Het bericht dat justitie “superdrones” mag lenen van defensie |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Justitie gebruik mag maken van de nieuwe «drone», de zogenoemde ScanEagle, die onlangs in twaalfvoud door Defensie is aangeschaft?1
In beginsel kunnen alle beschikbare defensiecapaciteiten worden ingezet bij verzoeken van civiele autoriteiten om militaire bijstand. Dit geldt dus ook voor de Scan Eagle.
Het zal nog enige tijd duren totdat de Scan Eagle gereed is voor ondersteuning van civiele autoriteiten. De nieuwste versie van de Scan Eagleis op 26 juni jl. door Defensie in gebruik genomen. Het betreft twee systemen met elk een grondstation en drie vliegtuigen. Deze versie mag wel boven Nederland vliegen maar het bedienend personeel is hiervoor nog niet gekwalificeerd. Zodra dit wel het geval is, wordt in overleg met de civiele autoriteiten bezien of de Scan Eagleeen geschikt middel is voor strafrechtelijke opsporing of handhaving van de openbare orde. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan.
Klopt het dat deze geavanceerde «drone» veel langer en op veel grotere hoogte kan vliegen en uitgerust is met een daglicht- en infraroodcamera?
De Scan Eagle beschikt over een infrarood- of een daglichtcamera. De daglichtcamera is van betere kwaliteit dan die van de Raven. Dit is nodig vanwege de grotere hoogte (tot maximaal 6.000 meter) waarop de Scan Eagle opereert. De Scan Eagle kan vliegend op de operationele hoogte personen niet herkenbaar in beeld brengen. Als de Scan Eagle erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt, is dit mogelijk wel het geval. Opereren op een dergelijk lage hoogte is echter zeer ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan uit veiligheidsoverwegingen.
Bent u van plan dit geavanceerde type «drone» in te zetten voor opsporing door de politie? Zo ja, waarvoor en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het risico voor de privacy groter bij de inzet van dit type geavanceerd onbemand spionagevliegtuig, waarmee 16 uur non stop onopgemerkt op 5 kilometer boven Nederland kan worden gevlogen en dat uitgerust is met een daglicht- en een infraroodcamera, gelet op het feit dat u eerder de Kamer liet weten dat de privacy niet in het geding was doordat met de bestaande Raven «drones» slechts kort kan worden gevlogen en geen haarscherpe beelden kunnen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij toenemende technische mogelijkheden het des te belangrijker wordt om de inzet van «drones» goed en transparant te reguleren en dat de bestaande wetgeving op dit punt onvoldoende is om de inzet van de ScanEagle «drone» van goede kaders te voorzien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een (wets)voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in het belang van transparantie over de inzet van «drones» boven Nederlands grondgebied alle evaluaties over de inzet van onbemande vliegtuigjes door justitie openbaar te maken en aan de Kamer te sturen?
Het is niet een standaardprocedure voor de politie om iedere inzet van een Raven van Defensie met een evaluatie af te sluiten. Voor zover dergelijke evaluaties wel zijn gemaakt, lenen zij zich bovendien niet voor openbaarmaking omdat zij veelal informatie bevatten over de opsporingsonderzoeken waarbij de Raven is ingezet.
Bent u bereid in nieuwe regelgeving af te zien van toestemming voor de inzet van «drones», tenzij deze inzet plaatsvindt op basis van een verzoek vooraf door het bevoegde gezag en met een onderbouwing van de subsidiariteit en proportionaliteit naar de gemeenteraad?
In de bestaande regelgeving is reeds opgenomen dat bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten alleen geschiedt op grond van een voorafgaand verzoek door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester indien een UAV wordt ingezet in het kader van de handhaving van de openbare orde en de officier van justitie indien een UAV wordt ingezet in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hiervoor is dus geen nieuwe regelgeving vereist. Voorafgaand aan het verzoek om inzet van een UAV in het kader van bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten beoordeelt het bevoegd gezag onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit.
In hoeverre kunt u garanderen dat de inzet van de ScanEagle boven Nederlands grondgebied geen veiligheidsrisico vormt voor verstoring van het radioverkeer van vliegtuigen boven Nederland en dat hiermee de veiligheid van het vliegverkeer en van mensen op de grond op geen enkele wijze in het geding komt?
Indien uw vraag doelt op de datalink-communicatie tussen het grondstation en de Scan Eagle is het van belang onderscheid te maken tussen de analoge en de digitale versie van de Scan Eagle. De analoge versie is verworven voor de antipiraterijmissie en is vorig jaar ingezet vanaf de Zr. Ms. Rotterdam. Dit systeem bestaat uit een grondstation en zes vliegtuigen. Vanwege mogelijke interferentie met civiele telecommunicatie mag deze analoge versie van het systeem niet boven Nederland worden ingezet. Defensie heeft de digitale versie van de Scan Eagle op 26 juni jl. in gebruik genomen. Deze versie maakt gebruik van een andere frequentieband waardoor geen verstoringen kunnen optreden en kan mogelijk op termijn wel boven Nederland worden ingezet ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Zie hierover ook het antwoord op vragen 1, 3 en 5.
Op welke plekken in Nederland kan op 5 km hoogte gevlogen worden zonder overlast en zonder verkeersleiding, gezien het drukke luchtruim van Nederland?
Een luchtverkeersleidingsinstantie controleert al het verkeer boven een hoogte van ongeveer twee kilometer. Eventuele overlast is sterk afhankelijk van de locatie, de duur en het tijdstip van de vlucht. Dit geldt ook voor de combinatie van civiele en militaire bemande luchtvaart. Militaire luchtvaart die vanwege de aard van de vluchtuitvoering niet kan worden gecombineerd met regulier civiel luchtverkeer, vindt plaats in tijdelijk gesloten luchtruim ten behoeve van militaire oefeningen.
Kan eventuele hinder voor het vliegverkeer betekenen dat de ScanEagle op lagere hoogte ingezet zal worden?
De Scan Eagle heeft een maximale vlieghoogte van 6.000 meter en kan op een lagere hoogte worden ingezet. De keuze hiervoor is sterk afhankelijk van het type operatie, aard van de vluchtuitvoering, locatie, duur en tijdstip van de inzet. De inzet van de Scan Eagle wordt in alle gevallen gecoördineerd met de verantwoordelijke luchtverkeersdienstverleningsorganisaties die in het Nederlandse luchtruim de veiligheid borgen en de overlast voor het overige vliegverkeer minimaliseren. Net als bij andere militaire luchtvaartactiviteiten vindt nauwe afstemming plaats om een veilige en efficiënte afhandeling van het verkeer in het luchtruim te verzekeren.
Welke afspraken zijn gemaakt met Luchtverkeersleiding Nederland over de inzet van de ScanEagle?
Met de Luchtverkeersleiding Nederland worden afspraken gemaakt over vluchten met de Scan Eagle, in een tijdelijk gesloten luchtruim dat onder controle van de Luchtverkeersleiding Nederland valt. Deze procedure is gelijk aan de wijze waarop ook de inzet van de Raven buiten militaire oefengebieden is geregeld.
Hoeveel Nederlandse «drones» zijn de afgelopen vijf jaar verongelukt en wat was daarvan de oorzaak?
Defensie heeft in de afgelopen vijf jaar de beschikking gehad over vier verschillende typen UAV’s. Dit zijn de Sperwer, deAerostar 2, de Raven en sinds kort de Scan Eagle.
Tijdens de inzet van de Sperwer in Afghanistan van 2008 tot 2009 hebben zich vijf incidenten gerelateerd aan de landing of lancering voorgedaan. In alle gevallen was er alleen sprake van materiële schade aan het eigen systeem. De Sperwer is inmiddels uitgefaseerd.
Sinds 2009 zijn er vijf incidenten geweest met de Raven, een kleine UAV (spanwijdte 1,37 meter, gewicht 2,1 kilo), die kunnen worden aangemerkt als ongeluk. Deze incidenten zijn in drie gevallen veroorzaakt door bedieningsfouten en in twee gevallen door een technisch mankement. Naar aanleiding van één incident heeft Defensie nader onderzoek ingesteld. Dit betrof een voorval op 25 januari jl. waarbij een Raven na een defect een voorzorgslanding heeft uitgevoerd in de Rijkewoerdse Plassen bij Arnhem. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek is destijds het vliegen met de Raven door Defensie tijdelijk gestaakt. Dit onderzoek heeft niet geleid tot twijfels over de luchtvaardigheid en de veiligheid van het toestel en de vluchten zijn daarna hervat. In alle gevallen was er geen sprake van personele of materiele schade.
Bent u bereid een vliegverbod af te kondigen voor dit nieuwe type «drone» totdat u met de Kamer van gedachte heeft kunnen wisselen over de nieuwe regels over de inzet van spionagevliegtuigjes?
Ik zie geen reden om een vliegverbod af te kondigen. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan. Bovendien is de Scan Eagle een militaire capaciteit die primair bedoeld is voor de ondersteuning van militaire operaties op het land en op zee (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de antipiraterijmissie). Hiertoe moet het gehele systeem oefenen en trainen om over de juiste kwalificaties te beschikken. Een vliegverbod zou betekenen dat missies niet kunnen worden ondersteund.
Zoals vermeld in antwoord op vragen 1, 3 en 5 is de inzet van de Scan Eagle ter ondersteuning van civiele autoriteiten vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid de Kamer bij de begrotingsbehandeling jaarlijks te informeren over het aantal malen dat «drones» zijn ingezet en voor welke doeleinden evenals over de kosten die gepaard gaan met de inzet door justitie en de bekostiging daarvan?
Hoofdstuk 4 van het jaarverslag en de slotwet van Defensie bevat een uitgebreide uiteenzetting over de vele vormen van inzet door de krijgsmacht. Dit hoofdstuk bevat ook een tabel met een weergave van de inzet van alle militaire capaciteiten ter ondersteuning van civiele autoriteiten, waaronder de inzet van UAV’s. Dergelijke inzet geschiedt onder gezag en verantwoordelijkheid van de civiele autoriteiten. In veel gevallen worden de resultaten van UAV-inzet gebruikt voor lopend justitieel onderzoek en kunnen daarover in beginsel geen mededelingen worden gedaan. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van deze militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag ter beschikking gesteld aan het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1 – Inzet van de defensiebegroting.
De foutmarge van de trajectcontroles |
|
Farshad Bashir |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe wist de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat de foutmarge van de trajectcontroles binnen de norm van 1 op 10.000 valt terwijl hij tijdens het vragenuur, waarin hij namens u sprak, niet kon beantwoorden hoeveel automobilisten onterecht beboet zijn?1
De foutmarge van het systeem betreft de door het Openbaar Ministerie met de leverancier van het systeem afgesproken kwaliteit. Met de leverancier is in dit verband een foutmarge afgesproken van 1 op de 10.000 beschikkingen.
Uit een eerste snelle inventarisatie van het OM bleek dat rond de 200 weggebruikers zich bij de politie hadden gemeld met klachten over onjuiste boetes geconstateerd door trajectcontrolesystemen als gevolg van een foutieve lengtemeting. Dit valt binnen de eerder genoemde foutmarge. Deze cijfers moesten op dat moment nog worden gevalideerd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daarom op de vraag hoeveel mensen onterecht een boete hadden gekregen geantwoord dat uw Kamer hier door mij nader over zou worden geïnformeerd.
Heeft u een overzicht van hoeveel automobilisten een boete hebben betaald terwijl ze zich in feite aan de snelheid hebben gehouden? Zo nee, hoe kunt u dan de foutmarge vaststellen? Zo ja, krijgen deze mensen hun geld terug?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer heden stuurde over de trajectcontrolesystemen.
Kunt u een actualisering van de cijfers geven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bepaalde trajectcontroles ook campers en auto's met caravan in sommige gevallen aanzien voor een vrachtwagen waardoor deze onterecht beboet worden?2 Zo ja, valt dit volgens u dan nog steeds binnen de foutmarge? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst mensen worden geconfronteerd met onterechte boetes door falende trajectcontrolesystemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de opgelegde boetes die mogelijk verkeerd zijn opgelegd eerst handmatig te controleren voordat deze verstuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de door het OM genomen maatregelen en de in gang gezette acties wordt het aantal onterechte boetes tot het minimum beperkt. Een van de acties die in gang is gezet is het optimaliseren van de marges bij het bepalen van de voertuigklasse door middel van de lengtemeting. Dit heeft tot gevolg dat meer zaken zullen worden doorgestuurd om handmatig door een politie-BOA bekeken te worden. Deze BOA kan eventuele fouten corrigeren. Ik ben van oordeel dat aanvullende maatregelen op dit moment niet noodzakelijk zijn.
De niet-nakoming van controles op de correcte uitvoering van de Wet Politiegegevens |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over schendingen van de Wet Politiegegevens (Wpg)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de politie de verplichting (artikel 33, derde lid, Wpg) zichzelf opnieuw te controleren op de correcte uitvoering van de wet niet nakomt? Welke consequenties verbindt u hieraan?
In april 2012 zijn naar aanleiding van de vierjaarlijkse externe privacy-audit verbeterplannen opgesteld door de voormalige regiokorpsen.
Op basis van deze verbeterplannen is een hercontrole uitgevoerd van de onderdelen die niet voldeden in de externe privacy-audit. De rapportage hiervan is in april 2013 afgerond. Deze rapportage is op 15 juli openbaar gemaakt. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. Het CPB ontvangt, conform de wettelijke kaders, de resultaten van de vierjaarlijke externe privacy- audit en, op verzoek, de resultaten van de tussentijdse interne controles.
De politie komt haar verplichting volgende uit art. 33, derde lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) daarmee na.
Op welke termijn zullen de hercontroles zijn afgerond, de afschriften van de controleresultaten aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) zijn verzonden (artikel 33, tweede lid, Wpg) en deze rapportages openbaar zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in de politie wordt geschaad nu de politie niet alleen deze keer de controles te laat uitvoert, maar zij ook de vorige controle een jaar te laat heeft uitgevoerd en uit deze controle is gebleken dat geen enkel politiekorps de bescherming van persoonsgegevens op orde heeft?
Deze meningen deel ik niet. De hercontrole van de uitgevoerde verbeterplannen is conform planning in april 2013 afgerond. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. De realisatie van de overige verbeteringen en de controle op de maatregelen zijn geborgd binnen de nationale politie. In september 2013 wordt gestart met de voorbereidingen voor de nieuwe externe privacy-audit van eind 2014. De controles lopen daarmee inmiddels volgens schema en er is geen reden om aan te nemen dat daar van afgeweken zal worden.
De politie is zich ervan bewust dat het werken met politiegegevens zorgvuldigheid vergt en heeft in het proces reeds de nodige waarborgen ingebouwd, die er voor zorgen dat er op verantwoorde wijze met politiegegevens omgegaan wordt. De WPG vereist waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de vorm van beveiligingseisen, protocollering en een strikter autorisatieregime. De politie gaat dan ook zeer vertrouwelijk om met de gegevens die ten behoeve van opsporing en handhaving in de politiesystemen worden verwerkt en opgeslagen.
Deelt u de mening dat het werk van de politie te belangrijk is om teniet te worden gedaan door slordigheden in de toepassing van bevoegdheden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel onderzoeken gestrand zijn door een onverantwoorde omgang met gegevens? Zo nee, waarom niet?
Belangrijk is dat medewerkers van politie verantwoord met gegevens om gaan en zo het aantal zaken dat strandt door onverantwoorde omgang marginaliseren. Zoals aangegeven is dit verantwoordelijkheidsgevoel bij de politie aanwezig.
Het OM en de politie beschikken niet over gegevens met betrekking tot het aantal zaken dat gestrand is door een onverantwoorde omgang met gegevens.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat transparantie over de zorgvuldigheid waarmee de politie met persoonsgegevens omgaat van het grootste belang is? Bent u bereid om de frequentie van de controles (als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, Besluit politiegegevens) te verhogen tot een jaarlijkse controle? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening.
Over de vraag of het wenselijk is de frequentie van de vierjaarlijkse privacy-audit te verhogen, wil ik mij thans niet uitlaten. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet politiegegevens in de praktijk. Over de bevindingen van dit onderzoek, dat naar verwachting in september 2013 zal worden afgerond, zal ik de Eerste en de Tweede Kamer informeren, zoals artikel 47 van de Wet politiegegevens voorschrijft.
Deelt u de mening dat het voorbarig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij niet structureel op verantwoorde wijze met persoonsgegevens in een gevoelige context om kan gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het beleid van de politie in Amersfoort ten aanzien van het aanhouden van Marokkaanse jongens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Van de straat naar de raad»1, «Politie discrimineert»2 en «Kamervragen over aanhouding jongens Amersfoort» (RTV Utrecht)?3
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er meerdere signalen zijn over het zonder duidelijke reden aanhouden of staande houden van Marokkaanse jongens door de politie in Amersfoort? Zo ja, waarom vindt u dit zorgelijk en wat gaat u met deze signalen doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij de burgemeester van Amersfoort. De politie heeft in deze zaak op eigen gezag opgetreden. Vanwege de beroering die is ontstaan, heeft het Openbaar Ministerie de politie opdracht gegeven een proces-verbaal op te maken over dit voorval, om de rechtmatigheid van het optreden te kunnen beoordelen. Uit de informatie van de burgemeester komt het volgende naar voren, waar ik direct het oordeel van het OM aan zal koppelen:
De wijk Kruiskamp is een aandachtsgebied voor politie in het kader van woninginbraken. De twee minderjarige jongens trekken de aandacht van de politie omdat zij bij een temperatuur van ca. 20 graden Celsius winterkleding dragen en een capuchon over hun hoofd hebben getrokken. Dit kan verdacht zijn en daarom rijdt de politieambtenaar naar hen toe. Op dat moment gaan de jongens, op de weg, voor de auto van de politieambtenaar lopen. Dit ervaart de agent als gevaarlijk en hinderlijk en de betrokken agent besluit dan ook om de jongens staande te houden op basis van de Wegenverkeerswet. Om haar werk goed te kunnen uitvoeren, onder andere bij het constateren van verkeersovertredingen, kan de politie dit doen. Aangezien één van de jongens zich niet kan identificeren vindt er een identiteitsfouillering plaats. De jongen wordt vervolgens de kans gegeven om zich ’s avonds op het bureau alsnog te identificeren. Er vindt geen aanhouding plaats en de jongens worden niet bekeurd. Het OM is van mening dat de betrokken agent in casu correct heeft opgetreden.
Is het u bekend of er al eerder sprake was van – al dan niet vermeend -onrechtmatige staande houdingen van Marokkaanse jongens in Amersfoort? Zo ja, was de aard van deze staande houdingen en hoe vaak is hier de afgelopen twee jaar sprake van geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of het fouilleren van de twee Marokkaanse jongens vorige week donderdag op het Zeevaarderspad te Amersfoort rechtmatig was? Zo ja, was het rechtmatig en waarom? Zo nee, welke autoriteit bepaalt of er sprake was van een rechtmatige aanhouding en kunt u daar navraag doen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het voor de hand liggen dat twee jongens die op de weg lopen enkel om die reden staande worden gehouden dan wel gefouilleerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u tevens aangeven op grond van welk wetsartikel de agent in kwestie van mening was er voldoende aanleiding was om tot staande houding over te gaan en de betrokken jongen te fouilleren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in de hiervoor aangehaalde situatie de agent het met een waarschuwing op de (niet al te brede) stoep te gaan lopen af had kunnen doen in plaats van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft te gebruiken, zoals het staande houden en fouilleren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het te pas en te onpas inzetten van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft kan tornen aan de legitimiteit van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of er in Nederland korpsen zijn die «ethnic profiling» toepassen binnen actieve surveillance beleid? Zo ja, welke korpsen zijn dit en wat is uw mening hierover?
Van de politie wordt verwacht dat zij proactief optreedt. Een proactieve politieorganisatie wacht niet op meldingen van burgers, maar probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. De politie heeft daarbinnen verschillende prioriteiten en bij haar handelen baseert zij zich op professionele kennis en ervaring. Het is hier bij uiteraard van belang dat de politie zich focust op de juiste factoren.
De politie zet dan ook in op handelen naar aanleiding van objectieve selectiecriteria. De politie traint daarom haar medewerkers om uit te gaan van objectieve selectiecriteria, hen bewust te maken van hun handelen en eventuele vooroordelen te herkennen en weg te nemen. Binnen deze inzet is de focus op afwijkend gedrag een belangrijke factor. Hierdoor wordt de aanpak effectiever en de pakkans verder vergroot.
Deelt u de mening van het in de berichten genoemde Amersfoortse raadslid dat de politie de twee Marokkaanse jongens gediscrimineerd heeft? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de volgende tekst van het genoemde raadslid in het AD/Amersfoortse Courant van 6 juni 2013: «Je wilt niet weten hoe vaak ik hier in Amersfoort zonder enige redelijke verdenking ben en nog steeds word staande gehouden. [...] Daarom snap ik zo goed de woede van de Marokkaanse jongens die me nu bij nacht en ontij bellen als ze weer eens onterecht zijn aangehouden. Ik zal de laatste zijn om het grote aandeel van Marokkanen in de criminaliteit te ontkennen, maar de willekeur waarmee de politie jegens ons te werk gaat, kan niet door de beugel. Ons uiterlijk zit ons nog steeds in de weg?»
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie zich beter kan richten op het oppakken van de vele duizenden al veroordeelde maar nog op vrije voeten rondlopende criminelen in plaats van om onduidelijke redenen jongens aan te houden dan wel staande te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het vermogen bij de politie welwillende jongens te onderscheiden van kwaadwillende van groot belang is, onder andere vanwege het feit dat dit sterk bijdraagt aan het verhogen van de pakkans daar welwillende jongens eerder bereid zijn de politie te helpen met meldingen en andere informatie? Zo ja, wat gaat u doen om het vermogen bij de politie te verbeteren om in te schatten welke jongens potentiële verdachten zijn en welke juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt?’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse politie regelmatig bekeuringen van € 200 uitdeelt aan inwoners van Duitsland aan de grens bij Denekamp, omdat in de autopapieren een streepje staat, terwijl op de kentekenplaten geen streepje staat?
Ik heb bij de Nationale Politie navraag gedaan. De Politie en het CJIB geven aan niet bekend te zijn met dergelijke bekeuringen. Vraag 3 is dan ook niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u deze handhaving in het licht van de prioriteiten van de Nationale politie en het beeld dat zowel Nederlandse als Duitse burgers van het politiewerk hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De aanbeveling van het VN-Comité tegen Marteling om af te zien van het gebruik van stroomstootwapens bij de Nederlandse politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbeveling van het VN-Comité tegen Marteling op te houden met het gebruik van stroomstootwapens bij de arrestatieteams en af te zien van de pilot voor andere onderdelen van de nationale politie d.d. 14 mei 2013?1
Ja.
Wat is uw reactie op de suggestie van het Comitélid Nora Sveaass (Noorwegen) de uitvoering van een pilot te heroverwegen c.q. hiervan af te zien?
Het voornemen bestaat om in 2014 een pilot te starten met een stroomstootwapen in de basispolitiezorg. Het voornaamste doel hiervoor is om te bezien of dit middel er voor kan zorgen dat er minder gebruik hoeft te worden gemaakt van zwaardere geweldsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de politiehond of het vuurwapen. Daarnaast heeft het tot doel ervoor te zorgen dat de kans op letsel bij politieambtenaren vermindert omdat ze beter uitgerust zijn om op te treden tegen zeer gewelddadige personen die een gevaar voor zichzelf en de omgeving vormen.
Met de commissie ben ik van mening dat een dergelijke pilot pas van start kan gaan als er duidelijke instructies zijn voor het gebruik van een stroomstootwapen en nadat de desbetreffende politieambtenaren hiervoor een adequate opleiding hebben gehad.
Ik ben echter niet van mening dat er reden is om de pilot te heroverwegen of hiervan af te zien.
Wat is uw reactie op het standpunt van het Comité, zoals uitgedrukt door het Comitélid Fernando Mariño Menéndez, dat stroomstootwapens helemaal niet gebruikt zouden mogen worden?
Uit het door de Politieacademie opgestelde evaluatierapport van de Taser pilot bij de arrestatieteams2 blijkt wat de (inter)nationale ervaringen zijn met het gebruik van stroomstootwapens bij de politie. Uit dit evaluatierapport, dat op 18 april 2011 aan uw Kamer is gezonden, blijkt onder meer dat een stroomstootwapen, zoals de Taser, een relatief veilig geweldsmiddel is mits het op de juiste wijze wordt gebruikt. Door de inzet van stroomstootwapens kan vaak het gebruik van zwaardere geweldsmiddelen, met soms blijvende schade, worden voorkomen.
Ik deel daarom niet het standpunt van het Comité dat dergelijk stroomstootwapens niet gebruikt zouden mogen worden.
Klopt het dat u voornemens bent vanaf 2014 een pilot met de Taser te starten in de basispolitiezorg? Waar wilt u de pilot gaan uitvoeren?
Naar verwachting zal er in 2014 worden gestart met een pilot met de Taser in de basispolitiezorg. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over welke eenheden deel zullen gaan nemen aan de pilot.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam zich verzet tegen een proef met Tasers in de uitrusting van de reguliere politie van de hoofdstad? Welke andere gemeenten verzetten zich tegen deze proef?
De Burgemeester van Amsterdam heeft kenbaar gemaakt dat Amsterdam geen onderdeel wenst uit te maken van de pilot met de Taser. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij niet op voorhand tegen het gebruik van Tasers is, maar dat hij eerst uit praktijkervaring en evaluaties wil vernemen wat de voor- en nadelen en de risico’s zijn.
Ik heb geen geluiden uit andere gemeenten ontvangen.
Voor welk probleem is deTaser een oplossing en hoe wordt dit bewezen? Kunt u kwantitatief aantonen dat dit middel bijdraagt aan een effectieve taakuitvoering door de politie en aan een beperking van het geweld jegens de politie en van letsel bij burgers?
Onder andere uit het in 2012 verschenen WODC-rapport Politiële bewapening in perspectief blijkt dat de intensiteit van het geweldsgebruik tegen de politie is toegenomen (Kruize en Gruter, 2012). In veel gevallen blijkt (overmatig) alcohol en drugsgebruik als katalysator te werken voor agressie en geweld tegen politiemensen. De politie zoekt een legitieme, maar doortastende, manier om hier effectief tegen op te treden. Een stroomstootwapen zou hierbij in bepaalde situaties een uitkomst kunnen bieden. Dit wapen is namelijk – in tegenstelling tot de wapenstok en de pepperspray – wel effectief als mensen niet meer op pijnprikkels reageren (bijvoorbeeld als gevolg van overmatig gebruik van alcohol en drugs).
Het doel van de inzet van een stroomstootwapen is het verminderen van verwondingen, zowel van burgers als van politiemensen, in situaties waarbij politiemensen moeten omgaan met geweld of gewelddadige confrontaties.
Uit wetenschappelijk onderzoeken uit onder meer de Verenigde Staten, Canada, Groot Brittannië en Australië blijkt dat na de invoering van stroomstootwapens de kans op letsel daalt voor zowel de politie als de verdachten. Uit deze onderzoeken blijkt ook dat de aanwezigheid van een stroomstootwapen en / of het dreigen met dit wapen een grote preventieve werking heeft in gewelddadige situaties. Uit de pilot in de basispolitiezorg zal moeten blijken of dit ook in de Nederlandse situatie het geval zal zijn.
Wat zijn de ingeschatte kosten en opbrengsten van het gebruik van de Tasers bij de politie? Wat zijn de huidige kosten en opbrengsten bij de arrestatieteams?
De jaarlijkse kosten van de Taser voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheden (AOE’s) bedragen op dit moment circa 100.000,– euro. De kosten van de invoering van een stroomstootwapen in de basispolitiezorg zijn op dit moment nog niet goed in te schatten omdat nog niet duidelijk is welk merk en type stroomstootwapen het beste aansluit op de wensen van de basispolitiezorg en hoeveel stroomstootwapens de politie wil aanschaffen.
De opbrengsten komen tot uiting in het feit dat politieagenten door het gebruik van een Taser niet over hoeven te gaan op zwaarder politiegeweld en zichzelf beter kunnen beschermen tegen gewelddadige personen, waardoor de kans op letsel daalt.
Kunt u inzet- en werkcijfers geven over hoe vaak, op welke manier en met welk doel Tasers worden gebruikt door de arrestatieteams? Staat dit in verhouding tot de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?
In het evaluatierapport van de politieacademie over de pilot bij de AOE’s zijn uitgebreide gegevens opgenomen over de inzetcijfers en wijze van gebruik van de Taser gedurende de pilotperiode.
Vanaf 1 januari 2011 tot 1 mei 2013 is de Taser 20 maal ingezet.
Het doel is steeds geweest om de verdachte op een veilige manier en met zo min mogelijk geweld aan te houden. De Taser is in deze periode tevens drie maal ingezet tegen een agressieve hond.
Na de inzet van de Taser wordt, conform de ambtsinstructie, een geweldsmelding gedaan en wordt de inzet beoordeeld op proportionaliteit en subsidiariteit. Hieruit is naar voren gekomen dat de Taser in alle gevallen terecht is ingezet.
Op welke manier wordt aandacht gegeven aan de voorwaarden voor het gebruik van Tasers, training en nazorg?
Het lid van een AOE dat bevoegd is de Taser in te zetten is opgeleid, gecertificeerd en getraind. Er vindt jaarlijks een toetsing plaats.
Met betrekking tot het gebruik van en nazorg bij de inzet van de Taser door AOE's gelden uitgebreide regels. Zo is het gebruik van een stroomstootwapen slechts geoorloofd om een persoon aan te houden met een wapen die hij/zij tegen personen wil gebruiken, een persoon die zich verzet tegen zijn aanhouding of voor het beëindigen van een direct levensbedreigende situatie.
Na de inzet van de Taser wordt een geweldsmelding gedaan, wordt de inzet op naleving van de bestaande regels getoetst en wordt altijd nazorg verleend. Deze nazorg bestaat onder andere uit het geruststellen van de persoon, het wijzen op het tijdelijke effect van de stroomstoot en het verstrekken van een informatiepamflet. Ook wordt een persoon die is blootgesteld aan een stroomstoot zo spoedig mogelijk onderzocht door een arts.
Kunt u de risico’s van het gebruik van stroomstootwapens uiteenzetten? Kunt u inzicht geven in het letsel bij burgers door het gebruik van de Taser door de arrestatieteams?
Voor de risico’s in algemene zin verwijs ik u naar het eerdergenoemd evaluatierapport van 18 april 2011.
De personen die door AOE’s zijn aangehouden met behulp van de Taser (gegevens vanaf 1 januari 2011) hebben hier voor zover bekend geen blijvend letsel aan overgehouden.
Waarom vindt u het gebruik van stroomstootwapens nodig bij andere onderdelen van de politie dan de arrestatieteams?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u het advies van de Adviescommissie bewapening en uitrusting over de aanpassing op de geweldsuitrusting van de politie?
Ik verwacht dit advies in oktober 2013.
De inzet van onbemande vliegtuigjes (drones) zonder toestemming van de gemeente door de Koninklijke Marechaussee en de politie in Soesterberg |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft de Koninklijke Marechaussee op eigen initiatief met de politie in Soesterberg onbemande vliegtuigjes («drones») ingezet voor verkeerscontroles zonder dat het lokaal bestuur hiervan op de hoogte was gesteld?
Op 25 oktober 2012 is een geplande, multidisciplinaire, verkeerscontrole uitgevoerd op het Zeisterspoor te Soesterberg. Hiervoor is geen specifieke aanvraag ontvangen. Bij de controle werd de parkeerplaats van de «Soldaat Ketting Olivier» kazerne gebruikt als op- en afrit voor de te controleren voertuigen. Naast de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en het (toenmalige) Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) waren daar de Regiopolitie, de Douane en de Belastingdienst bij betrokken.
Op verzoek van de KMar is een onbemand vliegtuig van het type Raven van Defensie ingezet. De inzet van de Raven diende om de doorstroming van het verkeer op de autosnelweg A28 te monitoren. De eenheid die met de verkeerscontrole was belast kon zo snel de controledruk verminderen om te voorkomen dat het verkeer op de A28 werd gehinderd en er onveilige situaties zouden ontstaan.
Met Kamerstuk II 30 806, nr. 13 bent u geïnformeerd over de praktische inzet van de Raven. Het systeem kan op verzoek en onder gezag van civiele autoriteiten worden ingezet na het doorlopen van de bijstandprocedure. Bij deze verkeerscontrole is dit niet gebeurd. De aanvrager (Kmar) veronderstelde dat de procedure niet hoefde te worden gevolgd omdat de verkeerscontrole werd uitgevoerd op een militair terrein. De eenheid die de Raven opereert, het Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance Commando, ging er wel van uit dat het een aanvraag voor militaire bijstand betrof en heeft vervolgens de vergunningen aangevraagd om ter plekke met de Ravente mogen vliegen. Doordat de bijstandprocedure niet is gevolgd, is het gezag niet toegekomen aan de subsidiariteit- en proportionaliteitsvraag.
Alle betrokkenen zijn inmiddels geïnstrueerd dat bij iedere inzet ten behoeve van civiele autoriteiten, dus ook bij een inzet zoals in Soesterberg, de bijstandsprocedure moet worden doorlopen.
Kunt u bevestigen dat het lokaal bevoegd gezag in Soest niet vooraf is geïnformeerd over de inzet van deze «drones» boven Soesterberg? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in de brief aan de Kamer van 13 mei 2013, waarin gesteld wordt dat de inzet van militaire UAV’s («unmanned aerial vehicles») boven Nederland geschiedt op verzoek en onder gezag van civiele autoriteiten en dat het aan het bevoegd gezag is om te bepalen wanneer de inzet van de UAV proportioneel is?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voorafgaande aan de inzet van deze «drones» een aanvraag voor verkeerscontroles ontvangen? Zo ja, van wie kwam dat verzoek? Is er een specifieke bijstandsaanvraag voor de inzet van «drones» opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft de inzet van «drones» voor verkeerscontroles binnen uw ministerie goedgekeurd? Zijn er alternatieve middelen overwogen? Op grond waarvan is beoordeeld of de inzet passend was, gelet op de aard en omvang van de activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zijn de twee in uw eerdere brief omschreven uitgangspunten dat andere (reguliere) middelen tot nu toe niet tot de gewenste resultaten hebben geleid (subsidiariteit) en dat van de inzet van de Raven bepaalde resultaten kunnen worden verwacht (noodzakelijkheid/ doeltreffendheid) gewogen? Vindt u dat de weging ten aanzien van subsidiariteit en noodzakelijkheid bij de inzet van «drones» schriftelijk zou moeten worden vastgelegd?
Zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 1, 2, 3, 4 en 8. De inzet van defensiemiddelen voor militaire bijstand ter ondersteuning van de civiele autoriteiten wordt schriftelijk aangevraagd namens de minister van Veiligheid en Justitie. In een dergelijke aanvraag wordt de noodzaak van de inzet van het gevraagde middel schriftelijk vastgelegd. Namens de minister van Defensie wordt schriftelijk bevestigd dat de gevraagde bijstand wordt verleend.
Zijn er beelden door de «drones» gemaakt? Zo ja, wat is daarmee gebeurd? Wat zijn de regels voor wie de beelden mag bekijken en wat mag ermee gedaan worden?
Het beeldmateriaal dat in het kader van militaire bijstand is verkregen of verwerkt, wordt uiterlijk bij beëindiging van de bijstand overgedragen aan het bevoegd gezag, met inachtneming van de regels ten aanzien van informatiebeveiliging. Indien de gegevens relevant zijn voor een onderzoek naar een ongeval of incident, moeten deze in overleg met het bevoegd gezag worden bewaard. Direct na overdracht van de gegevens aan het gezag vernietigt Defensie alle kopieën, tenzij er expliciet toestemming is verleend om de beelden voor opleidingsdoeleinden te gebruiken. In dit specifieke geval zijn de beelden niet overgedragen maar na beëindiging van de inzet vernietigd.
Zijn de weggebruikers geïnformeerd over de inzet van «drones»?
De weggebruikers zijn niet op de hoogte gesteld van het gebruik van de UAV bij de verkeerscontrole.
Hoe verhoudt deze inzet van «drones» zich tot artikel 58 van de Politiewet 2012, waarin is geregeld dat de inzet voor opsporing en openbare orde en veiligheid alleen kan plaatsvinden door middel van een aanvraag door de burgemeester dan wel door de officier van justitie bij de minister van Veiligheid en Justitie en in overeenstemming met de minister van Defensie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het bevoegd gezag altijd vooraf geïnformeerd zou moeten worden over de beoogde inzet van drones door de marechaussee en de politie?
De inzet van defensiemiddelen zoals de Raven voor militaire bijstand geschiedt op verzoek van het bevoegd gezag. Voor de inzet van defensiemiddelen voor interne opleidingen en militaire oefeningen hoeft het bevoegd gezag niet altijd te worden geïnformeerd. In dit geval was er geen sprake van een oefening door Defensie en had de procedure voor militaire bijstand gevolgd moeten worden.
Maakt het voor de strekking van relevante bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Politiewet uit of «drones» boven de openbare weg of de bebouwde kom worden ingezet?
In het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Politiewet is het niet van belang of de UAV wordt ingezet binnen of buiten de bebouwde kom.
Heeft de Koninklijke Marchaussee vaker «drones» ingezet voor verkeerscontroles of andere doeleinden zonder dat het bevoegd gezag ter plaatse vooraf geïnformeerd werd? Kunt u toelichten onder welke omstandigheden de inzet voor «drones» voor verkeerscontroles naar uw mening proportioneel is?
In 2011 is een aanvraag gedaan voor de inzet van een UAV ter ondersteuning van de uitvoering van een verkeerscontrole. Deze inzet kon niet doorgaan wegens de weersomstandigheden. Destijds is evenmin de vereiste bijstandsprocedure doorlopen.
Zoals in de beantwoording van de vragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2216) van de leden Schouw en Berndsen-Jansen is gemeld, wordt een politiebrede visie ontwikkeld op de inzet van onbemande vliegtuigen. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zullen vanzelfsprekend bij deze visie worden betrokken2.
Wordt bij de inzet van zwaardere «drones» dan de in Soesterberg gebruikte Raven anders omgesprongen met de goedkeuring van de inzet, de weging van de proportionaliteit daarvan en de omgang met de verzamelde gegevens?
De Raven is momenteel de enige UAV die kan worden ingezet voor militaire bijstand op verzoek van het bevoegd gezag. Ik verwijs in dit verband tevens naar mijn brief van 26 maart jl. (Kamerstuk II 30 806, nr. 11).
De meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de bewering van de voorzitter van de veiligheidsregio dat de meldkamer van veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp? Zo nee, waarom niet?1
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat zij beweert heeft dat de meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp.
In de Staat van de Rampenbestrijding 2010 en 2013 constateert de Inspectie VenJ (IVenJ) dat de veiligheidsregio Flevoland in de meldkamer niet beschikt over eenhoofdige leiding noch over een calamiteitencoördinator die als leidinggevende optreedt. Men kent wel een achterwacht. De wet gaat echter uit van directe aanwezigheid. De veiligheidsregio werkt nu aan een oplossing van het knelpunt. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de onderstaande vragen.
Lopen inwoners van Flevoland in geval van een ramp gevaar, omdat de hulpverlening dan zou kunnen falen door het niet goed functioneren van de meldkamer? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert?2
Het bestuur van de veiligheidsregio is conform artikel 35 van de Wet veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke meldkamer, en daaruit voortvloeiend onder andere ook voor de aanstelling van een eenhoofdige leiding. Het aanstellen van calamiteitencoördinatoren (CaCo’s) is een afgeleide van de wettelijke verplichting om een eenhoofdige leiding in te stellen.
In de Staat van de Rampenbestrijding heeft de IVenJ verbeterpunten genoemd. Deze betreffen onder andere de afwezigheid van een eenhoofdige leiding op de meldkamer. Om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp is in ieder geval een 24/7 dekkend rooster voor deze functie noodzakelijk.
Dit was een van de redenen voor de fusieplannen van de meldkamers van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland. Deze fusieplannen zijn bemoeilijkt door bezwaren van de ondernemingsraad van de politie Flevoland. Een fusie tussen de meldkamer van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland lijkt gezien de ontwikkelingen ten aanzien van de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) een proces dat (wederom) tot bezwaren van betrokken ondernemingsraden kan leiden. Daarom hebben de voorzitters van de besturen van beide regio’s besloten om de extra benodigde capaciteit van de CaCo’s gezamenlijk te organiseren, zonder een fusie.
Naast het realiseren van de benodigde extra capaciteit CaCo’s, is er besloten om een technische doorschakeling met de meldkamer van de veiligheidsregio Utrecht te realiseren. Dit betekent dat tijdens opgeschaalde situaties er een mogelijkheid is om telefonie en intake (1-1-2 oproepen) over te laten nemen door meldkamer Utrecht. Hiermee wordt de kwaliteit van de meldkamer Flevoland (en van Gooi en Vechtstreek) verbeterd, zonder over te gaan tot een fusie en zonder het proces te doorkruisen om te komen tot een LMO met een meldkamerlocatie voor de drie regio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht. Conform de taakopdracht van de IVenJ zal de Inspectie toezien op de taakuitvoering.
Klopt het dat de meldkamer beschikt over slechts één calamiteitencoördinator en dat deze door ziekte al een tijd niet aan het werk is? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de meldkamer?
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat de CaCo van de meldkamer Flevoland inderdaad door ziekte een tijd niet heeft gewerkt, maar dat deze inmiddels weer aan het werk is. De benodigde extra capaciteit van de CaCo’s wordt zoals gesteld in gezamenlijkheid met de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek georganiseerd. Ik acht de instelling van een eenhoofdige leiding met een 24/7 dekkend rooster noodzakelijk voor de kwaliteit van de meldkamer. Een 24/7 dekkend rooster voorziet overigens in de vervanging van personeel dat door ziekte of andere omstandigheden niet kan werken.
Klopt het dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de aanstelling van calamiteitencoördinatoren? Over hoeveel van dergelijke coördinatoren zou deze veiligheidsregio moeten beschikken om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp? Is vanuit dat oogpunt één coördinator voldoende?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de coördinator niet is vervangen toen duidelijk was dat deze door ziekte langere tijd niet zou kunnen functioneren? Acht u dit besluit verstandig?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de veiligheidsregio de Wet Veiligheidsregio’s overtreedt op het moment dat zij niet kan beschikken over voldoende calamiteitencoördinatoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier vanuit uw verantwoordelijkheid voor deze wet tegen op te treden?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de veiligheidsregio dat een tijdelijke meldkamer voor de regio Gooi- en Vechtstreek en Flevoland in Naarden een oplossing zou kunnen bieden voor de geconstateerde problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit volgens u de enig mogelijke oplossing? In hoeverre kan de kwaliteit van de meldkamer verbeterd worden zonder over te gaan tot een fusie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt een tijdelijke meldkamer zich tot uw definitieve plannen met betrekking tot de meldkamers in Nederland? Acht u verschillende fusieprocessen achter elkaar wenselijk? Wat zou een dergelijke oplossing betekenen voor het personeel van de betrokken meldkamers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor het vinden van een oplossing bij eventuele problemen? Kunt u aangeven wat het bestuur, los van de fusieplannen die geen doorgang hebben gevonden, tot nu toe heeft gedaan om de geconstateerde problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de voorzitter van de veiligheidsregio in een brief aan u heeft gesteld zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer? Deelt u de mening dat zij als voorzitter van de veiligheidsregio deze verantwoordelijkheid niet naast zich neer kan leggen? Wat is uw antwoord richting de voorzitter?
Ik heb geen brief ontvangen waarin de voorzitter van de veiligheidsregio aangeeft zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer.
Klopt het dat er een aanvullende bezuinigingsopdracht is neergelegd bij de veiligheidsregio? Acht u dit verstandig, gezien de problemen die volgens de voorzitter van de veiligheidsregio nu al aanwezig zijn?
Van een aanvullende bezuinigingsopdracht is mij niets bekend.
Bent u bereid met betrokkenen op korte termijn te zoeken naar een voor iedereen bevredigende oplossing? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang hierin?
De veiligheidsregio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht spannen zich, gesteund door mijn ministerie, in om de alternatieve oplossingen voor de geconstateerde problemen uit te voeren. Ik zal de stand van zaken hiervan kenbaar maken wanneer ik uw Kamer informeer over de voortgang van het proces omtrent de LMO.
De Nederlandse politie als islamitische huwelijksbemiddelaar |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie hielp minderjarigen met islamitisch huwelijk»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de politie en de subsidie-ontvangende organisatie Fier Fryslan hebben bemiddeld in de sluiting van een islamitisch huwelijk tussen minderjarigen? Hoeveel uren politie-inzet heeft dit gekost?
Dit klopt niet. Op basis van het bij Fier Fryslân opgevraagde feitenrelaas en het bij de politie opgevraagde ambtsbericht blijkt dat beide organisaties niet hebben meegewerkt aan een religieus huwelijk van een minderjarige. De politie heeft gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken.
Zie verder ook het persbericht van Fier Fryslân in bijlage 1.
Hoeveel islamitische huwelijken worden er jaarlijks in Nederland gesloten? Kunt u aangeven wat de achtergrond is van vrouwen die in Nederland te maken hebben met gedwongen huwelijken?
Er zijn geen data beschikbaar over aantallen islamitische huwelijken in Nederland en over de achtergrond van vrouwen die in Nederland te maken hebben met gedwongen huwelijken.
Huwelijksdwang komt voor in verschillende – vooral gesloten – gemeenschappen. De slachtoffers van huwelijksdwang zijn meestal meisjes, maar hebben een divers profiel: jong, oud, man, vrouw, al dan niet met een lichamelijke of verstandelijke beperking, en een homoseksuele of heteroseksuele voorkeur.
Erkent u, gezien het feit dat 95% van de personen die in Nederland betrokken is bij eergereleteerd geweld een islamitische achtergrond heeft, de relatie tussen de islam en deze vorm van geweld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus. Daarentegen bestaat er eveneens een verband tussen traditionele familieculturen en het vóórkomen van eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar overheersende religie. De gemeenschappen in Nederland waar fenomenen als eergerelateerd geweld en eerwraak zich voordoen kenmerken zich niet door een islamitische maar door een specifieke culturele achtergrond.
Op welke wijze gaat u zowel de politie als Fier Fryslan aanpakken voor het meewerken aan het illegale islamitische huwelijk? Hoe gaat u voorkomen dat organisaties in Nederland ooit nog buigen voor de islamitische dreiging met eergerelateerd geweld?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn worden de personen die dreigden met eerwraak opgepakt en strafrechtelijk vervolgd?
Nadat aangifte is gedaan van bedreiging, is er tussen de politie en de officier van justitie mondeling overlegd. Er is besproken wat voor de potentiële slachtoffers een zo positief mogelijke uitkomst zou kunnen bieden. Mede gelet op de aard van de bedreiging, is gekozen voor bemiddeling. Om deze bemiddeling een gerede kans van slagen te bieden en niet in gevaar te brengen door de eventuele negatieve effecten die een strafrechtelijke vervolging met zich mee zou kunnen brengen, is daarbij vanuit het Openbaar Ministerie besloten strafrechtelijke vervolging aan te houden. Tijdens de bemiddeling werd overeenstemming bereikt tussen het meisje en de familie. Een minderjarig (islamitsich) huwelijk maakte daar geen deel van uit. Gezien de uitkomst van deze bemiddeling acht het Openbaar Ministerie het niet opportuun om het ingestelde strafrechtelijk onderzoek te vervolgen.
In hoeverre deelt u de visie dat daders van eergerelateerd geweld/eerwraak na hun straf, waar mogelijk, gedenaturaliseerd en uitgezet dienen te worden?
De doelstelling van het Nederlands sanctiebeleid is om daders een passende straf te geven. De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de door u gestelde aspecten mogelijk is. Het is aan de rechter om per zaak de passende straf voor de dader te bepalen.
Het bericht ‘politie hielp minderjarigen met islamitisch huwelijk’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat de politie Amsterdam-Zuidoost en Fier Fryslan betrokken zouden zijn geweest bij het sluiten van een islamitisch traditioneel huwelijk tussen minderjarigen om hiermee eergerelateerde problemen c.q. geweld te voorkomen?1
Ja.
Klopt de berichtgeving en in welke mate was zowel politie als Fier Fryslan hierbij betrokken? Waren er ook nog andere instanties hierbij betrokken, zo ja, welke?
De politie, Fier Fryslân, het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC-EGG), Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zijn betrokken geweest bij deze casus. Zij zijn echter niet betrokken geweest bij de bemiddeling in het sluiten van een islamitisch huwelijk tussen minderjarigen. De politie heeft slechts gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken. Ik deel de opvatting dat hulpverlenende instanties en politie nimmer betrokken mogen zijn bij in de wet genoemde verboden feiten
Zie verder het persbericht van FierFryslân in bijlage 1.2
Deelt u de opvatting dat instanties als deze nimmer betrokken mogen zijn bij deze bij de wet verboden feiten? In hoeverre meent u dat hierbij de grenzen zijn overschreden door deze instanties en welke gevolgen zal dit volgens u moeten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ook Jeugdzorg bij deze zaak betrokken is geweest? Zo ja, wat was de rol van Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg ook ingestemd met de keuze voor deze, bij de wet verboden, oplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat nimmer tegemoet mag worden gekomen aan deze culturele en religieuze eisen die ver staan van de normen en waarden in de Nederlandse samenleving om hiermee familieconflicten te voorkomen?
Mensen hebben binnen de grenzen van de Nederlandse rechtstaat het recht om te leven naar eigen culturele inzichten. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl gelden voor iedereen in gelijke mate. Het is bij de hulpverlening van belang om rekening te houden met de achtergrond van betrokkenen, maar altijd binnen de grenzen van de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Het afsluiten van een religieus huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk is verboden. Daders van eergerelateerd geweld moeten worden aangepakt en slachtoffers moeten worden beschermd. Dat laat onverlet dat daarnaast hulpverleners toekomstgericht vrouwen en meisjes terzijde staan indien zij enige vorm van contact met familie willen herstellen of behouden. Als het in belang is van het slachtoffer om volledig te breken met de familie omdat de familie niet voor rede vatbaar is, wordt echter ook altijd hulp geboden. Het is goed om te beseffen dat ook die situatie voor het slachtoffer zeer ingrijpend is; het gaat vaak om jonge vrouwen/meisjes die er dan alleen voorstaan.
Deelt u de opvatting dat wanneer dergelijke families in strijd met die normen en waarden druk uitoefenen op een familielid, dit consequenties voor hen zou moeten hebben in plaats van het slachtoffer, zoals eventuele gevolgen voor het verblijfsrecht?
De doelstelling van het Nederlands sanctiebeleid is om daders een passende straf te geven. De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de door u gestelde aspecten mogelijk is. Het is aan de rechter om per zaak de passende straf voor de dader te bepalen.
Wat was de aanleiding om deze situatie te bespreken in een workshop georganiseerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Was u op de hoogte van de organisatie en de inhoud van deze workshop en wat waren de conclusies aan het einde van deze workshop?
De bijeenkomst op 11 april jongstleden, georganiseerd door het ministerie van SZW, is een landelijk platform bedoeld om de preventieve aanpak van huwelijksdwang te versterken door uitwisseling van kennis en expertise, en het stimuleren van samenwerking tussen instanties. In het middagprogramma waren er enkele rondetafelgesprekken met ieder een eigen thema. Deze rondetafelgesprekken hadden een open karakter, om het gesprek tussen verschillende partijen over een gewenste aanpak van huwelijksdwang te stimuleren.
De inrichting van de politie dienstencentra |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw argumentatie om niet te kiezen voor één landelijk politiedienstencentrum maar dit te spreiden over drie dienstencentra, omdat daarmee optimaal tegemoet gekomen kan worden aan het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid en een maximale reisafstand van 1,5 uur bij deze keuze leidend is, omdat – gelet op de politie-cao – die maximale reisafstand nog passend is?1
Rekening houdend met een efficiëntere bedrijfsvoering en het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid is het besluit genomen tot het oprichten van één politiedienstencentrum met drie locaties. Dit maakt onderdeel uit van de totale vorming van de Nationale Politie zoals in het inrichtingsplan nationale politie en realisatieplan nationale politie is beschreven (29 628 nr. 346). De vorming van de nationale politie leidt tot een personele reorganisatie. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties, onder andere in een aangepast Landelijk Sociaal Statuut (LSS).
De vorming van de nationale politie betekent onder meer dat in totaal bijna 3.100 fte van de circa 8.500 fte niet-operationele sterkte bij de NP ondergebracht worden bij de drie locaties van het politiedienstencentrum. De overige niet-operationele sterkte werkt gedeconcentreerd in de eenheden.
In mijn brief van 14 december 2012 heb ik inderdaad aangegeven dat een reisduur van 1,5 uur nog passend is. Met de vakorganisaties zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop in de reorganisatie zo veel mogelijk kan worden voorkomen dat medewerkers worden aangewezen als herplaatsingskandidaat. Het is echter niet geheel uitgesloten dat medewerkers – mede door de gemaakte keuzes bij de inrichting van de PDC-locaties – toch herplaatsingskandidaat worden. In de politie-cao (Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014) is echter een werkzekerheidsgarantie overeengekomen, waarbij met toepassing van het LSS de werkgever ervoor zal zorgdragen dat medewerkers «die bedreigd worden door de reorganisatie» een passende functie zullen krijgen binnen of buiten de politie.
De rechtspositie van de politie voorziet in een sociaal vangnet, dat in goed overleg met de vakorganisaties tot stand is gekomen. Naast de algemene toepassing van bijvoorbeeld het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp) dat voorziet in kilometervergoedingen en een verhuiskostenvergoeding, voorziet het sociaal flankerend beleid uit het LSS bij reorganisaties in onder meer salarisgarantietermijnen, een loonsuppletieregeling, een vertrekstimuleringspremie en een aanvullende kilometervergoeding (met afbouw). Ook zullen werknemers die in verband met de reorganisatie door de vorming van de Nationale Politie op een lagere functie worden geplaatst op termijn weer terug gebracht worden naar hun oude niveau.
Momenteel is de Korpschef in overleg met de medezeggenschap om te bezien hoe de inrichting van de drie locaties van het PDC de desbetreffende medewerkers raakt en wordt er afgesproken hoe uitvoering wordt gegeven aan de afspraken in de politie-CAO en het LSS.
Klopt het dat in het huisvestingsplan voor de ondersteunende diensten gehele diensten alsnog ondergebracht worden bij één van de dienstencentra? Waarom heeft u voor een dergelijke spreiding gekozen?2
Ja. De geconcentreerde taken van het PDC worden op basis van inhoud en noodzakelijke samenhang gehuisvest op één of meerdere van de drie PDC-locaties. Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde ondersteunende diensten geheel ondergebracht worden bij één PDC-locatie. Op die manier wordt het best gehoor gegeven aan de afspraken uit het Inrichtingsplan dat het korps zo snel mogelijk in werking komt en dat de benodigde verbetering van effectiviteit en efficiency in de bedrijfsvoering wordt gerealiseerd.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere voornemen om rekening te houden met het huidige personeel en de afspraken in de politie-cao? Deelt u de mening dat door het onderbrengen van diensten in één van de drie dienstencentra (en dus niet te kiezen voor een gelijkmatige spreiding van diensten over deze drie dienstencentra) u deze afspraken niet na kunt komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze keuze voor het huidige ondersteunende personeel dat nu niet gespreid gaan worden over de drie dienstencentra?
Slechts een deel van de ondersteunende taken wordt ondergebracht bij één van de drie PDC-locaties. Het overige deel van de ondersteunende taken van elke eenheid wordt dicht bij de eenheden, in circa 50 gemeenten, gehuisvest.
De gevolgen voor medewerkers zijn sterk afhankelijk van de functie die men nu uitvoert. De basisregel is: mens volgt functie. Afhankelijk van de matching met het Landelijk Functiehuis Nationale Politie (LFNP) en het plaatsingsproces worden de gevolgen voor het personeel inzichtelijk.
Klopt het dat met dit plan de helft van alle arbeidsplaatsen op ondersteunend gebied komt te vervallen, waardoor dus ongeveer 5.200 banen verloren gaan? Zo ja, waarom is het nodig zoveel arbeidsplaatsen te schrappen? Wat is het gevolg voor de kwaliteit van het politiewerk?
Nee. In het Inrichtingsplan is aangegeven dat in het korps bijna 8.500 fte werkzaam zal zijn in de niet-operationele sterkte. Ten tijde van het opstellen van het Inrichtingsplan was bijna 11.000 fte werkzaam in de niet-operationele sterkte. Door het concentreren, professionaliseren en uniformeren van de bedrijfsvoering is het mogelijk om deze reductie van circa 2.500 fte waar te maken. Hierbij blijft de kwaliteit van de uitvoering minimaal behouden. Inmiddels is de volledige niet-operationele sterkte door tijdelijke extra fte’s voor het Aanvalsprogramma IV vastgesteld op circa 9.000 fte. Door de vacaturestop volgend op het vrijwillige vertrek en de natuurlijke uitstroom van medewerkers is de hoeveelheid medewerkers in de niet-operationele sterkte momenteel gedaald naar circa 10.500 fte. De komende jaren is dus sprake van een verdere daling van het aantal arbeidsplaatsen met circa 1.500 fte. Ook dit zal worden opgevangen met natuurlijk verloop. Met het oog op de werkzekerheidsgarantie, kan ik u verzekeren dat er voor deze daling geen gedwongen ontslagen zullen vallen.
Hoe gaat u uw afspraak met de bonden nakomen om deze reorganisatie zo sociaal mogelijk te laten verlopen? Kunt u aangeven wat u voor deze mensen gaat doen? Kunnen zij binnen de politieorganisatie aan het werk blijven? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat zij elders aan een baan komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe definitief is dit huisvestingsplan? Gaat u hierover nog in overleg met de bonden en de ondernemingsraden? Zo nee, waarom niet?
De formatieverdeling PDC is een aangelegenheid die formeel de medezeggenschap toekomt en niet de vakorganisaties. De verdeling is dan ook als voorgenomen besluit ter advies voorgelegd aan de medezeggenschap, de centrale ondernemingsraad van het korps. De korpschef voert met hen als bestuurder in de zin van de WOR het overleg. De vakorganisaties hebben tegelijkertijd vragen gesteld over het voorstel. De korpsleiding zal deze vragen uiteraard beantwoorden. De Korpsleiding is zich zeer bewust van de impact die deze reorganisatie op de medewerkers heeft en spant zich ten volste in om de reorganisatie voor allen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Het publiceren van 112-meldingen op internet |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u, als aangekondigd in uw antwoord op eerdere vragen1, voornemens bent om per oktober 2014 P2000 te coderen?2
Ik ben voornemens de mogelijkheden tot encryptie te onderzoeken en, afhankelijk van de technische en financiële consequenties daar, na overleg met het veld, over te besluiten.
De besluitvorming over P2000 loopt parallel aan de besluitvorming over de aanbesteding van de nieuwe beheerovereenkomst voor C2000, welke door voortschrijdend inzicht gefaseerd wordt uitgevoerd. De huidige beheerovereenkomst wordt tot 2017 verlengd en daardoor kan niet eerder dan in 2017 sprake zijn van eventuele encryptie van P2000.
Deelt u de mening dat het probleem vooral is dat privacygevoelige gegevens op internet terecht komen en niet het feit dat journalisten toegang hebben tot communicatie tussen hulpdiensten?
Ik onderschrijf het probleem dat pagingberichten van de hulpdiensten langdurig zichtbaar zijn op het internet voor zover deze onnodig de privacy van burgers schenden. Dit geldt zowel voor de pagingberichten ten behoeve van de alarmering van de brandweereenheden en de ambulance-eenheden als voor de via paging verstuurde persalarmeringen.
In overleg met de Nationale Politie en het Veiligheidsberaad onderzoek ik in de komende maanden de mogelijkheden om de privacy van burgers op dit punt te verbeteren vooruitlopend op de mogelijke encryptie van P2000 in 2017.
Klopt het dat journalisten vanaf dat moment dus geen toegang meer hebben tot dit netwerk? Hoe worden journalisten vanaf dat moment op de hoogte gebracht van incidenten?
Indien encryptie op de pagingberichten wordt doorgevoerd dan zijn de berichten die tussen de meldkamer en de eenheden worden verzonden en de via paging verzonden persalarmeringen niet langer zichtbaar op het internet/de 112-sites.
Journalisten zullen door middel van zogenaamde persalarmeringen worden geïnformeerd over incidenten. Hiervoor zal in samenwerking tussen de Nationale Politie en het Veiligheidsberaad een landelijke richtlijn worden opgesteld.
Kent u de klachten die er waren toen de voorlichting enkel verliep via de persvoorlichters van de politie? Hoe gaat u voorkomen dat deze klachten opnieuw op gaan spelen?
Ja ik ken de klachten. Ik zal dan ook toezien dat de landelijke richtlijn voor het informeren van de media wordt afgestemd met Nederlandse Vereniging van Journalisten. Er zal in dit overleg ruimte zijn om over eventuele klachten over de voorlichting in het verleden te spreken en om afspraken te maken hoe dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) ook te kijken op welke manier journalisten voldoende en op tijd toegang hebben tot voor hen relevante informatie, zodat zij hun werk goed kunnen blijven doen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van he bericht «Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank Alkmaar heeft geoordeeld dat de politie heeft geknoeid met bewijsmateriaal door tapgesprekken te manipuleren?
De rechtbank heeft in haar vonnis geen gebruik gemaakt van de bewoordingen «geknoeid» en «manipuleren». Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, één onvolledig is en één oncontroleerbaar is uitgewerkt. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het denatureren van in elk geval drie tapgesprekken. Bovenstaand oordeel van de rechtbank heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Klopt het dat de verdachte vrijuit gaat omdat er sprake is van ernstige schending van een behoorlijke procesorde en van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte?
Ja. De uitspraak is echter nog niet onherroepelijk nu het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft aangetekend.
Is het waar dat er telefoongesprekken zijn uitgewerkt die niet waren gevoerd en dat er telefoongesprekken anders zijn weergegeven dan op de bandopname?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervalsen van ambtsedige processen-verbaal een zeer ernstige aantasting van het rechtssysteem is?
Ambtsedig opgemaakte processen-verbaal fungeren als een belangrijk ankerpunt in de strafrechtspleging. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn daarom verplicht tot het leveren van hoge kwaliteit, waarbij de waarheidsgetrouwheid van processen-verbaal voorop moet staat. Hoewel de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht is het sowieso te betreuren dat de waarheidsgetrouwheid van enkele tapverslagen voor discussie vatbaar bleek.
Het Openbaar Ministerie heeft in samenspraak met de politie besloten om een onderzoek in te stellen. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie Noord-Holland in overleg met het Landelijk Parket bezien of de inzet van de Rijksrecherche geïndiceerd was. Met inachtneming van de «Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche» is geconcludeerd dat dit niet het geval is. Besloten is het onderzoek te laten verrichten door een aparte afdeling binnen de politie Noord-Holland, te weten de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het onderzoek heeft inmiddels een aanvang genomen. Als de bevindingen van dit onderzoek daar aanleiding toe geven zou de Rijksrecherche alsnog kunnen worden ingeschakeld.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een intern onderzoek door de politie wil laten doen? Is het omwille van de objectiviteit niet verstandiger om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat in deze zaak onderzoek wordt gedaan door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat onbemande militaire vliegtuigen (‘drones’) steeds vaker in Nederland worden ingezet als opsporingsmiddel van de politie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de politie in Nederland inmiddels veelvuldig gebruik maakt van onbemande militaire vliegtuigen die in bewoonde gebieden ongemerkt op 300 meter hoogte vliegen in het kader van de opsporing?1
Het klopt dat de politie meerdere malen gebruik heeft gemaakt van een zogenoemde Raven van Defensie. Dit zijn onbemande vliegtuigjes die zijn uitgerust met een dag- en een nachtcamera en die op ca. 300 meter hoogte vliegen. De Ravens zijn ingezet in opsporingsonderzoeken en in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, bijvoorbeeld met als doel om een beter overzicht te verkrijgen van mensenmassa’s.
In 2012 zijn 14 aanvragen gehonoreerd om ten behoeve van de politie onbemande vliegtuigen van Defensie in te zetten. Drie aanvragen hadden betrekking op de handhaving van de openbare orde. De overige aanvragen werden gedaan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Een aanvraag kan meerdere vluchten betreffen. In totaal werden 112 vluchten aangevraagd. Of een aangevraagde vlucht ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd is onder andere afhankelijk van de weersomstandigheden. In 2012 zijn 81 vluchten uitgevoerd door Defensie ten behoeve van de politie.
De ondersteuning van de politie door eenheden van Defensie, zowel bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid als bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, wordt gebaseerd op de bijstandsregeling uit hoofdstuk 5 Politiewet 2012 (voorheen hoofdstuk 5 Politiewet 1993). Met betrekking tot het opsporingsproces wordt de grondslag verder gevonden in de algemene politietaak uit artikel 3 van de Politiewet 2012 en in de omschrijving van artikel 132a van het Wetboek van Strafvordering waarin onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Hoeveel van deze vluchten zijn in 2012 boven Nederlands grondgebied uitgevoerd? Welke wettelijke grondslag hadden deze vluchten en in het kader van welke bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor type onbemande vliegtuigen worden gebruikt voor deze vluchten boven Nederlands grondgebied en met welke apparatuur zijn deze toestellen uitgerust?
Voor de in antwoord op vraag 2 genoemde inzetten is steeds gebruik gemaakt van onbemande vliegtuigen van het type Raven. Voor de technische kenmerken en overige informatie over de (inzet van deze) apparatuur verwijs ik naar de brief die de Minister van Defensie uw Kamer op 26 maart 2013 heeft gestuurd.2
Beschikt de politie over eigen onbemande vliegtuigen of worden deze steeds bij defensie aangevraagd? Indien de politie over eigen toestellen beschikt, hoeveel heeft de aanschaf van deze toestellen gekost en is de politie voornemens om er meer aan te schaffen?
De Landelijke eenheid van de politie heeft de beschikking over enkele onbemande vliegtuigjes. Deze zijn in 2012 ingezet voor innovatiedoeleinden en onderzoek. Zij zijn met nadruk niet gebruikt voor opsporingsdoeleinden of in het kader van de handhaving van de openbare orde. De aanschaf van deze toestellen heeft in totaal € 183.291,00 gekost. Op dit moment wordt een politiebrede visie ontwikkeld op de inzet van onbemande vliegtuigen ten behoeve van politietaken. De ervaringen die zijn opgedaan, zowel met de toestellen van Defensie als die van de landelijke eenheid, worden hierin meegenomen. De uitkomsten hiervan zullen als basis dienen voor de besluitvorming over eventuele verdere aanschaf.
Wat zijn de kosten van de inzet van onbemande vliegtuigen boven Nederlands grondgebied en ten laste van wiens budget gaat dit?
De additionele uitgaven voor de inzet van de Raven ten behoeve van de politie (dat wil zeggen: de meeruitgaven die samenhangen met de specifieke inzet van militaire middelen en die niet zouden zijn gemaakt indien de inzet niet zou hebben plaatsgevonden) zijn afhankelijk van de individuele casus. De kosten van inzet liepen in 2012 uiteen van 2351 euro voor een dagdeel tot 34079 euro voor een langdurige inzet. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag overgeheveld naar het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1, «Inzet», van de Defensiebegroting.
Wie is juridisch aansprakelijk voor de inzet van een onbemand vliegtuig, de eigenaar of de gebruiker?
In het algemeen berust de juridische aansprakelijkheid voor het gebruik van een onbemand luchtvaartuig bij de bedienaar, de operator en eigenaar van dit luchtvaartuig. Voor zover een onbemand vliegtuig van Defensie op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie wordt ingezet is afgesproken dat deze, behoudens opzet of grove schuld aan de zijde van Defensie, de aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de inzet aanvaardt.
Hoe verloopt de besluitvorming over de inzet van deze toestellen en de toetsing aan de juridische kaders? Wie geeft er toestemming voor de inzet?
Op grond van artikel 58 van de Politiewet 2012 bepaalt de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met de minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend. De aanvragen worden ingediend door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester voor zover de inzet van een Raven wordt gevraagd bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid, en de officier van justitie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De aanvraag van de officier van justitie verloopt via het College van procureurs-generaal.
Op welke wijze wordt voorzien in de vereiste speciale training en accreditatie, volgens de eisen van de luchtvaartwetgeving, om boven bevolkte delen van Nederland te kunnen en mogen vliegen? Moet een vlucht met een onbemand vliegtuig boven een bepaalde hoogte gemeld worden aan de luchtverkeersleiding?
Operators van de onbemande luchtvaartuigen van Defensie dienen de status van expert operator te hebben. Om deze status te verkrijgen wordt een opleidingsprogramma gevolgd. Om deze status te behouden wordt de praktische en theoretische bekwaamheid van de operator periodiek beoordeeld. Of een vlucht al dan niet moet worden aangemeld bij de luchtverkeersleiding is afhankelijk van de luchtverkeersregels die gelden in het betreffende luchtruim; daarbij maakt het geen verschil of een vlucht bemand of onbemand is. In de praktijk worden alle vluchten met onbemande vliegtuigen vooraf bekend gesteld bij de luchtverkeersleiding.
Voor de onbemande vliegtuigen van de politie zijn, ter voorbereiding om te komen tot een formele politie UAS-organisatie (Unmanned Aerial Services), enkele medewerkers van de Landelijke eenheid opgeleid en geëxamineerd voor de opleiding «Basistraining Rotorcraft UAS-vlieger» bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in Amsterdam.
Voor recreatieve vluchten met civiele onbemande luchtvaartuigen (modelluchtvaartuigen) geldt een maximale hoogte van 300 meter. Voor vluchten binnen een gecontroleerd luchtverkeersgebied (Luchtruim Klasse C), moet, naast de wettelijke basis(vergunning), een convenant met de luchtverkeersleiding zijn afgesloten. De luchtverkeersleiding kan daarin andere maximale hoogtes opnemen. In de ontheffingen voor bedrijven die werken met lichte onbemande luchtvaartuigen wordt een maximale vlieghoogte van 120 m boven grond of water aangehouden.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat informatievergaring vanuit de lucht, die met laagvliegende onbemande vliegtuigen bijzonder gedetailleerd kan zijn, niet in strijd is met privacyregels?
De Raven opereert op een hoogte van ongeveer driehonderd meter. Op deze hoogte is de beeldkwaliteit van de daglichtcamera onvoldoende voor gezichtsherkenning. De nachtcamera produceert een tweekleurig beeld waarbij slechts de contouren van warmtebronnen worden weergegeven. Een en ander impliceert dat de camera’s wel beelden kunnen produceren waarop personen zijn te zien, doch geen beelden waarop deze personen herkenbaar zijn.
De beelden die met de Raven worden gemaakt worden rechtstreeks doorgezonden naar een grondstation en worden veelal «live» meegekeken door de politie. Ze dienen ter ondersteuning voor het nemen van beslissingen op de grond. Aan het einde van een inzet worden de beelden door Defensie overgedragen aan de politie. Deze bewaart ze uitsluitend voor zover ze relevant zijn voor het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek. Mogelijk zijn deze beelden later, als andere gegevens of informatie in het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek beschikbaar komen, in combinatie met die gegevens of informatie tot een persoon te herleiden. In zoverre zijn het persoonsgegevens die onder het regime van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens vallen. Zie hierover verder het antwoord op vraag 10.
Heeft informatie verzameld met de inzet van onbemande vliegtuigen geleid tot rechtsvervolging op basis van die informatie? Zo ja, in hoeveel gevallen en met welk resultaat? Kan een burger over wie informatie is verzameld, bijvoorbeeld beeldmateriaal, daar inzage in krijgen? Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens en na hoeveel tijd worden deze vernietigd?
In enkele henneponderzoeken heeft de inzet van een Raven daadwerkelijk geleid tot de vervolging van verdachten. De warmtebeelden van de Raven leidden tot aanwijzingen voor de aanwezigheid van een kwekerij. In combinatie met aanwijzingen uit het politie-onderzoek heeft dit geleid tot een verdenkingen voor overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen zijn vervolgens diverse kwekerijen ontmanteld. De inzet van de Raven is in deze gevallen in het strafdossier vastgelegd en de beelden van de betreffende woningen zijn bij het proces-verbaal gevoegd.
Personen kunnen, binnen de restricties die respectievelijk de Wet politiegegevens en de Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens daaraan verbinden, inzage krijgen in hun persoonsgegevens zoals die in datasystemen bij de politie en bij het OM zijn verzameld. Die inzage zou zich in theorie ook uit kunnen strekken over de beelden van een Raven, voor zover zij op persoonsniveau aan de dossiers zijn toegevoegd.
Is het waar dat binnen de politie een werkgroep is opgezet voor nationale coördinatie van zogeheten drone-activiteiten? Zo ja, wat houdt de coördinatie van deze werkgroep precies in en ten aanzien van welke instanties en langs welke juridische maatstaven zal deze werkgroep activiteiten nationaal monitoren? Onder wiens gezag functioneert deze werkgroep?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Worden burgers geïnformeerd over vluchten door laagvliegende onbemande toestellen boven het door hen bewoonde gebied? Zo ja, op welk moment en op welke wijze? Wordt het lokale bevoegd gezag voor de openbare orde en de desbetreffende gemeenteraad actief en op voorhand op de hoogte gebracht van de inzet van onbemande vliegtuigen?
Er is geen standaard manier om burgers over onbemande vluchten boven bewoond gebied te informeren. Deze worden overigens alleen in bijzondere omstandigheden toegestaan. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in. Dit antwoord gaat ook in op de betrokkenheid van de (regio)burgemeester, die veelal nauw betrokken is bij of zelfs het verzoek heeft gedaan tot het uitvoeren van de onbemande vluchten.
Verder is van belang dat militaire onbemande luchtvaartuigen alleen mogen vliegen in een bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) en in militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden. Een BVG voor militaire onbemande luchtvaartuigen wordt ingesteld door de Minister van Defensie in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De betreffende beschikking wordt in de Staatscourant gepubliceerd. In 2012 was sprake van 30 BVG’s. In de helft daarvan is besloten de beschikking pas achteraf te publiceren. Overige luchtvarenden worden voorafgaand aan de inzet geïnformeerd via een uit te geven NOtice to AirMen (NOTAM). Vliegers zijn verplicht voor hun vlucht de NOTAMS te raadplegen. Deze informatie wordt in uitzonderlijke gevallen verstrekt via de luchtverkeersleiding. Militaire onbemande luchtvaartuigen worden alleen boven bewoond gebied ingezet op specifiek verzoek van het bevoegd gezag.
Voor civiele onbemande luchtvaartuigen is de meldingsplicht (via een NOTAM) opgenomen in de ontheffing. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in.
Welke nationale en lokale (overheids)diensten maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Naast de politie maken nationale en lokale (overheids)diensten als brandweer en Rijkswaterstaat gebruik van onbemande luchtvaartuigen. Zij doen dit vooral door commerciële dienstverleners in te huren. De branchevereniging voor onbemande luchtvaartuigen in Nederland, DARPAS, heeft aangegeven dat de sector momenteel uit ruim 100 bedrijven bestaat, van consultancybedrijven tot fabrikanten van onbemande luchtvaartuigen. Typische operaties die door deze bedrijven worden uitgevoerd zijn: foto-/videorapportages vanuit de lucht van gebouwen, terreinen of evenementen, inspecties van industriële objecten, windmolens, hoogspanningsmasten, pijpleidingen, luchtobservaties van mensenmassa’s, branddetectie en -monitoren, milieuhandhaving in natuurgebieden, opsporen van drenkelingen, en landmeetkundige diensten voor onder andere gemeentes en projectontwikkelaars.
Aangezien de kwaliteitseisen aan luchtvaartuigen, operators en piloten nog in ontwikkeling zijn, wordt alleen gevlogen boven bewoond gebied als er sprake is van een groot maatschappelijk belang (te duiden door de (regio)burgemeester) in combinatie met een operationeel plan waaruit blijkt dat de risico’s tot het minimum zijn beperkt (betrouwbaar systeem, zeer ervaren vliegers, georganiseerd werkend bedrijf). De inzet van onbemande vliegtuigen door particulieren gebeurt hierdoor nagenoeg altijd op afstand (minimaal 150 meter) van mensenmenigten, bebouwd gebied, kunstwerken, industrie- en havengebieden, openbare wegen en spoorlijnen.
Om de recente toename van civiele operaties gecontroleerd en veilig te laten verlopen stelt de Inspectie Leefomgeving en Transport sinds 2012 de eis dat de operator over een ontheffing voor operator, luchtvaartuig en bestuurder beschikt tijdens de operatie. Voor alle afgegeven ontheffingen geldt dat de vluchten alleen mogen worden uitgevoerd binnen zichtafstand van de vlieger tot een hoogte van 120 meter en tot een horizontale afstand van 500 meter van de vlieger.
Welke particulieren maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor opsporingsdoeleinden zich tot de motie Voordewind c.s.2 waarin wordt gesproken over inzet in Nederland in het kader van bijvoorbeeld het patrouilleren op zee, dijkbewaking en het in goede banen leiden van grote groepen mensen?
De inzet van onbemande vliegtuigen zoals die thans in Nederland plaatsvindt en in de voorgaande vragen is besproken is in lijn met deze motie.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor civiele doeleinden zich tot het onderzoek dat minister van Buitenlandse Zaken door de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) laat uitvoeren naar de rechtmatigheid en voorwaarden voor het gebruik van «drones» voor defensiedoeleinden?
De vragen aan de CAVV hebben betrekking op de inzet van onbemande bewapende vliegtuigen. De inzet van onbemande vliegtuigen in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft onbewapende vliegtuigen.
Waarom is het gebruik van onbemande vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim niet opgenomen in de luchtruimvisie van de regering? Bent u voornemens om dit op korte termijn alsnog hierin op te nemen?
In de luchtruimvisie wordt het gebruik van onbemande luchtvaartuigen wel genoemd. Momenteel vinden onbemande vluchten echter vooral plaats in delen van het luchtruim waar normaliter slechts zeer beperkt bemand luchtverkeer vliegt. In de toekomst wordt een toename van het aantal vluchten met onbemande luchtvaartuigen verwacht. Daarbij zal ook sprake kunnen zijn van nieuwe toepassingen, waardoor bemande en onbemande luchtvaartuigen wel in hetzelfde luchtruim zullen vliegen.
Agenten die Twitter gebruiken |
|
Nine Kooiman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat individuele twitteraccounts per 1 april 2013 verboden zijn? Wat is hiervan de reden?1
Nee, deze bewering is onjuist.
Klopt het dat er plannen zijn om individuele twitteraccounts van agenten te vervangen door teamaccounts? Wat is de meerwaarde van deze teamaccounts ten opzichte van individuele accounts?
Nee, integendeel: individuele accounts worden juist gestimuleerd. De ervaringen in verschillende delen van het land leren dat social media in het algemeen en twitter in het bijzonder, een waardevolle aanvulling vormen op de traditionele communicatiemiddelen tussen politie en burger.
De politie zet dan ook juist in op het gebruik van deze social media in haar contact met de burger. Twitter is een belangrijk medium voor een wijkagent in de contacten met de inwoners en ondernemers in zijn of haar buurt. Inmiddels twitteren er al ruim 1300 wijkagenten. Vrijwel alle wijkagenten hebben een smartphone en worden gefaseerd opgeleid in het gebruik van twitter.
Er wordt daarbij gekozen voor een twitteraccount waarin de naam van de wijk of buurt terugkomt en de naam van de betreffende wijkagent. In buurten waar wijkagenten als duo opereren wordt vooral de naam van de buurt primair gebruikt.
Daarnaast worden vanuit de woordvoerders van de politie ook algemene twitteraccounts ingezet om burgers te informeren, zoals @politie_leiden, @politie_adam. Ook is er een landelijke account: @politie.
Tevens wordt soms gekozen voor thema-accounts, bijvoorbeeld «politieheli» of «stoploverboy», om specifieke onderwerpen onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat individuele accounts van bijvoorbeeld wijkagenten een meerwaarde hebben voor het werk, omdat agenten daardoor veel informatie over de wijk krijgen en de afstand tussen inwoners en agent verkleind wordt? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor gekozen individuele accounts te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot uw voornemen om meer vertrouwen te stellen in de capaciteiten van de individuele agent?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een eventueel verbod op het individueel gebruik van twitter te heroverwegen en in overleg met gebruikers te komen tot duidelijke richtlijnen, zodat fouten in het gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het opleiden van nieuwe politiemensen met onmiddellijke ingang is gestopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opleidingsstop nieuwe politiemensen»?1
Ja.
Is het waar de politie met onmiddellijke ingang is gestopt met het opleiden van nieuwe politiemensen? Zo ja, waarom is dit gebeurd? Hoe lang gaat die stop duren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie gaat in 2013 gewoon door met het opleiden van nieuwe politiemensen. Er is daarom ook geen sprake van een opleidings- of innamestop. Geheel overeenkomstig de door mij in december 2012 vastgestelde begroting en het beheersplan 2013 van de Nationale Politie is er wel sprake van een geplande reductie van het aantal te vullen opleidingsplaatsen ten opzichte van voorgaande jaren. In de begroting en het beheersplan 2013 is opgenomen dat in 2013 voor het aantal opleidingsplaatsen bij de politie een numerus fixus geldt van 800 aspiranten. Het korps zal dit aantal in 2013 ook realiseren.
Gezien het voorspoedige verloop van de werving en selectie in de eerste maanden van dit jaar hebben de Nationale Politie en de Politieacademie bij alle verschillende politieonderdelen onderzocht hoever het stond met de instroom, teneinde in te kunnen schatten hoe groot hun werving- en selectie-inspanningen nog zouden moeten zijn voor de rest van dit jaar. Abusievelijk zijn tijdens deze inventarisatie enkele sollicitanten benaderd met het bericht dat ze verder niet in behandeling worden genomen en de opleiding niet kunnen volgen. Sommige kandidaten hadden op basis van een brief met daarin de intentieverklaring voor aanstelling al onomkeerbare stappen gezet. Deze sollicitanten zijn inmiddels opnieuw benaderd en kunnen de selectieprocedure vervolgen. Alle kandidaten zijn hiertoe bereid en vervolgen het traject zoals dit door hen en het korps was gepland. Daarnaast krijgen alle kandidaten in het werving- en selectieproces een brief waarin uitleg wordt gegeven hoe de procedure voor hen wordt voortgezet.
Ik betreur de verwarring die door de vergissing in het proces bij kandidaten is ontstaan.
Wat betekent het stoppen van het opleiden van nieuwe politiemensen voor de doelstelling uit het regeerakkoord dat er meer capaciteit voor opsporing en meer politieagenten op straat moeten komen?
Zoals hierboven beschreven is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop en de ambities uit het regeerakkoord staan dus ook niet ter discussie.
Biedt de Politieacademie met onmiddellijke ingang geen enkele opleiding meer aan voor nieuwe kandidaten? Zo nee, welke opleidingen worden dan nog wel en welke niet meer aangeboden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar de nationale politie «meer mensen in dienst heeft dan mag»? Zo ja, waar blijkt dat uit, om hoeveel mensen gaat het precies en welke functies bekleden deze politiemensen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De voorlopige sterktecijfers laten zien dat de operationele sterkte van de politie per eind 2012 ruim hoger ligt dan de ondergrens van 49 500 die met uw Kamer is afgesproken. Voor de inname in 2013 heeft dit geen gevolg: bij het vaststellen van het aantal plaatsen voor 2013 was namelijk al rekening gehouden met een hogere sterkte dan de uiteindelijke doelstelling van 49 500, die in 2015 gehaald moet worden. Deze hogere sterkte is het gevolg van een vertraagde uitstroom van oudere medewerkers en een inname van respectievelijk 1 850 en 1 750 aspiranten in de jaren 2011 en 2012. Dit om ervoor te zorgen, dat de politie ook op sterkte blijft, als de uitstroom van oudere medewerkers de komende jaren op gang komt. Ik heb u hierover eerder bericht in mijn brief van 19 juli 2012 (KST 29 628, nr. 326).
Is de beslissing om de instroom van nieuwe politieagenten te stoppen gebaseerd op onverwachte cijfers bij de consolidatie van de politiekorpsen in de nationale politie? Zo ja, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering van de politie en brengt dit nog risico’s met zich mee voor de nationale politie?
Nee, zoals eerder gemeld is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop.
Is het waar dat kandidaten voor de politieopleiding die in april zouden starten pas nu te horen hebben gekregen dat die opleiding niet doorgaat? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van onbehoorlijk beleid ten opzichte van die kandidaten en wat gaat u doen om dit te corrigeren? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Het bericht: “Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld”. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld»?1
Ja.
Zit er een stijgende lijn in het aantal zware mishandelingen en/of openlijke geweldpleging en/of de ernst ervan, gezien de zware mishandelingen in Eindhoven en Nijmegen en nu weer in Oosterhout?
Uit de CBS-gegevens van de geregistreerde criminaliteit blijkt dat het aantal aangiftes van zowel openlijke geweldpleging als mishandeling in de afgelopen vijf jaar een sterk dalende trend vertoont.
Perioden
2010
2011
2012
2013
2014*
2015*
Soort misdrijf
2.2.1 Openlijke geweldpleging
9.015
8.180
7.115
5.850
5.295
4.770
3.1 Mishandeling
60.280
59.425
57.300
52.850
50.350
47.695
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 20-5-2016
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om straat-/uitgaansterreur keihard aan te pakken?
Net als alle andere vormen van geweld worden uitgaansgeweld en geweld op straat door politie en justitie met alle beschikbare strafrechtelijke middelen aangepakt. Geweld is niet te tolereren en de aanpak ervan en in het bijzonder van uitgaansgeweld behoort dan ook tot de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij wil ik wijzen op de beoogde invoering van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, die de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen bij geweldplegers en dit middelengebruik mee te wegen als strafverzwarende omstandigheid bij het formuleren van de strafeis door de officier van justitie en het vonnis van de rechter. Zoals bekend, vormt alcoholmisbruik – ook in combinatie met drugs – een van de belangrijkste risicofactoren voor geweldpleging.
Naast de repressieve aanpak van uitgaansgeweld zijn er in de loop der jaren ook veel preventieve maatregelen ontwikkeld. Deels hebben deze betrekking op het tegengaan van alcoholmisbruik (zoals bekend een belangrijke risicofactor voor geweldpleging), waaronder het stellen van leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol, het stimuleren van het nuttigen van frisdrank zoals in het Twentse project Happy Fris en het in een strafrechtelijk kader tegengaan van alcoholmisbruik via voorwaardelijke sancties als het alcoholverbod en specifieke gedragsinterventies. Voor een ander deel zijn de maatregelen gericht op het direct tegengaan van uitgaansgeweld. Hierbij wordt onder meer ingezet op versterking van het toezicht, bijvoorbeeld in de vorm van horecateams, susteams, horecastewards en slim cameratoezicht. Voor dat laatste is onlangs een proef in Eindhoven voltooid, waarbij op basis van geluidsdetectie signalen van geweld worden opgespoord, zodat in een vroeg stadium ingegrepen kan worden. Ook lokaal beleid ten aanzien van sluitingstijden, vervoer, verlichting en de afstemming tussen «natte» en «droge» horeca beoogt uitgaansgeweld zoveel mogelijk te voorkomen. Verder worden in de horecagelegenheden zelf veel maatregelen getroffen. Denk aan huisreglementen, deurbeleid, training van personeel (zoals in het traject Bar Veilig) en het opleggen van collectieve horeca ontzeggingen. Veelbelovende nieuwe initiatieven zijn de inzet van nudging om het uitgaansgevoel positief te beïnvloeden, en het project De Confrontatie waarbij jongeren die over de schreef gaan door de politie niet alleen in de kraag gegrepen maar ook gefilmd worden en naderhand – samen met hun ouders – geconfronteerd worden met hun wangedrag. Veel maatregelen komen samen in de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, die het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van mijn ministerie beschikbaar stelt aan gemeenten.
Deelt u de mening dat dit soort ontzettend laffe misdrijven grote maatschappelijke onrust veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief van 16 april 20132 is weergegeven dat de ernst van de feiten, de ontstane maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat de identiteit van de verdachten op korte termijn niet op andere wijze kon worden vastgesteld, ertoe hebben geleid dat de beelden gepubliceerd zijn, waarbij de verdachten herkenbaar zijn afgebeeld.
Deelt u de mening dat de vijf daders die één man van achter besluipen, deze man slaan en schoppen, hem tegen de grond werken, verder op hem in schoppen en – als de man niet meer reageert – hem achterlaten en er vandoor gaan, een zwaar misdrijf begaan en dat er alles aan moet worden gedaan om deze daders snel op te sporen en zwaar te straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het heel goed is dat de politie nu herkenbare camerabeelden van de daders naar buiten brengt? Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing efficiënt en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiceren van herkenbare beelden kan erg effectief zijn. Maar mede door de impact van opsporingsberichtgeving is grote zorgvuldigheid vereist bij de inzet van dat middel.
In de genoemde brief van 16 april 2013 is aangegeven dat in de twee daar genoemde gevallen van geweld de daarop volgende publicatie van beelden uiterst effectief is geweest. In beide gevallen zijn de verdachten binnen enkele dagen geïdentificeerd, grotendeels doordat zij zich zelf hebben gemeld.
Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing er niet toe mag leiden dat de rechter lagere straffen oplegt wegens schending van de privacy? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u per direct bewerkstelligen dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing niet meer zal leiden tot lagere straffen wegens een zogenaamde schending van de privacy?
Het bepalen van de strafmaat en het eventueel rekening houden met het publiceren van beelden van het strafbare feit, is aan de rechter.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de heer Meijdam is benoemd in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht?1
Ja. Dit betreft een commissie die tot taak heeft de provincie te adviseren over de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
Deelt u de conclusie uit het rapport «Ondernemend bestuur» van de Commissie Operatie Schoon Schip dat duidelijk is dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden voor gemeenteraadsleden van Muiden en voor leden van de Provinciale Staten van Noord-Holland?2
De commissie Schoon Schip heeft de gang van zaken rondom de ontwikkeling van het gebied rondom de KNSF gebruikt als één van de casus in het licht van het thema geheimhouding. Geconcludeerd wordt dat Gedeputeerde Staten «onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen en ook niet dat geheimhouding van het Akro-rapport noodzakelijk was.» Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland geven in de reactie op het rapport van de commissie aan de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven.
Welke redenen had de heer Meijdam eerder dit jaar om terug te treden als vertegenwoordiger van het provinciebestuur in SADC? Waarom zouden dergelijke redenen geen opgeld doen voor de functie in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht?
De redenen voor (voormalig) bestuurders om namens de provincie zitting te hebben in een commissie is een zaak van de betreffende provincie en de betreffende (voormalig) bestuurder. Gezien de benoeming van de heer Meijdam tot voorzitter van deze gebiedscommissie stel ik vast dat de provincie daarvoor geen belemmeringen heeft gezien.
Acht u de benoeming van de heer Meijdam verstandig in het licht van de hierboven genoemde voorvallen? Zo ja, waarom acht u de schijn van belangenverstrengeling in deze geen probleem?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u de benoeming van de heer Meijdam niet verstandig vindt in het licht van eerdere voorvallen, hoe gaat u die benoeming ongedaan maken?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De aanbesteding van het nieuwe politiepistool |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat bij de aanbesteding van het nieuwe politiepistool niet alles vlekkeloos is verlopen?
Ja.
Deelt u de mening dat hier lering uit te trekken is voor volgende aanbestedingstrajecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de aanbesteding en de Kamer te informeren over de uitkomsten en een eventueel vervolgtraject? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag op 24 januari 2012 moest de aanbestedende dienst, de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN), een nieuwe aanbestedingsprocedure voeren voor de verwerving van het nieuwe dienspistool. Om de risico’s op nieuwe juridische procedures en technische problemen zoveel als mogelijk te beperken is de aansturing van de nieuw uit te voeren aanbesteding volledig herzien. Daarnaast is de volledige aanbestedingsdocumentatie kritisch geanalyseerd en waar nodig vereenvoudigd en/of verbeterd met gebruikmaking van de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de eerste aanbesteding. Voorts is een aantal juridische waarborgen (de zogenaamde «wachtkamerconstructie») ingebouwd waardoor, indien noodzakelijk, kan worden teruggevallen op de nummer twee uit de aanbesteding voor het geval wederom de situatie zich zou voordoen dat de winnaar van de aanbesteding onverhoopt niet aan zijn contractuele verplichtingen kan voldoen.
De kennis en ervaring die is opgedaan tijdens de eerste aanbesteding, is derhalve volledig gebruikt voor het optimaliseren van de nieuwe aanbestedingsprocedure. Dit heeft er toe geleid dat deze aanbesteding zeer voorspoedig is verlopen waardoor op 16 november 2012 het contract kon worden getekend met de leverancier van het nieuwe dienstpistool, de firma Carl Walther GmbH uit Duitsland. Ik zie dan ook geen reden voor het laten uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar deze aanbestedingen.
Zijn de functionele eisen die bij de projectstart opgesteld zijn, niet vergeleken met functionele eisen in de ons omringende landen, waardoor eventuele commerciële en logistieke voordelen misgelopen zijn? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?1
De functionele en technische eisen voor het nieuwe dienstpistool zijn tot stand gekomen aan de hand van de eisen zoals die zijn opgenomen in de ons omringende landen. Met name de Duitse «Technische Richtlinie Pistolen im kaliber 9 mm x 19» heeft hierbij als uitgangspunt gediend.
Er zijn hierdoor dan ook geen commerciële of logistieke voordelen misgelopen.
Waarom kon in de testfase niet geschoten worden met de vereiste Nederlandse politiemunitie?
Zoals ik in mijn brief van 8 november 20112 heb aangegeven was de nieuwe politiemunitie van het type Action NP bij de start van de eerste aanbesteding nog niet beschikbaar. Daarom is bij de eerste aanbesteding gebruik gemaakt van munitie van het type Action 4, die slecht minimaal verschilt van het type Action NP. Dit was ook duidelijk kenbaar gemaakt in de aanbestedingsprocedure en was dus voor geen van de inschrijvers een verrassing.
Deelt u de mening dat hierdoor in de eerste aanbestedingsprocedure onmogelijk afdoende vastgesteld kon worden of een politiepistool voldeed aan de eisen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft dit gevolgen gehad voor het uiteindelijke falen van de firma SIG-Sauer bij de duurproef met de nieuwe politiemunitie?
De ontbinding van de overeenkomst met de firma SIG-Sauer was niet te wijten aan het gebruik van de nieuwe politiemunitie, maar het gevolg van het feit dat de firma SIG-Sauer op dat moment niet in staat was om de vereiste kwaliteit voor het politiepistool in serieproductie te kunnen leveren.
Had dit voorkomen kunnen worden als direct getest kon worden met de juiste munitie? Had daarmee voorkomen kunnen worden dat er een nieuw aanbestedingstraject ingegaan moest worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat bedroegen de totale juridische kosten in beide aanbestedingstrajecten? Om hoeveel procent van de totale projectkosten gaat het?
De totale juridische kosten van het eerste aanbestedingstraject (project NPNP), over de looptijd van 2008 tot en met 2011, bedroegen € 250.362
De totale juridische kosten van het tweede aanbestedingstraject (project APP), over de looptijd 2012 tot heden (maart 2013) bedroegen € 88.879. Deze bedragen vormen tezamen 7,5% van de totale projectbegroting.
Deelt u de analyse dat deze veroorzaakt zijn door onduidelijkheid rondom de procedure bij de aanbieders in de aanbestedingsprocedure?
Nee. Europese aanbestedingen vragen in algemene zin een hoge juridische nauwkeurigheid waardoor veel afstemming en overleg met juridische adviseurs noodzakelijk is.
De aanbestedingsprocedures waren helder en duidelijk beschreven in het programma van eisen en wensen en voor alle aanbieders kenbaar. Alle aanbieders zijn ook in de gelegenheid gesteld om voor de start van de aanbesteding vragen te stellen over de procedure en de wijze van testen. Deze vragen zijn allemaal schriftelijk beantwoord in de zogenaamde «nota van inlichtingen».
Hadden deze extra kosten met een zorgvuldiger aanbestedingstraject voorkomen kunnen worden? Bent u bereid dit bij uw onderzoek naar de aanbesteding te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9 en 2.
Waarom is er na het beëindigen van de overeenkomst met SIG-Sauer niet voor gekozen te onderhandelen met de overige deelnemers in de aanbesteding, om zo een nieuw aanbestedingstraject en extra vertraging te voorkomen?
Na de ontbinding van de overeenkomst met de firma SIG-Sauer heb ik alle (juridische) mogelijkheden in kaart laten brengen om zo snel mogelijk te komen tot een nieuw dienstwapen voor de politie. Het teruggaan naar het aanbestedingsresultaat van de eerder afgesloten aanbestedingsprocedure en naar de als nummer twee geëindigde inschrijver bleek de snelste optie en leek op basis van de jurisprudentie goed verdedigbaar. De voorzieningenrechter heeft echter een andere afweging gemaakt en geoordeeld dat er sprake was van een nieuwe overheidsopdracht die opnieuw moet worden aanbesteed.
Zijn de specificaties voor het nieuwe politiepistool in de tweede aanbestedingsprocedure aangepast? Zo ja, waarom en waaruit bestonden deze aanpassingen?
Ja, de technische eisen zijn kritisch bekeken op afwijkingen van standaard pistolen en beoordeeld in hoeverre deze afwijkende eisen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt hierbij was dat een standaardpistool moet kunnen worden aangeboden zodat zoveel mogelijk fabrikanten aan deze aanbesteding konden deel nemen. Als gevolg hiervan is een aantal eisen komen te vervallen of aangepast. Zo is ondermeer de eis dat het wapen niet voorzien mag zijn van een trekkerblokkeerinrichting komen te vervallen, evenals de eis dat de binnenkant van de loop voorzien moet zijn van trekken en velden. Omdat uit de eerste aanbestedingsprocedure is gebleken dat richtmiddelen voorzien van tritium in de duisternis beter zichtbaar zijn dan lichtvasthoudende richtmiddelen, zoals superluminova, is besloten om dit als nieuwe eis op te nemen in het programma van eisen en wensen.
Was het pistool PPQ niet valveilig?
De pistolen die hebben deelgenomen aan de operationele test zijn vooraf getest op de valveiligheid en hebben alle valproeven zonder problemen doorstaan.
De pistolen waarmee de technische duurtesten zijn uitgevoerd zijn na afloop van deze testen, waarbij met elk pistool 10.000 patronen zijn verschoten, nogmaals onderworpen aan de verschillende valproeven. De pistolen laat men hierbij op 36 verschillende manieren vallen. Bij één van de drie geteste pistolen van het type Walther PPQ-NL is hierbij – bij 1 van de 36 manieren – onverwacht een schot afgegaan. Als gevolg hiervan heeft de Walther PPQ-NL de technische test niet doorstaan en is de keuze uiteindelijk gevallen op de Walther P99Q-NL die als tweede in de rangorde was geëindigd bij de operationele test en wel alle valproeven heeft doorstaan.
Is het veiligheidsmechanisme van het gekozen pistool, te weten de P99Q, vergelijkbaar met het veiligheidsmechanisme van de PPQ?
De interne mechanismen van de Walther P99Q-NL zijn in beginsel vergelijkbaar met die van de Walther PPQ-NL. Uit gesprekken met de fabrikant blijkt dat niet uit te sluiten valt dat de wijzigingen van de Walther PPQ-NL ten opzicht van de Walther P99Q-NL invloed kunnen hebben gehad op de werking van de interne mechanismen.
Kunt u garanderen dat de P99Q aan alle eisen van valveiligheid en overige veiligheidseisen voldoet en dat gebruikers dus geen onnodig risico lopen?
Ja, de Walther P99Q-NL heeft alle technische testen, waaronder de valproeven, zonder problemen doorstaan. De fabrikant garandeert maximaal – opnieuw en nog steeds – de valveiligheid van de Walther P99Q-NL. De gebruikers lopen dan ook geen onnodige risico’s.
Een inbreker die een klacht indient tegen een schietende agent en de reactie daarop van de politieleiding |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klacht inbreker tegen schietende agent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de korpsleiding deze agent heeft laten vallen, temeer omdat de nieuwe politiechef van Oost Brabant heeft aangegeven dat een woninginbraak net zo erg is als een verkrachting en het volgens de regering een «High Impact Crime» is? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord stelt dat de politie daadkrachtig en gezaghebbend moet kunnen optreden tegen overvallen en inbraken. De agenten die dit elke dag en nacht weer op zich nemen, hebben mijn volledige steun.
Wel is het optreden van politie gebonden aan procedures en regelgeving. Voor de toelaatbaarheid van het gebruik van een vuurwapen door een agent is dit geregeld in de ambtsinstructie voor de politie. Bovendien is één van de standaardprocedures in het geval van vuurwapengebruik door een politiemedewerker dat de Rijksrecherche een onderzoek start. Dat is in dit geval dan ook gebeurd.
Uit het onderzoek is gebleken dat het gebruik van het vuurwapen door de agent in deze specifieke situatie niet rechtmatig was. De oorzaak voor dit onrechtmatig gebruik bleek bij nader onderzoek niet te liggen in onduidelijkheid in of onbekendheid met de ambtsinstructie voor de politie, maar bleek te liggen in het feit dat betrokken agent onvoldoende was onderricht op de inhoud van de nota van toelichting behorend bij de ambtsinstructie.
De Hoofdofficier van Justitie is met de toenmalige korpsleiding tot het oordeel gekomen dat de betrokken politieambtenaar zich met succes kan beroepen op dwaling omtrent de rechtmatigheid van zijn handelen, omdat hij niet juist onderricht was met betrekking tot deze specifieke vorm van geweldstoepassing. Betrokken agent is dan ook niet vervolgd of gestraft.
Ook is gebleken dat de ambtsinstructie geen aanpassing behoeft. Wel wordt naar aanleiding van deze casus in de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) gericht aandacht besteed aan het gebruik van het vuurwapen ter aanhouding van een inbreker of insluiper en de bijbehorende bepalingen in de nota van toelichting bij de ambtsinstructie.
Op welke wijze is de ambtsinstructie van de politie aangepast? Betekent dit dat agenten geacht worden niet te schieten op vluchtende woninginbrekers? Zo ja, deelt u de mening dat dit een vrijbrief is voor woninginbrekers in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid duidelijk stelling te nemen en op te komen voor agenten die met succes woninginbrekers in de kraag vatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.