Het bericht ‘Raad van State zet streep door nieuwe woonwijk bij Schiphol’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Raad van State zet streep door nieuwe woonwijk bij Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat woningbouw in de huidige woningcrisis voorrang moet krijgen boven vliegen?
Het kabinet acht zowel woningbouw als luchtvaart belangrijk. Vanuit het programma Woningbouw wordt vol ingezet op het opschroeven van de bouwproductie. Door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol is Nederland via de lucht uitstekend verbonden met de rest van de wereld. Het kabinet zet in op het verminderen van de negatieve effecten van luchtvaart op mens en milieu. Dit vraagt om een integrale oplossing die zekerheid biedt voor zowel de hubfunctie van Schiphol als voor de omgeving van de luchthaven. Voor het gebied rondom Schiphol wordt binnen de NOVEX Schiphol op integrale wijze gekeken naar de mogelijke ruimtelijke invulling van het gebied.
Bent u bekend met het feit dat de KLM tegen het bestemmingsplan in beroep is gegaan vanwege de vrees «dat de woningbouw de uitbreidingsmogelijkheden van Schiphol zal beperken»?2
In de uitspraak van de Raad van State waar u naar refereert wordt gesteld dat KLM «vreest dat haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd, omdat bij de woningen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het proefdraaien en het grondgeluid van haar vliegtuigen.» Ik ben bekend met deze uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dat tot het besluit van uw collega Minister om het aantal vliegtuigbewegingen te laten krimpen omwille van rechtszekerheid, gezondheids- en milieuschade? Heeft de Raad van State dat besluit meegewogen in haar uitspraak over de nieuwe woonwijk in Badhoevedorp?
Het beroep van de KLM inzake het bestemmingsplan betreft het proefdraaien en het grondgeluid van vliegtuigen. Dit zogenaamde industrielawaai valt niet onder de Wet luchtvaart, maar onder de Wet geluidhinder. Het toekomstige aantal vliegtuigbewegingen staat hier in principe los van.
Zijn er andere gevallen bekend waar de KLM, Schiphol of andere bedrijven die actief zijn op luchthaven Schiphol, actief procederen of bezwaar maken tegen woningbouwplannen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Ik heb geen totaaloverzicht van gevallen waarin op de luchthaven Schiphol gevestigde bedrijven procederen tegen woningbouwplannen. Het is wel bekend dat het vaker voorkomt dat bedrijven procederen tegen woningbouwplannen als die woningen veel geluidbelasting ondervinden van hun activiteiten. Elke rechtspersoon en natuurlijke persoon heeft het recht om in beroep te gaan als zijn belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, zoals in dit geval bij het bestemmingsplan Schuilhoeve.
Wat vindt u van het feit dat een bedrijf waar de Nederlandse staat aandelen in heeft procedeert of bezwaar maakt tegen woningbouwplannen? Komt de ambitie van het kabinet om 900.000 woningen te bouwen hiermee niet in gevaar? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Als aandeelhouder van KLM staat de Nederlandse staat op afstand van de onderneming. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming en de raad van commissarissen is verantwoordelijk voor het toezicht daarop. Dit is conform geldende wet- en regelgeving. KLM is geen onderdeel van de overheid en zij mogen zich, net als alle andere ondernemingen in Nederland, (juridisch) uitspreken over initiatieven of maatregelen waar zij zich wel of niet in kunnen vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak op 14 december 2022 verklaard de beroepen van de KLM gegrond te verklaren, omdat de gemeenteraad niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan voor deze nieuwe wijk in Badhoevedorp maakt onderdeel uit van de plancapaciteit (woningen opgenomen in woningbouwplannen) van de provincie Noord-Holland. Om, ondanks planuitval en vertraging, voldoende woningen te realiseren is de plancapaciteit binnen een provincie vaak hoger dan de bruto nieuwbouwopgave (het aantal te realiseren woningen).
In de provincie Noord-Holland is de bruto nieuwbouwopgave 183.600 (dit is tevens het aandeel van de provincie Noord-Holland in de 900.000), de plancapaciteit betreft 246.000 woningen. Dat betekent dat de maatschappelijke opgave van het bouwen van 900.000 woningen niet direct in gevaar komt als een project uitvalt of vertraging oploopt.
Deze nieuwe wijk met 700 woningen in Badhoevedorp is niet de eerste woningbouwlocatie die geen doorgang kan vinden vanwege Schiphol. Eerder stond Schiphol ook al de bouw van meer dan 2.500 studentenwoningen in Amstelveen (Kronenburg) in de weg. Kunt u aangeven hoe het staat met het ambtelijk overleg dat plaats vindt tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor locaties in de regio rond Schiphol, zoals u aangaf in uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Boulakjar, Boucke en Podt van 14 juli 2022?
Er vindt ambtelijk overleg plaats tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zodra hier meer over bekend is zal ik uw Kamer daarover informeren. In het kader van de NOVEX-aanpak is het streven om in het derde kwartaal van dit jaar een ontwikkelperspectief te hebben opgesteld voor de NOVEX-Schiphol.
Kunt u de vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan openbaarheid in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De rechtspraak is kennelijk alleen openbaar voorzover het de rechter behaagt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorbeeld dat in het artikel wordt aangehaald waarbij iemand geen inzage krijgt in een rechterlijke uitspraak?
Het is niet aan een bewindspersoon om te bepalen of een rechterlijke uitspraak wordt verstrekt aan iemand anders dan een procespartij of advocaat. Dit is aan de onafhankelijke rechtspraak.
Het in het artikel aangehaalde voorbeeld was een verzoek tot verstrekking van een vonnis op basis van artikel 365 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. In gemeld wetsartikel staat openbaarheid centraal. Wel maakt de rechter steeds een afweging of de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis worden genoemd zich verzetten tegen het verstrekken van het vonnis aan iemand anders. In het gegeven voorbeeld heeft de voorzitter van de rechtbank geoordeeld dat daarvan sprake was, welk oordeel in een klachtenprocedure werd bekrachtigd.
Waarom is het volgens u belangrijk dat uitspraken openbaar worden gemaakt?
Openbaarheid van de rechtspraak is een belangrijk beginsel van onze rechtsstaat.2 Dit houdt in de eerste plaats in dat rechtspraak in het openbaar plaatsvindt. In de tweede plaats wordt aan betrokken procespartijen de uitspraak verstrekt. De uitspraak kan daarnaast ook aan anderen worden verstrekt. In de derde plaats kunnen uitspraken worden gepubliceerd. Dat is het voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door opname op rechtspraak.nl. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft laten weten, dat de rechtspraak het streven heeft om het merendeel van de rechterlijke uitspraken online te gaan publiceren. Op die manier wordt de toegankelijkheid van uitspraken vergroot. Dat past in het streven van het kabinet om de toegang tot het recht te versterken.3
Wat vindt u in dat kader van het weigeren van het verstrekken van een uitspraak omdat iemand onvoldoende belang daarbij zou hebben?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is dit volgens u de openbaarheid van rechtspraak zoals die door de wetgever is bedoeld?
De wetgever legt het oordeel over het verstrekken van een uitspraak aan anderen dan direct betrokkenen uitdrukkelijk bij de rechter, onder meer in het in antwoord 2 vermelde artikel 365 lid 4 Wetboek van Strafvordering. Openbaarheid in ruimere zin wordt bereikt door de publicatie van uitspraken op rechtspraak.nl.
Welke ambities zijn er voor wat betreft het publiceren en verstrekken, indien daarom wordt verzocht, van rechterlijke uitspraken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om met de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om duidelijkheid te verschaffen over het publiceren en verstrekken van rechterlijke uitspraken om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Raad voor de rechtspraak ben ik op reguliere basis in gesprek over het programma «Meer en verantwoord publiceren». Over dit onderwerp zal ik uw Kamer schriftelijk nader informeren in het eerste kwartaal van 2023.
De uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat. |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in de zaak tussen de staat en de kolencentrales?1 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor uw klimaatbeleid?
De uitspraken van de rechter in de drie rechtszaken onderschrijven dat het Nederlandse klimaatbeleid duidelijk en consistent is, namelijk dat de Nederlandse overheid aanzienlijke CO2-reductie nastreeft om te voldoen aan de verplichtingen uit de diverse klimaatakkoorden en thans het Akkoord van Parijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzaak om CO2 te reduceren vanaf 2009, het jaar waarin de investeringsbeslissing werd genomen voor de moderne kolencentrales en de bouw ervan nog een aanvang moest nemen, toenam, dat de klimaatdoelstellingen steeds verder zouden worden aangescherpt en dat deze tot steeds strengere maatregelen ter beperking van CO2-uitstoot zouden leiden. De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie was daarom voorzienbaar, te meer omdat de bedrijven zelf onvoldoende actie ondernamen om tot de benodigde CO2-reductie te komen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat in het bijzonder bij activiteiten waarvan de toelaatbaarheid onderdeel is van maatschappelijk debat men extra bedacht moet zijn op maatregelen. De rechtbank overweegt in dat kader2:
Kunt u aangeven of er beleid geremd (of beïnvloed) is uit angst voor juridische procedures? Zo ja, welke en hoe wordt daar nu vervolg aan gegeven?
Nee, er is geen beleid geremd of beïnvloed uit angst voor juridische procedures. De uitspraak van de rechter toont aan dat het kabinet consequent (klimaat)beleid heeft gevoerd. De maatregel, in dit geval de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie, is door de rechter dan ook rechtmatig geoordeeld.
Zijn er nog lopende arbitragezaken? Welke uitkomst verwacht u hier?
Zowel de ICSID-procedure van RWE als van Uniper is op dit moment geschorst. De motivatie en het tijdpad van de schorsing verschilt per zaak. In de zaak van RWE (ICSID nr. ARB/21/4) heeft de Staat op 5 september 2022 zijn verweerschrift ingediend. Daarna heeft RWE schorsing aangevraagd, omdat zij eerst een uitspraak in het hoger beroep van het Duitse federale gerechtshof over de ontvankelijkheid van de internationale arbitrageprocedure wil afwachten. De schorsing is ingegaan op 18 oktober jl. en duurt in principe negen maanden.
In de zaak van Uniper (ICSID nr. ARB/21/22) is door de partijen op 5 september 2022 een schorsing aangevraagd nadat bekend werd gemaakt dat het Duitse steunpakket om Uniper te redden als voorwaarde bevat dat Uniper de ICSID-procedure intrekt. Daarmee voldoet Duitsland aan de Verklaring over de gevolgen van de Achmea-uitspraak, waarin lidstaten hebben aangegeven dat zij stappen nemen om te zorgen dat ondernemingen met een staatsdeelneming aanhangige arbitrageprocedures intrekken. De schorsing duurt tot de datum waarop Uniper in haar aandeelhoudersvergadering definitief een beslissing neemt over het Duitse steunpakket. Deze schorsing heeft vooralsnog niet geleid tot het intrekken van het hoger beroep door Uniper bij de Duitse rechter inzake de ontvankelijkheid van de ICSID-procedure.
Zijn er meer lopende claims van fossiele industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beïnvloedt deze uitspraak de ambities voor normering en verplichting tot verduurzaming bij industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie de uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat als ondersteuning van onze huidige aanpak. De uitspraak van de rechter laat zien dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben in het reduceren van CO2-emissies. Als bedrijven veel CO2-uitstoten en de overheid herhaaldelijk duidelijk maakt dat men moet reduceren en er alternatieven voorhanden zijn om te reduceren, dan is ingrijpen op den duur voorzienbaar bij het ontbreken van acties door de bedrijven zelf. We zijn nu in gesprek met bedrijven die veel CO2-uitstoten om plannen te maken voor verduurzaming, en het maken van maatwerkafspraken, evenals we in het verleden afspraken met RWE en Uniper hebben gemaakt over reductie van CO2 bij hun centrales en daarbij subsidies hebben verstrekt om hen bij de noodzakelijke verduurzaming behulpzaam te zijn. Voor de bedrijven waarvoor nu de maatwerkaanpak is opgezet, geldt ook dat zij een verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van deze plannen.
Heeft deze uitspraak effect op de mogelijkheid om fossiele energieopwekking sneller af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraken van de rechter laten zien dat bedrijven die geïnvesteerd hebben in fossiele energieopwekking een eigen verantwoordelijkheid hebben om hun CO2-uitstoot te beperken. Voor de kolencentrales heeft de rechtbank geoordeeld dat de wet waarin de Amercentrale een overgangsperiode tot 1 januari 2025 en de moderne centrales een overgangsperiode tot 1 januari 2030 is gegeven alvorens het verbod op kolen in gaat, rechtmatig is. Of maatregelen getroffen kunnen worden waardoor andere bedrijven die fossiele energie opwekken op korte termijn moeten stoppen met deze fossiele opwekking, zal per geval bekeken moeten worden.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de nadeelcompensatie voor kolencentrales bij afbouw van hun activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
RWE en Uniper vorderden in deze procedures schadevergoeding van de Staat, omdat zij menen dat de wet onrechtmatig is vanwege het ontbreken van (ontoereikende) financiële compensatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de wet sprake is van geoorloofde regulering van eigendom, waardoor de Staat niet gehouden is om financiële compensatie te bieden om te zorgen voor een fair balance. In het bijzonder de voorzienbaarheid van de maatregel en de overgangsperiode van ruim 10 jaar zijn hiervoor voldoende. De wet is daarom rechtmatig en de claims van RWE en Uniper worden om die reden afgewezen, met andere woorden: de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen recht hebben op financiële compensatie voor het verbod op kolen.
De juridische procedures hebben geen betrekking op de productiebeperking die tijdelijk begin dit jaar gold. Deze nadeelcompensatie staat daarom niet ter discussie.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor andere beleidsdoelstellingen met betrekking tot de verduurzaming van Nederland?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om nu strenger op te treden tegenover vervuilende industrie om zo verduurzaming af te dwingen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met deze juridische procedure? Bent u bereid deze kosten te verhalen op de bedrijven die de Staat hebben aangeklaagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De proceskosten van deze drie rechtszaken zijn redelijk omvangrijk. RWE en Uniper hebben omvangrijke stukken ingediend waarop gereageerd moest worden; dit heeft aanzienlijke kosten met zich meegebracht. Nu de vorderingen van RWE en Uniper zijn afgewezen, zijn zij in de proceskosten veroordeeld, ten bedrage van in totaal 60.000 euro. Hiermee wordt een deel van de proceskosten van de Staat gedekt. Het is in het Nederlands civiele procesrecht gebruikelijk dat de partij die in het gelijk wordt gesteld een forfaitaire vergoeding ontvangt voor de door hem gemaakte proceskosten, waarmee niet alle proceskosten worden gedekt.
Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de ongeldigheid van het openbaar UBO-register |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inzake de ongeldigheid van het openbaar UBO-register (ultimate beneficial owner)?1
Ja.
Bent u het eens met het Hof dat toegang van het grote publiek tot de uiteindelijk begunstigden een grove inbreuk vormt op de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dus een ernstige inmenging betekent op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens? Indien wel, waarom? Indien niet, waarom niet?
Het is niet aan mij een waardeoordeel te geven over een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ik stel vast dat de verplichting voor lidstaten om UBO-informatie voor een breder publiek toegankelijk te maken, vervalt. Op dit moment wordt een analyse gedaan naar de specifieke gevolgen die de uitspraak voor de Nederlandse wetgeving heeft. Zodra deze analyse is afgerond, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u het tevens eens met het feit dat – gelet op het arrest van het Hof – het UBO-register zoals dat thans in Nederland bestaat niet langer houdbaar is? Indien niet, waarom niet?
Op 22 november jl. is naar aanleiding van de uitspraak van het Hof besloten om het UBO-register direct te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit betekent dat per die datum tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het register meer verzorgd worden.
Op dit moment wordt een juridische analyse over de uitspraak uitgevoerd door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof lijkt er een onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen (i) bevoegde autoriteiten zoals opsporingsdiensten, (ii) Wwft-instellingen en (iii) het brede publiek. Voor een goede werking van het register is het van belang dat de eerste twee categorieën toegang hebben tot informatie uit het register. Voor bevoegde autoriteiten zien we voldoende grondslag om de informatielevering spoedig te herstellen. Deze autoriteiten worden daarom zo snel mogelijk opnieuw aangesloten op het register. Voor Wwft-instellingen ligt dit complexer en wordt nauwkeurig naar gekeken. Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. Toegang voor het brede publiek wordt beperkt tot personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Nader onderzocht moet worden wat deze term precies behelst.
Zodra de juridische analyse helder is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover direct informeren. Hierbij zal ik tevens ingaan of wetswijzigingen noodzakelijk zijn.
Bovenstaande laat onverlet dat het register zelf in stand blijft. Ook blijft de verplichting voor juridische entiteiten bestaan om hun uiteindelijk belanghebbenden in het register te registreren.
Op welke wijze bent u voornemens het arrest van het Hof te implementeren?
Zie antwoord vraag 3.
Per welke datum zal het UBO-register niet meer voor het grote publiek toegankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro heeft de – volgens het Hof – onrechtmatige exercitie ons land gekost?
De zaak van het Hof heeft geen invloed op het bestaan van het register zelf, maar ziet op de toegang tot de gegevens in het register. In Nederland worden de kosten voor het beheer van het register gedekt door vergoedingen voor raadplegingen. Omdat een deel van die raadplegingen gedaan werd door het brede publiek, kan de uitspraak ook financiële gevolgen hebben, namelijk minder dekking voor het beheer van het register. De omvang hiervan is op dit moment niet goed te duiden.
Het bericht dat er cruciale informatie ontbreekt in een proces-verbaal |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat het weglaten en het anders weergeven van bepaalde feiten uit een proces-verbaal (wederom) leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Ik doe op dit moment geen uitspraken over deze zaak, omdat het onderzoek nog loopt en ik dat niet wil beïnvloeden.
Is het gebruikelijk dat iemand niet op de hoogte wordt gesteld van een veroordeling van een agent voor het plegen van geweld tegen de betreffende persoon?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen kan ik u meegeven dat als iemand aangifte doet deze aangever desgewenst op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van het onderzoek.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer zorgwekkend is dat dit niet het eerste voorbeeld is, ook niet bij de Rotterdamse politie, waarbij blijkt dat een proces-verbaal grote discrepanties laat zien met ander bewijsmateriaal, zoals camerabeelden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?2, 3, 4
In algemene zin wens ik te benadrukken dat doelbewust verkeerde informatie in een proces-verbaal zetten zeer kwalijk en zorgelijk is. Een proces-verbaal is een ambtshalve opgemaakt document waarin feiten en waarnemingen met redenen van wetenschap staan vermeld. In een proces-verbaal dienen alle elementen te worden opgenomen die voor een rechter bij een eventuele rechtszaak relevant zijn. Indien hier twijfel over bestaat dient zorgvuldig onderzocht te worden of in een proces-verbaal foutieve informatie staat.
Transparantie over het gebruik van geweld door de politie en het afleggen van verantwoording hierover zijn begrippen die in een democratische rechtsstaat onlosmakelijk verbonden zijn met het geweldsmonopolie van de overheid. Op dit moment doet de Rijksrecherche in opdracht van het Openbaar Ministerie onderzoek naar desbetreffende zaak bij de Rotterdamse politie.
Kunt u duiden wat de beoordeling «proportioneel maar niet professioneel» inhoudt en of hier doorgaans een berisping op volgt?
Het aanwenden van geweld moet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtsinstructie gemeld worden. Bepaalde vormen van geweldsaanwending (zie artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie)5 worden vervolgens beoordeeld door de politiechef van de eenheid. Deze wordt daarin geadviseerd door een sectorhoofd en door de commissie geweldsaanwending. Dat gebeurt aan de hand van onderstaand toetsingskader voor de professionaliteit van de geweldsaanwending, dat bestaat uit het wettelijk kader en ook de eisen van vakmanschap. Het kan voorkomen dat een geweldsaanwending wel voldoet aan het wettelijk kader, waaronder het vereiste van proportionaliteit (het geweld staat in verhouding tot het beoogde doel)(conform artikel 7 Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie), maar niet aan de eisen van vakmanschap.
1. Rechtmatige uitoefening van je bediening
Respectvol
2. Het doel rechtvaardigt het toegepaste geweld, mede gelet op de hieraan verbonden risico’s en gevaren.
Voorspelbaar en betrouwbaar
3. Aan het geweld is zo mogelijk een waarschuwing voorafgegaan.
De-escalerend
4. Subsidiariteit: het toegepaste geweld is het minst ingrijpende middel.
Zorgvuldig
5. Proportionaliteit: het toegepaste geweld staat in verhouding tot het beoogde doel.
Moedig, maar niet overmoedig
6. Het geweldsmiddel is afgegeven, de politieambtenaar is getraind in het toepassen van geweld en de Ambtsinstructie en Politiewet zijn nageleefd.
Wanneer sprake is van niet-professioneel handelen betekent dat niet automatisch dat tevens sprake is plichtsverzuim. Maar uiteraard kan het handelen zodanig afwijkend zijn dat wel degelijk sprake is van plichtsverzuim en disciplinair verwijtbaar handelen. In dat geval kan een disciplinair onderzoek worden ingesteld in opdracht van de Korpschef als sprake is van vermoedelijk plichtsverzuim en nader onderzoek nog gewenst is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Als uit dit disciplinair onderzoek blijkt dat er sprake is van plichtsverzuim kan een disciplinaire straf worden opgelegd. Er zijn verschillende straffen die in dat kader kunnen worden opgelegd, van een schriftelijke berisping tot onvoorwaardelijk strafontslag.
Bent u het eens met de stelling dat het vragen oproept dat de officier van justitie niet meer kan achterhalen waarom de betreffende beelden niet aan een dossier zijn toegevoegd, maar dat er tegelijkertijd gedacht wordt aan «miscommunicatie tussen afdelingen»? Wordt dit intern onderzocht?
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten deze zaak intern te evalueren. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van deze evaluatie.
Bent u nog steeds van mening dat men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust is van het effect wat dergelijk optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat, het functioneren van de politie en de gevolgen binnen de politie zelf?5
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en een belangrijke bouwsteen voor de politieorganisatie. De politie werkt aan een ethisch werkklimaat, waarin integriteit bevorderd wordt en onderdeel is van het dagelijks handelen. De politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bevorderen en te bewaken. Medewerkers die toch over de schreef gaan, worden onderzocht en zo nodig bestraft. Het OM en de politie zijn zich dan ook terdege bewust dat het vertrouwen van de samenleving in de rechtsstaat voor een belangrijk deel afhangt van het optreden en de wijze waarop hieraan opvolging wordt gegeven.
Ziet u na deze uitspraak wel aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar de voorliggende casus doet de Rijksrecherche in opdracht van het OM op dit moment een onderzoek. Zodra dit onderzoek is afgerond kan worden bepaald of er nog nadere stappen ondernomen moeten worden. Ik kan u daarom na het onderzoek van de Rijksrecherche informeren over een mogelijk vervolg.
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het UBO-register |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over het ultimate beneficial owner-register (UBO)?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Hof de ongeldigheid heeft vastgesteld van de bepaling van de anti-witwasrichtlijn, waar het UBO-register op gebaseerd is?
Het Hof stelt vast dat de Europese wetgever met de anti-witwasrichtlijn een doelstelling van algemeen belang nastreeft die zelfs een ernstige inmenging in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten, namelijk eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, kan rechtvaardigen, en dat de toegang van het grote publiek tot informatie over uiteindelijk begunstigden kan bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling. Echter, het Hof concludeert kort gezegd dat de bepaling in de Europese anti-witwasrichtlijn, die regelt dat lidstaten moeten zorgen dat een ieder van het algemeen publiek toegang moet krijgen tot UBO-informatie, onvoldoende onderbouwd en daarmee ongeldig is.
Bent u bekend met dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden van binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten in alle gevallen voor het grote publiek toegankelijk is?
Ja. Artikel 30 lid 5, sub c van de Europese anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat informatie over uiteindelijk begunstigden in alle gevallen toegankelijk is voor elk lid van de bevolking. Het Hof vindt deze passage onvoldoende onderbouwd en verklaart het daarom ongeldig.3
Het gevolg van de uitspraak is dat de verplichting voor lidstaten om het UBO-register voor het brede publiek toegankelijk te maken, komt te vervallen. Daarmee geldt voor lidstaten enkel nog de verplichting om toegang te geven tot informatie over uiteindelijk begunstigden nog voor bevoegde autoriteiten, meldingsplichtige instellingen en alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Het Hof noemt specifiek pers en maatschappelijk organisaties als voorbeeld.4
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Hof dat toegang van het grote publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, die respectievelijk zijn neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest?
Zodra de uitspraak bekend werd, is besloten om het register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit geldt voor alle partijen. Ik heb uw Kamer hierover direct geïnformeerd in de Kamerbrief van 22 november jl.5
De reden hiervoor is dat ik een analyse wil doen naar de gevolgen van de uitspraak voor Nederland. Op dit moment vindt een gezamenlijke juridische analyse plaats door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Onderzocht wordt hoe de uitspraak van het Hof nationale wetgeving raakt.
Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof komt naar voren dat de verplichting voor lidstaten om UBO-gegevens op te nemen in een centraal register (het UBO-register) volgt uit de vierde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD4).6 Artikel 30, vijfde lid, van deze richtlijn schrijft voor aan wie lidstaten toegang moeten geven tot informatie in het UBO-register. Onder artikel 30, vijfde lid, AMLD4 was voorgeschreven dat toegang moesten hebben bevoegde autoriteiten (onderdeel a), meldingsplichtige instellingen (onderdeel b) en personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen (onderdeel c). Met de vijfde anti-witwasrichtlijn7 (AMLD5) is onderdeel c van het vijfde lid zo gewijzigd dat informatie over uiteindelijk begunstigden in alle gevallen toegankelijk diende te zijn voor elk lid van de bevolking.
De uitspraak van het Hof ziet alleen op categorie c en heeft geen betrekking op de categorieën a en b. Dat betekent dat bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige instellingen toegang dienen te behouden. In Nederland hebben we echter niet al deze drie categorieën (onderdeel a tot en met c) expliciet in onze wetgeving benoemd. We zien in ieder geval wel voldoende grondslag om de informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten te herstellen.
In samenwerking met de Kamer van Koophandel zullen we daarom de informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten op korte termijn weer herstellen. Het gaat daarbij om specifieke autoriteiten, die zijn aangewezen in het Handelsregisterbesluit 2008 op basis van criteria genoemd in artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Voor Wwft-instellingen ligt het herstellen van informatielevering complexer. Daarom wordt hier nauwkeurig naar gekeken. Gezien het klantcontactonderzoek en de terugmeldplicht is er groot belang om ook deze instellingen weer aan te sluiten. De juridische implicaties van de uitspraak zijn op dit punt echter nog onduidelijk. Ook spelen hier uitdagingen in de uitvoering omdat de aansluiting van Wwft-instellingen in het register complex is. Sommige instellingen zijn namelijk rechtstreeks aangesloten op het register, andere via private tussenpartijen.
Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. De verplichting voor lidstaten om het register voor het brede publiek open te stellen is onvoldoende onderbouwd en daarom ongeldig. Teruggevallen wordt op personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Op dit moment is nog onduidelijk wat dit precies behelst, en of bijvoorbeeld de taak van journalisten of wetenschappelijke onderzoekers onder dit begrip valt. Onderzocht wordt of de Handelsregisterwet aanpassing behoeft, omdat deze voorschrijft dat bepaalde UBO-informatie door een ieder kan worden ingezien.
Zodra bovenstaande analyse verder uitgewerkt is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat is uw reactie op het genoemde arrest?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens het UBO-register (tijdelijk) buiten werking te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen ten einde recht te doen aan het genoemde arrest?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het UBO-register |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Antiwitwasrichtlijn waarin het Hof stelt dat de bepaling dat het grote publiek in alle gevallen toegang moet hebben tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen van de lidstaten ongeldig is?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie? Erkent u dat het openbare karakter van het UBO-register (ultimate beneficial owner) een (ernstige) aantasting is van de grondrechten van burgers, niet beperkt tot wat strikt noodzakelijk is en tot slot, niet evenredig is met het nagestreefde doel? Waar zijn ondernemers nu aan toe?
Kort gezegd concludeert het Hof dat de bepaling in de Europese anti-witwasrichtlijn, die regelt dat lidstaten moeten zorgen dat een ieder van het algemeen publiek toegang moet krijgen tot UBO-informatie, onvoldoende onderbouwd en daarmee ongeldig is. De verplichting voor lidstaten om het register voor het brede publiek open te stellen vervalt daarom.
De uitspraak oordeelt over de toegang tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden. Ik benadruk dat het niet van invloed is op de plicht voor ondernemers (juridische entiteiten) om hun uiteindelijk belanghebbenden te registreren. Deze verplichting blijft dan ook van kracht.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het verzoek om voorbereidingen te treffen om kwetsbare elementen van het UBO-register direct buiten werking te stellen, indien de uitspraak van het Hof van Justitie is dat elementen van het UBO-register in strijd zijn met de Europese waarborgen rondom privacy, zoals beschreven in de schriftelijke vragen van de VVD van 18 februari 2022?2
Zodra de uitspraak bekend werd, is besloten om het register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit geldt voor alle partijen. Ik heb uw Kamer hierover direct geïnformeerd in de Kamerbrief van 22 november jl.7 Het is van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met het opnieuw verlenen van toegang tot informatie en het aansluiten van partijen op het register. Daarom vindt op dit moment een juridische analyse plaats naar de gevolgen van de uitspraak voor Nederland.
Wanneer gaat u opvolging geven aan de aangenomen motie Heinen en Van Dijk over het onverkort opvolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoe snel verwacht u de openbare gegevens van het UBO-register definitief af te laten schermen door de Kamer van Koophandel (KvK)? Wanneer kan de Tweede Kamer een (wets)wijzigingsvoorstel tegemoetzien?
Op 22 november jl. heb ik naar aanleiding van de uitspraak van het Hof besloten om het UBO-register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit betekent dat per die datum tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het register meer verzorgd worden.
Op dit moment wordt een juridische analyse over de uitspraak gedaan door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof lijkt er een onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen (i) bevoegde autoriteiten zoals opsporingsdiensten, (ii) Wwft-instellingen en (iii) het brede publiek. Voor een goede werking van het register is het van belang dat de eerste twee categorieën toegang hebben tot informatie uit het register. Voor bevoegde autoriteiten zien we voldoende grondslag om de informatielevering spoedig te herstellen. Deze autoriteiten worden daarom zo snel mogelijk opnieuw aangesloten op het register. Voor Wwft-instellingen ligt dit complexer en wordt nauwkeurig naar gekeken. Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. Toegang voor het brede publiek wordt beperkt tot personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Nader onderzocht moet worden wat deze term precies behelst.
Zodra de juridische analyse helder is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover direct informeren. Hierbij zal ik tevens ingaan of wetswijzigingen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat de eerdere toezegging, om geen boetes of taakstraffen op te leggen en handhaving alleen risico-gebaseerd plaats te laten vinden gericht op significante risico’s voor witwassen of andere strafbare activiteiten, tot de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van kracht moet blijven tot na het voltooien van de noodzakelijke (wets)wijzigingen inzake het UBO-register?
In mijn Kamerbrief van 14 april jl. heb ik aangegeven dat enkel risicogebaseerd zal worden gehandhaafd tot de uitspraak van het Hof, en niet steekproefsgewijs.8 Deze werkwijze wordt tot nader order gehandhaafd. Dit onderdeel wordt ook betrokken bij de beoordeling of wetsaanpassing nodig is. Hierover zal ik uw Kamer in een later stadium informeren.
Weet u of boetes of taakstraffen zijn opgelegd die op basis van deze uitspraak niet opgelegd hadden mogen worden? Zo ja, worden deze ondernemers gecompenseerd?
De uitspraak van het Hof ziet op toegang tot het register. Handhaving richt zich op de registratie. Op grond van de uitspraak van het Hof kunnen er derhalve geen onterechte boetes of taakstraffen zijn opgelegd. Ten aanzien van de registratieplicht wordt overeenkomstig de motie van uw Kamer enkel risicogebaseerd gehandhaafd en dit blijft tot nader order het geval.
Waarom gaat u met de Europese Commissie in overleg om te bezien welke informatieverstrekkingen wel mogelijk zijn? Wat is uw inzet en kan u toezeggen dat u niet meer informatieverstrekkingen zal toestaan dan strikt noodzakelijk is op basis van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
De uitspraak van het Hof betreft de uitleg van een Europese richtlijn. Het is daarom verstandig om duiding op de richtlijn en de gevolgen van de uitspraak van het Hof te krijgen van de Europese Commissie. Deze duiding helpt ons om de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. We zullen dit daarom gebruiken voor de juridische analyse over de uitspraak die nu door de betrokken ministeries gedaan wordt.
Voor een goede werking van het register is het van belang dat relevante partijen in het kader van het anti-witwasbeleid, zoals bevoegde autoriteiten en Wwft-instellingen, toegang hebben tot informatie uit het UBO-register. Het is daarom van belang dat deze partijen zo snel mogelijk weer op het register worden aangesloten. Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 5, kan de aansluiting van sommige partijen op het register complex zijn, omdat voorkomen moet worden dat informatieverstrekkingen plaatsvinden die niet noodzakelijk zijn. Vandaar dat op dit moment een analyse gemaakt wordt, onder andere ten aanzien van welke partijen wanneer kunnen worden aangesloten. In ieder geval wordt gestart met de heraansluiting van bevoegde autoriteiten op het register.
Kunt u een overzicht geven van informatieverstrekkingen op basis van het UBO-register in andere Europese landen, welke hebben plaatsgevonden na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie? Kunt u garanderen dat Nederland de regels niet strenger implementeert dan andere landen?
Met de uitspraak van het Hof vervalt de verplichting om UBO-informatie voor eenieder toegankelijk te maken. Dit betekent niet dat lidstaten dit niet mogen doen. Er is immers sprake van minimumharmonisatie. Mij is bekend dat een aantal lidstaten kiest voor een UBO-register dat volledig openbaar blijft, ondanks de onderhavige uitspraak van het Hof. Zoals gezegd, zijn voor Nederland de definitieve gevolgen nog niet bekend, omdat ik het belangrijk vind om de uitspraak van het Hof nader, uitgebreider te analyseren. Voor nu kan ik wel aangeven dat er sinds 22 november jl. geen informatieverstrekkingen aan private partijen of particulieren hebben plaatsgevonden en dat nu is gestart met het heraansluiten van bevoegde autoriteiten op het register.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) |
|
Ulysse Ellian (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake het geschil tussen de AP en de KNLTB van 22 september 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het geschil tussen de AP en VoetbalTV van 22 juli 2022?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Met de uitspraak ben ik bekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat de AP ten onrechte niet de andere belangen die VoetbalTV heeft aangevoerd bij haar beoordeling heeft betrokken. VoetbalTV stelde namelijk dat het niet uitsluitend een commercieel belang had bij het maken van beelden van voetbalwedstrijden. De vraag of een louter commercieel belang op zichzelf kan dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, is nog niet beantwoord. Over ditzelfde vraagstuk heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen de AP en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) op 22 september een tussenuitspraak3 gedaan, waarin zij heeft besloten prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen. Een van de vragen is of een zuiver commercieel belang kan gelden als gerechtvaardigd belang. De rechtsontwikkeling op dit punt is dus nog gaande. Het past mij om de uitkomsten daarvan af te wachten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit van 10 september 2020?3
Ik ben bekend met deze antwoorden.
Bent u bekend met het artikel van NRC van 3 juli 2022 «Brussel vindt Nederlandse privacywaakhond te strikt»?4 Wat is uw reactie op dit artikel?
Dit artikel is mij bekend. In het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) zijn de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten verenigd en worden richtsnoeren opgesteld om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Artikel 29-werkgroep», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang».6 Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het HvJEU zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten. De Rechtbank stelt deze vraag om meer duidelijkheid te krijgen, omdat uiteindelijk de interpretatie van Unierechtelijke begrippen aan het HvJEU is. Ik vind het een goede zaak wanneer daardoor rechtseenheid ontstaat over de uitleg van deze norm.
Is de brief van de Europese Commissie in het artikel van NRC gedeeld met het kabinet? Zo ja, wat was destijds de reactie van het kabinet op deze brief, zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dit soort zienswijzen onder de aandacht zouden moeten worden gebracht van de Minister voor Rechtsbescherming?
De brief is destijds niet gedeeld met het kabinet. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen in het gegevensbeschermingsrecht met belangstelling. Dat laat onverlet dat de Europese Commissie in beslotenheid met een toezichthouder als de AP moet kunnen corresponderen zonder daarbij de regering van de desbetreffende lidstaat te betrekken.
Is de brief van de Europese Commissie door de AP ingebracht in de juridische procedures tegen VoetbalTV en de KNLTB? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De stukken die worden gewisseld binnen de beslotenheid van een (in dit geval nog lopende) gerechtelijke procedure zijn tussen de partijen en de rechter. Tijdens een gerechtelijke procedure geldt altijd een vorm van beslotenheid over de stukken die tussen de verschillende partijen en de rechter worden gedeeld. Dat is ook in deze zaak het geval.
Als de brief van de Europese Commissie niet in betreffende juridische procedures is gedeeld, bent u in dat geval bereid te laten onderzoeken of de AP in deze procedures onrechtmatig heeft gehandeld?
Voor een dergelijk onderzoek zie ik geen aanleiding. Het is niet aan het kabinet om zich te mengen in gerechtelijke procedures waarin het zelf geen partij is.
Is het achterhouden van relevante informatie zoals de zienswijze van de Europese Commissie in een juridisch geschil wat u betreft wenselijk in onze democratische rechtsstaat?
De beoordeling welke stukken voor de beslechting van een geschil noodzakelijk zijn, is aan de rechter, niet aan het kabinet.
Deelt u het oordeel van de Europese Commissie uit maart 2020 dat de lijn van de AP veel te strikt is? Acht u de motivering van de Europese Commissie om de AP hierop te wijzen steekhoudend?5 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De rechtsvraag of een zuiver commercieel belang een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid onder f, van de AVG kan zijn (en het verwerken van persoonsgegevens met het oog daarop rechtmatig kan zijn), is in het kader van prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJEU. Ik vind het passend om het oordeel van het HvJEU af te wachten.
Kunt u er bij de AP op aandringen dat zienswijzen van de Europese Commissie over de interpretatie van de AVG voortaan op de website van de AP worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik niet voornemens. De Europese Commissie gaat, als opsteller en verzender ervan, in de eerste plaats zelf over de publicatie van haar documenten.
Is er sinds de uitspraak van de Raad van State van juli 2022 contact geweest met de AP en is de AP gewezen op de consequenties die de uitspraak met zich meebrengt voor het handhavingsbeleid van de AP? Zo ja, wat is uit dit contact gekomen?
Er is geen contact geweest tussen mijn departement en de AP in de hier bedoelde zin naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Is sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ooit de Landsadvocaat om advies gevraagd over de interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang»? Zo ja, wat was de strekking van dit advies?
Het kantoor van de Landsadvocaat, Pels Rijcken, is niet om advies gevraagd. De AP had Pels Rijcken wel gevraagd om haar bij te staan in de procedure over de aan de KNLTB opgelegde boete. Pels Rijcken heeft echter laten weten dat het haar niet vrijstond om als advocaat voor de AP op te treden vanwege conflicterende belangen.
Deelt u nog steeds de mening dat het onwenselijk is dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Zo ja, waarom houdt de AP tot op heden nog altijd vast aan een striktere interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang» dan andere EU-lidstaten?
Door de AVG gelden in Europese lidstaten in beginsel gelijke normen wat betreft gegevensbescherming en privacy. Op een aantal punten biedt de AVG ruimte aan landen om nadere regels vast te stellen, of dienen lidstaten in lidstaatrechtelijk recht zaken te regelen, zoals bijvoorbeeld uitzonderingen op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. In de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), maar ook in sectorwetgeving wordt uitvoering gegeven aan deze ruimte. Unierechtelijke begrippen dienen echter unierechtelijk te worden uitgelegd. In de European Data Protection Board (EDPB) zijn de Europese privacytoezichthouders verenigd en worden guidelines gemaakt om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Article 29 Working Party», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang»8. Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het Hof zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten.
Welke stappen zijn er sinds 2020 gezet om de AP het belang van rechtseenheid onder de aandacht te brengen en wat heeft de AP sindsdien gedaan om rechtseenheid te bevorderen?
De AP is lid van de EDPB en heeft in samenwerking met de andere Europese privacytoezichthouders in 2022 al meer dan tien guidelines vastgesteld ter bevordering van de rechtseenheid binnen Europa.
Bent u bereid in het kader van het terugdringen van onnodige juridische procedures in gesprek te gaan met de AP om het boetebesluit jegens de KNLTB te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de onafhankelijke positie van de AP en het feit dat er op dit moment een juridische procedure loopt over dit boetebesluit, ben ik niet voornemens met de AP hierover in gesprek te gaan. De AP treedt op grond van artikel 52 van de AVG onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor juridische procedures.
Het bericht ‘Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken bij de rechtbank Den Haag waarvan het Openbaar Ministerie (OM) heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid, alsmede de straffen die zouden zijn geëist als deze zaken waren doorgezet?
Laat ik vooropstellen dat het zorgelijk is dat het OM is genoodzaakt om dit soort maatregelen te nemen. Het is een slecht signaal richting de samenleving en niet goed voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Het OM neemt dan ook de nodige maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen.
Het OM kan niet aangeven wat de strafeis in de zaken zou zijn geweest. Een strafeis formuleren betreft maatwerk en deze kan gewijzigd worden tot op de zitting. Op basis van de strafvorderingsrichtlijnen is er een grote diversiteit in de te eisen straffen.
Inhoudelijk gaat het met name om ontnemingszaken, waarbij het OM geld wilde ontnemen (bijvoorbeeld van crimineel verkregen geld), en druggerelateerde feiten. In een aantal zaken is het geld echter al op een andere manier ontnomen. Bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van de verdachte naar de slachtoffers moet. Daarnaast betreft het verdachten die sindsdien niet meer de fout in zijn gegaan. Een deel betreft zeer oude strafzaken rondom het dealen van drugs of het kweken van hennep, beide van relatief beperkte omvang.
Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Relevante factoren waren onder meer: dat er geen directe slachtoffers zijn, dat er al schadeherstel heeft plaatsgevonden, dat een andere reactie op het misdrijf is gevolgd of dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Verder is gekeken naar de aard van de feiten: zo wordt er bijvoorbeeld niet getornd aan de vervolging van ernstige geweldsmisdrijven en zedendelicten.
Voor alle zaken geldt dat zij minimaal vier jaar oud zijn. Het zijn zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. In afwachting van een nieuwe zitting kregen andere zaken, bijvoorbeeld met directe slachtoffers, voorrang. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. In de paar zaken waar sprake was van een direct slachtoffer heeft het OM contact met hen opgenomen en hen de omstandigheden uitgelegd.
Rechtszekerheid en een goede procesorde brengen met zich mee dat de zaken die bleven liggen in het belang van alle partijen wel moeten worden afgedaan. De wet bepaalt dat zaken die al eerder op zitting zijn geweest alleen kunnen worden beëindigd door het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Waarom is kennelijk gekozen voor zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in deze zaken geen directe slachtoffers zijn?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 2 en 3. Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Eén relevante factor was onder meer dat er geen directe slachtoffers zijn. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. Voor zover wel sprake was van een directe slachtoffer gaat het over het algemeen om slachtoffers die niet op vergoeding van schade rekenen via het strafrecht en geen gebruik willen maken van hun spreekrecht.
Wat vindt u van het signaal dat hiermee wordt gegeven aan de samenleving, namelijk dat drugscriminaliteit loont, en het signaal aan de politie dat hun werk tevergeefs was?
Ik vind het een slecht signaal richting de samenleving en heel erg dat het OM zich genoodzaakt ziet dit te doen. Het is niet goed voor het vertrouwen in de rechtstaat en frustrerend voor de politie als zaken op deze manier worden afgerond. Tegelijkertijd gaat het – vergeleken met het totaal aantal zaken dat het OM jaarlijks in behandeling neemt – om een beperkt aantal zaken en verwacht ik niet dat criminelen zich hierdoor straffeloos zullen voelen.
Inhoudelijk zijn het veel ontnemingszaken waarin de bijbehorende strafzaak wel is afgedaan. In deze ontnemingszaken wilde het OM crimineel geld afpakken, maar bleek bijvoorbeeld dat bij verdachte weinig tot niets te halen. In een aantal gevallen is het afpakken al op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van verdachte naar de slachtoffers moet.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3 voor de relevante factoren en belangen die hebben meegewogen in de keuzes van het OM.
Deelt u onze grote zorg dat drugscriminelen zich straffeloos kunnen wanen en juist ook bij jonge daders daardoor het risico toeneemt dat ze verder verweven raken met de drugscriminaliteit? Is er gekeken naar het daderprofiel bij de keuze van zaken waar niet-ontvankelijkheid verzocht is? Zo ja, welke keuzes zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn deze zaken zo lang blijven liggen, terwijl het volgens de berichtgeving, gaat om zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit en crimineel voordeel?
Zoals bij vraag 2 en 3 opgemerkt zijn het zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. Deze zaken lagen stil in afwachting van een nieuwe zitting. Die nieuwe zitting kwam er echter niet, omdat andere zaken voorrang kregen, waaronder bijvoorbeeld zaken met directe slachtoffers.
Welke maatregelen treft u met het Bestuurlijk Ketenberaad om te voorkomen dat zaken wegens gebrek aan capaciteit niet meer worden behandeld?
Het Bestuurlijk Ketenberaad heeft tot doel om op basis van onderlinge afstemming het functioneren van de strafrechtketen te bevorderen. Het terugdringen van voorraden, het identificeren van knelpunten en het richting geven aan het oplossen daarvan zijn vaste aandachtsgebieden van het Bestuurlijk Ketenberaad. Zo is het verkorten van de doorlooptijden een prioritair thema. In dat kader heeft het Ketenberaad, naar aanleiding van de doorlichting van de strafrechtketen, opdracht gegeven tot het opstellen en uitvoeren van het Actieplan Strafrechtketen (Actieplan). Over de uitvoering van dat Actieplan heb ik uw Kamer samen met de Minister voor Rechtsbescherming laatstelijk geïnformeerd op 22 juli 20222.
Op grond van het Coalitieakkoord zijn hiervoor middelen beschikbaar. Om de werkdruk te verlagen is het OM, mede met behulp van middelen uit het Coalitieakkoord, bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie.
De rechtspraak ontvangt tot slot ook extra middelen op grond van het Coalitieakkoord waarmee de capaciteit van de rechtspraak kan worden versterkt.
Is er overleg geweest door het OM met de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, er heeft van tevoren afstemming plaatsgevonden tussen OM en de politie.
Het (niet) gebruiken van beschikbare informatie om Youssef T. te weren uit de EBI. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de publicaties in De Volkskrant, «Hoe kon Ridouan T. vanuit de gevangenis zo lang contact houden met de buitenwereld» en Follow The Money, «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van T. niet deugde».?1
Ja.
Wanneer is het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het eerst op de hoogte geraakt van het feit dat vanaf het moment dat Youssef T. zich meldde bij de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) om zijn oom/cliënt Ridouan T. te bezoeken (d.d. 10 december 2020) het doel van alle betrokken partijen was om dat te allen tijde te voorkomen en dat gezamenlijk gezocht werd naar feiten en omstandigheden om de directeur van de EBI van de gronden te voorzien om dat geprivilegieerde bezoek te voorkomen, zoals in de publicatie van Follow the Money (FTM) aan de hand van interne e-mails werd vastgesteld?
Begin december 2020 meldde toenmalig advocaat Youssef T. zich bij de EBI omdat hij een afspraak wilde maken met zijn neef, die gedetineerd is in de EBI. Daarop is door het OM, de politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de PI Vught onderzocht of en zo ja, op basis waarvan T. de toegang kon worden geweigerd. Dit heeft geresulteerd in twee zogeheten GRIP-rapportages, op basis waarvan de directeur van de EBI aan Youssef T. de toegang tot de EBI heeft geweigerd. Het besluiten tot het ontzeggen van toegang is een bevoegdheid van de vestigingsdirecteur. Het ministerie wordt niet betrokken bij deze procedure. Voor zover nu bekend, was het ministerie in ieder geval in juli 2021 op de hoogte.
Op welke wijze, wanneer en door welke partijen heeft de informatievoorziening richting het ministerie hierover nadien plaatsgevonden, en op welke momenten en manieren is het ministerie gedurende de periode december 2020 tot eind juli 2021 betrokken geweest bij besluitvorming in deze kwestie? Kunt u de adviezen van de Landsadvocaat die hierbij zijn ingewonnen over de juridische mogelijkheden tot weigering van Youssef T. met de Kamer delen?
De DJI heeft samen met het OM, de politie en de PI Vught informatie uitgewisseld met als doel tot zorgvuldig onderbouwde besluitvorming te komen over het verzoek om Youssef T. als advocaat toe te laten tot de EBI. Dat is onder andere gebeurd via zogeheten GRIP-rapportages. Op basis van deze rapportage heeft de directeur van de EBI besloten Youssef T. de toegang als advocaat te weigeren. Tegen dit besluit is geprocedeerd tot de hoogste detentierechter. In deze procedure heeft de Landsadvocaat de directeur van PI Vught vertegenwoordigd en namens hem stukken ingebracht. Aangezien het hier om rechtspositionele individuele aangelegenheden gaat en omdat deze zaak nog onder de strafrechter is verstrek ik deze stukken niet aan uw Kamer.
Is de informatie uit de politiesystemen (die al tussen 2018 en 2020 bekend was) over de contacten van Youssef T. met leden van de organisatie van Ridouan T. en de registratie van een geheimhouderstelefoon op het adres van een snackbar die wordt toegerekend aan diezelfde organisatie besproken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de periode van december 2020 tot maart 2021?
Neen.
Kunt u toelichten waarom deze informatie niet is gedeeld met de deken die reeds een klacht tegen Youssef T. omtrent zijn geheimhouderstelefoon in relatie tot een ander verdacht familielid onderzocht?
Het delen van bovengenoemde informatie met de deken is eerder overwogen door politie en OM. Gelet op de aard en inhoud van deze informatie, was er echter geen aanleiding het te delen met de deken.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar penitentiair recht Sonja Meijer dat er reeds op basis van de informatie over Youssef T. uit de politiesystemen feitelijke en juridische mogelijkheden waren om hem te weigeren in de EBI?
In overleg met betrokken ketenpartners en met de Landsadvocaat is onderzocht of er nog andere gronden waren waarop toegang kon worden ontzegd. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De informatie was van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van de advocaat, niet kon rechtvaardigen.
Is op enig moment of meer momenten in de periode december 2020 – eind juli 2021 overwogen om deze informatie beschikbaar te maken voor de EBI om in te zetten teneinde de weigering van Youssef T. ook te laten voortduren nadat de deken in Gelderland voornoemde klacht ongegrond had verklaard waarmee een weigeringsgrond verviel? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom is dit niet overwogen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de start van een strafrechtelijk onderzoek en de mogelijkheid om bewijs te verzamelen een rol gespeeld bij de afweging om Yousef T. in maart 2021 niet langer te weigeren in de EBI, zoals professor Sven Brinkhoff oppert?
Nee, dit heeft geen rol gespeeld.
Kunt u toelichten wat de precieze definitie van «for police use only» is? En daarbij nader beargumenteren waarom dit absoluut in de weg zou staan van het inzetten van deze informatie (bijvoorbeeld via een GRIP – het Gedetineerde Recherche Informatie Punt, onderdeel van de Landelijke Eenheid Politie – rapportage) om iemand uit de EBI te weren?2
De internationale politie informatie is vastgelegd in een zogenoemd DLIO-pv (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Een DLIO-pv kan niet als bewijs dienen: het is een signaal dat als start- of sturingsinformatie voor een onderzoek kan worden gebruikt. De doelstelling van het onderzoek was onder andere het verifiëren dan wel falsificeren van de informatie. De informatie zag op mogelijke corruptie van personen werkzaam in de EBI. Het onderzoek heeft niet bevestigd dat hier sprake van was.3
Op welke wijze is geprobeerd om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten (bijvoorbeeld FBI) om toestemming te verkrijgen deze informatie ook te gebruiken voor het verhinderen van voortgezet crimineel handelen?
De informatie in een DLIO-pv, zoals in het antwoord op vraag 9 aangehaald, geeft geen informatie prijs over de herkomst van de informatie en over de vraag welke buitenlandse diensten deze informatie hebben verstrekt. De informatie wordt door de Nederlandse autoriteiten geverifieerd en gefalsificeerd. Dat is ook in dit geval gebeurd ten aanzien van de informatie in het betreffende DLIO-pv. Dat onderzoek heeft niet bevestigd dat Taghi werd geholpen door corrupte contacten in de EBI. Zodoende was er (ook) geen reden om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten over toestemming voor ander gebruik van die informatie.
Op welke datum werd het bericht ontsleuteld en/of gelezen waarin gesproken werd over «een nieuwe advocaat die familie is»?3
Dit bericht maakt onderdeel uit van de cryptocommunicatie via SKY ECC. Tussen februari en maart 2021 kon de Landelijke Recherche in bepaalde mate live meelezen met het berichtenverkeer via SKY ECC. Dit betekent echter niet dat er daarmee meteen inzicht is geweest in de miljarden berichten die via deze dienst werden gewisseld, noch dat duidelijk was wie met wie communiceerde. Verder doe ik hier geen uitspraken over omdat het een lopende strafzaak betreft.
Kunt u het (nauwgezette) feitenrelaas dat u van Openbaar Ministerie (OM), politie en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft gevraagd en waarin staat opgenomen wanneer en bij wie welke specifieke informatie bekend was aan de Kamer verstrekken?4
In mijn schriftelijke reactie aan de Kamer op 14 juli 2022 heb ik aangegeven dat ik het OM, politie en DJI heb gevraagd nauwgezet en met prioriteit inzichtelijk te maken wat er is gebeurd en wanneer.6 Deze organisaties hebben mij afzonderlijk en via de bestaande kanalen daarover geïnformeerd.
Deze kwestie is onderdeel van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Terughoudendheid in deze is dan ook op zijn plaats. De informatie die de organisaties mij inmiddels hebben verstrekt zijn, voor zover het belang van het lopende strafrechtelijk onderzoek zich hier niet tegen verzet, verwerkt in de beantwoording van drie sets schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp op 6 september jl.7 Het OM heeft daarnaast een nieuwsbericht op haar website gepubliceerd met informatie met betrekking tot Ridouan T., EBI en advocaten.8 Daarin kan worden teruggelezen dat het OM sinds maart 2020 verhoogde aandacht heeft voor Youssef T. DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. Er was op dat moment een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen, aangezien er tegen Youssef T. een onderzoek liep bij de deken in Gelderland wegens verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon. Die grondslag kwam echter in maart 2021 te ontvallen toen dit onderzoek was afgerond en door de deken geen misbruik werd vastgesteld. In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Youssef T. is vervolgens op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI.
Kunt u toelichten waarom andere relevante zorgelijke informatie uit Encrochat- en Sky-berichten die werd verzameld in de periode december 2020 – juli 2021 en belastende informatie van de inlichtingendiensten nooit zijn ingezet om tussen maart 2021 en juli 2021 op grond van de Penitentiaire Beginselenwet Youssef T alsnog de toegang tot de EBI te weigeren? In hoeverre heeft het belang van het lopende opsporingsonderzoek 26Mandel in die afweging een rol gespeeld?
Alle beschikbare informatie is meegenomen in het onderzoek of er gronden waren waarop Youssef T. de toegang kon worden ontzegd. Dit staat los van het onderzoek Mandel.
Kunt u toelichten op welke wijze in besluitvorming over deze kwestie de veiligheid van procesdeelnemers van Marengo of andere direct betrokkenen onderdeel is geweest van de belangenafweging?
Over veiligheidsmaatregelen rondom functionarissen en de afwegingen die hieraan ten grondslag liggen doe ik geen uitspraken.
Het voornemen dat nu ook het Openbaar Ministerie in Den Haag wegens capaciteitsproblemen strafzaken wil schrappen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat nu ook het Openbaar Ministerie (OM) in Den Haag zich genoodzaakt ziet de rechtbank te vragen strafzaken te schrappen wegens capaciteitsproblemen?1
Ik betreur dat het OM zich genoodzaakt ziet dit te doen. Het is niet goed voor het vertrouwen in de rechtstaat als zaken op deze manier worden afgerond.
Zag u dit aankomen? Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik ben uiteraard goed op de hoogte van de druk op de capaciteit en de mede door corona ontstane voorraden bij het OM en de rechtspraak. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. Over het voornemen om de behandeling van de 53 strafzaken te stoppen ben ik op woensdag 21 september jl. geïnformeerd.
In welke andere regio’s dreigt dit nu nog meer te gebeuren?
Er zijn op dit moment geen andere regio’s met een vergelijkbaar voornemen. Ik heb met het College van Procureurs-generaal afgesproken dat ik, mocht een dergelijke situatie zich weer voordoen, tijdig en van tevoren wordt geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het niet behandelen van strafzaken vanwege het feit dat er geen capaciteit is bij het OM en de rechtspraak eigenlijk onacceptabel is? Is dit nog te voorkomen, zo ja, hoe?
Bij de aanpak van criminaliteit zal het OM altijd prioriteiten moeten stellen. Er is niet genoeg capaciteit om alle criminaliteit aan te pakken. Ik vind echter dat als strafzaken in behandeling worden genomen deze ook voortvarend en op een juiste manier moeten worden afgerond. Hierbij hebben alle betrokken partijen een rol. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat ook dit het gevolg is van het beleid van vorige kabinetten Rutte? Zo niet, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijgedragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Hoe wordt geselecteerd welke strafzaken geschrapt zullen worden? Deelt u de mening dat «slachtofferloze delicten» eigenlijk niet bestaan? Hoe worden betrokken partijen hierover geïnformeerd?
Ik deel uw mening dat slachtofferloze delicten eigenlijk niet bestaan. Bij het plegen van delicten is de maatschappij altijd het slachtoffer. Criminaliteit ondermijnt economische, juridische en maatschappelijke structuren en leidt daarmee altijd tot schade.
Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Relevante factoren waren onder meer: dat er geen directe slachtoffers zijn, dat er al schadeherstel heeft plaatsgevonden, dat een andere reactie op het misdrijf is gevolgd of dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Verder is gekeken naar de aard van de feiten: zo wordt er bijvoorbeeld niet getornd aan de vervolging van ernstige geweldsmisdrijven en zedendelicten.
Voor alle zaken geldt dat zij minimaal vier jaar oud zijn. Het zijn zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. In afwachting van een nieuwe zitting kregen andere zaken, bijvoorbeeld met directe slachtoffers, voorrang. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. In de paar zaken waar sprake was van een direct slachtoffer heeft het OM contact met hen opgenomen en hen de omstandigheden uitgelegd.
Rechtszekerheid en een goede procesorde brengen met zich mee dat de zaken die bleven liggen in het belang van alle partijen wel moeten worden afgedaan. De wet bepaalt dat zaken die al eerder op zitting zijn geweest alleen kunnen worden beëindigd door het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Waarom wordt er bijvoorbeeld voor gekozen ook ontnemingszaken niet te behandelen? Erkent u dat dit pijnlijk en onrechtvaardig is, omdat misdaad niet mag lonen, maar ook onverstandig omdat dit (misdaad)geld uitstekend gebruikt zou kunnen worden om te investeren in OM en rechtspraak?
Ik ben het, net als het OM, met u eens dat de maatschappij erop moet kunnen vertrouwen dat het recht zijn beloop heeft en dat misdaad niet mag lonen.
Onder de zaken bevinden zich inderdaad ontnemingszaken. Daarin wilde het OM crimineel geld afpakken, maar bleek bijvoorbeeld dat er bij de verdachte weinig tot niets te halen viel. In een aantal gevallen is het afpakken al op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van verdachte naar de slachtoffers moet. Het is dus niet per definitie zo dat deze zaken veel geld hadden opgebracht, waarmee de capaciteit van het OM en rechtspraak zou kunnen worden uitgebreid.
Het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is?1
Het Openbaar Ministerie heeft momenteel te maken met een hoge werkdruk en ondercapaciteit. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. De zorgen over overbelasting en ondercapaciteit hebben mijn nadrukkelijke aandacht en er zijn en worden maatregelen getroffen, zoals uit onderstaande antwoorden blijkt.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekorten op de reeds overbelaste officieren van justitie en hun ondersteunend personeel, de partners in de strafrechtketen en de slachtoffers van misdrijven?
Het werk van officieren van justitie wordt steeds complexer en vraagt om meer specialisatie en maatwerk. Ik erken dat dit op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal zaken dat het OM in behandeling kan nemen en de doorlooptijd van zaken. Dit raakt dan ook de slachtoffers en de ketenorganisaties.
Erkent u dat dit het gevolg is van het beleid van de vorige kabinetten Rutte? Zo nee, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Welke extra inspanningen gaat u samen met het Openbaar Ministerie (OM) leveren om dit op te lossen?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel (zie uiteenzetting vraag 5).
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden, zoals het organiseren van meer contactmomenten met het OM (bijvoorbeeld via webinars) voor kandidaten en het voeren van langere wervingscampagnes, om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de werkdruk bij het OM?2 Welk deel van de middelen die het kabinet toevoegt aan de begroting van het OM komt ten goede aan de verlichting van de werkdruk en het terugdringen van het tekort aan personeel?
Zoals bij vraag 4 aangegeven, is het OM gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen.
Er worden op grond van het Coalitieakkoord middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. ingezet voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
De onderstaande gelden voor het OM zijn voor een groot deel bedoeld om onder andere het werk eenvoudiger te maken (bijvoorbeeld informatievoorziening en digitaal betekenen) en de capaciteit te vergroten (bijvoorbeeld algemene- en specifieke versterking) in de periode van 2020–2027. De middelen voor het OM zijn als volgt verdeeld:
Informatievoorziening
35,0
algemene versterking
14,4
specifieke versterking (ZSM, milieu)
6,0
digitaal betekenen
6,0
gerechtskosten
6,0
huisvesting
3,0
diverse wet- en regelgeving (prokuratuur arrest, EOM)
4,6
Dit is exclusief de middelen (25 mln.) voor onder andere ondermijning die eerder aan het OM zijn toegekend.
Wanneer verwacht u dat de tekorten bij het OM zijn opgelost?
Het College neemt – binnen de bestaande mogelijkheden – de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen. En daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken, of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als langere termijn, is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven en opleiden van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd.
Diverse berichten over het disfunctioneren van het ISR en de negatieve gevolgen voor de sporters/sportsters |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de status van de uitvoering van de motie van der Laan cs.1 en Westerveld cs.2 voor zover de delen van het onderzoek die betrekking hebben tot het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?
De motie Westerveld c.s.3 wordt meegenomen in het onafhankelijk onderzoek naar een veilige en integere sport waar ook een evaluatie van het sporttuchtrecht onderdeel van is. Het onderzoek is momenteel in volle gang. Op dit moment vinden de laatste interviews en bureau-onderzoek plaats. Er staat een enquête uit bij sportverenigingen en ondernemende sportaanbieders. Daarnaast wordt in het najaar een juridische analyse uitgevoerd alsmede een evaluatie van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en wordt het functioneren van het tuchtrechtstelsel bekeken door middel van profielreizen. Verder staat een vergelijkende juridische analyse op de planning zoals met het tuchtrecht in de jeugdzorg. De uitkomsten van het onderzoek worden begin 2023 verwacht. Ik zal u hierover nader informeren.
De uitvoering van motie Van der Laan4 krijgt opvolging door sportspecifieke onderzoeken naar grensoverschrijdend gedrag, zoals het onderzoek door Verinorm naar de cultuur, aard en omvang van ongewenst gedrag in de danssector. Ook dit onderzoek is in volle gang en de uitkomsten worden begin 2023 verwacht. Het is niet het doel van het onderzoek om specifiek naar het ISR te kijken, maar gezien de problematiek sluit ik niet uit dat dit wordt meegenomen.
Welke acties heeft u ondernomen na het lezen van de berichten «Oud-turnsters voelen zich oefenmateriaal voor het tuchtrecht»3, «Tuchtrecht in de sport wankelt: ministerie start onderzoek»4 en «Politiek steunt oud-turnsters: «Melders grensoverschrijdend gedrag worden opgevreten door het systeem»»5?
Het is ontzettend pijnlijk om wederom deze berichten te lezen. Ik voel mee met de oud-turnsters die ik ook persoonlijk over deze ervaringen heb gesproken. Het is mij inmiddels duidelijk dat de zaken van de oud-turnsters om verschillende redenen dermate complex en van een andere materie zijn dat dit om een zeer zorgvuldige behandeling vraagt. Ik begrijp de zorgen over of het ISR deze zaken voldoende aan kan. Ik heb het ISR aangesproken op de voorbereiding en voortgang van deze specifieke zaken. De vraag daarbij is of de huidige scope van het sporttuchtrecht wel toereikend is voor dit type zaken. Mede om die reden heb ik de evaluatie van het sporttuchtrecht geïnitieerd waarbij ook de uitvoering van het tuchtrecht door het ISR onafhankelijk onderzocht wordt.
Ik hecht veel waarde aan een onafhankelijk en kwalitatief tuchtrecht in de sport. Daarom heb ik onlangs meerdere malen met het ISR gesproken over haar functioneren, houding en gedrag, en de benodigde verbeteringen op korte termijn. Dit betreft onder andere het instellen van een Raad van Toezicht en vernieuwing en diversiteit in alle lagen van het ISR. Daarnaast wil ik inzetten op het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek. Ik ben met het ISR in gesprek voor een extra impuls bovenop de huidige subsidie voor het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek, zoals een extra onderzoeker voor complexe zaken en als «meelezer» op zaken. Ik ga de afspraken met het ISR bekrachtigen in aanvullende subsidievoorwaarden zodat ze hieraan gebonden zijn.
Mijn bevoegdheden in het sporttuchtrecht zijn echter beperkt. De sportsector is verantwoordelijk voor het sporttuchtrecht en kan zelf inhoudelijk het tuchtrecht via de tuchtreglementen aanpassen. Bovendien is het ISR een onafhankelijke organisatie. Binnen mijn mogelijkheden draag ik bij door in te zetten op een evaluatie van het tuchtrecht en door het ISR financieel te ondersteunen samen met NOC*NSF.
Klopt hetgeen in het artikel «Politiek steunt oud-turnsters: «Melders grensoverschrijdend gedrag worden opgevreten door het systeem»» geschreven staat, dat u onlangs in gesprek bent geweest met het ISR over een verdere professionaliseringslag, ook op de korte termijn? Welke acties zijn besproken en welke acties (op de lange en korte termijn) zullen worden uitgevoerd naar aanleiding van dit gesprek?6
Ja, zie ook antwoord 2. De acties op korte termijn die ik met het ISR heb besproken zijn: het verbeteren van de kwaliteit van onderzoek en een bestuursmodel waarbij er meer toezicht is. Evenals het verder professionaliseren en aandacht voor houding en gedrag. Daarnaast zal de evaluatie van het sporttuchtrecht, als onderdeel van het onderzoek veilige en integere sport, naar verwachting met concrete aanbevelingen voor het sporttuchtrecht komen. Ik ben voornemens om deze aanbevelingen waar mogelijk op te volgen.
Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij de invulling van de aanvullende subsidievoorwaarden? Wanneer zijn deze af en wanneer ontvangt de Kamer deze stukken (in concept)?
Ik ben bereid om de Kamer op hoofdlijnen te informeren over de invulling van de aanvullende subsidievoorwaarden zodra deze in de subsidieverlening aan de instelling zijn verzonden. Dit gaat volgens de termijnen die zijn vastgesteld in de Kaderwet VWS subsidies.9
Begrijpt u de geuite zorgen over «secundaire victimissatie» van de slachtoffers door het gebrek aan goede expertise en procedures?
Ja.
Vindt u dat «secundaire victimisatie» voorkomen zou moeten worden? Welke rol ziet u hierin voor uzelf? Welke acties wilt u ondernemen, anders dan het afwachten van de resultaten van het bredere onderzoek naar topsportcultuur?
Slachtoffers hebben niet gevraagd om slachtoffer te worden. Slachtofferschap heeft vaak een grote en soms ook een blijvende impact op hun leven. Secundaire victimisatie moet waar mogelijk worden voorkomen. In het coalitieakkoord staat dan ook opgenomen dat dit kabinet inzet op het borgen van de positie van slachtoffers. Deze afspraak krijgt vorm via de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022–2025. Met deze agenda wordt ingezet op erkenning van slachtoffers via een stevige positie in het recht, en waar nodig bescherming en ondersteuning op weg naar herstel. Dit najaar zal de Minister voor Rechtsbescherming u informeren over de voortgang van deze meerjarenagenda.
Daarnaast is het belang van het voorkomen van secundaire victimisatie ook aan bod gekomen tijdens de verkenningssessies van het Nationaal Actieplan Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag waar ik mij ook voor inzet. De Kamer wordt eind dit jaar geïnformeerd over het actieplan. Bovendien faciliteer ik slachtofferhulp voor sporters via Slachtofferhulp Nederland. Sporters kunnen daar terecht voor hulp bij een tucht- of strafzaak.
Vindt u dat er in deze kwesties ook een rol is weggelegd voor het Openbaar Ministerie (OM)? Welke rol ziet de Minister voor het OM?
Het is van belang om het onderscheid tussen het ISR en het OM te benadrukken. Een melding doen bij het ISR staat los van het doen van een strafrechtelijke aangifte. Slachtoffers van zedenzaken of (kinder-)mishandeling of van andere strafbare feiten kunnen te allen tijde bij de politie daarvan aangifte doen. De zaken waar aangifte is gedaan van een (vermeend) strafbaar feit worden door het OM opgepakt. Er is sprake van een samenwerking tussen ISR en OM in die zin dat er contacten zijn tussen de politie en het bureau van het ISR, om te voorkomen dat ISR een zaak oppakt terwijl er een opsporingsonderzoek loopt bij politie/OM. Een opsporingsonderzoek gaat dan namelijk voor. Ik kan echter geen uitspraken doen over eventuele lopende onderzoeken bij het OM. Daarnaast is het OM betrokken bij een veilige en integere sport door dat zij zitting neemt in de begeleidingscommissie van het onderzoek veilige en integere sport, waarin ook de evaluatie van het tuchtrecht wordt meegenomen, zie ook antwoord 1 en 14.
Wat heeft het OM al uitgevoerd op dit terrein, is er bijvoorbeeld een verkennend onderzoek gestart naar aanleiding van de vele berichtgeving in de media? Kunnen de conclusies hiervan gedeeld worden met de Kamer voor het Wetgevingsoverleg Sport d.d. 28 november 2022?
Zie antwoord vraag 7.
Is het mogelijk om, in lijn met de wens van de oud-turnsters, de zaken bij een ander instituut opnieuw te behandelen? Zo nee, kunnen de zaken worden stilgelegd totdat het ISR voldoende geprofessionaliseerd is?
De alternatieven voor het tuchtrecht zijn een strafrechtelijke of een civielrechtelijke procedure. De tuchtzaken in de sport kunnen niet worden stilgelegd of worden afgebroken. Een melder kan zich terugtrekken, dan is hij/zij geen actief onderdeel meer van het proces. Het proces gaat echter wel door. Alleen een onafhankelijk aanklager kan besluiten om een zaak te seponeren.
Staat u nog achter de woorden van uw ambtsvoorganger, dat melders veilig zijn, hun melding vertrouwelijk wordt behandeld en er altijd sprake is van hoor en wederhoor? Zo ja, kunt u dit toelichten?7
Het ISR geeft aan dat zaken vertrouwelijk worden behandeld binnen de regels van de reglementen van het ISR. Hoor en wederhoor maakt essentieel onderdeel uit van de regels en derhalve van de gesprekken die gevoerd worden in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek. Daarmee geven zij aan dat melders veilig zijn.
Ik realiseer mij echter dat veilig voelen iets heel anders is. En ik ben mij er zeer van bewust dat er melders zijn die zich niet veilig voelen; dit kwam nadrukkelijk naar voren in mijn gesprek met een aantal oud-turnsters.
Wat is er gebeurd met de extra financiële middelen van 1 miljoen die het ISR heeft gekregen om te professionaliseren? Kunt u een precies overzicht geven van de besteding van deze middelen?
Het ISR heeft onder andere haar capaciteit vergroot van 2,6 fte naar 6,6 fte waaronder een extra casemanager en juridisch secretaris. Er zijn procesmatige zaken aangepast, zoals: het opstellen van een klachtenregeling, het bijstellen van het onderzoeksprotocol en het aanpassen en opstellen van modellen voor onderzoeksgesprekken en aanklagers. Door de invoering van een casemanagement systeem is er beter inzicht in de zaken. Daarnaast wordt ingezet op extra opleiding en intervisiebijeenkomsten. Ik zal het ISR vragen te communiceren over haar voortgang met betrekking tot de professionaliseringsslag.
Kunt u verklaren waarom de professionalisering van het ISR zo lang duurt terwijl (oud-)turnsters zelf, sportorganisaties en koepels, de Kamer en andere betrokkenen al jaren aan de bel trekken en ook uit het rapport van Berenschot blijkt dat verbetering noodzakelijk is?
Ja. Om een dergelijke professionalisering aan te pakken is er bij de start een kwartiermaker aangesteld. Dit heeft een strategisch driejarenplan (2021–2023) opgeleverd dat momenteel in uitvoering is. Daarnaast vergt professionalisering van het ISR zorgvuldige afstemming met betrokken partijen, zoals: NOC*NSF, de sportorganisaties, politie en het OM. Tevens vragen sommige acties eerst een aanpassing van bestaande procedures en reglementen waardoor het meer tijd in beslag neemt.
Het ISR geeft aan dat de professionalisering en versterking van het ISR op schema ligt volgens het driejarenplan. Bovendien heeft het ISR een enorme groei doorgemaakt in het aantal zaken wat in behandeling is de afgelopen jaren. De behandeling van zaken heeft echter altijd voorrang gehad. Ik blijf in gesprek met het ISR om de professionalisering te bespoedigen.
Is er onderzocht hoeveel financiële middelen het ISR nodig zou hebben om goed te kunnen functioneren? Is dit in lijn met de financiële bijdrage die het ISR verkrijgt vanuit het ministerie?
In 2020 heeft Berenschot, in opdracht van NOC*NSF en het ISR, ingeschat dat de benodigde jaarlijkse financiering voor het ISR ligt tussen circa € 600.000 en € 1 miljoen.11 Inmiddels krijgt het ISR een instellingssubsidie van circa € 1,4 miljoen van VWS en daarnaast een financiële bijdrage van NOC*NSF. Het blijkt dat de groei in het aantal zaken lastig te voorspellen is. Ik blijf met het ISR in overleg over de benodigde financiële middelen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een veilige en integere sport, waarbinnen ook het tuchtrecht geëvalueerd zou worden?8 en 9
Zie antwoord 1.
Justitiële dwalingen en de reactie daarop |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin een justitiële dwaling is vastgesteld? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, het is zeer te betreuren dat hij, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld en een jarenlange tbs met dwangverpleging heeft moeten ondergaan. Tegelijkertijd ben ik blij dat er na een lange periode van onzekerheid nu zekerheid is gekomen voor de gewezen verdachte in deze zaak.
Iedere justitiële dwaling is er wat mij betreft een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
Hoe vindt u dat de afhandeling van justitiële dwalingen gaat?
De huidige wettelijke regeling van de herziening ten voordele voorziet in een zorgvuldige en solide procedure die aan veroordeelden de mogelijkheid biedt hun zaak aan herziening te laten onderwerpen indien zij menen ten onrechte te zijn veroordeeld. De huidige regeling van de herziening ten voordele is in 2018 geëvalueerd.2 In die evaluatie is geconcludeerd dat met de huidige regeling een goede balans is ontstaan tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
Daarnaast is het van belang dat er na een onterechte veroordeling rehabilitatie plaatsvindt en goede nazorg wordt geregeld voor de betrokkene. Zoals in de brief van 4 oktober 20173 van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer is aangegeven, hoort daarbij niet alleen het maken van excuses aan de betrokkenen, maar ook het herstel van de geleden materiële en immateriële schade, alsmede ondersteuning bij de terugkeer in de samenleving.
Kunt u zich de verontwaardiging van de advocaat van de verdachte zoals die in het artikel omschreven is voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een onterechte veroordeling heeft grote gevolgen voor de betrokkene en zijn naasten en kan niet alleen bij de betrokkene tot verontwaardiging leiden, maar bij de hele samenleving. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag heb aangegeven is het zeer te betreuren dat de betrokkene in deze zaak, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld. Hij is onderworpen aan opsporing en vervolging, terwijl hij tegelijkertijd het verlies van zijn levenspartner moest verwerken.
Vindt u ook dat – nu vaststaat dat er een justitiële dwaling is – excuses aan de ten onrechte veroordeelde gemaakt moeten worden? Bent u daar ook zelf toe bereid als Minister voor Rechtsbescherming nu vaststaat dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel het OM, de rechtbank Oost-Brabant als het gerechtshof ’s-Hertogenbosch hebben in deze zaak kort na herziening excuses aangeboden aan de betrokkene. Het OM heeft aangegeven met de betrokkene en zijn advocaat in gesprek te gaan om te bespreken hoe de rehabilitatie verder vormgegeven kan worden. Dat is belangrijk omdat het aanbieden van excuses een eerste stap is naar volledige rehabilitatie van de betrokkene. De vervolgstappen in het proces van rehabilitatie kunnen zijn het vergoeden van de geleden materiële en immateriële schade en het bieden van nazorg om de spoedige terugkeer van de betrokkene in de samenleving te bevorderen. Daarom is het primair aan de direct bij de strafzaak betrokken organisaties om excuses aan te bieden. Ik ben blij dat in deze zaak dat ook is gebeurd en ik hoop dat dit behulpzaam is voor het verdere verloop van het rehabilitatieproces.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat dit al de zoveelste justitiële dwaling is die is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Iedere justitiële dwaling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, rechters en officieren van justitie.
Gelukkig komen justitiële dwalingen slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is – ook internationaal beschouwd – hoog. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vindt plaats met uiterst grote zorgvuldigheid.
Hoezeer deze en eerdere justitiële dwalingen ook te betreuren zijn, geven deze daarom geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin. Wel is het van belang lering te trekken uit deze zaken, zodat nieuwe justitiële dwalingen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Onderhavige zaak speelde in de periode voor de Schiedammerparkmoordzaak. Naar aanleiding van deze laatste zaak is het Programma Versterking Opsporing en Vervolging opgezet, met het doel om tunnelvisie en fouten in de opsporing en vervolging zoveel mogelijk te beperken.
Grijpt u deze uitspraak aan om de hoge drempel voor herzieningen tegen het licht te houden, zoals bijvoorbeeld het novum-criterium, zoals al eerder bepleit? Zo nee, waarom niet?2
In de brief van 6 april 2020 van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer is uiteengezet waarom er geen aanleiding is het novumbegrip te verruimen.5 Onderhavige uitspraak geeft mij geen aanleiding dat standpunt te wijzigen. Voor een uitgebreide motivering van dat standpunt verwijs ik naar de bedoelde brief.
Het bericht 'Zonder onderzoek draaien we om hete brij' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder onderzoek draaien we om hete brij»?1
Ja.
Deelt u de mening van rechter Tromp dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van rechters bij de uithuisplaatsingen van kinderen van het toeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk onderzoek. Dit is nodig voor inzicht en erkenning. Dit krijgt vorm via het inspectieonderzoek waarover ik uw Kamer in november 2021 informeerde2. Verder is een onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding.
Daarnaast vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie doet en onderzoek wil gaan doen. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.3 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn. Overigens gaat het niet om onderzoek naar de rol of het functioneren van rechters.
Kunt u vertrouwen hebben in een onderzoek naar het functioneren van rechters, als dat niet door een onafhankelijke partij wordt uitgevoerd?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen heeft geen betrekking op het functioneren van rechters. Het onderzoekvoorstel heeft als focus om te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
De Rechtspraak zal ook zelf dossieronderzoek gaan doen. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd.
Bent u bereid opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar de schuldenproblematiek en de uithuisplaatsingen en de rol van rechters daarin? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, de Rechtspraak zelf dossieronderzoek zal gaan doen, en er een reflectietraject van familie- en jeugdrechters loopt.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog maar één kind uit huis geplaatst gaat worden naar aanleiding van de gevolgen van schuldenproblematiek, zeker nu de armoede onder kinderen en in gezinnen door torenhoge inflatie toeneemt?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. De Gecertificeerde Instelling of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is nu geen enkele indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen hebben de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medisch specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuws «Ziekenhuizen kwetsbaar voor fraude door neveninkomsten artsen»?1
Ja.
Erkent u dat ook met de genoemde maatregelen het lastig blijft voor ziekenhuizen om de nevenfuncties van medisch specialisten in zicht te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Streven naar een compleet overzicht van nevenfuncties van medisch specialisten is goed. Echter, zoals in het nieuwsbericht is genoemd, is het zo dat als iemand kwaad wil doen, diegene activiteiten, belangen en inkomsten zal (proberen te) verhullen. Hierna licht ik het huidige kader van ziekenhuizen toe om zicht te krijgen op de nevenfuncties en neveninkomsten van medisch specialisten.
Wat er wel en niet mag op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en in de Beleidsregels gunstbetoon.3 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van deze beleidsregels. De farmaceutische sector en de hulpmiddelensector hebben in aansluiting op de beleidsregels gedragscodes geformuleerd. Wanneer een vergoeding van een farmaceutisch bedrijf of hulpmiddelenbedrijf aan zorgverleners is toegestaan, moet deze vergoeding in de meeste gevallen geregistreerd worden in het Transparantieregister Zorg.4 Het Transparantieregister berust op zelfregulering en er is een gedragscode, de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties.5 Alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties,6 waaronder ziekenhuizen, moeten zich houden aan deze gedragsregels. Door het register is het inzichtelijk in hoeverre een behandelaar een financiële relatie heeft met een bedrijf. Uit de jaarlijkse evaluatie van het register, die ik u op 31 januari 2022 heb toegestuurd, blijkt dat het register doeltreffend en effectief is.7
Daarnaast is mede door de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld.8 De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen.
Tot slot is er de Governancecode zorg 2022, een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties er ook gebruik van maken. Het committeren aan en implementeren van de code is onder andere voor ziekenhuizen een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar integriteit Van Eijbergen dat het makkelijker is om afspraken te maken over nevenactiviteiten bij medisch specialisten in loondienst, omdat het melden van nevenactiviteiten bij een medisch specialistisch bedrijf (msb) op basis van vrijwilligheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 ook heb toegelicht gelden het Transparantieregister en de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties9 voor alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties10, waaronder ziekenhuizen. Daarnaast is mede door de FMS de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling11 opgesteld. De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen. Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden.
Wat betekent dit voor uw keuze om al dan niet regelgeving in te voeren zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan?
Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en afremmen van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, ga ik deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Ik kijk daarbij breed naar de prikkels en de aspecten die van invloed zijn op de transformatie naar passende zorg en de bestuurbaarheid. Indien bij de medisch-specialistische bedrijven onvoldoende verbetering optreedt zal er regelgeving komen zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan.
Wanneer is er voldoende verbetering opgetreden in de transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels binnen msb’s om geen regelgeving in te voeren waarmee alle medisch specialisten in loondienst gaan? Welke concrete en meetbare doelen stelt u voor de msb’s?
De precieze monitoring wordt op dit moment nog uitgewerkt. In het najaar zal ik u nader informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
In hoeverre is het, aangezien in het regeerakkoord de verantwoordelijkheid van msb’s in de transformatie naar passende zorg, bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels wordt genoemd, realistisch dat msb’s deze verantwoordelijkheid kunnen nemen nu experts vermoeden dat er meer zaken zullen zijn zoals de cardiologen fraude in het Zwolse Isala-ziekenhuis?
Ik wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de verbetering die medisch specialistische bedrijven wel of niet gaan laten zien. Passende zorg vraagt om samenwerking en om de transformatie te bereiken, hebben ook de medisch specialistische bedrijven een rol. Ik verwacht dat alle partijen in gezamenlijkheid, en dus ook de msb’s, zich inzetten om de gewenste beweging maximaal te ondersteunen.
Het bericht 'Kantonrechter ontslaat Langhenkel als bewindvoerder' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kantonrechter ontslaat Langhenkel als bewindvoerder»1
Ja.
In het bericht is het volgende aangegeven: «Voor de 40 Overijsselse cliënten is een nieuwe bewindvoerder, curator of mentor gevonden. Deze zal met de cliënt bekijken wat er gebeurd is in de voorliggende periode en dan beslissen tot eventuele vervolgstappen.» Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van de gedane onderzoeken?
Wij hebben kennis genomen van deze gevallen en betreuren de bijzonder vervelende situatie die is ontstaan voor de betrokken burgers.
Voor alle betrokken burgers is een nieuwe bewindvoerder benoemd. Deze nieuwe bewindvoerders hebben voor elke persoon onderzoek gedaan en gekeken naar eventuele vervolgstappen. Dit heeft binnen het arrondissement Overijssel geleid tot zes aansprakelijkheidstellingen van de ontslagen bewindvoerder. Daarvan is tot nu toe in drie dossiers een schikking getroffen en in drie dossiers heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding.2
De Raad voor de rechtspraak heeft kenbaar gemaakt dat het in deze zaken gaat om materiële schade, onder meer schade wegens het niet aanvragen van bijzondere bijstand bij de gemeente (voor onder andere de bewindvoerderskosten), het niet aanvragen van individuele inkomenstoeslag, het onnodig niet (tijdig) betalen van facturen met extra kosten tot gevolg en het in rekening brengen van te veel beloning.
Niet in alle zaken is het onderzoek naar schade afgerond. Sommige nieuwe bewindvoerders zijn nog bezig met het onderzoek naar de totale schade als gevolg van het handelen van de betrokken bewindvoerder.
Hoeveel vervolgstappen zijn er op basis van deze 40 dossiers ter beoordeling aan de kantonrechter voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er in deze schikkingen getroffen, waardoor de kantonrechter hier niet over heeft hoeven te oordelen? Zo ja, hoeveel.
Zie antwoord vraag 2.
Indien er schade is ontstaan, wordt betrokkene dan materieel en/of immaterieel gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de rechtbank ondernomen om dit in een eerder stadium aan te pakken, aangezien Langhenkel niet voldeed aan de kwaliteitseisen over 2018?2
In april 2019 heeft op initiatief van de kantonrechter een zitting plaatsgevonden. Aanleiding van deze zitting was dat diverse gegevens niet door de ontslagen bewindvoerder waren ingediend ondanks herhaaldelijke verzoeken van de kantonrechter. Daags na deze zitting heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder per brief medegedeeld dat hij in ieder geval tot 1 juli 2019 niet meer zou worden benoemd in nieuwe zaken. In september 2020 heeft opnieuw een zitting plaatsgevonden. Aanleiding van deze zitting was dat de ontslagen bewindvoerder niet had voldaan aan de verplichting om in diverse dossiers periodieke verantwoordingen af te leggen en ook niet had voldaan aan de kwaliteitseisen over 2018. Bij brief van 7 oktober 2020 heeft de kantonrechter aan de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat hij tot 1 januari 2021 niet meer zou worden benoemd in nieuwe zaken.
Vervolgens heeft de kantonrechter op 6 januari 2021 een bericht van het LKB ontvangen dat de ontslagen bewindvoerder ook niet voldeed aan de kwaliteitseisen over 2019. Bij brief van 15 januari 2021 heeft de kantonrechter aan de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat de termijn waarbinnen hij niet benoembaar is in nieuwe zaken voor onbepaalde tijd is verlengd.
Vervolgens zijn er nog twee zittingen gehouden wegens het niet indienen van gegevens ondanks herhaaldelijk verzoek van de kantonrechter. De ontslagen bewindvoerder diende nog verantwoordingen aan te leveren voor medio september 2021. Dat is niet gebeurd en op 6 oktober 2021 heeft de kantonrechter de ontslagen bewindvoerder medegedeeld dat als de gevraagde gegevens niet voor 21 oktober 2021 waren ontvangen, dit in beginsel voldoende reden zou zijn om de bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers te ontslaan. De ontslagen bewindvoerder heeft de gegevens niet aangeleverd. Derhalve heeft de kantonrechter, na nog een laatste zitting, bij beschikking van 17 november 2021 ontslagen. De kantonrechter heeft vervolgens een andere bewindvoerder tot opvolgend bewindvoerder benoemd.4
Hoe vaak is door medewerkers van het team Toezicht van de rechtbank geconstateerd dat het signaal van onregelmatigheden over een bewindvoerder via een andere weg bij het team Toezicht terecht is gekomen (via klachten van de betrokkene of diens naaste familie of via een bank die vreemde overboekingen constateert op de bankrekening van de bewindvoerder)? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons hierover bericht dat de Rechtbank Overijssel niet over deze gegevens beschikt.
Hoeveel bewindvoerders zijn door de kantonrechter geschorst vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal schorsingen van bewindvoerders sinds 2019.
Vanaf 2019 zijn er vijf bewindvoerders ambtshalve ontslagen in alle zaken wegens disfunctioneren. Drie bewindvoerders zijn op eigen verzoek ontslagen, maar wel vanwege disfunctioneren en nadat de kantonrechter zijn voornemen tot ontslag al had uitgesproken. Eén bewindvoerder heeft een limiet opgelegd gekregen voor het aantal zaken dat hij mag beheren en is slechts in een deel van zijn dossiers ontslagen. De Raad voor de rechtspraak heeft laten weten dat de kantonrechter in deze gevallen geen aanleiding heeft gezien om naast de genomen maatregelen aangifte te doen.
Wij wensen in dat verband op te merken dat wij in gesprek zullen gaan met de Raad voor rechtspraak om te bezien of en op welke wijze er inzicht kan worden verkregen.
Hoeveel bewindvoerders zijn ambtshalve geschorst door de kantonrechter vanaf 2019 tot heden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de cijfers als het gaat om ontslagen bewindvoerders vanaf 2019 tot heden? Wat zijn de cijfers als het gaat om eigen verzoek van de bewindvoerders (vanaf 2019 tot heden)?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is er door de kantonrechter aangifte gedaan over bewindvoerders vanaf 2019 tot heden?
De Raad voor de rechtspraak heeft geen cijfers verstrekt over hoe vaak aangifte is gedaan door de kantonrechter over bewindvoerders vanaf 2019 tot en met heden.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
Hoe vaak treedt de kantonrechter die belast is met het toezicht op bewindvoering bij onderbewindstelling op bij constateringen of signalen en welke maatregelen worden genomen tegen de bewindvoerder? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
De kantonrechter kan diverse maatregelen nemen in het kader van zijn toezichthoudende taak. Zo kan de kantonrechter bij gebleken tekortkomingen de bewindvoerder voor een zitting uitnodigen, besluiten om een bewindvoerder al dan niet binnen een gestelde termijn niet te benoemen in nieuwe zaken of een verbetertraject gelasten. Ook kan de kantonrechter termijnen stellen voor het alsnog voldoen aan de verplichtingen die een bewindvoerder heeft, de bewindvoerder schorsen of aankondigen tot ontslag over te gaan en de bewindvoerder ontslaan, zoals ook in het geval van de ontslagen bewindvoerder is gebeurd waarop de Kamervragen betrekking hebben.
Vanaf 2019 hebben in totaal 39 bewindvoerders te horen gekregen dat zij (tijdelijk) niet meer worden benoemd in nieuwe dossiers totdat zij hun zaken op orde hebben gesteld. Deze maatregel is in de meeste gevallen opgelegd vanwege het niet indienen van gegevens, zoals een boedelbeschrijving of een rekening en verantwoording.
Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden van aangiftes voor het vermoeden van fraude?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden heeft de kantonrechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder?
Het is aan de opvolgend bewindvoerder om onderzoek te doen naar eventuele geleden schade vanwege het tekortschieten van de ontslagen bewindvoerder. Dit kan vervolgens aanleiding geven tot een aansprakelijkheidsprocedure. Bij een ontslagprocedure wordt de opvolgend bewindvoerder meegedeeld dat hij bedacht moet zijn op mogelijke tekortkomingen en schade ten tijde van het bewind door de ontslagen bewindvoerder. Deze mededeling heeft de kantonrechter in Overijssel gedaan in de zaken van de ontslagen bewindvoerders als bedoeld in het antwoord van vraag 10.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden is de bewindvoerder strafrechtelijk vervolgd en heeft de cliënt ervoor gekozen om zich in het strafproces als benadeelde partij toe te voegen en schadevergoeding te vorderen?
De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2021 tot heden heeft de kantonrechter sinds de inwerkingtreding van de Wet adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind erop toegezien of de noodzaak tot voortzetting van het schuldenbewind nog bestaat? Om hoeveel beslissingen gaat dat? Hoeveel gemeenten hebben vanaf 2021 gebruik gemaakt van het adviesrecht?
De Wet adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind is per 1 januari 2021 in werking getreden. Wij zien dat nog relatief weinig gemeenten hier gebruik van maken. Precieze cijfers hierover zijn bij de Raad voor rechtspraak niet bekend en ook vanuit de gemeentes worden geen cijfers bijgehouden.
Afgezien van het wettelijk adviesrecht wordt er in elk individueel geval door de kantonrechters getoetst of de noodzaak tot voortzetting van het schuldenbewind nog bestaat. Dit gebeurt in alle dossiers bij de jaarlijkse controle van de rekening en verantwoording, bij de behandeling van verzoeken om een machtiging voor het verrichten van bepaalde handelingen5 tijdens het bewind en in de vijfjaarlijkse evaluatie. Indien blijkt dat geen noodzaak voor voortzetting van het bewind meer bestaat, dan verstuurt de kantonrechter een brief naar de bewindvoerder om hem te bevragen over de verdere noodzaak van het bewind. Ook kan de burger of diens naasten zich tot de kantonrechter wenden als zij menen dat het bewind kan worden opgeheven.
Hoeveel dossiers zijn er vanaf 2019 tot heden met vermoedens van financiële onregelmatigheden door bewindvoerders?
De Raad voor de rechtspraak houdt hierover geen landelijke cijfers bij.
Wij verwijzen voorts naar het antwoord op de vragen 8,9 en 10 waarin wij aangeven met de Raad voor rechtspraak in gesprek te zullen gaan over of en op welke wijze het juiste inzicht kan worden gekregen.
In hoeveel gevallen vanaf 2019 tot heden heeft de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening en -verantwoording van de (ambtshalve) ontslagen bewindvoerder?
De Raad voor de rechtspraak heeft laten weten dat dit niet te kwantificeren is. Het gebeurt met enige regelmaat dat er bezwaar wordt gemaakt, maar in het merendeel van de gevallen volgen hieruit geen maatregelen omdat de bewindvoerder zijn bewind doorgaans goed kan verantwoorden.
Welke acties onderneemt de kantonrechter wanneer er geen eindrekening en -verantwoording wordt aangeboden aan de opvolgend bewindvoerder?
De bewindvoerder wordt eerst enkele malen aangeschreven en tot slot uitgenodigd voor een zitting. Als een bewindvoerder niet aan zijn verplichting voldoet, dan wordt de bewindvoerder gewezen op zijn verantwoordelijkheid en de eventuele consequenties van het niet indienen van een eindrekening en verantwoording. Als het een professionele bewindvoerder betreft en hij meer zaken heeft, dan wordt nader onderzoek gedaan en kunnen maatregelen volgen. Zo kan de kantonrechter bij gebleken tekortkomingen de bewindvoerder horen, besluiten om een bewindvoerder al dan niet binnen een gestelde termijn niet te benoemen in nieuwe zaken, het besluit tot een verbetertraject en het stellen van termijnen, schorsen, de aankondiging van ontslag en het ontslag. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke acties worden er ondernomen als de boedelbeschrijving en eindafrekening en -verantwoording van elkaar afwijken?
Normaliter wijken de boedelbeschrijving en de eindrekening en verantwoording van elkaar af. De boedelbeschrijving geeft de financiële situatie weer bij aanvang van het bewind en de eindrekening gaat over de laatste nog niet verantwoorde periode. Het zou vreemd zijn als daar geen wijziging in zit.
In de tussenliggende periode is er bewind gevoerd waardoor de situatie anders is geworden en niet zelden ook omdat er ten tijde van het bewind meer informatie bekend is geworden. Bij onverklaarbare informatie stelt kantonrechter nadere vragen en kan hij zo nodig maatregelen nemen.
Hoeveel kantoren hebben sinds 2019 een hersteltermijn gekregen vanuit het kwaliteitsbureau, omdat zij niet voldeden aan de gestelde eisen?
Het Landelijk kwaliteitsbureau (LKB) voert jaarlijks een handhavingscontrole uit op grond van het Besluit Kwaliteitseisen CBM. Iedere curator, bewindvoerder en mentor (hierna: uitvoerder) dient hiertoe een handhavingsverzoek in te dienen. Het LKB komt niet «zomaar» tot de conclusie dat niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. De uitvoerder wordt tijdens de inhoudelijke beoordeling verzocht nadere informatie en documenten aan te leveren, bijvoorbeeld een prognose of voorlopige jaarcijfers over het lopende jaar. Het LKB heeft in 2019 ten aanzien van 21 kantoren geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen werd voldaan. In 2020 is tevens ten aanzien van 21 kantoren geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen werd voldaan.
Er is in feite geen sprake van een hersteltermijn na het niet voldoen aan de kwaliteitseisen. Als het LKB heeft geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen kan de rechtbank overgaan tot ontslag. De rechtbank beslist hierover, zie daarvoor ook de antwoorden op vraag 6 en 19 hoe dat in zijn werk gaat.
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van het niet voldoen aan de kwaliteitseisen?
Als het gaat om de kwaliteitseisen die door het LKB worden getoetst, dan is de meest voorkomende oorzaak de financiële situatie van de bewindvoerder. De bewindvoerder is dan veelal niet (meer) in staat om aan zijn kort- of langlopende verplichtingen te voldoen. Er is dan sprake van een continuïteitsrisico.
Hoeveel kantoren voldoen opeenvolgende jaren niet aan de eisen van het kwaliteitsbureau? Wat zijn de cijfers vanaf 2019 tot heden?
Ten aanzien van negen bewindvoerders is door LKB in 2019 en 2020 geconcludeerd dat niet aan de kwaliteitseisen is voldaan. De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat over 2021 nog geen cijfers hierover zijn verstrekt.
Welke aanbevelingen zijn sinds 2022 doorgevoerd als het gaat om financiering van schuldenbewind, gezien de actie «Doorvoering aanbevelingen (lopend) onderzoek financiering schuldenbewind»?
Het onderzoek naar de financierings- en beloningssystematiek bij schuldenbewind is nog niet afgerond. Naar verwachting wordt het onderzoek later dit najaar opgeleverd. Wij informeren uw Kamer over de bevindingen en de kabinetsreactie daarop.
In de beantwoording van de Kamervragen «Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten»3 heeft u aangegeven in gesprek te gaan om de mogelijkheden om het toezicht op het functioneren van bewindvoerders verder te borgen en om te bezien hoe de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen.Welke concrete acties heeft u vanaf 2022 ondernomen om de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders en schuldhulpverlening te versterken? Wat is de aanscherping?
We hebben met de rechtspraak geïnventariseerd in welk opzicht de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop, verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen. Gelet op de goede afstemming en samenwerking die tussen bewindvoerders en gemeenten nodig is, ga ik hierbij ook de brancheorganisaties van bewindvoerders en gemeenten betrekken. Binnenkort zal aan uw Kamer een brief worden aangeboden waarin wij u zullen informeren over de stappen die wij gaan zetten om strengere eisen aan bewindvoerders te stellen en het rechterlijk toezicht daarop te verscherpen.
Hoeveel mensen kunnen geholpen kunnen worden door een bewindvoerder of bewindvoerder met assistent zonder dat de kwaliteit in het gedrang komt?
Dat is afhankelijk van de problematiek die in het klantenbestand van de bewindvoerder speelt. De rechtspraak hanteert geen strikte norm en het aantal hangt ook af van de mate van bijstand door een assistent-bewindvoerder. De Raad voor de rechtspraak heeft ons laten weten dat zonder een assistent-bewindvoerder een richtlijn van rond de 80 zaken wordt gehanteerd, mits binnen die zaken variatie zit. De uitvoering door de bewindvoerder is bepalend bij het beoordelen van deze richtlijn.
Bent u bereid het onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW en in overleg met het Ministerie van JenV, naar hoe wijzigingen in de financierings- en beloningssystematiek kunnen bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen gemeenten, branchevereniging en bewindvoerders, dat na de zomer verwacht wordt, toe te lichten tijdens het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid op 19 oktober 2022?
Naar verwachting wordt het onderzoek, dat in gezamenlijke opdracht van de Ministeries van SZW en J&V wordt uitgevoerd, naar de financierings- en beloningssystematiek later dit najaar opgeleverd. Waarschijnlijk na het commissiedebat. Wij zullen u informeren over de uitkomsten en de opvolging die wij hieraan zullen geven.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid op 19 oktober 2022?
Ja.
De 1500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het, dat slachtoffers eerst in de media hebben moeten vernemen dat zaken geseponeerd gingen worden en vervolgens pas een sepotbrief van het openbaar ministerie (OM) kregen? Zo ja, snapt u dat het voor slachtoffers dan onduidelijk is of ook hun zaak is geseponeerd en dat die onduidelijkheid voor secundaire victimisatie kan zorgen? Deelt u de mening dat de communicatie vanuit het OM richting slachtoffers voor verbetering vatbaar is en dat zij slachtoffers vroegtijdig moeten informeren over zaken die zij wensen te seponeren? Hoe wilt u dit bewerkstelligen?1 2
De aankondiging in de media betrof een algemeen bericht over de voorgenomen seponering van een bepaalde hoeveelheid oude zaken. De zaken waren nog niet opnieuw beoordeeld zodat er geen concrete beslissingen ten aanzien van individuele zaken en slachtoffers waren en dus ook niet konden worden gecommuniceerd.
Die beoordeling is nu gaande. Slachtoffers die hebben aangegeven van het verloop van de zaak op de hoogte te willen worden gehouden, krijgen bericht met uitleg in het geval dat hun zaak wordt geseponeerd vanwege tijdverloop en oudheid van de zaak. In deze brief worden zij ook geïnformeerd of zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de opgegeven schade. Wanneer dat niet zo is, wordt hen gewezen op de mogelijkheid de vordering tot schadevergoeding ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter. Deze mogelijkheid staat ook nog open voor diegenen die wel een tegemoetkoming krijgen.
Ik begrijp dat deze werkwijze bij slachtoffers tot onzekerheid heeft kunnen leiden over de vraag of hun zaak zou worden geseponeerd. De omgekeerde werkwijze (eerst seponeren en dan een algemeen bericht) was echter niet beter geweest. Het was dan waarschijnlijk al vroegtijdig bekend geworden dat het OM een groot aantal zaken aan het seponeren was.
Het OM hecht grote waarde aan een zorgvuldige communicatie richting slachtoffers. Ik heb hierover gesproken met het OM en zal zo nodig of wenselijk dit herhalen.
In antwoord op vraag zes staat dat in schrijnende situaties een tegemoetkoming gegeven zou kunnen worden aan slachtoffers, wanneer is sprake van schrijnende situaties en hoe moeten slachtoffers aantonen dat daarvan sprake is in hun geval?
Of en wanneer sprake is van een schijnende situatie wordt door het OM beoordeeld aan de hand van de informatie die in het dossier aanwezig is. In alle individuele zaken zal afhankelijk van de ernst en omvang van de schade worden beoordeeld of alsnog zal worden gedagvaard op de beperkte gereserveerde zittingsruimte. Wanneer dat niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van een tegemoetkoming beoordeeld.
Betekent dit dat deze tegemoetkoming door het OM (of in elk geval de Staat) wordt gegeven omdat de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter die verdachte dus niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen? Hoe ziet die tegemoetkoming eruit? Hoe stelt u slachtoffers van deze mogelijkheid tot tegemoetkoming op de hoogte? In hoeverre kunt u of bent u bereid Slachtofferhulp of Perspectief Herstelbemiddeling daarbij te betrekken?
Het klopt dat de tegemoetkoming kan worden gegeven indien de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter de verdachte niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De hoogte daarvan wordt per zaak en in verhouding tot alle zaken die hiervoor in aanmerking komen, bepaald. Slachtoffers krijgen indien zij daarvoor in aanmerking komen bericht over hoe die tegemoetkoming aan hen zal worden voldaan.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot herstelbemiddeling geldt dat het OM na beoordeling van de zaken die daarvoor in aanmerking komen in overleg treedt met SHN om te bespreken of en welke zaken hiervoor in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoeveel zaken de afgelopen drie jaar tot op heden beleidsmatig of voorwaardelijk zijn geseponeerd, terwijl het OM vond dat er wel genoeg bewijs was? Kunt u aangeven bij hoeveel van deze zaken met een slachtoffer, herstelrecht is toegepast?
In het Jaarbericht 2021 van het OM wordt het aantal zaken dat om beleidsredenen is geseponeerd benoemd. Wij hebben dit u toegezonden per brief van 25 juli 20223. In onderstaande tabel is het aantal beleidssepots voor misdrijven opgenomen.
Jaartal
2019
2020
2021
beleidssepots
12.500
15.300
13.600
Het OM heeft geen informatie over de toepassing van het herstelrecht bij deze zaken.
In antwoord op vraag zeven stelt u dat het OM aan buitengerechtelijke afdoening doet, het klopt dat de OM-strafbeschikking een buitengerechtelijke afdoening is; deelt u echter de mening dat slachtofferrechten niet gekoppeld zijn aan een gerechtelijke afdoening en dat slachtofferrechten gewoon in de wet zijn verankerd, zoals bijvoorbeeld artikel 51e, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Het klopt dat slachtofferrechten in de wet zijn verankerd, zoals uitoefening van het spreekrecht tijdens de zitting in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel richt zich echter op een gerechtelijke afdoening.
Klopt het dat als het OM een zaak met een delict dat genoemd is in artikel 51e, eerste lid, Sv afdoet met een strafbeschikking, daarmee een slachtoffer het spreekrecht wordt ontnomen? Wat is uw mening hierover en hoe verhoudt zich dat tot de term ernstig spreekrechtwaardig feit in de aanwijzing OM-strafbeschikking? Hoe wilt u voorkomen dat slachtoffers hun wettelijke rechten niet kunnen uitoefenen bij de OM-strafbeschikking?
Het spreekrecht dat slachtoffers in artikel 51e Sv wordt toegekend heeft betrekking op de situatie dat een zaak ter zitting komt. Wel is het zo dat ook in de procedure van de OM-strafbeschikking rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer. Eind vorig jaar heeft het Openbaar Ministerie in zijn beleid tot uiting laten komen dat ernstige spreekrechtwaardige delicten, waarbij slachtoffers hebben aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken, niet met een strafbeschikking worden afgedaan.
Naar aanleiding van de discussie die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd
tijdens het Commissiedebat van 1 juni 2022 en het daaropvolgende tweeminutendebat van 8 juni 2022 heb ik toegezegd de zorgen van uw Kamer over de rechten van slachtoffers in de procedure van de OM-strafbeschikking over te brengen en daarover met het College van Procureurs-Generaal in gesprek te zullen gaan. Dit gesprek staat gepland voor 5 oktober 2022. Over de uitkomst van dat gesprek zal ik uw Kamer informeren; ik wil nu niet op de uitkomst van dit gesprek vooruitlopen.
De komende maanden vindt een toezichtsonderzoek plaats door de procureur-generaal van de Hoge Raad naar de strafbeschikking, in hoeverre wordt het slachtofferperspectief daarin meegenomen?
De inhoud van het onderzoeksrapport van de Hoge Raad is mij nog niet bekend.
Het bericht dat een slachtoffer erin is geslaagd een hoger beroep af te dwingen na een strafproces. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het een slachtoffer in een strafzaak voor het eerst is gelukt een hoger beroep af te dwingen omdat zijn slachtofferrechten tijdens het proces niet gewaarborgd werden door de rechter?1
Laat ik voorop stellen dat slachtofferrechten in strafzaken altijd moeten worden gewaarborgd. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de rechtspositie van slachtoffers te versterken. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat we de positie van het slachtoffer borgen. Samen met de betrokken ketenpartners zet ik mij daarvoor in volgens de ambitie uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2022 – 2025.
Deze casus betreft een zaak waarin het OM na uitspraak in eerste aanleg heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen. Het slachtoffer meent dat zijn slachtofferrechten (spreekrecht) tijdens het proces niet zijn gewaarborgd en is het niet eens met de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen. Om dit alsnog af te dwingen, is het slachtoffer een kort geding gestart tegen de beslissing van het OM. Middels deze procedure wordt de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vooropgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) een grote mate van beleidsvrijheid geniet gelet op de taak van het OM in het Nederlands rechtsbestel. En ook dat afwegingen die het OM daarbij maakt in beginsel moeten worden gerespecteerd.
Beslissingen van het OM worden beoordeeld door de strafrechter of door de zogeheten beklagrechter ex art. 12 Wetboek van Strafvordering. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissing van het OM om al dan niet hoger beroep in te stellen. De rechter heeft in deze zaak echter geoordeeld dat de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de keuze van het OM om af te zien van hoger beroep niet in redelijkheid navolgbaar is en niet juist is gemotiveerd. Gelet op de fatale termijn om hoger beroep in te stellen, is de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen, ter zekerstelling van de rechten van het slachtoffer. Hierbij heeft de rechter nadrukkelijk overwogen dat het aan het OM is om een nadere inhoudelijke afweging te maken om te bezien of het OM het hoger beroep alsnog wil intrekken.2 Deze afweging heeft het OM inmiddels gemotiveerd gemaakt waarop het hoger beroep is ingetrokken. Tegen dit besluit van het OM heeft het slachtoffer opnieuw een kort geding aangespannen met de eis dat het hoger beroep zou moeten worden doorgezet. Deze eis is door de voorzieningenrechter afgewezen. Ik herken dan ook niet het beeld dat het een slachtoffer in een strafzaak is gelukt om behandeling in hoger beroep af te dwingen.
Tegen de eerste uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het OM hoger beroep ingesteld, vanwege het feit dat het OM meent dat de burgerlijke rechter in rechtsstatelijk opzicht zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Deelt u de mening dat dit een hoopvolle doorbraak is met betrekking tot de rechten van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de houding van het Openbaar Ministerie (OM) dat, ondanks de evidente schending van het slachtofferspreekrecht, weigerde in hoger beroep te gaan met verwijzing naar de «grote mate van beleidsvrijheid» die het OM geniet?
Het OM komt een grote mate van beleidsvrijheid toe gelet op de taken en de plaats van het OM in het Nederlands rechtsbestel. De wet voorziet ook niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissingen van het OM. Zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is het wel van belang dat keuzes van het OM in redelijkheid navolgbaar en begrijpelijk gemotiveerd zijn. De vraag of in deze zaak de afweging voldoende navolgbaar en begrijpelijk was gemotiveerd, ligt voor in het hoger beroep dat het OM heeft aangespannen.
Deelt u de opvatting dat beleidsvrijheid waarover het OM beschikt nooit bedoeld is om aantoonbare fouten in het strafproces en de gevolgen daarvan van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Bij de afweging of het OM hoger beroep instelt, wordt primair meegewogen of dit redelijkerwijs tot een ander oordeel kan leiden. Dit is in de kern namelijk het beoogde doel van het hoger beroep. Ook eventuele omissies in het strafproces in eerste aanleg kunnen bij deze afweging worden betrokken indien dit de uitspraak in de ogen van het OM heeft beïnvloed. Een verplichting om standaard in hoger beroep te gaan zonder deze afweging te maken is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het OM standaard in beroep dient te gaan wanneer slachtofferrechten tijdens het proces aantoonbaar en onomstotelijk geschonden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe een aanwijzing te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn meer zaken bekend sinds de uitbreiding van het slachtofferspreekrecht sinds juli 2016 waarin slachtoffers ten onrechte zijn beperkt in hun spreekrecht? Zo ja, hoeveel zaken betreft dit?
Het algemene beeld is, dat slachtoffers in staat worden gesteld hun spreekrecht uit te oefenen in overeenstemming met de betreffende bepalingen. Ik ben op moment niet bekend met meer zaken waarin slachtoffers hierin ten onrechte zouden zijn beperkt.
Zijn in deze zaken door slachtoffers pogingen gedaan hoger beroep af te dwingen? Zo ja, in hoeveel zaken en om welke redenen zijn deze pogingen van de hand gewezen?
Mij zijn geen andere voorbeelden bekend waarin slachtoffers pogingen hebben gedaan om hoger beroep af te dwingen zoals in de aangehaalde zaak.
Het bericht ’Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het seponeren van 1500 rechtszaken door een tekort aan rechters?1
Ja.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 2? Bent u bereid de Kamer te voorzien van een overzicht van de 1500 zaken die zijn geseponeerd? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. heb ik toegelicht wat voor soort zaken het betreft. Het gaat om relatief lichte strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld belediging, verkeerszaken en het bezit van hennep. Onder deze zaken bevinden zich geen zedenzaken en geen jeugdzaken. De zaken op het gebied van Veilige Publieke Taak zijn inmiddels allemaal gescreend en zijn van de lichtste categorie met veelal beledigingen en nauwelijks tot geen geweld. Het kost tijd en capaciteit om tot een overzicht te komen waarin elke zaak is geclassificeerd. Capaciteit die juist nodig is om zo veel mogelijk te voorkomen dat zaken worden geseponeerd. Om deze reden heb ik het OM niet gevraagd om een gedetailleerd overzicht van alle zaken op te stellen.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 3? Bent u bereid de Kamer vooraf te informeren, mocht dit in toekomst opnieuw voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. ben ik ingegaan op de achterstanden binnen het arrondissement van de rechtbank Gelderland ten opzichte van achterstanden elders in Nederland. De maatregel om zaken te seponeren die in feite bij de rechtbank Gelderland aanhangig zouden moeten worden gemaakt, is uit noodzaak voortgekomen. Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich landelijk maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Op dit moment liggen sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen niet voor de hand.
Het moment van communicatie over de betreffende sepotactie is zorgvuldig voorbereid en afgestemd tussen de betrokken organisaties, zoals de politie, het OM, de rechtspraak en gemeenten. Indien ik u vooraf had geïnformeerd zou dit ten koste gaan van de zorgvuldige voorbereiding en zou het communicatiemoment feitelijk worden vervroegd. Ik kan wel toezeggen dat ik u, wanneer het Openbaar Ministerie onverhoopt opnieuw genoodzaakt is tot een grootschalige en soortgelijke sepotactie over te gaan, gelijktijdig met de publieke aankondiging van de sepotactie informeer.
Kunt u bevestigen dat alle slachtofferzaken vallen onder de 10% van de sepotzaken die opnieuw bekeken worden? Zo ja c.q. zo nee, waarom?
Alle 1.500 zaken worden opnieuw beoordeeld, dus ook de zaken met slachtoffers. Welke zaken alsnog voor een dagvaarding in aanmerking komen is afhankelijk van de omstandigheden. In geval er schade is geleden en met een sepot sprake zou zijn van een schrijnende situatie, zal op beperkt gereserveerde zittingsruimte alsnog worden gedagvaard of voor een strafbeschikking worden gekozen. Zie hiervoor ook de brief die ik eerder u stuurde over de communicatie aan de slachtoffers2 en de antwoorden op Kamervragen3 van het lid Mutluer (PvdA) over de 1.500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland die ongeveer gelijktijdig met deze brief worden verzonden.