Toenemende agressie tegen gevangenispersoneel |
|
Michiel van Nispen (SP), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat gevangenispersoneel regelmatig wordt geschopt, geslagen, bedreigd en gediscrimineerd en dat veel cipiers door werkdruk en onderbezetting voor hun veiligheid vrezen?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Op ongewenst gedrag van gedetineerden moet altijd een gepaste sanctie volgen, zodat zij worden gecorrigeerd en worden aangezet tot een gedragsverandering. Op niet te tolereren gedragingen volgen disciplinaire straffen. Voorbeeld van een dergelijke gedraging is het plegen van fysieke agressie. Ik tolereer niet dat het personeel te maken krijgt met geweld of agressie door gedetineerden.
Kunt u aangeven hoe het precies gesteld is met de werkdruk? Klopt het dat penitentiair inrichtingswerkers regelmatig 55 gedetineerden onder hun hoede moeten nemen? Hoe vaak wordt de norm van 2 personeelsleden op 24 gedetineerden niet gehaald? Wat vindt u aanvaardbaar en hoe denkt u dat niveau van werkdruk in penitentiaire inrichtingen te bereiken?
Uit de Medewerkerstevredenheidsonderzoeken (MTO) die binnen het gevangeniswezen zijn uitgevoerd, blijkt dat de scores op het gebied van werkdruk stabiel zijn. De score op werkdruk was in 2017, 2015 en 2011 hetzelfde, te weten 5,9 op een schaal van 1 tot 10. Hieruit blijkt niet dat de door het personeel ervaren werkdruk toeneemt. Wel is sprake van een lichte achteruitgang in de «emotionele gevolgen van werkstress». In alle penitentiaire inrichtingen (PI’s) zijn de uitkomsten van het MTO besproken met het management, de medewerkers en de lokale ondernemingsraad en voorzien van een plan van aanpak.
De algemene richtlijn ten aanzien van de inzet van inrichtingswerkers voor reguliere gedetineerden is dat er op elke 24 uitgesloten gedetineerden 2 penitentiaire inrichtingswerkers aanwezig zijn. Van deze norm kan naar boven en naar beneden worden afgeweken. Bij gedetineerden die meer zorg of toezicht nodig hebben, wordt meer personeel ingezet. In het kader van de persoonsgerichte aanpak is het mogelijk dat gedetineerden die eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie en goed gedrag tonen, terecht komen in een plus-programma met een uitgebreider dagprogramma. In de handleiding Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) is opgenomen dat hierbij van de personeelsnorm worden afgeweken. In de praktijk blijft deze dicht bij de norm van 2 op 24, en komt de verhouding nooit uit boven de grens van 2 op 30.
Bij bepaalde activiteiten kan ook een andere norm gelden. Bij luchten geldt bijvoorbeeld dat er 3 personeelsleden op 48–96 gedetineerden aanwezig zijn.
Er zijn mij geen signalen bekend dat er dusdanig van de normen wordt afgeweken dat de veiligheid in het geding is. Wel is er, zoals met uw Kamer besproken, in de afgelopen tijd sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid als gevolg van een hogere uitstroom van DJI-personeel dan verwacht. Op de uitstroom is gereageerd met het opzetten van een grootschalige wervingscampagne. In mijn antwoord op Kamervragen d.d. 2 juli jl. heb ik u bericht dat inmiddels 757 nieuwe medewerkers zijn aangenomen.2
Eerder heb ik uw Kamer in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» nader toegelicht op welke manier ik het kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid wil aanpakken.
Hoe staat het met de afspraak uit het DJI-Convenant «Werken aan een solide personeelsbeleid» dat een substantieel hogere en robuuste personele bezetting noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat op korte termijn voorzien moet worden in een maatregelenpakket om toenemende onveiligheid binnen de gevangenismuren, stijgende werkdruk en oplopende ziekteverzuimcijfers het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarbij de inbreng van penitentiair inrichtingswerkers te betrekken?
DJI geeft met de bonden en de ondernemingsraad uitvoering aan het convenant «werken aan een solide personeelsbeleid». Met het geld dat in het kader hiervan wordt vrijgemaakt, wordt verder geïnvesteerd in het verlichten van de werkdruk, het vergroten van de veiligheid en het vakmanschap van de medewerkers. Gelet hierop zie ik op dit moment geen noodzaak aanvullende maatregelen te nemen.
De aankoop van olie en gas afkomstig van ISIS door Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Islamic State sold oil to Syrian regime and Turkey, commander says»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen jaren olie en gas kocht dat afkomstig was van ISIS?
ISIS heeft de afgelopen jaren op rudimentaire wijze olie- en gasbronnen onder haar controle geëxploiteerd. De opbrengst hieruit is vervolgens verhandeld naar gebieden buiten het door ISIS gecontroleerde territorium, waaronder Turkije.
Zoals gesteld in antwoord op Kamervragen in oktober 2014, waren destijds bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen. Dat is nog steeds het geval. Wel is duidelijk dat Turkije op verschillende manieren heeft opgetreden tegen de smokkel van olie en gas vanuit Syrië. Zo heeft Turkije grenspatrouilles geïntensiveerd om smokkel tegen te gaan en zijn illegale pijpleidingen door Turkije onklaar gemaakt.
Bent u bekend met het antwoord dat uw ambtsvoorganger op 1 oktober 2014 gaf in antwoord op vragen die toen al bestonden over het gedogen van oliesmokkel vanuit het kalifaat door Turkije, toen hij verklaarde dat het kabinet geen aanwijzingen had «dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen»?2 Beschikt het kabinet nog steeds niet over aanwijzingen dat hier destijds sprake van was, of nu wel sprake van is? Bent u tevens bekend met het dictum van de motie-Servaes c.s., die oproept tot het in kaart brengen en aanpakken van degenen die direct of indirect zakendoen met ISIS?3 Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die (mede) uit deze motie zijn voortgevloeid en hoe het kopen van olie van de Islamitische Staat zich hiertoe zou verhouden?
Er zijn bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen.
De motie-Servaes c.s. verzocht de regering om concrete voorstellen te doen voor een veelomvattend sanctiepakket om individuen en bedrijven die direct of indirect zakendoen met ISIS in kaart te brengen en aan te pakken. Er is sinds 2014 vooruitgang geboekt in de toepassing van bevriezingsmaatregelen (voortvloeiend uit VN Veiligheidsraadresolutie 1373). In december 2015 werd VN Veiligheidsraadresolutie 2253 aangenomen waarmee ISIS werd toegevoegd aan de VN-lijst van terroristische organisaties. Op basis van deze resolutie is het wereldwijd verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen. De handel in olie heeft in een tweetal gevallen ook tot een listing op VN-niveau geleid.
Is het ondermijnen en vernietigen van de (commerciële) olie- en gasinfrastructuur nog steeds één van de doelstellingen van de internationale coalitie tegen ISIS?4 Hebben Nederlandse sorties boven Syrië daaraan reeds bijgedragen?
De anti-ISIS coalitie bestrijdt ISIS langs vijf sporen. Naast het militaire spoor is de coalitie actief op vier civiele sporen waarvan er één zich specifiek richt op het stoppen van alle geldstromen en inkomsten van ISIS, dus ook uit de olie- en gasinfrastructuur die door ISIS worden geëxploiteerd. Op dit terrein is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, reeds veel vooruitgang geboekt. Nederlandse F-16»s hebben tot op heden geen aanvallen uitgevoerd op olie- en gasinfrastructuur van ISIS. Overigens worden dergelijke aanvallen niet uitgesloten, op voorwaarde dat de faciliteiten een legitiem doel vormen onder het humanitair oorlogsrecht.
Mede op basis van VN Veiligheidsresolutie 1373 is het verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen, ook middels oliehandel.
Deelt u de analyse dat het in stand (helpen) houden van de handel in olie en gas vanuit ISIS het verslaan van ISIS, en derhalve de doelstelling van de coalitie, vertraagt of zelfs saboteert en daarmee in strijd is met de coalitie-inzet? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre het kopen van olie van ISIS in strijd is met VN-Veiligheidsraadresolutie 1373?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat landen die deel uitmaken van de NAVO – die ook partner is in de strijd tegen ISIS – deze doelstelling niet mogen ondermijnen? Zo ja, ziet u aanleiding om een en ander in de NAVO Raad op te brengen?
Dankzij de inspanningen van de internationale coalitie tegen ISIS, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert, is er sinds 2014 veel vooruitgang geboekt in de strijd tegen deze terroristische groepering. Op 9 december jl. werd het Iraakse grondgebied bevrijd verklaard. Ook in Syrië bezet ISIS nagenoeg geen kritieke bevolkingscentra of essentiële infrastructuur meer. Het kabinet is van mening dat bondgenoten de gezamenlijke strijd tegen ISIS niet mogen ondermijnen en spreekt bondgenoten hier indien nodig ook op aan.
Kunt u aangeven hoeveel individuen, bedrijven of staten reeds zijn gestraft voor het direct of indirect zaken doen met ISIS?
Er zijn in Nederland geen personen of organisaties strafrechtelijke veroordeeld voor het direct of indirect zakendoen met ISIS. Er is wel een wettelijke grondslag op basis waarvan personen of bedrijven strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor het direct of indirect zakendoen met ISIS.
ISIS en belangrijke ISIS leden staan op de VN-sanctielijst waardoor financiële tegoeden bevroren zijn en het verboden is om aan ISIS financiële of economische middelen ter beschikking te stellen. Daar gaat een preventieve werking van uit. De Europese Unie heeft aan deze sancties uitvoering gegeven door vaststelling van Verordening (EU) 2016/1686 van 20 september 2016 tot vaststelling van bijkomende beperkende maatregelen tegen ISIS en Al Qaida en daarmee verbonden natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen. Overtreding van bepalingen van deze verordening is strafbaar gesteld in de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016. Op grond van de Wet op Economische Delicten is overtreding van de bepalingen van deze regeling een strafbaar feit.
Het bespioneren van uitkeringsgerechtigden |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «De doorgeslagen jacht op de bijstandsfraudeur» en «Verborgen camera speurt naar bijstandsfraudeurs»?1
Ja.
Onderschrijft u dat, hoewel het terecht is om fraudeurs aan te pakken, de praktijken tegenover bijstandsgerechtigden, zoals die in de artikelen beschreven worden, volkomen zijn doorgeslagen?
De aard van bovenstaande vragen hebben gemeen dat ze alle ingaan op individuele gevallen. Zoals ik heb aangegeven in het ordedebat van 19 juni jl., is het niet aan mij om in te gaan op of een moreel oordeel te vellen over de individuele beschrijvingen in de krantenartikelen.
In het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt; de rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt.
In het algemeen wil ik opmerken dat niet alleen bijstandsgerechtigden zich aan de wet moeten houden, maar ook de medewerkers van de gemeenten die handhavingsonderzoeken uitvoeren. Per geval dient altijd te worden beoordeeld of de inzet van instrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarom is het belangrijk dat, wanneer in de uitvoeringspraktijk situaties ontstaan die niet conform de wet zijn, er een rechtsgang open staat. Het is aan de rechterlijke macht om op individueel niveau te toetsen of voldaan is aan de waarborgen van rechtsbescherming.
Vindt u het acceptabel dat door de sociale dienst kinderen worden ondervraagd tijdens het buitenspelen? Wilt u bij de onderbouwing van uw antwoord ingaan op de rechten van het kind en de vergelijking maken met de manier waarop met kinderen van verdachten wordt omgegaan in het strafrecht?
In het bestuursrecht geldt een algemene verplichting om medewerking te verlenen aan een toezichthouder (art. 5:20 Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Deze verplichting voor betrokkene en de bevoegdheid van de toezichthouder deze medewerking te vorderen wordt begrensd door het evenredigheidsbeginsel (art. 5:13 Awb). Het evenredigheidsbeginsel betekent dat een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend jegens personen die betrokken zijn bij activiteiten waarop krachtens de wettelijke regeling moet worden toegezien. Gelet op dit kader zal het in veel gevallen niet evenredig zijn dat kinderen van verdachten van uitkeringsfraude worden ondervraagd met het oog op het treffen van maatregelen of sancties.
Wat is uw reactie op de sociale dienst in Bunschoten, die een homoseksuele bijstandsgerechtigde vertelt dat hij maar beter kan verhuizen, omdat het volgens de sociale dienst «nog steeds een issue is als je homo bent» in Bunschoten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van de Noordwijkse bijstandsgerechtigde: «de sociale dienst zette onze uitkeringen stop en verplichtte ons te gaan samenwonen, maar dat wilden we niet» en kunt u reageren op de sociale dienst van Berg en Dal die een bijstandsgerechtigde vertelt dat het beter is om samen te gaan wonen om zijn vriendin te helpen met traumaverwerking?
Ook bij de beantwoording van deze vragen ga ik niet in op de individuele beschrijvingen uit de krantenartikelen. Wel kan ik in zijn algemeenheid reageren.
De Participatiewet heeft als doel om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen in de samenleving. Daarnaast vormt de bijstand een sociaal vangnet voor de mensen die niet langer in staat zijn om zelfstandig in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Het is aan de gemeente om hier uitvoering aan te geven, met de instrumenten die de Participatiewet hiervoor biedt. De werkzaamheden, vanuit welke functie dan ook, zijn altijd gericht op het waarborgen van een inkomen voor de mensen die het nodig hebben of activering (richting betaalde arbeid). Het geven van relatieadvies valt niet onder de uitvoeringstaken van de Participatiewet. Dit neemt niet weg dat het bespreken van een «relatie», mede met inachtneming van de integrale aanpak die gemeenten nastreven binnen het Sociaal Domein, gerechtvaardigd kan zijn. Maar ook hier geldt dat binnen de kaders van de wet en met in achtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moet worden gehandeld.
Vindt u het geoorloofd dat een sociale dienst relatieadvies geeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de Noordwijkse bijstandsgerechtigde die via een WhatsApp groep van haar buren, speciaal ingesteld om de status van haar relatie te volgen, werd bespioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zaak van de vrouw in Alphen aan de Rijn die zich ontfermde over haar suïcidale bovenbuurman en daardoor gekort werd op haar uitkering?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat als iemand helpt met steunkousen aantrekken, zorg biedt bij ziekte of op andere wijze mantelzorg geeft, dit kan leiden tot het intrekken van een bijstand of AOW-uitkering? Kunt u de regels toelichten en helderheid verschaffen aan de personen die hiermee te maken hebben?
Het verlenen van mantelzorg als bijstandsgerechtigde leidt niet zonder meer tot het intrekken van een uitkering. Welk gevolg het verrichten van mantelzorg heeft op het recht op (of de hoogte van) de bijstand, zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Relevante factoren zijn een wijziging in de leefsituatie, het al dan niet ontvangen van inkomsten (bijvoorbeeld uit pgb) en de mate waarin een bijstandsgerechtigde mantelzorger voor arbeidsinschakeling beschikbaar is. Dit vergt uitdrukkelijk een gemeentelijke beoordeling op basis van individueel maatwerk en laat zich niet in centrale regelgeving vatten. Ingevolge de inlichtingenplicht moeten bijstandsgerechtigden alle informatie die van belang is voor het recht op een uitkering onverwijld bij de gemeente melden. Vanuit het kenbaarheidsvereiste is het aan de gemeente om de uitkeringsgerechtigden goed voor te lichten over alle verplichtingen.
Voor de AOW geldt dat mantelzorg in beginsel geen effect heeft op de hoogte ervan. Dit is alleen het geval wanneer de leefvorm wijzigt en een «gezamenlijke huishouding» wordt vastgesteld. De SVB zet momenteel actief in op het voorlichten van AOW-ers over de verplichting van het melden van een wijziging in de leefsituatie.
Vindt u het terecht dat criminelen niet bespioneerd mogen worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd worden?
Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Dit onderzoek moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de medewerker van de gemeente moet zich daarbij aan de wet houden. De inzet van handhavingsmiddelen moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee geef ik aan dat er geen sprake kan zijn van spionage.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in uitspraken van eind 2016 en begin 2017 geoordeeld dat de inzet van camera’s tijdens het toezicht op naleving van de Participatiewet op een onvoldoende duidelijke wettelijke grondslag is gebaseerd.2 De inzet van cameraobservatie bij het toezicht op naleving van de Participatiewet is daarom niet langer toegestaan. Vóór deze uitspraken van de CRvB werd het gebruikmaken van camera’s in de opsporing van bijstandsfraude, met inachtneming van een aantal waarborgen, niet als onrechtmatig beoordeeld door de CRvB. Zo was voorafgaand aan een dergelijk onderzoek toestemming nodig van de Autoriteit Persoonsgegevens en was in een protocol vastgelegd onder welke voorwaarden camera’s mochten worden ingezet.
Bent u bereid regels op te stellen voor het bespioneren, achtervolgen, filmen, GPS-tracking en dergelijke, van bijstandsgerechtigden?
Momenteel verken ik of en zo ja, hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving, kan worden verstevigd. Welke specifieke bevoegdheden en waarborgen bij een versteviging van de wettelijke grondslag zouden kunnen worden opgenomen, is onderdeel van mijn verkenning.
Bent u bereid te regelen dat een officier van justitie toestemming moet geven alvorens een bijstandsgerechtigde bespioneerd mag worden?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat bijstandsgerechtigden die verdacht worden van fraude, gewezen moeten worden op het zwijgrecht en op het recht om een advocaat in te schakelen?
Bij een vermoeden van fraude wordt zowel bij een voornemen om een bestuurlijke boete op te leggen als bij strafrechtelijke opsporing de verdachte gewezen op het zwijgrecht.
In het bestuursrecht is er voor betrokkene de bevoegdheid rechtsbijstand in te schakelen. Wanneer bezwaar wordt gemaakt tegen een bestuurlijke boete of in de fase van beroep en hoger beroep kan belanghebbende in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand indien is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. In het strafrecht wordt rechtsbijstand aangeboden.
Onderschrijft u dat het uitgangspunt moet zijn dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming hebben dan criminelen?
Ja. Indien sprake is van uitkeringsfraude van minder dan € 50.000,- wordt de zaak in het algemeen afgedaan met een bestuurlijke boete en wanneer het gaat om hogere fraudebedragen wordt de zaak in het algemeen strafrechtelijk afgedaan. De bestuurlijke boete en het strafrecht zijn verschillende sanctiesystemen, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar. In beide sanctiesystemen voldoet de rechtsbescherming aan de (minimale) vereisten die op grond van artikel 6 EVRM gelden. Voor de bestuurlijke boete geldt dat een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter. De bestuursrechter beoordeelt zelfstandig de rechtmatigheid van het aan hem voorgelegde boetebesluit en kan dit vernietigen als de boete hem niet evenredig of anderszins onrechtmatig voorkomt. De jurisprudentie van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de bestuursrechter de boetehoogte in concrete zaken steeds indringender is gaan toetsen. Bij het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de bestuurlijke boete, kan een rechtszoekende in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. In dit verband wordt ook gewezen op het nader rapport bij het ongevraagd advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de verhouding tussen sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht (Kamerstuk 34 775-VI nr. 102).
Wilt u als richtlijn aan gemeenten meegeven dat verhoren worden opgenomen?
Volgens artikel 5:48, tweede lid, van de Awb vermeldt het zogenaamde boeterapport, de naam van de overtreder, de overtreding alsmede het overtreden voorschrift en zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd. Op grond van de Awb is er geen
verplichting geluidsopnames te maken van verklaringen. Volgens vaste jurisprudentie mag in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt boeterapport worden uitgegaan. In de praktijk worden verklaringen van betrokkene vaak ondertekend en wordt ook het boeterapport door de medewerker van de gemeente ondertekend. Onder deze omstandigheden is er geen noodzaak om van het horen een geluidsopname te maken. In het strafrecht wordt alleen bij zeer ernstige delicten geluidsopnames of video-opnames gemaakt op grond van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten van het College van procureurs-generaal.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat sociale diensten bijstandsgerechtigden op ongeoorloofde wijze onder druk zetten om stukken te tekenen waar de cliënt niet achter staat, zoals het geciteerde dreigement «als je niet tekent krijg je nooit meer een uitkering» of de Alphense vrouw die drie dagen na een TIA een verklaring moest tekenen, omdat ze anders per direct haar uitkering stop zouden zetten?
Wat betreft de eisen die gesteld worden aan een afgelegde verklaring van een overtreder of getuige geldt (naar analogie van het strafrecht) het volgende:
Aanbevolen wordt de verklaring door een getuige te laten ondertekenen, maar het is geen vereiste. Zonder in te gaan op de individuele beschrijvingen uit de krantenartikelen, wil ik in zijn algemeenheid benadrukken dat de rechtswaarborgen van de uitkeringsgerechtigde altijd in acht moeten worden genomen. Indien de uitkeringsgerechtigde van oordeel is dat zijn of haar rechten niet gewaarborgd zijn, staat er een rechtsgang open. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dan ook dat indien een verklaring wordt afgelegd zonder dat voorafgaand de cautie is verstrekt (of druk is uitgeoefend zodat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd), de verklaring dient te worden uitgesloten van bewijs voor boeteoplegging.3
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken?
Voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid is de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is voorts zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd.
Erkent u dat de regels voor bijstandsgerechtigden niet duidelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer sprake is van samenwonen of een gezamenlijke huishouding, en dat ze dus niet kunnen weten wanneer zij in overtreding zijn?
Ik vind het van belang dat de doelen van de Participatiewet worden bereikt, zorgvuldig ten uitvoer worden gelegd en blijven aansluiten bij de bedoeling van de wetgever. Met die reden staat het ministerie voortdurend in contact met betrokken partijen als Divosa, VNG, cliëntenorganisaties en het uitvoeringspanel gemeenten. Daar waar knelpunten worden gesignaleerd, wordt beoordeeld of aanpassing van het stelsel geboden is.
Vanuit het kenbaarheidsvereiste, is het aan de gemeente om de uitkeringsgerechtigden vanaf het begin van de aanvraag goed voor te lichten over de verplichtingen. Ik vind het van groot belang dit niet slechts schriftelijk gebeurt, maar tevens mondeling wordt toegelicht. Bij gemeenten wordt vanuit oogpunt van preventie geïnvesteerd in goede voorlichting.
Met de gewijzigde Fraudewet, die in 2017 in werking is getreden, hebben uitvoeringsorganisaties meer ruimte gekregen om maatwerk toe te passen bij het opleggen van een sanctie. De hoogte van de boete moet altijd worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de overtreding en de (financiële) omstandigheden van de burger. Als de verwijtbaarheid ontbreekt dan wordt er geen boete opgelegd. Daarnaast is de mogelijkheid om een waarschuwing te geven in plaats van een boete verruimd, bijvoorbeeld voor overtredingen waar kleine bedragen mee gemoeid zijn of als mensen zichzelf melden. Het onrechtmatig verkregen voordeel moet altijd worden terugbetaald. Dit betreft geen sanctie, maar het terugbetalen van onrechtmatig ontvangen uitkering.
Bent u bereid om duidelijke regels op te stellen bij een latrelatie, bijvoorbeeld over hoe vaak iemand bij een partner mag slapen?
De Participatiewet spreekt van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Of in het concrete geval sprake is van een gezamenlijke huishouding staat ter beoordeling aan het college. Doorslaggevend is het feitelijke «hoofdverblijf». Als uitgangspunt geldt dat het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning aanleiding is om te onderzoeken of ook aan de overige criteria van het begrip is voldaan. Te weten de «wederzijdse zorg» en «financiële verstrengeling». Voorts wordt het voeren van gezamenlijke huishouding van rechtswege aangenomen indien belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben èn sprake is van de in artikel 3 lid 4 Participatiewet genoemde rechtsvermoedens.
Een belangrijke toetsingsmaatstaf is of de ene persoon gemiddeld meer dan de helft van de nachten bij de ander verblijft.4 Maar dit is niet voldoende. Daarnaast moeten andere objectieve feitelijkheden in ogenschouw worden genomen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de gezamenlijke huishouding niet snel gebaseerd kan worden op één gegeven, zoals het aantal nachten dat iemand bij de ander verblijft, een inschrijving op het adres of de aanwezigheid van persoonlijke bezittingen.5 Het is van groot belang om alle relevante feiten en omstandigheden te beoordelen en mee te nemen in de besluitvorming. Zo blijkt uit de jurisprudentie dat het hebben van een «latrelatie», waarbij minder dan de helft van de week bij de ander wordt geslapen, in het ene geval leidt tot een gezamenlijke huishouding6 en in het andere geval niet.7 Individuele omstandigheden leiden dus tot een wisselende uitkomst.
Welke concrete feiten en omstandigheden specifiek leiden tot de vaststelling van gezamenlijke huishouding zijn zodoende niet in zijn algemeenheid te benoemen of (wettelijk) vast te leggen. Dit is afhankelijk van het individuele geval. Het is aan de rechter om te toetsen of het college de situatie op juiste wijze heeft beoordeeld. De hieruit voortvloeiende jurisprudentie laat zien dat de rechterlijke macht de wet uitlegt zoals deze bedoeld is. Namelijk dat maatwerk geboden is en blijft.
Hoeveel geld is er naar schatting gemoeid met bijstandsfraude?
In 2016 en 2017 bedroeg het geconstateerde benadelingsbedrag bij bijstandsfraude respectievelijk 71 en 69 miljoen euro. In 2016 en 2017 is in totaal respectievelijk 9 en 8,8 miljoen euro aan boetes opgelegd voor bijstandsfraude.8
Hoeveel middelen (geld en menskracht) wordt er ingezet om bijstandsfraude op te sporen?
In de handhaving, van preventie tot repressie, kan een breed scala aan instrumenten ingezet worden. Het is de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om invulling te geven aan de handhaving. Het is aan de individuele gemeente om te beslissen hoeveel geld of mankracht op de handhaving van bijstandsfraude wordt ingezet. Hier bestaat geen landelijk beeld van.
Hoeveel geld is er naar schatting gemoeid met belastingontwijking en belastingontduiking?
De Belastingdienst maakt geen schatting van de verschuldigde belastingen die aan het zicht van de Belastingdienst zijn onttrokken. Er wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer in het Jaarverslag IX alleen gerapporteerd over het nalevingstekort bij de belastingplichtigen die bekend zijn bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft geen beeld van de totale omvang van de tax gap.
Hoeveel middelen (geld en menskracht) wordt er ingezet om belastingontwijking en belastingontduiking op te sporen?
In de administraties van de Belastingdienst wordt geen onderscheid gemaakt tussen regulier toezicht op naleving en specifieke vormen van fraudebestrijding. Een uitsplitsing van middelen en mensen naar belastingontwijking en belastingontduiking is niet te maken.
Wat vindt u van de uitspraak van Divosa dat «overtredingen (...) meestal het gevolg (zijn) van complexe regels»?
Zie antwoord vraag 18.
Wat wilt u doen om de regels eenvoudiger te maken en om het onderscheid te maken tussen mensen die per ongeluk iets fout opgeven en mensen die doelbewust frauderen?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bereid in de Participatiewet rechtsbescherming op te nemen alsmede waarborgen om onjuist gebruik van camera’s en andere spionage middelen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat u het toezicht op de sociale diensten verbeteren, teneinde dit soort wanpraktijken te voorkomen?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het systeem, schep ik duidelijke (wettelijke) kaders. Deze moeten enerzijds voldoende ruimte en instrumenten bieden om het handhavingsproces zo optimaal mogelijk in te richten en anderzijds de rechtsbescherming van de uitkeringsgerechtigde waarborgen. Vanuit dit raamwerk is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om verdere invulling te geven aan de handhaving. Op grond van artikel 8b Participatiewet dient door het college bij verordening te worden vastgelegd hoe misbruik en oneigenlijk gebruik tegen moet worden gegaan. De primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de rechtmatigheid ligt dan ook bij de gemeenteraad zelf. Op individueel niveau staat er een rechtsgang open.
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u zich uw beantwoording herinneren van de Kamervragen van 25 april 2018 over het boek «Dagboek van een getuige» en over het bericht op de website van het Algemeen Dagblad d.d. 16 november 2017 «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning», in het bijzonder de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de laatste alinea van die brief zodanig kan worden opgevat dat in de door u toegezegde brief over het stelsel bewaken en beveiligen die u voor de zomer naar de Kamer zou sturen, ook aandacht besteed zal worden aan het budget dat beschikbaar is voor uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen, alsmede de wijze waarop de politie en mogelijk andere instanties de kosten van inzet en maatregelen registreren?
De brief van 5 juni 20183 is inderdaad de brief die ik heb toegezegd in het debat van 4 april 2018 over het liquidatiegeweld in de onderwereld en de brief is waar ik in de laatste alinea van de beantwoording4 d.d. 25 april 2018 op door u gestelde vragen aan refereerde.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovengenoemde Kamervragen worden maatregelen die de overheid treft in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen, als politietaak, hoofdzakelijk bekostigd vanuit de politiebegroting. Met de investeringen in de politie bij begroting 2017 is de politiebegroting dekkend gemaakt voor de toen vastgestelde voornemens ten aanzien van de sterkte, prestaties, dienstverlening, kwaliteit, personeel, huisvesting en ICT.5 In de reguliere planning en control cyclus van de politie wordt jaarlijks bezien of taken en budget in balans zijn. Daarbij worden ook bevindingen uit onderzoeken en evaluaties meegenomen, waar deze relevant zijn. Zoals gezegd in brief van 5 juni 2018 worden vanuit de politie alle mogelijkheden onderzocht en middelen ingezet om de capaciteit van de DKDB (en andere onderdelen in relatie tot de bescherming van personen) op de korte en langere termijn op orde te krijgen. De stuurgroep Bewaken en Beveiligen is gevraagd hier binnen de bestaande verantwoordelijkheden op toe te zien.
Moet uw brief van 5 juni 2018 worden opgevat als de door u toegezegde brief over het stelsel bewaken en beveiligen?2 Deelt u de observatie dat in die brief geen aandacht is besteed aan de aspecten budget en kostenregistratie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de opdracht aan de stuurgroep bewaken en beveiligen uit te breiden met de volgende opdracht: «3. Inzichtelijk maken welke kosten en inzeturen thans (op hoofdlijnen) besteed worden aan het stelsel bewaken en beveiligen en inzichtelijk maken of de in het verleden vastgestelde 1%-norm nog toepasselijk is dan wel aangepast moet worden?»?
De opdracht van de stuurgroep is er mede op gericht om te onderzoeken welke effecten de ontwikkelingen binnen het fenomeen georganiseerde criminaliteit heeft op zowel het stelsel bewaken en beveiligen als het stelsel getuigenbescherming en indien nodig aanbevelingen te doen om deze toekomstbestendig te houden. Ik wil de uitkomsten en aanbevelingen van deze opdracht eerst afwachten voordat ik opdrachten toevoeg.
Uitkeringsfraude |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Harde aanpak uitkeringsfraude werkt fraude juist in de hand»1 en «Uitkeringsgerechtigden willen niet behandeld worden als fraudeurs»?2
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat de harde aanpak van mensen met een uitkering eerder tot meer dan tot minder fraude leidt?
Ik ben voorstander van effectieve handhaving, zoals verwoord in de SZW handhavingskoers 2018–20213. De uitkeringsinstanties in de sociale zekerheid zetten verschillende instrumenten in en verrichten verschillende interventies om te stimuleren dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd en gehandhaafd. Ik vind het belangrijk dat binnen het gehele handhavingsproces, van preventie tot sanctionering, een mix van instrumenten en interventies wordt ingezet die zoveel mogelijk effect hebben. Daarom is «effectief handhaven» één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers.4 Samen met het UWV, de SVB en gemeenten ben ik bezig om de kennis over de effectiviteit van instrumenten en interventies te vergroten. Om meer zicht te krijgen op wat wel en niet werkt in de handhaving met als uiteindelijke doel naleving te bevorderen, wordt ook het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen over «slimmer handhaven»5 door SZW in beraad genomen en verder bestudeerd.
Vindt u het ook schadelijk dat de kloof tussen de sociale dienst en uitkeringsgerechtigden toeneemt door deze harde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat bijstandsgerechtigden zich in een kwetsbare positie bevinden en in een afhankelijkheidsrelatie met de gemeente. Medewerkers van gemeenten worden getraind om binnen dat kwetsbare kader respectvol met mensen om te gaan, zowel bij het stimuleren van het vinden van werk als bij de handhaving van naleving van de verplichtingen.
Het is inderdaad het doel van de Participatiewet om eenieder in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen in, en bij te dragen aan, de samenleving. Het is belangrijk om mensen perspectief te bieden op participatie, daar waar het kan zoveel mogelijk via reguliere arbeid. De doelgroep van de Participatiewet bestaat niet alleen uit personen die ondersteund worden richting werk, maar tevens uit mensen die aangewezen zijn op bijstand om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De bijstandsuitkering vormt het sluitstuk van de sociale zekerheid. Iedereen die daar recht op heeft moet kunnen vertrouwen op de aanwezigheid van dit vangnet.
De werkende beroepsbevolking maakt dit stelsel mogelijk. Ik vind het dan ook belangrijk dat de regels worden nageleefd. Want misbruik tast het maatschappelijk draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Zoals ook uit het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen blijkt, leeft het grootste gedeelte van de uitkeringsgerechtigden deze regels na. Om dat zo te houden worden mensen goed voorgelicht en kijken we wat wel en niet werkt in de handhaving, zodat maatwerk geboden kan worden.
Vindt u het ook schadelijk dat het benaderen van mensen als potentiële fraudeurs leidt tot een verlies van vertrouwen in de sociale dienst en daarmee ook in de overheid in brede zin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het doel van de Participatiewet is om mensen aan het werk te helpen, en niet om mensen gek te maken (zie ook het eerdere artikel «De doorgeslagen jacht op de bijstandsfraudeur»3 en hun vertrouwen in de overheid te schaden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het daarvoor belangrijk is dat er persoonlijk contact is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het contact met de uitkeringsinstantie voor een uitkeringsgerechtigde laagdrempelig is en als functioneel wordt ervaren. Sommige uitkeringsgerechtigden hebben een voorkeur voor persoonlijk contact, maar dat geldt niet voor iedereen. Daarom wordt op diverse wijzen contact onderhouden:
via internet en e-mail, telefonisch, persoonlijk of schriftelijk. Het onderzoek van de universiteit Groningen laat zien dat relatief veel uitkeringsgerechtigden tevreden zijn over de dienstverlening en contactvorm, omdat dit veelal in overeenstemming is met de individuele wensen en voorkeuren van uitkeringsgerechtigden7.
Bij het ondersteunen van werkzoekenden naar een baan zijn vertrouwen en contact tussen de uitkeringsinstantie en de uitkeringsgerechtigde relevante factoren. Waar de één goed in staat is om snel zelf weer werk te vinden, is voor de ander persoonlijk contact met en ondersteuning (al dan niet middels inzet van instrumenten of voorzieningen) door de gemeente of het UWV noodzakelijk. Onderdeel daarvan is niet slechts de wijze, maar mede de frequentie van het contact. Dit wordt ook ondersteund door ander onderzoek, onder meer het onderzoek van de UvA «Geen dwang maar drang; de zachte hand in de bijstand» ziet maatwerk en intensief contact als succesfactoren bij het activeren van mensen die al langere tijd bijstand ontvangen.
Bent u voorstander van de door de onderzoekers genoemde «slimme handhaving», waarbij een band met iemand wordt opgebouwd en iemand wordt geholpen met de regels en het vinden van werk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de frustratie van de handhavers dat de regels slecht aansluiten op de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat de Participatiewet zorgvuldig wordt uitgevoerd, dat de doelen van de Participatiewet worden bereikt en blijven aansluiten bij de beoogde effecten van de wetgever. Om dit te waarborgen is de uitvoerbaarheid van het stelsel essentieel. Het ministerie staat met die reden voortdurend in contact met betrokken partijen als Divosa, VNG, cliëntenorganisaties en het uitvoeringspanel. Daar waar knelpunten worden gesignaleerd, wordt beoordeeld of aanpassing van de regelgeving geboden is.
Dit geldt ook voor het terrein van de handhaving. Met de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt ingezet op de vergroting van de kennis over de effectiviteit van instrumenten en interventies. Naast het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen inventariseert het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG momenteel de «best practices» bij handhaving. Aan de hand van de resultaten ga ik graag het gesprek aan met gemeenten om te kijken wat de beste voorbeelden zijn, maar ook waar de knelpunten liggen.
Met betrekking tot de sanctionering in het kader van de Fraudewet wil ik benadrukken dat naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de Fraudewet per 1 januari 2017 is aangepast. De uitvoerende instanties hebben als gevolg hiervan meer ruimte gekregen voor maatwerk. Daarnaast zijn de mogelijkheden om een waarschuwing te geven in plaats van een boete verruimd. Indien sprake is van verwijtbaarheid en wordt overgegaan tot het opleggen van een boete, dan moet de hoogte hiervan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid, ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
Wat gaat u doen met de conclusies van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van dit onderzoek bereid om kritisch te kijken naar de regels in de Participatiewet die handhavers belemmeren in hun werk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website' |
|
Cem Laçin (SP), Jasper van Dijk (SP), Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit levensgevaarlijke situaties kan opleveren omdat chauffeurs niet over de juiste vaardigheden beschikken, maar wel een voertuig besturen met een vals rijbewijs?
Indien personen, zonder te beschikken over de vereiste vaardigheden, een gemotoriseerd voertuig besturen, zou dit inderdaad gevaarlijke situaties kunnen opleveren. De procedure voor het behalen en behouden van het rijbewijs toetst de benodigde rijvaardigheid, kennis van de verkeersregels en benodigde medische geschiktheid.
Hoe vaak komt dit voor? Heeft u hier informatie over? Hoe vaak wordt vervolging ingesteld na ontdekking van het gebruik, of verkoop van valse rijbewijzen, c.q. identiteitsbewijzen? Tot welke sancties leidt dit?
De Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) heeft laten weten dat er in 2017 op 25.000 verzoeken tot omwisseling van een buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs zo’n 54 vervalsingen zijn gedetecteerd. Bij verzoeken tot omwisseling van een Nederlands rijbewijs naar een buitenlands rijbewijs is de RDW geen vervalsingen van het Nederlandse rijbewijs tegengekomen. De RDW heeft aangegeven dat bij ontdekking van valse rijbewijzen de politie wordt ingelicht. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) om te beoordelen of tot vervolging over kan worden gegaan.
Bij het OM vindt geen afzonderlijke registratie plaats van vervolging ter zake van fraude met rijbewijzen. Wel zijn cijfers bekend met betrekking tot het vervolgen ter zake van het vervalsen van reisdocumenten of identiteitsbewijzen, waaronder rijbewijzen, (art. 231 lid 1 Sr.) dan wel het gebruik maken daarvan (art. 231 lid 2 Sr.). Bij het OM zijn ter zake de voornoemde artikelen de volgende hoeveelheid zaken ingestroomd in de afgelopen jaren:
2015
2016
2017
Artikel 231 lid 1 Sr.
53
62
54
Artikel 231 lid 2 Sr.
913
906
910
Totaal
966
968
964
Deze zaken zijn op de volgende wijze afgedaan door het OM:
2015
2016
2017
Dagvaarden
792
815
822
Transactie of OM-strafbeschikking
40
31
21
Sepot
122
116
113
Overig
12
6
8
Totaal
966
968
964
Welke actie gaat u ondernemen om deze criminele activiteiten tegen te gaan en deze site uit de lucht te halen? Welke actie gaat u ondernemen om vergelijkbare sites en aanbieders van valse rijbewijzen uit de lucht te halen?
Voor het uit de lucht halen van Poolse websites waar valse rijbewijzen worden aangeboden, moet door het Nederlandse OM een rechtshulpverzoek worden gericht aan de Poolse autoriteiten met de vraag over te gaan tot een notice-and-take-down procedure met betrekking tot de betreffende websites. Gelet op de huidige Poolse wetgeving is een dergelijk verzoek op dit moment niet zinvol. Ik verwijs u in dit verband naar het antwoord op vraag 6. Uit dat antwoord blijkt dat het aanbieden van (ver)vals(t)e rijbewijzen de aandacht heeft van de Poolse justitiële autoriteiten.
Wordt er bij werkgevers gecontroleerd op de echtheid van rijbewijzen van chauffeurs? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, aan welke maatregelen kan dan worden gedacht?
Werkgevers hebben een groot belang om beroepschauffeurs met valse rijbewijzen of met een niet geldig rijbewijs te weren uit hun bedrijf. Chauffeurs die onbevoegd rijden, zijn namelijk niet verzekerd bij een eventueel ongeval. Het is volgens de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dan ook gebruikelijk dat werkgevers bij indiensttreding van een chauffeur het rijbewijs bij de RDW controleren op geldigheid. De controle van de geldigheid van het rijbewijs vindt plaats op basis van het rijbewijsnummer en de geboortedatum van de chauffeur. Daarnaast dienen de meeste truckchauffeurs te beschikken over een bestuurderskaart (tachograafkaart). Een Nederlandse bestuurderskaart wordt pas afgegeven door de KIWA nadat het rijbewijs op geldigheid (en daarmee ook echtheid) is gecontroleerd.
Heeft u reeds contact met de Poolse autoriteiten om deze activiteiten te stoppen en deze vervalsers aan te pakken? Zo ja, wat is uit dit contact voortgekomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen worden daar getroffen? Acht u de maatregelen afdoende?
Via de Nederlandse ambassade in Warschau is contact opgenomen met het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie met vragen over de website die Nederlandse rijbewijzen verkoopt.
Het Poolse Ministerie liet weten dat de relevante Poolse autoriteiten aandacht hebben voor de activiteiten van de bewuste site, maar dat zonder wettelijke verruiming er geen grond is voor optreden tegen deze praktijken. Op dit moment is in Polen enkel het opzettelijk gebruik van valse of vervalste documenten in het rechtsverkeer strafbaar, maar het fabriceren of voorhanden hebben van deze documenten niet. Het Poolse ministerie wil met een wetsvoorstel ook het namaken of wijzigen van officiële documenten met het oogmerk om derden te misleiden onder het bereik van het strafrecht brengen. Na de inwerkingtreding van deze nieuwe bepaling zou de Poolse politie – na de vereiste toestemming van het Poolse OM – de personen achter de webwinkel wel mogen opsporen en vervolgen. Bij dit onderzoek zou dan ook de vraag kunnen worden betrokken aan welke burgers vervalste Nederlandse rijbewijzen zijn verkocht.
Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor aan het Poolse parlement en de eerste lezing is afgerond. Het Kabinet wacht de ontwikkelingen in dit verband af.
Welke mogelijkheden zijn er om te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht zodat deze lieden kunnen worden opgespoord en vervolgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie laten weten dat het op grond van de huidige Poolse wetgeving niet mogelijk is te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht. Bij het aantreffen van valse rijbewijzen in Nederland zal het OM beoordelen of een strafrechtelijke reactie moet volgen.
Wanneer verwacht u dat deze site uit de lucht is?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat pas na inwerkingtreding van het Poolse wetsvoorstel een procedure tegen de eigenaren van de betreffende website kan worden gestart. Het is vervolgens aan het Poolse OM en de Poolse rechter om te beoordelen of de betreffende website uit de lucht moet worden gehaald.
Het artikel ‘Nederland medeschuldig aan olifantenslachting’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige regelgeving omtrent ivoorhandel die beoogt handel in ivoor uit 1947 en later te voorkomen, gelet op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting» verwijst?
Het artikel richt zich op de ivoorhandel binnen de Europese interne markt, die in internationaal verband als «nationale markt» wordt beschouwd. Er zijn al beperkende maatregelen voor de overdracht (inclusief verkoop/koop) van ivoor binnen de Europese Unie (EU):
Gezien bovenstaande maatregelen constateer ik helaas dat er, voor zover is na te gaan, in de zaken zoals beschreven in het artikel ook nu al sprake is van illegale handel in ivoor. Er zijn geen adequate bewijstukken of EU-certificaten bij oudere items en de verkoop van recent ivoor is altijd verboden.
De CITES handhavende instanties werken nationaal, Europees en mondiaal nauw samen in de aanpak tegen de illegale handel in onder meer ivoor. Zij kunnen echter niet alle aanbieders van ivoor controleren. De eigenaar dient de legaliteit aan te tonen. Daar ligt de bewijslast. Veilinghuizen en online aanbieders hebben een eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van illegale handel in ivoor. Naast handhaving zet Nederland daarom ook in op voorlichting om illegale handel tegen te gaan.
Volgt u de redenering dat de huidige legale handel in ivoor van vóór 1947 een stimulerende werking kan hebben op de illegale handel in ivoor van na 1947, door bijvoorbeeld lastige handhaving, het stimuleren van de vraag naar ivoor, mazen in de regelgeving en het fungeren als dekmantel?
De EU heeft op basis van een CITES-resolutie3 onderzoek gedaan naar de nationale handel in ivoor om na te gaan of de legale handel inderdaad bijdraagt aan stroperij of illegale handel en daarmee verdergaande maatregelen nodig zijn binnen de EU. Nederland heeft actief bijgedragen aan dit onderzoek en de Europese Commissie ook opgeroepen de afronding te bespoedigen. De resultaten worden geanalyseerd en worden binnenkort met de lidstaten besproken. Dit gebeurt tijdens het beheerscomité CITES dat half september plaatsvindt. Dit is dus niet in juli, dat in het artikel als besluitmoment wordt aangeduid.
Het artikel schetst een beeld dat Nederland zich zou verzetten tegen verdergaande EU-maatregelen. Dit komt niet overeen met de Nederlandse inzet. Nederland heeft in 2015 en 2016 al strengere maatregelen voor de in- en uitvoer van ivoor ingesteld: geen wederuitvoervergunningen voor te verhandelen pre-conventie ivoor en geen invoer van jachttrofeeën van onder meer de Afrikaanse olifant.
Gezien het open karakter van de interne EU-markt kunnen aanvullende maatregelen het beste op Europees niveau genomen worden. Ik zal mij hiervoor inzetten. Als dit echter geen resultaten oplevert of te lang op zich laat wachten, ben ik bereid zelf stengere nationale maatregelen te nemen om de handel van ivoor in Nederland te verbieden. Ik zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren na de Europese besprekingen.
Wel wil ik erop wijzen dat ook een totaalverbod van de verkoop van ivoor binnen de EU illegale praktijken helaas nooit zal uitsluiten of kunnen voorkomen. Opsporing en handhaving en Europese en mondiale samenwerking blijven hierin essentieel. Nederland zal zich daarvoor blijven inzetten.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van verdere sluiting van de ivoormarkt in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een sluiting van de ivoormarkt in de EU?
Zie antwoord vraag 3.
Oekraïense spionage gericht tegen Nederlanders die betrokken waren bij MH-17 onderzoek(en) |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat «de Nederlandse MH17-missie bespioneerd is door de Oekraïne»?1
Ja.
Over welke aanwijzingen beschikt u dat Oekraïne dergelijk spionage heeft uitgevoerd? Wanneer is die spionage begonnen en tot wanneer is die doorgegaan?
Hierover kan het kabinet in het openbaar geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het gevaar van spionage reëel is. Wij verwijzen u in dat verband naar wat daarover is gezegd in het laatste jaarverslag van de AIVD en de MIVD.
Op welke manier(en) heeft dit de werkzaamheden van Nederlandse onderzoekers naar het neerschieten van vlucht MH-17 in hun werkzaamheden belemmerd? Wat betekende dit voor de samenwerking en het delen van informatie in of met het Joint Investigation Team (JIT)?
Er is vanaf het moment dat het JIT is opgericht op een zeer constructieve wijze samengewerkt met Oekraïne en de andere JIT-partners. In het kader van deze samenwerking wordt volgens de gemaakte afspraken informatie uitgewisseld die van belang kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is het denkbaar dat deze spionage de betrouwbaarheid van de uitkomsten van onderzoeken naar het neerschieten van vlucht MH-17 heeft aangetast?
Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat de gegevens in het MH17-onderzoek niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Kan er naar het oordeel van de regering nog wel op een open wijze worden samengewerkt met Oekraïne in het JIT?
Ja, zoals gezegd is de samenwerking met Oekraïne binnen het JIT zeer constructief te noemen.
Is deze spionage door de Nederlandse regering aan de orde gesteld bij de regering van Oekraïne? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Hoe heeft de Oekraïense regering daarop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in goed en frequent contact over de MH17-zaak met de Oekraïense autoriteiten. Direct na publicatie van RTL Nieuws is dit bericht dezerzijds aan de orde gesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk 2 juli 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De frauduleuze praktijken van NAVO’s cateraar Suprême |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe cateraar Supreme de NAVO een oor aannaaide» van 23 juni 2018?1
Ja.
Heeft u contact gehad met andere landen over hun ervaringen met het contracteren met private bedrijven? Zo ja, met welke landen? Zo nee, waarom niet?
Bij iedere missie onderzoekt Defensie of zij taken zelf uitvoert of dat zij deze uitbesteedt. Hierbij spelen bedrijfsvoerings-, financiële en pragmatische overwegingen een rol. Aanbestedingen verlopen volgens een procedure en worden zorgvuldig toegekend. Waar mogelijk wordt daarbij samengewerkt met bondgenoten, of met de NAVO Support and Procurement Agency. Dit is een uitvoerend orgaan van de NAVO waarmee landen worden ondersteund voor logistieke zaken en aanbesteding.
Gezien de logistieke uitdagingen en veiligheidsrisico’s voor het bevoorraden van de operaties is slechts een gering aantal bedrijven in staat deze diensten te leveren. Supreme Group (SG) is in Afghanistan, na het zorgvuldig doorlopen van de aanbestedingsprocedure, de opdracht gegund.
Wanneer contracten met leveranciers reeds zijn gesloten, worden deze in principe niet gedeeld tussen partners, vanwege commerciële vertrouwelijkheid. Het is echter bekend dat andere bondgenoten in Afghanistan ook gebruik maakten van de diensten van de SG.
Waarom is er voor gekozen, ondanks de onervarenheid met contracten met private beveiligers, zelf een contract met Supreme af te sluiten? Is overwogen om voor de proviand voorziening aansluiting te zoeken bij een ander land? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waren ten tijde van het afsluiten van het contract met Supreme ook andere leveranciers werkzaam in Afghanistan? Zo ja, heeft u contact gehad met de andere leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Was u op de hoogte van de hoorzitting van de Amerikaanse senaatscommissies van Toezicht in 2013? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft u aan de uitkomst van die hoorzitting gegeven?
Ja. De uitkomst van de hoorzitting had voor de samenwerking tussen SG en Nederland geen gevolgen.
Heeft u contact gehad met uw ambtgenoot in de Verenigde Staten (VS) na afloop van de hoorzitting van de Amerikaanse senaatscommissies van Toezicht in 2013? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvolging heeft u daaraan gegeven?
Gelet op de bovenstaande beantwoording was daar geen aanleiding toe.
Op basis van welke totaalkosten over de periode 2006–2009 heeft u de 2,8 miljoen teveel betaalde euro’s van Supreme teruggekregen? Hoe is het teveel betaalde bedrag berekend en door wie?
In de antwoorden op de Kamervragen uit 2016 (kenmerk 2016Z11247) wordt de werkwijze van de Audit Dienst Defensie (ADD, tegenwoordig Auditdienst Rijk, ADR) toegelicht. Bedragen en berekeningen zijn te vinden in de brief van 6 juli 2016 (kenmerk BS2016011591) waarin uw Kamer vertrouwelijk de rapporten over de bij SG gehouden audits zijn aangeboden.
Heeft u ooit overwogen een ruwe schatting te (laten) maken van het teveel betaalde aan Supreme op basis van openbare gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst?
Ik heb vertrouwen in de audits die zijn gedaan en het oordeel van de ADR. Ik zie dan ook geen reden om de audits over te doen.
Had de ambtenaar van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), die de melding van Chris Vos heeft ontvangen, nog andere mogelijkheden om de kwestie intern aan te kaarten? Zo ja, welke? Zo nee, welke instructies gelden er nu voor vergelijkbare meldingen bij de COID die wel de integriteit betreffen met negatieve gevolgen voor Defensie maar geen integriteitsschendig zijn van een Defensiemedewerker?
Meldingen die bij de COID kenbaar worden gemaakt, worden, met instemming van de melder, door de integriteitsadviseur doorgeleid naar de verantwoordelijke lijnmanager of aanbestedende partij. Als de melding betrekking heeft op strafbare feiten wordt de melder ook altijd aangegeven dat hij of zij hier aangifte van kan doen bij de politie of, als het Defensiepersoneel betreft, de Koninklijke Marechaussee.
Wanneer Defensie private partijen inhuurt, hoe is dan de controle op integriteitsschendingen geregeld? Hoe kunt u voorkomen dat vergelijkbare gevallen van integriteitsschending door derden, die ten nadele zijn van Defensie, zich wederom voordoen?
Bij het sluiten van contracten door de rijksoverheid geldt in bepaalde gevallen een auditbeding, zo ook bij SG. Dit betekent dat de ADR tijdens de looptijd van contracten audits kan uitvoeren over de geleverde dienstverlening.
Private partijen kunnen, in geval van een Europese aanbesteding, op basis van de Aanbestedingswet uitgesloten worden van deelneming. Afhankelijk van het type opdracht kan de inkooporganisatie facultatieve uitsluitingsgronden toevoegen zoals prestaties uit het verleden.
Overweegt u alsnog een strafrechtelijke vervolging analoog aan de VS? Zo nee, waarom niet?
Bij de audits over de dienstverlening is geconstateerd dat Supreme Groupe G Defensie te veel had berekend voor een aantal diensten. Naar aanleiding van de audits is gezamenlijk gewerkt aan herziening van de contractvoorwaarden om herhaling te voorkomen en de overeenkomst te verbeteren. Vanwege de aard van de bevindingen en het feit dat het te veel betaalde bedrag is terugbetaald aan Defensie, heeft de ADR geoordeeld dat er geen aanleiding was voor aangifte.
Hoe gaat u voorkomen dat de uitbesteding van de logistiek voor de militaire missie in Afghanistan de staat verzwakt als de beveiliging van de private transporten deze (mogelijk) ondermijnt?
Zoals beschreven in de reactie op het AIV advies aangaande de inzet van civiele dienstverleners in operatiegebieden (Kamerstuk 31 200 X, nr. 116) werkt Defensie aan het verbeteren van veiligheid en stabiliteit ter bevordering van staatsvorming. Stimuleren van de lokale economie draagt hieraan bij. Vanuit wederopbouwperspectief is het van belang om, indien de veiligheidssituatie het toelaat, diensten door lokale partijen te laten uitvoeren. Een andere reden om van lokale partijen gebruik te maken, is om de inzet van militaire capaciteiten zoveel mogelijk te richten op het uitvoeren van militaire kerntaken binnen het vastgestelde mandaat.
In deze kabinetsreactie is tevens gemeld dat de groei van de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven in operatiegebieden niet onomstreden is. Er moet altijd een zorgvuldige afweging gemaakt worden bij de inhuur van (lokale) beveiligingsdiensten. De regering ondersteunt nationale en internationale initiatieven om het functioneren van deze sector aan duidelijke normen en regels te binden.
Wat is uw standpunt over de aansprakelijkheid van Nederland voor slachtoffers die vallen bij de door Defensie ingehuurde private bedrijven? Op welke manier geeft u invulling aan de aanbeveling van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) om een zo ruim mogelijke invulling aan het beginsel staatsaansprakelijkheid te hanteren?
Nederland is niet aansprakelijk voor schade die zich bij de civiele dienstverlener en derden (waaronder de werknemers van die dienstverleners) voordoen. In de kabinetsreactie op het desbetreffende AIV-advies (Kamerstuk 31 200 X, nr. 116) wordt het kabinetsstandpunt ten aanzien van staatsaansprakelijkheid nader toegelicht.
Wat was de contractduur met Supreme omtrent de levering van proviand? Waarom heeft u de samenwerking met Supreme tot 1 december 2017 laten doorlopen, ondanks eerdere berichten dat Supreme onnodige hoge kosten doorberekende bij leveranties? Heeft u bij de NAVO geïnformeerd nadat zij in 2015 het brandstofcontract met Supreme niet heeft verlengd of er andere leverancier voorhanden waren die eventueel de levering van proviand hadden kunnen overnemen? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft diensten aan SG uitbesteed in Afghanistan (tot 2010) en Mali (t/m 2017). Defensie heeft in 2011 een raamovereenkomst gesloten met vaste prijzen en tarieven met een looptijd tot 1 augustus 2015. Hierna zijn tot aan 1 december 2017 langer lopende nadere overeenkomsten gesloten. De redenen hiervoor waren bovenal een pragmatische aanpak en zekerheid. Destijds was nog niet bekend hoe lang de missie zou duren en of het zinvol zou zijn om een aanbestedingsprocedure, welke minimaal zes maanden duurt, te starten.
Daarnaast was het eerdere geschil met SG naar behoren opgelost en waren er geen klachten over de dienstverlening.
De levering van proviand aan Nederland en de levering van brandstof aan de ISAF-missie in Afghanistan zijn twee verschillende opdrachten voor verschillende diensten van SG. Voor nadere informatie over de brandstofleveranties in Afghanistan verwijs ik u graag naar de beantwoording van de Kamervragen die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd op 13 januari 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 943).
Bij wie kopen de Duitsers het proviand voor de missie in? Welke kosten zijn daar voor Nederland aan verbonden?
Duitsland heeft in Gao, Mali (Camp Castor), een contract met Valiant Integrated Services. Dit bedrijf heeft SG overgenomen. De precieze kosten die verbonden zijn aan de levering van proviand door Duitsland aan Nederland worden momenteel nader uitgewerkt in een overeenkomst.
Het bericht ‘Dit zijn de schepen en organisaties die migranten oppikken’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over schepen die migranten oppikken op zee?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat vier van de in de berichtgeving genoemde schepen onder de Nederlandse vlag varen? Zijn er bij u meer schepen bekend die onder de Nederlandse vlag varen teneinde migranten uit de Middellandse zee op te pikken?
Nederland is vlaggestaat van slechts één van de in het artikel genoemde NGO (Non-Gouvernementele Organisatie)-schepen, namelijk het schip de Sea-Watch 3, van de gelijknamige Duitse NGO. De drie andere in het artikel genoemde schepen, de Lifeline, de Sea Fuchs en de Sea Eye (ook alle drie van Duitse NGO’s), zijn in het bezit van een eigendomscertificaat (ICP – International Certificate for Pleasure Crafts) afgegeven door het Nederlandse Watersportverbond of Koninklijke Nederlandsche Motorbootclub en een call sign en MMSI-nummer (ten behoeve van de communicatieapparatuur aan boord), uitgegeven door Agentschap Telecom. Een dergelijk ICP en/of call sign impliceert geen recht op een vlaggestaatrelatie met Nederland. Dat een dergelijk schip er voor kiest een Nederlandse vlag op zijn achtersteven te plaatsen doet hier niet aan af.
Deelt u de conclusie van Nieuwsuur dat Italië vrijwel alleen te maken heeft met economische migranten?2 Wat is uw oordeel over de noodzaak van het opvangen van economische migranten?
Verreweg het merendeel van de migranten die in Italië aankomen, komt inderdaad niet in aanmerking voor internationale bescherming. Voor hen is terugkeer naar hun herkomstlanden aan de orde. Gedurende het terugkeerproces dient betrokkenen adequate opvang te worden geboden.
Deelt u het standpunt van de Italiaanse regering dat het oppikken van migranten uit de Middellandse Zee mensensmokkelaars in de kaart speelt en daarmee mensensmokkel en illegale migratieroutes in stand worden gehouden?
Het kabinet ondersteunt levensreddende activiteiten in algemene zin. De activiteiten van NGO-schepen in de Middellandse zee kunnen bijdragen aan het redden van levens. Het is hierbij wel van belang dat de kapitein de orders van het land van de kustwacht in wiens search and rescue gebied de actie plaatsvindt opvolgt, en de voor dergelijke activiteiten noodzakelijke veiligheidsmaatregelen treft. Het kabinet deelt de zorgen van de Italiaanse regering dat schepen van betrokken NGO’s niet altijd voldoende zijn uitgerust om reddingsacties uit te voeren, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan voor zowel de bemanning als de aan boord genomen drenkelingen. Bovendien deelt het kabinet de zorgen van Italië over de aanhoudende irreguliere instroom van migranten die de Middellandse Zee opgaan met bootjes die niet geschikt zijn om de oversteek te maken, en in dit verband over de neveneffecten van de aanwezigheid van NGO-schepen dicht onder de Libische kust.
Bent u bereid zich in te spannen de voornoemde activiteiten van de vier schepen, die onder de Nederlandse vlag varen, te stoppen en daarmee aan de wens van de Italiaanse regering tegemoet te komen?
Zoals gezegd vaart het merendeel van deze schepen niet onder Nederlandse vlag. De Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot de nationaliteitsverlening aan schepen, de verlening van call signs of de afgifte van internationale certificaten voor pleziervaartuigen is, net als het internationale zeerecht, niet toegesneden op het structureel uitvoeren van reddingsoperaties in internationale wateren door dit soort schepen. Het kabinet beziet de mogelijkheden om hier betere kaders voor te scheppen.
Een vonnis waarbij een taakstraf wordt opgelegd na (poging tot) mishandeling van een agent. |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het opleggen van een taakstraf na (poging tot) mishandeling van een agent nauwelijks uitdrukking geeft aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden, namelijk geweld tegen een agent die een publieke taak vervult ter bescherming van de openbare orde in het belang van ons allemaal? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring, en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die oordeelsvorming van de rechter past mij als Minister geen rol. Over de opgelegde straf zal ik mij dan ook niet uitspreken.
Deelt u daarom de mening dat geweld tegen personen met een publieke taak niet afgedaan zou moeten kunnen worden met slechts een taakstraf? Zo nee, hoe legt u dan uit dat een taakstraf desondanks voldoende uitdrukking geeft aan de geschoktheid van de samenleving?
Ik wil benadrukken dat ieder geweld tegen hulpverleners en politieagen
ten onacceptabel is. Geweld tegen hulpverleners wordt als een strafverzwarende omstandigheid beschouwt die doorwerkt in de straftoemeting. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, in de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie en de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en het Openbaar Ministerie inzake de agressie tegen ambtenaren met een publieke taak. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de strafeis conform deze richtlijnen tot stand is gekomen. Het blijft echter aan de rechter te oordelen over een passende sanctie, waarbij ik nogmaals wil aangeven dat mij als Minister hierin geen rol past.
Welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om na bewezen mishandeling of poging daartoe van een agent of een andere publieke dienstverlener tenminste een celstraf op te leggen? Ziet u in dit kader bijvoorbeeld meerwaarde in aanscherping van artikel 22b Wetboek van Strafrecht, waaruit volgt dat bij een aantal ernstige delicten niet mag worden volstaan met slechts een taakstraf? Zo nee, welke aanpassing / aanscherping van de wet bent u dan voornemens te doen?
In 2012 is het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt (artikel 22b Sr.) Bij brief van 22 januari 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van deze wetswijziging.1 Op basis van de bevindingen van deze evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen zijn met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. De Minister voor Rechtsbescherming streeft ernaar zijn beleidsreactie op het rapport deze zomer aan uw Kamer te zenden.
Tenslotte, welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om ook de pakkans te vergroten van degenen die geweld plegen tegen personen met een publieke taak?
Met de instelling van de ELA Afspraken in 2010 hebben politie en Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over de aanpak van daders van agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, als onderdeel van het programma Veilige Publieke Taak. Dat programma liep van 2007 tot en met 2016, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. De ELA afspraken hebben betrekking op een eenduidige, snellere, efficiëntere en hardere aanpak van dit soort daders. Voorbeelden van de afspraken zijn een hoge prioritering, lik op stuk beleid, het verhalen van schade op daders en het vorderen van een verhoogde strafeis. Zie hiervoor ook de diverse voortgangsrapportages Veilige Publieke Taak, die in de afgelopen jaren aan uw Kamer zijn verstuurd.2 Het programma Veilige Publieke Taak is inmiddels afgerond, maar het beleid blijft onverlet van kracht. Er zijn mij geen signalen bekend dat de pakkans van daders bij dit soort delicten laag is.
Het bericht ‘Recordbedrag aan verdachte transacties gemeld bij FIU’ en het onderliggende jaaroverzicht van de FIU |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Recordbedrag aan verdachte transacties gemeld bij FIU»1 en het onderliggende jaaroverzicht van de FIU?2
Ja. Het jaaroverzicht van de FIU-Nederland heb ik op 22 mei jl. aan uw Kamer gestuurd.3
Hoe verklaart u de stijging van de verdachte transacties, zowel in waarde als in aantal, ten opzichte van eerdere jaren?
Op basis van FIU-analyses zijn vorig jaar 40.546 transacties verdacht verklaard. Dit is een afname in vergelijking met 2016, waarin 47.847 transacties verdacht werden verklaard door de FIU-Nederland. Het jaar 2016 betrof echter een uitzondering, omdat er in 2016 veel na-meldingen van ongebruikelijke transacties werden gedaan door betaaldienstverleners. Het aantal door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties laat vanaf 2011 verder een stijgende lijn zien. Deze toename is onder andere te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de diverse opsporingsdiensten en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij de FIU-Nederland zijn geregistreerd. De totale waarde van de verdachte transacties bedroeg in 2017 bijna 6,7 miljard euro, het hoogste bedrag sinds de instelling van de FIU-Nederland. Zoals aangegeven in het jaaroverzicht van de FIU-Nederland 2017 is te zien dat het aantal verdachte transacties met een waarde hoger dan tien miljoen euro is toegenomen van 38 in 2016 naar 58 in 2017. Deze verdacht verklaarde transacties met een waarde hoger dan tien miljoen euro omvatten het merendeel van de totale waarde van alle verdacht verklaarde transacties. De stijging van de totale waarde van de verdacht verklaarde transacties is te verklaren door deze toename van het aantal verdacht verklaarde transacties met een hoge waarde.
Hebt u zicht op het percentage verdachte transacties die de Financial Intelligence Unit (FIU) opspoort? Zo ja, hoe hoog ligt dat? Hoeveel transacties blijven, naar schatting, nog buiten beeld?
De FIU-Nederland spoort zelf geen verdachte transacties op. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn bepaalde instellingen verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de FIU-Nederland. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdacht verklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door meldingsplichtige instellingen bij de FIU-Nederland kan jaarlijks sterk verschillen en ligt deels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Er blijven geen ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland zijn gemeld buiten beeld. Alle ongebruikelijke transacties worden semi-geautomatiseerd gematched met politiebestanden. Het aantal verdachte transacties wordt grotendeels bepaald door het aantal ongebruikelijke transacties dat door meldingsplichtige instellingen wordt gemeld, alsook door de resultaten van de door de FIU-Nederland uitgevoerde onderzoeken en de verzoeken vanuit de diverse opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten of andere FIU’s. Bovendien zijn eenmaal door meldingsplichtige instellingen gemelde ongebruikelijke transacties vijf jaar beschikbaar voor analyse-doeleinden door de FIU-Nederland.
Wat zijn de ervaringen van de FIU met de instanties en organisaties die transacties bij hen moeten melden? Zijn alle meldplichtige groepen en sectoren even secuur met het melden van transacties? Waar zijn lacunes te vinden? Welke groepen rapporteren relatief weinig transacties?
Niet de FIU-Nederland maar de verschillende Wwft-toezichthouders houden toezicht op de secure naleving van de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Uit de openbare jaaroverzichten is per sector van meldingsplichtige instellingen aangegeven hoeveel ongebruikelijke transacties worden gemeld. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het aantal meldingsplichtige instellingen per sector sterk kan verschillen. De Wwft-toezichthouders kunnen bestuursrechtelijk optreden indien de verplichtingen uit de Wwft, waaronder het melden van ongebruikelijke transacties, niet worden nageleefd. Het Openbaar Ministerie kan zo nodig strafrechtelijk hiertegen optreden. Naast deze repressieve kant heeft elke toezichthouder zogenoemde guidance documenten opgesteld om de onder hun toezicht gestelde meldingsplichtige instellingen nader te informeren over deze verplichting. Ook de FIU-Nederland geeft hierover regelmatig voorlichting aan de desbetreffende instellingen om de compliance op dit gebied te bevorderen.
Kunnen de in bijlage 1, tabel 12, van het jaaroverzicht genoemde aantal verdachte transacties afgezet worden tegen het totaal aantal gemelde transacties per groep?
In het jaaroverzicht staat in tabel 12 van bijlage 1 het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties per sector. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, analyseert de FIU-Nederland de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in sommige gevallen tot een verdacht verklaring van deze ongebruikelijke transacties komt, die zij vervolgens ter beschikking stelt aan diverse opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook staat in het jaaroverzicht het aantal verdachte transacties per sector van meldingsplichtige instellingen vermeld.
Ziet u mogelijkheden om de positie van de FIU te versterken? Biedt het wettelijk en regelgevend kader voldoende handvaten om witwassen effectief tegen te gaan? Heeft de FIU voldoende capaciteit om de sterk stijgende stroom aan verdachte of te verwerken transacties te controleren? Welke mogelijkheden zijn er nog om de samenwerking tussen de FIU en andere instanties te verbeteren?
In de integrale beleidsreactie op zowel de beleidsmonitor witwassen en de beleidsmonitor terrorismefinanciering als de nationale risicoanalyses (NRA’s) witwassen en terrorismefinanciering zal ik ingaan op de effectiviteit van het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, de rol van de FIU-Nederland hierbij en de eventuele mogelijkheden om de samenwerking tussen de FIU-Nederland en andere instanties te verbeteren. De beleidsreactie en de beleidsmonitoren zullen, zoals reeds toegelicht in de begeleidende brief bij de NRA4 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Linde (VVD)5, na afronding door het WODC aan uw Kamer worden toegezonden. Hierbij merk ik reeds op dat in het kader van de implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn de samenwerking tussen Europese FIU’s onderling, alsook met nationale bevoegde autoriteiten op voornoemde terreinen, al wordt verbeterd. Hiervoor verwijs ik naar het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn6 dat uw Kamer recentelijk heeft aangenomen.
Ten aanzien van de capaciteit van de FIU-Nederland kan ik melden dat ik uw Kamer in verband met het groeiend aantal ongebruikelijke transacties bij brief van 4 december 20167 reeds heb geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland. De middelen hiervoor zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland.
Komen uit het onderzoek patronen naar voren van witwassen of terrorismefinanciering door het gebruik van bitcoins of andere cryptovaluta? Zo ja, welke? Kunnen deze inzichten gebruikt worden om wetgeving effectiever te maken?
De FIU-Nederland doet structureel onderzoek naar meldingen van ongebruikelijke transacties in relatie tot cryptocurrencies. Op 15 augustus 2017 heeft de FIU-Nederland naar aanleiding van onderzoek naar de aan- en verkoop van virtuele betaalmiddelen specifiek op dit terrein zogenoemde typologieën vastgesteld.8
Voorts is van belang te melden dat de FIU-Nederland thans alleen zicht heeft op gemelde ongebruikelijke transacties die te maken hebben met cryptocurrencies gerelateerde geldstromen in het reguliere betalingsverkeer. De totale omvang van de illegale component binnen het betalingsverkeer dat aan cryptocurrencies verbonden is, is derhalve niet vast te stellen door de FIU-Nederland. Op Europees niveau is reeds overeenstemming bereikt om platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en custodian wallet providers onder het bereik van de Europese anti-witwasrichtlijn te brengen. Daarmee wordt de meldplicht op termijn ook voor hen van toepassing. De FIU-Nederland verwacht dat hierdoor haar inzicht in de risico’s met betrekking tot het gebruik van cryptocurrencies, in relatie tot het witwassen van geld en terrorismefinanciering, zal toenemen. De Minister van Financiën heeft in zijn brief van 8 maart jl.9 zijn bredere visie uiteengezet over effectievere wetgeving op het terrein van cryptovaluta. Hierover is met uw Kamer reeds overleg gevoerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog om dit effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de monitor witwassen en de monitor terrorismefinanciering naar de Kamer wordt gestuurd?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
Het tegengaan van winkeldiefstal |
|
Foort van Oosten (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Reizende roofbendes gaan vrolijk hun gang»?1
Ja.
Klopt het dat de materiële schade van winkeldiefstal jaarlijks tussen € 700 miljoen en € 1 miljard beloopt?
Uit een validatieonderzoek, dat vorig jaar in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat op basis van de beschikbare bronnen geen betrouwbare (of «beste» schatting) van de omvang van winkeldiefstal in Nederland in termen van aantal delicten en schade kan worden gegeven. Op dit moment wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd dat antwoord moet geven op de vraag of het mogelijk is tot een goede registratie en betrouwbare gegevens te komen.
Is bekend hoe vaak in winkelgebied(en) wordt overgegaan tot het opleggen van een collectieve winkelontzegging aan winkeldieven? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
In het Collectief Winkelverbod zijn op dit moment (juni 2018) 257 actieve verboden en 206 waarschuwingen opgenomen. Deze waarschuwingen en verboden verlopen na een vooraf ingestelde tijd (1 of 2 jaar) en worden dan automatisch uit de systemen verwijderd. Uiteraard komen er ook steeds waarschuwingen en verboden bij. Het exacte aantal zal dus steeds wijzigen.
Bent u bereid tevens na te gaan of er belemmeringen worden ervaren bij het overgaan tot het opleggen van genoemde winkelontzegging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk worden volgens het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, bij het opleggen van een winkelontzegging of een waarschuwing die aan een winkelontzegging vooraf gaat, weinig belemmeringen ervaren.
Bent u bekend met signalen dat het doen van aangifte van winkeldiefstal door winkeliers nogal eens als niet eenvoudig wordt ervaren? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, zou u dat in kaart willen brengen?
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit.2 De politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken en signalen van winkeliers kunnen in dit traject worden meegenomen. Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Zo zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Er kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, met het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal en via internet.
Deelt u de mening dat het doen van aangifte een eenvoudig proces zou moeten zijn? Zo ja, hoe kan het proces van het doen van aangifte vereenvoudigd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doen van aangifte nodig is om over te gaan tot het mogelijk maken van een civiele schikking tussen winkels en dieven? Hoeveel tijd gaat gemiddeld genomen gemoeid met het «afwikkelen» van een winkeldiefstal (aanhouding, opmaken proces-verbaal, etc.)?
Op basis van onrechtmatige daad in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek kunnen ondernemers een verdachte een bedrag in rekening brengen. In het geval van winkeldiefstal wordt hiervoor een standaardbedrag van € 181,– gehanteerd voor de indirecte schade die ondernemers lijden door de tijd die zij kwijt zijn aan het aanhouden van de winkeldief en overdragen aan de politie. Aangifte doen is hiervoor een vereiste. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid voor slachtoffers om zich te voegen in het strafproces.
De doorlooptijden van een winkeldiefstal worden niet separaat door de politie geregistreerd. Als de afhandeling met een bekende dader via ZSM loopt is het één of twee dagen. Indien de dader niet bekend is of de zaak complexer is loopt de doorlooptijd op.
Is het waar dat het doen van aangifte een vereiste is om over te mogen gaan tot het delen van informatie, zoals signalementen van winkeldieven? Zo ja, waarom is dat zo?
Nee. Binnen het systeem van het Collectief Winkelverbod mag deze informatie worden gedeeld met alle deelnemers. Dit mag ook zonder het doen van aangifte.
Het bericht '’Ik kan wel huilen’, Delft schrikt van weer een geweldsincident' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Ik kan wel huilen», Delft schrikt van weer een geweldsincident»?1 Passen deze incidenten in een trend van geweldsincidenten die elders in Nederland ten opzichte van vooral horecagelegenheden zijn gepleegd? Is hier sprake van een nieuwe vorm van criminaliteit, namelijk een vorm van afpersing van horecaondernemers?
Dit bericht is mij bekend. De zaken zijn momenteel nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kan ik niet vooruit lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u aangeven – niet alleen in Delft maar ook in andere steden – op welke grond en met welk doel panden gesloten worden na een schiet- en/of geweldsincident in of nabij zo’n pand?
De burgemeester zal ieder besluit afzonderlijk moeten motiveren; doorgaans zullen overwegingen rondom het herstel van de openbare orde en vrees voor verdere verstoring van de openbare orde aan zijn besluitvorming ten grondslag liggen.
Wordt bij het sluiten van panden na een schiet- en/of geweldsincident meegewogen welke motivatie er achter dat schiet- en/of geweldsincident schuil gaat? Is het standaardbeleid dat panden gesloten worden na een schiet- en/of geweldsincident? Verschilt dit wellicht per regio? Wordt op deze wijze een slachtoffer (ondernemer) van zo’n schiet- en/of geweldsincident niet dubbel getroffen?
De burgemeester zal bij zijn besluitvorming vanuit het oogpunt van proportionaliteit alle bekende feiten en omstandigheden betrekken. Daartoe behoren zowel het belang van de handhaving van de openbare orde als de belangen van eventuele slachtoffers en (de gevolgen voor) betrokken ondernemers. Daardoor kan er nimmer sprake zijn van een standaardbesluit en blijft een passende motivering vereist. Regionale verschillen zijn daarbij doorgaans niet leidend.
Kunt u aangeven of er alternatieven zijn voor het (standaard)sluiten van panden na schiet- en/of geweldsincident?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven berust het sluiten van panden na een schiet- en/of geweldsincident niet op standaard-besluitvorming. De burgemeester zal de belangen van de handhaving van de openbare orde afwegen tegen te nemen maatregelen.
Het is aan de burgemeester om in een bepaalde situatie de meest geschikte maatregel te treffen, waarbij naast een beslissing om al dan niet een inrichting te sluiten doorgaans het instellen van extra toezicht en het eventueel instellen van cameratoezicht als eerste zullen worden overwogen.
Dna profielen van veroordeelde criminelen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tienduizenden veroordeelde criminelen ontbreken in dna-databank»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat meer dan 21.000 DNA-profielen van veroordeelde criminelen zouden ontbreken en het ministerie zich niet aan de wet zou houden?
Het Ministerie houdt zich aan de wet. Het cijfer waaraan wordt gerefereerd betreft het aantal personen dat staat geregistreerd in het opsporingsregister van de politie (OPS) voor DNA-afname in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V). Ieder jaar is er een aantal personen dat niet kan worden opgespoord. Dit aantal betreft het totaal aantal signaleringen vanaf 2006 tot op heden. Een deel van hen verblijft vermoedelijk niet meer in Nederland.
Wat is de stand van zaken in de zogenaamde herstelactie die was ingezet om de forse achterstanden van ontbrekende DNA-profielen weg te werken? Hoe groot is de groep veroordeelden van wie nog geen DNA is afgenomen? Wat gaat u doen om deze achterstand in te halen?
De herstelactie en inhaalslagen zijn afgerond. Momenteel bevat de DNA databank in totaal 268.230 profielen van veroordeelden die DNA hebben afgestaan. Het aantal gesignaleerde personen in OPS van 21.000 vanaf 2006 is niet aan te merken als een achterstand.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat honderden misdrijven hierdoor onopgelost blijven?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de inhaalslagen afgerond. Het is juist dat naarmate er meer DNA-profielen van veroordeelden zijn opgenomen in de DNA databank, de kans op opgeloste misdrijven toeneemt. Hoeveel dat er zouden kunnen zijn laat zich niet precies berekenen.
Wat vindt u van de mogelijkheid om afname van DNA reeds bij inverzekeringstelling mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u hier (alsnog) voor? Zouden eventuele (juridische) bezwaren hiertegen ondervangen kunnen worden door het DNA-materiaal te vernietigen indien de verdachte uiteindelijk niet wordt veroordeeld voor het strafbare feit waarvoor hij in verzekering was gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat deze mogelijkheid serieuze aandacht verdient. Zie mijn reactie hierop in mijn beleidsbrief ten behoeve van het Algemeen Overleg DNA-V met uw Kamer van 4 juli a.s. welke tegelijk met de beantwoording van deze vragen is verzonden.
Kunt u nader expliciteren waarom u voornemens bent de huidige verplichte afname van DNA te wijzigen in die zin dat dit niet langer plaatsvindt bij jeugdigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur? Hoe gaan ons omringende landen hiermee om?
Directe aanleiding om mijn beleid in deze te herzien zijn de twee oordelen van het VN-mensenrechtencomité waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 april 2018 heb geïnformeerd2 alsook de praktijk die zich bij diverse rechtbanken heeft ontwikkeld. Het VN-comité oordeelt dat afname van celmateriaal bij minderjarige veroordeelden en de verwerking daarvan tot een DNA-profiel dat wordt opgenomen in de DNA-databank, niet proportioneel is ten opzichte van het legitieme doel van het voorkomen en opsporen van serieuze misdrijven.3 De uitspraken van het VN-mensenrechtencomité horen ook voor andere landen leidend te zijn. Het kabinet respecteert deze uitspraken en is bereid en voornemens daar invulling aan te geven. Overigens vergt uitvoering van dit voornemen wijziging van de Wet DNA-V. Na indiening van het betreffende wetsvoorstel zal uw Kamer in de gelegenheid zijn zich over dat voorstel een oordeel te vormen. Ik ben voornemens het wetsvoorstel nog dit jaar in formele consultatie te geven.
Deelt u de mening dat door dit voornemen het risico kan ontstaan dat recidivisten niet in beeld komen? Welke risico's in het kader van veiligheid brengt dit voornemen met zich mee? Of, anders geformuleerd, hoe nuttig is het afnemen van DNA-materiaal bij de betreffende jongeren tot nu toe gebleken in strafzaken?
Zoals ik in mijn brief van 3 april jl. heb aangegeven, respecteert het Kabinet de uitspraken van het VN-mensenrechtencomité. Wel zal ik in het kader van de wetswijziging onderzoeken of en zo ja hoe in de regeling een onderscheid gemaakt dient te worden tussen «first offenders» en recidivisten.
De aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Aangifte doe je niet» welke op 12 juni 2018 door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) is gepubliceerd?1
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport dat de aangiftebereidheid onder minderjarige slachtoffers mensenhandel nog altijd erg laag is? Deelt u mijn mening dat dit vanuit het perspectief van het slachtoffer en vanuit het opsporingsbelang een ontoelaatbare situatie is?
Ik onderschrijf het belang van aangifte doen voor zowel het opsporingsproces en voor het slachtoffer. Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.2 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting en heeft aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
Klopt het dat slechts 11% van 1320 minderjarige slachtoffers uiteindelijk overgaat tot het doen van aangifte en dat wij op dit moment onvoldoende zicht hebben hoeveel slachtoffers in beeld zijn?
Uit de cijfers van de politie blijkt dat in 2016 en 2017 in ongeveer één derde van de gevallen aangifte is gedaan, dit geldt voor zowel mensenhandel als seksuele uitbuiting. Bij minderjarigen ligt dit 4% lager. In de eerste helft van 2018 is dit percentage 22%, hier kunnen eventueel nog aangiften bijkomen omdat er na de kennisname en informatief gesprek nog een aangifte kan volgen. Hieruit blijkt dat er zicht is op hoeveel slachtoffers in beeld zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen bij het wel of niet doen van aangifte, waardoor mogelijk niet alle slachtoffers in beeld zijn bij de politie.
Deelt u de constatering van het CKM dat de drie factoren (zichzelf niet herkennen als slachtoffer, angst en het strafproces zelf) slachtoffers er met name van weerhouden aangifte te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.3 zal het kabinet uw Kamer na de zomer een plan van aanpak mensenhandel sturen waarin de ambities uit het regeerakkoord nader worden uitgewerkt. In deze brief zal naast maatregelen om het melden en doen van aangifte te stimuleren, ook aandacht zijn voor het verbeteren van de signalering en ondersteuning van slachtoffers. De inhoud van het rapport zal worden betrokken in de voorbereidingen van het integrale plan van aanpak van mensenhandel zoals de constatering van het CKM over factoren die slachtoffers weerhouden aangifte te doen.
Klopt het dat de politie naar aanleiding van het rapport al heeft besloten tot het instellen van een proeftuin om de verschillende aanbevelingen te implementeren? Kunt de Kamer informeren over de uitkomsten van deze proeftuin?
De politie heeft daartoe besloten en is bezig met de exacte invulling. Ik zal u na de afronding van de pilot hierover informeren.
Klopt het dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel soms worden aangemerkt als slachtoffers van zedendelicten? In hoeverre is het wenselijk dat deze slachtoffers worden aangemerkt als zedenslachtoffers in plaats van mensenhandel vanuit het perspectief van het slachtoffer en het opsporingsbelang? In hoeverre zijn de aanbevelingen uit dit rapport ook bruikbaar voor deze slachtoffers?
Zedendelicten en mensenhandel zijn twee verschillende delicten. De slachtoffers van mensenhandel krijgen een andere benadering en behandeling dan slachtoffers van een zedendelict.
Voorafgaand aan ieder onderzoek wordt bepaald of er sprake is van een mensenhandel, zeden of van beiden. Als een onderzoek is gestart naar mensenhandel maar er ook sprake blijkt te zijn van een zedendelict, wordt er contact gezocht met een zedenrechercheur. Andersom wordt deze lijn ook gehanteerd. Als er naast zeden sprake is van een ander delict zoals mensenhandel, dan wordt er naast de gecertificeerd zedenrechercheur ook een andere opsporingsambtenaar betrokken bij het onderzoek.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen vanuit het kabinet ook nadrukkelijk aandacht moeten krijgen in het aankomende Plan van Aanpak Mensenhandel? Kunt u aangeven aan welke maatregelen u denkt? In hoeverre vindt hier afstemming plaats met maatschappelijk middenveld, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
In het kader van de ontwikkeling van het plan van aanpak mensenhandel vinden gesprekken plaats over hoe de opsporing van mensenhandel kan worden versterkt zodat daders vaker kunnen worden opgespoord en vervolgd. Hierbij wordt ook gekeken naar hoe drempels die het doen van aangifte in de weg staan, kunnen worden weggenomen. Het rapport van het CKM biedt hierbij waardevolle inzichten.
Uit het rapport blijkt onder andere dat slachtoffers zichzelf niet altijd als zodanig herkennen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals het gebruik van manipulatie door de daders. Daarom is het niet alleen van belang om te kijken naar hoe de aangiftebereidheid kan worden verhoogd, maar ook hoe er vaker ambtshalve opsporing plaats kan vinden.
Het rapport van het CKM benadrukt ook dat het strafrechtelijk proces door slachtoffers op verschillende fronten als te belastend wordt ervaren. Dit beeld is ook uit eerdere gesprekken met professionals naar voren gekomen. Ik ben dan ook blij dat de politie zal starten met een proeftuin om te bezien of het strafrechtelijk proces op een aantal punten voor het slachtoffer kan worden verbeterd. Ik volg deze proeftuin met interesse en zal uw Kamer na afloop informeren.
Daarnaast wordt er de komende jaren flink geïnvesteerd in een betere informatievoorziening in de strafrechtketen en het verkorten van de doorlooptijden. Uw kamer is hierover onlangs per brief geïnformeerd4.
De ontwikkeling van het plan van aanpak vindt momenteel plaats. Hierbij wordt nauwe afstemming met de verschillende departementen en een groot aantal stakeholders gezocht, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik kan daarom nog niet ingaan op specifieke maatregelen die hierin zullen worden opgenomen.
Ik wil hier al wel ingaan op de vraag naar verhoging van de strafmaat. De strafmaat voor mensenhandel is in 2009 en 2013 verhoogd. Voor het gronddelict geldt een strafmaximum van 12 jaar, oplopend naar 30 jaar tot levenslang indien mensenhandel de dood ten gevolge heeft. In de afgelopen jaren zijn de gemiddeld opgelegde straffen echter gedaald. Zoals ook in de Kamerbrief van 29 november 20165 door de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven, laat deze daling zich in ieder geval deels verklaren door de beperkter beschikbare capaciteit en expertise bij politie, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. Ook wordt de gemiddeld opgelegde straf bepaald door het type zaken dat wordt opgepakt. Een daling van de gemiddeld opgelegde straf, hoeft daarom niet te betekenen dat er in vergelijkbare zaken, lagere straffen worden opgelegd. Met het oog op deze analyse van de oorzaken voor de daling in de opgelegde straffen, verwacht ik dat een verdere verhoging van de strafmaat, geen effect zal hebben.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekers dat de strafrechtelijke definitie van mensenhandel te complex is en dat verduidelijking hiervan kan bijdragen aan eerdere (h)erkenning van slachtofferschap mensenhandel bij slachtoffers en professionals? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een handreiking die kan bijdragen aan een verheldering van de definitie van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat aanvullende maatregelen vereist zijn om de strafrechtelijke procedure zelf te verbeteren? Wat is uw reactie op de aanbeveling om over te gaan op een fast lane procedure om de doorlooptijd van minderjarige slachtoffers mensenhandel te verkleinen? Kunnen bij het Plan van Aanpak Mensenhandel tevens aanvullende maatregelen worden verwacht om de strafmaat bij daders te verhogen en de kans op een sepot of vrijspraak te verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u tot slot de mening dat naast maatregelen om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten, het tevens van belang is om op andere manieren de pakkans van mensenhandelaren te vergroten? Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld om minder afhankelijk te zijn van een aangifte? Bent u bereid te investeren in ambtshalve onderzoek?
Ik deel de mening dat het van belang is de mensenhandelaren ook op een andere manier te pakken. Het ambtshalve onderzoek doen als er (nog) geen aangifte is, is ook belangrijk.
Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Hierin gaat het kabinet nader in op de diverse maatregelen.
De schietincidenten in Delft |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Opnieuw panden in centrum Delft beschoten»1, «Handgranaten verwacht je in een oorlog, niet in de horeca»2 en «Intimidatie in horeca: «Jullie kunnen ook een handgranaatje krijgen»»?3 Kent u de persverklaring van de burgemeester van Delft?4
Ja.
Kan uit de in de genoemde berichten beschreven voorvallen en andere voorvallen opgemaakt worden dat er sprake is van een trend van dergelijke incidenten tegen ondernemers? Zo ja, beschikt u over cijfers ten aanzien van deze incidenten?
De zaken zijn momenteel nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kan ik niet vooruit lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er indicaties dat genoemde incidenten te maken kunnen hebben met afpersing van ondernemers of het uitschakelen van concurrentie? Zo ja, waar bestaan die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit een bijzonder ernstige vorm van criminaliteit is waarbij de ondernemers en het algemene publiek gevaar lopen? Zo ja, waarom en wat betekent dit voor de prioriteiten in de opsporing?
Ja, die mening deel ik volkomen. Politie en OM geven dit soort zaken de vereiste prioriteit.
Is er naar uw mening afdoende recherchecapaciteit en -kennis beschikbaar om dergelijke zaken op te lossen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. De politie valt voor wat betreft opsporing onder het gezag van het OM. In gezamenlijkheid met politie weegt het OM af welke onderzoeken wel en niet zullen worden opgestart. Het is volstrekt helder dat in dergelijke zaken met een grote impact op slachtoffers en een grote inbreuk op de veiligheid van burgers afdoende inzet plaatsvindt.
Welke instrumenten anders dan (tijdelijke) sluiting van de getroffen panden en het gebruiken van cameratoezicht hebben burgemeesters tot hun beschikking om de veiligheid rondom deze panden te verbeteren?
Het is aan de burgemeester om in overleg met de politie en het OM per geval te beoordelen welke maatregelen geboden zijn. Behalve cameratoezicht en tijdelijke sluiting kan bijvoorbeeld gedacht worden aan extra politiesurveillance of een tijdelijke wegblokkade voor voertuigen. Voor het overige kunnen in het belang van de veiligheid geen uitlatingen worden gedaan over mogelijke veiligheidsmaatregelen.
Het bericht ‘Meisjes zwijgen liever’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meisjes zwijgen liever»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat slachtoffers van mensenhandel en zedendelicten aangifte doen?
Ja, seksuele uitbuiting is een zeer ernstig misdrijf met vaak indringende en langdurige gevolgen voor het slachtoffer. Dit geldt des te meer als het slachtoffer minderjarig is.
Deelt u de mening dat de lage aangiftebereidheid in zeden- en mensenhandel zaken problematisch is, te meer daar het ook vaak om minderjarige kinderen gaat?
Drempels om aangifte te doen moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Het rapport «Aangifte doe je niet» van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) constateert dat er veel goed gaat, maar dat er ruimte is voor verbetering, met name in beïnvloeden van de aangiftebereidheid. Het rapport geeft aan dat slachtoffers van seksuele uitbuiting verschillende drempels ervaren en kunnen ervaren binnen en buiten de strafrechtsketen die van invloed kunnen zijn op hun aangiftebereidheid. Met diverse maatregelen zet het kabinet in op het verhogen van de aangiftebereidheid van seksuele uitbuiting. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar minderjarige slachtoffers. Voor het overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar mijn brief d.d. 19 juni 20182. Het voorgaande laat onverlet dat het ambtshalve onderzoek naar dit soort zaken, als er (nog) geen aangifte is, ook belangrijk is.
Klopt het dat de aangiftebereidheid terugloopt?
Allereerst wil ik opmerken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat. Slachtoffers maken per type delict een eigen kosten-baten afweging in hun keuzeproces tot het doen van aangifte. Het is van belang dat de meldingsbereidheid toeneemt, zodat het slachtoffer na een gesprek een keus kan maken. Ik heb op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de bereidheid tot aangifte terugloopt.
Deelt u de mening dat als een slachtoffer aangifte doet, alles in het werk moet worden gesteld om hier werk van te maken en dat het onacceptabel is als deze zaken op de plank belanden?
Ik deel deze mening en dit is ook het uitgangspunt van het beleid: seksuele uitbuiting van minderjarigen heeft prioriteit. Dit laat onverlet dat er keuzes gemaakt moeten worden door openbaar ministerie en politie in het opwerken van signalen tot verdenkingen en de omvangen van opsporingsonderzoeken. Ernst, aard, omvang en opsporingsindicaties zijn dan van belang; net als het totale werkaanbod op dat moment.
Wat vindt u, in het licht van de vorige vraag, van de ervaringen van in bovengenoemd artikel genoemde Merel van Groningen, Richard Körver en het Centrum Kindermishandeling (CKM)?
Deze ervaringen ondersteunen het belang van de maatregelen om drempels weg te nemen voor het doen van aangifte van seksuele uitbuiting. De overheid zet al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Zie hiervoor ook mijn brief van 19 juni 2018. Ook heeft het kabinet aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld.
Welke prioriteit heeft de aanpak van zeden- en mensenhandelzaken bij de politie? Hoe heeft de capaciteit en de expertise zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Zedendelicten en mensenhandel zijn onacceptabel en wordt door de politie zo goed en snel mogelijk opgepakt. Wel merk ik daarbij op dat het gezag de prioriteiten bepaalt binnen de kaders van de wet. Zaken waarbij sprake is van seksuele uitbuiting van minderjarige slachtoffers hebben prioriteit. De reorganisatie bij politie, alsmede de grote vluchtelingeninstroom heeft geleid tot kwantitatieve en kwalitatieve onderbezetting in mensenhandel capaciteit binnen de strafrechtketen. Zoals u weet heeft mijn voorganger diverse investeringsmaatregelen3 in gang gezet om de mensenhandel capaciteit weer op peil te krijgen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat slachtoffers laagdrempelig aangifte kunnen doen, de aangiftes van slachtoffers in zeden- en mensenhandelzaken serieus genomen worden en de aangiftebereidheid in dit soort zaken niet daalt, maar stijgt?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 19 juni 20184 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Ook heeft de overheid aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
De diverse maatregelen die zijn genomen binnen het zeden- en mensenhandeldomein sluiten goed aan op de aanbevelingen uit het eerdergenoemde rapport van het CKM. Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Ik betrek daarbij ook de relevante ontwikkelingen op het gebied van zeden en de bevindingen uit het CKM-rapport.
Het bericht ‘Wapens niet meer onklaar gemaakt’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wapens niet meer onklaar gemaakt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de Europese wapenrichtlijn, waarover in 2016 al een akkoord is gesloten tussen de Europese lidstaten, in Nederland wordt ingevoerd? Klopt het dat ons omringende lidstaten de richtlijn al wel in nationale regelgeving hebben omgezet? Wat is de reden van mogelijke vertraging?
De Europese wapenrichtlijn moet op 14 september 2018 geïmplementeerd zijn. Het wetsvoorstel2 dat hier uitvoering aan geeft, is onlangs, op 29 juni 2018, ingediend bij uw Kamer. Uit navraag bij ons omringende landen als België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is gebleken dat geen van deze landen op dit moment een desbetreffend wetsvoorstel bij hun respectievelijke parlementen heeft ingediend.
Herkent u de door de wapenhandel geschetste problematiek? Voor de invoering van de richtlijn werden er jaarlijks 500 tot 750 wapens onschadelijk gemaakt zo wordt er geschat, kunt u aangeven wat er de afgelopen twee jaar is gebeurd met wapens die onklaar gemaakt dienden te worden?
Nee, die problematiek herken ik niet. Er wordt niet bijgehouden wat er met vuurwapens is gebeurd als deze aangeboden zijn om onklaar te worden gemaakt.
Worden ingeleverde wapens op dit moment onklaar gemaakt? Zo nee, welke gevaren brengt dit met zich mee? Zijn er risico’s dat deze wapens op de zwarte markt belanden en bij criminele organisaties?
Vuurwapens die door particulieren bij de politie worden ingeleverd worden vernietigd. Vergunningplichtige vuurwapens die bij een wapenhandelaar worden ingeleverd blijven vergunningplichtig. Mij zijn geen signalen bekend dat dergelijke vuurwapens op de zwarte markt belanden.
Bent u bekend met wapenhandel die aangeeft geen wapens meer aan te nemen vanwege overschot in hun kluizen?
Ik ben bekend met dit geluid. De wapenhandel heeft hier op informele wijze bij mijn ministerie melding van gemaakt. Voor de wapenhandel bestaat overigens geen plicht wapens van particulieren voor opslag aan te nemen.
Hoe ver bent u gevorderd met het aanwijzen van één centrale keurende organisatie die bevoegd is om de wapens onklaar te maken? Wie wordt daarvoor aangewezen? Is de politie of het ministerie verantwoordelijk hiervoor?
In het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese wapenrichtlijn is de politie aangewezen als de centrale controlerende instantie.
Zijn er middelen vrijgemaakt voor de inrichting van een dergelijke autoriteit?
Ja, hiervoor zijn in mijn begroting financiële middelen gereserveerd.
Kunt u aangeven of er nog obstakels zijn die beletten dat een speciale instantie om wapens onklaar te maken wordt opgericht? Indien die er zijn hoe gaat u die wegnemen?
De richtlijn noch het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn dat bij uw Kamer wordt ingediend schrijft de oprichting van een speciale instantie voor het onklaarmaken van wapens voor. Die bevoegdheid blijft bij de erkenninghouders (wapenhandel) liggen.
Het bericht ‘Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten’ |
|
Arne Weverling (VVD), Arno Rutte (VVD), Jan Middendorp (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van het Agentschap Telecom (AT) dat er haast gemaakt moet worden met een keurmerk voor veilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom (AT) houdt in de Staat van de Ether 20172 een pleidooi voor de snelle invoering in Europa van minimumeisen aan met internet verbonden apparatuur (IoT) via een CE-markering (of keurmerk). Ik deel dit pleidooi gezien de enorme groei van (onveilige) IoT-apparatuur. Vandaar dat ik deze oplossingsrichting ook noem in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software3. Omdat er niet één maatregel bestaat die de digitale veiligheid van IoT-apparatuur kan realiseren, bevat de roadmap een mix van maatregelen.
Eerder heeft u aangegeven dat u bezig bent met een keurmerk voor veilige apparaten, kunt u aangeven hoe dit proces vordert? Wanneer verwacht u een voorstel te kunnen doen?
Het CE-keurmerk waar het AT op doelt, is gebaseerd op de Radio Equipment Directive (RED). De RED schrijft eisen voor waar (radio)apparatuur aan moet voldoen om het Europese keurmerk CE te mogen dragen. AT is toezichthouder op de RED. De voorschriften gaan tot dusver over zaken als gebruiksveiligheid, het voorkomen van interferentie en storingsgevoeligheid. De RED biedt daarnaast de mogelijkheid om, na activering door de Europese Commissie, minimale eisen te stellen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Het kan daarmee dan ook dienen als keurmerk voor veilige «slimme» draadloze apparaten.
Met de Europese Commissie onderzoekt het kabinet hoe invulling te gegeven aan voornoemde mogelijkheid om het huidige CE-keurmerk van de RED uit te breiden met minimale eisen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Nederland heeft daartoe onlangs in Europa een voorstel gedaan. De Commissie heeft positief op dit voorstel gereageerd en overweegt om als eerste stap veiligheidseisen voor bepaalde productcategorieën versneld in te voeren. Dit is een belangrijke eerste stap. Daarbij is de Nederlandse inzet dat op de langere termijn alle met internet verbonden apparatuur moet voldoen aan minimale eisen ten aanzien van de digitale veiligheid (security by design).
Deelt u de mening van het AT dat het CE-keurmerk als voorbeeld zou kunnen dienen voor een keurmerk voor veilige «slimme» apparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in de ontwikkeling van het keurmerk voor veilige apparaten ook nagedacht over hoe voor consumenten zo zichtbaar en duidelijk mogelijk kan worden gemaakt welke «slimme» apparaten veilig zijn en welke niet, aangezien dit volgens het AT vaak niet zichtbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het CE-keurmerk op basis van de RED betekent dat alle apparaten die onder deze richtlijn vallen aan de minimumeisen moeten voldoen. Onveilige apparatuur die niet aan de minimum eisen voldoet, kan door de toezichthouder (het AT) van de markt worden verwijderd. Als de regelgeving van de RED wordt uitgebreid met veiligheidseisen voor digitale veiligheid, is het CE-keurmerk daarvoor ook geldend. De CE markering (in de vorm van een CE-logo) moet op ieder apparaat aangebracht zijn. AT houdt toezicht of dit ook terecht gebeurt.
Ziet u voldoende kansen voor telecommunicatie- en internetproviders om hun netwerk af te speuren naar onveilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Aanbieders van internettoegang kunnen vanuit hun beheerstaak van de internetverbinding een rol spelen bij het terugdringen van digitale kwetsbaarheden. In dialoog met aanbieders van internettoegang wordt bekeken hoe zij, analoog aan de succesvolle aanpak van botnets, een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van onveilige apparaten.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zelf met een keurmerk zouden komen, zoals het AT suggereert? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar een Europees keurmerk, zoals het eerdergenoemde CE-keurmerk met verplichte minimumeisen. Dit is het meest effectief en draagt bij aan de Digitale Interne Markt (het voorkomt versnippering en verstoring van het level playing field). Totdat zo’n keurmerk er is, kan de overheid geen toezicht houden om zo nodig producten van de markt te weren. De roadmap bevat mede daarom meerdere maatregelen om onveilige producten samen met bedrijven aan te pakken. Zoals standaardisering en certificering. Met de Cybersecurity Act wordt op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity certificatie. Uw Kamer is onlangs, voorafgaand aan de Telecomraad van 8 juni, geïnformeerd over de Cybersecurity Act4. Dat raamwerk biedt bedrijven de mogelijkheid om Europese standaarden en certificaten te (helpen) ontwikkelen voor specifieke producten, processen of diensten. Bedrijven kunnen er vervolgens voor kiezen om hun product, proces of dienst vrijwillig te laten certificeren tegen de bij een certificaat behorende eisen.
Deelt u de mening dat het snel en actief invoeren van een keurmerk voor «slimme» apparaten nodig is om innovaties, ontwikkelingen en ondernemerschap te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Een keurmerk kan het maatschappelijk verantwoord innoveren stimuleren als het zo wordt ingericht dat apparaten digitaal veiliger worden en er ruimte blijft voor innovatie, het meenemen van ontwikkelingen en ondernemerschap.