Het onderzoek dat gedaan is naar de gang van zaken rond de presentatie van een professor m.b.t. de ramp met de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u het politieonderzoek, waarop de brief van 10 juni van de korpschef van de nationale politie, de heer Bouman gebaseerd is, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Mede naar aanleiding van uw vragen en vier verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die inmiddels zijn ontvangen, heeft de politie de mogelijke openbaarmaking van het onderzoek bezien. De politie ziet geen bezwaren tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek. Enkele onderdelen kunnen niet openbaar worden gemaakt in verband met de bescherming van persoonsgegevens van personen die bij het onderzoek zijn betrokken. Verder zullen foto’s uit het onderzoek niet openbaar worden gemaakt onder andere ter voorkoming van de onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken personen, zoals nabestaanden. Momenteel beziet de politie de stukken op deze onderdelen. Zodra dit is afgerond, deel ik met u het geanonimiseerde feitenonderzoek.
Indien dit onderzoek – dat geen strafrechtelijk onderzoek is en ook nooit zo bedoeld is – niet openbaar wordt, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn ingevolge artikel 68 van de Grondwet, om het niet openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke andere staten, behalve Noord Korea, is het gebruikelijk onderzoek naar iemand te doen voor iets dat een relatie heeft met het werk, en de persoon in kwestie te weigeren inzage te geven in het rapport? Wilt u professor Maat onmiddellijk inzage geven in het rapport en hem daarbij geen geheimhouding opleggen?
Het feitenonderzoek is uitgevoerd door de politie. De politie zal professor Maat inzage verstrekken in het feitenonderzoek en hem daarbij geen geheimhouding opleggen. Bij de verstrekking van het feitenonderzoek aan professor Maat kan overigens geen inzage in die gegevens worden geboden die betrekking hebben op persoonsgegevens van andere betrokkenen in het onderzoek, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2. Op 4 september jongstleden heeft ook een gesprek plaatsgevonden tussen de politiechef van de Landelijke Eenheid en de heer Maat over het feitenonderzoek.
Onderschrijft de leiding van het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de conclusies van het onderzoek?
Het LTFO valt in de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) MH17 onder de verantwoordelijkheid van de Algemeen Commandanten. Op basis van het feitenonderzoek heeft de Algemeen Commandant het feitenrelaas opgesteld. De korpschef heeft vervolgens na interne beraadslagingen en op basis van het eerdergenoemde feitenrelaas vanuit zijn verantwoordelijkheid conclusies getrokken. Die heeft hij aan mij per brief op 10 juni 2015 kenbaar gemaakt (deze brief is al in uw bezit).
Wat waren de conclusies van het politieonderzoek? Kunt u die openbaar maken en wie heeft die conclusies getrokken? Werden die conclusies gedragen door het LTFO? Zo ja, op welke datum?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke datum is het politieonderzoek, waarop de heer Bouman zich baseert in zijn brief op 10 juni, 2015, afgerond en aan hem aangeboden?
De politie heeft mij als volgt geïnformeerd: Het intern feitenonderzoek is afgerond op 4 juni 2015. Op 5 juni 2015 heeft de leiding van het onderzoeksteam het feitenonderzoek overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. Op basis van dit onderzoek hebben de Algemeen Commandanten een feitenrelaas opgesteld. Dit relaas heeft de politiechef Landelijke Eenheid op 9 juni 2015 naar de korpsleiding gestuurd. De korpschef heeft mij per brief van 10 juni op de hoogte gesteld van zijn conclusies.
Klopt het dat het politieonderzoek gebaseerd is op getekende verklaringen van mensen die in het kader van dit onderzoek gehoord zijn? Zo ja, wie heeft recht op inzage in de getekende verklaringen?
Het intern feitenonderzoek is opgebouwd uit afzonderlijke rapporten. Een deel van deze rapporten bevat verslagen van gesprekken met getuigen. Deze gespreksverslagen zijn in de vorm van verklaringen in het intern feitenonderzoek opgenomen. Deze verklaringen zijn, als onderdeel van het feitenonderzoek, op 5 juni overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. De betrokkenen hebben recht op inzage in hun eigenverklaring en dit bij gelegenheid van de ondertekening gehad. Daarnaast zullen grote delen van het feitenonderzoek (inclusief alle verklaringen) geanonimiseerd openbaar worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 8.
Kunt u, indien mogelijk met naam en/of functie, aangeven wie er gehoord zijn door de onderzoekers en wanneer? Kunt u per persoon aangeven wanneer ieder haar/zijn verklaring getekend heeft?
Op 4 juni zijn alle verklaringen voorgelegd ter ondertekening aan de personen die in het onderzoek gehoord zijn. Die verklaringen zijn op latere momenten getekend. Onderstaand treft u per gehoorde functionaris gedetailleerde informatie aan:
Hoeveel en welke verklaringen zijn pas getekend (en mogelijk aangevuld en veranderd) nadat de heer Bouman een brief over het rapport geschreven had?
De verklaringen zijn op 4 juni 2015 door de onderzoekers aan de getuigen verstrekt met het verzoek deze te ondertekenen. Alle verklaringen zijn later, na overhandiging van het intern feitenonderzoek aan de Algemeen Commandanten en na het opmaken van het feitenrelaas door de Algemeen Commandanten, door de getuigen ondertekend en voorzien van eventuele opmerkingen en aanvullingen.
De Algemeen Commandanten besloten om, gelet op het belang om op korte termijn helderheid te geven over deze zaak, het feitenrelaas naar de korpsleiding te sturen voordat de verklaringen waren getekend. De opmerkingen en aanvullingen waren echter niet van dusdanige aard dat het feitenrelaas en de conclusies moesten worden herzien.
Is het afleggen van een valse verklaring strafbaar in dit soort onderzoek? Zo ja, op basis van welke wet en welke straf staat daar op?
Het afleggen van een valse verklaring is als zodanig niet strafbaar. Het onder ede opzettelijk onjuist verklaren is wel strafbaar (artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht). In het onderhavige geval betrof het een intern feitenonderzoek waarbij niet onder ede werd verklaard.
Hoeveel mensen hebben hun verklaring getekend nadat de heer Bouman zijn brief geschreven had en hebben nog wijzigingen aangebracht in hun concept-verklaring?
Alle getuigen hebben opmerkingen of aanvullingen gegeven op de gespreksverslagen. Zie ook het antwoord op vraag 8. Hoewel de verklaringen zijn getekend na 10 juni, waren deze opmerkingen of aanmerkingen niet van dusdanige aard dat deze tot een herziening van de conclusies van de korpschef noopten.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat op 23 april aan de Kamer meedeelde dat met externe deskundigen afspraken zijn gemaakt over het delen van informatie met derden, dat toelaatbaar is geacht dat men met vakgenoten vanuit professioneel perspectief informatie mag delen over vakinhoudelijke kwesties, maar dat men zich daarbij onthoudt van zaken die buiten de eigen expertise liggen en dat dit ook ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig is benadrukt?
Ja.
Hoe verhoudt voorgaande bewering zich tot de conclusie uit het politieonderzoek dat er geen afspraken waren?
Zoals ik in het debat van 23 april 2015 aangaf, heeft de politie afspraken gemaakt met externe LTFO-deskundigen. Uit het feitenonderzoek is gebleken dat deze afspraken alleen voor de groep odontologen zijn opgesteld. Wel zijn zowel de interne als externe LTFO-medewerkers mondeling gebrieft over het gebruik van beeldmateriaal, voorafgaand aan de werkzaamheden in Hilversum.
Zoals bleek uit de brief van de korpschef aan mij van 10 juni 2015 ontbreekt het binnen het LTFO aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de korpschef opdracht gegeven aan het LTFO om formele afspraken te maken over de samenwerking met derden ten behoeve van het LTFO, het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel. Voor een ieder moet voortaan volstrekt helder zijn wat wel en niet is toegestaan.
Daarnaast dient een expliciete afweging gemaakt te worden tussen het belang van de slachtoffers en nabestaanden enerzijds en het belang van educatie en doorontwikkeling van deze voor het werk van het LTFO belangrijke vakgebieden anderzijds. Daarbij moet ook de vraag aan de orde zijn in welke gevallen toestemming van de nabestaanden verkregen dient te zijn alvorens bepaald materiaal gebruikt kan worden.
Wie heeft u wanneer meegedeeld dat er afspraken gemaakt zijn met deskundigen en dat die ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig benadrukt zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven welke afspraken ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig zijn benadrukt, wanneer dat gebeurd is en ten overstaan van wie?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u voor elk van de presentaties, die in de brief van de heer Bouman genoemd worden, aangeven, wanneer zij gegeven zijn, wie er in het publiek zat, wie de presentatie gaf (eventueel alleen de functie van de persoon), of er toestemming gevraagd was en verkregen en of er bij afwezigheid van toestemming, ook een sanctie is opgelegd aan de persoon, die de presentatie gaf?
Er zijn diverse presentaties gegeven naar aanleiding van de ramp met vlucht MH17. In de brief van de korpschef worden er zeven genoemd. In het intern feitenonderzoek hebben getuigen in totaal elf presentaties genoemd. Van deze presentaties kan op basis van het intern feitenonderzoek niet in alle gevallen worden vastgesteld wanneer ze zijn gegeven en hoeveel en welke toehoorders bij deze presentaties aanwezig waren.
De heer Maat heeft zes presentaties gegeven over het identificatieproces MH17. Voor deze presentaties heeft de heer Maat geen toestemming gevraagd.
Een vakgenoot (forensisch antropoloog), als forensische expert werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft met toestemming van het hoofd LTFO begin februari 2015 in een besloten vergadering een presentatie over het identificatieproces gegeven aan ca. 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie.
Een tandarts, als odontoloog werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft drie presentaties gegeven over het identificatieproces MH17 aan vakgenoten. Op basis van het intern feitenonderzoek is niet bekend of hier toestemming voor is gevraagd. Het betreft:
In het feitenonderzoek heeft het operationeel hoofd LTFO verklaard dat hij meerdere presentaties over het identificatieproces MH17 heeft gegeven, waarvan hij er twee concreet benoemt:
Zijn er ook andere presentaties gegeven, bijvoorbeeld na de presentatie in Maastricht?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft de foto’s van de presentatie van professor Maat aan hem gegeven?
De foto’s zijn voor een deel afkomstig van een presentatie van een collega-forensisch expert en voor een ander deel afkomstig van een SD-card die door het LTFO ter beschikking is gesteld aan de heer Maat voor educatieve en identificatie doeleinden.
Dit is niet zorgvuldig uitgevoerd. Dat is de reden dat de politie heeft besloten om formele afspraken te maken over het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel.
Waren de foto’s, die aan professor Maat ter beschikking gesteld zijn, geanonimiseerd?
De foto’s die aan professor Maat beschikbaar zijn gesteld, waren niet geanonimiseerd. Op de foto’s die hij voor zijn presentatie gebruikte, heeft de heer Maat specifieke onderdelen onzichtbaar gemaakt, zoals de zogenaamde Post Mortem-nummers (PM-nummers). In enkele gevallen was het PM-nummer nog wel leesbaar, maar deze specifieke nummers waren niet herleidbaar tot slachtoffers.
Was identificatie van het enige identificeerbare slachtoffer mogelijk vanwege herkenning of omdat er een nummer staat, dat slechts via een vertrouwelijke en beschermde database gekoppeld kan worden aan de naam van een slachtoffer?
Identificatie was – achteraf en alleen door onderzoekers van het LTFO – mogelijk door vergelijking van de gepresenteerde foto met de originele foto. Deze foto kon gekoppeld worden aan de naam van een slachtoffer via een vertrouwelijke en beschermde database die alleen toegankelijk is voor de onderzoekers van het LTFO.
Hoe verhoudt de disciplinaire actie tegen professor Maat vanwege uitlatingen in een besloten omgeving zich tot de afwezigheid van soortgelijke maatregelen na publieke uitspraken van een voormalig Minister over een mondkapje in een publieke talkshow?
Nadat bekend werd dat professor Maat een presentatie had gegeven die toegankelijk was voor meer mensen dan de beoogde doelgroep, dat hij daarvoor beeldmateriaal van slachtoffers gebruikte en dat hij bovendien zaken heeft besproken die buiten het vakgebied van de forensische antropologie vallen, is de samenwerking met professor Maat in het onderzoek van MH17 door de politie opgeschort.
Na de uitkomsten van het interne onderzoek heeft de korpschef vervolgens bepaald dat de samenwerking met professor Maat in dit identificatieproces werd beëindigd.
Het effect van het handelen van professor Maat, de gevoelens van de nabestaanden en alle media-aandacht, leidde tot deze beëindiging.
Het neemt niet weg dat ik herhaal dat professor Maat een uitstekende staat van dienst heeft op het gebied van forensische antropologie. In de afgelopen vijftien jaar is hij met zijn uitzonderlijke expertise van grote waarde geweest bij complexe identificatieonderzoeken door het LTFO. Op 23 september aanstaande zit ik met de heer Maat om tafel. In voorkomende gevallen bij grootschalige en complexe identificaties wordt niet uitgesloten dat opnieuw een beroep zal worden gedaan op de expertise van professor Maat. Wij hopen dat hij dan bereid is om een bijdrage te leveren. Dit zal ik hem in ons gesprek ook overbrengen.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee. Het afstemmingsproces heeft meer tijd gevergd.
De berichten ‘Politieleiding te vaag over gebruik geweld’ en ‘Bond: schietende agent moet standaard verdachte zijn |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er onduidelijkheid bestaat bij de politieagenten over wanneer zij volgens de ambtsinstructie geweld mogen gebruiken en welke gevolgen dit voor hen kan hebben? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden en bent u voornemens hier verandering in aan te brengen?1 2
In artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheden dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Voor het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen, zoals voor het vuurwapen, zijn regels vastgesteld in de Ambtsinstructie3. In de opleiding en bij de training van politieambtenaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag wanneer gebruik mag worden gemaakt van geweld en welke vorm van geweld in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is. Politieambtenaren die geweld hebben gebruikt moeten dit altijd melden zodat dit kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Indien het geweldsgebruik (ernstig) letsel of de dood tot gevolg heeft dan kan dit er toe leiden dat de politieambtenaar hier over verantwoording over moet afleggen aan de rechter. In de opleiding voor politieambtenaren wordt hier ook de nodig aandacht aan besteed.
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet4. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Een onderdeel van dit traject is dat, mede op basis van recente jurisprudentie, wordt bezien of de huidige Ambtsinstructies nog voldoende actueel zijn. Ook wordt gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen. Een ander belangrijk punt van aandacht is de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
Vindt u het juist dat politieagenten die bij de uitoefening van hun beroep geweld gebruiken volgens het reguliere strafrecht berecht worden?
Zie antwoord vraag 1.
Beschrijft de ambtsinstructie de uiterste grenzen van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012? Zo ja, klopt het dat een agent die geweld gebruikt buiten de grenzen van de ambtsinstructie niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is en zich dus niet kan beroepen op de uitvoering van een wettelijke taak? Zo nee, is het mogelijk dat een agent die zich niet houdt aan de ambtsinstructie, maar geweld gebruikt, zich nog steeds kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond «uitvoering van een wettelijke taak»?
Voor de geweldsmiddelen waarover in de Ambtsinstructie regels zijn gesteld omtrent het gebruik ervan, gelden die regels als uiterste grens. Dit is in de Ambtsinstructie tot uitdrukking gebracht door het gebruik van de zinsnede «slechts geoorloofd». De Ambtsinstructie kent daarnaast nog andere regels die in acht dienen te worden genomen, zoals het geven van een waarschuwing alvorens pepperspray te gebruiken.
Niet iedere overschrijding van de Ambtsinstructie hoeft te leiden tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van de rechtmatige uitoefening van de bediening of van uitvoering van een wettelijke taak. De beoordeling van de vraag naar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is in hoge mate afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, met dien verstande dat de voorschriften van de Ambtsinstructie uiteraard leidend zullen zijn voor de waardering van het gedrag. Over hoe ernstig verschillende overschrijdingen van de Ambtsinstructie moeten worden genomen, kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of het aangewende geweld redelijk of begrijpelijk is. Ik heb geen overzicht van casussen waarin deze situatie aan de orde was.
Welke situaties zijn u bekend waarin het aanwenden of gebruiken van geweld redelijk of begrijpelijk is, maar dat geweld wel buiten de grenzen van de ambtsinstructie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat agenten soms in een flits moeten besluiten om geweld te gebruiken? Zo ja, zijn de formuleringen in de ambtsinstructie voldoende op dat soort situaties afgestemd?
Deze onderwerpen en voorstellen zullen aan de orde komen in het kader van de in mijn antwoord op vragen 1 en 2 genoemde stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar, waarover ik uw Kamer op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – nader zal informeren.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om binnen de politie – net als dit bijvoorbeeld het geval is binnen de zorg – te werken met intern tuchtrecht? Denkt u over een daarbij horend stelsel van disciplinaire straffen voor agenten die nu voor zulke fouten strafrechtelijk vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een aparte strafuitsluitingsgrond of strafbaarstelling voor politieagenten die geweld hebben gebruikt tijdens de uitoefening van hun taak?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het voorstel om politieagenten die hun dienstwapen gebruikt hebben standaard als verdachte te kwalificeren om zo de rechtsbescherming van de agent te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een aparte rechtbank of aparte kamer in een rechtbank in te richten die gespecialiseerd is in politiezaken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Pleidooi voor instellen speciaal tuchtrecht voor politie-agenten” |
|
Magda Berndsen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wens van de politiebonden en van het advies van verschillende deskundigen op het terrein van de politie, om een speciaal tuchtrecht voor politiefunctionarissen in te richten, gelijk aan het tuchtrecht voor militairen?1
Ja.
Wilt u onderzoeken of een dergelijk tuchtrecht meerwaarde kan hebben en wat hiervan de voor- en nadelen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet2. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. In dit traject wordt onder andere gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen, alsmede naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
De peperdure vliegtrips van de politietop |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Peperdure vliegtrips politietop»1?
Ja.
Klopt het dat de nationale politie vorig jaar 50.000 euro uitgaf aan luxe reizen en dat het in 2013 om 35.000 euro ging?
De genoemde bedragen betreffen de uitgaven aan businessclass vliegreizen voor de top 61 van de Nationale Politie.
Deelt u de mening dat er zo zuinig mogelijk omgegaan dient te worden met gemeenschapsgeld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat extra geld is besteed aan onnodig businessclass reizen terwijl dat ook aan het vangen van boeven besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Dienstreizen naar het buitenland staan in alle gevallen in het teken van de bestrijding van criminaliteit, kennisuitwisseling en het versterken van de samenwerking met andere landen.
In het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is opgenomen dat bij vliegreizen binnen Europa in economy class gereisd wordt en buiten Europa in businessclass. De politie handelt conform dit besluit.
Begin juni 2015 ben ik met de politievakorganisaties overeen gekomen het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie te wijzigen, als onderdeel van een breder pakket aan (rechtspositionele) maatregelen, waaronder een salarisverhoging van 0,8% per 1 januari 2015. Door deze wijziging is businessclass reizen bij vliegreizen buiten Europa niet langer een recht. In uitzonderingsgevallen kan het bevoegd gezag besluiten dat er toch businessclass gereisd wordt. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende regelgeving. Deze wijziging heeft overigens geen verband met het geciteerde bericht van 24 juli 2015.
Klopt het dat de nationale politie heeft besloten het vliegen per businessclass aan banden te leggen en dat daar nu een aanpassing van een wetsartikel voor in de maak is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, waarom is dit nooit eerder door de nationale politie, althans degenen die de declaraties indienen of behandelen, geconstateerd? Worden dit soort verspillingen van gemeenschapsgeld altijd pas aan banden gelegd op het moment dat het openbaar wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij congressen en andere dergelijke activiteiten altijd gekeken moet worden of het wel noodzakelijk is om deze bij te wonen en zo ja, of dit eventueel op een andere manier kan, bijvoorbeeld via videoconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren op 21 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1074), is voor de politietop het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop inclusief een gedragscode Buitenlandse Dienstreizen van toepassing. Deze gedragscode is met de start van de Nationale Politie opgesteld om een verantwoord buitenlands reisgedrag te waarborgen. In deze code staan zaken als de omvang van het gezelschap en de doelmatigheid van de reis (die altijd door het bevoegd gezag moet worden getoetst, vooraf en na afloop van de reis). Voorts worden buitenlandse dienstreizen – inclusief reizen aangaande congressen – regelmatig in overleggen tussen mijn ministerie en de politie tegen het licht gehouden en beoordeeld op criteria zoals nut, noodzaak, inhoud, risico’s en het vereiste niveau van deelname van Nederlandse zijde.
Bent u bereid om naast het betreffende wetsartikel daarom ook het doel van de reizen kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van software van het Hacking Team door de Nationale Politie (NP) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale Politie geïnteresseerd in spionagesoftware Hacking Team»?1 Herinnert u zich antwoorden op eerdere vragen over vergelijkbare software van 13 oktober 2011 en 7 oktober 2014?2
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Hacking Team een productpresentatie zou houden voor de NP over hun producten? Is deze presentatie doorgegaan, na de ingrijpende inbraak bij het bedrijf?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Ik kan hier derhalve geen informatie over verstrekken. Ik hecht er aan om te benadrukken dat er altijd gehandeld wordt binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
De politie beschikt over software die fysiek geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte, waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en waarmee gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking van gegevensdragers is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan. Voorts is het onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering op basis van een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zo nodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In een aantal strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest.
Inzet kan slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het OM. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het beleid dan wel wet- of regelgeving omtrent de keuring en de inzet van dergelijke middelen aan te passen. De beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de onafhankelijke keuringsdienst van de politie. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel.
Maakt de NP of andere overheidsdiensten al gebruik van de software van dit bedrijf? Zo ja, wat zijn de gevolgen van de inbraak voor dit gebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de programma’s om computers binnen te dringen meer mogelijkheden hebben dan de wet in Nederland toestaat om te gebruiken? Zo ja, hoe verzekert u zich ervan dat de software die de NP bezit om computers binnen te dringen alleen gebruikt wordt voor de doeleinden die de wet nu al toestaat en niet voor verdergaande, onwettige doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de NP over de broncode van de software die ze gebruikt om computers binnen te dringen? Zo ja, is de robuustheid en de veiligheid van deze software op basis van de broncode onderzocht? Zo nee, hoe wordt de correcte en veilige werking van deze software dan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de inbraak bij het bedrijf Hacking Team, de daaruit gebleken ernstig tekortschietende beveiliging en de eerdere vraagtekens bij de deugdelijkheid van vergelijkbare software voor u aanleiding de keuring en de inzet van deze categorie software te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in de fouten en de kwetsbaarheden die door de software van het bedrijf Hacking Team gebruikt wordt? Zo nee, hoe probeert u hierover informatie te krijgen? Zo ja, wat doen het Nationaal Cyber Security Centrum en de rijksoverheid teneinde deze kwetsbaarheden en de risico's die daaruit voortvloeien weg te nemen?
De bedrijfsinformatie van Hacking Team, die op 5 juli 2015 openbaar werd, bevatte informatie over meerdere onbekende kwetsbaarheden, zogenaamde zero-days. Zodra deze kwetsbaarheden in software bekend werden, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) hierover beveiligingsadviezen uitgebracht. Uiteraard blijft het NCSC de situatie nauwgezet volgen. Daarnaast worden vanuit het NCSC, conform haar reguliere verantwoordelijkheden, onderdelen van rijksoverheid en (andere) vitale organisaties in het algemeen op frequente basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen.
Deelt u de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden in plaats van het instandhouden waardoor zij ook voor kwaadwillenden en dubieuze regimes bruikbaar zijn?
Ik deel de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert de Nederlandse overheid het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Dit beleid stimuleert het op verantwoorde wijze en actief openbaar maken van kwetsbaarheden door overheid, bedrijfsleven, beveiligingsonderzoekers en ethische hackers en het samen werken aan het verhelpen van deze kwetsbaarheden. Internationaal hecht het kabinet ook veel waarde aan responsible disclosure en zal het belang daarvan dan ook blijven uitdragen.
Ook neemt Nederland wereldwijd een leidende rol in bij de beperking op uitvoer van ICT goederen en software naar regimes met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten via onder andere multilaterale fora als de Global Conference on Cyberspace 2015 en het statement over het gebruik en de export van surveillance technologie van de Freedom Online Coalition 4.
Zoals reeds is aangegeven in mijn beantwoording op de vragen 2 t/m 6, is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om ten behoeve van de opsporing toegang te verschaffen tot computersystemen. Dit dient echter altijd voorzien te zijn van een wettelijke basis en van solide waarborgen. Voor een nadere toelichting op de wijze waarop overheidsdiensten omgaan met kwetsbaarheden verwijs ik u graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552).
Ziet u ethische en technische bezwaren tegen het gebruik door de overheid van software, die nog ongepubliceerde kwetsbaarheden in computersystemen gebruikt teneinde toegang te verschaffen? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het misbruik door exploit-kits van de kwetsbaarheden die het bedrijf Hacking Team gebruikte en de klandizie voor deze software van dubieuze regimes? Zo ja, hoe wilt u bijdragen aan een veilige ICT-infrastructuur waarin fouten en zwakke plekken in software en hardware zo snel mogelijk verholpen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een festivalbezoeker is overleden na hardhandig optreden van de Haagse politie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arrestant overleden na aanhouding»?1
Ja.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na de arrestatie door de politie? Hoeveel van deze personen had een niet-Westerse achtergrond? Wat waren de oorzaken van het overlijden?
Op dit moment kan ik het volgende overzicht, afkomstig uit het jaarbericht 2014 van het Openbaar Ministerie, geven van het aantal onderzoeken door de Rijksrecherche in de afgelopen vijf jaar naar het soort incidenten. Het overzicht geeft over de periode 2010–2014 aan hoeveel onderzoeken de Rijksrecherche heeft verricht naar schietincidenten (gevallen van vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg) en naar overige confrontaties van personen met de politie (met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg).
Aantal onderzoeken door de Rijksrecherche per soort incident
2010
2011
2012
2013
2014
Schietincidenten
25
30
25
33
33
Overige confrontaties met politie (ongeval, achtervolging, aanhouding)
13
3
20
14
8
Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van Kamervragen niet te geven. Daarnaast is het op grond van wettelijke bepalingen niet toegestaan om bepaalde politiegegevens – in dit geval aangaande Rijksrecherche-onderzoeken naar personen die zijn overleden terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd – over de gevraagde periode van tien jaar te bewaren. Bovendien wordt niet geregistreerd of betrokkenen een «niet-Westerse achtergrond» hebben.
Wat vindt u van de beelden van de arrestatie van Mitch Henriquez?2
Het is zeer treurig dat de heer Henriquez is overleden. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. De Rijksrecherche onderzoekt bij het overlijden van een arrestant alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden. Zo ontstaat een zo volledig mogelijk beeld van alle omstandigheden die een rol zouden kunnen hebben gespeeld. Nu het onderzoek nog in volle gang is, kan ik hierover geen uitspraken doen.
De burgemeester van Den Haag heeft de afgelopen periode intensief contact met de familie onderhouden en alle steun toegezegd, bijvoorbeeld op het gebied van de repatriëring en de uitvaart.
Het overlijden van de heer Henriquez heeft veel emotionele reacties opgeroepen. Dat mensen deze emoties wilden uiten is begrijpelijk. Dat een aantal relschoppers misbruik heeft gemaakt van de situatie door geweld te gebruiken, vernielingen aan te richten en winkels te plunderen, keur ik echter ten zeerste af.
Waarom hebben de agenten Mitch Henriquez niet trachten te reanimeren terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat hij er uiterst slecht aan toe is en je letterlijk een agent hoort zeggen: «Er zit weinig leven meer in»? Waarom is er geen ambulance gekomen? Waarom gaan de agenten zelf met Mitch Henriquez sjorren en slepen? Wat is de standaardprocedure in dit soort gevallen waarbij de arrestant duidelijk in hoge medische nood is?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen inhoudelijke uitspraken doen.
In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld? Is verdenking van dood door schuld geen reden tot het onmiddellijk op non-actief stellen van politiemensen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij onderzoek naar politiegeweld is of de geweldsbevoegdheid als bedoeld in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie gelegitimeerd is toegepast. Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat het geweld niet gelegitimeerd is toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde onderzoek buiten functie gesteld.
Welke maatregelen zijn er door politie, gemeente en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie genomen nadat in oktober 2013 drie oud-agenten naar buiten traden over de cultuur van racisme, intimidatie en bovenmatig geweld tegen etnische minderheden die al jarenlang bij het Haagse politiebureau De Heemstraat zou heersen?3
Ik sta nog steeds achter de genoemde brief. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat de bestrijding van discriminatie erg belangrijk blijft. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541). Gelet op het bovenstaande ben ik niet bereid om politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen, om de medewerkers van dit bureau aan een racismecheck te onderwerpen of de proactieve politietaak beter te monitoren.
Bent u bereid politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen (dan wel de burgemeester van Den Haag te verzoeken dit te doen) zodat een bewindvoerder van buitenaf de cultuur van racisme en buitensporig geweld kan doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij alle medewerkers van bureau De Heemstraat een racismecheck wordt gedaan in de vorm van een psychologisch onderzoek naar racistische neigingen en gedragingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Doet het overlijden van Mitch Henriquez u persoonlijk verdriet? Wat gaat u doen voor zijn nabestaanden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u de woede en emoties die het overlijden van Mitch Henriquez door politiegeweld in de samenleving losmaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan? Welk beleid gaat u voeren om de cyclus van «Onrechtvaardigheid zorgt voor onrust en onrust werkt onveiligheid in de hand» te doorbreken?
Politieagenten zijn bevoegd om binnen de uitoefening van hun functie geweld te gebruiken. Als geweld wordt gebruikt, zal dit altijd binnen de grenzen van proportionaliteit moeten gebeuren en binnen de kaders van de geweldsinstructie. Ook geldt er voor politieagenten een meldingsplicht bij de aanwending van geweld. Die plicht ziet niet alleen op vuurwapengebruik, maar is veel breder. Dit zorgt er onder andere voor dat er goed zicht is op het gebruikte geweld en dat kan worden getoetst of er sprake is van proportioneel geweld.
Voorts heb ik, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Indien iemand van mening is dat de politie buitenproportioneel geweld heeft gebruikt, kan diegene daar een klacht over indienen of aangifte doen. Voor het indienen van klachten over de politie bestaat een klachtenprocedure die garanties biedt voor een onafhankelijke klachtenbehandeling. Iedere eenheid heeft een onafhankelijke klachtencommissie waarvan de leden sinds 1 december 2014 door mij worden benoemd. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en functioneren zonder last of ruggespraak. De voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) heb ik expliciet belast met de bewaking van de onafhankelijkheid van de commissie.
In eerste instantie wordt een klacht in behandeling genomen door de klachtencoördinator van de eenheid, die, indien de klager daartoe bereid is, een bemiddelingsgesprek met de beklaagde politiefunctionaris kan organiseren. Deze fase is gericht op zowel het herstel van het vertrouwen van de klager in de politie als op het versterken van het lerend vermogen van de politie en het afleggen van verantwoording door de politie. Als de klager hierna niet tevreden is, wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Indien de klager niet tevreden is over de afhandeling van zijn klacht, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman, waarna de externe klachtprocedure begint. De Nationale ombudsman constateert in zijn jaarverslag over 2014 (Kamerstuk 34 167, nr. 2) dat met de invoering van de nationale politie een professionaliseringsslag is gemaakt bij de interne klachtenbehandeling door de politie.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in een persbericht gezegd dat Mitch Henriquez in het politiebusje onwel is geworden, terwijl op de beelden duidelijk is te zien dat hij al tijdens de arrestatie buiten bewustzijn was?
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Wat is de reden dat dit oorspronkelijke persbericht later weer is ingetrokken? Wie heeft daartoe besloten? Tussen welke mensen van het OM en welke mensen van politie is er contact geweest? Ontstaat zo niet het beeld dat het OM de zaak in de doofpot probeerde te stoppen en van koers wijzigde toen beeldmateriaal van de arrestatie naar buiten kwam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn het OM en de Rijksrecherche in zijn algemeenheid wel voldoende objectief om onderzoek naar politiegeweld te doen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zijn mogelijke alternatieven?
Ja, dat is het geval. De Rijkrecherche opereert onafhankelijk van de politie. De Rijksrecherche valt onder de verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal van het OM en verricht haar onderzoeken rechtstreeks in opdracht van het College. Op deze wijze kan de Rijksrecherche onpartijdig en met distantie onderzoek verrichten naar geweldsaanwending door politiefunctionarissen. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche zal het OM onafhankelijk, zorgvuldig en weloverwogen een beslissing over eventuele vervolging nemen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat naar geweld door politiemedewerkers is gestart, het aantal zaken dat vervolgens op basis van die onderzoeken tegen politiefunctionarissen is aangespannen, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden en de sancties die deze personen kregen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat burgers zich machteloos voelen als ze getuige zijn van excessief politiegeweld? Wat moeten burgers doen als zij zien hoe politiemensen excessief geweld gebruiken? Bent u het er mee eens dat 112 niet het geschikte nummer hiervoor is en dat veel mensen dat niet zullen bellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet? Is het niet beter dat die onafhankelijke instantie dan ook oordeelt over incidenten waarbij politiemedewerkers zijn betrokken in plaats van dat het OM en/of de Rijksrecherche dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u al gehoor gegeven aan de oproep in oktober 2013 van Amnesty International4 waarin zij de Nederlandse overheid en politie vraagt om het bestaan van etnisch profileren te onderkennen en af te wijzen, meer inspanningen te verrichten om etnisch profileren tegen te gaan en de uitvoering van de proactieve politietaak beter te monitoren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw brief van 8 juli 2014 aan de Kamer5 waarin u aangeeft dat een rapport en eerder onderzoek niet wijzen op stelselmatige discriminatie door de politie? Bent u bereid uw beleid aan te passen op basis van de bevindingen uit recent onderzoek?6 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat het vertrouwen in en het gezag van de politie door het overlijden van Mitch Henriquez is geschaad? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij ervoor in om het vertrouwen in de politie te behouden en waar nodig verder te verstevigen. Een snel, zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek van de Rijksrecherche draagt daar aan bij. Dat het OM al op 1 juli de eerste bevindingen heeft gepresenteerd, toont aan dat de Rijksrecherche met dit onderzoek snel en voortvarend te werk gaat.
Wat voor invloed heeft het overlijden van Mitch Henriquez na zijn arrestatie door de politie op de reputatie van Nederland in het buitenland? Is Den Haag nog wel de stad van vrede en veiligheid waar de stad bekend door is? Of ontstaat hier een sfeer als in de Verenigde Staten waar regelmatig Afro-Amerikanen door racistische politieagenten worden doodgeschoten, met massale rellen tot gevolg? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig etnisch profileren of discrimineren binnen en door de politie. Wat er in dit specifieke geval gebeurd is, zal uit het onderzoek van de Rijksrecherche moeten blijken.
Voor de beeldvorming in het buitenland zal bepalend zijn hoe wij omgaan met dit betreurenswaardige incident en de wijze waarop wordt uitgezocht wat er precies is gebeurd, door middel van een zorgvuldig onderzoek door de Rijksrecherche.
Bent u bereid een racismeregister in te voeren waar uitingen van racisme worden geregistreerd en het voor de geregistreerde onmogelijk wordt om voor een overheidsorganisatie te werken? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat het geen probleem is als de overheid racisten in dienst heeft? Vindt u niet dat racistische uitingen het imago van hardwerkende en welwillende politiemensen schaden? Zo nee, waarom niet?
Binnen de overheid kan – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) gevraagd worden. Daarnaast zijn sommige (overheids)functies aangewezen als vertrouwensfuncties, waarvoor een veiligheidsonderzoek van de AIVD benodigd is. Voor verdere informatie wil ik u wijzen op de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) met kenmerk 2015Z04628.
Wanneer een betrokkene in aanmerking wenst te komen voor een aanstelling bij de politie, dient hij hiervoor een betrouwbaarheid- en geschiktheidsonderzoek te ondergaan. In een dergelijk onderzoek wordt naslag gedaan in justitiële en politiegegevens en een gesprek gevoerd met betrokkene. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan integriteitsaspecten.
Klachten en signalen over onder andere ongewenste omgangsvormen van medewerkers van de politie en andere overheidsorganisaties kunnen worden gemeld. De organisatie kan hiernaar onderzoek doen en waar nodig maatregelen treffen tegen de betrokken medewerker. Op dit moment zijn aanvullende maatregelen mijns inziens niet nodig.
Ik vind iedere vorm van racisme of discriminatie verwerpelijk en schadelijk. Zoals gezegd zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig discrimineren of etnisch profileren binnen en door de politie.
Wanneer is het onderzoek naar de dood van Mitch Henriquez afgerond? Bent u bereid aan te dringen op de grootst mogelijke zorgvuldigheid en spoed? Bent u in verband met de onrust in de samenleving bereid de onderzoeksresultaten naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. In het belang van het onderzoek kan ik geen nadere uitspraken doen voordat het hele onderzoek is afgerond. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Bent u als Minister van Veiligheid en Justitie de eindverantwoordelijke voor het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld? Is het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld reden voor u om af te treden? Zo nee, waarom niet?
De politie doet haar werk in opdracht van en ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksrecherche. Hieruit zal moeten blijken of de politie onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Ik ben politiek verantwoordelijk voor de politieorganisatie. Vanuit die verantwoordelijkheid zie ik het als mijn taak om maatregelen te treffen om, als daar sprake van is, dergelijk handelen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
De dood van een arrestant te Den Haag |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de onrust in de Haagse Schilderswijk van de door de politie gearresteerde en inmiddels overleden man?
Ja.
In hoeverre zijn deze onlusten een uiting van een mogelijke vertrouwensbreuk tussen de inwoners van Den Haag enerzijds en de politie anderzijds? Wat is er tot nu toe ondernomen teneinde het vertrouwen tussen de bewoners en de politie te herstellen en/of te versterken?
De gemeente Den Haag en de politie in Den Haag zetten zich in voor het behouden en versterken van de relatie met verschillende groeperingen in de stad en in de Schilderswijk in het bijzonder. Dit gebeurt onder andere door bijeenkomsten te organiseren met vertegenwoordigers van deze groeperingen. Verbinding met de bewoners wordt verder vorm gegeven via de verschillende Buurt Preventie Teams, waarmee de politie nauw samenwerkt; een Jongerenpanel; een wekelijks open spreekuur voor jongeren; straatcoaches en het project Politiekids, waarin circa 55 kinderen uit de Schilderswijk van zeven tot tien jaar oud informatie geven aan bewoners en verkeersdeelnemers. Daarnaast krijgen politieagenten training gericht op verbinding en bejegening.
Gemeente en politie hebben daarnaast onmiddellijk na de recente ongeregeldheden contact gezocht met bewoners, ondernemers en besturen van religieuze en maatschappelijke instellingen om de handen ineen te slaan om de situatie te normaliseren en te voorkomen dat de goedwillende bewoners en ondernemers in de wijk het slachtoffer worden van relschoppers. Daarbij is brede steun vanuit de wijk ondervonden en vele wijkbewoners hebben een steentje bijgedragen in de aanpak. Speciale vermelding vragen daarbij de tientallen, met name jongere wijkbewoners die als rolmodellen samen met de politie de wijk in zijn gegaan om een bijdrage te leveren aan behoud en herstel van de rust op straat door waar nodig het gesprek aan te gaan. Verder bestaat in de wijk nadrukkelijk steun voor optreden door de politie dat erop is gericht om de orde in de wijk te handhaven en schade aan eigendommen van bewoners en ondernemers te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat een derde van de niet-westerse migranten volgens een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het gevoel hebben dat ze gediscrimineerd worden? Is bekend in hoeverre dat ook geldt voor de wijze waarop politiefunctionarissen optreden? Deelt u de mening dat deze gevoelens serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe vertaalt zich dat in de lokale en nationale politieaanpak?
Het SCP-onderzoek kent een brede benadering en heeft betrekking op verschillende discriminatiegronden (leeftijd, religie, geslacht, etnische herkomst, ras, handicap en seksuele gerichtheid) en terreinen waar discriminatie is ervaren (de openbare ruimte, in het contact met instanties, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Voor een reactie op het rapport verwijs ik u naar de aan uw Kamer gezonden brief daarover van 24 januari 2014 (Kamerstuk 30 950, nr. 68). Van degenen die contact hebben gehad met een instantie uit het onderzoek, noemt 7% discriminatie-ervaringen in contacten met de politie. Van de niet-westerse migranten die het afgelopen jaar in contact met de politie zijn geweest, voelde een derde van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich gediscrimineerd, 25% van de Surinaamse en 20% van de Antilliaanse Nederlanders.
Het gaat hierbij om ervaren discriminatie, niet om feitelijk vastgestelde discriminatie. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat ik de uitkomsten van het SCP onderzoek serieus neem en de bestrijding van discriminatie erg belangrijk vind. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541).
Bent u bereid de Nationale ombudsman te vragen aanbevelingen te doen hoe de gevoelde politiediscriminatie kan worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het politieoptreden op het festival breder te laten evalueren, bijvoorbeeld door de Inspectie voor Veiligheid en Justitie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang in en de bevindingen van het Rijksrechercheonderzoek naar de dood van deze man? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
De arrestatie en het overlijden van de heer Henriquez worden momenteel onderzocht door de Rijksrecherche. In het belang van het onderzoek kan ik daarover geen uitspraken doen.
De inzet van de Koninklijke Marechaussee bij de bestrijding van mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Liesbeth van Tongeren (GL), Peter Oskam (CDA), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Vier arrestaties wegens mensenhandel en mensensmokkel»?1 en «Mannen aangehouden voor uitbuiten prostituees in Den Haag; panden Geleenstraat dicht»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) veel goed werk verricht bij de opsporing van mensenhandel?
Ja. De Koninklijke Marechaussee (KMar) kan, vanuit haar positie als handhavings- en opsporingsinstantie op de grens, onder meer worden ingezet voor het voorkomen en bestrijden van mensensmokkel en mensenhandel. De afgelopen jaren is de KMar frequent gestuit op vermeende mensensmokkel en -handel.
De aanwezigheid van de KMar in de grensstreek is belangrijk voor de (internationale) aanpak van dergelijke misdrijven. De onderzoeken die de KMar verricht naar mensensmokkel en mensenhandel dragen bij aan de versterking van de aanpak van georganiseerde (migratie) criminaliteit.
Bij hoeveel zaken aangaande mensenhandel en mensensmokkel is de KMar de afgelopen jaren betrokken geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is deze taak van de KMar, die bijvoorbeeld zitting heeft in de taskforce Mensenhandel, wettelijk verankerd?
De bestrijding van de mensenhandel is als onderdeel van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde een taak van de politie. Bepaalde politietaken zijn in de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) opgedragen aan de KMar (zie de limitatieve opsomming in artikel 4, eerste lid Politiewet). De KMar voert onder andere op de luchthavens alsmede ten aanzien van de strijdkrachten de politietaak uit. De bestrijding van mensenhandel maakt daarvan onderdeel uit.
Daarnaast heeft de KMar als politietaak onder meer het verlenen van bijstand aan de politie en het samenwerken met de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (artikel 4, eerste lid, sub d Politiewet). Bij de uitvoering van die taak kan de KMar de politie ondersteunen bij de bestrijding van mensenhandel. Stuit de KMar bij de uitvoering van haar taken op mensenhandel, dan is zij bevoegd zelf onderzoek te verrichten op grond van artikel 4, vierde lid Politiewet.
Momenteel vindt er overleg plaats tussen mijn departement, het Openbaar Ministerie, de politie en de KMar om de samenwerking op het gebied van de bestrijding van mensenhandel nog verder te verbeteren. Mocht uit dit overleg resulteren dat een aanpassing van de Politiewet gewenst is, zal ik u hierover informeren.
Deelt u de mening dat in artikel 4, eerste lid, sub g van de Politiewet beter tot uitdrukking moet komen dat ook de KMar de wettelijke taak heeft om (internationale) mensenhandel te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een voorstel te doen om deze taak van de KMar beter wettelijk te verankeren, bijvoorbeeld met een aanvulling van artikel 4, eerste lid, sub g door na «mensensmokkel» de woorden toe te voegen «mensenhandel» of «grensoverschrijdende mensenhandel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of u kunt voldoen aan de wens van de KMar om meer honden beschikbaar te hebben, die specifiek zijn getraind op het opsporen van mensen in (afgesloten) vrachtauto's?
In de afgelopen periode zijn er maatregelen genomen om dit fenomeen te bestrijden. De KMar voert informatie gestuurde controles op specifieke locaties uit. Verder wordt op basis van illegale migratie de benodigde capaciteit voor speurhonden en andere technologische middelen continu bezien.
Het bericht dat de nationale politie proeven houdt met privacy schendende chips in kentekenplaten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de nationale politie proeven doet met zogeheten RFID-chips in kentekenplaten waarmee alle reisbewegingen van automobilisten kunnen worden gevolgd?1 Zo ja, hoe verhoudt dit bericht zich tot uw eerdere bericht aan de Kamer dat er sprake zou zijn van een praktijktest uitgevoerd door drie ontwikkelaars?2 Zo nee, in opdracht van welke instantie en met welk doel wordt op dit moment een proef uitgevoerd met de RFID-chip?
Nee, dit bericht klopt niet. De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten voeren de proef op eigen initiatief uit. De nationale politie heeft geen betrokkenheid bij de proef. Deze proef vindt niet plaats op de openbare weg, maar bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot.
Waarvoor dient de proef met chips in kentekenplaten precies, welke gegevens kunnen ermee worden verzameld en door en voor wie?
De fabrikanten hebben een RFID-chip ontwikkeld die mogelijkheden heeft om de toegang tot de informatie op de chip te beschermen tegen onbevoegd gebruik. Deze chip kan alleen worden uitgelezen door daartoe bevoegde personen of instanties die in het bezit zijn van een gecertificeerde reader met een hoog beveiligingsniveau. Het doel van de praktijktest is om te zien of de nieuwe chip onder alle omstandigheden goed is uit te lezen.
Op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal het kabinet bezien of het wenselijk is om de RFID-chip in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken welke gegevens er met de RFID-chip kunnen worden verzameld, wie er inzicht dient te hebben in de gegevens, of het systeem voldoende waarborgen voor de bescherming van privacy kent en of de data die het systeem genereert voldoende beveiligd zijn.
Op welke schaal en waar wordt deze proef precies uitgevoerd?
De praktijktest wordt uitgevoerd bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. Bij dit opleidingscentrum worden alle militaire rij- en bergingsopleidingen verzorgd. Het centrum beschikt over enkele honderden voertuigen. Deze zullen worden uitgerust met kentekenplaten met de RFID-chip.
Welke diensten naast de politie, kunnen meekijken in de gegevens die via de chip worden verzameld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten zich tot het in de Kamer voorliggende wetsvoorstel om zogeheten kentekenregistratie (Automatic Numberplate Recognition, ANPR) middels camera’s langs de weg in te voeren?
Zoals eerder aangegeven bevindt de RFID-chip zich nog in de testfase, en betreft het een proef van private partijen. Pas als duidelijk is waarvoor de RFID-chip kan worden gebruikt en hoe en welke gegevens (kunnen) worden verwerkt, kan bekeken worden wat de precieze gevolgen zijn voor de privacy en of er een relatie ligt met het wetsvoorstel tot het bewaren van kentekengegevens en zo ja, welke.
Gezien de grote privacy bezwaren die reeds aan de orde zijn bij het wetsvoorstel tot invoering van kentekenregistratie, hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten door middel van een chip, zich tot die ernstige privacy bezwaren en tot Nederlandse privacy wetgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Indien sprake is van een proef uitgevoerd door (dan wel in opdracht van) de nationale politie waarom is deze proef dan niet vooraf expliciet aan de Kamer voorgelegd terwijl de wet tot invoering van kentekenregistratie nog niet door de Kamer is en bij de behandeling van dat wetsvoorstel tot dusver grote privacy bezwaren zijn gerezen die in meerdere mate ook op deze proef van toepassing kunnen zijn?
Zoals reeds aangegeven, vindt de proef plaats op initiatief van de drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten. Over de proef heb ik uw Kamer ingelicht in de brief die ik op 10 april 2015 naar uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van een mondelinge vraag van het lid Oskam over het gebruik van valse kentekenplaten3. In de brief wordt aangegeven dat de drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip gedurende ruim een jaar een praktijktest uitvoeren. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Mocht de overheid te zijner tijd de chip in enigerlei vorm willen invoeren, dan zal uiteraard, zoals gebruikelijk, het advies van het College bescherming persoonsgegevens worden ingewonnen.
Is advies ingewonnen bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het plaatsen van een chip in kentekens? Zo ja, hoe luidde dat advies precies? Kunt u het advies van het CBP aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen een week, uiterlijk 23 juni 2015 beantwoorden?
De standaardtermijn voor de beantwoording van Kamervragen is drie weken. De vragen zijn binnen deze termijn beantwoord.
Het gebrek aan kennis over reanimatie en gebruik van AED’s (Automatische Externe Defribilator) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paniek bij reanimatie kost mensenlevens»?1 Zo ja, bent u bekend met het recente onderzoek van het Rode Kruis waaruit blijkt dat, wanneer iemand in het openbaar een hartstilstand krijgt, 74% van de omstanders niet of nauwelijks weet hoe te handelen?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel in de Telegraaf en de uitkomsten van het onderzoek van het Rode Kruis. Overigens heeft de Hartstichting aangegeven dat uit een aantal (langlopende) onderzoeken in Nederland blijkt dat 3 van de 4 reanimaties buiten het ziekenhuis wel door omstanders worden gestart.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om met het Rode Kruis in overleg te gaan om te kijken hoe Nederlanders meer handelingsbekwaam kunnen worden gemaakt als het gaat hoe om te gaan met een hartstilstand?
Vanuit het ministerie is contact geweest met het Rode Kruis en de Hartstichting. Met deze organisaties ben ik van mening dat op hoofdlijnen twee paden bewandeld kunnen worden om te bereiken dat meer mensen weten wat te doen bij een hartstilstand. Allereerst door mensen te stimuleren om een reanimatiecursus te volgen. Meer toegepaste kennis kan bijdragen aan de inzet van spoedeisende hulp door adequaat handelen op het moment dat het er echt toe doet. Landelijk werkende organisaties als de Hartstichting en het Rode Kruis ondernemen activiteiten als het voorlichten van burgers over het volgen van reanimatiecursussen, de aanschaf van oefenpoppen en reanimatieapparatuur om het aanbod van reanimatiecursussen te vergroten of door zelf reanimatiecursussen te verzorgen. Tevens motiveren zij getrainde burgers om zich aan te melden als burgerhulpverlener en nemen ze zelf initiatief tot oprichting van een netwerk voor burgerhulpverlening. Ook op lokaal en regionaal niveau ontstaan netwerken voor burgerhulpverlening en zien we initiatieven om EHBO en levensreddend handelen een plek te geven in het onderwijs. Ik juich dat toe.
Daarnaast is het van belang dat vrijwilligers weten waar een AED zich bevindt om ook in actie te kunnen komen. Om die reden is het Rode Kruis de actie gestart om de AED’s die in Nederland aanwezig zijn in kaart te brengen.
Ik wil dergelijke initiatieven primair bij maatschappelijke organisaties laten, deelnemen wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij burgers zelf. Burgerhulpverlening is een aanvulling op de professionele hulpverlening die in Nederland op hoog niveau functioneert. Relevant daarbij is dat in een groeiend aantal regio’s samenwerkingsverbanden tot stand komen tussen Regionale Ambulancevoorzieningen en AED-burgernetwerken die gericht zijn op het zo snel mogelijk verlenen van hulp. En dat bij reanimatiemeldingen ook politie- en brandweermensen worden ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Onderschrijft u de stelling dat de combinatie van een AED en reanimatie bevorderd moeten worden, zodat hulpverleners binnen de gouden 6 minuten de overlevingskansen van 50% kunnen vergroten? Zo ja, op welke wijze kan worden bevorderd dat meer mensen weten wat te doen «wanneer iedere seconde telt»?
Ik onderschrijf dat het van groot belang is dat een reanimatie zo spoedig mogelijk kan worden gestart om gezondheidschade en overlijden zoveel mogelijk te volkomen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn dergelijke vormen van burgerhulpverlening een waardevolle aanvulling op de in Nederland goed georganiseerde professionele hulpverlening. Ik ben van mening dat het initiatief daarvoor primair in de samenleving thuis hoort. Ik waardeer het daarbij zeer dat, zoals geschetst in mijn antwoord op de vorige vraag, de Hartstichting en het Rode Kruis hier actief in optreden.
Ziet u het als een probleem dat «hoewel er 40.000 tot 60.000 AED’s in Nederland zijn, van slechts 22.000 bij het Rode Kruis bekend is wáár zij zich bevinden»? Zo ja, op welke wijze kunt u – naast de reeds beschikbare app van het Rode Kruis2 – bevorderen dat het in Nederland makkelijk wordt de locatie van AED’s te vinden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat zoveel mogelijk hulpverleners in geval van nood weten waar zij een AED kunnen vinden. Het Rode Kruis heeft in dit kader recent de taak op zich genomen om alle AED’s in Nederland in kaart te brengen door middel van de in de vraag genoemde app. Daarnaast stimuleert het Rode Kruis ook actief het gebruik van de app. Het Rode Kruis en de Hartstichting hebben daarnaast aangegeven voorstander te zijn van de koppeling van verkoop van AED’s aan locatieregistratie. Dit zou wellicht kunnen via afspraken met de AED-leveranciers.
Ik vind het niet verstandig om andere initiatieven op dit vlak te stimuleren. Ieder systeem dat is gericht op het in kaart brengen van AED’s vergt immers continu onderhoud gezien het feit dat iedereen in Nederland een AED kan aanschaffen en beschikbaar kan stellen in de publieke ruimte. Hoe meer systemen, hoe meer kans op fouten en verwarring bij hulpverleners.
Ten slotte is van belang dat AED’s waar mogelijk openbaar toegankelijk zijn. Het is echter aan de eigenaren om hier een afweging te maken tussen de voordelen hiervan versus de risico’s die dit met zich meebrengt voor diefstal en beschadiging van de apparaten.
Welke concrete acties gaat u op dit punt ondernemen?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik de aanvulling van burgerhulpverlening op de professionele spoedzorg in Nederland zeer waardevol. Dit is primair een verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties en lokale partijen en burgers zelf om hier vorm aan te geven. Mochten er knelpunten zijn die de overheid moet oplossen, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid.
Is u bekend of de kosten voor een AED nog een beperkende factor zijn voor het ruim voorradig hebben van dit soort levens besparende apparatuur in publieke ruimtes?
Volgens de Hartstichting zijn met name de kosten voor het beschikbaar maken van AED’s in woonwijken mogelijk een beperkende factor. Mij is niet bekend of dit ook in overige publieke ruimtes het geval is.
Zijn u gegevens bekend over de groei in de afgelopen jaren van het aantal beschikbare AED’s in Nederland?
Deze gegevens zijn bij mij en bij het Rode Kruis en de Hartstichting niet beschikbaar.
Het bericht dat er te weinig geld is voor opvang loverboyslachtoffers ivm toename problematiek |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onvoldoende opvang voor slachtoffers van loverboys»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gespecialiseerde opvanghuizen van Fier in Leeuwarden en Rotterdam een wachtlijst hebben?
Slachtoffers van loverboys die gespecialiseerde hulp nodig hebben moeten deze snel kunnen krijgen en niet op een wachtlijst terechtkomen, te meer daar het risico bestaat dat zij opnieuw het slachtoffer worden van mensenhandel. Het betreft kwetsbare mensen, vaak getraumatiseerd door hun ervaringen.
Naar aanleiding van het bericht in de media heb ik contact laten opnemen met de VNG. De VNG heeft mij meegedeeld dat regelmatig overlegmomenten worden georganiseerd met Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht. Dit gebeurt in het kader van de rol die deze aanbieders vervullen binnen het landelijke arrangement dat de VNG met hen heeft afgesloten. Op 22 april 2015 heeft Fier Fryslân ter voorbereiding op een dergelijk overleg laten weten dat er een wachtlijst bestaat voor slachtoffers van loverboys voor een opvangplek en behandeling. Het betrof 6 personen2. In oktober 2015 vindt een volgend overleg plaats met Fier Fryslân – en Kompaan en de Bocht – over de afspraken met betrekking tot de opvang van specifieke groepen in de vrouwenopvang, waaronder slachtoffers van loverboys.
In mijn voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die op 10 juli 2014 aan uw Kamer is verzonden3, heb ik u geïnformeerd over de afspraken die ik heb gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel van vrouwenopvang en huiselijk geweld. Onderdeel van de afspraken is dat de opvang voor slachtoffers die vanwege de veiligheid of de vereiste deskundigheid bovenregionaal of landelijk moet worden georganiseerd, geborgd is. Met de gemeenten is afgesproken dat zij deze opvang gezamenlijk inkopen en hiervoor een passend financieringsarrangement treffen. Dat betekent dat gemeenten in overleg met de opvanginstellingen afspraken moeten maken over de benodigde capaciteit.
De VNG heeft voor de financiering van een aantal specifieke functies voor jeugdhulp een landelijk transitiearrangement getroffen. Voor deze zorgfuncties gelden raamcontracten met een vastgestelde prijs op grond waarvan gemeenten de jeugdhulp beschikbaar maken en financieren. Gemeenten kunnen gebruik maken van hulp bij deze organisaties; de raamcontracten zijn dan van toepassing en gemeenten betalen naar gebruik. Met deze functies is landelijk 3,76% van het macro-budget gemoeid. Deze 3,76% wordt niet door de VNG afgezonderd, maar is een landelijk gemiddelde dat een indicatie vormt van wat een regio zou kunnen reserveren voor de landelijke afspraken. Fier Fryslân, Kompaan en De Bocht zijn als expertise- en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken. Overigens kan en wordt specialistische hulp aan minderjarige slachtoffers van loverboys/mensenhandel ook door andere jeugdhulpaanbieders geboden. Er staan gemeenten dus verschillende mogelijkheden ter beschikking om opvang en zorg aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel te organiseren om zodoende aan hun zorgplicht op grond van de Wmo of de Jeugdwet te kunnen voldoen. Uitgangspunt daarbij is dat in individuele situaties afhankelijk van de persoon en diens situatie maatwerk wordt geboden. Dat kan bij Fier Fryslân, Kompaan en Bocht, maar ook in de jeugdzorg.
Bent u het ermee eens dat de opvang van slachtoffers van loverboys hoog specialistische hulp is, die niet ambulant of in niet-gespecialiseerde voorzieningen kan worden geboden?
Voordat kan worden vastgesteld waarmee iemand het beste kan worden geholpen, dient een gedegen onderzoek plaats te vinden, aan de hand van de kenmerken van de betreffende persoon en diens situatie.
Niet alle slachtoffers hebben behoefte aan de gespecialiseerde opvang zoals deze door (bijvoorbeeld) Fier Fryslân wordt geboden. Mocht het onderzoek uitwijzen dat deze gespecialiseerde opvang nodig is, dan dient deze ook toegewezen te worden.
De Commissie Azough werkt samen met jeugdhulpaanbieders in opdracht van Jeugdzorg Nederland aan verbeteringen in signaleren, specialistische opvang en hulp aan deze slachtoffers.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de wachtlijsten bij Fier, slachtoffers van loverboys het risico lopen om vanuit ambulante zorg of vanuit een niet-gespecialiseerde voorziening terug te vallen in een situatie van gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat veroorzaakt de wachtlijsten naar uw mening?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 zijn er goede afspraken en voldoende mogelijkheden en middelen voor opvang en hulp voor deze slachtoffers. Ik heb afgesproken met de gezamenlijke gemeenten dat het systeem gaat functioneren onder hun verantwoordelijkheid. Ik heb zowel de VNG als Fier Fryslân gevraagd om een adequate procedure in te richten en hier regelmatig contact over te hebben zodat eventuele knelpunten snel en adequaat kunnen worden opgelost. Ik zal daarop toezien. De VNG heeft mij toegezegd met Fier Fryslân in overleg te zullen treden over de vraag of de thans beschikbare capaciteit voldoende is.
Hoe konden deze wachtlijsten ontstaan ondanks de gemaakte afspraken in het Landelijk Transitiearrangement?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Fier Fryslân en de betrokken gemeenten om te kijken hoe deze problemen ondervangen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
De asbestbrand in Wateringen |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de aanhoudende ongerustheid rond de afhandeling van de asbestbrand in Wateringen?1
Ja, het nieuwsbericht is mij bekend.
Bent u, indachtig het feit dat mensen nu naar individuele oplossingen gaan zoeken terwijl een collectieve oplossing noodzakelijk is en bewoners ook verschillende inboedelverzekeringen hebben waarvan de één wel en de ander geen calamiteiten van deze omvang dekt, bereid al uw invloed aan te wenden richting provincie Zuid-Holland en gemeente Westland om in elk geval op korte termijn nog een zeer grondige sanering te laten uitvoeren, opdat bewoners (waarvan zeker die met kinderen) met een enigszins gerust hart buiten kunnen zitten deze zomer?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is inmiddels schriftelijk aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. De provincie Zuid-Holland is reeds een onderzoek in het kader van het interbestuurlijk toezicht is gestart. Hiervoor volgt de provincie het algemeen beleidskader in de plaatsstelling bij taakverwaarlozing (Kamerstukken II, 323 89, nr. 85). In het beleidskader staat een bestuurlijke interventieladder beschreven. In fase 2 vraagt de toezichthouder gegevens op bij de gemeente en valideert deze. In deze fase verkeert het onderzoek van de provincie nu.
De provincie zal het onderzoek zo snel mogelijk afronden en dan eventueel nodige vervolgstappen ondernemen.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
Het bericht '112-app kan bellen met meldkamer' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112-app kan bellen met meldkamer»?1
Ja.
De SOS-app suggereert dat er samengewerkt wordt met het landelijke noodnummer 112; wat is de exacte relatie met de meldkamer en de 112-hulpdiensten?
De SOS Alarm app is een particulier initiatief. De app is bedoeld om de bij SOS Alarm aangesloten vrijwillige hulpverleners in de directe omgeving van het incident te alarmeren. Tevens brengt de app een normale telefoonverbinding tot stand met het alarmnummer 112. Zodra 112 gebeld wordt treedt de gebruikelijke procedure van officiële hulpverlening in werking. Deze houdt bewust geen rekening met de eventuele inzet van de vrijwillige hulpverleners. Er is immers geen enkele garantie of deze ter plaatse zijn of komen. Zodra de officiële hulpverleningsinstanties ter plaatse zijn nemen zij de hulpverlening over van de eventuele vrijwilligers ter plaatse.
Deelt u de mening dat er geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de wijze waarop de hulpdiensten via 112 kunnen worden gealarmeerd en dat apps zoals de SOS-app niet alleen tot verwachtingen bij de gebruikers kunnen leiden die door de hulpdiensten niet kunnen worden waargemaakt maar ook tot onverantwoorde risico’s in vaak toch al levensbedreigende situaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de wijze waarop mensen in contact kunnen komen met de officiële hulpdiensten via het alarmnummer 112. Ik blijf dan ook communiceren dat mensen in nood direct moeten en kunnen bellen met het alarmnummer 112.
De SOS Alarm Hulpdienst is een particulier initiatief. Dit mag er echter niet toe leiden dat onduidelijkheid ontstaat over de inzet van de officiële hulpdiensten of de vertraagde inzet daarvan. Ik heb de initiatiefnemer van de SOS Alarm app gewezen op de potentiële veiligheidsrisico’s die zijn wijze van communiceren over de SOS Alarm app met zich meebrengt. Ik heb hem verzocht in al zijn communicatie de schijn te vermijden dat de app een overheidsinitiatief is en dat deze in de plaats treedt van het alarmnummer 112. Ik zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende tijd nauwlettend volgen. Daar waar de app risico’s oplevert voor de bereikbaarheid van 112 of de inzet van de officiële hulpdiensten zal ik verdere actie ondernemen.
Wat gaat u doen om de schijnveiligheid, die als gevolg van dit soort apps kan ontstaan, tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een 112-app wel mogelijkheden en kansen kan bieden die aansluiten bij de technologische ontwikkelingen van deze tijd en die kunnen bijdragen aan nog betere en snellere hulpverlening zoals het traceren van de locatie en het gebruik maken van beelden bij de melding? Zo ja, gaat u zich inspannen voor een door de overheid erkende 112-app?
Op dit moment biedt een spraakoproep naar 112 een aantal belangrijke garanties die voor een data-oproep niet gelden. In de Telecomwet zijn voor 112 spraakoproepen een aantal zaken geregeld. Zo worden 112 oproepen met prioriteit afgehandeld ten opzichte van een normale oproep en wordt voor een 112-oproep ononderbroken en gratis toegang geëist van de providers. Dit is voor data niet het geval. Daarnaast is met de telecom providers afgesproken dat een 112 spraakoproep gebruik kan maken van elk beschikbaar netwerk voor het doen van een noodoproep. Hiermee ligt de kans op een geslaagde 112 oproep rond de 99%, zoals eerder door de Minister van Economische Zaken aan uw Kamer aangegeven (Kamerstuk 29 517-97). Ten slotte biedt spraakcontact tussen de 112-centrale en de melder het voordeel dat er kan worden doorgevraagd. In voorkomende gevallen kunnen in het spraakcontact direct instructies aan de melder worden gegeven met betrekking tot de noodsituatie.
Ik deel de mening dat apps in de toekomst mogelijkheden en kansen kunnen bieden door het aanleveren van aanvullende informatie die de hulpverlening uiteindelijk kan verbeteren en/of versnellen, zoals locatiegegevens en beelden. Om 112 via een app te bereiken is echter de beschikbaarheid van internet vereist. Bij gebruikmaking van internet kan (nog) niet dezelfde bereikbaarheid en stabiliteit gegarandeerd worden als bij een spraakverbinding. Daarnaast moet de 112-infrastructuur hier nog geschikt voor worden gemaakt. Bij de vorming en inrichting van de Landelijke Meldkamerorganisatie worden deze ontwikkelingen meegenomen. Ik vind het echter van het grootste belang bij deze ontwikkelingen dat de dienstverlening die de rijksoverheid biedt op het terrein van 112 ook nagenoeg gegarandeerd moet kunnen worden.
Klopt het dat het nu voor de meldkamer niet mogelijk is de locatie van een mobiele beller te traceren waardoor kostbare minuten verloren gaan? Wat is er voor nodig de locatie van een mobiele beller wel te traceren en bent u bereid dit mogelijk te maken?
Bij aanvang van elke 112-noodoproep vanaf een mobiele telefoon worden globale locatiegegevens van de beller meegestuurd naar de landelijke alarmcentrale. Deze locatiegegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de mast die gebruikt wordt om het gesprek tot stand te brengen. In sommige gevallen zijn de meegestuurde globale locatiegegevens onvoldoende, omdat de beller zijn locatie niet weet of kan zeggen en ook een omschrijving van de omgeving onvoldoende houvast biedt. In dat geval is het mogelijk om een meer nauwkeurige locatie van de melder vast te stellen. Deze procedure kost inderdaad enige tijd. Zoals gemeld in antwoord op vragen 5 en 7 is het sneller kunnen ontvangen van locatiegegevens, bijvoorbeeld op basis van gps-plaatsbepaling, een van de aandachtspunten binnen de nieuw te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie.
Neemt u deze ontwikkelingen, de app, het gebruik maken van beelden en de mogelijkheid van het traceren van een mobiele beller, mee bij de verdere inrichting van de landelijke meldkamer?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een dj zelf zijn gestolen apparatuur via Marktplaats terughaalt |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «DJ haalt gestolen apparatuur terug»?1
Na het doen van een bod op de gestolen spullen door de benadeelde heeft de benadeelde contact gezocht met de politie. Gezien de stand van zaken op dat moment heeft de politie besloten om op de ingeslagen weg voort te gaan en de benadeelde een afspraak met de verkoper te laten maken over de transactie. De politie heeft de benadeelde bijgestaan tijdens dit proces.
Er zijn in deze zaak drie verdachten aangehouden, waarvan één zich voor de rechter moet verantwoorden. Zolang deze zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een oordeel over de wenselijkheid van de gang van zaken.
Is het waar dat de politie de benadeelde adviseerde zelf een afspraak te maken met de verkopende partij?
Zie antwoord vraag 1.
Bij wie ligt de taak van bewijsgaring?
De politie en het Openbaar Ministerie zijn verantwoordelijk voor de bewijsgaring in strafrechtelijke zaken, maar het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op benadeelden om zelf bij te dragen aan het terugvinden van gestolen goederen. Ook de onderhavige casus is onder regie van de politie afgewikkeld.
Vindt u dit een wenselijke gang van zaken in verband met de mogelijke risico’s die het slachtoffer hiermee loopt? Zo nee, hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de brandweer in Noord Holland Noord alarm slaat omdat bezuinigingen ten koste gaan van de veiligheid |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de brandweer in Noord Holland Noord alarm slaat omdat bezuinigingen ten koste gaan van de veiligheid?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat een aantal brandweermensen in een anonieme brief aan RTV Noord-Holland zorgen hebben geuit over de situatie in de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Uit het artikel maak ik tevens op dat het bestuur van deze veiligheidsregio graag met deze brandweermensen in gesprek wil gaan over hun zorgen. Ik ga hier niet verder op in omdat het primair een aangelegenheid betreft van het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
Kunt u aangeven hoeveel er in de veiligheidsregio Noord Holland Noord bezuinigd wordt en waar die bezuinigingen terechtkomen als het gaat om de brandweerzorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het bestuur van een veiligheidsregio stelt de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. Voor informatie over bezuinigingen op de brandweer in de veiligheidsregio’s verwijs ik u naar de begrotingen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s. Dit zijn openbare documenten. In het kader van mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing toetst de Inspectie Veiligheid en Justitie onder meer de taakuitvoering met betrekking tot de brandweerzorg. Een onderzoek naar de bezuinigingen op de brandweer acht ik niet nodig.
Waarom staan de duikploegen in Noord Holland Noord op non-actief? Wat betekent dit voor de veiligheid als er in de regio een auto te water raakt? Hoe lang moeten de duikploegen uit naburige veiligheidsregio’s reizen als er een incident plaatsvindt waar een duikteam nodig is?
Het is aan het bestuur van de veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze de brandweerzorg bij ongevallen anders dan brand wordt ingevuld. Indien wordt gewerkt met een duikploeg moet dat gebeuren geheel overeenkomstig de specifieke eisen die daarvoor gelden.
Het bestuur van veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft de twee duikploegen in de regio buiten dienst gesteld. Onderzoeken van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Inspectie Veiligheid en Justitie wezen uit dat er twijfels bestonden over de vakbekwaamheid van de duikers in één van de duikteams en dat de aansturing door de regio en het veiligheidsbewustzijn van de duikers onder de maat waren.
Bij navraag meldt het bestuur van de regio voorts: «Momenteel voert de veiligheidsregio verbetermaatregelen door, waaronder een intensieve training van de duikteams. Tevens onderzoekt de regio hoe de dekking in het noordelijke gedeelte van de regio structureel kan worden verbeterd.
Tot het moment waarop de eigen duikploegen weer inzetbaar zijn, worden duikteams van buurregio’s en van de Koninklijke Marine opgeroepen bij een waterongeval. Duikteams uit buurregio’s kunnen, afhankelijk van de plaats van het waterongeval in de regio Noord-Holland Noord, er 30 tot 45 minuten over doen voordat zij ter plaatse zijn.»
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheidsregio Noord Holland Noord weer een goed functionerend en actief duikteam heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Brandweerlieden beklagen zich in hun brandbrief over de riante salarissen van de directeuren van de veiligheidsregio en de brandweer, kunt u uiteenzetten wat zij op jaarbasis verdienen?
Voor informatie over de salarissen van de directeur veiligheidsregio en de directeur brandweer van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord verwijs ik u naar de meest actuele jaarrekening van deze regio. Dit betreft een openbaar document.
Kunt u een overzicht geven hoeveel iedere veiligheidsregio bezuinigt op de brandweerzorg? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven waar deze bezuinigingen in iedere veiligheidsregio terechtkomen als het gaat om brandweerzorg? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Plankzaken bij de politie door drukte bij het Nederlands Forensisch Insituut |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat politiezaken op de plank blijven liggen wegens drukte bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. In mijn antwoorden op onderstaande vragen zal ik mijn reactie hierop geven.
Wat is uw reactie op de melding van de Forensische Opsporing Eenheid Limburg, namelijk dat het maandelijkse beschikbare sporenquotum op 9 april 2015 al was gehaald?
De ervaring is dat de vraag naar forensisch onderzoek altijd groter is dan het aanbod dat het NFI kan genereren, ongeacht het budget. Er zullen dan ook altijd scherpe keuzes gemaakt moeten worden door politie en OM bij het insturen van sporen. Hiervoor bestaat het mechanisme van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI en politie en OM. De SLA bevat plafondafspraken over de door het NFI te leveren capaciteit, en wordt jaarlijks afgesloten op een groot aantal productgroepen. In het klantenplatform NFI wordt periodiek tussen de politie, het OM en het NFI overleg gevoerd over de uitputting van de SLA en kan deze waar nodig worden bijgestuurd. Om te komen tot een evenwichtige, gelijkmatige en optimale uitputting van de SLA en pieken en dalen op te vangen bestaat er de mogelijkheid om SLA-capaciteit binnen de politieorganisatie tussen de eenheden uit te wisselen.
In de afgelopen jaren is over het gehele jaar gezien de totale SLA nooit uitgeput. Het kan wel voorkomen dat er in individuele maanden binnen bepaalde productgroepen meer sporen worden ingestuurd dan is afgesproken. In dat geval kunnen deze zaken de volgende maand alsnog worden opgepakt. Dit is de situatie die zich in de maand april in Limburg voordeed.
Indien politie en OM van mening zijn dat het een zeer prioritaire of spoedeisende zaak betreft, kunnen zij te allen tijde besluiten de zaak bij het NFI voorrang te geven. Overigens kunnen politie en OM bijvoorbeeld in geval van piekbelasting, behoefte aan contra-onderzoek of bijzondere expertise, zaken laten uitvoeren door een extern forensisch instituut. Hiervoor zijn de Winsemiusgelden beschikbaar. Het onderzoek dat noodzakelijkwijs plaats dient te vinden, kan dan ook altijd plaatsvinden.
Hoe moet deze uitspraak worden gezien in het licht van uw eigen constatering tijdens het Algemeen overleg over de bezuinigingen bij het Nederlands Forensisch Instituut op 1april 2015, namelijk dat het service level agreement tot op heden nooit is uitgeput?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het service level agreement niet wordt uitgeput omdat de politie zelf op tijd aangeeft dat er geen zaken meer aangenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat politie en OM zelf prioriteren in de zaken die voor onderzoek naar het NFI worden gestuurd, zodat de capaciteit van het NFI zo efficiënt en effectief mogelijk wordt gebruikt. Voor een succesvolle opsporing en vervolging van criminelen is een onderzoek door het NFI niet altijd noodzakelijk. Uit het al dan niet uitputten van de SLA kunnen geen conclusies over het aantal plankzaken worden getrokken.
Deelt u de mening dat het niet uitputten van een service level agreement niet betekent dat er geen plankzaken zijn? Zo nee, waarom niet? Is er een manier waarop u kunt achterhalen hoeveel plankzaken het betreft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u reeds op bezoek geweest bij de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) om het probleem met het insturen van sporen te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw bevindingen en eventuele vervolgstappen?
Ik heb reeds kennisgemaakt met de LFO. Hierbij hebben wij nog niet specifiek gesproken over het insturen van sporen. Ik ga hierover nog in gesprek met de LFO, zoals ik ook tijdens het Algemeen overleg Bezuinigingen Nederlands Forensisch Instituut van 1 april jl. heb toegezegd.
De uitspraak van een lid uit een coalitiefractie dat de korpschef van de Nationale Politie er goed aan doet sollicitanten te checken op PVV-achtige opvattingen |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie, bestrijd het sluipend gif van discriminatie»?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Marcouch, Tweede Kamerlid voor de PvdA, dat de korpschef van de nationale politie er goed aan doet sollicitanten te checken op PVV-achtige opvattingen, dat deze opvattingen destructief zijn en voor het politiewerk ronduit fataal? Zo nee, waarom niet?
Het selecteren van sollicitanten op politieke opvattingen is niet toegestaan op grond van artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en andere verdragen. De politieke gezindheid van een sollicitant speelt dan ook geen rol in het selectieproces.
Deelt u de mening dat ook PVV-stemmers bij de politie horen aangezien de PVV een groot deel van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Er is geen verband tussen iemands politieke gezindheid en zijn of haar geschiktheid voor een functie bij de politie. Het gaat erom dat politiemedewerkers de kernwaarden van de politie uitdragen en beschikken over de kennis en competenties die aan hun functie gekoppeld zijn.
Zo ja, constateert u ook dat PvdA-Kamerlid Marcouch blijkbaar niet veel heeft met democratie en mensen die er andere opvattingen op nahouden dan zijn opvattingen? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op bovenstaande vragen heb ik mijn inhoudelijke reactie gegeven. Ik onthoud mij van een oordeel over de meningen van individuele Kamerleden.
Deelt u de mening dat PvdA-Kamerlid Marcouch nu zelf doet waar hij anderen van beschuldigt, namelijk een hele groep uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid afstand te nemen van deze opmerking van PvdA-kamerlid Marcouch? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’ |
|
Magda Berndsen (D66), Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een grote brand onder meer bedrijven, scholen en ziekenhuizen aanzienlijke risico’s lopen, aangezien de bluscapaciteit van het waterleidingnet schijnbaar niet toereikend is?2
Nee, dit was mij niet bekend. Het Veiligheidsberaad heeft mij bij navraag bericht dat daarvan ook geen sprake is. Brandkranen die gevoed worden door het waterleidingnet vormen slechts één van de bronnen voor bluswater. Zo is het ook mogelijk bluswater te onttrekken aan bijvoorbeeld open water (vijvers, sloten, rivieren, e.d.), geboorde putten en tankauto’s.
Zo ja, hoe lang bent u er al van op de hoogte dat er een direct gevaar dreigt, ten gevolge van de ontoereikende bluscapaciteit, voor ondernemers en werknemers, leraren en leerlingen, doctoren en patiënten, in het geval van een grote brand bij bedrijven, scholen en/of ziekenhuizen? Zo nee, waarom bent u hier niet van op de hoogte, terwijl het hier gaat om een kerntaak van de overheid, namelijk het beschermen van haar burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van een landelijk probleem? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Is er – al dan niet naar aanleiding van verontrustende signalen – getracht deze problematiek in kaart te brengen? Met andere woorden: heeft u proactief gehandeld op het moment dat deze signalen u bekend werden? Zo nee, waarom niet, en bent u vervolgens bereid om per ommegaande alsnog te (laten) onderzoeken wat de omvang is van dit probleem?
Nee, naar mijn mening is hier geen sprake is van een landelijk probleem. Dat bericht ook het Veiligheidsberaad mij bij navraag.
Het Veiligheidsberaad geeft daarbij aan dat de beschikbaarheid van bluswater een zaak is van gemeenten en veiligheidsregio’s; de brandweer maakt deel uit van de veiligheidsregio.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een landelijk probleem de landelijke overheid mogelijk een rol heeft in het oplossen van het probleem, door te kijken of er op landelijk niveau maatregelen genomen kunnen worden die gemeenten, brandweer en drinkwaterbedrijven (beter) in staat stellen dit probleem gezamenlijk aan te pakken? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld tot de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er volgens u gebeuren om de bluscapaciteit op een acceptabel niveau te brengen, in acht nemende de aanpassingen die het waterleidingnet doormaakt/heeft doorgemaakt?3 Wat moet er volgens u gebeuren – gelet op het feit dat een grote brand op deze locaties zich ieder moment van de dag voor kan doen – om de bluscapaciteit op korte termijn te vergroten? Zijn u alternatieven bekend om te komen tot een toereikende bluscapaciteit? Zo ja, zijn deze alternatieven op dit moment haalbaar? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Er is geen extra actie nodig gericht op de bluswatercapaciteit. Het Veiligheidsberaad geeft bij navraag aan dat sprake is van een adequaat niveau. De bewering dat het gecontroleerd laten uitbranden van objecten het enige alternatief is dat voorhanden is, is dan ook onjuist.
Neemt u genoegen met het enige alternatief dat op dit moment voorhanden lijkt te zijn, namelijk het gecontroleerd laten uitbranden van objecten? Deelt u de mening dat het hier, naast de veiligheid van mensen, gaat om een onwenselijk verlies van bezit, zowel van de particulier, de ondernemer als van de overheid, en dat dit voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 6.