Het bericht 'Miljarden vliegen weg bij Tata' |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljarden vliegen weg bij Tata Steel IJmuiden naar het moederbedrijf in India», en een reeks hieraan gekoppelde artikelen, in het Noordhollands Dagblad van 26 september 2020?1
Ja.
Is het waar dat Tata Steel Nederland gedurende een periode van acht jaar geen vennootschapsbelasting in Nederland heeft betaald over de in Nederland behaalde resultaten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Een belastingplichtige kan er wel zelf voor kiezen om over zijn fiscale positie meer openheid te geven.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst risicogericht toezicht uitoefent binnen daarvoor geldende kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Hiervoor bestaan binnen de Belastingdienst ook specifieke coördinatiegroepen op het gebied van verrekenprijzen (Coördinatiegroep verrekenprijzen) en concernfinanciering (Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering). In het door de Belastingdienst uitgeoefende toezicht worden relevante signalen meegenomen in de risicoselectie. Hierbij kan ook berichtgeving over een belastingplichtige in de media een rol spelen.
Zijn de in de artikelen gedane beweringen door een accountant waar en is de gewekte suggestie dat hier sprake kan zijn van belastingontduiking of -ontwijking waar? Zo ja, in welke mate is hiervan sprake? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is er naar uw opvatting reden om nader (boeken)onderzoek te laten instellen bij Tata Steel Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat dat plaatsvinden en bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in de berichtgeving aanwijzingen voor onbehoorlijk bestuur en/of wanbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke interventies zijn dan naar uw oordeel gepast en welke bent u voornemens tot uitvoering te brengen?
Nee, ik zie hierin geen aanleiding voor interventie. Net als alle andere bedrijven heeft ook Tata Steel IJmuiden zich te houden aan de nationale wet- en regelgeving en ik heb geen aanwijzingen dat dat niet zou gebeuren. Mede op verzoek van uw Kamer ben ik uitvoerig in gesprek met Tata Steel over hun plannen om de positie van Tata Steel Nederland in IJmuiden als modern, innovatief en duurzaam staalbedrijf te versterken. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de zorg dat de financiële intercompany verhoudingen bedreigend kunnen zijn voor de continuïteit van Tata Steel Nederland, de werkgelegenheid en het investerend en innoverend vermogen van het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen, mede in het licht van de unaniem aangenomen motie Moorlag waarin u gevraagd werd maximaal te bevorderen dat de Nederlandse staalindustrie kan blijven innoveren en verduurzamen?2
Uit mijn informatie blijkt niet dat de financiële intercompany verhoudingen investeringen in Tata Steel Nederland (TSN) zouden verhinderen. Sterker nog, volgens mijn informatie heeft TSN B.V. sinds de overname van de staalfabriek in IJmuiden, daar ongeveer 3,7 miljard euro van de eigen verdiensten kunnen inzetten ten behoeve van investeringen. Ook voor de toekomstige periode zie ik omvangrijke en concrete investeringsplannen klaarliggen bij TSN.
Ik onderhoud intensief contact met Tata Steel en er is sprake van een constructieve samenwerking met dit bedrijf om te bezien hoe de toekomst eruit ziet en er, in het belang van het land en daarmee ook in het belang van Tata Steel Nederland, voor te zorgen dat hier een innovatief en uiteindelijk renderend en duurzaam staalbedrijf bestaat.
Ziet u redenen om wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat bedrijven in Nederland meer worden gestimuleerd om opbrengsten niet weg te sluizen, maar te investeren in werkgelegenheid, innovatie en verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven en op welke termijn?
Nee. In zijn algemeenheid zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun organisatiestructuur en financiële geldstromen tussen verschillende bedrijfsonderdelen. Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. De aandeelhoudersvergadering keurt de dividenduitkering goed, maar het bestuur bepaalt de hoogte van het bedrag en de wijze van uitbetaling van het dividend. Aandeelhouders hebben, onder voorwaarden, recht op winstuitkering. Het inperken van het dit recht in de vorm van regelgeving kan in strijd zijn met Europese wetgeving, zoals het recht op ongestoord genot van eigendom zoals wordt gewaarborgd door artikel 1, eerste protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens. Ook kan er sprake zijn van een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal zoals gewaarborgd door artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
In dit specifieke geval geldt dat Tata Steel Nederland onderdeel is van een grotere groep met verschillende vestigingen in diverse landen. Deze groep draagt door bijvoorbeeld synergievoordelen bij aan het positieve resultaat van de vestiging in Nederland. Het is gebruikelijk dat winsten van verschillende bedrijfsonderdelen binnen een groep kunnen worden ingezet. Het inzetten van winsten van de Nederlandse vestiging voor de overige onderdelen van de groep, hoeft op zichzelf niet schadelijk te zijn voor de positie van de Nederlandse staalindustrie en investeringen in werkgelegenheid, innovatie en verduurzaming. Naar aanleiding van het verzoek van het lid Van der Lee wordt uw Kamer separaat nog nader geïnformeerd over de investeringen van Tata Steel in Nederland.
Het bericht 'Mondkapjes blijven ‘made in China’, Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mondkapjes blijven «made in China», Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken»?1
De fabriek van Mondmaskerfabriek BV in Arnhem heeft een eigen kwaliteitscontrole systeem opgezet en zij hebben daar incidenteel een microbiologische afwijking gevonden. Voor Mondmaskerfabriek BV is adequate bescherming van groot belang en zij leggen daarom de lat voor zichzelf hoog. Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van deze bevindingen niet aan de norm voldoen en dat zij daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit kunnen borgen om als producent voor IIR chirurgische mondmaskers te kunnen leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV laat nu in een onafhankelijk testlaboratorium onderzoeken of de microbiologische afwijking door middel van sterilisatie met gammastraling opgelost kan worden. Zie https://mondmaskerfabriek.nl/blog/nog-09/
Hoe kan het dat de drie in het voorjaar door de overheid geselecteerde partijen voor de productie van chirurgische mondmaskers, nog steeds niet het juiste certificaat hebben? Waarom duurt dit zo lang?
De afgelopen maanden is succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Te weten Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Dit proces bleek in de praktijk meer gecompliceerd en dus tijdrovender dan vooraf gedacht. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar zijn de producenten begonnen met het aankopen van de machines, het aankopen van grondstoffen, het inrichten van de bedrijfsruimten, het inhuren van het personeel, het opzetten van kwaliteitssystemen, het contacteren van de geaccrediteerde testlaboratoria en het produceren en aanleveren van proef batches voor de testen. Al deze deelprocessen moeten zorgvuldig worden uitgevoerd door de producenten om uiteindelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Alle drie de producenten zijn in een vergevorderd stadium van certificering en voeren op dit moment aanvullende testen uit om de kwaliteit van hun producten te garanderen. De verwachting is dat zij de komende weken starten met het uitleveren van hun producten aan het LCH.
In hoeverre is Nederland nog steeds afhankelijk van buitenlandse productie? Welk percentage van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt inmiddels geproduceerd in Nederland?
De reguliere inkoopkanalen van de zorginstellingen en het LCH kopen voor de huidige voorraden zowel bij buitenlandse producenten als Nederlandse producenten in. Het LCH is nadrukkelijk een noodvoorziening en een aanvulling op de voorraden die zorginstellingen verkrijgen via hun reguliere inkoopkanalen. De geselecteerde Nederlandse initiatieven voor het produceren van persoonlijke beschermingsmiddelen leveren uitsluitend direct aan het LCH.
Een percentage van het aandeel persoonlijke beschermingsmiddelen dat door alle Nederlandse fabrikanten in Nederland wordt geproduceerd is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel kan ik u melden dat de door mijn voorganger geselecteerde initiatieven, indien zij volledig zijn gecertificeerd, kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag op het moment dat hun productie volledig op stoom is.
Op de korte termijn doet VWS wat nodig is om in de crisis over voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen te beschikken middels de inkoop via het LCH en de productie door de geselecteerde initiatieven. Op de lange termijn staat leveringszekerheid voorop. Productie is daarbij één van de mogelijkheden om hier te komen. Tevens is met deze initiatieven contact geweest over mogelijke verdere opschaling in het geval van nood.
Hoeveel geaccrediteerde laboratoria zijn er inmiddels in Europa respectievelijk Nederland? Hoeveel geaccrediteerde laboratoria komen er naar verwachting op korte termijn bij?
Volgens de overzichten op de website van European Accreditation zijn er inmiddels 35 geaccrediteerde laboratoria in september 2020. Op deze lijst worden 3 Nederlandse geaccrediteerde laboratoria genoemd voor specifieke deeltesten. Deze lijst is recent in september 2020 herzien en ten opzichte van de lijst van maart 2020 aanzienlijk uitgebreid. Ik heb helaas geen inzage in welke laboratoria er op korte termijn nog naar verwachting bij komen.
De lijsten zijn te raadplegen op: https://european-accreditation.org/coronavirus-outbreak-accredited-laboratories-for-face-masks-testing/
Welke ontwikkelingen zijn er geweest sinds begin maart, toen hier al vragen over werden gesteld, als het gaat om de productie in eigen land?2
Sinds maart 2020 zijn er ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Onder mijn verantwoordelijkheid wordt een besluit genomen over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten.
Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Voor de productie van chirurgische mondmaskers is gekozen voor de drie eerder genoemde bedrijven, Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de levering van benodigde grondstoffen, voor met name mondmaskers, waaronder meltblown. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar is de afgelopen maanden succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie voornoemde productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Alle 6 de producenten van mondmaskers bevinden zich nu of in de laatste fase van certificering of zijn reeds aan het produceren voor de Nederlandse overheid.
Waarom worden bureaucratische procedures niet tijdelijk opzij gezet, zodat goed materiaal aan de zorg kan worden geleverd?
De hulpmiddelen die via het LCH aan zorginstellingen wordt geleverd, moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen zodat zorgmedewerkers kunnen vertrouwen op goede producten. Het LCH ziet daarom toe op de kwaliteit van deze hulpmiddelen.
Normaal gesproken wordt de kwaliteit van medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de EU geborgd via een CE-markering. Deze markering geeft aan dat het product voldoet aan wettelijke eisen en dat het kwalitatief in orde is. Producten die via dit wettelijk kader op de markt worden gebracht, hoeven niet extra te worden getest op kwaliteit. De kwaliteitsborging zit tenslotte in de CE-markering.
Vanwege de wereldwijd grote vraag door de coronacrisis kocht het LCH ook persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen in die buiten het Europees wettelijk kader vallen en/of die van nieuwe leveranciers komen.
Dit is tijdelijk toegestaan, zolang het gaat om producten met een gelijkwaardige buitenlandse norm en een gelijkwaardige kwaliteit. Bij het op de markt brengen is bovendien een beoordeling vereist van de inspectie SZW of gelden de tijdelijke afspraken van IGJ onder strikte voorwaarden.
Wanneer hebben de in Arnhem geproduceerde mondkapjes het juiste certificaat?
Mondmaskerfabriek BV produceert Chirurgische mondneusmaskers type IIR, deze vallen onder de medische hulpmiddelenwetgeving. Hierin vallen ze onder de lage risicoklasse I – zelfcertificering. Dit betekent dat er geen conformiteitsbeoordeling plaats vindt door een notified body, maar dat een fabrikant zelf aantoont dat het product aan de eisen voldoet en zelf een Declaration of Conformity opstelt.
De fabrikant moet dus wel een dossier opstellen en via testrapporten van gecertificeerde laboratoria laten zien dat het product aan de eisen voldoet. Bewijzen dat er voldaan wordt aan de wetgeving kan via de relevante normen, bijvoorbeeld EN NEN 13485.
Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van de huidige bevindingen nog niet aan de eisen voldoen. Zij kunnen daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit borgen om als producent de chirurgische mondmaskers type IIR uit te leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV heeft om die norm te behalen nieuw onderzoek naar de filtreerbaarheid van het mondmasker bij een ander niveau van bestraling opgestart en ontvangt op korte termijn de uitslag van het testlaboratorium. Indien deze resultaten positief zijn dan kunnen zij overgaan tot zelfcertificering voor het mondmasker.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Investeringen van ontwikkelingsbanken in de vee-industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Revealed: development banks funding industrial livestock farms around the world» uit The Guardian van 2 juli 2020?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat de International Finance Corporation (IFC), onderdeel van de Wereldbank, en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), de afgelopen tien jaar $ 2,6 miljard hebben geïnvesteerd in het deel van de vee-industrie dat juist destructief is voor het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs?
Investeringen in vlees en zuivel zijn een – beperkt – onderdeel van de portefeuilles van IFC en EBRD op het gebied van voedselzekerheid en duurzame economische ontwikkeling. Beide instellingen hanteren voor elke financiering strikte criteria voor de milieu- en sociale effecten, en toetsen deze aan hun klimaatbeleid. Nederland zet zich er daarbij voor in dat de financieringen inderdaad in lijn zijn met mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen en draagt het belang hiervan in het bestuur van deze banken consequent en actief uit. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Op welke manier vindt u het zelf nog langer moreel te rechtvaardigen dat de ontwikkelingsbanken hun beleid rechtvaardigen door er alleen op te wijzen dat ze slechts inspelen op de vraag naar vlees en zuivel en dat vlees en zuivel onderdeel uitmaken van de eetgewoonten van mensen in ontwikkelingslanden, en dus geen oog hebben voor het feit dat aanbod van vlees en zuivel onderdeel van de oorzaak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis is en het in het kader van het klimaatakkoord van Parijs juist de bedoeling is dat wereldwijd de productie en consumptie van vlees en zuivel afgeschaald wordt?
Wereldwijd is er nog steeds voor meer dan 800 miljoen mensen geen voedselzekerheid. In delen van de wereld is vlees en zuivel een van de weinige mogelijkheden om eiwitten in een dieet zeker te stellen. Daarnaast dragen investeringen in efficiency, het tegengaan van verliezen en duurzaamheid in deze sectoren bij aan voedselzekerheid, duurzame economische ontwikkeling, het tegengaan van en het aanpassen aan klimaatverandering en het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de bestaande productie. Deze aspecten en de genoemde milieu- en klimaattoetsen op individuele projecten maken investeringen in deze sector verantwoord.
Bent u bekend met het gegeven dat de productie van vlees en zuivel in zeer belangrijke mate bijdraagt aan onder meer waterverontreiniging en uitputting van zoetwater, ontbossing, verlies van de biodiversiteit en klimaatverandering?2 Zo ja, op welke manier vindt u het zelf nog moreel verantwoord om geen veroordelende uitspraken te doen over het uitleengedrag van de Wereldbank en de EBRD?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit gegeven is de reden dat het kabinet inzet op verduurzaming van de veehouderij, in Nederland en wereldwijd. Voor het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Onderschrijft u het gegeven dat, hoewel de uitstoot van broeikasgassen per dier wellicht minder kan zijn, door de toename van het totale aantal dieren ook de totale hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen toeneemt en onderschrijft u ook dat dit niet langer verantwoord is? Zo nee, op welke manier is de toename van broeikasgassen toelaatbaar?
Toename van het totale aantal dieren zal inderdaad kunnen leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen. De stelling dat daardoor het aantal dieren nergens mag toenemen, onderschrijf ik niet; waar dat verantwoord is, hangt af van de lokale context. Voor antwoord op het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat het vooral ontwikkelingslanden zijn die het eerste en het meeste last hebben van de gevolgen hiervan?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Herinnert u zich het VN-rapport van augustus 2019 over het verband tussen landgebruik, klimaatverandering en voedselzekerheid, waarin staat dat voedselzekerheid alleen bereikt kan worden als wereldwijd de overstap wordt gemaakt naar een meer plantaardig dieet?3
Ja.
Vindt u het, hierop gelet, in het belang van ontwikkelingslanden, klimaat-rechtvaardig dat er door met name door Westerse landen gedomineerde internationale banken geïnvesteerd wordt in dergelijke ontwrichtende vee-industrie? Zo ja, op welke manier?
De ontwikkelings- en investeringsbanken kunnen, met de instrumenten die deze banken tot beschikking staan, een bijdrage leveren aan een duurzame en klimaatvriendelijke veeteeltsector in ontwikkelingslanden, die past binnen de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Een dergelijke «vergroening» van de veeteeltsector helpt de betrokken landen hun nationale klimaatdoelstellingen te bereiken, en kan daarmee zowel een positieve invloed hebben op het klimaat als bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling van deze landen.
Op welke manier is het financieren van multinationals zoals Danone en Smithfield Foods, Inc. door IFC en de EBRD, zoals vermeld in het bericht, in het langere termijn duurzame belang van de mensen in ontwikkelingslanden? Bent u zich ervan bewust dat dit juist niet in hun lange termijn duurzame belang kan zijn4? Bent u bekend met de meerwaarde die kleine familiebedrijven in ontwikkelingssamenwerking kunnen hebben, zoals geschetst door de Special Rapporteur on Food? Kunt u toelichten hoe u de meerwaarde van kleine familiebedrijven ziet en hoe het financieren van multinationals door IFC en de EBRD kleine familiebedrijven helpt?
In het BHOS-beleid op het gebied van landbouw en voedselzekerheid staan kleinschalige voedselproducenten – nagenoeg altijd kleine familiebedrijven – centraal. Dit is in het algemeen ook het geval bij publieke sector leningen van de ontwikkelingsbanken.
IFC en EBRD geven aan dat zij bij financieringen aan grote landbouwbedrijven vaak afspraken maken over verbeterde samenwerking tussen deze bedrijven en kleinere ondernemers en boeren. Beide instellingen leggen in hun sectorstrategieën voor de landbouwsector de nadruk op inclusieve waardeketens om lokale boeren en het MKB op het platteland te ondersteunen.
Bent u bekend met het artikel «Kippenbedrijf van duizelingwekkende proportie, gestimuleerd door de EU» in NRC van 11 mei 2019, waarin de gevolgen van de megaplofkipfabriek MHP – ook gefinancierd door IFC en de EBRD – op allerlei dimensies naar voren komen? Deelt u de mening dat dit niet in het lange termijn duurzame belang is van ontwikkelingslanden, en welke lessen trekt u hieruit voor in de toekomst?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zoals gedeeld met uw Kamer5 hebben maatschappelijke organisaties in 2018 een klacht ingediend bij IFC en de EBRD over de financiering van MHP. Bij beide instellingen zijn deze klachten ontvankelijk verklaard en wordt er op dit moment een geschillenbeslechtingprocedure gevolgd.6 Het is echter nog niet bekend wat de gevolgen van deze klachten zullen zijn voor de goedgekeurde projecten en eventuele verdere vervolgstappen binnen de genoemde instellingen. Nederland zal na afloop van de procedures met interesse kennisnemen van de lessons learned. Verder is het goed te vermelden dat Nederland vanaf 2015, na de motie van Ouwehand en Thieme7, niet meer heeft ingestemd met nieuwe financieringen aan MHP door de ontwikkelings- en investeringsbanken zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Wat betekent het financieren van de multinationals in de vee-industrie voor de concurrentiepositie van lokale boeren en ondernemers, voor het risico voor lokale gemeenschappen om afhankelijk te worden van multinationals, voor het landgebruik, de landverdeling, eigendomsverhoudingen, de kwaliteit van leven en werk, de gezondheid van omwonenden en de werknemers en voor de impact op en de uitputting van natuurlijke bronnen?
Ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren strikte milieu- en sociale criteria gericht op het voorkomen dan wel mitigeren van negatieve impact als gevolge van financieringen door deze instellingen. Tijdens de due diligence van individuele projecten door de instellingen wordt vastgesteld dat de investeringen additioneel zijn aan de markt en er geen sprake is van marktverstoring.
Op welke manier draagt het financieren van de vlees- en zuivelindustrie in landen waar de vlees- en zuivelconsumptie op hoog of gemiddeld niveau is, zoals vermeld in het bericht, nog bij aan de voedselzekerheid en armoedebestrijding?
In landen met een hoog niveau van voedselzekerheid kan het nog steeds om andere redenen zinvol zijn om te investeren in de veeteeltsector, bijvoorbeeld de noodzaak de sector te verduurzamen en de bijdrage die de sector kan leveren aan economische ontwikkeling, gegeven de natuurlijke hulpbronnen van een land.
Onderschrijft u dat «ontwikkelingssamenwerking» die neerkomt op het financieren van de grootschalige en dus ontwrichtende vlees- en zuivelindustrie, perverse prikkels creëert die de overstap op een plantaardig eetpatroon afremt en landen op de langere termijn niet helpt in hun duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om investeringen in duurzame(re) landbouw en veehouderij, als onderdeel van de inzet op duurzame voedselsystemen, met een gezonde balans in de consumptie van plantaardig en dierlijk voedsel. Op een verantwoorde manier uitgevoerd, kunnen investeringen in lokale (voedsel)productie (land- en tuinbouw, veeteelt en visserij) een krachtig middel zijn om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en economische ontwikkeling op gang te brengen.
Hoe wordt geborgd dat het belang van een duurzame ontwikkeling van en een transitie naar een meer plantaardig dieet in ontwikkelingslanden voorop staat?
Centraal in het voedselzekerheidsbeleid staat de bevordering van de ontwikkeling naar adequate, gebalanceerde diëten. Lang niet overal kan de consumptie van dierlijke eiwitten omlaag, en in de meest schrijnende situaties van ondervoeding is verhoging van de consumptie uitermate gewenst. In ontwikkelingslanden zijn diëten bij armere groepen nu vaak te eenzijdig op koolhydraten gericht, met een tekort aan eiwitten en micro-nutriënten. Ik verwijs ook naar het rapport van de EAT-Lancet Commission on Healthy Diets from Sustainable Food Systems, waarin een referentiedieet wordt aangeprezen bestaande uit grotendeels plantaardig voedsel, maar ook een gematigde hoeveelheid dierlijke eiwitten.8
Vindt u investeringen in de grootschalige vee-industrie via ontwikkelingsbanken en grote internationale bedrijven, al met al, een wenselijke manier van ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, waarom?
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3 ondersteunt Nederland projecten van de ontwikkelingsbanken in de veeteeltsector, met als doel om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en duurzame economische ontwikkeling op gang te brengen. Deze investeringen dienen wel te voldoen aan de strikte standaarden en het klimaatbeleid van de betreffende bank en in lijn te zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Nederland vraagt multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Van welke ontwikkelingsbanken is Nederland lid en hoeveel draagt Nederland per jaar per ontwikkelingsbank af?
Nederland is aandeelhouder van navolgende multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken, die zich onder meer richten op investeringen in ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Het is van belang te vermelden dat Nederland in de meeste gevallen niet jaarlijks bijdraagt aan ontwikkelings- en investeringsbanken, maar een aandeel heeft in de vorm van afgegeven garanties en kapitaal, terug te vinden in de betreffende hoofdstukken van de Rijksbegroting en de jaarverslagen9, 10, 11, 12. Zie onderstaande tabel voor een overzicht.
Wereldbank (IFC, MIGA en IBRD)
5,2 miljard euro
EIB
13 miljard euro
AIIB
0,9 miljard euro
EBRD
0,8 miljard euro
ADB
1,3 miljard euro
IDB group (IDB, IIC)
312,5 miljoen euro
Daarnaast draagt Nederland bij aan kapitaalverhogingen van deze banken en aan middelenaanvullingen van op de minst-ontwikkelde landen gerichte ontwikkelingsfondsen. Deze bijdragen betreffen doorgaans meerjarige verplichtingen, waardoor betalingen van jaar tot jaar kunnen verschillen. Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om afdrachten. Ter illustratie, hierbij een overzicht van de meest recente Nederlandse meerjarenbijdrage aan de drie grootste ontwikkelingsfondsen van de multilaterale banken waarvan Nederland aandeelhouder is:
Nederlandse bijdrage middelenaanvulling
Periode
IDA1
825 miljoen euro
2020–2023
African Development Fund
208 miljoen euro
2020–2022
Asian Development Fund
15 miljoen euro
2017–2020
Daarnaast draagt Nederland in een aantal gevallen bij aan specifieke trustfunds van deze instellingen.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is, naast de IFC en de EBRD, investeren nog meer in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie en op welke manieren doen zij dit? Hoeveel geld hebben zij in de afgelopen tien jaar in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie geïnvesteerd, in welke landen en voor welke projecten?
Bij dezen geef ik u een overzicht van de financieringen aan de veesector in de afgelopen 10 jaar door de ontwikkelings- en investeringsbanken, naast IFC en EBRD. Dit overzicht is samengesteld op basis van de door de betreffende ontwikkelings- en investeringsbanken verstrekte informatie, waardoor er verschillen kunnen zijn in de definities die de ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren aangaande investeringen in de vlees- en zuivelindustrie. Om de financieringen in perspectief te plaatsen, wordt telkens de omvang van de totale projectuitkeringen van 2019 van de betreffende instelling gemeld.
De Wereldbank heeft sinds 2012 voor ca. 2,3 miljard dollar aan financieringen verstrekt aan overheidsprojecten gericht op de veesector. Deze financieringen werden verstrekt aan landen in Azië en Afrika13. Ter vergelijking: over 2019 alleen bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen en giften van de Wereldbank 49 miljard dollar14.
In het geval van de Europese Investeringsbank (EIB) zijn er de afgelopen 10 jaar twee financieringen verstrekt in de veesector met een totale hoogte van 60 miljoen euro. Deze financieringen werden verstrekt aan bedrijven in Marokko en Spanje. Daarnaast heeft de EIB zoals eerder benoemd in gestelde vragen door uw Kamer15 in 2012 een investering van 85 miljoen euro in MHP in Oekraïne gefinancierd. Hierbij ging het niet om een directe investering in de veesector. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 48,1 miljard euro16.
De Inter-American Development Bank (IDB) heeft de afgelopen 10 jaar 171 miljoen dollar geïnvesteerd in de veesector. De gefinancierde projecten betroffen melkveebedrijven, pluimveebedrijven, varkenshouderijen en rundveebedrijven in onder meer Uruguay, Ecuador, Nicaragua en El Salvador. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 10,8 miljard dollar17.
De Asian Development Bank (ADB) heeft de afgelopen 10 jaar ruim 277 miljoen dollar aan financieringen verstrekt voor projecten in de veesector. Dit betreffen investeringen in zuivelbedrijven (veehouderijen en verwerkende bedrijven), pluimveebedrijven en varkenshouderijen in de volgende landen: China, Kazachstan, India, Indonesië, Mongolië en Bangladesh. In 2019 heeft de ADB in totaal 16 miljard dollar uitgekeerd. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 16 miljard dollar18.
De African Development Bank (AfDB) heeft in de afgelopen 10 jaar 10 miljoen euro aan de veesector bijgedragen. Deze financieringen betreffen grotendeels investeringen in de verwerkende industrie, maar ook in varkenshouderijen en pluimveebedrijven. Landen waar deze investeringen plaatsvonden zijn onder meer Kameroen, Ivoorkust en Togo. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen ca 3,1 miljard euro.
De Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB) is sinds 2016 operationeel en heeft in de afgelopen 4 jaar niet geïnvesteerd in de vlees- en zuivelindustrie.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is hebben in de afgelopen tien jaar activiteiten gefinancierd die de vraag naar vlees- en zuivelvervangers doet toenemen en op welke manier doen zij dit? Om hoeveel geld gaat het en om welke projecten?
Een aantal instellingen is betrokken bij ondersteuning van projecten gericht op de productie van vlees- en zuivelvervangers. Zo geeft de EIB aan dat ze betrokken is (geweest) bij het verstrekken van technische assistentie voor het ontwikkelen van innovatieve projecten gericht op diëten met een kleinere broeikasgasemissie en een kleinere ecologische voetafdruk (inclusief vlees- en zuivelvervangers).
Klopt het dat ontwikkelingsbanken in hun beoordeling van projecten geen rekening houden met het vraageffect dat investeringen in de vee-industrie sorteren, zoals in het bericht wordt gesuggereerd. Hoe kijkt u hier tegenaan?
Ontwikkelings- en investeringsbanken signaleren een toename van de vraag naar vlees- en zuivelproducten in bepaalde ontwikkelingslanden, en hun financieringen zijn erop gericht om bij te dragen aan een verantwoorde productie en verwerking van deze producten, in lijn met de standaarden van deze banken. Deze financieringen dienen in lijn zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland via de afdrachten aan ontwikkelingsbanken, indien hiermee geïnvesteerd wordt in de vlees- en zuivelindustrie, extra vraag naar dierlijke producten creëert, terwijl dit op de langere termijn zal leiden tot verminderde voedselzekerheid, meer dierenleed en meer klimaat- en biodiversiteitsproblemen wereldwijd?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland zich op deze manier (mede-)schuldig kan maken aan de grootschalige vernietiging van de leefomgeving van mens en dier?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Op welke concrete manieren kunt u invloed uitoefenen op het beleid van de ontwikkelingsbanken om niet langer te investeren in de vee-industrie, hoe hebt u hier in de afgelopen tien jaar invulling aan gegeven en bent u bereid om uw inspanningen op te voeren? Hoe gaat u dat doen?
Nederland zet zich, zoals eerder aangegeven, in op zo groot mogelijke reductie van de ecologische en klimaatvoetafdruk van investeringen door ontwikkelingsbanken, in lijn met de mondiale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Dit dient ondersteund te worden door hun kwaliteitsstandaarden en mechanismen om misstanden aan de kaak te kunnen stellen en weerspiegeld te worden in de klimaatstrategieën van de instellingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 15 vraagt Nederland multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Nederland oefent onder meer invloed uit via de vertegenwoordiging in de uitvoerende raden van de instellingen en door deelname aan overlegrondes over middelenaanvullingen van de fondsen van de banken en door bijdragen aan Trust Funds.
Om het belang van milieu en klimaat beter te verankeren binnen de projecten van IFC op het gebied van dierlijke eiwitten, ondersteunt Nederland bovendien met een financiële bijdrage het Global Animal Protein Platform van IFC dat tot doel heeft om klimaattransities op gang te brengen in de veeteeltsector, de klimaatvoetafdruk te reduceren en afval- en mestbeheer op niveau te brengen.
Het bericht ‘Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Eaton 300 van de 700 banen verdwijnen, met als reden dat het bedrijf productie verhuist naar Turkije en Hongarije waar de productiekosten lager liggen? Is u bekend in hoeverre ook andere redenen meespelen?
In het voorgenomen besluit gaat het om 240 vaste werkplekken en 60 flexibele werkplekken. Ik begrijp van het bedrijf dat Eaton minder specialistische onderdelen van de productie zal verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische hoogwaardige producten.
Vanaf welk moment was u op de hoogte van het voornemen van Eaton om banen in Nederland te schrappen? Wanneer is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd over deze enorme hoeveelheid ontslagen? Is er contact geweest tussen uw ministerie/kabinet en Eaton over de ontstane situatie en het voornemen om banen te schrappen? Wanneer is dit geweest? Welke acties hebt u ondernomen om (te proberen) dit massaontslag te voorkomen?
Het ministerie is vanaf het moment van het eerste persbericht op 1 juli dit jaar op de hoogte van de plannen van Eaton over de verplaatsing van productie met ontslagen voor de vestiging in Hengelo als gevolg. Het ministerie en de lokale overheden zijn niet meegenomen in de overwegingen van de productieverplaatsing en outsourcing van bedrijfsonderdelen en hebben daarom geen mogelijkheden gehad om vooraf acties te ondernemen dit voornemen te beïnvloeden.
Bent u op dit moment met Eaton, de gemeente Hengelo, de provincie Overijssel en partners als het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en Oost NL in gesprek over de gevolgen voor de regio en hoe deze op te vangen? In welke mate heeft het krimpen van het bedrijf ook effecten voor de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio, zoals toeleveranciers en het midden- en kleinbedrijf?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat naar ik verwacht een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton. Het is in deze fase nog te vroeg om in te kunnen schatten wat de exacte effecten zullen zijn op de werkgelegenheid van andere ondernemingen in de regio die gerelateerd zijn aan de activiteiten van Eaton.
Hoezeer deelt u de mening dat het zorgelijk is dat na het massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede er nu wéér banen in Twente verloren gaan en er opnieuw productie uit Nederland verdwijnt naar lagelonenlanden aan de rand van Europa? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat ons land op een glijdende schaal terecht komt, waar aan het einde alle maakindustrie verdwenen is? Deelt u de mening dat het, zeker in het licht van de coronacrisis, noodzakelijk is dat er op korte termijn een industriestrategie komt die dit tegengaat? Wanneer na de zomer ontvangt de Kamer in dat kader het tweede deel van de industrievisie 2050, gericht op de maakindustrie?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Ik hecht onverminderd belang aan een sterke maakindustrie, en zal hier nader op ingaan in de industrievisie gericht op de maakindustrie die de Staatssecretaris en ik in het najaar aan uw Kamer verwachten te sturen.
In hoeverre zien ook landen als Duitsland, Oostenrijk en in Scandinavië zich geconfronteerd met het verdwijnen van maakindustrie naar het buitenland? Hoezeer weten zij maakindustrie in hun land wel vast te houden en op welke manier(en)? In welke mate speelt de hoogte van de loonkosten daarbij wel of geen rol?
Nederland is volgens het World Economie Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. Dit is gegeven door een krachtige combinatie van factoren, zoals een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Zo is de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse hightech sector is twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector. Mede door deze krachtige combinatie liggen de loonkosten in Nederland over het algemeen hoger dan in andere landen. Dit kan een nadeel zijn wanneer het minder specialistische productie betreft en kan een bedrijf er toe bewegen delen van de niet hoogwaardige of specialistische productie naar landen te verplaatsen waar de lonen over het algemeen lager liggen.
Ook bijvoorbeeld minder strenge milieuregulering of een ander fiscaal beleid kunnen redenen zijn voor bedrijven om (delen van) hun productie te verplaatsen naar landen waarvan de impact van deze factoren minder drukt op de cijfers. Landen als Duitsland, Oostenrijk en Scandinavië hebben hierin een vergelijkbaar profiel als Nederland en zien ook outsourcing van (niet hoog innovatieve of specialistische) productie naar landen met lagere loonkosten. Loonkosten wordt ook in Duitsland het meest als reden opgevoerd om delen van het productieproces te verplaatsen naar landen waar dit aanzienlijk lager ligt. Net als Nederland is een onderdeel van de Duitse reactie op deze beweging om bijvoorbeeld te investeren in innovatie en R&D om een sterke kennisbasis te stimuleren en een aantrekkelijk klimaat te creëren voor hoogwaardige en specialistische productie en ontwikkeling.
Bent u bereid de regionale situatie van Eaton, net als die van Apollo Vredestein, te betrekken bij de uitvoering van de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)?
De motie verzoekt onder anderen om te onderzoeken hoe regionale investeringen in en rondom de maakindustrie kunnen worden gerealiseerd en te onderzoeken waar extra kansen liggen om werkgelegenheid te behouden en / of te creëren gericht op de Nederlandse maakindustrie. In reactie wil ik hiervoor in eerste instantie wijzen op de groeibrief, waarin een algemene groeistrategie is gepresenteerd die in belangrijke mate betrekking heeft op de maakindustrie en de belangrijke uitdagingen in deze sector adresseert. Mede naar aanleiding van de motie hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik de ambitie om een industrievisie gericht op de maakindustrie dit najaar aan uw Kamer te sturen.
Het bericht ‘Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie’ en het bericht ‘Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie»1 en het bericht «Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de directie heeft opgezegd, omdat deze onvoldoende heeft gekeken naar een alternatief plan waarbij een massaontslag in Enschede beperkt blijft (dat wil zeggen het wordt verminderd van ongeveer 750 tot minder dan 200 werknemers)?
Ik heb verschillende gesprekken gevoerd over de situatie in het bedrijf. Zowel met de eigenaar en de directie, als met een delegatie van de ondernemingsraad. Uit die gesprekken begrijp ik dat de OR geen vertrouwen meer heeft in de directie onder meer omdat de OR van mening is dat de directie onvoldoende heeft gekeken naar het alternatieve plan van de OR. De directie is van mening dat het plan gebaseerd is op verkeerde cijfers en aannames en houdt grotendeels vast aan het oorspronkelijke reorganisatieplan.
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals bij een voorgenomen reorganisatie. Het is dus juist dat de OR hier is geraadpleegd. De OR kan vervolgens een positief of negatief advies afgeven en kan eveneens voorwaarden stellen aan het voorgenomen besluit van een ondernemer. Indien de ondernemer het advies van de OR niet of niet geheel opvolgt, dient dit door de ondernemer te worden gemotiveerd. Het staat de OR vervolgens vrij beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer wanneer het besluit van de ondernemer niet overeenkomt met het advies van de OR. Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over deze casus, dat is aan partijen onderling. Dit laat onverlet dat het voor alle betrokken partijen een zeer vervelende situatie is.
Hoe schat u de kansen in, en welke rol kunt u zelf vervullen, bij de wens en inzet van de ondernemingsraad om een nieuwe eigenaar te vinden voor de bandenfabriek in Enschede?
We hebben achter de schermen intensief contact met het bedrijf. Gezien de huidige marktcondities is enig verlies van arbeidsplaatsen niet uit te sluiten. Een overname door een derde partij staat niet in de planning van de eigenaar. Ik blijf de ontwikkelingen in Enschede op de voet volgen en mij, in lijn met de aangekondigde motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1553), binnen de bestaande juridische kaders maximaal inspannen om zoveel mogelijk werkgelegenheid voor Enschede te behouden.
Vindt u het net als professor Pieter Kuypers opvallend dat de Hongaarse overheid haar subsidieplannen voor steun aan de bouw van een bandenfabriek door Apollo Vredestein in juni 2014 aan Europa heeft gemeld, precies vier dagen voor er een nieuwe Europese verordening in werking zou treden en drie dagen voor die subsidietermijn ook formeel zou ingaan?
Nee. De Hongaarse overheid heeft inderdaad op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie. Omdat de regionale steun voor 1 juli 2014 werd verleend zijn de steunmaatregelen door de Europese Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
Wat vindt u ervan dat er hoge prijzen zijn gehanteerd voor de matrijzen die via een bedrijf dat doorgaans niets met de autobranche van doen heeft worden geleverd, en dat die constructie via dat bedrijf weer eindigt zodra de subsidieperiode voorbij is?
Ik heb begrepen dat er een vermoeden bestaat dat de matrijzen niet effectief zijn ingekocht. Het is echter aan de Hongaarse overheid, als subsidieverstrekker, om zich hier verder over te buigen en eventueel een klacht in te dienen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het voor het borgen van een gelijk speelveld relevant en noodzakelijk is dat de Europese Commissie kennis neemt van deze constructie en de gehanteerde prijzen terzake de matrijzen door Apollo Vredestein?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens getoetst en geoordeeld dat hiermee niet het subsidiebesluit of de interne markt wordt verstoord en op 5 september 2014 goedgekeurd. Het besluit voor mogelijk nader onderzoek ligt in eerste instantie bij de EC of de Hongaarse overheid.
Bent u bereid om naar aanleiding van het onderzoek van Follow the Money in Europa te pleiten voor nader onderzoek terzake deze subsidieverlening?
Het is aan de Hongaarse overheid om te beoordelen of onderzoek nodig is. Het artikel wijst er overigens op dat er mogelijk niet effectief is ingekocht waardoor enkele tonnen te veel zouden zijn betaald. Dit zal in de praktijk geen impact hebben op de subsidieverstrekking gelet op de totale omvang daarvan (€ 95,7 miljoen).
Welke contacten zijn er tot nu toe geweest tussen het kabinet en Apollo Tyres? Wanneer hebben deze plaatsgevonden en waartoe hebben die geleid?
De afgelopen jaren is er op verschillende niveaus contact geweest met Apollo Vredestein. Zo heeft de directie van Apollo Tyres op 16 april een brief gestuurd aan de Minister-President. Mede naar aanleiding van deze brief heb ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 mei jl. met de directie van Apollo Tyres gesproken over het voorgenomen reorganisatieplan van de directie. In verband met de vertrouwelijkheid van het gesprek kan ik over de inhoud van het gesprek geen mededelingen doen.
Hoe duidt u de uitspraak van de directie Apollo Vredestein dat «als we een gezonde organisatie willen zijn, kunnen we het ons simpelweg niet langer veroorloven om 70 procent van onze banden voor personenwagens met verlies in Enschede te produceren in de huidige marktomstandigheden»3? Is uw indruk dat het percentage van 70 procent juist is? Kunt u dit laten nagaan?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of het percentage van 70 procent juist is. Wij hebben niet alle gegevens om dit te beoordelen. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de juiste afweging te maken over de te voeren strategie en beleid.
Wat maakt dat – afgaande op de bij vraag 9 aangehaalde berichtgeving in Tubantia – een nieuwe Apollo-fabriek in Hongarije wel winstgevend kan zijn en in Nederland niet, ondanks het feit dat in ons land jarenlange kennis van en ervaring met het maken van banden aanwezig is? Waar verschilt in dat licht het Hongaarse industriebeleid/vestigingsklimaat van dat in Nederland, toch beide gelegen in hetzelfde economische Europa?
Volgens de directie is het doel van de reorganisatie om de fabriek in Enschede weer winstgevend te maken door de focus te leggen op specialistische banden. De Hongaarse fabriek zou dan de productie van de overige segmenten banden op zich nemen. Door deze verschuiving en specialisatie zou het totaal beeld voor de onderneming volgens de directie positief worden. Er zijn in Europa inderdaad verschillen in het vestigingsklimaat. De lagere lonen in Hongarije spelen zeker een rol bij het verlagen van de productiekosten van banden.
Kunt u een korte appreciatie geven van het huidige vestigingsklimaat voor maakbedrijven in Nederland en West-Europa in vergelijking met dat in Midden- en Oost-Europa?
Nederland heeft in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Zo is Nederland volgens onderzoek van het World Economic Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. De kracht van Nederland is dat we sterk zijn in de breedte. Onder meer door een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Nadelen ten opzichte van Oost-Europa zijn de loonkosten. Deze liggen, met name voor (niet hoog innovatieve) massaproductie, een stuk lager in Oost-Europa dan in Nederland.
Op welke wijze(n) spant u zich in om de regionale effecten van het massaontslag bij Apollo Vredestein zo beperkt mogelijk te maken? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Welke mogelijkheden ziet u om de positie van de regio Twente te versterken, bijvoorbeeld via het vorig jaar aangekondigde investeringsfonds of het uitzetten van (naar voren gehaalde) overheidsopdrachten in de regio? Hoe bent u hierover met lokale en regionale overheden in gesprek?
Het kabinet spant zich met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede in om de effecten van de ontslagen te beperken. Daarbij spelen de NFIA en de regionale ontwikkelingsmaatschappij OostNL een belangrijke rol. Gebleken is dat het bedrijf nog in gesprek is met de bonden en de ondernemingsraad over mogelijke alternatieve oplossingen en een sociaal plan.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)? Bent u bereid de regionale situatie rondom Apollo Vredestein daarin mee te nemen?
Het kabinet heeft recentelijk aangegeven dat deze fase gebruikt wordt om in samenspraak met maatschappelijke partijen te kijken waar de focus moet liggen in de herstelfase. De regionale situatie rondom Apollo Vredestein wordt hierbij ook meegewogen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Amhaouch/Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 42)? Deelt u de mening dat er haast gemaakt moet worden met het maken van een vernieuwd Nederlands industriebeleid om de maakindustrie, en de daarbij horende werkgelegenheid en innovatie in de verschillende regio’s, goed te positioneren en te borgen?
Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. Recent stuurde ik mijn industriebrief met mijn visie op de energie-intensieve industrie als een eerste deel van een tweedelige industrievisie voor 2050 naar de Tweede Kamer. Het tweede deel, meer specifiek gericht op de maakindustrie, ontvangt u na de zomer.
Het bericht dat China het oog laat vallen op (verzwakte) Nederlandse bedrijven |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China laat oog op (verzwakte) Nederlandse bedrijven vallen»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat China grote interesse lijkt te hebben om Nederlandse bedrijven in de maritieme industrie over te nemen, mede in het kader van de «Made in China 2025» strategie?
Het kabinet is bekend met de «Made in China 2025»-strategie en de Chinese ambitie op het gebied van de maritieme maakindustrie. Het beeld dat dit leidt tot een toename in overnames van Nederlandse bedrijven, wordt niet herkend.
Klopt het dat deze strategie mede mogelijk gemaakt wordt door staatssteun van de Chinese overheid en wat heeft dit voor gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse (en Europese) maritieme industrie?
De mondiale scheepsbouw kent een lange traditie van scherpe internationale concurrentie waarbij een directe overheidsbetrokkenheid geen uitzondering is. De Nederlandse maritieme maakindustrie heeft door een strategie gericht op de ontwikkeling en productie van hoogwaardige innovatieve schepen een onderscheidende positie weten op te bouwen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard maakt voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, inclusief de maritieme maakindustrie. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Hoe waarborgt u de concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme industrie, zeker nu deze door de gevolgen van de coronacrisis lijkt te verzwakken, en bent u hierover in overleg met de sector?
De concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme maakindustrie is vanwege de sterke internationale oriëntatie van deze industrie een terugkerend agendapunt in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de bedrijven en de brancheorganisaties in deze sector. Met de Topsector Water & Maritiem en diverse specifieke instrumenten wordt het innovatievermogen, duurzame ontwikkeling en de toegang tot financiering versterkt. Tegelijkertijd is het Nederlandse marinebouwcluster, als onderdeel van de maritieme sector, van groot strategisch belang voor Nederland. Zoals beschreven in de Defensie Industrie Strategie uit 2018 (Kamerstuk 34 225, nr. 23) is het vanuit strategisch belang wenselijk een zelfscheppend marinebouwcluster te behouden, beschermen en versterken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is voor de Nederlandse economie als China maritieme bedrijven overneemt, die door de coronacrisis verzwakt zijn?
Het kabinet is van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Dit geldt ook voor overnames en investeringen in de Nederlandse maritieme maakindustrie en in tijden van economische tegenwind. Ook in deze tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door marktpartijen wordt verschaft; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Niettemin, wanneer overnames en investeringen binnen de maritieme sector tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden, is het wenselijk dat de overheid in kan grijpen. In beginsel zal hierbij gezocht worden naar oplossingen vanuit de markt. Tegelijkertijd moet ook hier benadrukt worden dat het kabinet zich inzet voor het verbeteren van een gelijk speelveld zodat er geen sprake is van oneigenlijke voordelen voor ondernemingen van buiten Europa.
Erkent u dat de huidige coronacrisis (familie)bedrijven in de maritieme industrie, maar ook in andere sectoren, kwetsbaar maakt door bijvoorbeeld vraaguitval en dat deze bedrijven daarom een makkelijke prooi worden voor overnemende partijen, zoals investeerders uit China?
Zonder twijfel hebben bedrijven in sommige branches, vooral die direct lijden onder de noodzakelijke coronamaatregelen, hun marktwaarde zien dalen. Het kabinet heeft echter vooralsnog geen signalen ontvangen van ongewenste overnames of investeringen in de maritieme industrie of in andere sectoren als gevolg van de coronacrisis. Vanwege de economische situatie is het mogelijk dat ondernemingen goedkoper worden overgenomen. Tegelijkertijd biedt dat ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daar staat tegenover dat potentiele ondernemende partijen ook hun buffers hebben moeten aanspreken en daarmee een kleinere oorlogskas hebben. Wat per saldo het effect is, is moeilijk te zeggen. Vooralsnog is geen sprake van een overnamegolf, ook niet binnen de maritieme industrie.
Kunt u ingaan op de zorgen die leven in de maritieme industrie omtrent de risico’s op overnames? Hoe gaat u aan deze zorgen tegemoetkomen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die leven binnen de Nederlandse maritieme maakindustrie ten aanzien van het risico’s op overnames. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat in nauw contact met de grote ondernemingen, de familiebedrijven en brancheorganisaties om voortdurend op te hoogte te blijven van ontwikkelingen in de sector. We doen dit proactief, zodat signalen van ongewenste overnames of investeringen tijdig worden opgepakt.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen en instrumenten er zijn en/of worden genomen om de door de coronacrisis verzwakte maritieme industrie te beschermen tegen onwenselijke overnames bijvoorbeeld vanuit China? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de nationale en de Europese inzet?
Het Nederlandse ondernemingsrecht kent een aantal reguliere beschermingsmaatregelen waarmee ondernemingen zichzelf kunnen beschermen tegen vijandige overnames, waaronder blokkeringsmaatregelen en – indien het een beursgenoteerde onderneming betreft – het uitgeven van prioriteitsaandelen of beschermings-preferente aandelen of het buitenplaatsen van bepaalde strategische activa.
Het kabinet werkt daarnaast in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer er sprake is van risico’s voor onze nationale veiligheid, zal de overheid in moeten kunnen grijpen bij overnames of investeringen. Het kabinet ontwikkelt hiervoor zowel sectorspecifiek als generiek instrumentarium. Op 11 november 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de implementatie van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De Uitvoeringswet hiervoor wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer verstuurd. In dezelfde brief bent u ook geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor een stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Dit stelsel gaat toezien op de screening van overnames en investeringen binnen aanbieders van de vitale processen of vitale infrastructuur en bij ondernemingen die technologieën ontwikkelen die raken aan nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden.
In aanvulling op het in ontwikkeling zijnde instrumentarium, heeft het kabinet op 2 juni 2020 aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van deze peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni 2020 zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. Op deze manier zet het kabinet zich proactief in om ongewenste overnames of investeringen met risico’s voor de nationale veiligheid tegen de achtergrond van de coronacrisis te voorkomen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Op Europees vlak worden verschillende maatregelen ontwikkeld die bijdragen een sterke concurrerende sectoren, inclusief de maritieme sector zodat die weerbaar is tegen ongewenste overnames. Deze maatregelen zijn onderdeel van onder andere de Europese industriestrategie van de EU. De Europese voorstellen, die zich onder meer concentreren rondom het verbeteren van het mondiale gelijke speelveld, het stimuleren van innovatie, verduurzaming en het ondersteunen van het mkb, zijn veelal ook in nationale beleidsdoelstellingen terug te vinden. Mede naar aanleiding van de motie Palland (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475) wordt momenteel verkend in hoeverre specifieke maatregelen noodzakelijk zijn ter bevordering van het gelijke speelveld voor de maritieme maakindustrie.
Bent u bereid om reeds geplande overheidsinvesteringen bij de maritieme industrie naar voren te halen, zodat deze sector gestimuleerd wordt en zodat de risico’s voor onwenselijke overnames mogelijk verkleind worden?
Momenteel brengen de collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie de mogelijkheden in kaart. Over de uitkomst hiervan kunnen nog geen mededelingen gedaan worden.
Wat kan het stelsel van investeringstoetsing op nationale veiligheidsrisico’s betekenen voor de maritieme industrie en in hoeverre kan deze toetsing de industrie ondersteunen tegen vijandige overnames, bijvoorbeeld uit China?
Wanneer ondernemingen in de Nederlandse maritieme industrie onder het toepassingsbereik van het wettelijk instrumentarium voor investeringstoetsing komen te vallen – als het brede stelsel van investeringstoets dan wel de sectorspecifieke toets voor de defensie-industrie in werking treedt – kan het kabinet besluiten tot ingrijpen bij overnames en investeringen indien de bescherming van de nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft. Dit zal mogelijk zijn wanneer de onderneming een aanbieder van een vitaal proces is of een technologie ontwikkelt die raakt aan onze nationale veiligheid. Wanneer de onderneming een aanbieder van het vitale proces Inzet Defensie is (als onderdeel van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis), zal het in ontwikkeling zijnde wettelijke regime voor investeringstoetsing binnen de defensie-industrie van toepassing worden.
Overheidssteun aan Tata Steel |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tata turns to Whitehall to keep furnaces burning»1 , «Tata Steel may face obstacles in securing Covid loan»2 en «Personeel Tata Steel actiebereid om banenverlies Nederland tegen te gaan»3?
Ja.
Deelt u de opvatting en de zorg dat het structureel wegsluizen van bedrijfsresultaat in een orde van grootte van 100 miljoen euro per jaar uit de Nederlandse vestiging van Tata Steel schadelijk is voor de positie van de Nederlandse staalindustrie en de werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun organisatiestructuur en financiële geldstromen tussen verschillende bedrijfsonderdelen. Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. De aandeelhoudersvergadering keurt de dividenduitkering goed, maar het bestuur bepaalt de hoogte van het bedrag en de wijze van uitbetaling van het dividend. Aandeelhouders hebben, onder voorwaarden, recht op winstuitkering. Het inperken van het dit recht in de vorm van regelgeving kan in strijd zijn met Europese wetgeving, zoals het recht op ongestoord genot van eigendom zoals wordt gewaarborgd door artikel 1, eerste protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens. Ook kan er sprake zijn van een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal zoals gewaarborgd door artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
In dit specifieke geval geldt dat Tata Steel Nederland onderdeel is van een grotere groep met verschillende vestigingen in diverse landen. Deze groep draagt door bijvoorbeeld synergievoordelen bij aan het positieve resultaat van de vestiging in Nederland. Het is gebruikelijk dat winsten van verschillende bedrijfsonderdelen binnen een groep kunnen worden ingezet. Het inzetten van winsten van de Nederlandse vestiging voor de overige onderdelen van de groep, hoeft op zichzelf niet schadelijk te zijn voor de positie van de Nederlandse staalindustrie en de werkgelegenheid.
Deelt u de opvatting dat het toekennen van overheidssteun om de gevolgen van de Covid-19-crisis voor de werkgelegenheid in de Nederlandse vennootschap op te vangen zich niet verhoudt met wegsluizen van dividend uit de vennootschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verhinderen?
De maatregelen die getroffen worden om het COVID-19 virus in te dammen, hebben een enorme impact op veel bedrijven. Veel in de kern gezonde ondernemingen komen zonder overheidssteun in problemen. Om bedrijven hierin tegemoet te komen, heeft het kabinet al een groot aantal generieke maatregelen genomen in het Noodpakket voor banen en economie, zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) en diverse regelingen tot uitstel van belastingen en beschikbaar stellen van kredieten (Kamerstuk 35 420, nr.4.
Daarbij geldt dat vanaf het moment van ondersteuning daar ook voorwaarden aan zijn gebonden. Zo is bij de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) een subsidiemaatregel die werkgevers met minimaal 20% omzetdaling een tegemoetkoming in de loonkosten biedt het uitgangspunt geweest dat banen behouden moeten blijven. Daarom is opgenomen dat ontslag om bedrijfseconomische redenen beboet zou worden. Om de regeling simpel, uitvoerbaar en generiek te houden is gekozen om verder geen al te zware voorwaarden aan de regeling te verbinden. In de volgende fase – nu bedrijven tijd hebben gekregen zich aan te passen – vindt het kabinet het passend aanvullende voorwaarden aan steun te stellen.
Tevens heeft het kabinet de Kamer op 1 mei jl. geïnformeerd over het afwegingskader en de daarbij behorende uitgangspunten voor de voorwaarden bij steun aan individuele bedrijven. Daarbij is van belang dat alle betrokkenen hun bijdrage leveren aan de steunverlening. In uitzonderlijke gevallen, waar het publiek belang de directe ondernemingsbelangen overstijgt, zal het Rijk aanvullend moeten inspringen om dit publiek belang veilig te stellen. Op het moment dat de overheid besluit steun te verlenen aan een individueel bedrijf, kunnen hier dan ook altijd voorwaarden aan gesteld worden. Bij overheidssteun zal wederkerigheid worden verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat bij Tata Steel Nederland de ontwikkeling van veelbelovende, innovatieve productieprocessen, zoals het Hisarna-project, waarmee met veel minder uitstoot van CO2 staal kan worden geproduceerd, al dan niet tijdelijk wordt stopgezet uit kostenbesparingen, terwijl anderzijds structureel middelen aan het bedrijf worden onttrokken? Zo nee, waarom niet?
Iedere onderneming is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Tata Steel Nederland is een privaat bedrijf en het is niet aan mij om te bepalen op welke wijze de onderneming geleid dient te worden.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat een situatie ontstaat dat de Nederlandse vennootschap van Tata Steel subsidie voor CCS gaat ontvangen en tezelfdertijd bedrijfsresultaten wegsluist naar bedrijfsonderdelen buiten Nederland om vervuilender vormen van staalproductie daar overeind te houden? Zo nee, waarom niet?
Een eventuele SDE-subsidie voor CCS is niet bedoeld om een bedrijf te steunen maar om een onrendabele top af te dekken van maatregelen die nodig zijn in het kader van klimaatbeleid maar die op zich zelf niet financieel rendabel zijn. Dat heeft niets te maken met een eventuele winstbestemming waartoe de onderneming zou kunnen besluiten.
Ziet u mogelijkheden om door het stellen van regels en/of financiële prikkels het bedrijf te dwingen het bedrijfsresultaat in de Nederlandse vennootschap te houden, zodat het aangewend kan worden voor behoud van werkgelegenheid, bedrijfsinnovaties die duurzaamheid en de energie-efficiency vergroten en de milieuemissies verlagen? Zo ja, waar denkt u aan? Wat vindt u van het stellen van extra voorwaarden aan de Covid-19-steunmaatregelen, aan subsidiëring van CCS of extra belasting van de uitstoot van CO2? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de overheid besluit steun te verlenen aan een individueel bedrijf, kunnen hier dan ook altijd voorwaarden aan gesteld worden. Bij overheidssteun zal wederkerigheid worden verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Daar waar de steun aantrekkelijke mogelijkheden biedt om grote stappen te maken, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, werkgelegenheid of opleidingsplekken, kunnen hierover aanvullende afspraken worden gemaakt.
Bent u bereid om met het bedrijf en stakeholders als de vakbeweging in overleg te treden om te bezien hoe de werkgelegenheid, duurzame bedrijfsvoering en het innovatief vermogen van het bedrijf voor Nederland geborgd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan met de Kamer delen?
Ik heb zeer regelmatig en intensief contact met Tata Steel. Daarnaast heb ik ook overleg met de vakbeweging over de ontwikkelingen in het bedrijf. Daarbij komen ook bedrijfsvertrouwelijke aspecten aan de orde. Vanwege het vertrouwelijke karakter van al deze gesprekken voel ik mij niet vrij om de inhoud en uitkomsten van deze gesprekken met de Kamer te delen.
Bent u meer in algemeenheid bereid om een industriepolitiek te ontwikkelen, waarmee bevorderd en geborgd wordt dat bedrijfsopbrengsten veel meer worden aangewend voor de continuïteit van bedrijven en de werkgelegenheid te behouden, het innovatieve vermogen te vergroten en de bedrijfsvoering te verduurzamen? Zo nee, waarom niet? Zo ja op welke wijze?
Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan.
Nederlandse vennootschappen kennen namelijk een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel, dat vastgelegd is in het burgerlijk wetboek. Dit model bevordert en borgt reeds de belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers en de focus op waardecreatie op lange termijn van de onderneming. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlandse model en gaat er van uit dat geen aanvullende regelgeving noodzakelijk is.
Op 15 mei jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd met de titel: Visie duurzame basisindustrie 2050; de keuze is aan ons (voorlopig dossiernr: 2969–15). Hierin geeft het kabinet aan dat er met oog op verduurzaming van de industrie wereldwijd en behoud van strategische punten in industriële waardeketens in Nederland publieke actie nodig is op de terreinen innovatie, opschaling, infrastructuur en wet- en regelgeving. Dit moet industriële bedrijven en investeerders zekerheid bieden voor het kiezen van Nederland als vestigingsplaats voor duurzame installaties. Het idee om een industriebeleid te ontwikkelen waarin bedrijfsopbrengsten worden geoormerkt gaat hier lijnrecht tegenin omdat regels die het handelen van bedrijfsbestuurders, wat betreft de inzet van de eigen bedrijfswinst beperken, juist investeringen zullen afschrikken.
Het bericht “Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit” |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de CO2-heffing voor de industrie wordt uitgesteld? Zo ja, wanneer bent u van plan de CO2-heffing wel te publiceren? Wanneer komt het voorstel naar de Kamer?
Nee, de internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Bent u nog steeds voornemens om de CO2-heffing per 1 januari 2022 in te voeren?
Nee, het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Deelt u de opvatting dat deze ingrijpende voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden? Deelt u de opvatting dat kabinetsplannen allereerst met de Kamer moeten worden gedeeld, en niet met de media? Deelt u de opvatting dat het lekken van geruchten over de klimaatmaatregelen (rondom het Urgenda-vonnis en de CO2-heffing) ronduit slordig is en niet bevorderlijk is voor het parlementaire proces?
Ik ben het ermee eens dat deze voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden en met uw Kamer gedeeld moeten worden. Het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Het wetsvoorstel zal als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag worden aangeboden aan uw Kamer. Op dit moment wordt een concept van het wetsvoorstel geconsulteerd via www.internetconsulatie.nl. Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de analyse dat, aangezien de klimaatplannen niet naar de Kamer worden gestuurd terwijl er wel geruchten worden verspreid, er juist onrust wordt veroorzaakt en dat dit tegengesteld is aan uw bedoelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klimaatcrisis te groot is om ver vooruit te schuiven?
Het blijft de inzet van het kabinet om het tijdspad van het Klimaatakkoord te volgen.
Bent u bereid de klimaatplannen zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen, eventueel onder een licht voorbehoud gezien de huidige omstandigheden?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
Het bericht dat Tata Steel onveilig omgaat met gevaarlijke stoffen en inspecteurs probeert te omzeilen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tata verdeeld arbeidsinspectie»?1
Ja.
Klopt het dat medewerkers van de Inspectie SZW in een interne notitie stellen «Het is bij Tata Steel niet veilig als het gaat om gevaarlijke stoffen.»?
Normaliter ben ik terughoudend ten aanzien van uitspraken over individuele bedrijven. In dit geval betreft het stukken die openbaar zijn gemaakt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Ik heb de Inspectie SZW op dit punt om nadere informatie gevraagd. De Inspectie SZW geeft daarop het volgende aan. «De zin is ontleend aan een interne notitie uit juli 20182. Inspecteurs van de Inspectie SZW komen bij het bedrijf voor toezicht op de naleving van meerdere onderdelen van het SZW beleid. In dit geval gaat het om drie invalshoeken met betrekking tot de arbeidsomstandigheden:
Voorkomen dat werknemers gezondheidsschade oplopen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen;
Procesveiligheid en de beheersing van de risico’s op zware ongevallen met gevaarlijke stoffen;
Het onderzoeken van arbeidsongevallen.
Tata Steel is een groot bedrijf. Om een indruk te geven, gemiddeld bezoekt de Inspectie SZW Tata Steel maandelijks. De tekortkomingen bij Tata Steel worden in de notitie door de inspecteurs vanuit de drie invalshoeken aangevoerd als «gemeenschappelijke deler» en reden om elkaar op te zoeken. Dit om te zorgen voor de nodige coördinatie in het optreden vanuit de Inspectie SZW richting het bedrijf.»
Klopt het dat het gebruik en beheer van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel niet op orde is?
Daarover geeft de Inspectie SZW het volgende aan. «Het beheer en het gebruik van gevaarlijke stoffen waren in 2018 niet op orde. Het bedrijf heeft sindsdien verbetering laten zien. De afgelopen jaren heeft de Inspectie SZW overtredingen geconstateerd en passende handhaving ingezet overeenkomstig wet- en regelgeving. Het bedrijf staat onder intensief toezicht van Inspectie SZW en andere Brzo-toezichthouders, waaronder de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, om te zorgen dat het bedrijf zijn verantwoordelijkheid neemt voor werkenden, omwonenden en het milieu. Ook mag gezegd worden dat het bedrijf haar verantwoordelijkheid inmiddels beter neemt. Er is een omslag te zien bij Tata Steel, waarbij het bedrijf via meerdere acties en programma’s de nodige verbeteringen van de werkomstandigheden en veiligheid van de werknemers aan het realiseren is. Dit betekent echter nog niet dat het intensieve toezicht al kan worden afgeschaald. De Inspectie SZW controleert zeer regelmatig de voortgang en zet (vervolg)handhaving in waar nodig. Het optreden van de Inspectie SZW vanuit de verschillende invalshoeken wordt intern gecoördineerd vanuit het Programma Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen. Het gezamenlijke optreden met de omgevingsdienst en andere Brzo-toezichthouders is geborgd via de BRZO+ samenwerking. Er is intensief onderling contact over (de vorderingen van) het bedrijf.»
Welke maatregelen neemt u om de veiligheid te garanderen zolang Tata Steel nog niet aan de veiligheidsregels voldoet?
In de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat werkgevers en werknemers samen verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig werken. Een werkgever moet zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor werkenden en een werknemer voert zijn werk veilig uit. De werkgever bepaalt op welke manier het werk gezond en veilig uitgevoerd kan worden en neemt de maatregelen die hiervoor nodig zijn. Inspectie SZW houdt risico-gestuurd en effectgericht toezicht op de naleving van de wetgeving en treedt zo nodig handhavend op.
Klopt het dat inspecteurs zich onvoldoende gesteund voelen door hun management? Bent u bereid hierover navraag te laten doen onder de inspecteurs?
Tata Steel is een groot bedrijf, waar veel inspecties plaatsvinden met verschillende invalshoeken. De Inspectie SZW geeft het volgende aan. «De interne notitie waaraan het NoordHollands Dagblad refereert, betreft een verslag voor en door inspecteurs vanuit de verschillende invalshoeken. Zij hebben elkaar in 2018 opgezocht, om een gezamenlijke lijn te kunnen uitdragen richting Tata Steel. Het is van belang dat niet alleen de inspecteurs, maar ook de directie in zijn rol richting Tata Steel de gezamenlijke lijn ondersteunt en uitdraagt. En dat is ook gebeurd. Dat gaat vooral over professionaliteit. In antwoord op de vragen van het NoordHollands Dagblad heeft de Inspectie SZW overigens laten weten dat navraag is gedaan bij de inspecteurs.» Het feit dat dit binnen de Inspectie SZW bespreekbaar is, ook het feit dat het management bij de Inspectie SZW wordt aangesproken op het geven van goede terugkoppeling om het gezamenlijke effect op het bedrijf te vergroten, en het inzicht dat aan het Noord Hollands dagblad is gegeven, juich ik toe. Dat getuigt van professionaliteit.
Kunt u zich de frustratie van de inspecteurs voorstellen over het feit dat Tata Steel zich telkens direct tot hun leidinggevende wendt als zij zich kritisch opstellen? Acht u het wenselijk dat Tata Steel dat doet?
Uit het bewuste artikel blijkt dat dit niet aan de orde is. De Inspectie SZW geeft het volgende aan. «Juist doordat in 2018 inspecteurs constateerden dat het bedrijf probeerde hen uit elkaar te spelen, zijn ze gekomen tot afspraken om dat niet te laten gebeuren. Daarbij werd ook kritisch gekeken naar de eigen afspraken over vaste contactpersonen, naar het vermijden van dubbeling in de handhaving en naar de afstemming over interventies van het management van de Inspectie SZW bij het bedrijf. Naar die afspraken wordt gehandeld.»
Deelt u de mening van de inspecteurs dat het management een andere koers lijkt te varen dan de inspecteurs zelf?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat werkbezoeken van de ambtelijke top niet met inspecteurs gedeeld worden? Zo ja, waarom is dat?
De Inspectie SZW heeft een uitgebreid pallet aan handhavingsinstrumenten tot haar beschikking om te zorgen dat bedrijven de wet- en regelgeving naleven. In het meerjarenplan van de Inspectie, haar jaarplannen en het handhavingsbeleid is beschreven hoe de interventiemix die de Inspectie SZW tot haar beschikking heeft, wordt ingezet om maximaal maatschappelijk effect te bereiken[1]. Onderdeel van deze interventiemix zijn naast inspecties en handhaving ook gesprekken op directieniveau, of met de raad van bestuur, ondersteuning van branches, het zetten van druk op ketens en communicatie. Naast inspectiebezoeken door inspecteurs dragen dus ook projectleiders, programmamanagers of de ambtelijke top, dat wil zeggen de toezichtdirecteuren, van de Inspectie SZW bij aan het effect. Door middel van de strategische en tactische programmering en bijvoorbeeld ook door bedrijven aan te spreken als er sprake is van ontwijkgedrag, intimidatie, een overmatige juridische reflex etc. Of omgekeerd, door bedrijven te antwoorden indien zij kritisch zijn over het optreden van de inspectie. Uitgangspunt is dat dit intern afgestemd plaatsvindt. Veelal is het contact met een bedrijf ook gezamenlijk: een programmamanager met een of enkele inspecteurs, een directeur met een inspecteur of een projectleider etc.
Klopt het dat de ambtelijke top direct contact heeft met de top van Tata Steel? Zo ja, waarom is dat?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is het voor u te rijmen dat Tata Steel stelt: «Veiligheid is bij Tata Steel kernwaarde nummer 1 en heeft onze hoogste aandacht en prioriteit» en dat inspecteurs gelijktijdig opmerken dat bij pogingen tot handhaving, Tata Steel direct juristen inzet om hen tegen te werken en dat Tata Steel navraag doet om er zeker van te zijn dat een pilot arbeidsongevallen niet tot extra handhavingsacties gaat leiden?
De gezondheid en veiligheid van de werkenden is voor mij belangrijk. Bedrijven zijn er voor verantwoordelijk dat hun werknemers een veilige en gezonde werkplek hebben. De juridificering die in onze samenleving plaatsvindt, is een ontwikkeling die ook bij het toezicht steeds zichtbaarder wordt. Tegelijk is Nederland een rechtstaat en staat het bedrijven en burgers vrij om het handelen van de overheid in rechte te betwisten.
Bent u het eens met de opmerking uit de interne memo dat het nodig is dat de directie achter de inspecteurs blijft staan en zelf ook druk op Tata Steel houdt om ervoor te zorgen dat naleving van de regels bewerkstelligd wordt? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ja en dit is ook het geval, zie ook antwoord 9.
Kan het zijn dat de directie van de inspectiedienst bij haar contacten met Tata Steel andere belangen dan handhaving van de veiligheidsregels laat meewegen?
De maatschappelijke belangen waar de gehele Inspectie SZW gezamenlijk voor staat, omvatten het hele terrein van gezond, veilig en eerlijk werk. In die zin spelen er dus meer maatschappelijke belangen dan alleen de veiligheidsregels.
Bent u van mening dat het de veiligheid bevordert wanneer de top van de inspectie over de hoofden van haar inspecteurs communiceert met de top van Tata Steel? Zo ja, waarom?
Het is aan Inspectie SZW om te bepalen op welke wijze zij haar toezichtstaken invult. Inspectie SZW hanteert daarbij een uitgebreid pallet aan interventiemogelijkheden en handhavingsinstrumenten. In deze interventiemix hebben naast inspecteurs ook analisten, specialisten, programmaleiding en directieleden een rol om het juiste effect te bewerkstelligen. In het organisatie-, mandaat- en volmachtsbesluit SZW 2009 is bepaald welke taken, verantwoordelijkheden en rollen onder meer de inspecteur en de directie hebben. Dat er, om de programmadoelen, de handhavingsinzet en het beoogde effect te bepalen, binnen de inspectie een open, kritisch en constructief gesprek plaatsvindt en dat de leiding daartoe ook uitnodigt en in overleg naar handelt, juich ik toe.
Bent u bereid de top van de Inspectie SZW te vragen niet langer direct te communiceren met Tata Steel over de hoofden van de betrokken inspecteurs?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u ook van mening dat een bedrijf dat reeds veelvuldig de wet heeft overtreden, op geen enkele coulance zou mogen rekenen als het aankomt op het naleven van de veiligheidsregels?
Ja, voor zover dit in overeenstemming is met de wet- en regelgeving.
Het aangekondigde massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede |
|
Kees Verhoeven (D66), Chris Stoffer (SGP), Dennis Wiersma (VVD), Hilde Palland (CDA), Gijs van Dijk (PvdA), Mustafa Amhaouch (CDA), Bart van Kent , Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Apollo Vredestein – de grootste private werkgever in Enschede – dat er 750 banen zullen verdwijnen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Apollo Vredestein recentelijk een nieuwe fabriek in Hongarije gebouwd heeft met een capaciteit die nog wat groter is dan in Enschede en dat Hongarije daarvoor ongeveer 100 miljoen euro subsidie gegeven heeft?
Ja. In 2017 opende Apollo Tyres, het moederbedrijf van Apollo Vredestein, een nieuwe fabriek in Hongarije. Volgens de Europese Commissie heeft Hongarije daarbij inderdaad subsidie verstrekt, namelijk: 48,2 mln. directe subsidie, 2,8 mln. werkgelegenheidssubsidie en belastingvoordeel dat kan oplopen tot 44,7 mln (totaal max. 95,7 mln).
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie dat deze subsidie, die aan de commissie genotificeerd is, geen staatssteun is?2
Ja. In het besluit van 5 september 2014 is de maatregel door de Europese Commissie als geoorloofde staatssteun gekwalificeerd omdat de staatssteun verenigbaar was met de interne markt.
Klopt het dat Hongarije de aanvraag in juni 2014 indiende, in september toestemming kreeg en dus de steun pas in september kon uitkeren en dat in september 2014 de EU-staatssteunregels 2014–2020 van toepassing waren?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (paragraaf 188) is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens op 5 september 2014 goedgekeurd.
Bent u bekend met artikel 122 van de staatssteunregels, die tussen 2014 en 2020 van kracht zijn en luiden »Where the beneficiary closes down the same or a similar activity in another area in the EEA and relocates that activity to the target area, if there is a causal link between the aid and the relocation, this will constitute a negative effect that is unlikely to be compensated by any positive elements.» (C209/33, Official journal of the European Union)?
Ja.
Deelt u de mening juist datgene wat artikel 122 poogt te voorkomen, namelijk subsidie geven om een bedrijf in een niet-achtergestelde regio te verplaatsten naar een achtergestelde regio in de EU, hier gebeurd is?
Nee. Het verplaatsen van het bedrijf in een niet-achtergestelde regio naar een achtergestelde regio in de EU door middel van het geven van subsidie is in dit geval niet aan de orde. De directie van Apollo Vredestein NL heeft aangegeven dat de uitbreiding in Hongarije bedoeld was om aan de groeiende vraag naar banden te kunnen voldoen. Die vraag is echter de laatste jaren gedaald door veranderende marktomstandigheden. Door deze veranderende marktomstandigheden maakt Apollo nu de keuze om in Enschede de kleinschalige en specialistische productie van banden te houden en de grootschalige productie in Hongarije en India te laten plaatsvinden. Volgens de directie heeft Apollo de houdbaarheid van producten die in Enschede worden geproduceerd geanalyseerd en met inachtneming van voornoemde veranderende marktomstandigheden de intentie uitgesproken om de fabriek in Enschede te specialiseren tot de productie van landbouwbanden en specialistische hoogwaardige banden met als doel het voortbestaan van Apollo Vredestein in Enschede te borgen. Het is goed om te vermelden dat het besluit tot de steunverlening 5,5 jaar geleden is genomen en dat Apollo al geruime tijd actief is in Hongarije. Apollo geeft aan dat er geen causaal verband is tussen de reorganisatie in Enschede en de Hongaarse fabriek.
Bent u bereid spoedig per brief opheldering te vragen bij de Europese Commissie over deze gang van zaken, waarbij staatssteun (mede)geleid heeft tot sluiting van een fabriek in Enschede? Kunt u vragen of Apollo bij de aanvraag van de staatssteun ook om de toezegging gevraagd is om productie niet op deze manier te verplaatsen en of Apollo dat ook toegezegd heeft?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun. Binnen de EU gelden strikte voorwaarden voor staatssteun, die bovendien worden getoetst door de Europese Commissie. In dit geval heeft de Commissie geoordeeld dat de staatsteun die Hongarije heeft gegeven verenigbaar is met de interne markt. Ik zie daarom vooralsnog geen reden om contact op te nemen met de Europese Commissie of met de Hongaarse overheid over deze kwestie.
Het besluit om een nieuwe fabriek in Hongarije neer te zetten is door Apollo rond 2014 genomen. Op dat moment kon de productiecapaciteit in Enschede niet aan de stijgende vraag voldoen en waren de prognoses voor de verkoop van banden positief. Een uitbreiding van productiecapaciteit was in de ogen van Apollo dan ook noodzakelijk om aan de toenemende vraag te voldoen én om als bedrijf te groeien in de markt van banden. De nieuwe fabriek in Hongarije zou complementair zijn aan de fabriek in Enschede en in beide fabrieken zouden grotere series van bandentypen gemaakt worden, gaf Apollo in die tijd ook aan.
Helaas is volgens het bedrijf de productie van banden voor gewone personenauto’s in Enschede door allerlei omstandigheden minder competitief. Oorzaken die daarbij door het bedrijf genoemd worden zijn de toenemende concurrentie in de markt voor banden, stijgende productiekosten, teruglopende prijzen van banden en de dalende autoverkopen waardoor de markt voor banden gekrompen is. Daardoor is de productie in Enschede de afgelopen jaren al afgenomen en nam de kostprijs toe. Deze omstandigheden waren in 2014 niet voorzien.
De economie is voortdurend in beweging met verschuiving van activiteiten als bijkomend gevolg. Het is aan de leiding van een onderneming om adequaat te handelen in belang van de continuïteit van een onderneming als geheel en van alle stakeholders, waaronder de werknemers. Mocht er na verdere bestudering van de casus aanleiding toe zijn dan zal ik dat bij de Commissie en mijn collega’s die hierbij zijn betrokken onder de aandacht te brengen.
Kunt u er de Europese Commissie ook nadrukkelijk wijzen op het zeer nadelige effect van het besluit om de steun van Hongarije niet als staatssteun te zien en haar vragen medeverantwoordelijkheid te zijn voor het vinden van een oplossing voor Enschede?
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun.
Zijn er de afgelopen twee jaar contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein en is daar een mogelijke drastische reorganisatie aan de orde gesteld?
De afgelopen jaren zijn op verschillende niveaus contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein. In algemene zin is daarbij de actuele situatie omtrent het bedrijf aan de orde gekomen.
Welke contacten zijn er de afgelopen twee jaar vanuit Den Haag geweest met de vestiging Enschede over investeringen en mogelijke problemen bij Apollo Vredestein?
Ook met de directie van de vestiging van Apollo Vredestein in Enschede zijn de afgelopen jaren gesprekken gevoerd door het Ministerie van EZK. Tijdens die gesprekken is gesproken over de algemene ontwikkeling van het bedrijf en mogelijke knelpunten daarin. Daarbij is geen melding gemaakt van een aanstaande reorganisatie.
Op welke wijze zet u zich in voor het behoud van werkgelegenheid in Enschede – helaas op plek 46 van de 50 grootste steden in Nederland in de atlas van de Nederlandse gemeentes – bij Apollo Vredestein?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met het bedrijf, de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. De verantwoordelijkheid voor dit sociaal plan ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen Euro ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De voorgenomen beantwoording binnen twee weken is helaas niet gelukt vanwege het vele werk m.b.t. COVID-19 dat voorrang kreeg bij de betrokken directies.
Het bericht dat Shell een enorme plasticfabriek in de VS laat bouwen |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoe oordeelt u over de bouw van een enorme plasticfabriek in de Verenigde Staten door de Nederlandse Koninklijke Shell?1
De investeringsbeslissingen die Shell in de VS neemt, zijn de verantwoordelijkheid van Shell. Mijn focus ligt bij het duurzaam omgaan met grondstoffen door producten beter te ontwerpen, meer te hergebruiken, te repareren en het materiaal aan het einde van de levenscyclus hoogwaardig te recyclen, wat bijdraagt aan een circulaire economie.
Klopt het dat deze fabriek jaarlijks 1.5 miljard kilo aan plastic producten zal produceren? Hoeveel milieuschade zal hiermee gepaard gaan?
Shell heeft bevestigd dat een fabriek wordt gebouwd in Monaca, Pennsylvania. Het bedrijf heeft laten weten dat de productie van polyetheen zich naar verwachting volledig richt op het voldoen aan de vraag vanuit de Amerikaanse markt. Over eventuele milieuschade heeft Shell aangegeven nog geen uitspraken te kunnen doen.
Hoe verhoudt de bouw van deze fabriek door Shell zich tot uw inspanningen om te komen tot een internationaal Plastic Pact? Deelt u de mening dat deze actie die inspanningen zeer ondermijnt?
De bouw van de fabriek in de VS en mijn beleid hoeven niet strijdig met elkaar te zijn. Shell kan voor een deel aan de groeiende vraag naar plastics wereldwijd voldoen door plastic afval als voeding te gaan gebruiken voor hun plastic productiefabrieken (ook wel «feedstock recycling» genoemd). Ik begrijp uit berichtgeving dat Shell plannen in deze richting heeft. Meer recycling is in lijn met de doelstellingen van het nationaal Plastic Pact en het onlangs gesloten Europees Plastic Pact, waarover ik u onlangs heb geïnformeerd (Kamerstuk 32 852, nr. 114, d.d. 6 maart 2020).
Is bekend hoeveel ton CO2-uitstoot jaarlijks gepaard zal gaan met de ingebruikname van deze fabriek? Deelt u de mening dat dit lijnrecht tegenover de inspanningen staat te komen tot een klimaatneutrale economie in 2050?
Shell heeft laten weten nog geen zicht te hebben op de CO2-uitstoot van de betreffende fabriek. Mijn inspanningen zijn erop gericht om in 2050 te komen tot een circulaire economie. Dit kan alleen – ook met betrekking tot plastic – door samen met stakeholders in de hele waardeketen onnodig gebruik van plastics te voorkomen en de plastic kringloop te sluiten. Door samen aan de slag te gaan, kunnen innovaties versneld op de markt gebracht worden, kan gericht worden geïnvesteerd in circulaire oplossingen en kunnen kennis en ervaringen daaromtrent gedeeld worden. Dat zijn ook belangrijke doelstellingen van het hiervoor al aangehaalde Plastic Pact NL en het Europese Plastic Pact.
Erkent u dat het feit dat oliebedrijven plasticfabrieken willen bouwen aantoont dat nieuw plastic veel te goedkoop is om hergebruik te bevorderen? Wat gaat u hieraan doen?
Ik heb geen inzicht in de drijfveren van oliebedrijven om plasticfabrieken te bouwen. Of dit aantoont dat nieuw plastic veel te goedkoop is om hergebruik te bevorderen kan ik daarom niet bevestigen. Hergebruik wordt al op diverse manieren bevorderd. In de Europese Unie wordt een CO2-prijs betaald via het Europese Emissiehandelssysteem (EU-ETS) en het kabinet zal vanaf 2021 een CO2-heffing opleggen aan bedrijven die tot de doelgroep behoren en meer uitstoten dan de heffingsvrije voet in enig jaar toestaat. Ook zorgen de afvalstoffenbelasting en de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor een prikkel voor bedrijven om milieukosten te internaliseren. Door een (Europees) verplicht percentage toepassing van plastic recyclaat zal hergebruik en recycling van plastics verder bevorderd worden. De Europese Commissie heeft deze maatregel in zijn nieuwe Actieplan Circulaire Economie aangekondigd. Ik steun dit voornemen van de Commissie van harte en zal aandringen op spoedige implementatie in Europese regelgeving.
Waarom wordt met het Plastic Pact niet ingezet op een alternatief voor het gebruik van plastic? Hoe staat het met kabinetsplannen om juist deze alternatieven tot ontwikkeling te laten komen en het aantal verpakkingen drastisch te verminderen?
Het terugdringen van onnodig gebruik van plastic (verpakkingen) is goed voor de economie en goed voor het milieu. Dat kan niet alleen door af te zien van (dubbele) verpakkingen wanneer dit niet strikt noodzakelijk is, maar ook door in te zetten op meer hergebruik of het gebruik van duurzamere alternatieve materialen. Het stimuleren van hergebruik is ook een doelstelling van het Plastic Pact NL Daarnaast komt dit bijvoorbeeld terug in circulair ontwerp trajecten (CIRCO-tracks) waaraan al meer dan 700 bedrijven hebben deelgenomen.
Waarom wordt niet ingezet op een verbod op alle plastic voor eenmalig gebruik? Bent u bereid om investeringen in de productie van nieuw plastic tegen te gaan door middel van gerichte wet- en regelgeving?
Het eenmalig gebruik van plastic producten en/of verpakkingen is soms onvermijdelijk, zoals voor voedsel of medische toepassingen. Als er geen duurzamer alternatief is voor bepaalde toepassingen en hergebruik geen reële optie, dan is een verbod op het gebruik van plastics voor eenmalig gebruik niet verstandig. Dat is ook het uitgangspunt geweest voor de Europese Commissie bij het opstellen van de Single-Use Plastics (SUP-) richtlijn. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 5 komt de Europese Commissie met voorstellen om de productie van nieuw plastic terug te dringen door de introductie van een verplicht toe te passen percentage plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen. Ik zal dit voorstel actief in Europees verband ondersteunen en waar mogelijk bijdragen aan een versnelling van de implementatie daarvan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Shell, om duidelijk te maken dat de bouw van een plasticfabriek zeer ongewenst is?
Ik ga graag in gesprek met Shell over de bijdrage die het bedrijf kan leveren aan de circulaire economie, onder andere via («feedstock») recycling van plastics.
Het bericht dat bij een reorganisatie bij bandenfabriek Apollo Vredestein in Enschede 750 medewerkers op straat staan |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij de Enschedese bandenfabriek Apollo Vredestein 750 medewerkers hun baan verliezen?1 De fabriek in Enschede gaat alleen nog banden produceren die in een hogere prijsklasse vallen, zoals winterbanden.
Ik ken het bericht. Het is aan de ondernemer zelf om zijn bedrijf in te richten en te besluiten op welke locatie hij de productie van verschillende producten laat uitvoeren. Deze voorgenomen reorganisatie is echter een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en bonden worden getoetst. Dat neemt niet weg dat het voor de betrokken werknemers en hun gezinnen natuurlijk bijzonder vervelend is, dat zij mogelijk hun baan verliezen.
Kunt u zich voorstellen dat het verdwijnen van 750 banen als een grote schok komt voor de gemeente Enschede? Was u er wel van op de hoogte dat deze reorganisatie bij Apollo Vredestein er aan zat te komen? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om dit banenverlies te voorkomen?
Ja dat kan ik mij voorstellen. Ik was niet eerder op de hoogte van dit besluit dan de media.
Bent u bereid om per direct in gesprek te gaan met de directie van Apollo Vredestein om samen te kijken hoe het banenverlies voor de regio Enschede zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtenaren houden, in samenwerking met hun collega’s van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, nauw contact met de provincie, gemeente en het bedrijf.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om werknemers van Apollo Vredestein van werk naar werk te begeleiden en gedwongen ontslagen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De voorgenomen reorganisatie is een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en de bonden worden getoetst. Tot het dienstverband van de werknemers eindigt, is de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van werk naar werk van zijn medewerkers. Naar ik begrijp wordt er op dit moment door de werkgever, samen met de bonden, gewerkt aan de afspraken waaronder de personeelsreductie, die vanaf volgend jaar zijn beslag zou moeten krijgen, wordt gerealiseerd. Verder heeft UWV aangeboden om daarbij te ondersteunen, bijvoorbeeld met informatie over de arbeidsmarkt of het in beeld brengen van overstapberoepen.
Wat gaat u er aan doen om deze klap voor de werkgelegenheid in de regio Enschede op te vangen?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo-Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo-Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht moeten zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. Op dit moment vinden gesprekken over het sociaal plan plaats. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Het bericht dat een klimaatscepticus meer dan een miljoen gulden ontving van o.a. Nederlandse bedrijven met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus» en «Lobbyist van een vuile wereld»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven dient te komen in dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit aan het licht is gebracht en voor het maatschappelijke debat is het goed als hierover duidelijkheid komt. Het is aan de betreffende bedrijven om die duidelijkheid te geven.
Onderschrijft u de stelling dat in de afgelopen decennia cruciale tijd is verspeeld in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat de mondiale aanpak van het klimaatprobleem urgent en vooralsnog ontoereikend is om de afgesproken doelen te halen. Daarom heeft het kabinet voor Nederland een ambitieuze klimaatdoelstelling afgesproken en dringt Nederland er in Europees verband op aan om de Europese doelstelling voor 2030 te verhogen, om daarmee ook andere landen aan te zetten hun inspanningen te voor 2030 te vergroten.
Onderschrijft u de stelling dat klimaatontkenners hebben bijgedragen aan het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot de invloed van klimaatsceptici is geweest, is niet te zeggen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is ook niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Erkent u dat de bedrijven die geld hebben gegeven aan de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, met als expliciet doel om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, medeverantwoordelijkheid dragen voor het verspelen van cruciale tijd in het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Mocht de financiële ondersteuning door bedrijven expliciet als doel hebben gehad om het wetenschappelijke debat over klimaatverandering te vertroebelen, dan is dat geen goede zaak. Het wetenschappelijke debat behoort met open vizier te worden gevoerd. Ik stel wel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat Nederland nog altijd een broedplaats is van Europees klimaatscepticisme?3 Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet goed beoordelen. Wel is er inmiddels een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Onderschrijft u de stelling van Follow The Money dat klimaatsceptisch Nederland nog altijd profiteert van netwerk en geld uit de fossiele industrie?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht verschaffen van de relevante Nederlandse beleidsbeslissingen in het klimaat- en energiedossier die zijn genomen, zowel in het voordeel als in het nadeel van het aanpakken van de klimaatcrisis, in de jaren dat de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus werkte aan zijn CO2-project en «regelmatig binnenliep» bij het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de politieke keuzes in het Nederlandse klimaatbeleid zijn in openheid gemaakt en als zodanig ook terug te vinden.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van de lobbybrieven, rapporten en documenten die zij de afgelopen 40 jaar naar ministeries, overheden en de Nederlandse politiek hebben gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet doenlijk.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van alle posities die vertegenwoordigers van deze bedrijven hebben ingenomen in gespreksorganen, green deals, samenwerkingsverbanden en andere overlegstructuren met de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u van alle bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, een overzicht verschaffen van door hen gemaakt lesmateriaal, sponsoring op scholen en beïnvloeding van het onderwijs, nu en in het verleden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de overheid beschikt niet over een dergelijk overzicht en houdt niet bij welk lesmateriaal door welke (al dan niet commerciële) partijen wordt ontwikkeld en aan scholen wordt aangeboden.
Gaat u het Nederlandse onderwijsveld vragen om lesmaterialen van en eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, en ook hun voorgangers, aan uw Kamer in vele eerdere (schriftelijke) vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen en op basis daarvan scholen te vragen bepaalde lesmaterialen wel of niet te gebruiken. Dit is aan scholen en leraren zelf. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Ook kunnen zij, bijvoorbeeld in het kader van (beroepsgerichte) stages of in de vorm van gastlessen, samenwerking aangaan met bedrijven en organisaties. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.
Gaat u de Nederlandse cultuursector vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse cultuursector zelf om daar over te beslissen.
Gaat u de Nederlandse media vragen om eventuele samenwerkingen met en advertenties van bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan de Nederlandse media zelf om daar over te beslissen. De publieke omroepen zijn sowieso gehouden zich niet te laten sponseren door bedrijven.
Gaat u de Nederlandse ministeries en overheden vragen om eventuele samenwerkingen met bedrijven die financiële steun gaven aan het CO2-project van de in bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus, waarvan het doel was om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin, zijnde AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA, kritisch te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om bedrijven ter verantwoording te roepen voor wat er in het verleden is gebeurd. Mijn focus ligt nu op realisatie van de ambitieuze klimaatdoelen die dit kabinet voor de toekomst heeft gesteld. Om die te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven. Ik stel vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Wat zijn wat u betreft de gevolgen van de onthullingen over de financiering van twijfel over de klimaatcrisis door AkzoNobel, Amoco, ANWB, Bayer, Bovag, DSM, Fluor Daniel, Foundation BBMB, Gasunie, Hoogovens/Tata Steel, IISI, ING, KLM, Lions Club, Mabanaft, NAM, Pakhoed (Vopak), Schiphol, SEP, Shell, Texaco, ThyssenKrupp en VNA voor de samenwerking met de betreffende bedrijven in de toekomst?
Zie antwoord vraag 15.
Onderschrijft u de stelling dat, indien in de jaren tachtig en negentig zowel in Nederland als internationaal adequaat klimaatbeleid zou zijn gevoerd, de klimaatcrisis al grotendeels opgelost had kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet relevant om te speculeren over wat er zou zijn gebeurd als er in het verleden overal ter wereld andere politieke keuzes zouden zijn gemaakt. Ik richt mij op de stappen die we nu kunnen en moeten nemen om klimaatverandering aan te pakken.
Deelt u de mening dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, niets te zoeken zouden moeten hebben bij het vormgeven van klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 15 en 16.
Hoe duidt u de uitspraken van Hans Wiegel, die over de klimaatscepticus stelt: «Natuurlijk heeft hij invloed gehad. Hij zat overal, iedereen kende hem»?5
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Waaruit blijkt dat het huidige Nederlandse klimaatbeleid niet zou zijn beïnvloed door klimaatontkenners en sceptici, zoals de in de bovenstaande artikelen genoemde klimaatscepticus en zijn latere geestverwanten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis, nog steeds een grote invloed hebben op het Nederlandse klimaatbeleid, bijvoorbeeld door een plaats aan de klimaattafels van het Klimaatakkoord of door actieve lobby ten aanzien van de huidige politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze negatieve invloed uit te bannen?
Een aantal van de genoemde bedrijven is inderdaad betrokken geweest bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord en draagt nu ook bij aan de uitvoering ervan. Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, stel ik vast dat er inmiddels ook binnen het bedrijfsleven een brede consensus bestaat over klimaatverandering en de rol van de mens hierin, en een grote bereidheid om aan maatregelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord bij te dragen.
Bent u bereid om het Klimaatakkoord open te breken en bij de nieuwe gesprekken de bedrijven die in het verleden geld hebben uitgegeven aan klimaatontkenners en twijfelzaaiers over de klimaatcrisis uit te sluiten van deelname? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afspraken van het Klimaatakkoord zorgen zowel voor draagvlak als zekerheid dat de 49% reductie in 2030 wordt gehaald.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar dat mogelijk en logisch was, heb ik dit gedaan.
Het artikel ‘Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klimaatsceptisch Nederland profiteert nog altijd van netwerk en geld uit fossiele industrie»?1
Ja.
Bent u bekend met de stichting Clintel, die bericht over klimaatverandering en klimaatbeleid?
Ja.
Herkent u de analyse van Follow the Money dat Stichting Clintel niet zozeer gericht lijkt op het vooruit helpen van de klimaatwetenschap, maar vooral op het zaaien van twijfel over de algemeen geaccepteerde theorie van klimaatverandering via het verspreiden van pseudowetenschap?
Wat precies de intentie van de Stichting Clintel is, is lastig te bepalen. Duidelijk is wel dat zij zich afzetten tegen de informatie van het IPCC.
Heeft de rijksoverheid gebruik gemaakt van de diensten van stichting Clintel? Zo ja, wanneer en in welke context?
Niet dat mij bekend is.
Deelt u de menig dat iedereen deel mag nemen aan het klimaatdebat, maar de beleidsbeslissingen gemaakt dienen te worden op basis van wetenschappelijk getoetste informatie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening van de vraagsteller dat het Nederlands klimaatbeleid gebaseerd moet zijn op de brede wetenschappelijke consensus waarover het internationale klimaatpanel IPCC rapporteert? Erkent u dat het IPCC, dat bestaat uit honderden experts, zonder partijdigheid en op wetenschappelijke wijze een objectieve evaluatie maakt van de wereldwijd beschikbare wetenschappelijke kennis over klimaatverandering en de gevolgen daarvan?
Ja. De inzichten en scenario’s van het IPCC vormen naast meer specifieke inzichten en scenario’s van de Nederlandse kennisinstituten, zoals het KNMI en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de basis voor het Nederlandse klimaatbeleid.
Deelt u mede daarom de mening dat om deze reden, het kabinet haar klimaatbeleid dient te baseren op de scenario’s van het IPCC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze verzamelt, verwerkt en verstrekt de rijksoverheid informatie aan Nederlanders over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering?
Informatie over de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering wordt door de rijksoverheid onder andere verstrekt via de website rijksoverheid.nl en via de campagne «Iedereen doet WAT». Daarnaast wordt informatie verspreid door het KNMI en het PBL, onder andere via hun eigen websites.
Welke rol ziet u voor het kabinet om desinformatie rondom de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering te bestrijden?
De overheid tracht via haar eigen voorlichting en informatie van haar kennisinstellingen de Nederlandse burger op een goede manier over klimaatverandering, de oorzaken en gevolgen daarvan te informeren. Er is een recht op vrije meningsuiting en het is niet doenlijk om alle informatie die door anderen wordt verspreid te controleren en te corrigeren.
Hoe worden informatieconsumenten geattendeerd op onwetenschappelijke praktijken (zoals kersen plukken, het delen van zombie-argumenten – wetenschappelijke inzichten die al lang ontkracht zijn – of het publiceren van verdraaiingen van wetenschappelijke kennis)?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zorgt het kabinet dat organisaties, die wetenschappelijke informatie delen in het klimaatdebat, transparant zijn over de herkomst van ontvangen financiering?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse bedrijven financierden jarenlang prominente klimaatscepticus»?2
Ja.
Erkent u dat de in het bovengenoemde artikel klimaatscepticus in contact is geweest met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken?
Ja.
Hoe reflecteert u op deze contacten tussen de betreffende klimaatscepticus en het toenmalige departement? Op welke wijze heeft dit contact het Nederlands klimaatbeleid in het verleden beïnvloed?
Het is niet te achterhalen op welke wijze en met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad. Welke invloed contact met de heer Böttcher heeft gehad op het Nederlandse klimaatbeleid is niet te bepalen. Het klimaatbeleid is onderwerp geweest van opeenvolgende kabinetten en parlementen, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse overheid geleerd van eerdere contacten met klimaatsceptici en hoe voorkomt u dat pseudowetenschap het klimaatbeleid vertroebelt?
De maatschappelijke aandacht voor klimaatsceptici heeft de overheid geleerd om klimaatsceptici niet te negeren, maar de dialoog aan te gaan. Dat heeft onder meer geleid tot meer aandacht voor kwaliteitscontrole bij het IPCC, maar heeft de Nederlandse overheid tegelijkertijd bestendigd in haar visie om zich in haar beleid primair te laten leiden door de inzichten van het IPCC en de Nederlandse kennisinstellingen.
Deelt u de mening dat de wetenschap duidelijk maakt dat klimaatbeleid urgent en nodig is en dat langer uitstel zeer ongewenst is? Bevestigt u in dit licht dat het kabinet de maatregelen uit het Klimaatakkoord – zoals de CO2-heffing voor de industrie – zo spoedig als mogelijk zal invoeren? Kunt u toelichten wanneer de maatregelen en afspraken worden uitgevoerd en hoe ver het met de uitvoering staat?
Het kabinet deelt de opvatting dat de aanpak van klimaatverandering urgent is. Het kabinet is actief bezig met de uitvoering van het Klimaatakkoord en informeert uw Kamer hier met grote regelmaat over.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden en zeker voor het AO Klimaat en Energie van 2 april 2020?
Ja.
Het bericht ‘Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chemelot zet vol in op energie- en chemiesnelweg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de Limburgse industrie van levensbelang is dat deze ofwel wordt aangesloten op nieuwe pijpleidingen tussen Rotterdam en het Rurhgebied ofwel dat er alternatieve oplossingen worden gevonden?
Het kabinet vindt een goede infrastructuur voor energie en grondstoffen tussen de industriële clusters en de havengebieden van groot belang. In de ontwerp Nationale omgevingsvisie (Novi) is dit als nationaal belang opgenomen en dit wordt verder uitgewerkt in het Nationaal Programma Energiehoofdstructuur. Een goede energie-infrastructuur is bovendien van belang voor het slagen van de transitieopgave van de industrie. Daarom heeft het kabinet cf. de afspraak in het Klimaatakkoord een taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie (TIKI) ingesteld. De taskforce brengt de belemmeringen in, en mogelijke oplossingen voor, de infrastructuur voor elektriciteit, warmte, waterstof en CO2 in kaart. Daarbij worden nadrukkelijk de verbindingen van Rotterdam naar Chemelot en naar Duitsland (Ruhrgebied) meegenomen. De Taskforce voert hierover gesprekken met betrokken partijen en zal dit rapporteren.
Deelt u de mening dat dit eveneens noodzakelijk is om te kunnen verduurzamen en het vervoer van gevaarlijke stoffen per trein te verminderen?
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 11 juni 2019 bij de aanbieding van het Jaarverslag Basisnet 2018 geïnformeerd over de overschrijdingen van de risicoplafonds bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Kamerstuk 30 373, nr. 70). De aanpak om deze overschrijdingen terug te dringen bestaat onder meer uit:
Het stimuleren van de Betuweroute;
Onderzoek naar waar productie en verwerking van gevaarlijke stoffen kunnen worden samengebracht (naar het voorbeeld van chloortransport) en;
Onderzoek naar mogelijkheden voor modal shift.
Voor dit laatste is in 2019 een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd voor alternatieven voor het spoorvervoer van LPG over de Brabantroute naar Chemelot. Deze studie concludeert dat een modal shift naar binnenvaart en vooral naar buisleidingen kan bijdragen aan het verminderen van de overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Dit wordt nu verder uitgewerkt in een studie door de bedrijven op Chemelot. Hierbij wordt tegelijkertijd ook naar de verduurzamingsopgave gekeken. De ministeries van IenW, van BZK en van EZK zijn hierbij betrokken.
Het is in de eerste plaats aan private partijen om te investeren in buisleidingen. Tegelijkertijd biedt de MKBA voor Chemelot aanknopingspunten om het gesprek aan te gaan met de betrokken bedrijven en de regio, gelet op het perspectief dat dit kan bieden voor Chemelot. Ik ben verheugd te zien dat Chemelot-bedrijven via een verklaring aangegeven hebben zich verder te willen inzetten voor modal shift oplossingen die kunnen bijdragen aan het verminderen van overschrijdingen van de risicoplafonds op de Brabantroute. Uw Kamer wordt bij het aanbieden van het Jaarverslag Basisnet 2019 voor het zomerreces geïnformeerd over de vervolgaanpak.
Bent u bekend met de brieven die de provincie Limburg over deze kwestie aan de Minister-President en het kabinet heeft geschreven? Hoe is gevolg gegeven aan de oproepen in deze brieven?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De onderwerpen in de brief aan de Minister-President zijn meegenomen in de verschillende gesprekken van het kabinet met collega-minister van het Bundes kabinet in Duitsland en met collega-ministers van het kabinet in Noordrijn-Westfalen.
De brief die de provincie aan mij heeft geschreven, heb ik beantwoord. Daarin heb ik aangegeven dat de voorstellen van de provincie input zullen zijn voor de inventarisatie en voorstellen van de Taskforce. Verder is vanuit het ministerie hierover gesproken met gedeputeerde van Limburg. Nadat het rapport van de Taskforce verschijnt zal ik de kabinetsappreciatie naar de Kamer sturen.
In hoeverre klopt het dat het kabinetsbeleid is dat energie-intensieve industrie zich zou moeten vestigen aan de kust? Wat betekent dit voor industrieterreinen die in het binnenland liggen en hun afzetmarkt eerder in het oosten dan in het westen hebben?
Bij het aansluiten van stroomkabels vanuit windparken op zee op het hoogspanningsnet wordt onder andere rekening gehouden met de ruimtelijke impact op land, met de kosten en met de capaciteit van het bestaande net. Gegeven deze criteria beschrijft de ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een voorkeur voor aanlanding van wind van zee aan de kust nabij grote energievragers. Zo wordt het aanbod van energie dicht bij de vraag gebracht. Dit voorkomt de noodzaak om extra transportinfrastructuur aan te leggen. De stroom op het hoogspanningsnet (die vanuit verschillende productielocaties wordt ingevoerd) is beschikbaar voor alle aangeslotenen op het net (totdat limieten in netcapaciteit worden bereikt). Zo ook voor verder weg gelegen bedrijven zoals Chemelot. Daarnaast zijn er ook andere strategieën denkbaar om in de toekomstige behoefte aan duurzame energie van bijvoorbeeld Chemelot te voorzien, bijvoorbeeld via buisleidingen. Er wordt onder andere gekeken hoe waterstof een alternatieve rol kan spelen om als energiedrager meer land inwaartse Chemieclusters te bedienen. Zo staat dat ook in de ontwerp NOVI: »voor verder landinwaarts gelegen industriële clusters, zoals Chemical Cluster Emmen en Chemelot worden voor duurzame energie ook andere mogelijkheden voor de energie-infrastructuur verkend waarbij het behouden van een level playing field voor energiekosten een aandachtspunt is.»
Nederland, Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen hebben gezamenlijk een van de belangrijkste chemieclusters in de wereld. Chemelot is onderdeel van dit cluster. Binnen de trilaterale Chemiestrategie wordt door deze drie landen gezamenlijk gewerkt aan de verduurzaming van het belangrijke industriële cluster. Ook aspecten van toekomstige infrastructuur horen daarbij.
Tevens neemt het Rijk regie in een structureel overleg met buurlanden omtrent grensoverschrijdende infrastructuur; daartoe behoort onder andere het overleg met Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen voor de aanpak van de infrastructuur voor het cluster Antwerpen-Rotterdam-Rijn-Roergebied (ARRRa).
De uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie duid ik daarbij vooral als oproep om tot een goede strategie te komen voor de energiebehoefte voor industriële clusters als Chemelot.
In het genoemde Programma Energiehoofdstructuur zal uitwerking worden gegeven aan de nationale energie-infrastructuur. Daarin zullen industriële clusters nadrukkelijk aandacht krijgen. Het Programma Energie Hoofdstructuur wordt gericht op de ruimtelijke planning van de nationale onderdelen van het energiesysteem, waaronder de nationale transportinfrastructuur. Keuzes over de ruimtelijke inpassing van toekomstige transportinfrastructuur worden in dit programma gemaakt, in wisselwerking met allerlei andere trajecten waaronder het advies van de TIKI en de Regionale Energie Strategieën.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur Nationale Omgevingsvisie dat «het zeer duur is en veel ruimte kost om vergelegen industrieterreinen zoals Chemelot te bekabelen voor energie van zee» en dat «we voor die gebieden voor duurzame energie andere oplossingen moeten vinden»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn met de provincie Limburg in gesprek te gaan over de mogelijkheden hoe het industrieterrein Chemelot alsnog kan aansluiten op de energie- en chemiesnelweg vanuit zee dan wel alternatieven hiervoor in beeld te brengen?
Ja, Ik heb afspraken gemaakt met de provincie om dit binnenkort met hen te bespreken.
Daarnaast is er met de bedrijven op Chemelot, met de Rotterdamse haven en met de regionale industrieclusters regelmatig intensief contact als het gaat om verduurzaming en welke belemmeringen daarbij optreden zoals het mogelijk ontbreken van voldoende infrastructuur. Er is namelijk met alle industrieclusters regelmatig contact over onder andere de voortgang van implementatie van het Klimaatakkoord.
In hoeverre deelt u de stelling dat de aansluiting tussen Rotterdam en de Duitse energie- en petrochemiesector via Chemelot cruciaal is voor het verdienvermogen van Nederland en een belangrijke stap om de positie van Nederland als «gateway-to-Europe» te behouden?
Dit is onderdeel van het onderzoek van de taskforce infrastructuur klimaatakkoord industrie.
De berichten ‘Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2’ en ‘Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af’ |
|
Arne Weverling (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2» van 22 december jl. en het bericht «Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af» van 3 januari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse sancties met extraterritoriale werking tegen Nederlandse en Europese bedrijven die actief zijn in de Russische energiesector onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de Amerikaanse sancties tegen Rusland, die gericht zijn op bedrijven die werken aan Nord Stream 2 en Turkstream. Het kabinet acht deze sancties onwenselijk, vanwege de gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Nederland heeft dit standpunt, ook het afgelopen jaar, uitgedragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, en zal dit blijven doen.
Heeft u diplomatiek contact gehad met de VS naar aanleiding van het opleggen van de sancties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u geprobeerd te voorkomen dat onder andere het Nederlands-Zwitserse bedrijf Allseas en andere Nederlandse bedrijven te maken zouden krijgen met onevenredige gevolgen van mogelijke sancties door de VS?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om in de toekomst te voorkomen dat nog meer Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd met de gevolgen van de Amerikaanse sancties?
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over deze en mogelijke nieuwe sancties van de VS tegen Rusland en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Beantwoording van Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen.
Overweegt u het inzetten van een «Special Purpose Vehicle» (SPV) om de Amerikaanse sancties tegen Rusland te omzeilen? Bent u voornemens om hier in Europees verband over te spreken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Omdat duizenden bedrijven geen natuurvergunning hebben weten we niet hoeveel stikstof de industrie uitstoot’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omdat duizenden bedrijven geen natuurvergunning hebben weten we niet hoeveel stikstof de industrie uitstoot»?1
Ja.
Is er bekend hoeveel bedrijven in heel Nederland geen vergunning voor gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet hebben? Zo nee, kunt u opdracht geven aan de provincies om te onderzoeken om hoeveel bedrijven dit gaat?
De emissies van alle sectoren, dus ook van de industrie, zijn bekend door Emissieregistratie. Hiervoor wordt geen gebruik gemaakt van gegevens uit vergunningen.
Het is niet bekend hoeveel bedrijven er ten onrechte geen vergunning hebben in het kader van de Wet natuurbescherming. Of een vergunning noodzakelijk is, hangt af van bedrijfsspecifieke en locatie specifieke kenmerken. Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om de inschatting te maken of een vergunning aangevraagd moet worden. De provincies zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toetsing en handhaving. Zij voeren deze taken uit op basis van hun prioriteiten en de beschikbare capaciteit.
Ik deel uw mening dat vergunningverlening, toezicht en handhaving noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat voor het draagvlak voor maatregelen tegen te hoge stikstofuitstoot, cruciaal is dat alle sectoren, dus ook de industrie, worden getoetst op hun impact op de natuur en zijn voorzien van een natuurvergunning waar nodig?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe het komt dat zoveel, vaak grote bedrijven geen natuurvergunning hebben aangevraagd? Bent u van mening dat er voldoende aandacht is geweest bij vergunningverlenende instanties voor benodigde natuurvergunningen voor bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke verklaring voor het feit dat een deel van de bedrijven, zowel groot als klein, geen vergunning heeft, is dat een vergunning niet altijd noodzakelijk is. Er geldt onder andere geen vergunningplicht voor het aspect stikstof als de betreffende activiteit geen depositie veroorzaakt of al bestond op de referentiedatum van het Natura 2000-gebied en sindsdien ongewijzigd is voortgezet.
Daarnaast zijn er ook agrarische en industriële bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Dit was het geval als de stikstofdepositie de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare/jaar niet overschreed. Totdat een voorziening voor collectieve legalisering van gerealiseerde meldingen is getroffen zal, zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163), geen actieve handhaving plaatsvinden. De initiatiefnemers die in het kader van de vrijstellingsregeling een melding hebben gedaan of een meldingsvrije activiteit ontplooiden, hebben immers te goeder trouw gehandeld. In mijn brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) ben ik hier nader op in gegaan.
Kunt u nagaan bij de provincies hoe de controles op de Wet Natuurbescherming zijn uitgevoerd? Kunt u nagaan hoe het komt dat er onvoldoende gehandhaafd wordt op het ontbreken van de natuurvergunning voor industriële activiteiten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is er zonder deze natuurvergunningen voldoende in beeld wat de impact is op de natuur van de uitstoot van stikstofoxide door de industriesector? Kunt u uw antwoord toelichten?
De impact van de uitstoot van stikstofdioxide door de industrie is goed in beeld door luchtkwaliteitsmodellen, zoals AERIUS. Deze modellen geven een beeld van de stikstofdepositie in de natuur, onder meer uitgesplitst per sector. De bijdrage van de sector industrie aan de stikstofdepositie in Nederland bedroeg in 2018 1% van de totale depositie.2 De luchtkwaliteitsmodellen maken gebruik van de emissiegegevens van Emissieregistratie. Gegevens uit de natuurvergunning worden hier niet voor gebruikt.
De uitstoot van de industriesector is bekend voor een groot aantal individuele bedrijven. Bedrijven zijn verplicht hun emissiecijfers te rapporteren via het elektronisch Milieujaarverslag, als de emissie boven een vastgestelde drempel uitkomt (10 ton voor NOx). Dit betreft honderden bedrijven, die samen zorgen voor 87% van de jaarlijkse Nederlandse industriële NOx-emissie. Ook van de bedrijven die de resterende 13% van de industriële NOx-emissie veroorzaken zijn de emissiegegevens in beeld. Deze emissies onder de rapportagedrempel worden niet exact per bedrijf geregistreerd, maar afgeleid uit gegevens als het energieverbruik en de productie-index van de bedrijven. Het totaal van deze emissies is ook bekend, doordat gegevens over de precieze hoeveelheid totaal verstookte brandstof geleverd worden door het CBS.
Deelt u de mening dat de rapportage van volledige uitstoot kan bijdragen aan een beter beeld van de uitstoot van stikstof en mogelijke fluctuaties daarvan door de jaren heen? Bent u in het licht daarvan bereid om de huidige norm aan te passen, die stelt dat er pas boven de 10 ton aan uitstoot van NOx en ammoniak hoeft te worden gerapporteerd in het milieujaarverslag, hetgeen gelijk staat aan de uitstoot van vijf gemiddelde melkveehouderijen?
De Emissieregistratie levert een voldoende nauwkeurig beeld van de NOx-uitstoot door de industrie. Met de rapportagedrempel van 10 ton NOx per jaar wordt 87% van de NOx-emissies nauwkeurig bepaald en de resterende 13% met aanzienlijke nauwkeurigheid. Verlaging van de rapportagedrempel zou leiden tot een verhoging van het percentage van 87%, maar levert naar de inschatting van de Emissieregistratie nauwelijks een verbetering op van de robuustheid van de cijfers. De door Nederland gehanteerde rapportagedrempel van 10 ton voor NOx is reeds lager dan de drempel van 100 ton die in de EU E-PRTR verordening staat.
De aangekondigde ontslagen bij Tata steel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Komen de aangekondigde ontslagen bij Tata steel IJmuiden als een verrassing voor u?1
Na het afblazen van de joint venture met Thyssenkrupp is door de directie van Tata Steel Europe een transformatieprogramma aangekondigd om Tata Steel Europe, waar Tata Steel IJmuiden deel van uitmaakt, weer winstgevend te maken. Er is een organisatieadviesbureau ingeschakeld om hierbij te adviseren. Het ligt dus voor de hand dat kostenbesparende maatregelen getroffen zullen worden die ook het personeel zullen treffen.
Tata Steel Europe heeft inmiddels bekendgemaakt dat tot 3000 arbeidsplaatsen in Europa kunnen verdwijnen. Hoe de bezuinigingen in IJmuiden, met 9000 arbeidsplaatsen verreweg de grootste vestiging in Nederland, er uit gaan zien en welke gevolgen dat heeft voor de productie, is nog onduidelijk. De onzekerheid van al die mensen die daar werken is natuurlijk zeer onaangenaam.
Er vindt nog overleg plaats tussen de leiding van Tata Steel Europe en de ondernemingsraden en hoogstwaarschijnlijk zal aan het eind van deze week bekend worden gemaakt wat de gevolgen voor Tata Steel IJmuiden en de rest van Tata Steel Europe zijn.
In hoeverre vallen deze ontslagen te verklaren uit de mondiale overproductie van staal en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie?
Het is duidelijk dat de mondiale overproductie en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie belangrijke oorzaken zijn van de problemen in de Europese staalindustrie. Daarnaast zijn de forse importheffingen (25%) die de VS op staal heeft opgelegd ook zeer nadelig.
Ziet u ook een relatie met het negatieve oordeel dat de Europese Commissie eerder afgaf over de voorgenomen fusie tussen het Indiase Tatasteel en het Duitse Thyssen Krupp, omdat bij laatstgenoemde direct een massaontslag volgde nadat het negatieve oordeel van de commissie publiek werd?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Veldman d.d. 17 juni 2019 (Kamerstuknummer 3082) heeft de Europese Commissie in onderhavige zaak geen mededingingsbeschikking vastgesteld. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Het transformatieprogramma om Tata Steel Europe weer winstgevend te maken is door de directie van Tata Steel aangekondigd na het beëindigen van de fusiebesprekingen. Het is niet duidelijk wat de situatie was geweest als de fusie wel door was gegaan. De centrale ondernemingsraad van Tata Steel Nederland had bedenkingen bij de fusie uit vrees dat ook met de fusie banen verloren zouden zijn gegaan.
Zijn de sancties die de Europese Commissie aan China oplegt in verband met het dumpen van staal op de Europese markt in uw ogen effectief? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De EU heeft haar handelsdefensief instrumentarium versterkt en gemoderniseerd. Hierdoor kan de EU snel optreden tegen oneerlijke dumping en subsidiering. Momenteel gelden er achttien antidumpingmaatregelen en twee antisubsidie maatregelen tegen diverse Chinese staalproducten. Daarnaast zijn er vrijwaringsmaatregelen ingesteld op 26 staal productcategorieën. Deze handelsdefensieve maatregelen zijn effectief. Ze steunen de Europese staalindustrie. Een onderbouwing kunt u terugvinden in het Verslag van de Commissie over de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van de EU en het gebruik van tegen de EU gerichte handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen in 20182, en het daarbij behorende werkdocument3. Aan de andere kant moet ervoor worden gewaakt dat de maatregelen niet te zeer belastend zijn voor de consumenten en de verwerkende industrieën in de EU. Zoals eerder aangegeven4 zijn eenzijdige handelsbeperkingen voor Nederland op lange termijn geen valide oplossing om de huidige disbalans op de wereldmarkt tegen te gaan. Ze zijn bedoeld om tijdelijk verlichting te geven en ernstige schade te voorkomen. Nederland blijft zich inzetten voor een multilaterale oplossing, waarbij afspraken worden gemaakt om overproductie van staal en oneerlijke subsidiering tegen te gaan.
Had de Europese Commissie in uw ogen niet moeten instemmen met deze fusie en daarbij als voorwaarde eisen kunnen verbinden aan het milieuvriendelijker produceren van staal?
De Europese Commissie maakt een onafhankelijke mededingingsbeoordeling van relevante fusies en overnames die de omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen gaat de Europese Commissie na of een concentratie de concurrentie op de interne markt significant belemmert. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. De Europese Commissie kan bij het goedkeuren van een fusie rekening houden met voordelen in prijs of kwaliteit die ten goede komen aan gebruikers.
Een voorwaarde opnemen rondom milieuvriendelijker productie lijkt normaal gesproken niet voor de hand te liggen bij een dergelijke mededingingsbeoordeling. Remedies bij een concentratiezaak moeten voorzien in het oplossen van een mededingingsprobleem. Het is niet duidelijk hoe het milieuvriendelijker produceren van staal daar invulling aan zou kunnen geven. Bovendien zou met een dergelijke voorwaarde de fusieorganisatie benadeeld kunnen worden ten opzichte van de andere staalbedrijven waar dergelijke milieueisen aan de productie niet gesteld worden.
Erkent u dat het blokkeren van de fusie als resultaat kan hebben dat vervuilende staalproductie (nog meer) verplaatst wordt naar lagelonenlanden?
Het al dan niet verplaatsen van de productie naar andere landen is een beslissing die van heel veel factoren afhankelijk is. Het is onduidelijk in hoeverre het niet doorgaan van de fusie invloed heeft op het eventueel verplaatsen van productie naar lagelonenlanden.
Bent u ook van oordeel dat, zowel om economische als ecologische redenen, er op de Europese markt behoefte is aan consolidatie in de (Europese) staalindustrie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De mondiale staalindustrie en in mindere mate ook de Europese, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen.
Bent u bereid om in overleg met collega-bewindslieden uit de Europese Unie, de Europese Commissie en de Europese staalindustrie te zoeken naar consolidatiemogelijkheden om tot een toekomstbestendige staalproductie in Europa te komen, die tevens koploper is in reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu?
Het is primair aan marktpartijen zelf om te bepalen of zij willen consolideren en daarvoor geschikte partner(s) te zoeken. Voor wat betreft reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu heeft het Kabinet met de industrie routes bepaald in het Klimaatakkoord. Nederland is vanuit deze routes in gesprek met de buurlanden en andere partners binnen de EU.
Meer vaart maken met veiligheid Chemelot |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksraad: Meer vaart maken met veiligheid Chemelot»?1
Ja.
Deelt u de mening dat omwonenden van Chemelot zeker moeten kunnen zijn dat zij veilig kunnen wonen?
Ja. Ik zet mij in voor een gezonde en veilige leefomgeving, die ook als zodanig wordt ervaren. Hierbij geldt ook dat omwonenden van de zes chemieclusters in Nederland, waar Chemelot er een van is, veilig moeten kunnen wonen. Landelijk geldt het basisbeschermingsniveau voor iedere omwonende, dus ook voor omwonenden van Chemelot. Over de beleidsaanpak van milieurisico’s (voorkomen, beheersen en betrekken) heb ik uw Kamer geïnformeerd met mijn brief van 5 juni 2018.2
Hoe komt het dat de aanbeveling, uit 2018, van de Onderzoeksraad voor Veiligheid door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de provincie nog niet zijn overgenomen? Neemt u deze aanbevelingen wel serieus?
De aanbevelingen van de Onderzoeksraad zijn voor mij zeer belangrijk en neem ik zeker serieus. Dit moge blijken uit mijn reactie aan de Onderzoeksraad van 19 december 2018, waarover ik de Kamer met mijn brief van 21 januari 20193 heb geïnformeerd. Mijn reactie aan de Onderzoeksraad heeft geleid tot gesprekken tussen het ministerie en de Onderzoeksraad over de acties die genomen worden en nog kunnen genomen worden om de veiligheid binnen en rond chemieclusters te versterken.
Deze acties heb ik samengevat in een tweede brief aan de Onderzoeksraad van 9 juli 2019 (zie bijlage). Daarbij gaat het onder meer om de inventarisatie van collectieve maatregelen die al door chemieclusters worden genomen om de veiligheid te versterken en het delen van de kennis daarover. Dit heeft plaatsgevonden binnen het programma Duurzame Veiligheid 2030. Daarnaast verandert het instrumentarium voor het omgaan met de veiligheid rond bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken met de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Zo schrijft de Omgevingswet overheden voor om omgevingsvisies op te stellen. In omgevingsvisies wordt aangegeven hoe met de beperkte beschikbare ruimte wordt omgegaan en potentieel conflicterende activiteiten, zoals industriële activiteit en wonen, ruimte houden. Ook biedt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) straks de bevoegdheid aan het bevoegd gezag om een chemiecluster als een risicogebied aan te wijzen in het omgevingsplan. Hierbinnen zijn kwetsbare en zeer kwetsbare objecten niet toegestaan maar kunnen risicovolle bedrijven zich wel ontplooien, zolang zij binnen de risicocontour van het gebied blijven. Daarmee kan voor de lange termijn enerzijds ruimte gereserveerd worden voor economisch belangrijke risicovolle activiteiten en anderzijds ruimte gereserveerd worden voor de veilige ontwikkeling van niet-risicovolle functies, in het bijzonder wonen.
Gaat u nu echt aan de slag om deze aanbevelingen over te nemen? Kunt u een termijn geven wanneer de aanbevelingen zijn overgenomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik ook naar het antwoord op de vorige vraag en de brieven die ik naar de Onderzoeksraad heb gestuurd. In samenspraak met de Onderzoeksraad wil ik vaststellen wat concreet nodig is in de aanpassing van het wettelijk instrumentarium om de veiligheid in en rond chemieclusters te borgen.
De berichtgeving ‘Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen’ |
|
André Bosman (VVD), John Kerstens (PvdA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving: «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen»1 en het artikel «Het langzame herstel van de krijgsmacht» in de Telegraaf van 3 juli jl.?
Ik heb kennis genomen van de genoemde berichten. De Kamer heeft vorige week de B-brief ontvangen van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit. Hierin zijn de besluiten opgenomen over het gewenste type onderzeeboot, het aantal aan te schaffen onderzeeboten, het budget dat daarvoor beschikbaar is, de shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie.
In de B-fase is ten aanzien van deze vier kandidaat-werven een aantal onderzoeken uitgevoerd. Er heeft een kosten-batenanalyse (KBA) plaatsgevonden, waarbij verschillende vervangingsopties zijn vergeleken. Binnen dit project worden deze alternatieven als varianten benoemd. In een apart onderzoek heeft Defensie de eigenschappen van deze werven tegen het licht gehouden. Verder heeft Defensie de mogelijkheden voor internationale samenwerking in kaart gebracht en heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzoek gedaan naar industriële aspecten. Als uitwerking van het Regeerakkoord is in november 2018 de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. In februari 2019 is de DIS in de Tweede Kamer behandeld. Na de publicatie van de DIS is een aanvullend onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in welke mate de kandidaat-werven een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de DIS2.
Bij de uiteindelijke keuze van een leverancier zullen onder andere factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen. Vanuit een economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het Nederlandse marinebouwcluster van belang, inclusief MKB en kennisinstituten. Na het gezamenlijk vaststellen van de gunningseisen, werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in een parallel spoor met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Tevens zijn wegingselementen zoals strategische samenwerking met NAVO-bondgenoten en andere strategische partners en bijdragen aan Europese defensiesamenwerking van belang.
Erkent u de grote zorgen die vanuit de Nederlandse marine-industrie geuit worden over de toekomst van de Nederlandse marinebouw en het behoud van nationale strategische belangen en nationale militaire kennis?
Ik ben op de hoogte van opvattingen die leven in de Nederlandse marine-industrie. Ook is er het Triarii-rapport «Economische effecten marinebouwcluster» dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 10 september 2018 naar de Kamer heeft gestuurd.3
Voor Nederland is, zoals beschreven in de DIS, een sterk marinebouwcluster van strategisch belang teneinde de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen, ook tijdens de instandhouding van een wapensysteem.
Kent u het artikel in de Financial Review «Defence Minister gets frank with French over submarine build» van 16 augustus 20192, en de uitzending «Breaking French submarine contract a «bargain» at $ 330m3»?
Ja
Kent u de berichtgeving uit het artikel: «Onderhandelingen over toekomstige Leopard-tank verlopen stroef» over het vastlopen van de onderhandelingen tussen twee Duitse bedrijven en een Frans bedrijf, omdat het Franse bedrijf een positie van 50% opeist in de ontwikkeling van de toekomstige Leopard 3 tank?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het artikel: «U-Boote machen wieder Probleme»4 over het niet-functioneren van de Duitse nieuwe onderzeeboten? Hoe beoordeelt u deze berichtgeving in het licht van een mogelijke samenwerking met de Duitse aanbieder voor de onderzeebootorder?
Erkent u in uw antwoord op vraag 23 feitelijke vragen Defensie-industrie strategie5 dat «Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot een erosie van het kennisniveau.»? Klopt de analyse dat, doordat de order voor mijnenbestrijdingsvaartuigen gegeven is aan een Frans-Belgisch consortium, de Nederlandse kennis op mijnenbestrijdingsgebied (deels) erodeert en de Nederlandse industrie structureel een exportmarkt verloren heeft voor toekomstige mijnenbestrijdingsvaartuigen? Klopt het dat de aanbesteding van de mijnenbestrijdingsschepen niet conform de Defensie Industrie Strategie (DIS) was? Zal de aanbesteding van de onderzeeboten nu wél conform de DIS gaan? Hoe beoordeelt u het risico van kennis-erosie voor het later kunnen uitvoeren door de Nederlandse marinebouw van het benodigde onderhoud en upgrades aan de onderzeeboten, waarin Nederland nu excelleert, indien niet over het intellectual property (IP) van deze onderzeeboten kan worden beschikt? Hoe beoordeelt u het voortbestaan van de Nederlandse marinebouwcluster wanneer er wordt gekozen voor een hoofdaannemer die geen structureel partnerschap heeft met de Nederlandse marinebouw en niet bereid is tot het volledig delen van het intellectuele property (IP)? Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet willen delen, zodat erosie van strategische kennis kan worden voorkomen? Kunt u alle onderdelen van vraag 6 separaat beantwoorden?
Erkent u dat een goed functionerend samenwerkingsverband zoals «de Gouden Driehoek» noodzakelijk is voor het beste product voor de beste prijs binnen de gegeven tijd? Deelt u de opvatting dat het vroegtijdig betrekken van de Nederlandse «Gouden Driehoek» bij het ontwikkelen van de nieuwe onderzeeboot, sterk zal bijdragen aan een ontwerp dat later tegen lage kosten is te onderhouden en slimmer kan worden voorbereid op toekomstige upgrades?
Klopt het dat voor een product dat niet van de plank kan worden gekocht maar waaraan een ontwikkelingsfase vastzit, met nog onbekende technische risico’s, concurrentiestelling niet per definitie leidt tot een lagere prijs? Kan de werking van de «Gouden Driehoek», waarin gezamenlijk oplossingen voor technische problemen worden gezocht, kosten en vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s aanzienlijk lager liggen?
In hoeverre kennen de verschillende aanbieders een werkwijze van gezamenlijk ontwikkelen en bouwen zoals binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek», die er de laatste decennia in resulteerde dat Nederlandse marineschepen immer op tijd en binnen budget werden opgeleverd?
Alle kandidaat-werven hebben intentie getoond om invulling te geven aan de DIS aspecten. Zo heeft Naval Group onder meer aangegeven met Royal IHC samen te werken, heeft Saab Kockums de samenwerking gezocht met Damen Schelde Naval Shipbuilding en heeft tkMS aangegeven de bouw van onderzeeboten in de Noordkop te laten plaatsvinden. De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht. Defensie doet dit onder meer met het Ministerie van EZK.
Klopt het dat het voor Defensie in geval van concurrentiestelling heel lastig kan worden om de volledige informatie van subsystemen beschikbaar te krijgen, omdat buitenlandse aanbieders vanwege eigen nationale veiligheidsbelangen niet volledig open kaart zullen spelen over hun landeigen, strategische innovaties en militaire kennis?
In de volgende fase worden de eisen, knock out- en gunningscriteria en wegingsfactoren vastgesteld, waarbij factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen.
Welke kwaliteitsimpuls kunnen nieuwe orders voor de Nederlandse marinebouw opleveren, zowel op het gebied van onderzeeboten als daarbuiten in de civiele Nederlandse maritieme industrie? Bent u bereid de spin-off en spill-over effecten te onderzoeken van Nederlandse industriële participatie?
Erkent u dat de Nederlandse defensie-industrie in het nadeel verkeert ten opzichte van sommige buitenlandse staatsbedrijven, die op velerlei wijze kunnen rekenen op steun van hun overheid? Deelt u de opvatting dat nu doorgaan met een langdurig proces van concurrentiestelling de Nederlandse marinebouw extra benadeelt, doordat sommige buitenlandse aanbieders de vertragingskosten kunnen opvangen door staatssteun?
In hoeverre vraagt de internationale veiligheidssituatie om meer, conventioneel aangedreven, vooral expeditionaire onderzeeboten die goedkoper en minder complex zijn dan nucleaire onderzeeboten? In hoeverre versterkt deze tendens de exportpositie van Nederland, indien de ontwikkeling en bouw van de vervanger van de Walrus-klasse binnen de Nederlandse Marinebouw met haar buitenlandse partner plaats vindt? Klopt het dat het hiervoor voorwaarde is dat in ieder geval het IP van deze boten door de buitenlandse partner volledig moet worden gedeeld? Hoe zijn de ervaringen van eventuele export van de Walrusklasse destijds?
Nu alle marktpartijen een gelijkwaardige samenwerking met de Nederlandse maritieme industrie pretenderen, is de participatie van Nederlandse (toe)leveranciers en kennisinstellingen bij al die marktpartijen (nagenoeg) gelijk? In hoeverre versterkt samenwerking met deze marktpartijen de Nederlandse positie in de consolidatie van de Europese marinebouw?
Staat u nog steeds achter de navolgende zinsnedes in de Kamerbrief met stand van zaken project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» van 24 april 20196: » In november vorig jaar hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepresenteerd (Kamerstuk 31 125, nr. 92). Vervolgens hebben enkele werven of hun overheden nieuwe of aangepaste plannen over de industriële aspecten van de onderzeebootvervanging gepresenteerd. Op grond hiervan is besloten een aanvullend onderzoek te doen waarin alle vier de genoemde werven worden betrokken.»? Kunt u precies aangeven wat voor onderzoeken hiertoe zijn verricht en kunt u die uitkomsten zo volledig mogelijk met de Kamer delen?
Kunt u in de beantwoording van deze schriftelijke vragen in ieder geval in detail ingaan op de volgende onderdelen, waarbij (waar van toepassing) wordt verwezen naar de artikelen genoemd in vraag 1, 3, 4 en 5:
De balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling, engineering en bouw van onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) helt tussen Defensie en de kandidaat-werven over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding in concurrentie heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders te vergelijken om genoemde onbalans te ondervangen.
Indien uit het laatste onderzoek, waarbij de input van alle betrokken marktpartijen aan de DIS is getoetst, blijkt dat een bepaalde hoofdaannemer het meest bijdraagt aan het gedachtengoed uit de DIS en dus aan een belangrijk streven uit het Regeerakkoord (behouden en vergroten eigen handelingsvermogen), bent u dan bereid om op basis daarvan nu de keuze te maken voor die marktpartij? Zo niet, kunt u dan in de B-brief zo precies mogelijk aangeven welke factoren ervoor zorgen dat u die keuze nu niet kunt maken?
Is het oordeel van de eindgebruiker (CSZK) meegewogen in uw besluit dat in de B-brief aan de Kamer wordt gestuurd? Zo ja, is deze in lijn met uw besluit? Zo nee, waarom niet?
Bij elk materieelproject is het advies van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) als behoeftesteller en tevens hoogste militair adviseur relevant. De CDS betrekt daarbij zijn ondercommandanten, in dit geval CZSK.
Bent u bereid, nu artikel 346 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) wordt ingeroepen, te besluiten om bij voltooiing van de B-fase de keuze te maken om verder te gaan met díe marktpartij die geen beperkingen kent op intellectual property? Bent u aldus bereid werkelijk uitvoering te geven aan de -breed in de Kamer aangenomen- motie Bruins Slot9 die erop is gericht het ontwerp, de ontwikkeling, de bouw, de instandhouding en de eindregie (rol van integrator) binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek» te beleggen? Bent u derhalve bereid om af te zien van verdere concurrentiestelling?
In hoeverre zijn alle aanbieders in staat om op de krappe arbeidsmarkt voldoende technisch personeel te rekruteren voor de bouw van onderboten in Den Helder, Vlissingen of Kinderdijk?
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Zie antwoord bij vraag 6f.
Kunt u alle (ook deel-) vragen separaat beantwoorden?
Vragen zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Daar waar vragen een relatie hebben worden deze in samenhang beantwoord.