien zijn handvatten voor risico-gebaseerd toezicht hierbij essentieel. Mijn inzet is daarom dat het Digitale Product Paspoort (DPP) voor alle producten verplicht wordt. Het DPP maakt het makkelijker voor autoriteiten om de meest actuele informatie van producten snel in te zien. Daarnaast zet ik in Nederland een uniforme meldwijzer op waar consumenten en ondernemers onveilige producten kunnen melden. Dit draagt bij aan betere data voor markttoezichthouders voor hun risico-gebaseerd toezicht. Deze meldwijzer komt in het najaar online.
Deelt u de mening dat wat niet in Europa geproduceerd mag worden, ook niet in Europa verkocht zou mogen worden? Zo ja, hoe weert u onveilige producten die via Temu verkocht worden van de Europese markt?
Het is belangrijk dat producten die zowel in de winkel als online verkocht worden veilig zijn, of deze nu uit Europa komen of daarbuiten. In de vorige antwoorden licht ik toe welke mogelijkheden de toezichthouder heeft en krijgt om dit te waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen over de inbreuk op privacy door met name de app van Temu, zoals bijvoorbeeld blijkt uit onderzoek door de Belgische VRT? Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen hier onderzoek naar te doen?
Het houden van toezicht op en het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in de private sector is geen taak van het kabinet, maar van de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze toezichthouder is onafhankelijk en heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Deelt u de mening dat de app van Temu mogelijk een nog grotere «datastofzuiger» is dan TikTok?
De toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens ziet via het stelsel van de AVG toe op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens. Als bewindspersoon beschik ik niet over informatie omtrent dataverzameling door specifieke bedrijven.
Wilt u ervoor zorgen dat de app van Temu net als TikTok niet meer gebruikt kan worden op werktelefoons van Rijksambtenaren?
De Kamer is op 24 november 2023 vertrouwelijk geïnformeerd over technische risicobeperkende maatregelen die genomen zijn in het kader van het appbeleid rijksoverheid. Door deze vertrouwelijkheid kan ik dan ook niet verder ingaan op deze maatregelen. Ik kan u wel melden dat deze maatregelen met enige regelmaat worden geëvalueerd, waarin ook Temu onder de loep is genomen.
Wat is uw reactie op berichten over de banden van Temu met de Chinese overheid? Ziet u risico’s in de opkomst van webshops als Temu voor onze strategische autonomie? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Onze strategische autonomie ziet op het borgen en het versterken van de weerbaarheid en de publieke belangen Nederland en de EU. In de berichtgeving over online marktplaatsen als Temu zien deze publieke belangen op privacy-, data- en consumentenbescherming. Ter bescherming van deze factoren kent de EU wetgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die actief zijn of willen zijn op de Europese interne markt. Dit geldt ook voor bedrijven die mogelijkerwijs banden hebben met de overheid in hun land van herkomst of voor webshops en e-commerce ondernemingen van buiten de EU die op de interne markt hun producten aanbieden. Bedrijven dienen zich hierbij ook te houden aan het Europese consumentenrecht. Het tegengaan van schendingen hiervan is belangrijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de aangewezen toezichthouder(s), waaronder de ACM.
Wat vindt u ervan dat juist bij de genoemde webshops het gebruik van Buy Now Pay Later wordt gepromoot, bijvoorbeeld via een paginabrede button van Klarna op de website van Temu, terwijl steeds meer duidelijk wordt wat daarvan de schadelijke gevolgen zijn met name voor kinderen en jongeren?
In antwoorden op Kamervragen over Buy Now Pay Later (BNPL)-diensten hebben de Ministers voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, voor Rechtsbescherming en van Financiën hun zorg uitgesproken over het gebruik van BNPL-diensten door jongeren.11 Die zorg deel ik. Ik sta dan ook achter de aangekondigde maatregelen die het gebruik van BNPL-diensten door jongeren tegen moeten gaan. Zo hebben aanbieders van Nederlandse BNPL-diensten, waaronder de Nederlandse tak van Klarna, hun gedragscode op dit punt aangescherpt. Daarnaast gaan vanaf november 2026 voor BNPL-diensten in heel Europa dezelfde strenge regels gelden als voor aanbieders van consumptief krediet op grond van de herziene richtlijn consumentenkrediet (CCD2). Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om leeftijdscontrole verplicht te stellen bij BNPL.
Mensen met schulden en zzp’ers die in de knel komen door te strenge regels voor de aanvraag van rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen met schulden die boven de grens wat betreft de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zitten, geen recht hebben op rechtsbijstand omdat zij technisch gezien een «te hoog» inkomen hebben voor rechtsbijstand?1
Ja, dat klopt.
Bent u het ermee eens dat er een groot verschil is tussen het belastbaar inkomen, zoals dat in de Wrb gebruikt wordt, en het besteedbaar inkomen, omdat personen bijvoorbeeld bezig zijn met het afbetalen van grote schulden?
Ja, met de nuance dat in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) voor burgers die aangifteplichtig zijn uitgegaan wordt van het fiscaal verzamelinkomen, niet het belastbaar inkomen, en dat bij de vaststelling van het fiscale inkomen en vermogen door de Belastingdienst tot op zekere hoogte rekening gehouden wordt met schulden.2 Voor burgers die niet aangifteplichtig zijn, wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen.
Bent u het met de analyse van de Raad voor Rechtsbijstand eens dat door onvolkomenheden in de wet- en regelgeving mensen tussen wal en schip belanden, waarbij er voor deze mensen vaak geen mogelijkheid is voor juridische bijstand?
De Raad heeft op verzoek van mijn ministerie, in het kader van de Rijksbrede inventarisatie naar aanleiding van de motie Ploumen en Jetten,3 een inventarisatie gemaakt van situaties waarin wetgeving hardvochtig uitpakt.
De inventarisatie van de Raad bevat verschillende hardvochtigheden, waaronder de in deze Kamervragen aangehaalde twee voorbeelden van burgers met schulden (beslag op inkomen en/of vermogen) en zzp’ers. Deze voorbeelden zijn overigens ook ingebracht door het Juridisch Loket (hierna: het Loket) in reactie op de genoemde Rijksbrede inventarisatie.
Eind vorig jaar heeft mijn ministerie, op basis van de voornoemde inventarisaties, samen met de Raad en het Loket nader in kaart gebracht welke situaties tot reële schrijnende gevallen kunnen leiden. Dit heeft tot de conclusie geleid dat dit zich in ieder geval bij inkomens- en/of vermogensbeslag kan voordoen. Momenteel wordt nader verkend of er een tijdelijke grondslag voor de Raad gecreëerd kan worden om in deze gevallen af te wijken van de systematiek voor de draagkrachttoetsing van de Wrb.
De ingebrachte hardvochtigheden ten aanzien van zzp’ers worden meegenomen in een breder onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Er zijn namelijk bredere signalen dat er een groep rechtzoekenden is die niet onder de Wrb valt, maar ook niet de financiële middelen heeft om alle kosten van rechtsbijstand te kunnen betalen. Mijn ministerie heeft daarom, in samenwerking met de Raad, een onderzoekopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) voert het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) momenteel dit onderzoek uit. Voor een uitgebreide weergave van de opzet en voortgang van dit onderzoek verwijs ik u naar de elfde voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die eerder aan uw Kamer is verzonden.
Bent u het ermee eens dat het kijken naar het besteedbaar inkomen een betere inschatting geeft van de draagkracht van een persoon en diens recht op rechtsbijstand dan het belastbaar inkomen?
Nee. Ik ben mij ervan bewust dat dit verschil voor bijvoorbeeld mensen met schulden groot kan zijn. Het is echter ingewikkeld en bewerkelijk om het besteedbaar inkomen objectief en volledig vast te stellen.
Bij het hanteren van het belastbaar inkomen wordt altijd gekeken naar het vastgesteld fiscaal inkomen (door de Belastingdienst) van twee jaar daarvoor. Als gerekend zou worden met het besteedbaar inkomen (op het moment van aanvraag van de toevoeging) dan moet uitgegaan worden van schattingen waarvan achteraf de juistheid nog moeten worden vastgesteld. Dit leidt naast administratieve lasten ook tot onzekerheid voor de burger omdat lang onduidelijk blijft of de toevoeging terecht is toegekend en na hercontrole in stand blijft.
Het is mogelijk dat iemand op het moment van het aanvragen van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand minder inkomen en/of vermogen heeft dan het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld omdat iemand minder is gaan verdienen. Iemand kan dan een verzoek tot een zogeheten «peiljaarverlegging» indienen bij de Raad. In deze gevallen wordt een inschatting gemaakt van het fiscale inkomen over het gehele jaar waarin aangifte wordt gedaan.
In het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) zijn bepalingen opgenomen over de hoogte van de eigen bijdrage en een aantal situaties waarin afgeweken kan worden van de toetsing aan de hand van het fiscale inkomen en vermogen. Indien de rechtzoekende zich bevindt in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), een minnelijke schuldsaneringsregeling, of in staat van faillissement verkeert, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Klopt het dat tot aan 2006 de Raad voor Rechtsbijstand nog wél de mogelijkheid had om te kijken naar het besteedbaar inkomen in plaats van het belastbaar inkomen?
Ja, dat klopt. Tot 2006 moesten rechtzoekenden een verklaring omtrent inkomen en vermogen invullen, voordat zij in aanmerking konden komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De gemeenten hadden de taak deze verklaring te controleren aan de hand van door de burger te overleggen bewijsstukken. Nadat zij de verklaring hadden afgegeven, kon de burger zich met de verklaring wenden tot de Raad. De Raad kon vervolgens een actieve controle uitvoeren en bewijsstukken opvragen bij andere instanties (Belastingdienst, SVB, en gemeentelijke sociale dienst). De draagkracht in het inkomen werd op maandbasis vastgesteld, waarbij werd uitgegaan van de maand voorafgaand aan het verzoek om rechtsbijstand (artikel 5 Bebr). Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bebr kon dit maandinkomen worden verminderd met onder andere betalingen met een duurzaam karakter ten behoeve van partner of kinderen of ziektekostenpremies. Het tweede lid van artikel 7 bevatte een uitzonderingsbepaling die het onder omstandigheden mogelijk maakte rekening te houden met buitengewone uitgaven die een aanzienlijke vermindering van de vast te stellen draagkracht veroorzaakten.
Om welke reden is deze mogelijkheid destijds afgeschaft?
De afschaffing van de mogelijkheid om te kijken naar het besteedbaar inkomen ten gunste van het belastbaar inkomen werd ingevoerd om de administratieve lasten voor rechtzoekenden en rechtsbijstandverleners te verminderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en te zorgen voor een uniformer en transparanter systeem voor de beoordeling van de financiële draagkracht bij het toekennen van sociale voorzieningen.4
Bent u het ermee eens dat het ook onrechtvaardig is dat zzp’ers voor zakelijke geschillen bijna niet in aanmerking komen voor rechtsbijstand terwijl er veel zzp’ers zijn die op basis van hun inkomen recht zouden hebben op rechtsbijstand?
Bij zzp’ers met een zakelijk geschil heeft het rechtsbelang betrekking op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. In dat geval is het uitgangspunt dat er geen gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. De wet kent wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld als er sprake is van een bedrijfsbedreigend geschil.5
Het zelfstandig ondernemerschap komt met een zeker ondernemersrisico. Dit ondernemersrisico omvat verschillende facetten van het zelfstandig ondernemerschap waaronder ook rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit bedrijfsvoering. Het is niet primair de taak van de overheid om die risico’s af te dekken en het is daarmee ook niet onrechtvaardig om zakelijke geschillen in beginsel uit te sluiten van gefinancierde rechtsbijstand.
Dat laat onverlet dat wij onze ogen niet moeten sluiten voor situaties waarin zzp’ers serieus in de knel komen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zogenaamde schijnzelfstandigen of «gedwongen» zzp’ers die maar in zeer beperkte mate inkomen genereren en geen rechtsbijstandverzekering hebben afgesloten.
Voor deze groep zzp’ers is goede voorlichting en advies nodig, op maat en passend bij de doelgroep. Hier wordt in geïnvesteerd door de Kamer van Koophandel, Instituut voor Midden- en Klein Bedrijf en initiatieven als Geldfit zakelijk (Nederlandse Schuldhulproute), Over Rood en Ondernemersklankbord.
Bent u bereid om de Raad voor de Rechtsbijstand een discretionaire bevoegdheid te geven, zodat hij middels maatwerk kan kijken welke personen die financieel in de knel zitten, recht zouden mogen krijgen op rechtsbijstand?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, onderzoekt mijn ministerie op dit moment de mogelijkheden om in geval van beslag op inkomen en/of vermogen af te wijken van de draagkrachttoets in artikel 34 Wrb. Het Kenniscentrum is belast met de monitoring en evaluatie van de tijdelijke regeling. Het doel van deze tijdelijke regeling is om meer inzicht te krijgen in de categorie rechtzoekende die, vanwege de toepassing van de draagkrachttoets, in situaties zoals bij beslag op het op inkomen en/of vermogen, uitgesloten zijn van gesubsidieerde rechtsbijstand wat mogelijk resulteert in een ontzegging van de toegang tot het recht. Gedurende de looptijd van deze tijdelijke regeling wordt nauwlettend gevolgd in hoeverre een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de benodigde juridische ondersteuning en rechtsbescherming biedt aan mensen die te maken hebben met inkomens- en/of vermogensbeslag, en welke kosten, uitvoeringslasten en neveneffecten hiermee gepaard gaan. Op basis van de uitkomsten van de monitoring en evaluatie zal worden bezien of een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de juiste oplossing is, en zo ja, hoe deze structureel kan worden vormgegeven.
Daarnaast heeft mijn ministerie een onderzoeksopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Het Kenniscentrum voert daartoe in samenwerking met het CBS momenteel onderzoek uit naar de aard en omvang van dit probleem. Ik wacht voor het bezien van een bredere grondslag voor een discretionaire bevoegdheid voor de Raad ook de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u het ermee eens dat met deze discretionaire bevoegdheid beter kan worden ingeschat wie er wel of niet rechtsbijstand nodig hebben en zo meer mensen kunnen worden geholpen die nu buiten de boot vallen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 8.
Bent u bereid om de Wrb en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria zo aan te passen dat individuen met grote schulden en zzp’ers wél de mogelijkheid kunnen krijgen om rechtsbijstand aan te vragen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik acht het van belang dat eerst goed zicht op de omvang van deze groepen en de mate waarin zij problemen ervaren in de toegang tot het recht komt, voordat ik – los van de vraag of er financiële dekking voor is – overweeg om de wet- en regelgeving hierop aan te passen.
Het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag?
Ja. Er worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die een dierenartspraktijk verleent. Ik heb dit via de media vernomen.
Wat vindt u ervan dat Evidensia huisdiereigenaren nu laat uitwijken naar Amsterdam en Barendrecht voor spoedhulp?1
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Dit geldt voor dieren in een noodsituatie waarvoor de dierenarts door de eigenaar voor hulp is ingeroepen. Deze zorgplicht is niet gebonden aan een specifieke regio.
Het is vervelend als een baasje van een huisdier langer moeten reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen. Echter Evidensia is niet de enige aanbieder van spoedzorg in deze regio. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft.
Voor dit specifieke voorbeeld in Den Haag heb ik inmiddels begrepen dat er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek gepland wordt met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit initiatief van harte.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 januari jl. (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4) worden naar aanleiding van de resultaten van twee onderzoeken naar de kwaliteitsborging (Berenschot) en de arbeidsmarkt voor dierenartsen (SEO-rapport), onder leiding van onafhankelijk voorzitter Gerda van Dijk, met betrokken partijen uit het veterinaire veld stappen gezet voor het verder versterken van de rol en de positie van de dierenarts in de toekomst, het beter borgen van de kwaliteit en het anticiperen op een arbeidsmarkt in beweging. Mijn inzet is erop gericht om in dit overleg met de beroepsgroep van dierenartsen en paraveterinairen te komen tot een gezamenlijke plan met afspraken die bijdragen aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep. Het plan ziet op de opvolging van de aanbevelingen van de beide onderzoeksrapporten waarbij een sterke onafhankelijke beroepsorganisatie een belangrijk onderdeel is. Het plan is in een ver gevorderd stadium en ik verwacht dat dit voor de zomer gereed is. Een sterke onafhankelijke beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Welke stappen heeft u sinds de begrotingsbehandeling gezet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan banden leggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen?
Tijdens de behandeling van de begroting begin 2024 en in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024 (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4), heb ik aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Dit lopende onderzoek kijkt naast de prijsontwikkeling ook naar de marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling.
Naast het hierboven genoemde onderzoek naar de prijsontwikkeling, verken ik de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren en tevens de effecten van deze maatregelen. Bij deze verkenning betrek ik ook de verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen: Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 40), Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 39) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63). In mijn brief aan uw Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) heb ik u over de stand van zaken van de uitvoering van deze moties bericht.
Daarnaast voer ik een externe analyse uit naar mogelijke maatregelen in relevante lidstaten en derde landen die ter regulering van de bekostiging of de ketenvorming in de diergeneeskundige zorg zijn genomen, of zijn overwogen, alsmede de effecten daarvan.
Omdat deze maatregelen ingrijpen op een vrije markt van diergeneeskundige zorg, waarbij deze maatregelen potentieel ook een precedentwerking hebben op andere sectoren, werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De marktpositie van ketens is onderdeel van het onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal ik met de Minister van EZK bezien of, en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat heeft u gedaan met de belofte van het kabinet om medio 2024 met voorstellen hiervoor te komen?
Ik verwacht dat ik u dit najaar kan informeren over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de externe analyse naar maatregelen in het buitenland, alsook de stand van zaken van de in vraag 3 genoemde verkenning naar mogelijke instrumenten om in te grijpen in prijs- en ketenvorming. Al deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat vindt u van de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood?
Wat de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood zijn is niet bekend. De verantwoordelijkheid voor de zorg van een dier ligt primair bij de diereigenaar. Ik kan me wel voorstellen dat het vervelend is als een baasje van een huisdier langer moet reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen.
Ziet u ook de gevolgen voor kleine praktijken die hierdoor de werkdruk nog verder zien toenemen?
In het onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg kijk ik ook naar de inrichting van de spoedzorg. Dit omdat er geluiden zijn dat kleinere praktijken de spoedzorg overlaten aan de grotere, ketengestuurde spoedklinieken. Hierop vooruitlopen is niet opportuun.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, werken we met partijen uit het veterinaire veld aan een gezamenlijk plan dat bijdraagt aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep om zo ook problemen die spelen bij de werkdruk en uitstroom van dierenartsen te kunnen verminderen. Daarmee worden ook de aanbevelingen uit het SEO-rapport «De arbeidsmarkt voor dierenartsen» (Kamerstuk 29 683, nr. 263) opgevolgd. Ik verwacht u deze zomer het plan te kunnen toesturen.
Deelt u de mening dat het sluiten van spoedzorg door een grote keten met veel personeel niet uitlegbaar is?
Mij is niet bekend wat de redenen zijn om de spoedkliniek in Den Haag in de nacht te sluiten. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Ik vind het van belang dat betrokken partijen in het veld zoeken naar een passende oplossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u zicht op het aanbod van spoedhulp voor dieren en de krimp hiervan?
Zoals in vraag 1 aangegeven worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Herkent u dat spoedhulp vaak verdwijnt of veel duurder wordt na overname door private-equity bedrijven zoals Evidensia?
Er loopt een extern onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek. Ik verwacht u over de uitkomsten in het najaar te kunnen informeren om te bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen gezet kunnen worden.
Deelt u de mening dat Evidensia met het sluiten van de spoedhulp de code van de dierenarts schendt, die stelt dat: «Dierenartsen die praktijk voeren zijn in het kader van de door hun geleverde veterinaire beroepsuitoefening verantwoordelijk voor een ononderbroken diergeneeskundige dienstverlening»?
De code voor de dierenarts is opgesteld door en voor leden van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De Code stelt dat dierenartsen verantwoordelijk zijn voor een ononderbroken dienstverlening èn zorgen voor een vervangingsregeling. Het oordeel over de code van de dierenarts is niet aan mij maar aan de beroepsgroep zelf.
Bent u bereid om Evidensia aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als zorgverlener voor duizenden dieren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Het is van belang dat partijen in de regio gezamenlijk tot een passende oplossing komen. Het initiatief van de KNMvD in dit kader, gericht op het zoeken van deze oplossing, ondersteun ik daarom van harte.
Ziet u dat deze casus opnieuw laat zien dat private ketens grote macht hebben gekregen in de dierenartszorg en dat deze macht op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft en zet de beroepsgroep zich zelf in om dit probleem met alle partijen in de regio, ook de ketens, regionaal op te lossen.
Daarnaast heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg. De marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling, vormen onderdeel van dit onderzoek. Vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek acht ik niet opportuun. Ik verwacht u over de uitkomsten van het onderzoek in het najaar te kunnen informeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) over komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
In mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) ga ik in op mijn inzet en op welke wijze ik uitvoering geef aan deze en verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen. Ik verwijs naar deze brief.
In de beantwoording van de feitelijke vragen (2024D22238) geeft u aan het onderzoek naar prijsontwikkelingen pas in het najaar van 2024 afgerond te hebben, kunt u de kamer informeren over tussentijdse bevindingen?
Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zinvol en niet opportuun.
In een eerdere beantwoording (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 19) gaf u aan parallel aan dit onderzoek mogelijkheden tot prijsregulering te onderzoeken, wat is de staat van dit onderzoek?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd).
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
De kosten voor het transport van elektriciteit naar Duitsland |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er bij een capaciteit van meer dan 38 gigawatt (GW) aan windenergie op zee moet worden gezocht naar tracés waarmee de windenergie ver landinwaarts kan worden afgezet via een gelijkstroom-kabel, de zogenaamde «diepe aanlanding»?
Ja. Het klopt dat er gekeken wordt naar tracés voor diepe aanlanding, om de wind-op-zeedoelstellingen te realiseren en de energievraag dieper landinwaarts in te vullen. Vanuit het energiesysteem bezien is spreiding van de aanlandingen wenselijk. Diepe aanlanding draagt daarin bij aan het tegengaan van netcongestie en aan het voorkomen van grote ingrepen bij bovengrondse 380kV-verbindingen. Bij eerder onderzoek is aangegeven dat dit punt ligt bij ongeveer 38 GW aan windenergie op zee (o.a. Target Grid, TenneT).
Vanaf welk jaar zal deze grens bereikt worden en is dus diepe aanlanding nodig?
Het is niet exact te zeggen vanaf welke datum deze aanlanding nodig is. Voor de huidige routekaart (21GW) zijn t/m 2031 projecten gepland. De ambitie is om tussen 2031 en 2040 nog eens 29GW windenergie op zee te realiseren en aan te landen (circa 10 elektrische verbindingen en 2 waterstofverbindingen). De programmering van deze verbindingen is nu nog niet bekend (o.a. afhankelijk van verdere energiesysteemanalyses waarin de verwachte ontwikkeling van de energievraag wordt meegenomen, de kansrijkheid van aanlandalternatieven verspreid over het land en besluitvorming). In de prognoses van TenneT wordt nu uitgegaan van realisatie van diepe aanlanding vanaf 2035.
Klopt het dat de Delta Rhine Corridor momenteel een van de mogelijkheden is een dergelijke diepe aanlanding te realiseren en dat in de plannen voor dit project momenteel de aanleg van kabels voor 6 GW gelijkstroom wordt gepland?
Ja, het klopt dat de Delta Rhine Corridor een van de mogelijkheden is voor eventuele diepe aanlandingen van maximaal 6 GW (drie keer 2 GW gelijkstroomverbindingen). Deze diepe aanlanding is belangrijk voor elektrificatie van de industrie in Chemelot. Daarnaast draagt het ook bij aan een eventueel transport van de opgewekte windenenergie (via interconnectie) naar Duitsland. Ook voorkomt het knelpunten op de hoogspanningsinfrastructuur op diverse plaatsen, doordat de geproduceerde elektriciteit niet eerst door heel het land over het reguliere hoogspanningsnet getransporteerd hoeft te worden. TenneT gaat er daarbij vanuit dat deze verbinding nodig is als er meer dan 38 GW Wind op Zee aan land komt. Of het 2, 4 of 6 GW wordt hangt onder andere af van de hoeveelheid elektrische aanlanding na 2031, de beschikbare ruimte voor routes op de Noordzee, de kansrijkheid van alternatieve aansluitlocaties, de mate van congestie op de Zuidring, de ontwikkeling van elektrolyse op zee, de elektrificatie van de Nederlandse industrie, de interconnectiecapaciteit naar Duitsland, en een besluit over financiële dekking. In het Programma VAWOZ – waarin onderzoek wordt gedaan naar het aan land brengen (zowel elektriciteit als waterstof) van windenergie op zee na 2031 – wordt ervan uitgegaan dat diepe aanlandingen naar 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) enkel mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Vooruitlopend op de DRC wordt in het programma VAWOZ alvast onderzoek gedaan naar de aftakkingen vanaf de DRC naar 380 kV hoogspanningsstations en kansrijke locaties voor de benodigde converterstations.
Wat zijn de geraamde kosten voor deze 6 GW aan stroomkabels per jaar, inclusief afschrijving, redelijk rendement, energieverlies en onderhoud?
De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel liggen tussen de € 8–12 mln. per kilometer uitgaande van 60:40 verhouding tussen open ontgraving en gestuurde boringen. De afschrijvingstermijn is gekoppeld aan de verwachte levensduur van de kabel, in dit geval minimaal 40 jaar. Bij elk methodebesluit stelt de ACM een redelijk rendement (WACC) vast. De huidige nominale WACC voor nieuwe investeringen bedraagt circa 6%. De toekomstige WACC is sterk afhankelijk van de renteontwikkeling. De operationele kosten bedragen ongeveer 1 procent van de asset waarde. Op basis van deze uitgangswaarden zijn de jaarlijkse kosten ongeveer € 250 mln. per jaar voor een 2 GW gelijkstroomkabel.
Klopt het dat deze kosten thans (grotendeels) worden versleuteld in de stroomtarieven van Nederlandse huishoudens, zakelijke en industriële klanten, dan wel voor rekening zullen komen van de Nederlandse schatkist?
Ja, deze kosten worden thans verwerkt in de nettarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. De ACM stelt de tarieven van TenneT vast op basis van de doelmatige kosten die TenneT maakt. TenneT brengt haar tarieven in rekening bij alle afnemers van TenneT. Dit zijn regionale netbeheerders en grootverbruikers op het landelijk hoogspanningsnet. De regionale netbeheerders mogen de tarieven die zij aan TenneT betalen doorberekenen aan hun klanten. Voor de eventuele stroomkabels in de DRC zijn er verschillende dekkingsopties mogelijk (versleutelen is een van de opties), maar dit moet nog nader worden onderzocht.
Klopt het dat van de 6 GW aan stroomkabels die in het project zullen worden aangelegd er 5 GW primair bestemd is voor het transport van elektriciteit naar Duitsland?
Het is op dit moment niet mogelijk aan te geven hoeveel elektriciteit via de DRC naar Duitsland geëxporteerd zal worden. Dat is afhankelijk van diverse factoren, zoals de hoeveelheid elektrische aanlanding, de nationale balans tussen vraag en aanbod van elektriciteit, de verhouding elektrische aanlandingen en waterstofaanlandingen, en de ontwikkelingen in het buitenland.
De huidige verkenningen laten zien dat 4 GW met name dient voor het dekken van binnenlandse consumptie, rekening houdend met het stijgend elektriciteitsverbruik door elektrificatie die de energietransitie met zich meebrengt. Een eventuele derde kabel van 2 GW zal naar verwachting met name bijdragen aan exportmogelijkheden. Als de baten hiervan met name in Duitsland terechtkomen zal dit onderdeel in principe alleen gerealiseerd worden als Duitsland ook een evenredig deel van de investeringskosten draagt (zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10).
Kunt u aangeven wat de extra totale jaarlijkse kosten zijn van de 6 GW diepe aanlanding in vergelijking met 1 GW. Kunt u ook aangeven wat de bijbehorende 5 GW aan zeekabels jaarlijks kost, mede gegeven dat windparken steeds verder uit de kust komen te liggen?
Met het oog op standaardisatie en de daarmee gepaard gaande efficiencywinst heeft TenneT in de afgelopen jaren samen met de industrie een 2 GW-standaard ontwikkeld. In lijn hiermee zal het DRC-project bestaan uit één, twee of drie 2 GW-systemen. Voor een indicatie van de kosten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4. De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel op zee liggen tussen de € 4–6 mln. per kilometer.
Klopt het dat deze extra kosten, vanwege Europese regels met betrekking tot een nultarief aan de grens, niet worden doorberekend aan afnemers van elektriciteit in Duitsland?
De kosten van TenneT voor de aanleg en exploitatie van stroomkabels (waaronder kabels richting Duitsland) worden op dit moment verrekend in de tarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voor de kosten voor de kabels in de Delta Rhine Corridor is nog geen beslissing genomen over de dekking daarvan, en deze worden dus niet automatisch doorbelast aan buurlanden.
Wel kunnen binnen Europese kaders aanvullende bilaterale afspraken worden gemaakt over de verdeling van kosten van stroomkabels, zodat een buurland een bijdrage levert voor de investering in dergelijke infrastructuur. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent een Guidance1 gepubliceerd voor kostendeling van infrastructuur op zee, welke ook de benodigde investeringen voor het net op land kan beslaan. Zie ook het antwoord op vraag 15.
De toegevoegde waarde van de aanleg van nieuwe interconnectoren dient breed te worden gewogen. Het vergroten van de interconnectiecapaciteit heeft sociaal maatschappelijke waarde en kan een bijdrage leveren aan de leveringszekerheid. Ook kunnen de door TenneT opgehaalde congestie-inkomsten onder meer worden ingezet om de transporttarieven voor het net te verlagen.
De vraagstelling suggereert dat de groene stroom met name wordt geleverd aan Duitsland. Dat is naar mijn verwachting niet het geval. Wel is het zo dat netwerkkosten per netgebied worden doorberekend aan de gebruikers. Kort gezegd betalen de Duitsers voor de Duitse netten en de Nederlanders voor de Nederlandse netten. Hierover kunnen, zoals in de vraag besloten ligt en in dit antwoord bevestigd, aanvullende afspraken worden gemaakt, dan wel bilateraal, dan wel op Europees niveau. Ik deel niet de mening dat dit onze onderhandelingspositie verzwakt, aangezien de finale investeringsbeslissing over de kabels nog niet genomen is en gesprekken over verdeling van kosten in gang zijn gezet.
Is het juist dat Europese regelgeving ruimte laat voor het maken van bilaterale afspraken tussen lidstaten over de verdeling van de kosten van de aanleg en exploitatie van stroomkabels zoals die uit het plan voor de Delta Rhine Corridor? Zo ja, bent u daarover momenteel in gesprek met uw Duitse collega? Op welke termijn denkt u hierover definitieve afspraken met Duitsland te kunnen maken?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt de stelling dat indien er geen afspraken met Duitsland worden gemaakt (het nul-alternatief) over het meebetalen aan de kosten voor aanleg, beheer en onderhoud, Nederlandse huishoudens en bedrijven de transportkosten zullen moeten gaan betalen voor de groene stroom die in de toekmost vanaf het Nederlandse deel van de Noordzee wordt geleverd aan Duitsland? Deelt u de mening dat dit «nul-alternatief» de Nederlandse onderhandelingspositie jegens onze oosterburen verzwakt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan het besluitvormingstraject over de Delta Rhine Corridor in gevaar komen doordat de onderhandelingen met Duitsland niet tijdig zijn afgerond? Bent u bereid dat risico te voorkomen door alternatieve plannen te laten ontwikkelen waarbij (vooralsnog) wordt afgezien van de stroomkabels en/of waarbij slechts een 1 GW stroomkabel wordt aangelegd, zonder koppeling met Duitsland. Opdat er over het Duitse deel pas een beslissing hoeft te worden genomen nadat er volledige overeenstemming is bereikt met Duitsland over meebetalen?
Ik voorzie niet dat het besluitvormingstraject over de DRC in gevaar komt als er geen bevredigende afspraken kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten met Duitsland. De uitkomst daarvan zal worden meegenomen in de finale investeringsbeslissing, wat ertoe kan leiden dat slechts twee 2 GW circuits in plaats van drie in de DRC worden gelegd. Hierbij zijn de twee kabels zoals gezegd met name bedoeld voor het beleveren van binnenlandse vraag en het voorkomen van netcongestie in het zuiden en westen van Nederland. Overigens is ook over deze twee kabels nog geen investeringsbeslissing genomen en is er ook nog geen besluit over financiële dekking genomen.
Welke alternatieven zijn er voor diepe aanlanding indien het niet mogelijk blijkt om afspraken over een verdeling van de kosten te maken met buurlanden?
De diepe aanlandingen in DRC verband zijn niet primair bedoeld voor het beleveren van buurlanden. Er zijn dus geen alternatieven nodig voor de geschetste situatie waarin het niet mogelijk blijkt om afspraken te maken met de buurlanden. Overigens is de aanname dat diepe aanlandingen naar de 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) slechts mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Indien diepe aanlanding via de DRC niet mogelijk blijkt betekent dit – om de 29 GW doelstelling tussen 2031 en 2040 te halen – dat er elders meer alternatieven in procedure gebracht zouden moeten worden (in bijv. Noord-Brabant (Moerdijk/Geertruidenberg), Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland en de Eemshaven).
Klopt het dat er volgens Europese regelgeving bij het transport van waterstof wel grens en entrytarieven worden gerekend waardoor ontvangende landen meebetalen voor de transportkosten? In hoeverre is daarmee de productie en transport van waterstof naar het buitenland een voor Nederland een mogelijk aantrekkelijker alternatief voor de diepe aanlanding van offshore windenergie voor exportdoeleinden? Heeft u dit onderzocht?
Het klopt dat er op basis van de herziene Gasrichtlijn tarieven geheven kunnen worden voor invoeding en voor waterstofstromen die Nederland in of uit gaan. Hiermee dragen grensoverschrijdende handelsstromen ook bij aan de financiering van de binnenlandse infrastructuur. Dit is één van de redenen waarom ik me sterk maak om Nederland te positioneren als een waterstofhub: invoer- en doorvoer van waterstof levert toegevoegde waarde, bevordert de liquiditeit van de markt en draagt bij aan de financiering van de benodigde infrastructuren. Ik heb tot op heden geen onderzoek laten doen naar de vraag of productie van waterstof in Nederland en transport naar het buitenland al dan niet interessanter is dan een diepe aanlanding ten behoeve van export van elektriciteit. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 is de diepe aanlanding van de DRC primair bedoeld voor consumptie in Nederland en zal t.z.t. bij een finale investeringsbeslissing, waar het gaat om export naar Duitsland, o.a. worden meegewogen welke afspraken met Duitsland kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten.
Wordt er reeds nagedacht over de vraag hoe er moet worden omgegaan met een situatie waarin er op termijn voor de realisatie van windenergie op zee toch weer subsidies nodig blijken te zijn, of een systeem van contract for difference (CfD) moet worden ingevoerd? Is het gevaar aanwezig dat in die situatie zowel de productie als het transport van deze windenergie naar Duitsland en de Duitse industrie door Nederland moet wordt betaald? Wordt dit eveneens besproken met Duitsland met als doel dat risico voor Nederland af te wenden?
Ja ik onderzoek Contracts for Difference en het subsidiëren van wind op zee. De genoemde terugvalopties (Contracts for difference en het subsidiëren van wind op zee) gaan gepaard met verschillende grote uitdagingen. Het gaat onder meer om: het vinden van budgettaire dekking, de inpassing in het rechtssysteem en het verkrijgen van staatssteungoedkeuring bij de Europese Commissie. De terugvalopties kunnen marktverstorend werken, waardoor ik terughoudend ben met het inzetten van deze terugvalopties en indien nodig, het gebruik ervan tot een minimum wil beperken.
Ik kijk voor de lange termijn ook naar de mogelijkheden om het net op zee te verbinden met omliggende landen voor de uitwisseling van energie om op deze manier de leveringszekerheid te vergroten. Ik dring er in EU-context op aan dat er mogelijkheden komen voor «cost sharing» waarbij de kosten worden gedragen door het land waar ook de baten terecht komen. Met Duitsland – en ook andere omliggende landen – wordt op projectniveau onderzoek gedaan naar maatschappelijke kosten en baten en de verdeling daarvan.
Overigens is dit nog zeer beperkt aan de orde met de realisatie van de huidige routekaart wind op zee. Met de 21 GW die in 2032 is gepland dekken we ca. 75% van het huidige elektriciteitsverbruik af. De komende jaren zal de industrie verder elektrificeren. Met de aanlanding van wind op zee bij de grote Nederlandse industriële clusters, kan veel elektriciteit ook ter plekke worden benut. Met de aanleg van windparken wordt zo elektrificatie van de industrie bevorderd.
Voert u, zoals aangekondigd in het Nationaal Plan Energie, inmiddels meer generiek gesprekken met de buurlanden over een faire verdeling van lusten en lasten wat betreft de netto levering en transport van duurzame elektriciteit vanaf de Nederlandse Noordzee aan België en Duitsland? Zo niet, bent u dat wel van plan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang?
Samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en Netbeheer Nederland heeft mijn voorganger gedeelde prioriteiten voor de nieuwe Europese Commissie in kaart gebracht ten aanzien van energie-infrastructuur. Hierin wordt de Commissie o.a. gevraagd om kostendeling tussen lidstaten voor grootschalige offshore infrastructuurprojecten te bevorderen2.
Op 27 juni jl. heeft de Europese Commissie een Guidance3 gepubliceerd aangaande de kostendeling van infrastructuur op zee op Europees niveau.
Deze guidancezal door de Europese koepelorganisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) worden gebruikt om de verdeling van kosten en baten in kaart te brengen voor het bestaande Offshore Network Development Plan (ONDP). Een rapportage hierover is voorzien in juni 2025.
In de komende periode zal ik deze Guidance van de Commissie en het proces dat nu volgt bespreken met andere lidstaten, de ACM en TenneT. Via de verslagen van de Energieraad zal ik de Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Tevens is kostendeling opgenomen in de North Seas Energy Cooperation (NSEC) Action Agenda 2023–20244. Daarmee wordt binnen NSEC regelmatig het gesprek gevoerd met de Europese Commissie over de gewenste uitwerking van de Guidance, evenals mogelijkheden voor een effectieve implementatie. Nederland trekt onder meer binnen NSEC gezamenlijk op met gelijkgestemde lidstaten om het belang van kostendeling bij de Europese Commissie en andere lidstaten onder de aandacht te brengen.
De gaswinning boven Schiermonnikoog. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Christianne van der Wal (VVD), Hans Vijlbrief (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de verleende vergunning aan ONE-Dyas om boven Schiermonnikoog naar gas te boren? Kunt u toelichten waarom deze vergunning nu wel is verleend, waar deze eerder was afgewezen?
In juni 2022 zijn de benodigde vergunningen afgegeven voor het gaswinningsproject N05-A. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het platform op twee aspecten onvoldoende onderbouwd is en heeft de vergunning op deze twee punten vernietigd. Het betreft de onderbouwing van het extern salderen van de stikstofdepositie tijdens de bouw en het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor wat betreft de tijdelijke verstoring van de bruinvis tijdens de installatie van het platform.
Op 23 januari jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de vvgb voor de bruinvis reeds afgegeven. Ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank, was dit daarom al rechtgezet. De vvgb voor de tijdelijke stikstofdepositie is door dezelfde Minister eind mei afgegeven, omdat ONE-Dyas voldoende heeft aangetoond dat de tijdelijke stikstofdepositie zeer gering is en geen effecten heeft op de natuur. Daarnaast heeft het bedrijf in 2023 stikstofrechten opgekocht (extern salderen). Hiermee wordt er stikstofuitstoot permanent verminderd, waardoor er uiteindelijk minder stikstofdepositie in het gebied zal plaatsvinden.
Omdat de omgevingsvergunning voor de twee punten was hersteld, is er op 29 mei jl. een herstelbesluit genomen. Deze trad per direct in werking omdat het van groot belang werd geacht dat het project geen verdere vertraging op zou lopen. Het is belangrijk dat het gas nog deze winter wordt geproduceerd, met name ook omdat het Groningenveld dit voorjaar definitief gesloten is, zodat er minder gas geïmporteerd hoeft te worden. Deze gaswinning draagt daarmee bij aan de leveringszekerheid van gas aan Nederland. Daarnaast heeft dit gas een lagere CO2-voetafdruk dan geïmporteerd gas, waarmee het positief bijdraagt aan de mondiale klimaatdoelstellingen.
Tegen dit herstelbesluit is een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vooruitlopend op de behandeling hiervan en de uitspraak heeft de Raad van State de werkzaamheden van het project opgeschort. Op 21 juni jl. heeft de Voorzieningenrechter in een uitspraak de schorsing opgeheven van de zogenoemde ordemaatregel. Het productieplatform mag hiermee geïnstalleerd en gebruikt worden. ONE-Dyas mag gebruikmaken van de vergunning en de toestemmingen die zijn verleend voor dit gasproject. De uitspraak heeft een voorlopig karakter.
Mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, heeft naast het genomen herstelbesluit, hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook door ONE-Dyas en de milieuorganisaties is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal de hoger beroepen op een later moment inhoudelijk behandelen.
Kunt u toelichten waarom ONE-Dyas al wel mag beginnen met haar schadelijke activiteiten, ondanks dat de gewijzigde omgevingsvergunning en de andere relevante stukken nog ter inzage liggen, er nog juridische procedures lopen en hoger beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra informatie heeft ONE-Dyas aangeleverd over de manier waarop de natuur wordt beschermd?
De aanvrager heeft aanvullende gegevens aangeleverd om de additionaliteit van het extern salderen tussen de saldogevende bedrijven en de aanvrager te onderbouwen. Daarmee is onderbouwd waarom het – voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden die in de invloedssfeer liggen van het project (25 km) – niet noodzakelijk is de vergunningen van de saldogevende bedrijven in te trekken. Er is sprake van daling van de stikstofdepositie op overbelaste gebieden, omdat er reeds andere maatregelen ingezet zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken vanuit onder meer de provincie. Daarnaast heeft de aanvrager een aanvullende ecologische beoordeling van Natura 2000-gebied Schiermonnikoog aangeleverd. Hierbij is getoetst overeenkomstig de uitspraak Porthos II (ECLI:NL:RVS:2023:3129) of kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast door significante effecten van het project, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Heeft u contact gehad met de betrokken gemeenten in Nederland en Duitsland, met Schiermonnikoog en Borkum, om ze te informeren over wat er op ze af komt? Heeft u contact gehad met andere stakeholders, zoals natuurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het initiële beroep hebben ingesteld, zijn geïnformeerd voordat het herstelbesluit werd gepubliceerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat de initiatiefnemer en bevoegd gezag al in een vroeg stadium omwonenden en belanghebbenden uitvoerig hebben geïnformeerd over het project en over de mogelijkheid voor het indienen van zienwijzen, bezwaar of beroep. Het instemmingsbesluit, de vergunning met het MER en de Passende Beoordeling zijn zowel in Nederland als in Duitsland op de reguliere wijze ter inzage gelegd en hebben ter inzage gelegen bij de gemeente Schiermonnikoog, de gemeente Het Hogeland, Stadt Borkum en de Gemeinde Krummhörn. Gevoerde gesprekken met de omgeving en ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het project.
Voor wiens rekening is de economische schade, als de rechter later alsnog de vergunning vernietigd, terwijl ONE-Dyas al wel is begonnen met de bouw? Voor wiens rekening is de daarmee aangerichte natuurschade?
Indien de rechter besluit dat het project niet door kan gaan, ligt de economische schade voor wat betreft de kosten van het project bij de initiatiefnemer ONE-Dyas. Daarnaast zou de Nederlandse Staat inkomsten mislopen uit aardgasbaten. Er is toestemming verleend omdat het bevoegd gezag geoordeeld heeft dat effecten op de natuurgebieden zijn uitgesloten. Derhalve is niet de verwachting dat er sprake zal zijn van natuurschade. Om dat te borgen zijn er vergunningsvoorwaarden opgelegd. Van belang is dat wat betreft stikstof er alleen een potentieel effect is tijdens de aanlegfase, in het eerste jaar. Dat effect is zodanig beperkt dat de natuurlijke kenmerken van de gebieden, met name de duinen van Schiermonnikoog, door dit project niet worden aangetast. Bij het ontwerp van het platform en in het gebruik van schepen en materiaal zijn keuzes gemaakt en maatregelen genomen om de uitstoot van stikstof sterk te reduceren. Deze zijn ook in de vergunning voorgeschreven. Ook voor geluid, bijvoorbeeld de effecten op natuur van het heien, zijn voorschriften opgenomen in de vergunning om te borgen dat de effecten beperkt blijven.
Betekent deze vergunning ook dat u geen enkele vergunning meer gaat geven voor gaswinning onder de Waddenzee?
De vergunning voor de gaswinning in het N05-A project staat los van toekomstige besluiten op andere gaswinningprojecten. Daarnaast wil ik hierbij benadrukken dat dit project zich circa 20 kilometer ten noorden van Schiermonnikoog bevindt, in de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee.
Kunt u de kamer een overzicht geven van de nog ontbrekende vergunningen voor deze gaswinning vanuit de Duitse overheden?
ONE-Dyas had in 2022 alle benodigde vergunningen en ontheffingen verkregen, ook vanuit Duitsland, om het N05-A platform te installeren, aan te sluiten op het Duitse windpark en in productie te nemen. Nadat deze vragen door de leden Bushoff en Chakor zijn gesteld (3 juni), werden aan Duitse zijde de Duitse vergunning en ontheffing van rechstwege opgeschort, omdat er op 4 juni bezwaar tegen was gemaakt. Op 19 juli heeft het NLWKN (Niedersächsische Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) in een persbericht haar beslissing op het bezwaar bekend gemaakt, namelijk dat de betreffende vergunning en ontheffingen van kracht blijven en een extra ontheffing wordt verleend. Naar aanleiding van een beroep en verzoek om de door NLWKN vergunning en ontheffingen voor de kabel op te schorten, heeft een Duitse voorzieningenrechter op 7 augustus bepaald dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar compensatiemogelijkheden in het gebied; een nieuwe eis in het vergunningsproces. ONE-Dyas heeft daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd bij het NLWKN.
Betreffende natuur geldt dat getoetst is op mogelijke externe effecten op Duitse Natura 2000-gebieden. Dus voor Natura 2000 is geen aparte toestemming nodig van de Duitse autoriteiten, voor zover het project in Nederland plaatsvindt. Betreffende de kabel die in Duitsland over de zeebodem loopt, is voornoemde Duitse ontheffing en vergunning verleend.
Bent u bekend met het bericht «No need for countries to issue new oil, gas or coal licences, study finds»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verklaart u deze vergunningsverlening in het licht van het feit dat tot 2050 er voldoende fossiele winningsprojecten zijn gepland om aan de vraag te voldoen?
Het International Institute for Sustainable Development (IISD) geeft, als één van de opstellers van het onderzoek waaraan gerefereerd wordt in het nieuwsbericht, aan dat zij hun onderzoek uitbouwen op basis van het eerdere onderzoek van het Internationale Energie Agentschap (IEA)2 waarin men concludeert dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario. Zoals op 24 juni jl. reeds beantwoord in de Kamervragen over de toename van fossiele financieringen door banken van 15 mei jl. is de redenering hierachter dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier is echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt het IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door het IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Het is de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden.
Kunt u aangeven in hoeverre deze nieuwe gaswinning bijdraagt aan een transitie naar een duurzaam en CO2 neutraal energiesysteem?
Gaswinning op de Noordzee gaat niet ten koste van de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op besparing van het energiegebruik en de verduurzaming ervan, en houdt vast aan de doelen die hiervoor zijn gesteld. Het kabinet kiest er in de transitie naar een volledig CO2 neutraal energiesysteem voor om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, de zogenoemde versnelling. Gas gewonnen in Nederland vervangt de import van fossiele energie uit andere landen. Eigen geproduceerd gas heeft als voordeel dat het een aanzienlijk lager niveau van uitstoot van broeikasgassen kent dan geïmporteerd gas. Het belang van aardgas zal in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Daarnaast wordt het platform N05-A het eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Hiervoor wordt een kabel gelegd naar het nabijgelegen Duitse windpark Riffgat. De emissie van het productieplatform zal nihil zijn en voor het hele project betreft dit een emissiereductie van zo’n 85 procent.
Kunt u aangeven in welk opzicht ONE-Dyas de gevolgen van de gaswinning gaat compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft het project dusdanige maatregelen getroffen waardoor er geen significante effecten zijn op de natuur in de omgeving. Er is daarom geen sprake van benodigde mitigatie. Dat is ook geaccepteerd door de rechter. Overigens had het bedrijf al eerder uitstootrechten voor stikstof in de omgeving opgekocht (extern salderen), waarmee er uiteindelijk permanent minder stikstof in het gebied terecht komt.
Middels vergunningverlening en de daarbij behorende voorschriften wordt geborgd dat de mitigerende maatregelen die aanvrager treft, vastliggen. Dan gaat het om reducerende maatregelen zoals het gebruik van schone werkschepen, of om geluidswerende maatregelen om verstoring van bruinvissen en andere dieren te beperken. Ook het extern salderen is nog voorgeschreven.
Het artikel 'Schuldhulpverlening ziet fors meer bedrijven met geldzorgen' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schuldhulpverlening ziet fors meer bedrijven met geldzorgen»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat steeds meer kleine ondernemers (met name eenmanszaken) schuldhulpverlening aanvragen?
Ja, ik ben bekend met de toename van het aantal kleine ondernemers, met name eenmanszaken, die schuldhulpverlening aanvragen. Dit is een ontwikkeling die mijn aandacht heeft.
Herkent u het probleem dat stijgende kosten zoals personeelskosten, huur en energie tot betalingsproblemen leidt?
Ja, ik herken dit probleem. Stijgende kosten voor personeel, huur en energie kunnen aanzienlijk bijdragen aan de betalingsproblemen die ondernemers ervaren. Deze kostenstijgingen kunnen de financiële draagkracht van bedrijven, vooral kleine bedrijven en eenmanszaken, onder druk zetten.
In september 2023 verscheen het rapport Activeren en faciliteren van de aanjager aanpak problematische schulden ondernemers. Bij een aantal van deze adviezen is een pilot gestart zoals bij het waarborgfonds saneringskredieten en de Wet schuldsanering natuurlijke personen(Wsnp). Is het mogelijk aan de hand van tussentijdse evaluaties conclusies te verbinden en stappen te nemen?
Ja, het is mogelijk om aan de hand van tussentijdse evaluaties conclusies te trekken en passende stappen te ondernemen.
De pilot Saneringskredieten voor ondernemers, uitgevoerd door het Waarborgfonds Saneringskredieten en de NVVK, loopt goed. Monitoring vindt ook in de komende periode nog plaats op risico’s en effectiviteit. De eerste resultaten laten zien dat het een waardevolle aanvulling lijkt op het instrumentarium van de schuldhulpverlener. De NVVK geeft aan dat voor de ondernemer, de schuldhulpverlener en de schuldeiser de kredietvorm rust en duidelijkheid biedt.
De voortgang van de pilots wordt nauwlettend gevolgd en tussentijdse evaluaties zullen inzicht geven in de effectiviteit van de maatregelen. Zodra die beschikbaar zijn zullen we die naar de Kamer sturen. Indien nodig kunnen op basis van deze evaluaties verdere stappen worden ondernomen om de schuldhulpverlening aan ondernemers te verbeteren.
Wat is de stand van zaken van het toegangspunt dat het rapport adviseert?
De ontwikkeling van het toegangspunt zoals geadviseerd in het rapport is in volle gang. Er wordt gewerkt aan een centraal punt waar ondernemers terecht kunnen voor ondersteuning en informatie over schuldhulpverlening. Dit toegangspunt moet bijdragen aan een efficiëntere en toegankelijkere dienstverlening voor ondernemers met financiële problemen.
Daarnaast ben ik momenteel volop bezig met de Actieagenda MKB-dienstverlening die tot doel heeft om de komende jaren een vraag gestuurd stelsel van publieke dienstverlening te creëren dat ondernemers beter bereikt, activeert en ondersteunt bij het toekomstbestendig maken en behouden van hun bedrijf. Ik zal de Kamer in Q1 2025 middels een Kamerbrief verder informeren hierover.
Zou het, ondanks uw negatieve appreciatie van het advies uit het rapport om een voucherregeling om ondernemers in staat te stellen hun boekhouding op orde te krijgen, toch beter zijn deze regeling te maken zodat deze ondernemers in staat zijn hun boekhouding bij te laten werken? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het advies voor een voucherregeling voor het bijwerken van de boekhouding van ondernemers begrijpelijk is, blijft mijn standpunt negatief. Het belang van bijgewerkte administratie staat niet ter discussie. Op basis hiervan wordt immers de levensvatbaarheid van een onderneming vastgesteld. Echter, het bijhouden van een goede administratie is in beginsel een ondernemersverantwoordelijkheid, daar heeft de overheid geen rol in. Voorts ligt het probleem van financiële administratie vaak dieper dan enkel een tijdelijk gebrek aan middelen om de boekhouding bij te werken. Daarnaast voorziet de markt voldoende in informatie en scholing over dit onderwerp. Het is belangrijk om structurele oplossingen te bieden die ondernemers helpen bij het duurzaam verbeteren van hun financiële management, bijvoorbeeld door educatie en langdurige ondersteuning in plaats van eenmalige vouchers.
Wat is de stand van zaken van een verbeterde publieke dienstverlening aan het midden- en kleinbedrijf? Hoe zouden andere gemeentes het goed lopende initatief Ondernemer Centraal uit Utrecht kunnen volgen om tot een goed ecosysteem te komen?
Gemeentes doen meer op het gebied van schuldhulpverlening en betalingsachterstanden dan vaak bekend is bij ondernemers. De ondernemersdienstverlening richt zich zowel op preventie als op actieve ondersteuning en begeleiding bij financiële moeilijkheden, zowel op persoonlijk als op zakelijk vlak. Ondernemers kunnen bij hun gemeente terecht voor tijdelijke inkomenssteun, het herfinancieren van schulden of investeringen via het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), of een minnelijk schuldhulpverleningstraject.
De verbetering van de publieke dienstverlening aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) is een doorlopend proces. Er zijn verschillende initiatieven en projecten gestart om de ondersteuning van het mkb te versterken. Gemeentes kunnen succesvolle initiatieven zoals Ondernemer Centraal uit Utrecht volgen door kennis en best practices te delen, samen te werken met lokale ondernemersorganisaties en specifieke behoeften van lokale ondernemers te inventariseren. Door een op maat gemaakte benadering kunnen gemeentes bijdragen aan een gezond en ondersteunend ecosysteem voor ondernemers. De VNG ondersteunt gemeentes hierbij via diverse ondersteuningsproducten, zoals een Handreiking Ondernemers met financiële zorgen en een toolkit communicatie met ondernemers in zwaar weer (samen ontwikkeld met de KVK, het Digitaal Ondernemersplein en de Belastingdienst).
Daarnaast is het de doelstelling van de actieagenda mkb-dienstverlening om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren door deze logischer te ordenen en makkelijker vindbaar te maken. Hierin werken we intensief samen met onder andere gemeentes.
Tot slot hebben het kabinet, de VNG, de NVVK en Divosa op 21 maart 2024 hun handtekening gezet onder een gezamenlijk plan om de schuldhulpverlening in Nederland nog verder te versterken. Onder de basisdienstverlening schuldhulpverlening2 valt onder andere een hulpaanbod dat toegespitst is op verschillende doelgroepen, waaronder ondernemers.3
Het bericht ‘Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Daniëlle Hirsch (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Sarah Dobbe (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de briefing van Amnesty International getiteld «Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië»?1
Ja
Kunt u reageren op de conclusie dat een Nederlands bedrijf, met behulp van de overheid, heeft bijgedragen aan het schenden van mensenrechten?
Het kabinet neemt bevindingen van maatschappelijke organisatie waaronder Amnesty International serieus. De onderwerpen die de briefing van Amnesty International worden genoemd zijn onderdeel van de structurele mensenrechtendialoog die Nederland als enige land, naast de Europese Unie, met Saoedi-Arabië onderhoudt. Met deze dialoog richten we ons op het bespreken van bredere mensenrechtenaspecten in Saoedi-Arabië die buiten de invloedssfeer van de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven kunnen liggen.
Bent u het ermee eens dat volgens de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Nederlandse beleid inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bedrijven niet enkel verantwoordelijkheid dragen voor de rechten van degenen die zij zelf in dienst hebben, maar ook voor de rechten van andere mensen die worden geraakt door hun bedrijvigheid? En deelt u de opvatting dat die verantwoordelijkheid dus ook geldt als mensen van hun land worden verdreven en worden vervolgd als zij hiertegen protesteren?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights vormen de basis van het IMVO-beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met deze normen toepassen om negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens te identificeren en aan te pakken. De OESO-richtlijnen bevelen ondernemingen daarbij aan om maatregelen te nemen om een veilige ruimte te creëren waarin zorgen over negatieve gevolgen zonder represailles kunnen worden geuit. Gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. De Nederlandse overheid informeert bedrijven over het belang van IMVO en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid en biedt dienstverlening om bedrijven hierin te ondersteunen.
Zijn er andere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line» en, zo ja, kunt u toezeggen in gesprek met deze bedrijven te gaan over hun verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten?
Ja, er zijn meerdere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line». De verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten (en in breder verband IMVO) ligt bij de bedrijven en het onderstrepen van de OESO-richtlijnen maakt onderdeel uit van de reguliere contacten die RVO en de ambassade in Saoedi-Arabië onderhouden met deze bedrijven.
Op welke manier zijn ondernemers die deelnamen aan de economische missie naar Saudi-Arabië in 2022, getoetst op IMVO en hoe zijn zij geïnformeerd over de risico’s? Zijn er deelnemende bedrijven die na afloop van de economische missie nog ondersteund zijn bij economische activiteiten in Saudi-Arabië?
Deelnemende bedrijven aan de economische missies naar Saoedi-Arabië in 2022 en 2024 hebben voldaan aan het IMVO kader voor economische missies.2 Zij hebben de IMVO-zelfscan ingevuld welke vragen stelt over de toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Zoals eerder medegedeeld aan Amnesty International, gaven de uitkomsten van deze zelfscans geen aanleiding tot nader onderzoek. Enkele bedrijven die deelnamen aan de economische missie in 2022, maakten ook in 2024 onderdeel uit van een economische missie op het gebied van tuinbouw en water naar Saoedi-Arabië. Voorafgaand en tijdens deze recente economische missie is een presentatie gegeven over IMVO, waarin de verwachtingen van de Nederlandse overheid op het gebied van IMVO zijn gedeeld met betrokken Nederlandse bedrijven. Hierin was tevens een rol weggelegd voor de regionale IMVO-expert in de Golfregio (zie tevens het antwoord op vraag 8).
Geven de conclusies uit deze briefing aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De conclusies in de briefing geven geen aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen. Toepassing van de OESO-richtlijnen wordt als voorwaarde gesteld aan alle bedrijven om deel te kunnen nemen aan een economische missie. In combinatie met de voorlichting die in het kader van economische missies aan bedrijven wordt gegeven over IMVO-risico's, vormt dit coherent beleid waarmee bedrijven worden geïnformeerd over de verwachting die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ten aanzien van hun verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de OESO-richtlijnen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is en blijft de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf.
Zouden de acties en uitspraken zoals beschreven in de briefing nog houdbaar zijn onder de onlangs aangenomen Europese richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht deze richtlijn in Nederland te implementeren?
De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) verplicht grote bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen. De richtlijn draagt daarmee bij aan het Europees en mondiaal bevorderen van mensenrechten en milieubescherming. Het kabinet kan zich niet uitspreken over individuele bedrijven en of zij wel of niet voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn. Het is straks aan een onafhankelijk toezichthouder om dit te beoordelen.
Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving. Om tijdige implementatie mogelijk te maken zijn de voorbereidingen al gestart.
Kunt u reageren op elk van de aan de overheid gerichte aanbevelingen in de briefing?
In de briefing worden 7 aanbevelingen richting de overheid gedaan. Deze gaan over het Nederlands handelsbeleid en prioriteitsmarkten, voorwaarden m.b.t. gepaste zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten voor overheidssteun en de informatieverstrekking hierover. Hier zal ik kort op ingaan. Ten eerste het Nederlandse handelsbeleid, dat is gericht op de versterking van ons internationale verdienvermogen. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit en kunnen elkaar aanvullen. Keuzes voor prioriteitsmarkten en economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over gevoelige onderwerpen.
Ten tweede, wat betreft de voorwaarden met betrekking tot mensenrechten due diligence; deze zijn al ontwikkeld en onderdeel van staand beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen toepassen om in aanmerking te komen voor het bedrijfsleven instrumentarium. In de toetsing is sprake van proportionaliteit en deze is gericht op het verbeteren van de verankering van IMVO en niet op uitsluiting van het instrumentarium. Echter, als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun of uitsluiting van een missie tot gevolg hebben.
Tot slot, zet de Nederlandse ambassade in Saoedi-Arabië zich ook actief in om te communiceren over IMVO risico’s in de lokale context, inclusief mensenrechtenschendingen. Er zijn leermodules beschikbaar en bedrijven kunnen voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt. Op de landenpagina van Saoedi-Arabië op de website van de RVO is daarnaast informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s. Bovendien is een regionale IMVO-expert aangesteld in de Golfregio waar bedrijven terecht kunnen voor vragen en ondersteuning. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert daarnaast twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties.