De aangenomen noodwet van de Hongaarse president Orbán |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Hongaarse parlement op 30 maart 2020 instemde met de omstreden noodwet, die regeren per decreet voor onbepaalde tijd mogelijk maakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Hongaarse regering nu voor onbepaalde tijd zonder tussenkomst van het parlement besluiten kan maken en wetgeving buiten werking kan stellen?
Wat is uw reactie op de bepaling die het mogelijk maakt journalisten tot vijf jaar gevangenis op te leggen wanneer zij nepnieuws of «onwaarheden» verspreiden die het overheidsbeleid frustreren?
Deelt u de mening dat ondanks dat de coronacrisis om uitzonderlijke maatregelen vraagt, deze wet beginselen van de democratische rechtsstaat met de voeten treedt?
Bent u van mening dat de huidige situatie in Hongarije voldoet aan de vereisten van een democratische rechtsstaat zoals gesteld in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw zorgen over deze wetgeving over te brengen aan uw Hongaarse ambtsgenoot en uw ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Bent u bereid deze zorgelijke situatie in de eerstvolgende Raad Algemene Zaken aan de orde te stellen, samen met gelijkstemde landen?
Kunt u toelichten hoe deze situatie de artikel 7-procedure tegen Hongarije beïnvloedt?
De artikel 7-procedure jegens Hongarije vindt sinds het initiëren ervan door het Europees parlement op 12 september 2018 zijn voortgang in de Raad. De procedure ziet op die onderwerpen die zijn opgenomen in het met redenen omklede voorstel van het Europees parlement. De op 30 maart jl. aangenomen noodwetgeving als zodanig valt daar in beginsel niet onder, al zullen specifieke onderdelen of toepassingen ervan mogelijk wel vallen onder onderwerpen uit het met redenen omklede voorstel. Inmiddels hebben twee hoorzittingen met Hongarije plaatsgevonden in het kader van de artikel 7-procedure, en wordt de stand van zaken van de procedure ook regelmatig op de agenda van de Raad Algemene Zaken geplaatst. Het kabinet zal zich hiervoor samen met gelijkgezinde lidstaten blijven inspannen, en hoopt dat de politieke druk die regelmatige agendering van de procedure meebrengt zijn vruchten zal afwerpen. Het afzien van de Hongaarse regering vorig jaar om een aparte bestuursrechtelijke kolom in te voeren moet mede in dat licht gezien worden.
Deelt u de overtuiging dat zogeheten conditionaliteit in de Europese meerjarenbegroting moet worden ingevoerd, dat wil zeggen dat Europese subsidies kunnen worden ingetrokken wanneer de rechtsstaat met de voeten getreden wordt? Kunt u toelichten hoe u zich hiervoor ingezet heeft en welke stappen bent u van plan de komende tijd te zetten om conditionaliteit in de begroting te waarborgen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen.
Kunt u de stand van zaken toelichten met betrekking tot de jaarlijkse rechtsstatelijkheidstoets die de Europese Commissie (COM (2019) 163 final) vorig jaar april heeft voorgesteld? Hoe heeft u, gelet op de motie Paternotte/Omtzigt (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2043), zich hiervoor ingezet? Klopt het dat deze toets dit jaar voor het eerst zal plaatsvinden?
Bij de bespreking van de toetsingscyclus in de Raad Algemene Zaken op 16 september 2019 heeft het kabinet zijn steun voor de toetsingscyclus uitgesproken. Tevens heeft Nederland daar in lijn met de motie-Paternotte/Omtzigt een brede reikwijdte bepleit, evenals als het betrekken van externe experts. Het kabinet is verheugd dat de Commissie dit in de door haar gedeelde modaliteiten voor de toetsingscyclus heeft overgenomen. Het is verder juist dat de door de Commissie aangekondigde jaarlijkse toetsingscyclus voor de rechtsstaat dit jaar voor het eerst zijn beslag zal krijgen. De Commissie heeft de lidstaten verzocht in mei daartoe input te verstrekken met betrekking tot de situatie van de nationale rechtsstaat. Het kabinet is voornemens de Nederlandse inzending publiek te maken. Op basis van de input van lidstaten, justitiële netwerken, ngo’s en andere relevante actoren zal de Commissie vervolgens begin van het najaar haar eerste jaarlijkse rapport presenteren. Dit zal vervolgens onderwerp zijn van bespreking in de Raad Algemene Zaken tijdens zijn jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog. Deze zal hoogstwaarschijnlijk later dit jaar plaatsvinden onder Duits voorzitterschap. Het kabinet zet er tevens op in dat ook in de JBZ-raad een dialoog over rechtsstatelijkheid gebaseerd op elementen uit de toetsingscyclus zal worden gevoerd. Het is voor het kabinet van cruciaal belang dat alle lidstaten aangesproken moeten kunnen worden op het naleven van waarden als de rechtsstaat waaraan zij zich vrijelijk hebben gecommitteerd. De rechtsstaat is het fundament waarop het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is gebaseerd; erosie daarvan gaat ons allen daarom aan. Adequate follow-up van de toetsingscyclus zal voor Nederland daarom een belangrijk aandachtspunt zijn.
Wat is de vervolgstap in de Raad wanneer de resultaten van de rechtsstatelijkheidstoets beschikbaar zijn? Wat is uw inzet hierbij? Hoe waarborgt u dat deze toets optimaal gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 9.
De website coronaverlies.nl |
|
Chris van Dam (CDA), Erik Ronnes (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de website coronaverlies.nl1 en de diensten die daar door Meldpunt Collectief Onrecht B.V. worden aangeboden?
Ja, overigens heb ik gezien dat de website coronaverlies.nl inmiddels offline is gehaald.
Bent u daarnaast bekend met de televisie-uitzending van Radar2, waarin Stichting Meldpunt Collectief Onrecht als misleidend wordt bestempeld om haar pogingen erf- en/of schenkbelasting via de Europese rechter terug te halen, en dat deze diensten tevens worden gepromoot op de website van coronaverlies.nl?
Ja.
Kunt u aangeven of de diensten en informatie die worden aangeboden op coronaverlies.nl daadwerkelijk bedoeld zijn om ondernemers te helpen om schade aangericht door de coronacrisis te verminderen, of bent u van mening dat dit niets meer is dan een crimineel die probeert een slaatje uit de coronacrisis te slaan door ondernemers die door de coronacrisis al in zwaar weer verkeren te duperen?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of diensten die worden aangeboden op websites als coronaverlies.nl legitiem zijn. Indien ondernemers van mening zijn dat zij zijn opgelicht, kunnen zij hiervan aangifte doen. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en of er een strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden. De strafrechter beoordeelt uiteindelijk of sprake is van enig strafbaar handelen.
Deelt u de mening dat coronaverlies.nl wel erg veel gelijkenissen vertoont met bijvoorbeeld Stichting Loterijverlies dan wel Loterijverlies B.V. (bekend van loterijverlies.nl), waarvan Radar eveneens aantoonde dat een deel van het ingelegde geld in de zakken van de oprichter verdween?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het oordeel van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over het feit dat toezicht en fraudebestrijding bij de Belastingdienst «zichzelf moest terugverdienen» en dat dit een vorm van morele corruptie is?1
Ik ben het eens met dat oordeel. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel begrijpelijk, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie uitvoering toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag kan daardoor taakstellend worden voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik met de kennis van nu onwenselijk.
Kunt u aangeven welke afspraken in 2013 precies zijn gemaakt over het aanpakken van fraude en het mechanisme dat ze de inzet moesten terugverdienen?
In zijn brief van 10 mei 20132 heeft de Staatssecretaris van Financiën maatregelen aangekondigd ter voorkoming en bestrijding van fraude met toeslagen. Daarna heeft het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met de opdrachtgevende Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te bezien of zij bereid waren de extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst te dragen, omdat de «opbrengsten» (lagere programma uitgaven) bij de departementen neerslaan. De extra uitvoeringskosten zijn berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kan worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit3 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 20144.
Welke wetenschappelijke basis of welke adviezen lagen ten grondslag aan deze wijze van fraude opsporen? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Er heeft geen wetenschappelijk advies ten grondslag gelegen aan de wijze waarop gezocht is naar budgettaire dekking voor de extra uitvoeringskosten van de in mei 2013 aangekondigde maatregelen door middel van een business case en de daarop volgende monitoring van uitkomsten5.
Is het besluit voor het werken met een «business case», waarmee bepaalde investeringen in toezicht terugverdiend moesten worden, breder ingezet bij de rijksoverheid als gevolg van de afspraken uit 2013? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Dergelijke analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude.7 De in deze analyses geraamde opbrengsten hebben als zodanig geen taakstellend karakter, maar dienen slechts om een beeld te geven van de te verwachte resultaten.
Kunt u aangeven of de gekozen aanpak om fraudeopsporing zichzelf te laten terug betalen onderdeel is geweest van overleg en besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangeven wat er besproken en besloten is op welk moment?
De ministeriële commissie Aanpak Fraude is 11 keer bijeengekomen, waaronder 1 keer pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De doelstelling was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De ministeriële commissie Aanpak Fraude richtte zich daarbij voornamelijk op departement overstijgende onderwerpen zoals gegevensuitwisseling, mogelijke frauderisico’s met rijkssubsidies en identiteitsfraude. In de ministeriële commissie Aanpak Fraude is tevens gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn dergelijke analyses niet ongebruikelijk en in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
Morele corruptie bij de Belastingdienst door het stellen van een minimumbedrag voor het terugvorderen van toeslagen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke minimumbedragen voor het terugvorderen van toeslagen gehanteerd zijn door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u dit aangeven per jaar dat de minimumbedragen gehanteerd zijn?1
Om uw goed te kunnen beantwoorden is het van belang om kort te schetsen wat de context is waarin de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen in 2013 tot stand is gekomen. De Dienst Toeslagen van de Belastingdienst verstrekte in die tijd jaarlijks ca. 9 mln. toeslagen aan ca. 6,9 mln. aanvragers. Deze toeslagen werden in maandelijkse voorschotten uitbetaald. Er werden ca. 1,1 miljoen nieuwe aanvragen en ca. 6,3 miljoen mutaties verwerkt en ongeveer € 12 mld aan toeslagen uitgekeerd. Binnen de wettelijke termijn van 8 weken werden voorschotten toegekend, voordat controle kon plaatsvinden. Na controle werd, indien aan de orde, teruggevorderd of terugbetaald. In de regel gebeurde dat, tot wel twee jaar, na het moment van uitbetaling. Dat was bij de opzet van het toeslagen-stelsel een politieke keuze, maar tegelijkertijd maakte dat het systeem kwetsbaar voor misbruik. Dit leverde destijds een spanningsveld op tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds. De nadruk kwam door concrete fraudezaken, zoals de toeslagfraude door Bulgaren, steeds meer op fraudebestrijding te liggen.
Door de gekozen methodiek van voorschotten had Toeslagen tot 2012 niet de beschikking over alle informatie die nodig was om de rechtmatigheid van een toeslagaanvraag direct te kunnen valideren. De invoering van het Toeslagen-Verstrekkings-Systeem (TVS, per 1 januari 2012) maakte het meer dan voorheen mogelijk toezicht uit te oefenen in de voorschotfase. Daarvoor was het van belang om in een vroeg stadium al over de daarvoor benodigde informatie te beschikken. Deze werkwijze vereiste tevens een investering in de informatievoorziening in een context van de toen opgelegde taakstellingen en bezuinigingen. Deze werkwijze is vervolgens uitgewerkt en toegelicht in de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen die als bijlage bij deze beantwoording is toegevoegd. Dergelijke kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Deze analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is in dit geval ook afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel dit laatste begrijpelijk is, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag werd daarmee taakstellend voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik onwenselijk.
De extra uitvoeringskosten van deze maatregelen zijn destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de memorie van toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit2 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2014.3 De budgetoverheveling vanaf 2014 is structureel en geldt nog steeds, de monitoring van de opbrengsten is begin 2019 gestopt.
Kunt u aangeven welke berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan het «terugverdienen» van extra personeel en een computersysteem? Kunt u deze «business case Fraude» naar de Kamer sturen?
In de bijlage treft u de bedoelde business case Intensivering toezicht Toeslagen aan.
De opbrengst van de maatregelen bestond uit de toeslagen die te hoog of onterecht aangevraagd bleken te zijn, en die nog niet uitbetaald waren. Als uitgangspunt werd gehanteerd dat zonder de maatregelen de correcties hadden plaatsgevonden in de fase van het definitief toekennen. Als een correctie bij definitief toekennen plaatsvindt, is het te hoge voorschot reeds uitbetaald en moet daarom teruggevorderd worden. Omdat dit door de maatregelen werd voorkomen, werd een inschatting gemaakt van het bedrag aan voorkomen terugvorderingen dat oninbaar zou zijn geweest.4 Dit werd beschouwd als opbrengst van de maatregelen. Als bij het toezicht bleek dat een reeds uitbetaald bedrag teruggevorderd moest worden, werd dit niet meegerekend als opbrengst.
Deze benadering is toegelicht in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Daarin is eveneens aangegeven dat de fraudemaatregelen ertoe leiden dat ook onterechte aanvragen worden tegengehouden die niet als fraude te kwalificeren zijn.
Voor de monitoring van de opbrengst zijn, anders dan de business case aangeeft, opgelegde boetes niet meegeteld. Over de afgelopen jaren is ongeveer 8% van de aanvragen en mutaties die op grond van verhoogd risico geselecteerd zijn voor toezicht, naar boven bijgesteld omdat bij dit toezicht bleek dat de aanvrager recht had op een hoger bedrag dan uit zijn initiële aanvraag of mutatie volgde. De hogere toekenningen zijn niet in mindering gebracht op de gemeten opbrengst.
Klopt het dat tot in 2018 werkt is met het hanteren van een minimumbedrag dat koste wat kost gehaald moest worden? Zo ja, tot welke gevolgen heeft dit in dat jaar geleid – als het gaat om het aantal bezwaren en achterstanden van behandeling van bezwaren?
Zoals in de antwoord 1. is aangegeven is vanuit de programma-budgetten voor kinderopvangtoeslag en huurtoeslag een bedrag van € 33 miljoen structureel ingeboekt als dekking voor onder meer de € 25 miljoen extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De implementatie en realisatie van de maatregelen zijn intensief gemonitord, mede omdat was afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst.
De monitoring door Toeslagen ging uit van € 25 miljoen per jaar aan opbrengsten. In 2015 en in 2018 heeft bijsturing plaatsgevonden op het aantal op grond van verhoogd risico in het toezicht te betrekken toeslagen, omdat de beoogde opbrengst voor één of meer van de toeslagen anders niet gehaald zou worden. Het aantal toeslagen dat in 2015 en 2018 op grond van verhoogd risico in het toezicht betrokken is, ligt met een aantal van ca. 33.000 alsnog onder het aantal dat in de bij antwoord 2. gevoegde business case verwacht werd (40.000–200.000 aanvragen en mutaties op jaarbasis). In de praktijk bleek dat het aantal wat mede gegeven de beschikbare capaciteit behandeld werd lager was dan de in de business case geraamde aantallen. De realisatie van de opbrengst van € 25 miljoen of € 33 miljoen heeft voor de jaren vanaf 2014 geen deel uitgemaakt van de managementafspraken binnen de Belastingdienst of van de kpi’s in het jaarcontract. De budgettoedeling binnen de Belastingdienst aan Toeslagen is evenmin afhankelijk gemaakt van de gemeten opbrengst.
In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op het aantal ontvangen bezwaren en de tijdige afdoening van bezwaren.
Erkent u dat het opsporen van fraude ook moet plaatsvinden als het opsporen meer kost dan het oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik ook. Daarom wordt er niet meer gewerkt met een business case of de monitoring daarop.
Is het juist om te veronderstellen dat er door het moeten halen van een minimumbedrag bepaalde groepen met hoge toeslagen harder zijn aangepakt dan mensen met andere toeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de businesscase intensivering toezicht toeslagen staat dat met de nieuwe maatregelen wordt voorkomen dat tot uitbetaling van onrechtmatige aanvragen wordt overgegaan en dat de systemen vervuilen. Toezicht in de voorschotfase voorkomt dat bedragen ten onrechte worden uitgekeerd die later moeten worden teruggevorderd. Als vóór de uitbetaling voorkomen wordt dat mensen een te hoog voorschot ontvangen, wordt ook voorkomen dat zij voor dit te hoge voorschot op een later moment een (mogelijk grote) terugvordering krijgen. De keuze zat daarmee voornamelijk in het naar voren halen van het reguliere toezicht om zo onjuiste of te hoge voorschotbetalingen te voorkomen. Het naar voren halen van het toezicht als zodanig is geen onderdeel van hetgeen de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft beschreven als «institutionele vooringenomenheid» in de context van een vermoeden van onrechtmatig handelen van een gastouderbureau, waarbij individuele kinderopvangtoeslagen gerelateerd aan dit gastouderbureau vanuit ditzelfde vermoeden behandeld zijn.
Is er door het halen van het minimumbedrag mogelijk «institutioneel vooringenomen» handelen ontstaan richting ouders die verweten werd onterecht kinderopvangtoeslag te hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan het staken van het werken met een minimumbedrag dat opgehaald moest worden met de fraude-opsporing? Kunt u aangeven wie dit besluit heeft genomen?
In 2018 heeft de Belastingdienst aangegeven dat de opbrengst van € 25 miljoen voor dat jaar niet gehaald zou gaan worden. Daarbij is aangegeven dat naarmate onjuiste aanvragen aan de voorkant voorkomen worden, de gemeten opbrengst afneemt. De voor toezicht geselecteerde aanvragen leidden minder vaak dan voorheen tot een correctie. Ook is geconcludeerd dat van de systematiek van rekenregels op jaarbasis voor de bepaling van de opbrengst een onjuiste prikkel uitgaat: omdat alleen de voorkomen uitbetaling van onterecht of te hoog aangevraagde voorschotten voor het restant van het lopende toeslagjaar in aanmerking werd genomen, leidde toezicht aan het begin van het jaar tot een hogere opbrengst dan toezicht dat later in het jaar uitgevoerd werd. Dit terwijl toezicht later in het jaar er ook voor kan zorgen dat de voorschottoekenning voor het volgende toeslagjaar goed is. Het besluit om te stoppen met de monitoring van de opbrengst is genomen in een ambtelijk overleg tussen het Ministerie van Financiën en de ministeries die beleids- en budgetverantwoordelijk zijn voor de verschillende toeslagen.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen te maken gehad met achterstanden bij bezwaren en beroep en wat is er met die achterstanden gebeurd? Kunt u hiervan een eerlijk overzicht geven?
In de jaren vanaf 2013 tot en met 2019 heeft Toeslagen in 2015 en 2016 de streefwaarde van 90%–95% voor het binnen Awb-termijn afdoen van bezwaren tegen definitieve toekenningen niet gehaald.
59.200
89.900
76.800
73.200
37.600
29.300
24.600
98%
94%
85%
83%
96%
94%
92%
De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren hield enerzijds verband met een gebrek aan capaciteit en anderzijds met de grotere hoeveelheid ontvangen bezwaren. In 2014 en 2015 heeft Toeslagen te maken gehad met een grotere instroom van bezwaren, die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. Vanaf de laatste viermaanperiode van 2015 is de oplopende voorraad bezwaren aangepakt en zijn (tijdelijk) extra middelen ingezet. In 2016 is gekozen voor twee sporen. Met extra capaciteitsinzet is de oude voorraad zoveel mogelijk afgebouwd. Bij de nieuwe instroom was tijdige afdoening leidend. Over heel 2016 gezien was het niet realiseren van de norm voor de afwikkeling voor bezwaren binnen de Awb-termijn het gevolg van het afhandelen van de oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom werd wel in lijn met de norm voor tijdige afwikkeling afgehandeld. In 2019 zijn voorraden bezwaren gestegen, en is het aandeel bezwaren dat binnen Awb-termijn is afgedaan gedaald. Daardoor is Toeslagen het jaar 2020 begonnen met achterstanden.
Er bestaan op dit moment achterstanden bij de afdeling Beroep bij Toeslagen die zichtbaar worden in het niet halen van gewenste termijnen. Toeslagen slaagt er daarom niet in om binnen 4 weken na ontvangst van het beroepsschrift een verweerschrift in te dienen. In een groot deel van de zaken worden de op de zaak betrekking hebbende stukken (de inventarislijst) overlegd binnen de termijn van 4 weken. Er wordt in een meerderheid van de gevallen, binnen minimaal elf dagen voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Ook is Toeslagen op een enkel, door overmacht veroorzaakt geval na, altijd vertegenwoordigd op de zitting.
Het tekort aan capaciteit voor beroepszaken is in 2019 door personeelsverloop opgelopen. De volgende maatregelen ter verbetering zijn sinds 2019 getroffen: Aan ervaren, naar andere functies binnen Financiën vertrokken medewerkers en aan medewerkers van andere onderdelen van de Belastingdienst is gevraagd om tijdelijk verweerschriften te schrijven en/of Toeslagen op zittingen te vertegenwoordigen. Daarnaast is gedurende 2019 en 2020 nieuw personeel geworven dat deels nog wordt opgeleid en ingewerkt. Deze maand wordt een plan van aanpak opgeleverd om de opgelopen achterstanden in het reguliere proces zo spoedig mogelijk in te lopen.
Zijn er meer onderdelen binnen de Belastingdienst die moesten voldoen aan minimumnormen? Zo ja, welke zijn of waren dit?
In de toelichting op beleidsartikel 1 Belastingen van de begroting van het Ministerie van Financiën zijn onder het kopje Toezicht als KPI’s de bruto opbrengst van de correctie voor respectievelijk aangiftebehandeling Inkomensheffing (voor Particulieren en MKB), aangiftenbehandeling Vpb voor het MKB en boekenonderzoeken MKB opgenomen.
De FIOD kent in beperkte mate normeringen bij zijn opsporingsactiviteiten. De afgelopen jaren is bij een aantal extra investeringen in de aanpak van fraude doelstelling afgesproken (afpakken van crimineel verworven vermogen). De daarmee samenhangende incassodoelstellingen bedragen in totaal € 128,3 mln. opbrengst per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de realisatie van de incasso mede afhankelijk is van het Openbaar Ministerie (eventuele schikkingen en transacties) en de uitkomsten van rechtszittingen.
De berichtgeving omtrent de bewapening van boa’s |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Ben u bekend met het bericht «Nieuwe maatregelen: burgemeesters blij, boa’s willen pepperspray»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke rol denkt u dat de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zullen vervullen in het handhaven van de op 23 maart 2020 door u aangekondigde maatregelen omtrent het tegengaan van verspreiding van het coronavirus? Hebben zij voldoende bevoegdheden om deze maatregelen te handhaven?
Voor de handhaving van de aangekondigde maatregelen om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan gelden noodverordeningen, vastgesteld door de voorzitters van de veiligheidsregio`s. Boa`s die werkzaam zijn in de domeinen I (openbare orde), II (milieu, welzijn en infrastructuur) en IV (openbaar vervoer) kunnen een rol krijgen bij de handhaving van deze noodverordeningen. Om deze boa`s bevoegd te maken is de Regeling domeinlijsten aangepast.2 In deze lijsten staat op welke feiten boa’s kunnen handhaven. In de veiligheidsregio’s worden vervolgens concrete afspraken gemaakt over de wijze waarop boa’s in deze domeinen worden ingezet.
Bent u van mening dat de huidige boa-uitrusting voldoet aan de taak die hen met deze nieuwe maatregelen te wachten staat? Worden de boa's voldoende beschermd tegen besmetting met het coronavirus?
De uitrusting van boa`s zoals bijvoorbeeld met bodycams en steekwerende vesten, waaronder tevens begrepen beschermingsmiddelen tegen besmetting met COVID-19, is in essentie een verantwoordelijkheid van de werkgevers van de boa`s. Zij beoordelen op lokaal niveau met welke uitrusting een boa wordt toegerust. Hetzelfde geldt voor andere beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking tussen boa’s en politie? In hoeverre is sprake van structurele informatie-uitwisseling tussen boa's en politie door middel van gezamenlijke briefings? Kan de politie op basis van locatie-informatie altijd voorzien in assistentie aan een boa in nood?
Het thema samenwerking tussen boa`s met de politie is onderdeel van de te vormen beleids- en uitvoeringsagenda, zoals ook genoemd in mijn brief van 16 december 2019.3 In deze agenda worden voorstellen gedaan voor verbeteringen in de (operationele) samenwerking tussen politie en boa’s en de veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening. Het belang van een goede samenwerking tussen politie en boa’s wordt tevens onderschreven in de visie van de politie «Boa’s en politie, niet naast elkaar maar met elkaar», die per brief van 10 december 20184 de Kamer is aangeboden. Hierin wordt onder andere adequate informatiedeling tussen politie en boa’s en back-up (assistentieverlening) door de politie benoemd als uitgangspunten voor een goede onderlinge samenwerking.
Zowel de beleids- en uitvoeringsagenda als het visiedocument van de politie, besteden aandacht aan de mogelijkheden om de informatie-uitwisseling tussen de politie en boa’s verder te verbeteren. Hiertoe worden op steeds meer plaatsen gezamenlijke briefings gehouden, wordt gezamenlijk gesurveilleerd en wordt desgevraagd informatie overgedragen. De samenwerking tussen politie en boa’s geschiedt op basis van goede afspraken die op lokaal niveau worden gemaakt. Ondanks dat de intensiteit van samenwerking nog niet overal op gelijk niveau is, heb ik vooralsnog geen signalen ontvangen dat dit thans in de praktijk tot problemen leidt. Voor de handhaving van de maatregelen in het kader van de huidige noodverordeningen is dat niet anders.
Zijn alle boa’s in Nederland uitgerust met een goed werkende portofoon? Zo nee, waarom niet en per wanneer wel? Hebben zij via de portofoon altijd de mogelijkheid van contact met een regionale meldkamer?
Of, en zo ja, hoeveel, portofoons door een aangewezen gebruiker van C2000 aan een organisatie in gebruik worden gegeven, wordt in onderling overleg tussen de werkgevers van boa`s en de aangewezen gebruiker bepaald. Dit zogenoemde gelieerdengebruik is altijd op vrijwillige basis van de organisatie en gericht op de OOV-taak van de aangewezen gebruiker. Dit geldt ook voor het gebruik van C2000-portofoons door de boa’s die gelieerd zijn aan de politie. Iedere gebruiker van het C2000-netwerk kan door middel van de noodknop op zijn of haar portofoon contact opnemen met de meldkamer.
Deelt u de opvatting van de Bredase wethouder dat boa’s met meer verdedigingsmiddelen zouden moeten worden uitgerust, waar op 7 maart 2020 al toe opgeroepen is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 16 december 20196 kunnen boa’s, indien noodzakelijk, voor hun taakuitvoering worden toegerust met handboeien en geweldsmiddelen. Afhankelijk van het domein waarin een boa werkzaam is betreft het de volgende geweldsmiddelen: wapenstok, pepperspray, vuurwapen en surveillancehond (gecertificeerde diensthond). Op lokaal niveau wordt op aanvraag van een werkgever bekeken of een geweldsmiddel conform de geldende beleidsregels kan worden toegekend. De aanvrager dient de noodzaak hiertoe en de bekwaamheid in de omgang met het betreffende geweldsmiddel aan te tonen. Toekenning van geweldsmiddelen geschiedt namens mij door de Dienst Justis, op advies van de (direct) toezichthouder. De wijze van beoordeling en toetsing blijft ook thans, met de COVID19 crisis, van toepassing
Bent u van mening dat indien boa’s de beschikking zouden krijgen over nieuwe taken, bevoegdheden, of middelen, er een aanpassing moet komen van de training, opleiding en professionalisering van boa's? Zo ja, wat is uw aanpak? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zie ik daartoe geen noodzaak. Om aangesteld te kunnen worden als buitengewoon opsporingsambtenaar dient de functionaris aangetoond te hebben voldoende getraind, geoefend en vakbekwaam te zijn voor de taakuitoefening en daarnaast ook over voldoende vaardigheden te beschikken voor geweldstoepassing. Iemand beschikt over bekwaamheid als diegene daarvoor de vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. Het basisbekwaamheidsexamen bestaat uit een deel rechtskennis en een praktijkgericht onderdeel waar de boa sanctionerend moet optreden. Hierop worden boa’s getoetst en beoordeeld. Bij een positief resultaat wordt een «getuigschrift boa» uitgereikt. Binnen een jaar na het behalen van het getuigschrift kan een titel van opsporingsbevoegdheid worden aangevraagd en kan betrokkene als boa worden beëdigd, aangesteld en aanvangen met de werkzaamheden.
Het optreden van de boa geschiedt binnen het palet van signaleren – aanspreken – waarschuwen en, indien nodig, feitelijk handhaven (en dus bekeuren). Ook dit handelingsperspectief is een onderdeel van de training, opleiding en vakbekwaamheid. Zowel theoretische kennis als de vaardigheden om sanctionerend op te treden en adequaat te handelen tijdens een dienstverlenings- en calamiteiten situatie worden geëxamineerd.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie-Den Boer c.s. over een visie op de toekomst van de politiefunctie in Nederland? Kunt u concreet aangeven wanneer en hoe deze motie wordt uitgevoerd?3
Conform mijn toezegging aan uw Kamer, heb ik op 10 januari jl. de motie besproken met de (wnd.) voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Na dit gesprek is de uitvoering van de motie van start gegaan. In samenspraak met de WRR verken ik nu een te volgen traject om te komen tot het gevraagde in de motie. Het streven is om nog voor het zomerreces experts bijeen te brengen. Mede op basis van de inbreng van de experts wordt dit traject na de zomer vervolgd.
De maatregelen die worden getroffen in het gevangeniswezen in verband met het COVID-19 virus |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Op welke wijze vindt op dit moment overleg plaats met deskundigen, vertegenwoordigers van gevangenispersoneel en anderen om er voor te zorgen dat de maatregelen om verspreiding van het Coronavirus in het gevangeniswezen zoveel mogelijk te voorkomen zo effectief mogelijk zijn, in het belang van het personeel, de gedetineerden en familieleden, maar dat tegelijkertijd de rechtspositie van alle betrokken en de proportionaliteit in acht genomen worden?
Per brief van 13 maart bent u geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) treft tot en met 31 maart treft om de verspreiding van COVID-19 binnen de inrichtingen tegen te gaan.1 Deze maatregelen worden verlengd tot 6 april. Het kabinet zal op 31 maart een besluit nemen over het vervolg van de aanpak van COVID-19. Op basis hiervan zal ik uw Kamer informeren over de gevolgen van dat besluit voor de executie van straffen en maatregelen.
Binnen DJI is een centraal crisisteam ingericht. Dit crisisteam overlegt dagelijks en onderhoudt intensief contact met onder andere het RIVM en de centrale ondernemingsraad van DJI. Driemaal per week wordt vanuit het crisisteam direct aan mij gerapporteerd. Daarnaast heeft elke penitentiaire inrichting (hierna: inrichting) een actieteam ingericht. Dit team coördineert per inrichting de maatregelen. De inrichtingen kunnen contact opnemen met het centrale crisisteam voor duiding en advies.
Alle maatregelen uit de brief van 13 maart zijn vooraf juridisch getoetst. Het stelsel van rechtsbescherming is niet aangepast. Gedetineerden kunnen als zij dat wensen tegen de maatregelen in beklag bij de commissie van toezicht.
Kunt u verduidelijken wat het protocol is wanneer de partner van een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) alle symptomen van het Coronavirus vertoont? Moet de medewerker, die zelf geen symptomen vertoont gewoon komen werken of moet hij/zij dan thuis blijven?
Zoals ik in mijn brief van 13 maart jongstleden heb aangegeven geldt voor het personeel in de inrichtingen dat zij werken in een cruciale functie om Nederland draaiend te houden, vergelijkbaar met andere zorgverleners. Daarom wordt het advies gevolgd dat het RIVM heeft gegeven voor zorgverleners buiten de ziekenhuizen. Dit betekent dat medewerkers die geen corona gerelateerde klachten vertonen, kunnen blijven werken, ook indien hun partner corona gerelateerde klachten heeft. Een eventuele wijziging van de richtlijn van het RIVM wordt opgevolgd.
Wat doet DJI om personeel zich zo veilig mogelijk te laten voelen en zo verantwoord mogelijk hun werk te kunnen laten doen? Kunnen alle richtlijnen worden nageleefd? Wie bepaalt welke medewerkers en functiegroepen wel/niet verantwoord thuis hun werk kunnen doen? Waar kan personeel met Coronavirus gerelateerde vragen zich toe wenden?
Het werk dat medewerkers van DJI doen, is van cruciaal belang voor de samenleving, zij dragen bij aan een veiliger Nederland. Het beschermen van DJI personeel heeft dan ook hoogste prioriteit, juist nu hun werk extra uitdagingen kent. DJI heeft de maatregelen waarover ik u per brief van 13 maart heb geïnformeerd genomen om medewerkers en justitiabelen te beschermen tegen besmetting en de veiligheid in de inrichting te waarborgen.
De richtlijnen van het RIVM en de brede kabinetsmaatregelen zijn leidend bij de manier waarop de medewerkers op een veilige wijze hun werk kunnen uitvoeren. Medewerkers kunnen bij hun leidinggevende terecht met vragen, ook over de eventuele wenselijkheid om thuis te werken. De leidinggevenden bij DJI zijn geïnformeerd over de mogelijkheden om bijzonder verlof te verlenen of kort of langer durend zorgverlof.
Op welke wijze worden medewerkers in de Penitentiaire Inrichtingen en ook in het gevangenisziekenhuis (Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg, JCvSZ) op dit moment beschermd wanneer zij contact hebben met mogelijk besmette gedetineerden?
Medewerkers die gedetineerden verzorgen die mogelijk besmet zijn moeten goed worden beschermd tegen het virus. Zij krijgen minimaal een chirurgisch mondneusmasker en handschoenen. Daarmee volgt DJI de richtlijnen van het RIVM.
Zijn alle mensen die contact hebben gehad met besmette gedetineerden getest op het hebben van het Coronavirus, in het bijzonder de behandelend arts(en)?1
Nee. Net zoals dat buiten inrichtingen gebeurt, is het beleid dat bij een bevestigde besmetting de GGD bepaalt of er nader onderzoek naar de omgeving van de persoon wordt uitgevoerd.
Wat is er op dit moment nog mogelijk qua arbeid in detentie? Deelt u de mening dat arbeid op dit moment zo zinvol mogelijk ingericht zou moeten worden? Klopt het dat op dit moment in zes inrichtingen door gedetineerden mondkapjes gemaakt worden? Welke mogelijkheden zijn er om dit uit te breiden naar meer inrichtingen?2
Arbeid is nog steeds mogelijk en blijft aanbevolen als nuttige dagbesteding. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk gevolgd ten aanzien van afstand en hygiëne. Groepsgroottes worden waar nodig ingeperkt om de voorschriften te kunnen waarmaken. Op dit moment worden in vijf inrichtingen mondkapjes geproduceerd. In enkele inrichtingen worden voorbereidingen getroffen deze te gaan produceren.
Klopt het dat gedetineerden in de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI-regime) hun straf zoveel mogelijk extramuraal uit mogen zitten? Wordt daarbij onderscheid gemaakt in gedetineerden waarbij wel of niet nog een hoger beroep loopt? Zo ja, waarom?
Zoals ik uw Kamer 13 maart jongstleden heb geïnformeerd, geldt voor personen aan het einde van hun gevangenisstraf in een zeer beperkt beveiligde inrichting dat zij buiten de inrichting verblijven in de vorm van een verloftoekenning. Hieraan kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals elektronisch toezicht. Gedetineerden die nog in afwachting zijn van het hoger beroep blijven in de inrichting op grond van voorlopige hechtenis. Het is aan de rechter voorbehouden om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Krijgen gedetineerden van het ZBBI-regime die hun straf door de Corona-maatregelen buiten de muren van de gevangenis mogen uitzitten altijd een enkelband om? Zijn er genoeg enkelbanden beschikbaar om iedereen die op dit moment in het ZBBI-regime zit met een enkelband zijn straf buiten de muren van de gevangenis uit te laten zitten? Zo nee, hoe groot is het tekort aan enkelbanden ten opzichte van het aantal ZBBI-gedetineerden?
Alle ZBBI-ers die naar aanleiding van de corona-maatregelen buiten de inrichting mogen verblijven zijn onder elektronisch toezicht geplaatst. Op dit moment is er geen tekort. Om te voorkomen dat een tekort zou ontstaan zijn alle betrokken organisaties tevens hard bezig om de capaciteit uit te breiden.
Lukt het in het gevangeniswezen ook iedereen minstens anderhalve meter afstand van elkaar te laten houden? Is het, met dit advies in het achterhoofd, nog verantwoord om meerdere gedetineerden per cel te plaatsen? Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn om, uit voorzorg, gedetineerden op enkelcel te plaatsen? Welke mogelijkheden zijn er om nu het aantal meerpersoonscellen in ieder geval te verminderen?
Gedetineerden en personeel bewaren zo goed mogelijk anderhalve meter afstand van elkaar. Personeel wijst gedetineerden hier op, maar dit is ook een verantwoordelijkheid van gedetineerden zelf. Waar nodig zijn maatregelen getroffen om deze afstand te kunnen bewaren, bijvoorbeeld door het verkleinen van groepsgroottes.
Met de inzet van meerpersoonscellen wordt zorgvuldig omgegaan. Bij klachten die passen bij een corona-infectie wordt een persoon niet in een meerpersoonscel geplaatst. Signalen van mogelijke gezondheidsklachten worden direct opgevolgd. Deze maatregelen moeten voorkomen dat gedetineerden met verdenking van een corona-infectie verblijven bij gedetineerden zonder verdenking. De maatregelen waarover uw Kamer 13 maart is geïnformeerd hebben de instroom van gedetineerden beperkt en de uitstroom bevorderd. Er is daarom sprake van een daling van het meerpersoonscellengebruik. Dat biedt meer ruimte om personen in een eenpersoonscel te plaatsen.
De effecten van de coronamaatregelen op geweld achter de voordeur |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «As cities around the world go on lockdown, victims of domestic violence look for a way out»?1
Hoe beoordeelt u het effect van het sluiten van scholen en het advies om zoveel mogelijk thuis te blijven voor slachtoffers van partnergeweld en kindermishandeling?
Deelt u de zorgen over toenemend geweld achter de voordeur in Nederland als gevolg van de strikte adviezen om thuis te blijven, de toenemende stress en de financiële onzekerheid? Zo ja, welke aanvullende maatregelen neemt u zodat betrokken (hulp)instanties, waaronder Veilig Thuis, Vrouwenopvang en de politie, hiertegen opgewassen en hierop voorbereid zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt de huidige situatie tot de beschikbare capaciteit bij betrokken instanties, zoals Veilig Thuis en Vrouwenopvang?
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met gemeenten, Veilig Thuis, Vrouwenopvang en andere betrokken partijen bij het programma Geweld hoort nergens thuis?
Wat betekenen de huidige adviezen van Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor de inzet van huis- en straatverboden voor plegers van geweld achter de voordeur?
Gedragsregels en communicatie bij het coronavirus, in het bijzonder in de grensregio’s |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Duitse politiek: Grens met Nederland dicht als coronaregels niet hetzelfde worden» en het daaraan verwante bericht «Kreise richten dringliche Bitte an die Bundeskanzlerin« en de onderliggende brief die naar bondskanselier Merkel is gegaan?1 2
Met de maatregelen aangekondigd op 23 maart zijn de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse maatregelen kleiner geworden. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen Nederland en de diverse länder/deelstaten in Duitsland en België. Zo bekijkt Nederland met de verschillende Duitse länder welke maatregelen nodig zijn en hoe afstemming van maatregelen kan plaatsvinden.
Zijn er verschillen in de gedragsregels tussen Duitsland en Nederland in de bestrijding van het coronavirus en die vooral zichtbaar worden in de grensregio? Zo ja, dienen deze gedragsregels niet meer met elkaar te worden afgestemd?
Het verschil in maatregelen tussen Duitsland en Nederland zit momenteel vooral in het openhouden van Nederlandse winkels, waar in Duitsland (alle deelstaten) de niet-essentiële winkels gesloten zijn. We stemmen maatregelen binnen de EU en bilateraal met elkaar af, maar vinden het wel belangrijk dat ieder land zijn eigen maatregelen kan afkondigen passend bij de lokale situatie.
Kunt u, in het licht van wat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vermeldde tijdens de technische briefing over het belang van het naleven van gedragsregels, aangeven wat in de praktijk het verschil is in het naleven van de gedragsregels tussen Duitsers en Nederlanders waaraan de Duitse politiek refereert?
Afgelopen weekend is het duidelijk geworden dat bij veel Nederlanders de ernst van de situatie en de dreiging van besmetting met het COVID-19 virus nog niet volledig is doorgedrongen. Dit zagen we terug doordat mensen massaal naar buiten gingen en zich dicht bij elkaar verzamelden. Om deze reden is in ministeriële commissie crisisbeheersing van 23 maart gekozen voor verdere aanscherping van de maatregelen. Ook zijn de mogelijkheden voor handhaving verscherpt.
Indien de gedragsregels in Nederland onvoldoende mate worden opgevolgd, bent u dan bereid de informatievoorziening te intensiveren waarbij de noodzaak van het naleven van gedragsregels wordt benadrukt?
Ja. Zo start vandaag de publiekscampagne
Kunt u deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De mishandeling van honden, in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de aflevering van Undercover van 19 maart jongstleden, waarin te zien was dat honden in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV) worden mishandeld, onder andere met prikbanden, stokken, een stroomstootwapen en een balk die onder stroom staat?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Ik heb de beelden als schokkend ervaren. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Worden deze mensen vervolgd voor de op de beelden duidelijk zichtbaar gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het OM en de politie zijn een opsporingsonderzoek gestart. De resultaten van dit onderzoek zijn bepalend voor de beslissing of en zo ja welke personen er vervolgd zou(den) kunnen worden. Nu het opsporingsonderzoek gaande is, kunnen daar nog geen mededelingen over worden gedaan.
Kan hen een houdverbod opgelegd worden? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod, waarbij het houden van honden wordt verboden, is op dit moment mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling door de rechter. Wanneer het houdverbod in deze vorm wordt overtreden, moet de veroordeelde het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ondergaan.
In aanvulling hierop bereiden wij (de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) een wetsvoorstel voor waarmee een houdverbod als zelfstandige maatregel wordt geïntroduceerd. Er wordt naar gestreefd om het wetsvoorstel voor de zomer ter advisering aan de Raad van State voor te leggen. Hierdoor kan een houdverbod niet alleen bij een voorwaardelijke, maar tevens bij een onvoorwaardelijke veroordeling worden opgelegd. Ik verwijs verder naar mijn eerdere brief van 22 november 2019 in reactie op Kamervragen van het lid Wassenberg (PvdD) over hondengevechten (2019–2020, nr. 838).
Hoeveel honden die op dit moment werken voor overheidsdiensten zoals politie en douane, zijn afkomstig van de betreffende hondenscholen?
De politie koopt het merendeel van nieuwe honden van particuliere hondenscholen die bijna allemaal zijn aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV). Dit betreft jaarlijks ongeveer 80 honden. Het is niet bekend of en zo ja hoeveel van de honden zijn afgenomen van de concrete trainers uit de tv-uitzending.
Het Ministerie van Financiën heeft aangegeven dat de douane geen honden aanschaft via de KNPV. De Douane schaft honden aan via gecontracteerde leveranciers niet zijnde de KNPV. De douane heeft geen zicht op of medewerkers van een dergelijke leverancier in privésfeer wel of geen lid zijn van de KNPV.
De Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft in de periode 1 januari 2018 tot en met 8 april 2020 in totaal 11 honden gekocht. Van deze 11 honden zijn er 7 honden afkomstig van particulieren en/of bedrijven. Het is niet bekend of deze honden afkomstig zijn van een van de trainers uit de tv-uitzending of dat de trainers zijn aangesloten bij een of meerdere hondenscholen. DJI/DV&O heeft voorts geen enkele samenwerking met de KNPV.
Voor zover bekend heeft Defensie in 2019 geen enkele hond gekocht van een trainer die aangesloten is bij een van de hondenscholen die voorbij zijn gekomen in het programma Undercover. Daarnaast geldt dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) gemiddeld 5 tot 6 honden per jaar overneemt van de landelijke eenheid van politie. De honden voor de KMar Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten worden rechtstreeks aangekocht door de politie/Dienst Speciale Interventies (DSI).
Kunt u zich de aflevering van Rambam van 18 januari 2018 herinneren, waarin te zien was dat bij een tiental hondenscholen van de KNPV op grote schaal honden werden mishandeld, waar attributen als slipkettingen, prik- en stroombanden werden gebruikt, en waar honden werden geslagen met flessen die met grind waren gevuld?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de KNPV al in 2018 aangaf de situatie te willen verbeteren, maar dat hier tot nu toe niets van terecht is gekomen?
Het OM en de politie zijn een opsporingsonderzoek gestart, zoals bij iedere melding van dierenmishandeling. Nu het onderzoek naar de vertoonde beelden nog gaande is, is het te vroeg voor het trekken van conclusies.
Deelt u de conclusie dat sprake is van een structureel probleem, aangezien sancties tegen individuele verenigingen en leden van de KNPV in 2018 niet hebben geleid tot het uitbannen van mishandeling van honden tijdens de trainingen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich de antwoorden op schriftelijke vragen naar aanleiding van de aflevering van Rambam in 2018 herinneren, waarin u aangaf dat de verantwoordelijkheid voor het keihard aanpakken van particuliere (zelfbenoemde) hondentrainers die dieren mishandelen «primair bij de sector [ligt]»?4 Heeft u naar aanleiding van de nieuwe beelden van de mishandelingen en de uitspraken van de KNPV tijdens de Algemene Ledenvergadering (ALV) («het is niet aan de bestuurder van de KNPV om het verbod [op de prikband] te handhaven. [...] Er zijn een aantal instanties in Nederland die handhaven, en daar is de KNPV er geen van») nog steeds het vertrouwen dat de sector het probleem eigenstandig zal oplossen? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op?
Ja, ik herinner me de antwoorden op de schriftelijke vragen. De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging die ruim 300 aangesloten verenigingen heeft. De wijze waarop de KNPV omgaat met het aanpakken van eventuele misstanden is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de vereniging. Het vertrouwen hierin is door de vertoonde beelden echter niet beter geworden.
Dierenmishandeling blijft hoe dan ook een misdrijf waartegen door de overheid uiteraard ook strafrechtelijk kan worden opgetreden (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Het is ingevolge artikel 2.1 van de Wet dieren verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 8.11 van de Wet dieren. Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen in hoeverre het gebruik van een elektronische halsband of andere hulpmiddelen gelet op dit artikel strafbaar is. Het schoppen van dieren en het gebruik van de prikband zijn sowieso verboden handelingen op grond van artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Bij een melding van dierenmishandeling kunnen het OM en de politie een opsporingsonderzoek starten.
Deelt u de mening dat het trainen van honden die voor een overheidstaak ingezet worden, niet moet worden overgelaten aan particuliere hondenscholen waar een zwijgcultuur heerst? Zo nee, waarom niet?
Vanuit Defensie en politie is de wens geuit om de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden te verkennen. Overigens is de politie slechts een kleine afnemer van deze honden; het merendeel van de honden die door leden van de KNPV zijn afgericht, wordt verkocht aan partijen in het buitenland.
Deelt u de mening dat het geld dat verdiend kan worden met het snel trainen van honden, een perverse prikkel vormt om honden te mishandelen tijdens de training?
Het aan- of afleren van hondengedrag dient met zorgvuldigheid te gebeuren, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, zodat het welzijn van de hond gewaarborgd is. Het te snel willen trainen van honden kan op gespannen voet staan met deze zorgvuldigheid.
Bent u bereid hondentrainer (kynologisch instructeur) een erkend beroep te maken en regels op te stellen voor de wijze waarop honden getraind worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het beroep van kynologisch instructeur is weliswaar geen erkend beroep, maar er is daarvoor wel een opleiding voorhanden. Daarnaast geldt dat ook voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die voldoen aan art. 2.1 van de Wet dieren en is een aantal handelingen expliciet opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Op het moment dat er sprake lijkt te zijn van het uitvoeren van een verboden handeling, is er mogelijk sprake van dierenmishandeling en dus van een strafbaar feit. Bij een melding of aangifte van dierenmishandeling kan de politie een onderzoek starten.
Bent u bereid het trainen van honden die voor overheidstaken worden ingezet, volledig onder te brengen bij de overheid, zodat perverse financiële prikkels verdwijnen, er deskundige hondentrainers aangesteld kunnen worden en er adequaat toezicht op gehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 10.
Het programma Undercover in Nederland inzake de training van politiehonden |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inhoud van het programma Undercover in Nederland van 19 maart 2020 over de training van politiehonden?1 2
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de camerabeelden waarin (duidelijk) te zien was dat verschillende honden tijdens de «training» werden mishandeld? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Dierenmishandeling is een misdrijf (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Het is ingevolge artikel 2.1 van de Wet dieren verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 8.11 van de Wet dieren. Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen in hoeverre het gebruik van een elektronische halsband of andere hulpmiddelen gelet op dit artikel strafbaar is. Het schoppen van dieren en het gebruik van de prikband zijn sowieso verboden handelingen op grond van artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren.
Het OM en de politie zijn een opsporingsonderzoek gestart, zoals bij iedere melding van dierenmishandeling. Nu het opsporingsonderzoek gaande is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Deelt u de mening dat hier te zien is dat honden werden geslagen en/of geschopt en dat gebruik werd gemaakt van verboden middelen, zoals stroombalken, prikbanden en tileenslangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hier dus sprake is van strafbare feiten en hiertegen daadkrachtig moet worden opgetreden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de mishandelde honden in beslag genomen en krijgen ze de noodzakelijke zorg zoals vereist in het Besluit houders van dieren?
Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek en de daaropvolgende mogelijke strafrechtelijke procedure, kan inbeslagname volgen. Vervolgens worden de honden dan, zoals in dat geval gebruikelijk, ondergebracht bij een hiervoor aangewezen opslaghouder, waar zij de noodzakelijke zorg zullen krijgen.
Deelt u de mening dat het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), inhoudende dat «het niet aan het bestuur van de KNPV is om het verbod te handhaven», niet juist en/of onhoudbaar is? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging en heeft ruim 300 aangesloten verenigingen. De wijze waarop de KNPV omgaat met het handhaven van het verbod is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de vereniging. Indien het bestuur of een ander lid van de KNPV constateert dat een lid een dier tijdens een training mishandelt, heeft deze de morele verplichting hiertegen op te treden. Indien er een wettelijk gebod of verbod wordt overtreden, kan hierop van overheidswege worden gehandhaafd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat op regelmatige basis en steekproefsgewijs anonieme controles plaatsvinden om misstanden te constateren en de betreffende vereniging(en) en/of de betreffende leden hiervoor te (laten) straffen? Zo nee, waarom niet?
Het steekproefsgewijs anoniem controleren zal niets opleveren. Een onbekende bij een training zal altijd opvallen. Ik onderschrijf evenwel het belang van een goed toezicht op de training van honden. Ik zal hierover in overleg treden met de sector en nagaan op welke wijze beter kan worden gecontroleerd. Het zal hierbij van belang zijn dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn om de strafbare feiten aannemelijk te maken.
Bent u bereid om er in dat kader (ook) voor te zorgen dat de betreffende vereniging de erkenning verliest?
De KNPV heeft geen erkenning en kan deze dan ook niet verliezen.
Deelt u de mening dat de politie een voorbeeldfunctie heeft in die zin dat juist een overheidsinstantie geen honden dient te kopen die zijn «getraind» met behulp van verboden materialen? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft inderdaad een voorbeeldfunctie. Als bekend is dat een africhter dieren mishandelt of verboden materialen gebruikt, dan neemt de politie bij deze africhter geen honden af.
Deelt u de mening dat de reactie van de politie op de betreffende uitzending te zwak is, omdat er «wordt gestreefd alleen zaken te doen met mensen die honden op een diervriendelijke wijze africhten»? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat bij de aankoop van een (politie)hond door/namens de politie een bewijs nodig is dat de verkopende partij de betreffende hond op een juiste en conform de wet geregelde wijze heeft opgeleid? Zo nee, waarom, niet?3
De politie heeft in 2017 per brief aan het hoofdbestuur van de KNPV kenbaar gemaakt dat stroomgebruik bij het africhten van honden ongewenst is.
Zolang de nieuwe regelgeving van de Minister van LNV met betrekking tot het gebruik van stroombanden nog niet in werking is getreden, kunnen en mogen particulieren op dit moment hun honden nog africhten met dergelijke middelen. Dat betekent dat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat sommige particulieren bij het africhten gebruik maken van middelen die wel als dieronvriendelijk kunnen worden aangemerkt, maar nog niet zijn verboden.
Dit laat onverlet dat voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die niet in strijd zijn met artikel 2.1 van de Wet dieren. Ook als een handeling nog niet expliciet is opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren, kan van strijdigheid met artikel 2.1 van de Wet dieren sprake zijn.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken.
Op dit moment wordt de mogelijkheid onderzocht of het mogelijk is om dit koopcontract aan te scherpen met een boeteclausule. Als na de koop blijkt dat de hond niet overeenkomstig de afspraken is getraind, kan de africhter dan een boete worden opgelegd.
Indien dit juridisch dan wel praktisch te lastig is of eenvoudig te omzeilen zou zijn, bent u dan bereid om ervoor te zorgen dat de politie geen hond meer koopt van een bij de KNPV aangesloten vereniging waar een/meerdere misstanden in de training van de hond(en) is/zijn geconstateerd?
De politie koopt zijn honden niet bij een vereniging maar van een particulier. Deze particulier kan lid zijn van een vereniging, maar dat hoeft niet. Het lidmaatschap van een vereniging biedt geen garantie dat de trainer zijn honden op een welzijnsvriendelijke manier traint.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Mocht de politie erachter komen dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, dan wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd. Zie verder mijn antwoord op vraag 10.
Wapenimporten uit Turkije. |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Is het juist dat er wapenimporten uit Turkije plaatshebben en is het tevens juist dat deze de afgelopen twee maanden ruim 16 miljoen dollar hebben gekost?1
De genoemde cijfers zijn afkomstig van de Turkse industrie2 en kunnen niet worden geverifieerd of bevestigd. Er zijn geen onafhankelijke cijfers beschikbaar ten aanzien van de import van militaire goederen uit Turkije in de eerste twee maanden van 2020.
Kunt u aangeven om welke systemen het daarbij gaat en wie ze heeft gekocht? Welke onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht nemen deze producten af?
Het Ministerie van Defensie betrekt direct van de Turkse defensie-industrie goederen voor onderhoud en modificaties aan het Stinger Launching System (SLS). Dit grond-luchtwapensysteem wordt binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruikt op de Fennek-voertuigen van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando. Defensie heeft in 2018 en 2019 minder dan 1 miljoen euro en in 2020 tot op heden circa. 0,1 miljoen euro hieraan besteed. Het betreft geen aanschaf van nieuwe systemen, maar diensten en goederen die zijn afgenomen voor onderhoud en modificaties aan bestaande systemen.
Kunt u aangeven welke wapenimporten uit Turkije er in 2018 en 2019 hebben plaatsgehad?
Voor militaire goederen bestaat geen vergunningplicht bij invoer. Alleen voor bepaalde typen militaire goederen bestaat in het kader van de VN3 en het Wapenhandelsverdrag (ATT)4 de verplichting om die goederen te notificeren. Deze informatie is beperkt tot de volgende categorieën militaire goederen: I. Gevechtstanks, II. Pantsergevechtsvoertuigen, III. Zware artilleriesystemen, IV. Gevechtsvliegtuigen, V. Gevechtshelikopters, VI. Oorlogsschepen, VII. Raketten en raketwerpers en VIII. Kleine en lichte wapens. Er zijn in 2018 geen importen vanuit Turkije geweest voor deze categorieën militaire goederen. Voor 2019 zijn er nog geen data beschikbaar. Deze wordt naar verwachting medio-2020 beschikbaar. De goederen die het Ministerie van Defensie in 2018 en 2019 uit Turkije heeft betrokken vallen niet onder deze categorieën.
Op welke wijze verhoudt dit importbeleid zich tot het beperkte wapenexportbeleid dat Nederland voert ten aanzien van Turkije? Kunt u dat toelichten?
Via het wapenexportbeleid zorgt Nederland er zo veel mogelijk voor dat militaire goederen die uit Nederland worden geëxporteerd niet worden gebruikt bij het begaan van schendingen van mensenrechten of voor territoriale agressie van landen. Import naar Nederland wordt alleen gecontroleerd met het oog op de veiligheid van Nederland. Dat gebeurt op basis van de Wet Wapens en Munitie. Daarnaast kunnen sanctiemaatregelen beperkingen stellen aan de import van goederen uit bepaalde landen. Er gelden momenteel geen sancties of beperkingen op import van militaire goederen uit Turkije. Binnen de wettelijke kaders is het aan bedrijven zelf om hun keten van toeleveranciers in te richten.
Controleren op eindgebruik bij invoer in Nederland ligt minder voor de hand. Wanneer de goederen zijn bestemd voor de Nederlandse strijdkrachten zullen deze op een verantwoorde wijze worden ingezet. Wanneer de goederen zijn bestemd voor Nederlandse bedrijven zullen deze bij export (bijvoorbeeld na integratie in een eindproduct) wederom onderhevig zijn aan exportcontrole waarbij getoetst wordt op het risico van ongewenst eindgebruik. Wanneer de goederen zijn bestemd voor private eindgebruikers – bijvoorbeeld bij jachtgeweren – wordt het gebruik daarvan op andere wijze gereguleerd.
Deelt u de opvatting dat geen wapenimporten uit Turkije toegestaan mogen worden in verband met de illegale militaire interventies in Syrië en de slechte mensenrechtensituatie in Turkije? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Ten algemene geldt er voor bedrijven die actief zijn in de handel in militaire goederen een bijzondere verantwoordelijkheid op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen om zeker te stellen dat militaire goederen en kennis niet in verkeerde handen terecht komen. Nederland onderstreept dat met een streng exportcontrolebeleid voor de uitvoer van militaire goederen. Het gaat echter te ver om bedrijven ook te verbieden om goederen af te nemen uit Turkije. Turkije heeft immers ook een legitieme veiligheidsbehoefte en van daaruit een defensie- en veiligheidsindustrie. Nederlandse bedrijven hebben langjarige partnerschappen opgebouwd met Turkse toeleveranciers en afnemers. Hierin is fors geïnvesteerd. Het strekt te ver om een blanco verbod op te leggen op leveranties uit Turkije. Dat is ook niet effectief: juist door de export naar Turkije te beperken wordt voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan de Turkse operatie in Syrië.
Bent u bereid er bij de bondgenoten op aan te dringen af te zien van deze importen uit Turkije vanwege de mensenrechtensituatie en de interventies in Syrië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland ziet de controle op en de beperking van de uitvoer van militaire goederen naar Turkije als de meest effectieve manier om zorgen over inzet van militaire goederen bij schendingen van mensenrechten of de Turkse operatie in Syrië te adresseren. Daarnaast worden deze aspecten veelvuldig ter sprake gebracht in bilaterale contacten.
Een EU-brede beperking van de invoer van militaire goederen uit Turkije is niet realistisch. Nederland heeft herhaaldelijk gepleit voor een embargo op de uitvoer van militaire goederen naar Turkije naar aanleiding van de Turkse interventie in Syrië. Hiervoor was geen draagvlak. Een pleidooi voor een importverbod – dat minder effectief is in het tegengaan van de Turkse activiteiten in Syrië – heeft daarmee geen realistische kans van slagen. De EU heeft met de maatregelen op de export van militaire goederen naar Turkije in oktober 2019 een duidelijk en effectief signaal afgegeven richting Turkije.
Het bericht 'OM: verdachten alleen nog aangehouden bij ernstige feiten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM: verdachten alleen nog aangehouden bij ernstige feiten»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat precies het nieuwe (tijdelijke) beleid van het openbaar ministerie (OM) omvat en kunt u aangeven wat u als verantwoordelijk Minister hiervan vindt?
Het OM houdt niet op met functioneren en blijft onder deze moeilijke omstandigheden zijn werk doen. Het OM heeft noodgedwongen een tijdelijke en gedeeltelijke afbouw van zijn werkzaamheden doorgevoerd om de risico’s te beperken op verspreiding van het virus. Ook zijn deze maatregelen genomen om het hoofd te kunnen bieden aan terugval in operationele capaciteit bij de organisaties.
Bij werkzaamheden wordt per situatie gekeken of deze noodzakelijk zijn. Bij deze keuze wordt rekening gehouden met onder meer de ernst van de feiten en de vrees voor herhaling.
De zogenoemde primaire kritieke processen zullen in de komende tijd doorgang vinden. Voorbeelden van taken die in ieder geval doorgaan zijn:
Naast aanhoudingen op heterdaad, blijven politie en OM ook voorrang geven aan aanhoudingen buiten heterdaad en voorgeleidingen in zaken waarbij dat noodzakelijk is wegens de ernst van de strafbare feiten en de dreiging voor de rechtsorde, zoals bij geweld, kwetsbare slachtoffers en zedendelicten. Tevens zal het OM onverminderd ingrijpen in geval van personen die verward gedrag vertonen dat wijst op gevaar voor de veiligheid van de persoon zelf of anderen.
Het OM benadrukt dat het gaat om een tijdelijke werkwijze en dat het niet gaat om afstel van de vervolging van strafbare feiten, maar om uitstel. Deze aanpak sluit aan op het kabinetsbeleid om de risico’s op verspreiding van het virus te beperken.
Klopt het dat zich strafbare feiten voordoen waarin mensen misbruik maken van de Corona-crisis waarin wij ons thans bevinden? Klopt het bijvoorbeeld dat babbeltrucs zich deels verlegd hebben naar zaken die met het Corona-virus te maken hebben? Wat is de beleidslijn van het OM en de politie ten opzichte van verdachten die zich hieraan schuldig maken? Past hier juist niet een intensivering van het (strafvorderings)beleid?
Het is denkbaar dat er als gevolg van de maatregelen tegen de verspreiding van het Corona-virus veranderingen in de criminaliteit optreden. (Cyber)criminelen maken vaak gebruik van de actualiteit om mensen op te lichten. Zo zijn al incidenten bekend van internetoplichting en babbeltrucs en bedreiging van hulpverleners. Phishingmails, geïnfecteerde bijlagen, schadelijke links, valse webpagina's, spam en andere malware met een coronavirus-thema zijn eveneens in omloop.
De noodzakelijke maatregelen laten onverlet dat het OM stevig op zal treden tegen mensen die strafbare feiten plegen en daarbij misbruik maken van de huidige coronacrisis, zoals door internetoplichting en babbeltrucs. Dit soort gedrag wordt niet getolereerd. Het OM zal hier snel tegen optreden en zware straffen eisen. Er wordt zo nodig snel- en supersnelrecht ingezet.
De tolkcontactapp |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de tolkcontactapp?1 Is de tolkcontactapp voor doven en slechthorenden het voornaamste middel om in een noodsituatie in contact te komen met 1-1-2?
Ja, ik ben bekend met de Tolkcontact-app. Doven, (zeer) slechthorenden en personen met een spraakbeperking kunnen via Total Conversation software contact leggen met de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Tolkcontact is één van de (enkele) aanbieders van Total Conversation software. De Tolkcontact-app biedt zowel via Real Time Text als via een tekst- en beeldbemiddelingsdienst toegang tot 1-1-2. Deze tekst- en beeldbemiddelingsdienst wordt momenteel verzorgd door KPN Teletolk. Hierbij kan er voor gekozen worden om gesprekken te laten bemiddelen door middel van tekst of beeld door een tolk.
Klopt het dat doven en slechthorenden via de tolkcontactapp middels tekstberichten in contact kunnen komen met de 1-1-2 centrale?
Dat klopt. In de Tolkcontact-app wordt de mogelijkheid aangeboden om via een zogenoemde «1-1-2-knop» direct contact te kunnen leggen met de 1-1-2 centrale in Driebergen door middel van Real Time Text en audio. De landelijke 1-1-2 centrale is ook via zowel de tekst- als beeldbemiddelingsdienst van KPN Teletolk bereikbaar.
Klopt het dat met de tolkcontactapp kosten gemoeid zijn? Zo ja, hoeveel kost een abonnement op de tolkcontactapp? Vergoeden alle zorgverzekeraars de kosten die met de tolkcontactapp gemoeid zijn? Zou noodhulp niet gewoon door de overheid gefaciliteerd moeten worden in plaats van met een getrapt systeem via de zorgverzekering? Ziet u communicatie tussen hulpdiensten en slechthorenden of doven niet als een overheidstaak?
De Total Conversation Software van de Tolkcontact-app is door eenieder te downloaden en te gebruiken. Doven, zeer slechthorenden of mensen met een spraakbeperking die voor hun telecommunicatie op deze bemiddelingsdienst zijn aangewezen, kunnen voor vergoeding van de app een beroep doen op de Zorgverzekeringswet. Door de zorgverzekeraar wordt per individueel geval bekeken of een verzekerde hier redelijkerwijs op is aangewezen. Indien van toepassing wordt de Tolkcontact-app volledig vergoed vanuit het basispakket, zonder eigen risico of eigen bijdrage. De kosten die hiervoor in rekening worden gebracht, kunnen worden ingediend bij zorgverzekeraars. De kosten bedragen 20 euro per maand, dit is inclusief btw.
Het is binnen de Tolkcontact-app aan de gebruiker om te bepalen hoe hij of zij 1-1-2 wil bereiken. Het gebruik van Real Time Text via Total Conversation software om contact te leggen met de landelijke 1-1-2 centrale is gratis. Ik zie goede bereikbaarheid en beschikbaarheid van noodhulpcommunicatie tussen de hulpdiensten en burgers als een belangrijke taak. De politie werkt daarom zelf ook aan een 112-app die voor alle burgers is ontworpen. Het streven is dat de 112-app in het najaar van 2020 klaar is voor gebruik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe kunnen toeristen die doof of slechthorend zijn, in contact komen met 1-1-2? Worden eventuele abonnementskosten ook door buitenlandse zorgverzekeraars gedekt of doen Nederlandse zorgverzekeraars dat? Worden toeristen expliciet op de hoogte gesteld over de tolkcontactapp voordat zij Nederland bezoeken? Welke inspanning levert de overheid daartoe?
De Tolkcontact-app is ontwikkeld om te bellen met tussenkomst van een tolk en voor de inzet van een tolk op afstand. De dienstverlening vindt plaats in Nederlandse gebarentaal of Nederlandse tekst. De «1-1-2 knop» is een extra faciliteit van de app die de gebruiker de mogelijkheid geeft om rechtstreeks – door middel van zowel Real Time Text als audio – verbinding te maken met de 1-1-2 centrale in Driebergen. Toeristen worden daarom niet expliciet op de hoogte gesteld van het bestaan van de Tolkcontact-app voordat zij Nederland bezoeken. Daar waar het gaat om vergoedingen van abonnementskosten voor toeristen heeft de Nederlandse zorgverzekeraar geen zorgplicht voor abonnementskosten van niet-ingezetenen zonder zorgverzekeringspolis.
Op zowel de website van de rijksoverheid2 als van de Europese Commissie3 worden de manieren uitgelegd waarop burgers het beste contact met alarmnummer 1-1-2 kunnen opnemen.
Zijn u incidenten bekend waarbij doven of slechthorenden, niet-inwonend in Nederland, een beroep moesten doen op 1-1-2? Werd daarbij gebruik gemaakt van de tolkcontactapp? Zo nee, hoe werd er anders contact gelegd met de hulpdiensten? Hebben doven of slechthorende toeristen moeite met het bereiken van de hulpdiensten in Nederland?
Hierover zijn bij mij vooralsnog geen signalen over bekend.
Kunt u zich situaties voorstellen waarbij burgers wel in contact willen komen met hulpdiensten, maar niet in staat zijn zich verbaal uit te drukken? Zou het daarom niet veel beter zijn als er een functie komt waarbij burgers middels tekstberichten in contact kunnen komen met 1-1-2? Waarom heeft de centrale meldkamer geen WhatsApp verbinding of anderszins een chatservice waarmee mensen in nood in contact kunnen leggen met hulpdiensten, daar waar burgers met andere publieke, semipublieke of private organisaties ook in contact kunnen treden middels WhatsApp of een chatservice?
In gesprekken met belangengroepen is mij dit ter ore gekomen en ik ben mij hier bewust van. Voor mensen die vanwege een spraakbeperking geen gebruik kunnen maken van reguliere telefonie biedt Total Conversation software de mogelijkheid om 1-1-2 te bereiken. Er is momenteel geen sprake van een chatdienst als WhatsApp in de 1-1-2 centrale in Driebergen. Bij noodhulpcommunicatie heeft binnen de Total Conversation standaard vallende Real Time Text (RTT) namelijk de voorkeur boven regulier «chatten» via een dienst als WhatsApp. Bij RTT verschijnen tekens direct bij de ontvanger en dus kan de 1-1-2 centralist direct meelezen met de ingetoetste leestekens.
De politie werkt inmiddels zelf ook aan een 112-app voor alle burgers waarmee onder meer via Real Time Text met de meldkamer kan worden gecommuniceerd. Deze app is gratis, en wordt voorzien van een vertaalfunctie waardoor de app ook geschikt is voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Het streven is dat de 112-app in het najaar van 2020 klaar is voor gebruik.
Klopt het dat ze in het Verenigd Koninkrijk een systeem hebben waarbij men 999 (het noodnummer) kan bellen en daarna 55 als zij niet in staat zijn om te praten (silent solution)? Waarom is een dergelijk systeem niet in Nederland beschikbaar? Bent u bereid te onderzoeken of het thans werkende systeem (in het bijzonder de silent solution) in het Verenigd Koninkrijk een meerwaarde kan hebben voor Nederland?
Dat klopt. Wanneer de 112-app van de politie gereed is, wordt het voor alle burgers mogelijk om via Real Time Text met de centralist te communiceren, zonder te spreken. Ik zie derhalve geen noodzaak nu verder onderzoek te doen naar het in het Verenigd Koninkrijk gebruikte systeem.
De noodzaak van het uitbreiden van de lijst met vitale beroepen met dierenartsen en dierverzorgers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Vallen dierenartsen onder de beroepsgroep zorg op de huidige lijst van vitale beroepen en processen?1 Zo ja, kunt u dit specificeren op de lijst? Zo nee, kunt u ze alsnog aan de lijst toevoegen?
De lijst van cruciale beroepsgroepen is opgesteld om noodopvang te kunnen bieden voor kinderen van ouders/verzorgers in cruciale beroepsgroepen. Het gaat hier om beroepsgroepen die in de huidige omstandigheden vragen om continue bezetting. Ook als je een onmisbare functie vervult ten behoeve van een van deze cruciale beroepsgroepen of vitale processen val je binnen het bereik van de lijst. De lijst vormt tevens de basis voor de uitzondering op de maatregel dat huisgenoten van iemand met luchtwegklachten met koorts en/of benauwdheid ook thuis moeten blijven. Om de verspreiding van COVID-19 zo veel mogelijk te kunnen beperken is het natuurlijk van groot belang dat er zo min mogelijk uitzonderingen worden gemaakt op de maatregelen. De lijst is daarom beperkt gehouden. In de lijst is het volgende opgenomen:
Dat betekent dat veterinaire taken of diensten ten behoeve van de voedselketen binnen het bereik van de lijst vallen. Het is aan ondernemers, werkgevers en werknemers om hierin juiste keuzes te maken.
Wist u dat de beroepsgroep dierverzorgers in het hele land verantwoordelijk is voor het voorzien in de eerste levensbehoeften van dieren, zoals bijvoorbeeld bij asielen, (wild)opvangcentra en pensions?
Het is mij bekend dat veel mensen zich in Nederland zowel vrijwillig als beroepsmatig inzetten voor de zorg voor verschillende soorten dieren.
Wist u dat veel van deze organisaties op dit moment aanlopen tegen een tekort aan werknemers en vrijwilligers, vanwege de maatregelen in het kader van de bestrijding van het nieuwe coronavirus?
Het is mij bekend dat de COVID-19 maatregelen ook invloed hebben op de beschikbaarheid van werknemers en vrijwilligers voor de zorg voor dieren. Het is per branche en beroepsgroep verschillend wat die gevolgen precies zijn. Van de verschillende organisaties die zich met verzorging van dieren bezighouden heb ik inderdaad begrepen dat het door de maatregelen lastig is om de zorg voor dieren in bepaalde gevallen te organiseren. Ik ben in goed overleg met vertegenwoordigende organisaties in deze sector en monitor de situatie.
Is bij de totstandkoming van de lijst met vitale beroepen en processen overwogen om dierverzorgers op de lijst te plaatsen? Zo ja, waarom is besloten deze beroepsgroep niet op de lijst te plaatsen? Zo nee, kunt u dierverzorgers zo snel mogelijk op de lijst plaatsen?
De lijst met cruciale beroepen en vitale processen is beperkt gehouden om de verspreiding van COVID-19 zo veel mogelijk te beperken. Voor verdere toelichting op de lijst verwijs ik u naar het hierboven geformuleerde antwoord op vraag 1.
Dat bepaalde beroepen, zoals dierverzorgers, niet expliciet op de lijst staan doet niets af aan het grote belang van deze beroepen. Van veel beroepen en dus ook van dierverzorgers wordt zoveel als mogelijk gevraagd om zelf oplossingen te vinden om, binnen de kaders van de COVID-19 maatregelen die gelden, activiteiten toch doorgang te laten vinden. Bij knelpunten is het advies om lokaal oplossingen te zoeken, mede in overleg met werkgever, school en kinderopvang.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb me ingespannen om deze antwoorden zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De nazorg aan slachtoffers van misbruik in de sport |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers «misbruikcoach» waterpolo: «Het ging in De Doofpot»»?1
Ja.
Hoe duidt u deze berichtgeving?
Ik betreur dat misbruik in de sport nog steeds voorkomt. Desondanks vind ik
het een goede ontwikkeling dat er meer aandacht is voor slachtoffers en dat er steeds meer wordt gemeld. Alleen dan kan grensoverschrijdend gedrag worden aangepakt en slachtoffers worden geholpen.
Bent u bekend met het aantal toegenomen meldingen van misbruik in de sport? Zo ja, bent u bereid zowel het aantal meldingen als de procentuele stijging van deze meldingen met de Kamer te delen?
Ja, in de tabel hieronder worden het aantal contacten bij het Centrum Veilige Sport (voorheen Vertrouwenspunt Sport) opgesomd. Deze contacten betreffen grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin, waaronder meldingen van seksuele intimidatie en misbruik, maar ook discriminatie, bedreiging, pesten
en geweld.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
-0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Welke verklaring kunt u de Kamer geven voor deze stijging?
De toename van het aantal meldingen is een logisch gevolg van de toegenomen maatschappelijke aandacht voor seksueel misbruik. Alsmede de inspanningen die zijn gedaan naar aanleiding van het rapport van commissie De Vries, zoals de ingevoerde meldplicht in de sport. De verwachting is dat dit de komende jaren zal blijven stijgen, mede door een binnenkort te starten communicatiecampagne door de sportsector om de meldingsbereidheid te verhogen. Ik ben in nauw contact met het Centrum Veilige Sport over adequate opvolging van de meldingen.
Zijn er meer gevallen van misbruik in de sport bekend waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen? Indien uw antwoord bevestigend luidt, over welke aantallen spreken we dan?
Het Centrum Veilige Sport (CVS) geeft aan dat er meer gevallen zijn waarbij slachtoffers zich in onvoldoende mate gehoord en gesteund voelen. Het CVS geeft aan dat aantallen niet bekend zijn, mede doordat deze slachtoffers zich niet altijd melden om alsnog gehoord te worden. Bij het CVS worden mensen die zich alsnog melden te woord gestaan met als doel om alsnog de gewenste nazorg te organiseren. Zo is in een aantal van deze gevallen een traject met Perspectief Herstelbemiddeling gestart.
Herinnert u zich de eerdere hoorzitting en het daaropvolgende debat over misbruik in de sport van respectievelijk 12 maart en 16 mei 2018?
Ja.
Heeft u zicht op de informatie-uitwisseling tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum voor Veilige Sport, zoals verzocht in de motie-Diertens?2
Ja, mede naar aanleiding van deze motie zijn er afspraken gemaakt tussen het Centrum Seksueel Geweld en het Centrum Veilige Sport over de doorgeleiding van meldingen3. Momenteel verwijst het CVS slachtoffers actief door naar het Centrum Seksueel Geweld.
Waartoe wordt deze uitwisseling van kennis benut?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er onvoldoende aandacht is voor nazorg van de slachtoffers van misbruik in sport?
Nee, er is voldoende nazorg voor slachtoffers beschikbaar. Sinds de komst van het Centrum Veilige Sport worden slachtoffers actief begeleid en doorverwezen naar bijvoorbeeld Perspectief Herstelbemiddeling, Schadefonds geweldsmisdrijven, Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis alsmede de eigen huisarts. Met al deze organisaties heeft het CVS hierover afspraken gemaakt.
Welke maatregelen zijn wel ondernomen ter ondersteuning van slachtoffers van misbruik?
De sportsector heeft sinds 2018 stappen ondernomen om slachtoffers adequaat te helpen en ondersteuning te bieden. Allereerst is het proces van melden zo laagdrempelig mogelijk gemaakt en zijn er verschillende manieren van melden, bijvoorbeeld rechtsreeks bij het CVS, of via de vertrouwenscontactpersoon van de sportvereniging of -bond. En is er een chatfunctie beschikbaar om slachtoffers in de avond en nacht te woord te staan. Daarnaast werkt het CVS met een poule van vertrouwenspersonen om slachtoffers bij te staan en casemanagers voor opvolging en monitoring van de melding. Tenslotte werkt de sportsector samen met deskundige organisaties op dit gebied, zoals genoemd in antwoord 9.
Daarnaast ondersteun ik de activiteiten van de Stichting de Stilte Verbroken om bewustwording over misbruik in de (top)sport te vergroten en voor het opzetten van een platform voor lotgenotencontact. Bovendien heb ik bij het Instituut voor Sportrechtspraak een fonds opgezet waaruit de proceskosten betaald kunnen worden zodat de kosten geen belemmering vormen voor slachtoffers om een tuchtzaak te starten.
Acht u deze maatregelen voldoende toereikend?
Ja. Ik heb geen recente signalen ontvangen dat meldingen van slachtoffers ontoereikend zijn opgepakt.
Bent u bereid deze maatregelen te intensiveren dan wel tot nieuwe maatregelen over te gaan?
Ik ben met NOC*NSF voor het Centrum Veilige Sport en het Instituut voor Sportrechtspraak in overleg over de benodigde investeringen om de groei in het aantal meldingen, ook in de toekomst, aan te kunnen.
Op welke wijze zou professionele hulp, hetgeen door NOC*NSF wordt aanbevolen, toegankelijker kunnen worden gemaakt voor slachtoffers van misbruik in de sport?
Vanuit het CVS wordt actief doorverwezen naar alle beschikbare professionele hulp. De beschikbaarheid van deze hulp zal ook onderdeel vormen van de communicatiecampagne die CVS dit jaar start en daarmee bijdragen aan het toegankelijker maken van de hulp. Daarnaast zijn er veel slachtoffers die geen hulp zoeken omdat ze de ernst van een situatie niet herkennen of erkennen. Daar gaat de campagne ook aandacht aan besteden.
Ziet u een taak weggelegd voor NOC*NSF in de nazorg voor slachtoffers van misbruik in sport? Zo ja, bent u bereid om samen met NOC*NSF, sportverenigingen, gemeenten en het Centrum Seksueel Geweld tot een plan van aanpak te komen teneinde slachtoffers van misbruik in sport op een actieve, duurzame en structurele wijze ondersteuning te bieden?
Nee. Slachtoffers hebben recht op professionele hulp. Daarom stimuleer ik juist dat de sportsector gebruik maakt van de beschikbare expertise waar landelijke slachtofferhulporganisaties in gespecialiseerd zijn en niet zelf het wiel opnieuw gaat uitvinden.
De aanhoudende intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat ondanks eerdere debatten, toezeggingen en moties over het onderwerp, de intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken onverminderd doorgaat?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat het intimideren van vrouwen voor een abortuskliniek moreel verwerpelijk gedrag is dat per direct moet stoppen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere commissiebrief en antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven vind ik het onwenselijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken hinder ondervinden door demonstranten.2, 3 Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen.
Het recht om te demonstreren is vastgelegd in de Grondwet. Dat daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen aan de orde kunnen zijn, is op zichzelf genomen geen reden om het demonstratierecht te beperken. Ik kan me echter goed voorstellen dat bepaalde meningen, op een voor een vrouw toch vaak al moeilijk moment in haar leven, op zijn minst intimiderend voelen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 8 en 9.
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de concrete stappen die u heeft gezet sinds het eerste debat over deze kwestie in juni 2019?2 Kunt u daarbij toelichten welke resultaten uw aanpak heeft gehad? Hoe verhouden deze resultaten zich tot de voortdurende intimidaties die gesignaleerd worden door de abortusklinieken?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Omdat de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten zijn, is het uitgangspunt dat de burgemeester zich zoveel mogelijk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen. Daarbij geldt dat ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren bescherming verdienen. Volgens de Grondwet heeft in Nederland niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, dat zou neerkomen op censuur. De burgemeester kan daarom geen beperkingen opleggen vanwege de (onjuiste) inhoud van een demonstratie of een meningsuiting. Wel kan hij op grond van de Wom om andere redenen voorschriften en beperkingen stellen, aanwijzingen geven of in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen. In de beantwoording van eerdere Kamervragen ben ik hier uitvoeriger op ingegaan.9 Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen, zoals intimidatie, kan worden ingegrepen. Iedereen die kennis heeft van een (vermeend) strafbaar feit kan aangifte doen bij de politie.
De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is.
Ik heb vanuit de gemeenten geen signalen ontvangen dat zij, met inachtneming van het respect voor de hiervoor geschetst grondrechten, niet genoeg mogelijkheden hebben om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Zie verder het antwoord op de vragen 8 en 9.
Deelt u tevens de mening dat het onaanvaardbaar is dat de groepering «Schreeuw om Leven» in Rotterdam een nepambulance parkeert bij de abortuskliniek met de tekst «abortus is babymoord» en daarnaast ook nog onjuiste informatie verspreidt? Zo ja, waarom? Welke bestuurlijke dan wel juridische mogelijkheden bestaan er om hier tegen op te treden? Zo nee, waarom niet? Zou volgens u wetgeving zoals in Frankrijk bestaat, waarbij misleidende informatie wordt verboden, een optie zijn om dergelijke acties te verbieden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben burgemeesters voldoende handvatten om tegen deze praktijken op te treden? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom enkele burgemeesters aangeven niet de juiste handvatten te hebben? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij die handvatten wel krijgen?
Uit de wetsgeschiedenis van de Wom volgt dat het criterium «bescherming van de gezondheid» restrictief moet worden uitgelegd. In de memorie van toelichting is de bestrijding van een epidemie als voorbeeld genoemd. Gelet hierop zie ik in algemene zin geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hieronder ook de mogelijke effecten voor de psychische gezondheid van vrouwen kunnen vallen die te maken (kunnen) krijgen met demonstranten bij een bezoek aan een abortuskliniek. Zou een burgemeester met dat doel een beperking opleggen, dan is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om daar – in een concreet geval – een oordeel over te geven, indien een demonstrant daartegen opkomt.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken de psychische gezondheid van de desbetreffende vrouwen kan schaden en dat daarom artikel 2 van de Wet openbare manifestaties van toepassing kan zijn op grond waarvan beperkingen aan het recht tot belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen worden opgelegd «ter bescherming van de gezondheid»? Zo ja, welke beperkingen zijn mogelijk? Kan daartoe ook het aanleggen van een bufferzone behoren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Bij de uitoefening van het demonstratierecht kan sprake zijn van hinder. Indien abortusklinieken van mening zijn dat zij onevenredige schade oplopen door de demonstranten, kunnen zij ervoor kiezen om een civiele procedure op te starten. Het is vervolgens aan de burgerlijke rechter om daarover een oordeel te vellen.
Acht u het mogelijk dat abortusklinieken vanwege de genoemde praktijken onevenredige schade oplopen, bijvoorbeeld vanwege extra kosten voor beveiliging of voor begeleiding en nazorg van vrouwen? Zo ja, in hoeverre zou dit in een civiele procedure op de demonstranten kunnen worden verhaald? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Voor een demonstratie acht ik een dergelijk gebiedsverbod niet mogelijk. Op vragen over het groepsverbod van artikel 172a Gemeentewet heeft de regering bij de totstandbrenging van dit artikel geantwoord dat het recht tot betoging een grondrecht is, dat niet kan worden beperkt door een dergelijk, door de burgemeester opgelegd verbod. Het reguleren van een demonstratie kan uitsluitend op grond van de Wom.10
Acht u de inzet van een gebiedsverbod op grond van artikel 172a Gemeentewet mogelijk om dit soort praktijken te voorkomen?
Demonstreren is het (grond)recht om met meerdere mensen in het openbaar uiting te geven aan gevoelens of wensen op maatschappelijk en politiek gebied. Zoals eerder aangegeven krijgen meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren ook bescherming.
Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is echter niet onbegrensd. Uitingen kunnen onder bepaalde omstandigheden strafbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer zij beledigend zijn (artikel 266 Sr), opruiend zijn (artikel 131 Sr) of wanneer ze aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen bepaalde groepen. Of er sprake is van strafbare gedragingen of uitingen is afhankelijk van de aard van de uitingen en gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Van strafbaarheid op grond van «belediging» (artikel 266 Sr) kan slechts sprake zijn als de uiting een bepaalde persoon betreft. Voor strafbaarheid op grond van opruiing (artikel 131 Sr) is onder meer vereist dat degene die de uiting doet de opzet heeft om anderen aan te zetten tot strafbare feiten. Voor strafbaarheid wegens aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden is vereist dat het gaat om een uiting die een bepaalde groep betreft, vanwege de kenmerken van die groep, die bij wet bepaald zijn. Zowel bij belediging als bij het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden, speelt bovendien dat de uiting dient te worden afgewogen tegen het recht op de vrijheid van meningsuiting. In voorkomende gevallen verdient een uiting bescherming vanwege het recht op de vrijheid van meningsuiting. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de uiting een bijdrage aan het publieke debat levert (bijvoorbeeld een deelname aan een maatschappelijke discussie). Dergelijke uitingen zijn in beginsel niet strafbaar, tenzij ze «onnodig grievend» zijn. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen echter van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is. Als Minister ga ik hier niet over.
Kunnen leuzen zoals «abortus is (baby) moord» onder omstandigheden strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wetsartikelen? Kan er bijvoorbeeld sprake zijn van aanzetten tot haat zoals bedoeld in artikel 137d Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de overige gestelde vragen biedt de Wom de burgemeester verschillende mogelijkheden om te voorkomen dat de activiteiten van abortusklinieken en hun bezoekers worden belemmerd in het uitoefenen van hun rechten. Zo zijn er gemeenten waar een plek voor de demonstratie is aangewezen. Dit kan op grond van de plaatselijke omstandigheden een geschikte en juridisch aanvaardbare manier zijn om recht te doen aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds de vrijelijke toegang voor vrouwen tot abortuszorg. Het strafrecht biedt mogelijkheden om tegen eventuele uitwassen op te treden. Gelet hierop, evenals op het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht tot vergadering en betoging, zie ik dan ook geen aanleiding om de wet- en regelgeving te wijzigen.
Welke wijzigingen in wet- of regelgeving zouden nodig zijn om het aanspreken van vrouwen voor een abortuskliniek, met de boodschap dat abortus moord is en het tonen van afbeeldingen van foetussen, wel strafbaar te kunnen stellen?
Een dergelijk overzicht is mij niet bekend. Wel wordt opgemerkt dat het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting niet alleen nationaal, maar ook internationaal stevig zijn verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder de landen van de Raad van Europa, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Daaruit vloeit onder meer voort dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep die kan horen en zien. Deze bescherming geldt ook voor protesten of betogingen waarbij beledigende, verwerpelijke of zelfs choquerende uitingen worden gedaan. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben eigen keuzes maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. Die keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald. Nederland heeft ervoor gekozen om zoveel mogelijk bescherming te bieden aan demonstraties.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving in andere landen waarbij dit soort activiteiten worden verboden, dan wel het recht op demonstratie wordt beperkt?
In de Nederlandse abortuswetgeving is gekozen voor een balans tussen de beschermwaardigheid van het leven en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. Dat betekent dat ook dat vrouwen in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking moeten kunnen overwegen en toegang moeten hebben tot abortuszorg. Ik sta daarvoor en meen dat de abortuszorg momenteel voldoende toegankelijk is.
Gemeenten hebben aangeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden. Daarom zie ik geen noodzakelijke actie, anders dan het landelijk delen van informatie, zoals dit nu al plaatsvindt. Ik zal in gesprek blijven met gemeenten en abortusklinieken en uw Kamer jaarlijks informeren.
Hoe gaat u uitvoering geven aan uw rol als hoofdverantwoordelijke voor de volksgezondheid en verzekeren dat ook vrouwen die een abortus moeten ondergaan deze zorg veilig kunnen ontvangen, zonder bedreigd of geïntimideerd te worden?
Politieagenten met PTSS |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over politieagenten met Posttraumatisch stresssyndroom (PTSS)?1
Ja.
Deelt u de mening dat de politie een goede werkgever moet zijn voor zijn werknemers?
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval een politieagent PTSS ontwikkelt die (mede) het gevolg is van politiewerk, een ruimhartig smartengeld en schadevergoeding op zijn plaats zijn? Zo nee, waarom niet?
De basis is dat de politie vanuit «goed werkgeverschap» een bij de risico’s van het politieberoep passend pakket aan voorzieningen aanbiedt. Om materiële- en immateriële schade te compenseren, maar ook om te herstellen en waar mogelijk te re-integreren. In de contouren voor de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen en in de uitwerking daarvan wordt hier aandacht aan besteed.
Klopt het dat de adviescommissie die deze zaken toetste werd betaald door Achmea, die ook de schade moet uitkeren?
De commissie Buitensporigheid is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de factoren gelegen in het werk of de werkomstandigheden buitensporig zijn. De commissie geeft hierover een advies. De reden dat de verzekeraar het advies van de commissie nodig heeft, is dat deze niet zelf voldoende deskundig is om de vraag naar de buitensporigheid in relatie tot politiewerk te beantwoorden. In deze commissie zitten deskundigen (mensen met ruime politie ervaring en kennis van het politievak) die precies weten wat de inhoud is van de functies die binnen de politie worden vervuld en welke werkzaamheden en ervaringen binnen die functies wel of niet gebruikelijk zijn. Inmiddels maakt het korps ook gebruik van deze commissie. De besluiten die zijn gebaseerd op adviezen van deze interne commissie zijn als zorgvuldig voorbereid beoordeeld door de rechtspraak. De adviezen van de commissie zijn gebaseerd op een beoordeling waarbij wordt uitgegaan van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Dit betekent dat de commissie buitensporigheid werkzaam is in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie. Het korps is in beide gevallen het bevoegd gezag dat een besluit neemt en niet de verzekeraar.
In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt de positie van de commissie bezien.
Deelt u de mening dat de verzekeraar Achmea in dat geval niet onafhankelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de slager zijn eigen vlees keurt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de klachtbeoordeling neerleggen bij een onafhankelijke instantie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Er is sinds 1 januari 2020 een onafhankelijke ombudsfunctionaris voor de politie geïnstalleerd. Zij is niet bij de politie in dienst en houdt kantoor bij CAOP. Deze nieuwe functionaris staat naast de formele organisatiestructuur en is aanvullend op de bestaande meldpunten en loketten voor sociale veiligheid.
Kunt u overwegen om een geschillencommissie politiezaken in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
De werkgever wil zo veel mogelijk voorkomen dat de medewerker een geschil met de werkgever moet voorleggen aan de rechter. In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt het systeem van smartengeld en restschade herzien. Ook wordt gekeken naar geschillen beslechting.
Hoe oordeelt u over de berichten dat de door PTSS getroffen agenten actief worden tegengewerkt door hun eigen werkgever, de politie, waarbij dure advocatenkantoren in stelling worden gebracht die met langdurige juridische procedures proberen deze agenten uit roken?
Het is spijtig als medewerkers, en zeker medewerkers die letsel hebben opgelopen, juridisch in conflict komen met de werkgever. Juridische procedures zijn ook voor de werkgever onwenselijk en niet de manier om met getroffen collega’s om te gaan. Het streven is altijd om medewerkers zo goed mogelijk te ondersteunen. Dat neemt niet weg dat het een medewerker altijd vrij staat een besluit aan de rechter voor te leggen. In de evaluatie van het stelsel is geconstateerd dat het huidige stelsel als juridisch complex wordt ervaren. Door vereenvoudiging van het stelsel en door aandacht en zorg voor de medewerker voorop te stellen, gaan we een nieuwe basis neerzetten waarin werkgever en werknemer samen aan herstel kunnen werken.
Kunt u begrijpen dat de acties van advocatenkantoor Nysingh te Arnhem namens de politie door PTSS-getroffenen als een trap na worden ervaren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is dit juridisch geweld passend voor een werkgever, die zelf keer op keer ageert tégen geweld tegen politieagenten?
Zie antwoord vraag 9.
Welke rol speelt de afdeling Bijzondere Zorg in de begeleiding en afhandeling van PTSS-zaken?
De begeleiding en afhandeling van PTSS zaken berust bij de leidinggevende van de betrokken collega. Hierbij vindt ondersteuning plaats vanuit de casemanagers PTSS. Het programma Bijzondere zorg is door de korpsleiding ingesteld als tijdelijke hulpstructuur. Het doel van het programma Bijzondere Zorg is optimaal uiting te geven aan waardering en erkenning voor de verdiensten van collega’s en het bijzondere karakter van het politiewerk. De klachtbehandelaars, die onder het programma bijzondere zorg gebracht zijn, bezoeken de collega’s met een klacht, dragen zorg dat klachtelementen worden uitgezocht, doen voorstellen om de klacht waar mogelijk weg te nemen en bevorderen dat van klachten wordt geleerd. Daarnaast worden ook binnenkomende uitingen van ongenoegen (zogenaamde UvO’s) in behandeling genomen. De UvO-onderzoekers bezoeken de (oud)-collega in principe thuis en gaan in gesprek over het ongenoegen. Na dit gesprek wordt een advies opgemaakt aan het bevoegd gezag hoe het ongenoegen weg te nemen.
Deelt u de mening dat de behandeling van PTSS-gevallen, inclusief re-integratie, smartengeld en schadevergoeding ook tot goed werkgeverschap behoren? Wat kunt u doen om dit verder te bevorderen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het aantal gevallen van een secundair trauma (veroorzaakt door de politie zelf) naar nul zou moeten gaan?
Ja.
Klopt het dat de leiding van het Politiedienstencentrum (PDC) PTSS’ers dwingt om «vrijwillig» ontslag te nemen? Waarom doet het PDC dit?
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat er geen concrete aanwijzing is dat hier sprake van is.
Klopt het dat het PDC dit doet door «vaststellingsovereenkomsten» op te dringen aan PTSS’ers?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat hierbij gedreigd wordt om de PTSS-uitkering in te trekken?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke manier kan aan PTSS’ers «liefdevolle zorg» geboden worden, waar het kabinet zo de mond van vol heeft?
Zorg voor medewerkers uit zich op verschillende manieren binnen de politieorganisatie. Enkele voorbeelden. Er is professionele ondersteuning voor de medewerker, waaronder geestelijke- en morele ondersteuning bij vraagstukken door een geestelijk verzorger. Er wordt bijstand verleend aan de ambtenaar en relaties met het oog op revalidatie en re-integratie. Er is ondersteuning bij aanvragen rond uitkering van de sociale zekerheidswetgeving en rechtspositionele aanspraken. Tot slot is er beleid gericht op erkenning en waardering binnen het programma bijzondere zorg.
Bent u bereid om een meldpunt in te richten voor secundaire PTSS-trauma’s? Deelt u de mening dat een dubbel PTSS-trauma zeer onwenselijk is? Is dit «adding injury to insult»? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig als medewerkers, en zeker medewerkers die letsel hebben opgelopen, juridisch in conflict komen met de werkgever. Juridische procedures zijn ook voor de werkgever onwenselijk en niet de manier om met getroffen collega’s om te gaan. Het streven is altijd om medewerkers zo goed mogelijk te ondersteunen. Een meldpunt is niet nodig door de werkzaamheden die plaatsvinden binnen het programma Bijzondere Zorg. Zie mijn antwoord op vraag 12. Bovendien kan de ombudsfunctionaris hier een rol in vervullen.
Bent u bereid om de coulanceregeling, die ingesteld was door korpschef Gerard Bouman weer in ere te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding gaat intensief bekijken op welke manier de lopende zaken op maat, per individu opgelost kunnen worden. Dit zal in het licht zijn van de contouren van het nieuwe stelsel.
Het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de problematiek van sektes, de zorgen van slachtoffers en familieleden en het ontbreken van één meldpunt voor sekteproblematiek?1
Het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Slachtofferschap kan op individueel niveau en voor direct betrokkenen een grote impact hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Uit de in de uitzending aangehaalde voorbeelden blijkt dat misstanden en strafbare feiten gemeld kunnen worden bij de daartoe aangewezen instanties, en ook door hen opgepakt worden.
Erkent u dat het bijzonder ongelukkig is dat juist nu Sektesignaal zeer tegen onze zin is opgeheven, nu blijkt dat in het jaar 2019 de meeste meldingen van sektes zijn binnengekomen?
Ik kan deze conclusie niet onderschrijven. Uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal komt naar voren dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen en werden waar mogelijk rechtstreeks in contact gebracht met de betreffende instantie. Op basis van deze cijfers moet ik concluderen dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.2
Wist u dat op dit moment slachtoffers van sektes en hun naasten bij de balies van politiebureaus door onvoldoende kennis en expertise niet voldoende gehoord en geholpen worden? Wat vindt u daarvan?
Het beeld dat slachtoffers en naasten niet voldoende gehoord en geholpen worden herken ik niet. In de door u aangehaalde uitzending wordt dat beeld ook niet door feiten gestaafd. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen ggz-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wist u dat op dit moment de auteur van een boek over sekteproblematiek veel hulpvragen van familieleden van slachtoffers van sektes ontvangt, wat er op duidt dat het wegbezuinigen van het Meldpunt Sektesignaal voor een leemte heeft gezorgd?
Het oorzakelijk verband in uw vraagstelling vermag ik niet te zien. Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie.
Op welke wijze en op welke termijn zal de aangenomen motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 015, nr. 189) worden uitgevoerd, nu een grote Kamermeerderheid de regering heeft verzocht zich ervoor in te spannen dat slachtoffers van sektes en hun familieleden zo veel mogelijk bij één herkenbaar punt terechtkunnen voor hulp en doorverwijzing en waar signalen van sektes samenkomen, en de Kamer hierover te informeren?
Naar aanleiding van de motie Van Nispen heb ik het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren waarbij bezien wordt of het beëindigen van de subsidie aan Sektesignaal heeft geleid tot een lacune in het beschikbare instrumentarium van politie en andere instanties om te komen tot een opvang van slachtoffers conform de daarvoor geldende uitgangspunten als neergelegd in de Richtlijn minimumnormen slachtoffers (2012/29/EU). Met dit onderzoek geef ik tevens uitvoering aan de motie Van Toorenburg/Van Wijngaarden (31 015, nr. 183) over het versneld uitvoeren van een evaluatie.
Bent u bereid het meldpunt Sektesignaal in de oude vorm terug te laten keren, omdat hiermee slachtoffers en hun naasten een laagdrempelige voorziening geboden kan worden die hulp biedt en doorverwijst, en dat de mensen die ervaring, kennis en expertise hebben opgebouwd hier nu nog steeds beschikbaar voor zouden zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De politie en betrokken instanties in goed staat zijn om misstanden en strafbare feiten aan te pakken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de antwoorden op de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat de overheid al jaren weet van vermissingen van Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Overheid weet al jaren van vermissingen Vietnamese kinderen»?1
Het fenomeen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming vertrekken is al langere tijd bekend binnen de migratieketen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) vormen een kwetsbare groep en het is onwenselijk dat zij met onbekende bestemming vertrekken uit de opvanglocaties. Daarom zijn in het verleden reeds afspraken gemaakt over, bijvoorbeeld, de plaatsing van Vietnamese minderjarigen in de beschermde opvang. Deze afspraken zijn gemaakt om deze minderjarigen te beschermen tegen mensenhandel. Om een beter beeld te krijgen van de problematiek heeft mijn voorganger in april 2019 opdracht gegeven om twee onderzoeken te laten doen naar het vertrek met onbekende bestemming van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Deze onderzoeken zijn afgerond en ik heb uw Kamer per brief d.d. 23 maart jl. geïnformeerd over de resultaten van deze onderzoeken.3
Klopt het dat medewerkers van de beschermde opvanglocaties al in 2015 signalen afgaven die wijzen op kinderhandel en dat de rapportage van de opvang stelt dat er sprake is van een «trend»?
In de kwartaalrapportage van de Jade Zorggroep van 2015 is de opvallende instroom van Vietnamese jongens en meisjes benoemd, alsmede dat al deze jongeren met onbekende bestemming zijn vertrokken uit de opvang. Het COA ving deze jongeren op in de beschermde opvang. De beschermde opvang is geen gesloten opvang, waarmee de kans blijft bestaan dat jongeren uit deze opvang vertrekken. In de kwartaalrapportage van Jade is aangegeven dat de groep van Vietnamese kinderen zeer moeilijk te «deprogrammeren» viel in een korte tijd in de beschermde opvang. Vanzelfsprekend heeft de beschermde opvang geprobeerd, binnen de mogelijkheden die er zijn, de jongeren zo lang als mogelijk in de opvang te houden. Hierover is uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief d.d. 23 maart jl. 4 Daarnaast rapporteert het COA deze signalen aan het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM).
Waarom is de Kamer daar niet onmiddellijk over geïnformeerd?
In 2015 heeft de Inspectie Jeugdzorg in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de beschermde opvang. Over dit onderzoek is uw Kamer per brief van 7 maart 2016 geïnformeerd.5 In deze brief is expliciet genoemd hoeveel Vietnamese amv’s er met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in 2015. Ook staat in de brief dat de Vietnamese amv’s in vier groepen uit de beschermde opvang zijn vertrokken en welke maatregelen medewerkers treffen om het vertrek van amv’s tegen te gaan. In de Kamerbrief over de hertoets van de kwaliteit van de beschermde opvang d.d. 6 september 2017 is uw Kamer wederom geïnformeerd over de hoeveelheid Vietnamese amv’s die met onbekende bestemming zijn vertrokken in 2016 en de eerste maanden van 2017.6 In de beantwoording op verschillende Kamervragen is uw Kamer hier de afgelopen jaren ook over geïnformeerd.7
Waarom is dit evenmin gebeurd in antwoord op de verschillende vragen die de afgelopen jaren vanuit de Kamer zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom verklaarde toenmalig Staatssecretaris Harbers in antwoord op Kamervragen geen informatie te hebben «dat een smokkelnetwerk betrokken is bij de verdwijning van minderjarige Aziatische migranten»?2
Mijn voorganger heeft verklaard dat er bij de uitvoeringsorganisaties geen informatie bekend is dat een smokkelnetwerk betrokken zou zijn bij de vermissing van minderjarige Vietnamese migranten. Dit was toentertijd ook het geval.
Wel zijn er altijd sterke vermoedens geweest van mensensmokkel. Om deze reden zijn er afspraken gemaakt om Vietnamese amv’s standaard in de beschermde opvang te plaatsen.
De indicaties van mensensmokkel die worden genoemd in de artikelen van nos.nl en Argos, die waren reeds bekend bij de uitvoeringsorganisaties, onder andere bij het COA. Op grond hiervan is in het verleden meermaals strafrechtelijk onderzoek gedaan naar zowel mensenhandel als mensensmokkel. Echter op grond van enkel deze indicaties kon nog niet gesteld worden dat er sprake is van een concreet mensensmokkelnetwerk. Wel hebben inmiddels een aantal onderzoeken geleid tot losstaande veroordelingen op grond van mensensmokkel. Voor meer informatie hierover verwijs ik u naar het EMM-onderzoek over Vietnamese amv’s en mijn brief aan uw Kamer, d.d. 23 maart jl., over dit onderzoek.
Erkent u dat de Kamer niet of tenminste onvolledig is geïnformeerd?
De verklaring van mijn voorganger dat er geen indicaties waren van een mensensmokkelnetwerk was correct. Tot op heden is er geen bewijs dat er sprake is van een georganiseerd mensensmokkelnetwerk. De vermoedens en signalen van mensensmokkel zijn er echter al langere tijd. De opmerkingen in de kwartaalrapportages van Jade en Xonar zijn op zichzelf echter niet voldoende om te spreken van een strafbaar feit. Daar is eerst een strafrechtelijk onderzoek voor vereist en het is uiteindelijk aan de rechter om te beslissen of er sprake is geweest van een strafbaar feit. Inmiddels zijn er een aantal losstaande veroordelingen geweest op grond van mensensmokkel.
Waar blijft het onderzoek naar de verdwijning van Vietnamese kinderen dat afgelopen najaar gereed zou zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel eens dat het belangrijk is dat de bestaande signalen van georganiseerde mensenhandel bij vermiste Vietnamese kinderen serieus genomen moeten worden omdat deze kinderen moeten kunnen rekenen op actieve bescherming door de overheid en dat de daders moeten worden gestopt? Zo ja, welk gevolg gaat u daaraan geven?4
Ik ben het eens met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat wanneer zich signalen van georganiseerde mensenhandel voordoen, deze zeer serieus genomen moeten worden. Dit geldt des te meer voor signalen die betrekking hebben op kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld gestelde alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In mijn brief aan uw Kamer omtrent de twee onderzoeken naar vertrek met onbekende bestemming van amv’s d.d. 23 maart jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik in dit kader tref. In deze brief ga ik ook specifiek in op Vietnamese amv’s.
De excuses en schadevergoeding voor slachtoffers van Zusters van de Goede Herder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel dat vrouwen die als meisje dwangarbeid moesten verrichten bij de Zusters van de Goede Herder zich nog altijd niet erkend voelen in hun leed, nu zij de schadevergoeding voor slachtoffers te mager vinden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat vele slachtoffers teleurgesteld zijn met de door u voorgestelde regeling?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de Stichting Kinderdwangarbeid Meisjes Goede Herder van 24 februari jl. en de daarbij gevoegde reacties van slachtoffers op het pakket aan erkenningsmaatregelen zoals gepresenteerd tijdens de bijeenkomst op 21 februari jl.
Ik kan mij indenken dat slachtoffers op een andere regeling hadden gehoopt en dat zij in dat opzicht teleurgesteld zijn in de erkenningsmaatregelen, waaronder de voorgestelde regeling.
In mijn brief van 19 december aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft te nemen voor het feit dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden waardoor de ongeoorloofde dwangarbeid van de meisjes heeft kunnen voortduren.6 Voor (het doen uitoefenen van) de ongeoorloofde dwangarbeid an sich draagt de overheid geen verantwoordelijkheid; daar zijn de instellingen van de Goede Herder voor verantwoordelijk en ook op aan te spreken.
Met de voorgestelde regeling wil ik erkenning bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het onvoldoende toezicht van de overheid. Net zoals ik erkenning wil bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het geweld in de jeugdzorg zoals onderzocht door de Commissie de Winter. Ik wil en kan daarbij geen onderscheid maken in de aard of zwaarte van het leed. Ik heb daarom gekozen voor een onverplichte tegemoetkoming van één bedrag voor alle slachtoffers en dat is bepaald op € 5.000,–. Waarom ik dit een redelijk bedrag acht, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 9 en 10.
Oorspronkelijk zou op 23 maart jl. een bijeenkomst hebben plaatsgevonden waar ik in gesprek zou gaan met de vrouwen die destijds in de instellingen van de Goede Herder verbleven. Tijdens die bijeenkomst had ik de vrouwen ook persoonlijk mijn erkenning voor het hen aangedane leed willen overbrengen. Die erkenning verdienen zij ook voor het feit dat zij door hun verblijf in De Goede Herder een stigma bij zich dragen dat tot op de dag van vandaag nog zijn sporen nalaat. Ook de keuze voor de vormgeving en hoogte van de financiële tegemoetkoming had ik daar willen toelichten. Helaas is dit gesprek door de corona-crisis niet doorgegaan. Zodra de situatie dat toelaat zal ik dat gesprek alsnog aangaan.
Heeft u kennisgenomen van de brief van slachtoffers van 24 februari 2020, die ook aan u is gestuurd, waarbij in de bijlage zeer teleurgestelde reacties van verschillende slachtoffers te lezen zijn? Kunt u deze teleurstelling begrijpen?2, 3, 4, 5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de afwikkeling van de schadevergoeding van deze slachtoffers gelijk te trekken met de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, zoals door u beschreven in reactie op het rapport van de Commissie-De Winter?
Uit het rapport van de Commissie De Winter blijkt dat ook de slachtoffers van geweld in jeugdzorg een zeer pluriforme groep vormen. Niet alleen is er sprake van verschillende vormen, verschillende duur en verschillende intensiteit van geweld, ook de impact hiervan is voor elk slachtoffer anders geweest.
De regeling vormt de basis voor een tegemoetkoming van € 5.000,– aan alle slachtoffers die leed ondervonden als gevolg van fysiek of psychisch geweld tijdens hun verblijf in jeugdinstellingen. Ik vind het doenlijk noch wenselijk om daarbij onderscheid te maken tussen leed veroorzaakt door ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder en leed dat is veroorzaakt door andere vormen van geweld in de jeugdzorg. Het toezicht van de overheid is in al deze situaties in vergelijkbare mate tekort geschoten.
Daarbij geldt dat de financiële regeling onderdeel vormt van een veel breder erkenningspakket. Bij de toepassing van de overige voorzieningen uit het pakket kan in overleg met de slachtoffers die zich melden juist maatwerk worden geboden om aan hun specifieke behoefte tegemoet te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Ik verwijs terzake ook naar mijn brieven van 19 december en heden.7
Deelt u de mening dat de beide slachtoffergroepen, zoals in vraag 4 beschreven, zeer verschillen, qua omvang, schade, rol van de overheid bij het veroorzaken van het leed, de bewijslast van wat gebeurd is en de urgentie vanwege de gemiddelde leeftijd van de slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de slachtoffers van de Goede Herder andere noden hebben dan de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, bijvoorbeeld het ontbreken van een behoefte aan begeleiding aan mensen die reeds op leeftijd zijn?
De (hulp)behoefte van slachtoffers is persoonlijk bepaald en hierdoor zeer verschillend. Dat geldt zowel voor de slachtoffers van de ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder als voor de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Om het hulpaanbod voor slachtoffers te verbeteren, wordt een centraal informatie- en expertisepunt ingericht zoals gemeld in de bief van 21 februari jongstleden.8 Hierbij wordt vanzelfsprekend maatwerk geboden, gelet op de behoefte van degene die zich meldt.
Acht u een gelijkschakeling qua financiële genoegdoening van de slachtoffers van kinderdwangarbeid bij de Goede Herder en slachtoffers van geweld in de jeugdzorg gerechtvaardigd?
Ja, ik acht dit gerechtvaardigd. Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Welke waardering geeft u aan het feit dat de slachtoffers van de Goede Herder mede hun recht tot onderwijs is onthouden met alle, onder meer economische, gevolgen van dien voor de rest van hun leven?
Dat dit heeft kunnen bestaan betreur ik zeer. Het is wrang om te moeten constateren dit zoveel invloed heeft gehad op het verdere leven van deze meisjes. De verhalen van slachtoffers hebben mij zeer getroffen. Voor de erkenning van het tekortschietend toezicht van de overheid heb ik aan dit feit echter geen andere waardering toegekend dan aan andere situaties waarop de regeling ziet. De argumenten daarvoor heb ik in het antwoord op vraag 4 en 5 gegeven.
Heeft u het gevoel dat de door u aangekondigde maatregelen voldoende tegemoetkomen aan het erkennen en de noodzakelijke genoegdoening voor wat de slachtoffers van jarenlange kinderdwangarbeid is aangedaan?
De regeling beoogt een financiële tegemoetkoming te geven als erkenning voor het leed dat slachtoffers is aangedaan.9 Het is zoals hierboven vermeld geen compensatie van kosten of schade voortkomend uit het toegebrachte leed.
Wij hebben ons bij het ontwerp van de regeling nadrukkelijk laten leiden door de wensen en ideeën van slachtoffers en ervaringsdeskundigen. Dit heeft onder meer geleid tot de keuze voor een regeling van een financiële tegemoetkoming waarbij de procedure en bewijslast eenvoudig zijn en waarbij één bedrag wordt toegekend. Juist om discussies en teleurstelling over het classificeren van de ernst van het ondergane leed te vermijden. Deze keuze wordt ondersteund door de uitkomsten van de evaluatie van de regelingen in het kader van de Commissie Samson. Uit die evaluatie is gebleken dat de hoge bewijslast bij de civielrechtelijke regeling (het Statuut) helaas voor veel afwijzingen en secundaire victimisatie heeft gezorgd.
Daarom wordt nu een eenvoudige bestuursrechtelijke regeling opgesteld met een bedrag dat vergelijkbaar is met bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert voor psychisch letsel bij stelselmatig huiselijk geweld. Dit bedrag is ook gelijk aan het hoogste bedrag van de regeling die naar aanleiding van het tweede rapport van de commissie Deetman is getroffen voor slachtoffers van geweld in de Rooms Katholieke Kerk.
Ik ben ervan op de hoogte dat Ierland en Noord-Ierland regelingen troffen voor slachtoffers van dwangarbeid. In andere landen waar de orde van De Goede Herder op eenzelfde wijze actief was (zoals Frankrijk, Australië, Verenigde Staten en Canada) of waar mogelijk door andere organisaties een vergelijkbaar regime werd gevoerd, bestaan voor zover mij bekend geen aparte financiële regelingen voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting als minderjarige.
Waarom heeft u gekozen voor een bedrag van 5.000 euro per persoon, terwijl het kan gaan om vrouwen die als meisje tussen hun veertiende en eenentwintigste jaar kinderdwangarbeid onder vreselijke omstandigheden hebben moeten verrichten en geen onderwijs aangeboden hebben gekregen? Op basis waarvan is dat bedrag berekend en vastgesteld? Erkent u dat dit in geen verhouding staat tot de bedragen die in andere landen voor dezelfde feiten zijn vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te bezien of de voorgestelde schadevergoeding voor de slachtoffers van kinderdwangarbeid wel passend is? Bent u bereid een regeling te overwegen, waarbij de schadevergoeding verhoogd kan worden en afhankelijk wordt van hoe lang het verblijf en de kinderdwangarbeid bij de Goede Herder heeft geduurd?
Zoals bij de antwoorden op de andere vragen uiteengezet heb ik welbewust en beargumenteerd gekozen voor één bedrag. Tevens heb ik toegelicht waarom ik de hoogte van de tegemoetkoming passend acht. Ik sta nog steeds achter deze keuzes.
Bent u het met de slachtoffers eens dat de zaak nu een zeer snelle afhandeling verdient, vooral vanwege de leeftijd van de slachtoffers die dit achter zich willen laten, rust willen vinden en het laatste deel van hun leven niet alleen maar met de Goede Herder bezig kunnen en willen zijn?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van heden heb omschreven, deel ik de wens dat de financiële regeling en de overige maatregelen zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd. De regeling moet worden vastgelegd in een Ministeriële Regeling. Daaraan wordt hard gewerkt. Gegeven de daarvoor geldende procedure is publicatie in het najaar het vroegst haalbare moment. Ondertussen is de organisatie die de regeling gaat uitvoeren, het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM), al aan de slag met de voorbereiding van de uitvoering van de regeling. Hierin past het SGM de geleerde lessen uit de uitvoering van de financiële regelingen Samson toe en sluit het SGM zo veel mogelijk aan op de behoefte van slachtoffers om de beoogde erkenning te bereiken.
Deelt u de mening dat een eerlijke regeling de noodzaak bij slachtoffers om tegen de overheid en/of de congregatie De Goede Herder te procederen zou kunnen verminderen, en dat dit voor iedereen te prefereren is, vooral ook omdat de overheid de eigen verantwoordelijkheid moet erkennen voor de bijdrage aan de kinderdwangarbeid?
Naar mijn mening vormt het erkenningspakket als geheel een «eerlijk» aanbod en een passende erkenning van de tekortschietende rol van de overheid daarbij. Uiteraard hoop ik dat slachtoffers dat ook zo ervaren en daardoor niet meer de behoefte voelen om te procederen tegen de overheid. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van heden heb aangegeven, zijn de instellingen van de Goede Herder zelf verantwoordelijk geweest voor het door de slachtoffers doen uitoefenen van de ongeoorloofde dwangarbeid en daarop ook in rechte aan te spreken.
Deelt u voorts de mening dat een rechtszaak van slachtoffers tegen de Staat en/of de congregatie wegens de verjaringstermijnen voor civielrechtelijke claims, zeker op de korte termijn een onzekere afloop heeft, terwijl de meeste slachtoffers juist behoefte hebben aan snelle duidelijkheid en afsluiting, voor zover mogelijk, middels een rechtvaardige regeling?
Zie antwoord vraag 13.
Betreurt u de onduidelijkheid die is ontstaan rondom de afspraak tussen u en de slachtoffers op 23 maart 2020 en de verwarring met een eerdere bijeenkomst met andere slachtoffers? Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Alle verwarring die rondom de bijeenkomsten op 21 februari en 23 maart is ontstaan, betreur ik zeer. Die is voor een belangrijk deel gelegen in de manier waarop het aparte onderzoek naar De Goede Herder en de totstandkoming van het erkenningspakket voor de totale groep slachtoffers in de jeugdzorg (commissie De Winter) als twee aparte processen georganiseerd zijn geweest. Op vrijdag 21 februari is een bijeenkomst voor slachtoffers «De Winter» georganiseerd. Voor de slachtoffers Goede Herder was een aparte bijeenkomst op 23 maart in voorbereiding. Beide bijeenkomsten zijn in overleg met de betrokken lotgenotenorganisaties voorbereid. Er is ook steeds overleg geweest tussen de betrokken medewerkers, maar dit heeft niet geleid tot de juiste focus op het betrekken van de slachtoffers van de Goede Herder bij de organisatie van de bijeenkomst op 21 februari. Dat had wel gemoeten. De vrouwen van De Goede Herder zijn bij de voorbereiding van die bijeenkomst als aparte groep onvoldoende betrokken.
De aparte bijeenkomst zoals gepland op 23 maart 2020 voor de groep slachtoffers Goede Herder heeft in verband met de Corona-crisis geen doorgang kunnen vinden. Deze bijeenkomst zal zo spoedig als mogelijk alsnog -in overleg met de betrokken belangenorganisatie(s)- worden georganiseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór 17 maart 2020 beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen voor 17 maart is helaas niet gelukt.