Het bericht dat een tekort aan brandweervrijwilligers leidt tot onveilige situaties |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een tekort aan brandweervrijwilligers leidt tot onveilige situaties?1
Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s om zorg te dragen voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Met het oog daarop heb ik uw vragen aan hen voorgelegd.
De veiligheidsregio Zeeland meldt dat sprake is van een tekort aan vrijwilligers. De overige veiligheidsregio’s geven aan dat van een tekort aan vrijwilligers eigenlijk geen sprake is. Wel geven enkele regio’s aan dat gedurende de dag de beschikbaarheid van vrijwilligers soms beperkt is. In dat geval treffen zij maatregelen om te zorgen voor voldoende dekking. Dit kan betekenen dat in plaats van de gebruikelijke basiseenheid twee eenheden worden gealarmeerd of dat beroepspersoneel tijdelijk op locatie van een vrijwilligersploeg wordt ingezet.
Alle veiligheidsregio’s melden dat dit niet heeft geleid tot onveilige situaties.
Kent u de signalen dat door de regionalisering van de brandweer de lijnen lang worden en de bureaucratie toeneemt? Kunt u in dit verband op het volgende citaat reageren: «Steeds meer mensen willen er de brui aangeven. Dit is een ontwikkeling die ingang is gezet door de regionalisatie.»?
De vorming van de veiligheidsregio’s en de regionalisering van de brandweer gaat gepaard met wijzigingen in aansturing en bedrijfsvoering. Het betekent ook afscheid nemen van zaken die jarenlang op een bepaalde wijze waren georganiseerd. Vanzelfsprekend brengt dat onrust en onzekerheid met zich mee. Dan is juist de betrokkenheid van het personeel van essentieel belang.
De medezeggenschap van vrijwilligers is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio. De veiligheidsregio’s hebben mij gemeld op welke wijze vrijwilligers worden betrokken in de organisatie. Alle regio’s geven aan dat vrijwilligers vertegenwoordigd zijn in de gebruikelijke medezeggenschapsorganen als de ondernemingsraad (OR) en het Georganiseerd overleg (GO). Daarnaast geven veel regio’s aan vrijwilligers ook te betrekken via specifieke vrijwilligerscommissies, klankbordgroepen en op informele wijze.
Het signaal dat door de regionalisering van de brandweer de lijnen lang worden en de bureaucratie toeneemt, wordt in enkele regio’s herkend. In deze gevallen geven de regio’s aan maatregelen te hebben genomen of te gaan nemen zoals het lager beleggen van verantwoordelijkheden of door samen met vrijwilligers te kijken hoe eventuele problemen kunnen worden opgelost.
De in de vragen genoemde aspecten zijn primair de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s. Ik zie geen reden voor een betrokkenheid van mij daarbij.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat brandweervrijwilligers aangeven dat hun stem niet meer gehoord wordt door de brandweerleiding? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de toegenomen bureaucratie en grotere afstand tussen leiding en werkvloer redenen zijn voor brandweervrijwilligers om ermee te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van brandweerposten die de afgelopen twee jaar zijn gesloten?
De veiligheidsregio’s Drenthe en Rotterdam-Rijnmond melden elk dat een post is gesloten. Noord-Holland Noord bericht dat de post Ouddorp vervangen is door een 24 uurs-bezetting in post Alkmaar centrum. Tenslotte geeft Kennemerland aan dat twee posten zijn samengevoegd en meldt de Veiligheidsregio Zeeland dat tweemaal twee posten zijn samengevoegd. De andere 20 veiligheidsregio’s berichten de afgelopen twee jaar geen posten te hebben gesloten.
De organisatie van de veiligheidsregio, inclusief het vaststellen van een dekkingsplan waarvan de spreiding van kazernes een onderdeel is, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio’s. Ik wil hier niet in treden.
Is het waar dat door het sluiten van brandweerposten brandweervrijwilligers in sommige gevallen de post bij een melding niet meer op tijd kunnen bereiken? Kunt u aangeven waar zich dit voordoet?
Dit wordt door geen van de veiligheidsregio’s waar posten zijn gesloten of samengevoegd herkend.
Kunt u per veiligheidsregio een overzicht geven van het aantal brandweervrijwilligers dat de afgelopen twee jaar is ingestroomd? Kunt u voorts overzicht geven van het aantal brandweervrijwilligers dat is uitgestroomd?
Hieronder vindt u een overzicht van de in- en uitstroomgegevens van brandweervrijwilligers per veiligheidsregio over de afgelopen 2 jaar, zoals dat is aangereikt door de regio’s. Aangezien de veiligheidsregio’s niet hetzelfde traject van organisatorische regionalisering (hebben) doorlopen, en de vraag mogelijk op verschillende wijze is gelezen, is onderstaand overzicht lastig te interpreteren.
Voor een beter vergelijkbaar overzicht van de ontwikkeling van het aantal vrijwilligers verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 8.
Veiligheidsregio
instroom afgelopen 2 jaar
uitstroom afgelopen 2 jaar
toelichting
Kennemerland
50
61
Fryslân
58
54
*gegevens voor 2014 niet beschikbaar
Midden- en West-Brabant
240
216
Haaglanden
15
65
Gelderland Zuid
67
115
*tot en met 15-04-2015
Brabant-Zuidoost
*totaal aantal is ongeveer gelijk gebleven
Twente
108
127
*tot en met 2015
Groningen
38
30
Hollands Midden
177
104
*brandweer gemeente Katwijk ingestroomd per 01-01-2014
Gooi en Vechtstreek
49
40
Zuid-Holland Zuid
*normale in- en uitstroom, sterkte op niveau
Noord-Holland Noord
60–100
60–100
*totaal aantal vrijwilligers is ongeveer gelijk gebleven
Amsterdam-Amstelland
38
44
Flevoland
77
90
*tot en met 15-04-2015
Rotterdam-Rijnmond
125
136
Zaanstreek-Waterland
37
50
*gegevens voor 2014 niet beschikbaar
Limburg-Noord
115
113
Zeeland
147
80
*tot en met 15-04-2015
Zuid-Limburg
108
83
Drenthe
6
45
Noord- en Oost-Gelderland
1391
191
*geleidelijke indiensttreding vrijwilligers sinds 2012–2014
Gelderland Midden
40
58
IJsselland
*totaal aantal vrijwilligers is ongeveer gelijk gebleven
Utrecht
114
180
Brabant-Noord
61
91
Kunt u voor de afgelopen vijf jaar per veiligheidsregio een overzicht verstrekken van de ontwikkeling van het aantal brandweervrijwilligers?
Hieronder vindt u een overzicht van de ontwikkeling van het totaal aantal brandweervrijwilligers per regio (Bron: CBS).
2010
2011
2012
2013
2014
Groningen
744
707
705
705
758
Fryslân
1.202
1.147
1.147
1.142
1.123
Drenthe
757
757
770
774
723
IJsselland
806
791
772
771
784
Twente (VR)
743
741
727
727
760
Noord- en Oost-Gelderland
1.408
1.396
1.361
1.367
1.263
Gelderland-Midden
882
853
844
838
828
Gelderland-Zuid
779
790
791
811
743
Utrecht
1.687
1.705
1.784
1.814
1.613
Noord-Holland-Noord
1.279
1.271
1.284
1.286
1.306
Zaanstreek-Waterland
658
658
647
631
654
Kennemerland
477
482
432
409
412
Amsterdam-Amstelland
228
222
225
230
230
Gooi en Vechtstreek
402
374
333
322
315
Haaglanden
389
338
317
306
304
Hollands-Midden
1.009
935
988
991
969
Rotterdam-Rijnmond
1.007
980
979
956
828
Zuid-Holland-Zuid
815
814
801
759
787
Zeeland
1.263
1.263
1.254
1.194
1.175
Midden- en West-Brabant
1.453
1.411
1.362
1.328
1.324
Brabant-Noord
967
940
883
863
863
Brabant-Zuidoost
911
901
879
852
676
Limburg-Noord
816
821
797
795
795
Limburg-Zuid
520
517
491
520
510
Flevoland
425
372
398
404
412
Is het waar dat er in sommige veiligheidsregio’s vanwege bezuinigingen sprake is van een ledenstop? Kunt u aangeven wat het effect is van die ledenstop op het aantal brandweervrijwilligers?
Alle regio’s geven aan geen ledenstop te kennen vanwege bezuinigingen.
Is het waar dat er in bepaalde gevallen wordt uitgerukt met een kleinere brandweerauto dan noodzakelijk vanwege een tekort aan brandweervrijwilligers? Kunt u aangeven in welke veiligheidsregio’s zich dit voordoet? Zijn er hierdoor onveilige situaties ontstaan?
Alleen de veiligheidsregio Zeeland geeft aan dat in bepaalde gevallen uitgerukt wordt met een kleiner voertuig dan noodzakelijk vanwege een tekort aan vrijwilligers. Daarbij geeft die regio aan dat hierdoor geen onveilige situaties zijn ontstaan.
Is het waar dat auto’s voor dienst worden afgemeld vanwege een tekort aan brandweervrijwilligers? Kunt u aangeven in welke veiligheidsregio’s zich dit voordoet? Zijn er hierdoor onveilige situaties ontstaan?
De veiligheidsregio’s Kennemerland, Fryslân, Haaglanden, Noord-Holland Noord, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Zaanstreek-Waterland, Limburg-Noord, Zeeland en Zuid-Limburg geven aan dat afmelding van voertuigen door beperkte beschikbaarheid van vrijwilligers (beperkt) voor komt. Deze regio’s melden dat hierdoor geen onveilige situaties zijn ontstaan.
Kunt u per veiligheidsregio een overzicht geven hoeveel daar wordt bezuinigd? Kunt u voorts per veiligheidsregio aangeven of het tekort aan brandweervrijwilligers met deze bezuinigingen verband houdt?
Onderstaand vindt u een overzicht van de bezuinigingen zoals deze bij navraag mij zijn toegestuurd door de veiligheidsregio’s. Die regio’s hebben de vraag naar de bezuinigingen, vermoedelijk vanwege een verschillende interpretatie van de vraag, op uiteenlopende wijze beantwoord.
De veiligheidsregio’s die melden wel eens een beperkte bezetting van vrijwilligers te kennen, geven aan dat dit geen verband houdt met de bezuinigingen.
Veiligheidsregio
Wordt er bezuinigd en hoeveel?
Kennemerland
nee
Fryslân
nee
Midden- en West-Brabant
ja, 7,1 mln. in 2011–2015 en 0,8 mln. in 2016
Haaglanden
ja, 10% vanaf 2015
Gelderland Zuid
ja, oplopend tot 1,5 mln. in 2013–2015
Brabant-Zuidoost
ja, oplopend tot 4,5 mln. in 2008–2018
Twente
ja, oplopend tot 2 mln. in 2015–2019
Groningen
nee
Hollands Midden
ja, 4,4 mln. sinds 2011 plus 1,8 mln. tot 2018
Gooi en Vechtstreek
ja, 17% in 2009–2015
Zuid-Holland Zuid
ja, 15% (3,9 mln.) in 2016–2020
Noord-Holland Noord
4,9 mln. in 2015, oplopend tot 7,4 mln. op termijn
Amsterdam-Amstelland
nee
Flevoland
ja, oplopend tot 1,5 mln. in 2013–2016
Rotterdam-Rijnmond
ja, 6,8 mln. in de periode 2010–2016
Zaanstreek-Waterland
ja, oplopend tot 12% in 2015–2017
Limburg-Noord
ja, oplopend tot 15% in 2011–2014
Zeeland
Ja, 20% tot en met 2015 en 2 mln. in 2016–2019
Zuid-Limburg
Ja, 3,6 mln.
Drenthe
ja, 5% in 2014 en 5% in 2015 plus loon- en prijsontwikkeling binnen eigen begroting
Noord- en Oost-Gelderland
ja, oplopend tot 1,2 mln. in 2018
Gelderland Midden
nee
IJsselland
ja, oplopend tot 1,1 mln. in 2024
Utrecht
ja oplopend tot 3,5 mln. in 2018
Brabant-Noord
ja, ja oplopend tot 7,8 mln. in 2009–2016
Wat gaat u ondernemen om de bureaucratie te verminderen en ervoor te zorgen dat de lijnen tussen de leiding en de werkvloer verkort worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat brandweervrijwilligers zich weer gehoord voelen door de leiding?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan met de veiligheidsregio’s in overleg te treden om het sluiten van brandweerposten tegen te gaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u de bezuinigingen op de veiligheidsregio’s in het licht van het voorgaande verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om deze bezuinigingen tegen te gaan?
De financiering van de wettelijke taken van de veiligheidsregio’s geschiedt door bijdragen van de gemeenten en voorts door een bijdrage in de kosten via mijn begroting, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding. Het zijn de inliggende gemeenten die het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio bepalen, en het is de verantwoordelijkheid van die gemeenten om hiervoor ook voldoende financiële middelen aan de veiligheidsregio beschikbaar te stellen. Ik wil niet in deze elders belegde verantwoordelijkheid treden.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Het bericht dat de aanwas van gespecialiseerde agenten stokt |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat «afbouw van de operationele sterkte» in de praktijk precies hetzelfde betekent als «het in overeenstemming brengen van de bezetting met de formatie uit het inrichtingsplan», namelijk een verminderde operationele sterkte bij de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De formatie van de politie is gebaseerd op de met uw Kamer vastgestelde operationele sterkte van 49.500 fte. Door formatie en bezetting met elkaar in balans te brengen daalt de huidige, tijdelijk te hoge, operationele sterkte naar het afgesproken en betaalbare niveau.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur aangeven hoeveel daarvan in de jaren 2012 tot en met 2019 operationeel inzetbaar zullen zijn?
Op dit moment is deze informatie niet op dit niveau beschikbaar.
Over de realisatie van de doelstellingen voor de instroom van specialisten op het gebied van finec en cybercrime zal ik uw Kamer conform afspraak rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur inzichtelijk maken hoe hoe vaak de opleiding in 2015 is gestart danwel afgerond?
Bij de Politieacademie worden in 2015 in totaal rond de 370 afzonderlijke opleidingen en trainingen aangeboden. Over de maanden januari en februari 2015 zijn door de politie 3221 post-initiële opleidingsplaatsen bij de Politieacademie gereserveerd. Op deze plaatsen zijn 2455 medewerkers ingeschreven.
Het verstrekken van de gevraagde informatie over al deze opleidingen leidt tot een zeer omvangrijk overzicht. Ik ga er echter vanuit dat vraag 4 ziet op de in vragen 3 en 5 met name genoemde opleidingen.
Ten aanzien van finec en cybercrime zal ik uw Kamer zoals afgesproken rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Van de overige genoemde specialistische opleidingen geeft de navolgende tabel aan hoeveel opleidingsplaatsen de politie vooraf heeft gereserveerd en hoeveel politiemedewerkers daarop zijn ingeschreven. De opleidingen voor schutter, ME’er en zeden zijn wettelijk verplicht. Medewerkers moeten deze opleidingen volgen om gecertificeerd of gehercertificeerd te worden.
(daadwerkelijk gevolgd)
Handelen in zedenzaken
Augustus
19
7
Bewaken en beveiligen met Heckler en Koch MP5
Januari*
13
13
Maart*
15
15
September
12
4
November
12
7
Afgeven van een precisieschot
Maart*
12
12
Optreden als ME-lid
Januari en februari*
71
71
Maart*
40
40
April (eind)
36
36
Juni
37
35
September
37
29
November
36
17
* Deze opleidingen zijn inmiddels afgerond.
Kunt u per politie-eenheid aangeven hoe vaak welke opleiding in 2015 door politiepersoneel werd gestart danwel werd afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de maanden januari en februari van 2015 in absolute aantallen aangeven hoeveel post-initiële opleidingsplaatsen zijn gereserveerd en hoeveel daadwerkelijk zijn ingevuld danwel afgerond? Kunt u dit uitsplitsen naar opleidingen voor zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur?
Zie antwoord vraag 3.
De onrust en onvrede onder de agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er onrust en onvrede heerst onder de 1.300 agenten die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid op het spoor, de snelwegen en het water?1
In het inrichtingsplan van de nationale politie worden de afzonderlijke diensten Waterpolitie, Verkeerspolitie, Spoorwegpolitie en de afdeling luchtvaartpolitie van het voormalige KLPD samengevoegd in de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Dit is het gevolg van keuzes die bij de inrichting van de Nationale Politie zijn gemaakt. De landelijke eenheid is niet zo maar een opvolger van het oude KLPD maar is een eenheid die aanvullend werkt op de regionale eenheden. De samenvoeging is hier het gevolg van en dat brengt noodzakelijkerwijs veranderingen in de werkwijze met zich mee. Een transitie van deze aard en omvang brengt, dat is nauwelijks te vermijden, onrust en zorgen met zich mee. De leidinggevenden gaan hier zorgvuldig mee om en zijn hierover in gesprek met hun medewerkers en met de Ondernemingsraad. Ik heb daar alle vertrouwen in.
Is het wat u betreft verstandig een verkeersagent in te zetten bij de waterpolitie wanneer hij last heeft van zeeziekte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, een politiemedewerker wordt vanzelfsprekend alleen voor taken ingezet die hij of zij kan uitvoeren. Bij de inrichting van de dienst infra is nadrukkelijk oog voor de specialismes die bewaard moeten blijven en het transitieproces dat nodig is voor medewerkers die wat breder ingezet gaan worden.
Is het wat u betreft verstandig de politie te water in te zetten in een auto op de snelweg terwijl deze agent geen rijopleiding heeft gehad van zes weken? Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van de Ondernemingsraad van de Landelijke Eenheid van de nationale politie dat er door het meerijden sprake is van opvulling maar dat van het echte werk niets terecht komt?
De politiemedewerker wordt pas volledig zelfstandig op een taak ingezet als hij daartoe voldoende is toegerust. Inzet van collega’s uit de andere domeinen gaat stap voor stap. Tot die tijd kan de politiemedewerker onder begeleiding van een zelfstandig werkende collega zijn werk uitvoeren. Het begeleid optreden past in mijn beleid van het bevorderen van het vakmanschap in en op het werk. Voor de zorg die de voorzitter van de betreffende ondernemingsraad heeft geuit, is voldoende aandacht, maar het spreekt voor zich dat dit onderwerp op de agenda staat van komende overleggen tussen de ondernemingsraad en de leiding van de landelijke eenheid.
Hoe effectief acht u het om politiepersoneel dat is opgeleid als spoorwegagent op het water of op de snelweg in te zetten? Wat is in dit verband uw reactie op de volgende uitspraak: «Mijn kennis, mijn netwerk valt weg omdat ik niet meer op het station kom. Dat gaat ten koste van mijn werk»?
Er liggen verschillende overwegingen ten grondslag aan de keuze om medewerkers bij de dienst Infrastructuur op meer taakvelden in te zetten. Twee belangrijke daarvan zijn dat deze taakveldoverstijgende werkwijze beter aansluit bij het feit dat criminaliteit ook steeds meer grensoverschrijdend plaatsvindt en dat hierdoor de beschikbare capaciteit met meer flexibiliteit kan worden ingezet bij incidenten of ten behoeve van geprioriteerde onderwerpen. De nieuwe werkwijze zal de effectiviteit en efficiëntie hierdoor juist ten goede komen en ik acht het dan ook niet wenselijk om naar de oude werkwijze terug te keren. Het vergaren, onderhouden en borgen van kennis, kunde en netwerken is binnen de nieuwe werkwijze wel een aandachtspunt. Om dit goed en systematisch te doen zal onder andere een kennis- en expertisecentrum worden ingericht.
Deelt u de mening van veel agenten bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid dat het geïntegreerd werken nu zo ver is doorgeschoten dat het ten koste gaat van het dagelijks functioneren van politiemensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, gezien mijn antwoord op vragen 1 t/m 4 deel ik deze mening niet.
Bent u gezien het voorgaande van plan politiemensen werkzaam bij de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid weer in te zetten op hun eigen specialisme? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reageert u op het verhaal van een agente die niet in actie kon komen bij een mishandeling van een buschauffeur op het station omdat de noodhulp is overgegaan naar de regionale eenheden?
Het klopt dat in het Inrichtingsplan Nationale Politie de noodhulp belegd is bij de basisteams van de regionale eenheden. Dit is een inrichtingskeuze, maar dat neemt niet weg dat eenheden van de landelijke eenheid, maar bijvoorbeeld ook eenheden van aanpalende regionale eenheden, zo nodig door de medewerkers van de meldkamer kunnen worden ingezet. Zij beschikken daartoe over de benodigde voorzieningen.
Wat vindt u van de keuze om de Landelijke Eenheid geheel los te koppelen van de meldkamer waardoor zij geen 112-meldingen meer binnen krijgt? Bent u van plan 112-meldingen ook weer binnen te laten komen bij de Landelijke Eenheid? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Ongevallen met voorrangsvoertuigen van de politie, brandweer en ambulance |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de conclusies en de aanbevelingen uit de rapporten «Eigenschappen van ongevallen met voorrangsvoertuigen» en «Kansrijke oplossingen voor ongevallen met voorrangsvoertuigen»?1 2
De in de rapporten aangehaalde thematiek speelt bij alle hulpdiensten. Rijden met optische en geluidssignalen kan van levensbelang zijn, maar is ook risicoverhogend. Recent heeft een pilot plaatsgevonden waarbij de instructeurs van politie, brandweer en diensten voor medische hulpverlening voor een periode van maximaal 2 jaar tijdens de rijopleiding met zwaailicht en sirene mochten oefenen op de openbare weg. Deze pilot is geëvalueerd door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Uit de evaluatie blijkt dat het op de openbare weg trainen in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen, zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Met ingang van 1 april 2015 is een permanente vrijstelling verleend voor het op de openbare weg geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig met optische en geluidssignalen.
Hoe reageert u op de conclusie dat een politiemedewerker tijdens spoedritten een factor 30 tot 35 meer kans heeft op een ongeval met letsel per miljard voertuigkilometers, dat dit bij de brandweer een factor 40 tot 70 is en bij het ambulancepersoneel 15 tot 25? Hoe verklaart u deze verschillen?
Voorrangsvoertuigen rijden in een gevaarverhogende setting, waardoor de kans op ongevallen toeneemt. Verschillen worden mogelijk (deels) verklaard door de kenmerken van de voertuigen (o.a. gewicht) en de ervaring van de chauffeur. Bij de ambulance is het werk van de chauffeur een specifieke functie, bij de politie rijdt iedere medewerker in de noodhulp spoedritten en de brandweer werkt veelal met vrijwilligers. Vrijwilligers van de brandweer rijden daardoor logischerwijs het minste aantal kilometers per jaar met optische en geluidssignalen. Ook zou het verschil gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de bestaande rijopleiding van de brandweer. Deze richt zich voornamelijk op voertuigbeheersing via baantraining en gebiedskennis. Op dit moment wordt binnen de brandweer overleg gevoerd om de rijopleiding en les- en leerstof van chauffeurs aan te passen. Daarnaast ontbraken tot op heden landelijke standaarden voor blijvende vakbekwaamheid (bij- en nascholing). Deze zijn inmiddels opgesteld en liggen op dit moment ter besluitvorming voor binnen de brandweer.
Hoe verklaart u dat brandweerauto’s 2,1 keer vaker betrokken zijn bij een ongeval dan een ambulance en 1,7 keer vaker dan een politieauto? Is een verklaring te vinden in de trainingsintensiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de ontwikkeling van het aantal ongevallen dat jaarlijks plaatsvindt met voorrangsvoertuigen? Kunt u dat uitsplitsen naar politie, brandweer en ambulance? Hebben de door u beloofde inspanningen zin gehad?3
Er is pas vorig jaar voor het eerst onderzoek gedaan naar het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen. Het IFV, dat het onderzoek heeft verricht, heeft dit onderzocht over de jaren 2010–2013, doet dit ook voor 2014 en is voornemens om dit ook in de komende jaren te blijven onderzoeken. Om trends te kunnen bepalen, is echter langjarig onderzoek naar ongevallen met voorrangsvoertuigen noodzakelijk en dat is momenteel nog niet beschikbaar. Wel blijkt uit politiecijfers dat het totaal aantal schadegevallen waarbij de politie aansprakelijk was in 2013 is gedaald en in 2014 gelijk gebleven is.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de veiligheidscultuur en het veiligheidsklimaat voor verbetering vatbaar is? Deelt u de conclusie dat een doeltreffend preventiebeleid kan zorgen voor een lager aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen?4 Welk werk heeft de werkgroep preventie gedaan die als doel had het aantal aanrijdingen te verminderen?5
Elk ongeval is er één teveel, dus het veiligheidsklimaat is voortdurend voor verbetering vatbaar. De werkgroep Preventie van de politie heeft een analyse gemaakt over het jaar 2012 inzake de meest voorkomende schadegevallen met voertuigen binnen de politie. Op basis daarvan heeft de werkgroep een plan van aanpak opgesteld met adviezen ten aanzien van mogelijke oplossingen, waaronder preventie-adviezen van de verzekeringsmaatschappij. Door de drie hulpdiensten wordt daarnaast de laatste jaren hard gewerkt aan verbetering door de opleiding aan te passen, de brancherichtlijnen beter op elkaar te laten aansluiten en door meer aandacht aan het onderwerp voorrangsvoertuigen te besteden in de rijopleidingen van burgers. Ook wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk competentieprofiel van rijinstructeurs, zodat zij beter zijn toegerust op het begeleiden van bestuurders die rijden met optische en geluidssignalen.
Klopt het dat in Rotterdam de inbouw van de «UnfallDatenSpeicher» (UDS) geleid heeft tot een schadereductie van 25%? Is het waar dat onderdeel van het preventieplan was de landelijke invoering van de UDS en in hoeverre is daar uitvoering aan gegeven?
De schadereductie in Rotterdam is het gevolg van permanente aandacht in combinatie met technische hulpmiddelen, waaronder de UDS en kan dus niet uitsluitend aan de UDS worden toegeschreven. Dat neemt niet weg dat de UDS is meegenomen in het plan van aanpak van de werkgroep Preventie, omdat deze kan bijdragen aan schadereductie.
Deelt u de conclusie dat verkeerslichtbeïnvloeding het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen met 50% kan doen dalen? Kunt u ons voorrekenen welke besparingen kunnen worden geboekt door de toepassing van verkeerslichtbeïnvloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het percentage van 50% slaat terug op Amerikaanse onderzoeken van eind jaren »70, niet op het onderzoek zoals uitgevoerd door het IFV. Er is geen evaluatie beschikbaar van de mogelijke effecten van verkeerslichtbeïnvloeding door voorrangsvoertuigen in de Nederlandse situatie. Er zijn dan ook onvoldoende gegevens bekend om een berekening hierover te maken. Het staat de lokale wegbeheerders echter vrij om verkeerslichtbeïnvloeding in te voeren wanneer zij dit wenselijk achten. Recent is getoetst of de wetgeving voor verkeerstekens, die valt onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, knelpunten kent voor dit soort oplossingen en dat blijkt niet het geval te zijn.
Hoe reageert u op de conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten? Deelt u de mening van de onderzoeker dat de aandacht voor de werking van moderne verkeersregelinstallaties kan worden verbeterd en er meer inzicht aan studenten kan worden gegeven over de gevaren van het door rood rijden? Bent u van plan aanvullende training te organiseren?
De conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten deel ik niet. In alle basis- en specialistische rijopleidingen die door de Politieacademie worden verzorgd is het onderdeel «het berijden van kruisingen» een substantieel onderdeel van het onderwijs. Het betreft kruisingen met en zonder verkeersregelinstallaties.
De in het antwoord op vraag 1 genoemde verlenging van de vrijstelling betreffende het oefenen met optische en geluidssignalen op de openbare weg is een effectieve stap vooruit als het gaat om de rijvaardigheidstrainingen bij de politie.
Er wordt tevens gewerkt aan verdere verbetering van de politiespecifieke rijvaardigheid en rijveiligheid van wie reeds werkzaam is bij de politie. Iedere politiemedewerker die gebruik moet kunnen maken van de optische en geluidssignalen is verplicht om een driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training te volgen. Medewerkers die tijdens deze training een onvoldoende niveau laten zien, zullen aanvullende training krijgen.
De rol van de ondernemingsraden bij de beslissing tot het sluiten van politieposten |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van een lid van de Centrale Ondernemingsraad van de politie (COR politie) dat het «te vroeg is om stenen te verkopen» naar aanleiding van het huisvestingsplan?1
Het huisvestingsplan voor de basisteams van de politie wordt in de periode 2015–2025 ten uitvoer gebracht. In zijn brieven van 15 december 2014 en 23 februari 20152 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer gemeld dat bureaus pas gesloten worden als daar afstemming over is geweest met het lokale gezag en de medezeggenschap.
In hoeverre is een akkoord nodig van de COR politie voordat het huisvestingsplan realiteit kan worden? Is er een akkoord van de COR Politie? Zo nee, wat doet u als er geen akkoord gesloten wordt?
Het huisvestingsplan moet in eerste instantie worden beschouwd vanuit een oogpunt van veiligheid en dienstverlening aan de burger. Om die reden is er met het gezag een zorgvuldig proces doorlopen en op basis daarvan is de lijst met locaties vastgesteld. Over het huisvestingsplan (de lijst met locaties) en over dit proces is uw Kamer in de hiervoor genoemde brieven geïnformeerd. Het huisvestingsplan is een besluit dat valt onder het primaat van de politiek en daarmee onder de uitzonderingsgrond op het adviesrecht van de medezeggenschap. Wel heeft de medezeggenschap adviesrecht waar het gaat om de personele gevolgen.
De term akkoord suggereert een instemmingsrecht van de OR. Daarvan is in deze geen sprake. Wel streven de korpschef als bestuurder in de zin van de WOR en ik naar breed draagvlak bij de medezeggenschap. Derhalve is de lijst met locaties door de Korpschef voor advies aan de COR voorgelegd. De medezeggenschap zal ook betrokken worden bij de nadere besluitvorming in de uitvoering van het huisvestingsplan. De COR is op 16 december 2014 gevraagd om uiterlijk eind februari 2015 advies uit te brengen over de locatielijst. De COR heeft echter uitstel aangevraagd. Tot op heden is er nog geen advies ontvangen.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «Het wel lijkt of de politieorganisatie z’n huisvesting nu al aan het herinrichten is. Uit het land horen we geluiden dat er bewegingen gemaakt worden om agenten uit panden te halen en er panden worden afgestoten»? Gaat u op die manier niet voorbij aan de COR politie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor uiteengezet wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt naar de nieuwe huisvestingssituatie voor de basisteams van de nationale politie. Huisvesting is echter een continu proces. Verhuisbewegingen die momenteel plaatsvinden, geschieden in het kader van reeds eerder genomen besluiten. Deze zijn destijds tot stand gekomen in overeenstemming met het lokale gezag en daar waar nodig de ondernemingsraden.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de COR politie akkoord gaat met het huisvestingsplan alvorens u dat plan in praktijk brengt? Zo ja, hoe kan het dat u het huisvestingsplan als definitief heeft gepresenteerd aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u, terwijl u nog geen akkoord heeft van de COR politie, in uw brief van 23 febuari 2015 stellen dat dit huisvestingsplan concreet betekent voor de basisteams van de politie dat er ultimo 2025 een landelijk dekkend netwerk is van circa 575 politielocaties (teambureaus, 2e teambureaus, steunpunten groot en klein), en dat circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zijn? 2 Deelt de COR politie die visie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per politie-eenheid aangeven of de ondernemingsraad van de desbetreffende politie-eenheid akkoord is met het huisvestingsplan? Kunt u per ondernemingsraad aangeven wat hun argumenten hierbij zijn?
De korpschef heeft advies gevraagd aan de COR. Om tot een goed advies te komen heeft de COR de ondernemingsraden van de politie-eenheden om een reactie gevraagd.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de ondernemingsraad van een politie-eenheid akkoord geeft voor het huisvestingsplan van die eenheid alvorens het in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De wens van forensisch rechercheurs om geen uniform te dragen |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensische rechercheurs zich verzetten tegen het dragen van een uniform?1
Het is mij bekend dat een deel van de forensisch rechercheurs zorgen heeft over het nieuwe uniform. De bezwaren van deze groep tegen het dragen van het uniform zijn niet alleen ingegeven vanuit veiligheidsaspecten, maar ook vanuit praktische aspecten. In sommige gevallen kan het dragen van een uniform het werk hinderen. In zulke omstandigheden is het dragen van het operationeel uniform niet verplicht. Wat de veiligheidsaspecten betreft is van belang dat het al voor de komst van het nieuwe uniform zo was dat niet alle politiemedewerkers in uniform op straat bewapend zijn. Leidinggevenden rusten hun medewerkers toe op hun taak en op wat te doen wanneer zij in een situatie terecht komen dat zij door burgers om raad en daad gevraagd worden. De opdracht van de korpsleiding dat politiemedewerkers in uniform hun geweldsmiddelen moeten dragen betreft alleen de medewerkers die daar, op grond van het Besluit bewapening en uitrusting, mee zijn uitgerust en die geoefend zijn in het gebruik van de desbetreffende geweldsmiddelen zoals vastgelegd in de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie. Dit advies is overigens niet alleen gegeven om redenen van eigen veiligheid, maar juist ook zodat de politiemensen kunnen optreden indien nodig.
Kunt u zich voorstellen dat forensisch rechercheurs zich zorgen maken om hun veiligheid omdat ze geen wapen dragen en niet getraind om zich te verdedigen bij calamiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het dragen van een uniform op straat verwachtingen wekt bij mensen die forensisch rechercheurs niet kunnen waarmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het advies aan politiemensen die een uniform dragen het wapen zoveel mogelijk bij zich te dragen met de verplichting voor forensisch rechercheurs om een uniform te dragen terwijl zij ongewapend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet het opschorten van de verplichting om een uniform te dragen worden geïnterpreteerd? Is dat de opmaat naar het laten vallen van deze verplichting?
Uitgangspunt bij het toewijzen van het nieuwe (operationele) uniform is dat de Politie nu één korps is en dat de Politie als zodanig herkenbaar wil zijn voor de burger. Om die reden is het operationele uniform het standaarduniform voor alle politieambtenaren, en dus ook voor de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse. De korpsleiding is over de uitvoering van het uniform, uitrusting en bewapening van de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse nog in gesprek met alle partijen, waaronder de medezeggenschap. Na ommekomst van dat overleg zal een definitief besluit worden genomen. Tot dat moment is het dragen van het uniform niet verplicht.
Waarom ziet u er niet definitief vanaf alle 1.200 medewerkers van de forensische recherche en de Verkeersongevallenanalyse te verplichten een uniform te dragen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Schietende agent moet niet berecht worden als burger' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht: «Schietende agent moet niet berecht worden als burger»?1
Ja.
Bestaat er voor de wet een onderscheid tussen een agent die uit veiligheidsoverwegingen geweld gebruikt en gewelddadig gedrag door criminelen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3 tot en met 7 van het lid Marcouch (PvdA) over de vervolging van politieagenten na een schietincident (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2077).
Is het in de huidige praktijk zo dat agenten die in een noodsituatie hun wapen gebruiken meteen worden aangemerkt als verdachte als er gewonden of doden vallen, zoals aangegeven wordt door de korpschef van de nationale politie?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat in de onafhankelijke toetsing door de rechter de vraag of voldaan is aan de geweldsinstructie vooraf aan de vraag of sprake is van het delict doodslag?
Een geval van geweldgebruik wordt alleen door de rechter getoetst, indien het Openbaar Ministerie (OM) – of het Gerechtshof, indien het een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering betreft – tot het oordeel is gekomen dat vervolging geïndiceerd is. Dat betekent dat door het OM onder meer beoordeeld is of de Ambtsinstructie mogelijk is overtreden. Het is immers niet de bedoeling dat de politieambtenaar, die de bevoegdheid heeft geweld te mogen aanwenden en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, zich hiervoor bij de strafrechter dient te verantwoorden indien het toegepaste geweld binnen de kaders van de Ambtsinstructie is.
De vervolgingsbeslissing in zaken betreffende geweldsaanwending door politieambtenaren dient door de hoofdofficier van justitie genomen te worden. In gevallen van politieel vuurwapengebruik waar door de Rijksrecherche onderzoek naar is gedaan, is de hoofdofficier verplicht zijn voorgenomen beslissing ter toetsing voor te leggen aan de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik.
Wanneer een zaak na deze uitgebreide toetsing toch voor de rechter wordt gebracht, zal deze bij een verdenking van doodslag – waar in vraag 4 naar wordt gevraagd – eerst beoordelen of aan de delictsomschrijving is voldaan. Pas als dat het geval is, zal de rechter in het kader van de strafuitsluitingsgronden beoordelen of overeenkomstig de Ambtsinstructie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gehandeld.
Welke waarborgen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat politieagenten als criminelen worden behandeld bij de rechtbank?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre worden politieagenten begeleid tijdens de juridische procedure na een schietincident, gezien de grote effecten die de juridische nasleep kan hebben op de betrokken agent?
Het toepassen van (vuurwapen)geweld, zeker als dat ernstig letsel of de dood tot gevolg heeft gehad, heeft een grote impact op politieambtenaren. Het gaat om levensbedreigende situaties. Vervolgens worden zij geconfronteerd met de nasleep van hun beslissing geweld te gebruiken. De rechtmatigheid daarvan moet immers worden getoetst.
Politieambtenaren kunnen, afhankelijk van de effecten van het incident en de nasleep, rekenen op verschillende vormen van begeleiding gedurende de procedure. Het gaat hierbij niet alleen om juridische begeleiding die wordt gefinancierd door de politieorganisatie, maar ook om psychische begeleiding en begeleiding door docenten van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT).
Momenteel wordt in het project stelselherziening geweldsaanwending politie de begeleiding en ondersteuning verder geoptimaliseerd en geharmoniseerd. Daarnaast wordt een zogenaamde «leercirkel geweld» uitgewerkt, waarmee wordt gefaciliteerd dat politieambtenaren leren van hun eigen geweldgebruik en dat van collega’s.
De inzetbare operationele sterkte bij de Nationale Politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kunt u van 2013 tot en met 2021 per jaar aangeven hoeveel de totale bijdrage is vanuit het rijk aan de nationale politie?
Bijdrage1
€ 5.025
€ 4.981
€ 4.967
€ 4.992
€ 4.985
€ 4.833
€ 4.765
Bedrag in miljoenen
Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrekening 2013 en de verwachte bijdragen voor de periode 2014 tot en met 2019 zoals in de begroting 2015 weergegeven.
De nationale politie heeft conform de wettelijke eis een meerjarenbegroting opgesteld die loopt tot en met 2019. Derhalve zijn er op dit moment nog geen gegevens te verstrekken voor de periode na 2019.
Kunt u van 2013 tot en met 2021 per jaar aangeven hoeveel personele kosten de nationale politie in totaal heeft begroot? Kunt u deze cijfers uiteen zetten in operationele en niet operationele sterkte?
In het onderstaande overzicht zijn de feitelijke personele lasten weergegeven zoals opgenomen in de jaarrekening 2013, alsmede de verwachte personele lasten voor de periode 2014 tot en met 2019 zoals opgenomen in de begroting 2015. Niet al deze lasten zijn toe te delen aan operationele en niet operationele sterkte, zoals bijvoorbeeld de kosten voor inhuur en opleiding. Voor zover dit wel is toe te delen aan operationele en niet operationele sterkte, is dit opgenomen in onderstaande tabel. Deze cijfers betreffen dus ramingen, welke ook als zodanig zijn opgenomen in de begrotingen van de betreffende jaren. De realisatie kan afwijken als gevolg van wijzigingen in de personeelsaantallen en wijzigingen in de personeelslasten.
Totale personele kosten2
€ 4.005
€ 3.951
€ 3.937
€ 3.920
€ 3.934
€ 3.812
€ 3.765
Operationele sterkte inclusief aspiranten3 4
€ 2.891
€ 2.945
€ 3.036
€ 2.999
€ 3.008
€ 2.949
€ 2.940
Niet- operationele sterkte5 6
€ 649
€ 632
€ 594
€ 571
€ 554
€ 539
€ 532
Bedrag in miljoenen
Bedrag in miljoenen
Op basis van omvang sterkte en loonsom begrotingen 2013. 2014 en 2015.
Bedrag in miljoenen
Op basis van omvang sterkte en loonsom begrotingen 2013. 2014 en 2015.
Kunt u aangeven hoeveel de nationale politie van 2013 tot en met 2021 per jaar heeft begroot voor operationeel personeel inclusief aspiranten? Kunt u datzelfde doen exclusief aspiranten?
De begrote lasten voor de operationele sterkte inclusief aspiranten zijn al weergegeven onder vraag 2. In de onderstaande tabel zijn de begrote lasten voor aspiranten en operationele sterkte exclusief aspiranten weergegeven.
Aspiranten7
€ 112
€ 109
€ 81
€ 53
€ 54
€ 69
€ 85
Operationele sterkte exclusief aspiranten8
€ 2.779
€ 2.836
€ 2.955
€ 2.946
€ 2.954
€ 2.880
€ 2.854
Bedrag in miljoenen
Bedrag in miljoenen
Kunt u van 2013 tot en met 2021 per jaar aangeven hoeveel personeel in dienst is bij de nationale politie?
In het onderstaande overzicht is de gemiddelde totale sterkte afkomstig uit de jaarrekening 2013 en de verwachte gemiddelde totale sterkte voor de periode 2014 tot en met 2019 uit de begroting 2015 weergegeven.
Totale sterkte9
62.052
61.533
60.739
59.610
58.656
58.326
58.317
Uitgedrukt in FTE
Kunt u van 2013 tot en met 2021 per jaar aangeven hoeveel procent daarvan operationeel inzetbaar is? Hoeveel procent daarvan is gedeeltelijk of niet operationeel inzetbaar? Kunt u dat zowel in beeld brengen inclusief aspiranten als exclusief aspiranten?
Van de totale sterkte is de operationele sterkte in beginsel volledig operationeel inzetbaar, dit met uitzondering van de aspiranten. Aangezien de aspiranten nog in opleiding zijn wordt bij hen uitgegaan van een inzetbaarheid van 40%. Dit is lijn met hetgeen mijn ambtsvoorganger met uw Kamer gecommuniceerd heeft in zijn brief van 15 mei 2013 aangaande het jaarverslag van de politie.
In de onderstaande tabel vindt u het aandeel van de niet operationele sterkte en de operationele sterkte inclusief en exclusief aspiranten.
Operationele sterkte inclusief aspiranten
83%
84%
85%
85%
85%
85%
85%
Operationele sterkte exclusief aspiranten
75%
78%
80%
81%
82%
81%
79%
Niet operationele sterkte
17%
16%
15%
15%
15%
15%
15%
Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrekening 2013 en de verwachte bijdragen voor de periode 2014 tot en met 2019 zoals in de begroting 2015 weergegeven.
Kunt u van 2013 tot en met 2021 per jaar aangeven wat de werkelijke inzetbare operationele sterkte is rekening houdend met de inzetbaarheid van aspiranten?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u alle voorgaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanwezigheid van de politie in Friesland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «De politie houdt zes bureaus en zestien posten over» en «Politie sneller aanwezig bij levensbedreigende situaties»?1 2
Ja.
Is het waar dat onder andere in de politieregio Noord-Nederland de streefnorm om in 85 procent van de gevallen bij spoedmeldingen binnen een kwartier aanwezig te zijn niet wordt gehaald en in 2013 zelfs is verslechterd? Zo ja, wat is de oorzaak van die verslechtering? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, de streefnorm van de politie is in Noord-Nederland in 2014 niet gehaald. Wel is er in de afgelopen jaren telkens een verbetering te zien. Het percentage steeg sinds 2012 van 57,9% naar 80,4% in 2014. Er is dus een opgaande lijn. Ik merk hierbij overigens op dat er in deze eenheid minder gunstige geografische en infrastructurele voorwaarden zijn om overal snel ter plaatse te kunnen zijn.
Wat wordt er concreet gedaan om in Noord-Nederland die streefnorm wel te gaan halen?
Voorbeelden van de maatregelen die de politie neemt om de streefnorm te halen zijn het inzetten van eenmanssurveillance, motoragenten, de inzet van medewerkers uit andere eenheden en de inzet van recherchemedewerkers.
Zijn er sinds 2012 al politiebureaus en politieposten in Friesland gesloten? Zo ja, hoeveel en houdt het kleinere aantal locaties verband met het niet behalen van de genoemde norm? Zo ja, waaruit bestaat dat verband? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2012 zijn er in Friesland geen politiebureaus of politieposten gesloten. Er is dan ook geen verband met het niet halen van de streefnorm.
Deelt u de mening dat er, mede gezien het grote aantal toeristen, op de Waddeneilanden voorzieningen nodig zijn om arrestanten vast te kunnen houden? Zo ja, zijn die voorzieningen er? Als deze voorzieningen er niet zijn, worden die dan alsnog gerealiseerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe worden personen die op één van de Waddeneilanden worden gearresteerd dan wel vastgehouden?
Ik deel die mening wat betreft het kunnen vasthouden in de eerste 6 uur. Die voorzieningen zijn op de Waddeneilanden aanwezig. Moet een arrestant langer worden vastgehouden dan 6 uur, dan wordt deze daartoe overgebracht naar de vaste wal. Dat is ook de praktijk op dit moment.
Het bericht dat de politie in 215 gemeenten vaak te laat komt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie in 215 gemeenten vaak te laat»?1
Ja.
Is het waar dat de politie in 2015 de nieuwe norm, namelijk dat zij in 90 procent van de gevallen binnen een kwartier ter plaatse is, waarschijnlijk niet gaat halen aangezien de prestaties in 2014 nauwelijks zijn verbeterd ten opzichte van 2013? Zo nee, waarom niet?
Het is nu te vroeg in het jaar om te speculeren of de norm in 2015 gehaald gaat worden. De cijfers laten voor 2014 verbetering zien ten opzichte van het jaar ervoor. Sedert 2012 stijgt het landelijk gemiddelde van 84,5% naar 86,1% in 2014. Er is dus een opgaande lijn waar te nemen in de politieprestaties. Maar wij zijn er nog niet en blijft de Nationale Politie op dit punt ambitieus. Dit is ook de reden om de streefnorm te formuleren om in 2015 in 90% van de spoedmeldingen binnen vijftien minuten ter plaatse te zijn. Deze streefnorm heeft de politie zichzelf opgelegd en is geen wettelijk vastgestelde norm.
Is het waar dat de politie afgelopen jaar in maar liefst 215 gemeenten bij meer dan 15 procent van de ritten te laat was? Zo ja, wat zijn de redenen dat de norm in die gevallen niet gehaald is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde aantallen zijn juist. Het gaat overwegend om gemeenten in landelijke gebieden met minder gunstige geografische en infrastructurele voorwaarden. Onverwachte gebeurtenissen zoals piekmomenten in de vraag naar politie-inzet en (ongeplande) wegwerkzaamheden zijn oorzaken waarom de streefnorm niet altijd haalbaar is.
Deelt u de mening dat als de norm verhoogd wordt naar 90 procent, de politie ook moet krijgen wat zij nodig heeft om aan die norm te voldoen? Zo nee, waarom niet?
De streefnorm van 90% is bedoeld om met de bestaande mensen en middelen gerealiseerd te worden. Het is een ambitieuze norm. Voorbeelden van de maatregelen die de politie neemt om de streefnorm te halen zijn het inzetten van eenmanssurveillance, de inzet van motoragenten, de inzet van medewerkers uit andere eenheden en de inzet van recherchemedewerkers. Een garantie op het halen van de streefnorm is niet per gemeente te geven. Wel kan worden gegarandeerd dat er geen minuut onnodig verloren gaat waar spoedeisende hulp geboden is.
Houdt het niet halen van de norm in bepaalde gemeenten verband met het feit dat het vaak om het platteland gaat en de politie daar geen vestiging heeft?
Van belang is dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en niet op het politiebureau zit. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen is daarom niet alleen de locatie van het politiebureau van belang, maar vooral de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep zich bevindt.
Deelt u de mening dat de 6,2 miljoen inwoners van genoemde 215 gemeenten ook binnen 15 minuten op aanwezigheid van de politie moeten kunnen rekenen in een noodgeval? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de politie in 2015 in elke gemeente, platteland of stad, aan de norm van 90% zal voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De vervolging van politieagenten na een schietincident |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Politie schoot 158 keer in 2014» en «Pas wet aan voor agent»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het terecht is dat altijd onderzoek door de Rijksrecherche nodig is in de gevallen politieagenten hun wapen moesten gebruiken en daarbij gewonden of doden gevallen zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij toepassing van ernstig geweld door de overheid wordt inbreuk gemaakt op de grondrechten van burgers. De rechtmatigheid van die inbreuk moet worden onderzocht. Dat is ook een internationaalrechtelijke verplichting. Bij het onderzoek naar en het toetsen van het van overheidswege toegepaste geweld moet elke schijn van partijdigheid worden vermeden. Vandaar dat in de genoemde gevallen onderzoek door de Rijksrecherche geïndiceerd is.
Deelt u de mening dat, als het gebruik van het dienstwapen buitenproportioneel was of dat de regels niet zijn nagevolgd, dit met zich meebrengt dat de agent in kwestie vervolgd kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Indien een politieambtenaar buiten de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit of de kaders van de geldende Ambtsinstructie treedt, dient vervolging mogelijk te zijn. Uitgangspunt bij de beoordeling van geweldgebruik door een politieambtenaar is evenwel dat er gelegitimeerd gebruik is gemaakt van de geweldsbevoegdheden. Alleen wanneer er gerede twijfel bestaat of de politieambtenaar rechtmatig heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie, dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt, wordt de betrokken politieambtenaar als verdachte aangemerkt. Dit is als zodanig ook vastgelegd in de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar.
Deelt u de mening dat, als een agent bij de uitoefening van zijn taken een dienstwapen gebruikt, dit tegen een geheel andere achtergrond moet worden afgezet dan de situatie waarbij een burger een wapen gebruikt? Zo ja, waarom en op welke wijze komt op dit moment in de vervolging dat verschil tot uiting en zou dit verschil mede tot uiting moeten worden gebracht door de agent in kwestie niet direct als verdachte van een ernstig misdrijf meer te beschouwen? Zo nee, waarom niet?
Politieambtenaren moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden. Zij kunnen in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld. Waar burgers dat gevaar in het algemeen mogen vermijden, wordt van politieambtenaren juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treden. Daarmee bevinden politiemensen zich in een wezenlijk andere situatie dan burgers. Dat maakt een essentieel verschil bij de juridische toetsing van het vuurwapengebruik, ook al vindt deze toetsing plaats aan de hand van dezelfde wettelijke bepalingen (het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering) als voor burgers. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 zal een agent alleen als verdachte worden aangemerkt, wanneer er gerede twijfel bestaat of hij heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt. Het is dan ook niet zo dat een agent die zijn dienstwapen gebruikt direct als verdachte van een ernstig misdrijf wordt aangemerkt.
In 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van het feit dat zich in de procedures rondom het onderzoek en de afdoening van geweldgebruik door opsporingsambtenaren een aantal knelpunten en vraagstukken heeft afgetekend, ingestemd met het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar3. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Daarbij wordt ook gekeken naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt.
De juridische status van militairen die bij de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt, is daarbij een belangrijke inspiratiebron. Op dit moment wordt, onder andere in overleg met deskundigen terzake, nog nagedacht over mogelijke aanpassingen. Voor het kerstreces zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hierover.
Deelt u de mening van de korpschef van de Nationale Politie dat er een wetswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat agenten die noodgedwongen hun dienstwapen hebben moeten gebruiken, niet meer in hetzelfde juridische hokje terechtkomen als een burger of een crimineel? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde veiligheidsexpert en advocaten dat in het geval een politieagent een vuurwapen moet gebruiken, dat gebruik niet in het kader van het reguliere strafrecht zou moeten worden beoordeeld maar in het kader van specifiek politiestrafrecht met strafbepalingen in het geval een politieagent de geweldsinstructies overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de eventuele strafwaardigheid van het gebruik van een dienstwapen door een politieagent in eerste instantie zou moet worden getoetst aan de hand van de beoordeling of de geweldinstructie is overtreden en eventueel in tweede instantie aan het reguliere strafrecht? Zo ja, bent u dan voornemens wet- of regelgeving dienaangaande aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het risico dat een politieagent minder geremd zou zijn om zijn vuurwapen te gebruiken als hij niet meer in eerste instantie als verdachte wordt beschouwd?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de juridische status van een politieambtenaar,die gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen, van invloed is op zijn besluit om al dan niet gebruik te maken van zijn vuurwapen.
Het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken?1
Ik ben bekend met het genoemde bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u de mening dat politieagenten zo moeten zijn uitgerust dat zij veilig hun werk kunnen doen? Is een uniform dat goed zichtbaar is in het donker daar volgens u een onderdeel van?
Politieagenten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Het nieuwe operationele uniform draagt hieraan bij, doordat agenten hiermee goed herkenbaar en zichtbaar zijn. Het nieuwe uniform vormt een significante verbetering ten opzichte van het oude uniform, ook wat betreft de zichtbaarheid in het donker.
Het nieuwe uniform voldoet aan alle bij het ontwerp gestelde eisen. De gele strepen op het nieuwe uniform dragen bij aan het vergroten van de herkenbaarheid en zichtbaarheid. Het doel is echter nooit geweest dat de gele strepen reflecterend zouden zijn. De grijze blokjes en het opdruk «POLITIE», zijn wel, zoals bedoeld, (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld.
Voor specifieke situaties, bijvoorbeeld wanneer politieagenten in het donker langs de snelweg werken, kan extra reflecterende kleding nodig zijn. In dergelijke gevallen maken politieagenten gebruik van een zichtbaarheidsvest en/of een gele blouson, waarvan een extra groot oppervlakte fluorescerend en reflecterend is.
Hoe lang is dit probleem al bekend? Welke actie is er sindsdien ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke eisen zijn er aan het politieuniform gesteld voordat het werd ontworpen? Voldoet het politieuniform volledig aan die eisen? Was een goede reflectie van het politieuniform een van de gestelde eisen? Zo ja, waarom is niet aan die eis voldaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het de bedoeling is dat agenten in gevaarlijke situaties reflecterende hesjes dienen te dragen? Waaruit blijkt dat dit bij het ontwerpen van het uniform al de bedoeling was?
Zie antwoord vraag 2.
Dragen agenten in alle situaties reflecterende hesjes bij zich? Is het niet handiger als het politieuniform zelf reflecteert waardoor dit niet noodzakelijk is?
De reflecterende zichtbaarheidsvesten en de gele hoezen voor het veiligheidsvest behoren tot de persoonlijke standaarduitrusting van politieagenten en bovendien zijn deze middelen beschikbaar in elk politievoertuig.
De grijze blokjes en de opdruk «POLITIE» op het nieuwe uniform zijn (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld. De gele strepen dragen bij aan de herkenbaarheid van politieagenten, maar zijn niet bedoeld om reflecterend te zijn. Niet voor alle werkzaamheden is het immers noodzakelijk dat de kleding reflecterend is. Een reflecterend uniform zou bovendien betekenen dat de stof stugger, minder comfortabel en onderhoudsgevoeliger zou zijn geworden. Dit laatste wordt versterkt door het feit dat het gele oppervlak op het nieuwe uniform groter zou moeten zijn om aan de officiële normering voor reflectoren te voldoen.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat de zichtbaarheid van politieuniformen verbetert door goede reflectie aan te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
Het sluiten van politiebureaus |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel locaties uit het overzicht huisvesting basisteams, nieuwe locaties zijn? Kunt u dit uitsplitsen naar teambureaus, tweede teambureaus, grote steunpunten en kleine steunpunten?1 2
De locatielijst d.d. 28 november 2014 zoals die op 23 februari jl.3 aan uw Kamer is toegezonden geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij in overleg met het gezag gekeken is naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties waardoor er in mindere mate sprake zal zijn van nieuwe locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Ten aanzien van enkele locaties is nu nog niet bekend welke bestemming zij zullen krijgen. Het kan zijn dat een bestaande locatie wordt ingezet als teambureau, 2de teambureau, groot- of klein steunpunt maar ook een geheel nieuwe locatie in de betreffende plaats is mogelijk. Ook kunnen locaties die nu in gebruik zijn voor basisteams ingezet worden als huisvesting voor andere onderdelen van de politie. De locatie blijft dan bij de politie in gebruik maar zal niet langer een publieksfunctie hebben.
Kunt u per politie-eenheid een overzicht geven welke politiebureaus sluiten? Kunt u daarbij per locatie aangeven wat de functie van die locatie is?
Zoals ik in eerdere brieven heb aangegeven verandert de wijze van dienstverlening door de politie de komende jaren geleidelijk meer en meer zal de politie op straat en op locatie werken, en meer en meer zal de burger de politie langs andere wegen dan alleen via een bezoek aan het politiebureau kunnen bereiken. Dat betekent ook een heroriëntatie op de functie, spreiding en gebruik van politiebureaus. Die zal er toe leiden dat in 2025 circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zullen zijn. Omdat het om een geleidelijk proces gaat en omdat de andere wijzen van dienstverlening eerst voldoende geborgd moeten zijn, kan nu nog niet van alle locaties exact worden aangegeven wanneer deze gaan sluiten en kunnen of zullen worden afgestoten. Een en ander zal per locatie worden bekeken in nauwe afstemming met het lokale gezag en de medezeggenschap.
Kunt u een overzicht geven welke politiebureaus van een volwaardige locatie worden afgebouwd naar een tweede teambureau, een groot steunpunt of een klein steunpunt?
In bijlage 14, een lijst met alle geplande nieuwe locaties, treft u een drietal overzichten per regionale eenheid:
Kunt u de informatie uit de voorgaande vragen per politie-eenheid intekenen op een overzichtelijke kaart?
Zie voor de kaarten per regionale eenheid, bijlage 2.5
Kunt u op politie-eenheid-niveau per locatie aangeven wat het sluiten dan wel afbouwen van locaties betekent voor de aanrijtijden? Zo nee, waarom niet?
Het geleidelijk sluiten van locaties heeft, ook op het platteland, geen gevolgen voor de aanrijtijden van de politie. Bij de keuze van de huisvestingslocaties voor de basisteams van de politie is ook naar dit aspect vanzelfsprekend goed gekeken door het lokale gezag en de politie. De circa 100 grotere steunpunten fungeren als ondersteuningslocatie en als uitvalsbasis voor een deel van het basisteam.
Van belang is ook dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en dus niet op het politiebureau zit. Voor de aanrijtijden is daarom niet alleen de locatie van het teambureau of het politiesteunpunt van belang, maar ook de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt
Kunt u per locatie aangeven die wordt gesloten dan wel wordt afgebouwd, hoe de burgemeester van de gemeente waarin deze locatie is gevestigd denkt over deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de locaties van de bureaus is gemaakt in nauwe samenspraak met het lokaal gezag; dat heeft immers het beste inzicht wat er lokaal nodig is. Voorafgaand aan het vaststellen van de locaties voor de basisteams is een zorgvuldig proces doorlopen dat heeft geleid tot een door het gezag gedragen locatiekeuze. Dat proces bestond eruit dat door de regionale politie-eenheid een voorzet is gedaan voor de locaties voor huisvesting van de basisteams. Dit is vervolgens besproken met de burgemeesters in de eenheid. Daar waar gewenst zijn nog aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan wensen van het gezag. Dat geldt ook voor de in een aantal gevallen benodigde nieuw- of verbouw van bureaus en steunpunten. De politie heeft op deze manier per eenheid een met de betrokken regioburgemeester en het gezag overeengekomen voorstel gemaakt. In het artikel 19 overleg van 8 december jl., waarin mijn ambtsvoorganger met de tien regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal en de korpschef heeft overlegd, hebben deze voorstellen voorgelegen, waarna mijn ambtsvoorganger de locaties heeft vastgesteld6.
Kunt u voor de tweede teambureaus, de kleine steunpunten en de grote steunpunten afzonderlijk aangeven hoe ruim de openingstijden zullen zijn? Kunt u wanneer dit nog niet exact bekend is een indicatie geven?
De openingstijden van deze locaties zullen in nauwe afstemming met het lokaal gezag worden vastgesteld waarbij aspecten als toegankelijkheid en veiligheid zorgvuldig worden meegewogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de data van agenten niet goed beveiligd zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de data van agenten niet goed beveiligd zijn?1 2
Ik vind de veiligheid van politiemensen en van hun persoonlijke gegevens van groot belang.
Bij de invoering van dit systeem, heeft de politie een risicoanalyse uitgevoerd naar de beveiliging van de hierin verwerkte gegevens.
Recent is naar aanleiding van signalen, doch niet naar aanleiding van incidenten of geconstateerde tekortkomingen, een tweede risicoanalyse uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is een Two Factor Authenticationtoegevoegd, hetgeen hacken sterk bemoeilijkt.
De beveiliging van de persoonsgegevens die worden verwerkt met dit systeem voldoet aan de beveiligingseisen zoals gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Een honderd procent veiligheidsgarantie bestaat niet op het terrein van informatiebeveiliging. Wel kan ik u garanderen dat op basis van risicoanalyses maatregelen zijn getroffen om de persoonsgegevens van politiepersoneel optimaal te beveiligen tegen verlies of ongeoorloofde toegang.
Het klopt overigens niet dat onbeveiligd kan worden ingelogd. Tevens is op geen enkel moment sprake geweest van toegang door onbevoegden.
Deelt u de mening dat de veiligheid van politiemensen in het geding kan komen wanneer gevoelige informatie over hen op straat komt te liggen? Deelt u voorts de mening dat deze informatie daarom maximaal beveiligd moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het dat er veel energie is gestoken in het afschermen van gegevens van leden werkzaam bij units als Arrestatieteams, Observatieteams en Team Criminele Inlichtingen terwijl onbeveiligd via het internet kan worden ingelogd op systemen met deze gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de keuze om YouForce en VerzuimXpert onder te brengen bij een extern bedrijf? Is het wat u betreft verstandig deze gevoelige informatie te delen met organisaties buiten de Nationale Politie?
Het is niet ongebruikelijk dat de verwerking van personeelsgegevens wordt uitbesteed. Hier is dat ook het geval. Deze uitbesteding verandert echter niets aan de eisen die op basis van de Wbp worden gesteld aan de beveiliging van deze gegevens. Conform de Wbp blijft de korpschef verantwoordelijk voor een adequate beveiliging van deze gegevens.
Ook bij deze uitbesteding zijn eisen gesteld aan het gewenste niveau van beveiliging. De partij aan wie deze opdracht is uitbesteed, opereert onder Nederlandse wetgeving en heeft alle nodige maatregelen getroffen ter bescherming van de gegevens. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op bovenstaande vragen.
Is het niet veiliger dit computersysteem voor personeelszaken onder te brengen op een sterk beveiligde server van de politie zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de garantie afgeven dat gevoelige informatie over politiepersoneel niet via hacking openbaar kan worden gemaakt? Biedt een dubbele inlogcode daartoe voldoende veiligheid? Zo nee, wat gaat u doen om die veiligheid wel te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bange agenten die terreurverdachten met een meldplicht weren uit politiebureaus uit angst voor aanslagen. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Bange agenten houden politiebureau op slot»?1
Ja.
Klopt het dat terreurverdachten met een meldplicht zich via de intercom moeten melden omdat de politie na de aanslagen in Parijs ook bang is doelwit te worden?
Voor zover kon worden nagegaan is een dergelijke afspraak, om zich via de intercom te melden, slechts op één politiebureau gemaakt ten aanzien van één persoon met een meldplicht. Er is geen sprake van een algemeen beleid bij de politie om tot een categorisering te komen van personen met een meldplicht met daaraan gekoppelde nadere regels. Personen die zich moeten melden doen dat gewoon in het bureau.
Klopt het dat de politie de verdachten heeft ingedeeld in categorieën? Klopt het voorts dat degene die als gevaarlijk wordt beschouwd het bureau niet meer in komt en dat verdachten in een tussencategorie eerst gefouilleerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Als de politie bepaalde personen dusdanig gevaarlijk acht, wat doen deze verdachten dan überhaupt buiten de gevangenis?
Bij de beoordeling of verdachten van (terroristische) misdrijven hun berechting in vrijheid, al dan niet met beperkende voorwaarden zoals een meldplicht, of in hechtenis moeten afwachten betrekt de rechter onder andere de dreiging die betrokkene vormt voor zijn omgeving. Zoals uiteengezet in antwoord op vragen 2 en 3 is het geen beleid dat de politie in het kader van de uitvoering van de meldplicht nog een eigen beoordeling maakt van de dreiging die verdachten vormen.
Deelt u de mening dat de bange politie deze terreurverdachten kan weren, maar de bange samenleving dat niet kan en dat de rechter dat niet doet namens hen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, nu nota bene de politie bang is en deze verdachten als een gevaar beschouwt, eindelijk bereid administratieve detentie in te voeren en het belang van een veilige samenleving boven dat van terreurverdachten te stellen? Zo nee, waarom niet?
In de voorgaande antwoorden heb ik toegelicht dat het slechts om één geval gaat. Dit vormt voor mij dan ook geen aanleiding om het standpunt van mijn ambtsvoorganger over administratieve detentie en het beleid ten aanzien van jihadgangers te herzien.
Deelt u de mening dat Nederland deze gasten vooral moet laten gaan om er vervolgens voor te zorgen dat zij nooit meer een voet op Nederlandse bodem zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Agenten die hun eigen DNA niet willen afstaan |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Agenten weigeren DNA af te staan»?1
Ja.
Is het waar dat circa 300 agenten weigeren hun DNA af te staan voor de eliminatiedatabank van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Zo nee, wat is er dan niet waar en om hoeveel agenten gaat het wel?
Op dit moment nemen 949 medewerkers deel aan de eliminatiedatabank. Dit aantal groeit nog altijd. Circa 300 medewerkers hebben nog geen DNA afgestaan. Bekend is dat er medewerkers zijn die bezwaren hebben die zien op het zorgvuldig omgaan met het DNA-materiaal en met hun persoonlijke gegevens. Velen van hen hebben aangegeven bereid te zijn DNA af te staan, zodra er één eenduidig privacyreglement is. Onlangs is dit privacyreglement vastgesteld door de korpschef. Dat betekent dat er nu een uniforme regeling is die op zorgvuldige wijze de aanmelding, opname in het eliminatiebestand, afhandeling bij het eventueel aantreffen van een match en verwijdering uit het bestand na beëindiging van dienstverband regelt.
Op basis van het nieuwe privacyreglement worden alle betreffende medewerkers die nog geen DNA hebben afgestaan actief door de eigen leidinggevenden benaderd met de vraag of zij alsnog medewerking willen verlenen. Ik heb er vertrouwen in dat dit reglement de bezwaren grotendeels zal wegnemen en dat nagenoeg alle resterende medewerkers hierdoor aan de eliminatiedatabank zullen gaan deelnemen.
Waaruit bestaan de gewetensbezwaren van de agenten die weigeren hun DNA materiaal af te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het afstaan van DNA-materiaal door agenten voorkomt dat een strafrechtelijk onderzoek wordt vertraagd vanwege de vervuiling van het onderzoek met DNA-materiaal van een agent die zijn DNA-materiaal niet eerder heeft afgestaan? Zo ja, wat kunt u doen om te bevorderen dat agenten hun DNA afstaan? Zo nee, waarom niet?
Het niet deelnemen aan de DNA-eliminatiedatabank kan zorgen voor vervuiling van het sporenonderzoek. Dit kan zorgen voor verwarring, valse verwachtingen over de resultaten van het onderzoek en in sommige gevallen voor vertraging. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2, 3 en 9.
Deelt u de mening dat zeker voor forensisch rechercheurs die te maken krijgen met DNA-materiaal tijdens een onderzoek, het afstaan van eigen DNA materiaal essentieel is voor het goed kunnen functioneren van die rechercheurs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat medewerkers zoveel mogelijk deelnemen aan de DNA-eliminatiedatabank, om vervuiling van het sporenonderzoek zoveel mogelijk te voorkomen. Het al dan niet deelnemen aan de eliminatiedatabank zegt echter niets over het functioneren van een rechercheur.
Op grond van welke regel of overweging staan agenten hun DNA-materiaal voor de eliminatiedatabank af?
Uit het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, neergelegd in artikel 11 van de Grondwet, wordt afgeleid dat de afname van DNA-materiaal slechts met uitdrukkelijke toestemming van de medewerker mag plaatsvinden. Daarom vindt deelname aan de eliminatiedatabank op vrijwillige basis plaats. Ik heb er vertrouwen in dat met de maatregelen die ik heb beschreven in antwoord op vragen 2, 3 en 9 nagenoeg alle resterende medewerkers aan de eliminatiedatabank zullen gaan deelnemen. Nadere maatregelen acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
Op grond van welke regel of overweging mogen agenten weigeren hun DNA-materiaal voor de eliminatiedatabank af te staan? Wie moet beoordelen of gewetensbezwaren erkend moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat ondanks dat het gaat om persoonlijke, gevoelige informatie, het belang van het onderzoek boven dat persoonlijke belang moet gaan van de forensisch rechercheur die beroepsmatig met sporenonderzoek bezig is?
Zie antwoord vraag 6.
Welke pogingen heeft u met de korpsleiding van de nationale politie ondernomen om de rechercheurs die weigeren DNA af te staan te overtuigen alsnog hun DNA af te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om het afstaan van DNA door forensisch rechercheurs te gaan verplichten? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en welke gevolgen zal het niet afstaan van DNA gaan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De manier waarop de politie omgaat met vermeend valse aangiftes van seksueel geweld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Het slachtoffer van seksueel geweld verklaar(d)t»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over slachtoffers van seksueel misbruik?2
Ja.
Deelt u de conclusie in bovengenoemd artikel dat de drempel te hoog is tot het melden of aangifte doen van seksueel geweld jegens kinderen voor de slachtoffers en hun ouders op dit moment? Zo ja, werpt de kritische houding van de politie bij een melding een drempel op voor het doen van aangifte? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Slachtoffers van zedendelicten zijn kwetsbaar en het onderzoek in zedenmisdrijven, waaronder de bejegening van aangevers van zedenmisdrijven, vergt specifieke deskundigheid. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in juli en november 20143 toegelicht dat hij de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen onderschrijft om onnodige drempels bij het informatieve gesprek van de politie met (minderjarige) slachtoffers van zedendelicten zoveel mogelijk weg te nemen. Hij heeft daarbij ook gemeld dat de politie en het openbaar ministerie (OM) al bezig waren met het verbeteren van het informatieve gesprek.
Het is van belang om te realiseren dat in zedenzaken de dader in verreweg de meeste gevallen een bekende van het slachtoffer is, terwijl de ervaring leert dat slachtoffers het moeilijk vinden aangifte te doen tegen een bekende. Bovendien is in veel van deze zaken het resultaat van het onderzoek juist in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van de verklaringen van het slachtoffer, doordat technisch bewijs en/of indirecte getuigen vaak ontbreken. In het verleden hadden slachtoffers geregeld het gevoel dat zij door de politie voor het blok werden gezet om onmiddellijk te beslissen om aangifte te doen. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het informatieve gesprek is ingevoerd. Daarin wordt onder meer duidelijk gemaakt dat het gesprek het startsein kan zijn voor opsporing en vervolging en wat het slachtoffer te wachten staat als het strafrechtelijk traject in gang wordt gezet. Na het informatieve gesprek krijgt het slachtoffer in principe bedenktijd om te beslissen of hij/zij al dan niet aangifte wil doen.
Al in de fase van het informatieve gesprek moet de politie uitgaan van de onschuldpresumptie om te voorkomen dat een onschuldige wordt vervolgd. Een aangifte van een zedendelict kan immers voor een onterecht beschuldigde grote gevolgen hebben, zowel op emotioneel, relationeel, maatschappelijk als op economisch gebied.
De politie moet in het informatieve gesprek zodoende zorgen voor de balans tussen de wettelijk vereiste correcte bejegening van het slachtoffer, laagdrempeligheid, het objectief voorlichten van het slachtoffer, het verzamelen van aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek en het hanteren van de onschuldpresumptie jegens de mogelijke dader. Daarbij zijn zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit geboden. Het voorkomen van valse aangiften mag niet leiden tot een bejegening van het slachtoffer waarbij er op voorhand vanuit wordt gegaan dat de aangifte vals is. In de hiervoor genoemde brieven aan uw Kamer is aangegeven dat een zeker onbedoeld ontmoedigend effect van het informatieve gesprek nooit kan worden uitgesloten. Daarin wordt het slachtoffer immers geïnformeerd over stappen in het strafproces die moeilijk en zwaar kunnen zijn voor een slachtoffer. Onnodige drempels voor het doen van aangifte dienen echter te worden weggenomen. Tegen deze achtergrond werken de politie en het OM aan het optimaliseren van het informatieve gesprek.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het pas na lange tijd doen van een melding of van inconsistente verklaringen geen indicaties zijn voor het afleggen van een valse verklaring? Zo ja, deelt u de mening dat deze kenmerken niet gebruikt zouden mogen worden als een indicatie voor een valse verklaring? Zo nee, waarom niet?
De politie en het OM hebben mij meegedeeld dat er geen sprake van is dat de eventuele valsheid van een verklaring wordt vastgesteld op basis van (een lijst van) kenmerken. Een verklaring wordt beschouwd in relatie tot de resultaten van het rechercheonderzoek. Aanwijzingen, zoals inconsistentie in een verklaring, zijn relevant om te bepalen waarop het rechercheonderzoek gericht moet zijn. Door de resultaten van het rechercheonderzoek vervolgens in relatie tot de verklaring te bezien, kan blijken of er sprake is van een valse verklaring, bijvoorbeeld doordat opgevraagde camerabeelden van een openbare ruimte niet overeenkomen met de verklaring. Uit het voorgaande vloeit voort dat er in zijn algemeenheid niets te zeggen is over de betekenis van een lang na de pleegdatum afgelegde en/of inconsistente verklaring.
Gaat de politie uit van de door de onderzoekers genoemde misvattingen ten aanzien van kenmerken van valse verklaringen? Zo ja, betekent dit dat er ten onrechte verklaringen als vals worden aangemerkt en er daarom geen vervolging plaats vindt? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er in de aanwijzing opsporing en vervolging van het Openbaar Ministerie inzake seksueel geweld veel nadruk ligt op het voorkomen van valse aangiften? Zo ja, is er wellicht sprake van teveel nadruk en wat gaat u in dat geval doen om dat te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
In de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik wordt enerzijds aandacht besteed aan de omgang met het slachtoffer als getuige, en anderzijds wordt het belang omschreven dat professionals in het strafrechtelijk traject open blijven staan voor de mogelijkheid dat een verklaring of aangifte bewust of onbewust onjuist kan zijn. Ik ben van mening dat de aandachtsverdeling in balans is.
Deelt u de mening dat, zolang niet duidelijk is op grond van welke kenmerken valse aangiften kunnen worden getraceerd, er extra voorzichtigheid geboden is voordat een aangifte als vals wordt gekenmerkt? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er gedegen onderzoek nodig is welke kenmerken wel een indicatie kunnen zijn voor valse aangiften? Zo ja, op welke wijze gaat u dit onderzoek inrichten en wanneer kunnen de resultaten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen zie ik geen aanleiding om opdracht te geven tot het verrichten van een dergelijk onderzoek.
Problemen met aangiftes met betrekking tot zedendelicten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twentse zorginstellingen: misbruik van verstandelijk gehandicapte kinderen blijft vaak onbestraft|»?1
Ja.
Is het waar dat het vervolgen van daders van zedendelicten jegens verstandelijk gehandicapten wordt belemmerd door het feit dat de slachtoffers niet altijd goed in staat zijn bij aangiftes een goede verklaring af te leggen? Zo ja, over welke informatie beschikt u en kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zedenzaken met slachtoffers met een verstandelijke beperking zijn complex en deze slachtoffers zijn kwetsbaar. Om die reden zijn voor deze zaken speciaal opgeleide zedenrechercheurs beschikbaar, waarover meer in mijn antwoord op vraag 3.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat in zaken met slachtoffers met een verstandelijke beperking meestal namens hen aangifte wordt gedaan door een instelling of verzorger die op basis van uitlatingen van de betreffende persoon of andere gronden vermoedt dat er sprake is van strafbaar handelen door een derde. Het slachtoffer zelf wordt, als er voldoende concrete aanleiding is om te denken aan een strafbaar feit, vervolgens door de politie gehoord als getuige/betrokkene.
De verklaring van het slachtoffer speelt in zedenzaken veelal een extra grote rol bij het kunnen beoordelen of er aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek en bij de daarop volgende bewijsvoering. Dit komt doordat er vaak geen sporen en/of geen directe getuigen zijn. De betrouwbaarheid van deze verklaring is dus doorgaans cruciaal en daarmee de vraag of die verklaring voldoende begrijpelijk, volledig en consistent is. Mensen met een verstandelijke beperking hebben geregeld in meer of mindere mate moeite om een begrijpelijke, volledige en consistente verklaring af te leggen. Bovendien kan de mate waarin en de manier waarop er door personen rondom een slachtoffer met een verstandelijke beperking voorafgaand aan een politieverhoor al gesproken is met het slachtoffer en eventuele getuigen later vragen oproepen over de betrouwbaarheid van hun verklaringen, omdat de kans bestaat dat er sprake is geweest van beïnvloeding. Deze aspecten kunnen tot gevolg hebben dat het moeilijker is om voldoende bewijs te verzamelen en uiteindelijk tot vervolging over te kunnen gaan.
Over welke mogelijkheden beschikt de politie in het geval van geestelijk gehandicapte slachtoffers toch te komen tot een bruikbare aangifte dan wel op andere wijze bewijsmateriaal te verzamelen, bijvoorbeeld door het horen van getuigen? Wordt er van die mogelijkheden gebruik gemaakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Voor het horen van zowel slachtoffers, verdachten als getuigen met een verstandelijke beperking worden speciaal opgeleide zedenrechercheurs ingezet. In bijzondere gevallen kunnen deze gespecialiseerde verhoorders een beroep doen op een recherchepsycholoog, die rechercheurs kan adviseren bij het voorbereiden en uitvoeren van het verhoor van een persoon met een verstandelijke beperking. Eenheden van de nationale politie beschikken over een of meer psychologen, of kunnen een beroep doen op psychologen van andere eenheden. Zoals eerder toegezegd door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie2 zal uw Kamer geïnformeerd worden over de resultaten van een door de politie ingestelde werkgroep. Deze werkgroep heeft onder meer de opdracht richtlijnen op te stellen voor het inschakelen van (externe) deskundigen bij het verhoor van mensen met een verstandelijke beperking. Uw Kamer zal daarover voor het zomerreces van dit jaar worden bericht.
Bij de beoordeling of een aangifte tot een strafrechtelijke verdenking en een onderzoek kan leiden, neemt het OM alle voorhanden zijnde informatie mee. Naast het horen van het slachtoffer en eventuele getuigen kan het gaan om sporen en camerabeelden. Ook wordt de eventuele verklaring van een verdachte betrokken bij de bewijsvoering. Het kan een complicerende factor zijn als ook de vermoedelijke dader een verstandelijke beperking heeft.
Wat gebeurt er met een melding van een zedendelict dat door of namens een geestelijk gehandicapte wordt gedaan? Bestaat de mogelijkheid dat de politie dan een mogelijke verdachte aanspreekt op wat er gemeld is? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van de aangifte gaat de politie in beginsel in gesprek met iedereen tegen wie een aangifte van een zedendelict is gedaan. Dat is alleen anders als een verdachte vanwege zijn eigen verstandelijke beperkingen niet in staat wordt geacht over de feiten een verklaring af te leggen. Als er onvoldoende bewijs is om iemand als verdachte aan te merken, maar de persoon tegen wie aangifte is gedaan is wel bekend, dan wordt deze persoon in kennis gesteld van het feit dat er tegen hem of haar aangifte is gedaan. Dat is niet anders bij mensen met een verstandelijke beperking, met dien verstande dat het ook hier uitmaakt of ingeschat wordt of de verstandelijk beperkte in staat is om de reikwijdte van zo’n gesprek te bevatten. Als dat niet het geval is, dan wordt hierover veelal gesproken met degene die oorspronkelijk aangifte heeft gedaan.
Begrijpt u de onvrede bij zorginstellingen over het niet kunnen vervolgen van daders van een zedenmisdrijf jegens geestelijk gehandicapte bewoners? Zo ja, wat kunt u doen teneinde die onvrede weg te nemen en de vervolging van de daders te verbeteren?
Het is mogelijk dat eventuele onvrede bij zorginstellingen voortvloeit uit het verwachtingsniveau over de reikwijdte van het strafrecht. Het is van belang dat medewerkers van zorginstellingen helder voor ogen hebben welk grensoverschrijdend seksueel gedrag strafbaar is, ter onderscheid van anderszins ongewenst of ongepast seksueel gedrag. De politie en het OM zijn alleen bevoegd op te treden tegen strafbaar seksueel gedrag. Het OM en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben mij geïnformeerd dat een deel van het seksuele gedrag dat door instellingen onder de aandacht van de politie en de IGZ wordt gebracht niet strafbaar is. De onmogelijkheid om in die gevallen strafrechtelijk te kunnen ingrijpen, kan door instellingen worden ervaren als een onbevredigend resultaat. Het OM heeft samen met de IGZ het initiatief genomen om zorginstellingen uitgebreider voor te gaan lichten over seksueel misbruik in de zorg. Dit heeft onderm meer tot doel een passend verwachtingsniveau over de reikwijdte van het strafrecht te bereiken.
Daarnaast is het van belang dat instellingen de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde factoren in het oog houden die de bewijsvoering moeilijker kunnen maken. Aanhakend daarop verdient het aanbeveling dat in een zo vroeg mogelijk stadium overleg plaatsvindt tussen een instelling en de politie bij een vermoeden van seksueel misbruik, zodat de waarde van het bewijs zo min mogelijk wordt beïnvloed. In dat verband zijn de resultaten van de tweede opdracht aan de eerder genoemde door de politie ingestelde werkgroep relevant. Deze opdracht betreft het opstellen van richtlijnen voor zogenaamde taxatiegesprekken die instellingen kunnen voeren. Ook over deze resultaten zal uw Kamer zoals reeds toegezegd worden geïnformeerd.
Tenslotte zal het OM in gevallen waarin sprake is van kwetsbare personen vervolging instellen als er voldoende bewijs is en vervolging naar het oordeel van het OM bijdraagt aan de veiligheid en veerkracht van de mensen die het betreft. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat vervolging in onvoldoende mate zou plaatsvinden.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.