Handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «gefilmde discussie boa's met jongeman op Arnhem Centraal zorgt voor commotie op social media»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat op het NS-station Arnhem Centraal regelmatig controles plaatsvinden door handhavers?
Ja.
Kunt u aangeven wat de aanleiding vormt voor deze handhavingsacties op het NS-station Arnhem Centraal?
Samen met gemeenten, andere vervoerbedrijven en politie houdt NS regelmatig toezicht- en handhavingsacties in treinen en in stations. Deze handhavingsacties worden informatie-gestuurd ingepland. De betekent dat NS de sociale veiligheid samen met lokale ketenpartners analyseert op basis van historische data en feitelijke data van meldingen. Deze aanpak geldt voor alle stations in Nederland.
Worden deze acties uitgevoerd in het kader van de handhaving van de openbare orde onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester? Zo ja, welke mogelijke verstoringen van de openbare orde vormen de grondslag voor deze handhavingsacties, in het licht van het feit dat zij een beperking inhouden van de bewegingsvrijheid?
Worden deze handhavingsacties uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie in het kader van het opsporingsbeleid? Zo ja, welke concrete verdenkingen van welke strafbare feiten vormen de grondslag voor deze handhavingsactiviteiten, mede gelet op het feit dat zij beperkingen inhouden van de bewegingsvrijheid?
De handhavingsacties worden niet uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van justitie in het kader van het opsporingsbeleid. De boa’s houden toezicht en treden op als de orde, rust, veiligheid en/of een goede bedrijfsgang wordt verstoord of als het risico bestaat dat dit dreigt verstoord te worden.
Wordt bij deze handhavingsactiviteiten soms etnisch geprofileerd, gelet op het feit dat op sociale mediabeelden circuleren van staande houdingen van Nederlanders van kleur?
Bij handhavingsactiviteiten wordt niet etnisch geprofileerd. De boa’s openbaar vervoer reageren op een geconstateerd feit vanuit eigen waarneming. Wanneer een reiziger er bijvoorbeeld van wordt verdacht zwart te rijden, omdat de reiziger zonder in of uit te checken de poortjes op het station ontwijkt, kan deze reiziger staande worden gehouden ter controle op een vervoersbewijs.
Welke geweldsinstructie ligt aan het optreden van de handhavers ten grondslag?
In deze casus gaat het om het gebruik van de geweldsbevoegdheid door een boa. De regels omtrent het gebruik deze bevoegdheid staan omschreven in artikel 7 van de Politiewet 2012.
Deze boa’s hebben zogenoemde aanvullende beperkte politiebevoegdheden. Vanuit die bevoegdheid mogen zij proportioneel en subsidiair geweld gebruiken. Daaronder valt het gebruik van handboeien, fouilleren en het gebruik van gepast geweld om de aanhouding wettelijk te doen plaatsvinden indien een verdachte zich daar tegen verzet. Het gebruik van geweldsmiddelen wordt in de Ambtsinstructie nader genormeerd.
Voordat de geweldsbevoegdheid kan worden toegekend, wordt de boa opgeleid en getoetst terzake het gebruik van de geweldsbevoegdheid. In de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Boa (RTGB) worden regels gesteld hoe deze toetsing plaatsvindt.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat het beeld ontstaat dat het NS-station Arnhem Centraal een locatie wordt waar Nederlanders van kleur worden blootgesteld aan handhavingsacties die gepaard gaan met stevige krachtuitoefening?
Voor NS staat veiligheid voor reizigers en personeel bovenaan. NS neemt maatregelen om het gevoel van veiligheid op het station, in de trein en tijdens de treinreis te vergroten en om incidenten voor medewerkers en reizigers zoveel als mogelijk te voorkomen. Zoals toegelicht onder vraag 3, worden handhavingsacties informatie-gestuurd ingezet op basis van historische, feitelijke data van meldingen. Gedurende een handhavingsactie wordt gehandeld op basis van geconstateerde feiten. Wanneer tijdens een handhavingsactie gebruik wordt gemaakt van de geweldsbevoegdheid, wordt door o.a. de direct toezichthouder getoetst of het optreden van de boa heeft plaatsgevonden binnen het geldend wettelijk kader.
Onvoldoende mogelijkheden voor de politie om verkeershufters aan te pakken. |
|
Cem Laçin , Michiel van Nispen (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Noodkreet: pak Tik Tok-patsers die met bijna 300 km/uur over de A16 racen keihard aan»? Welke plannen heeft u om de pakkans van deze snelheidsduivels te vergroten?1
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht. Dit zijn natuurlijk absurde en levensgevaarlijke snelheden. Het is ook zeer onwenselijk dat beelden van dergelijke snelheidsovertredingen op sociale media worden geplaatst om hiermee te pochen en zo mogelijk anderen aan te sporen hetzelfde te doen.
De pakkans wordt bepaald door de inzet van verschillende handhavingsmiddelen. Staandehoudingen zijn van belang alsmede de digitale handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles en mobiele radarsets. De korpsleiding van de politie heeft in 2016 besloten verkeershandhaving sterker neer te zetten, waardoor er gerichter wordt gestuurd op meer zichtbare handhaving door middel van staandehoudingen. Deze aanpak heeft resultaat. Het heeft geleid tot een stijging van het aantal staandehoudingen in 2019 (ruim 530 duizend) ten opzichte van 2018 (ruim 400 duizend). Dat is een stijging van ruim 30 procent. Deze stijging lijkt zich dit jaar, ondanks de (tijdelijke) lagere verkeersdrukte vanwege de coronamaatregelen, door te zetten. Om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven is het OM in samenwerking met de politie verschillende pilots gestart. Het gaat hierbij onder andere ook om snelheidscontroles met behulp van verplaatsbare flitspalen. Daarnaast is het OM momenteel bezig om op 20 locaties op N-wegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Momenteel zijn er al 9 systemen op N-wegen in werking, de overige systemen zullen naar verwachting later dit jaar operationeel worden.
Zou het in de strijd tegen dit soort asociale verkeersdeelnemers helpen als er meer trajectcontroles zouden zijn? Zo ja, bent u bereid deze in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van de gemiddeld gereden snelheid op het desbetreffende traject. Handhaving middels een trajectcontrolesysteem is dus zeker effectief. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden er momenteel trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen.
Worden verkeersovertreders die hun overtredingen zelf online plaatsen, al dan niet via social media platforms, altijd opgespoord en desnoods buiten heterdaad aangehouden dan wel bekeurd? Zo nee, waarom niet en welk percentage van deze overtreders komt met hun overtredingen dus gewoon weg?
Indien mogelijk moeten deze verkeersovertreders worden opgespoord en vervolgd. Onlangs nog is een verdachte in hoger beroep op basis van videobeelden veroordeeld tot 2,5 jaar rijontzegging, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, een voorwaardelijke celstraf en het betalen van 6.500 euro aan de Vereniging Verkeersslachtoffers. Dit is een flinke straf. Er zitten echter veel haken en ogen aan de opsporing (en vervolging) op basis van videobeelden. Op basis van enkel beelden is het moeilijk vast te stellen of daadwerkelijk te hard is gereden, welk voertuig het betreft en wie op dat moment het voertuig bestuurde. De beelden kunnen gemanipuleerd zijn en ook is niet duidelijk hoe betrouwbaar de snelheidsmeter is. Ook geven de beelden veelal een eenzijdig beeld vanuit het perspectief van de camera, zonder dat de aanleiding en context bekend is. Zo is het niet mogelijk om te zien wat zich buiten het zicht van de camera afspeelt en wat er voorafgaand aan de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden. Ook is de opsporing van de verdachte en precieze bepaling van pleegdatum en -plaats erg ingewikkeld.
Dit vergt dus veelal intensief opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Er vindt daarom altijd overleg plaats tussen de politie en OM om te bepalen of het mogelijk is om de bestuurder in de desbetreffende zaak op te sporen en te vervolgen. Helaas is dit dus niet in alle gevallen mogelijk.
Erkent u dat er te weinig capaciteit is bij de opsporing om deze strafbare feiten adequaat en consequent op te sporen? Kunt u een overzicht geven van de feitelijk inzetbare capaciteit hiervoor de afgelopen jaren?
De capaciteit die voor dit soort zaken wordt ingezet, wordt mede bepaald door prioritering en te maken keuzes in het totaal van taken van de politie. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel capaciteit er specifiek voor de opsporing van dit soort verkeersovertreders is ingezet.
Wat is uw reactie op het pleidooi om een snelheidsbegrenzer in te voeren om te voorkomen dat met dit soort belachelijke snelheden gereden kan worden?
Voertuigeisen worden Europees geregeld en daar is gekozen om in te zetten op een Intelligente Snelheidsadaptatie/-assistent (ISA)2. Dit zijn systemen die op basis van de lokale snelheidslimiet waarschuwen of ingrijpen zodra de limiet overschreden dreigt te worden. Voordeel hiervan is dat deze ook effectief zijn op het onderliggend wegennet waar de risico’s het grootst zijn. In nieuwe voertuigen wordt een ISA vanaf 2022 verplicht. In Europees verband wordt nu gesproken over de concrete invulling van de eisen waar voertuigen aan moeten voldoen.
In 2012 is er onderzoek gedaan naar een snelheidsslot voor zware overtreders.
Dit betrof een variant die de snelheid hard begrenst. Hieruit bleek dat dit niet voor alle voertuigen mogelijk was en dat het relatief eenvoudig te omzeilen is.
Dat maakt het ongeschikt voor de aanpak van deze doelgroep. In een expertgroep met CBR, Reclassering, SWOV, Politie, OM, Fonds Slachtofferhulp, Ministerie van IenW en Ministerie van JenV verkennen we de mogelijkheden om zware overtreders effectiever aan te pakken. De inzet van nieuwe technische oplossingen is hier een belangrijk onderdeel van.
Welke mogelijkheden bestaan er op dit moment om social mediaplatforms als Tik Tok aan te sporen om «dit soort opruiende filmpjes» te verwijderen? Bent u bereid te bekijken of hier meer actie op nodig is en hierover zo nodig in overleg te gaan?
Om content van social media platforms gedwongen te laten verwijderen dient het te gaan om illegale of onrechtmatige content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt. Onrechtmatige content (hierbij gaat het bijvoorbeeld om beeldmateriaal dat een persoon schade toe brengt, zoals naaktfoto’s die onrechtmatig verkregen of verspreid worden) kan op grond van het civielrecht worden verwijderd of een social media platform dient hier zelf actie op te ondernemen. In het geval van het delen van filmpjes waarin een verkeersovertreding wordt begaan is geen sprake van illegale of onrechtmatige content, hoewel de overtreding zelf natuurlijk wel strafbaar is. Er is geen wettelijke grondslag om social media platforms te dwingen om dit beeldmateriaal te verwijderen. Sociale media platforms kunnen hier natuurlijk zelf tegen optreden, maar het zal in het geval van verkeersovertredingen niet altijd even duidelijk zijn of het opruiende beelden betreft. Er bestaan immers ook meerdere tv-programma’s waarin beelden van verkeersovertredingen worden getoond, zonder dat hier een opruiende boodschap achter zit. Ik ben momenteel wel met social media platforms in gesprek over hun bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van strafbare content.
Bereiken u ook signalen dat het vaak lastig is voor de politie om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online plaatsen, omdat de verdenking van de overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet (Wvw) niet altijd genoeg bevoegdheden biedt om adequaat onderzoek te doen? Deelt u de mening dat de bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij bijvoorbeeld het vermoeden van een poging tot doodslag (zoals het doorzoeken van woningen, het in beslagnemen en onderzoeken van gegevensdragers en aanhouden buiten heterdaad) ook wenselijk en zinnig kunnen zijn bij strafbare feiten zoals deze, voor die gevallen waar geen sprake is van verdenking van poging tot doodslag maar wel een ernstige overtreding van 5a Wvw wat dicht aan kan zitten tegen poging tot doodslag?
Deze signalen hebben mij vanuit OM inderdaad bereikt. Ik deel de mening van de vragensteller dat het mogelijk moet zijn om waar nodig ook voor opsporing in het kader van artikel 5a van de WVW bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten. Het gaat bij artikel 5a, zoals ik bij de totstandkoming van dit artikel heb benadrukt, om een ernstig strafbaar feit3. Voor het bewijs van de gedragingen die overtreding van artikel 5a WVW opleveren, zal doorgaans de vastlegging in een proces-verbaal nodig zijn, al dan niet vergezeld van foto-opnamen, camerabeelden, meetresultaten of getuigenverklaringen. Niet alleen van de gedragingen, maar ook van de aaneenschakeling of volgtijdelijkheid van die gedragingen, de omstandigheden ter plaatse op dat moment en het gevaar dat daarvan voor een ander te duchten was. Met name voor buiten de heterdaad situatie tekent zich de behoefte af ook voor wat betreft artikel 5a, teneinde opheldering van dit delict mogelijk te maken, bepaalde opsporingsbevoegdheden te kunnen toepassen, die slechts mogen worden aangewend bij verdenking van een voorlopige hechtenisfeit. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan het vorderen van gegevensverkeer met betrekking tot telecommunicatie, bijvoorbeeld om na te gaan of de verdachten kort voor of tijdens het ongeval gebruik maakte van een mobiele telefoon (artikel 126n Sv), of het vorderen van gegevens of camerabeelden (artikel 126nd Sv en artikel 126nda Sv). Daartoe wordt artikel 176, eerste lid, WVW (de strafbepaling voor artikel 5a) opgenomen in de opsomming in artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Sv. Dit maakt onderdeel uit van een conceptvoorstel voor een verzamelwet dat ik aan de bij de strafrechtsketen betrokken organisaties in consultatie heb gegeven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel naar verwachting begin volgend jaar ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd.
Bent u bereid te bezien of de in artikel 5a van de Wvw omschreven overtreding aangewezen kan worden als voorlopige hechtenisfeit in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de politie en het openbaar ministerie, daar waar zij dat nodig en wenselijk achten, de juiste opsporingsmogelijkheden kunnen inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Koerden gaan Syrische vrouwen en kinderen vrijlaten uit al hol kamp’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sven Koopmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Hoeveel jihadisten die vanuit Nederland zijn afgereisd zitten momenteel nog in het kamp?
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat ongeveer 40 Nederlandse uitreizigers in kampen of detentie in Noordoost Syrië zitten.
In de recente aankondiging van de Syrische Koerden dat zij Syrische vrouwen en kinderen uit al Hol willen vrijlaten, is expliciet gesteld dat dit alleen geldt voor Syriërs en dus niet voor Nederlandse vrouwen en kinderen.
Hoeveel afgereisde jihadisten zijn er tot nu toe uit kamp Al Hol weer terug gekomen naar Europa en specifiek Nederland? Hoeveel van hen bevinden zich in detentie en hoeveel hebben een bestuurlijke maatregel?
Zoals gesteld in de Kamerbrief over aantallen terugkeerders van 6 april jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 542), zijn er sinds 2013 ongeveer 3600 mannen en 900 vrouwen vanuit Europa uitgereisd naar Syrië of Irak om zich aan te sluiten bij ISIS, rekening houdend met het feit dat Lidstaten iets andere definities hanteren. Van deze groep uitgereisde personen zijn ongeveer 1100 mannen en 200 vrouwen teruggekeerd.
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat sinds 2013 ongeveer 300 volwassenen succesvol zijn uitgereisd vanuit Nederland naar Syrië en Irak. De meeste van hen sloten zich aan bij ISIS. Er zijn ongeveer 60 personen uit terroristisch strijdgebied teruggekeerd naar Nederland. Veertien uitreizigers bevinden zich op de terroristenafdeling.
Op dit moment zijn er 166 paspoortmaatregelen actief en is er tegen een persoon een maatregel actief op basis van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen uitreizigers en terugkeerders om te voorkomen dat dit kan worden herleid naar een individu.
Van hoeveel van hen is het Nederlanderschap ingetrokken conform artikel 14, lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en bij hoeveel loopt er nog een procedure hiertoe?
In totaal is voor 12 personen een intrekkingsbesluit genomen na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf (art 14, tweede lid, onder b, RWN). Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen, daarom kunnen we u niet melden of het gaat om personen die zijn uitgereisd en daarvoor bij terugkeer onherroepelijk zijn veroordeeld, of personen die zijn veroordeeld voor andere terroristische misdrijven. Om dezelfde reden kan niet worden aangegeven in hoeveel zaken intrekkingsbesluiten in voorbereiding zijn.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreffende de gesprekken over lokale berechting? Is de regering bereid lokale berechting al dan niet in Irak te faciliteren en lokale rechtbanken te ondersteunen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich inspannen voor berechting in de regio. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is Nederland samen met Europese partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor berechting van FTF’s die op dit moment in detentie zitten in Noordoost Syrië. Dit heeft gezien de politieke situatie in Irak en de wereldwijde verspreiding van het coronavirus vertraging opgelopen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 7 en 26 oktober gesproken met de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken over mogelijkheden voor berechting in Irak. Nederland houdt hierbij vast aan het uitgangspunt dat eventuele berechting in Irak moet voldoen aan internationale standaarden. Er is overeengekomen om gesprekken met Europese partners voort te zetten en op zoek te gaan naar een internationale oplossing.
Vinden er gesprekken plaats met de Koerden over wat er nodig is om het mogelijk te maken dat buitenlandse jihadisten in Al Hol blijven en er berechting kan plaatsvinden? Zo ja, hoe spant Nederland zich hiervoor in? Zo nee, waarom vinden die gesprekken niet plaats?
De gevangenissen in Noordoost-Syrië worden beheerd door de Syrian Democratic Forces (SDF). Zoals gemeld in de Kamerbrieven over de berechting van foreign terrorist fightersdoor Syrische Koerden van 31 maart 2020 (Kamerstuk 27 925 nr. 708) en 16 december 2019 (Kamerstuk 27 925 nr. 688) kent de berechting door de SDF diverse juridische en politieke bezwaren. Ook het recente advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) onderschrijft de terughoudendheid ten aanzien van contacten met de SDF over dit vraagstuk. Voor het laatst is op 17 februari gesproken met onder andere de buitenlands politieke vertegenwoordiger van de Syrian Democratic Council (SDC- de politieke tak van de SDF) in Den Haag en Brussel (zie ook Kamerstuk 27 925 nr. 708).
Welke gesprekken hebben er de afgelopen maanden met andere Europese landen plaatsgevonden over initiatieven om vrijlatingen zonder berechting uit Al Hol te voorkomen, en berechting van jihadisten te faciliteren? Tot welke initiatieven hebben deze gesprekken geleid?
Zie antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en onderhoudt hiertoe regelmatige contacten met gelijkgestemde Europese partners. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht wordt genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van de door de VN opgerichte bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Dit doet Nederland in samenwerking met andere internationale partners en Europese landen. Zoals hierboven gesteld zullen de gesprekken met Irak en Europese partners over berechting verder worden voortgezet. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak op 26 oktober jl. met zijn Iraakse ambtsgenoot af dat de gesprekken tussen Irak en Europese partners over berechting en bewijsvergaring zullen worden voortgezet.
Welke stappen bent u van plan de komende maanden in samenwerking met de Koerden en andere Europese landen te zetten om tot lokale berechting te komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat uitreizigers al hun rechten in Nederland hebben verspeeld en daar moeten worden berecht waar zij hun misdaden hebben gepleegd? Zo ja, welke concrete maatregelen is de regering voornemens te treffen om deze uitreizigers buiten Nederland te houden en daar te laten berechten? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland, maar ook in de regio. Zoals aan uw Kamer gemeld, kan de voorkeursoptie – berechting via het Internationaal Strafhof of anders een speciaal hiervoor opgericht internationaal tribunaal – niet op voldoende steun rekenen van de VN-Veiligheidsraad. Er moet dus worden gekeken naar alle mogelijke opties om straffeloosheid te voorkomen. De belangrijkste criteria zijn dat dit wel op een veilige en verantwoorde manier moet kunnen en moet voldoen aan de internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet voor lokale berechting kan worden ondermijnd indien de Minister van Justitie en Veiligheid bij individuele uitreizigers toch het standpunt inneemt dat berechting in Nederland de voorkeur verdient boven lokale berechting? Zo nee, waarom niet? 2
Zie antwoord vraag 9.
Op basis van welke wettelijke criteria neemt u het standpunt in dat uitreizigers mogelijk toch in Nederland kunnen worden berecht? Indien deze criteria niet kunnen worden aangegeven, kunt u toelichten hoe de Kamer de voorzienbaarheid van het kabinetsbeleid op dit punt kan controleren?
Nederland onderschrijft de diverse VN-resoluties die zien op de vervolging en berechting van terroristen en specifiek foreign terrorist fighters(1373(2001), 2178(2014), 2396(2017). Tegen alle Nederlandse uitreizigers is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. Uitreizigers die beschikken over de Nederlandse nationaliteit hebben als staatsburger het recht op toegang tot Nederland. Deze toegang kan hen niet worden ontzegd (conform artikel 3 vierde protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 12 vierde lid van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten). Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, wordt als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Terugkeer naar Nederland gebeurt onder begeleiding van de Marechaussee. Bij aankomst in Nederland wordt de uitreiziger aangehouden.
Bent u bereid conform van de Motie Laan-Geselschap geen verdere onomkeerbare stappen te zetten en de Kamer vooraf te betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers, dan wel hun vrouwen of kinderen?3
Het kabinet zal de de Kamer conform de motie vooraf betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van terughalen van Syriëgangers, hun vrouwen of kinderen.
Deelt u het oordeel van de Hoge Raad dat Nederland zich niet hoeft niet te spannen om uitreizigers terug te halen naar Nederland?4
Het kabinet sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat, gelet op de belangen van de Staat en op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied, ondanks zwaarwegende belangen van vrouwen en kinderen, de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om hen niet naar Nederland terug te halen en zich daartoe ook niet in te spannen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd met zijn collega’s in het Schengen gebied het gesprek aan te gaan over wetgeving op het gebied van het voorkomen van terrorisme, kunt u aangeven wanneer en met welke ministers hierover gesproken is en wat het resultaat is van deze gesprekken?
Anti-terrorismewetgeving, zowel nationaal als internationaal, is van groot belang voor het bestrijden van terrorisme en vormt daarom een belangrijke pijler van het anti-terrorismebeleid. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het AO JBZ-Raad van 28 november 2019 is er op verschillende niveaus met Europese partners gesproken en heeft het kabinet op 4 maart in de Kamerbrief Geannoteerde Agenda van de JBZ-raad van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 602) een situatieschets gegeven van terrorismewetgeving in buurlanden en de Scandinavische EU-lidstaten.
Het bericht ‘Omroepen voor het karretje misdaad’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omroepen voor het karretje misdaad»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de TV-serie Cannabis?2
Ja, ik ben bekend met de reactie van het Openbaar Ministerie (OM).
Deelt u de analyse van het OM ten aanzien van de TV-serie Cannabis?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik bekend met de reactie van het OM. Het is aan het OM om zelfstandig een standpunt over de televisieserie Cannabis in te nemen.
Wat is uw reactie op het feit dat een rechercheur als meinedig wordt weggezet en op de heimelijke opname van een telefoongesprek tussen een officier van justitie en een advocaat?
Ik verwijs naar de aangehaalde reactie van het OM en het antwoord op vraag 3. Daarnaast past het mij niet inhoudelijke mededelingen over een lopende strafzaak te doen.
Bent u bekend met de aanscherpingen die de NPO heeft doorgevoerd met betrekking tot de betalingen die zijn bedoeld om de onafhankelijkheid van de publieke omroep verder te borgen? Klopt het dat deze aanscherpingen zijn doorgevoerd om een herhaling van betalingen te voorkomen die door omroep Powned zijn gedaan aan motorclub «No Surrender» voor de webserie Captain Henk? Zo ja, welke aanscherpingen zijn er gedaan en vanaf wanneer gelden die aanscherpingen?
Ja, de meest recente versie van de Governancecode Publieke Omroep 2018 door de Raad van Bestuur van de NPO is in werking getreden op 1 januari 2018.3 In deze versie is, mede naar aanleiding van de webserie Captain Henk, een aangescherpte paragraaf opgenomen over de betaling voor medewerking aan programma’s. Daarin is opgenomen dat een omroep te allen tijde haar redactionele onafhankelijkheid dient te bewaken en te handhaven. Gasten van een programma van een publieke omroep kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van gemaakte onkosten. Personen die in een (journalistiek) televisieprogramma figureren, bijvoorbeeld in een portret of een documentaire, worden niet voor hun verhaal betaald.
Heeft de drugscrimineel John van L. betalingen en/of vergoedingen ontvangen voor zijn medewerking met de televisieserie Cannabis? Zo ja, hoeveel?
Volgens KRO-NCRV is door zowel de omroep als de producent geen betaling gedaan en/of vergoeding betaald voor de medewerking van Van L. aan de televisieserie Cannabis.
Hoe verhouden de aanscherpingen van de NPO met betrekking tot het doen van betalingen aan gasten en deskundigen voor hun medewerking aan programma’s zich met de betalingen en/of vergoedingen die zijn gedaan aan drugscrimineel John van L.? Is hier in feite niet sprake van eenzelfde situatie zoals bij de webserie «Captain Henk»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
De beveiliging van raadslieden en familieleden van bedreigde (kroon)getuigen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict met het openbaar ministerie (OM) heeft over zijn beveiliging?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten hoe de procedure eruit ziet waarin besloten wordt tot het bieden van bescherming aan familieleden en hun rechtsbijstandverleners van bedreigde (kroon)getuigen? Hoe wordt, als geconcludeerd wordt dat beveiliging nodig, vervolgens gemonitord dat ook echt de noodzakelijke bescherming wordt geboden?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten, zal in het kader van getuigenbescherming vooraf en per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd. Vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast wordt scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Daarmee wordt telkens getracht voor alle betrokken personen de meest optimale situatie, binnen een situatie van dreiging en risico, te bereiken. Vervolgens is er periodiek en incidenteel contact met de te beschermen personen en worden de dreigingsinschattingen periodiek geüpdatet. In geval van bijzondere signalen betreffende de veiligheid van de te beschermen personen wordt uiteraard direct bezien of getroffen maatregelen aanpassing behoeven.
Klopt het dat voor de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen de familie wel had kunnen rekenen op voldoende beveiliging in Nederland, en dat de herziening in dit geval dus nadelig voor de familie uitpakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het stelsel daarop aan te passen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever vanwege de dreiging en het risico niet zelf voor kunnen zorgen. Het besluit welke beveiligingsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de beveiligingsmaatregelen. Hierbij staat de veiligheid centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij getracht wordt om de impact die beveiligingsmaatregelen altijd hebben zo gering mogelijk te houden. Er zal echter altijd sprake zijn van een bepaalde mate van inperking van het privé en/of maatschappelijk leven.
De overheid kan verschillende beveiligingsmaatregelen ten uitvoer leggen. Deze kunnen variëren in zwaarte. Het onzichtbaar en onvindbaar maken van bedreigde personen is in het algemeen de meest veilige optie. Waar dat niet of minder goed mogelijk is – bijvoorbeeld bij personen die in het belang van de democratische rechtsorde hun functie (zichtbaar) moeten kunnen blijven vervullen – is de inzet van bijvoorbeeld persoonsbeveiliging passender. Dit is niet veranderd bij de actualisatie van de circulaire bewaken en beveiligen2.
Hoe worden de opvattingen van betrokkenen zélf meegewogen in het bieden van beveiliging? Wat bedoelt het OM precies als de mening van de kroongetuigenfamilie in dit geval zwaarder had moeten wegen, maar dat het maatschappelijk belang ook meespeelt bij de afweging? Wat wordt verstaan onder «voortschrijdend inzicht» bij de, volgens de familie, niet nagekomen beveiligingstoezeggingen? Aan welke risico’s hebben de familie van Nabil B. en hun raadslieden precies blootgestaan door dit voortschrijdend inzicht?
Bij het treffen van maatregelen staat het zo goed mogelijk beschermen van de veiligheid altijd voorop. Waar dat mogelijk is, wordt rekening gehouden met de wensen van de te beschermen personen.
Met de bovengenoemde uitspraak is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals in nieuwe zaken ook gebeurt. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject. Dat betekent niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met «voortschrijdend inzicht» wordt hier bedoeld dat er, na verloop van tijd, sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die leidden tot een andere inschatting. Daardoor kunnen opties die eerder aanvaardbaar of technisch mogelijk leken, later niet meer aanvaardbaar of mogelijk zijn zodat naar andere mogelijkheden moet worden gezocht. De familie van Nabil B. en hun raadslieden hebben niet blootgestaan aan extra risico’s vanwege dat voortschrijdend inzicht.
Klopt het dat het OM erop aanstuurt dat de familie in het buitenland een nieuw leven op moet bouwen, in plaats van in Nederland en met overheidsbescherming? Zo ja, is dat niet een erg zwaar offer voor mensen die zelf niets misdaan hebben? Valt deze overweging hetzelfde uit als het mensen betreft die vanwege hun functie of werkzaamheden bedreigd worden, zoals journalisten?
Over de concrete aard en omvang van reeds genomen en nog te nemen maatregelen, doe ik in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen.
De dreiging en het risico zijn leidend in de afweging of beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk centraal staan. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is de veiligste optie bij dreiging in zijn algemeenheid om zoveel mogelijk onzichtbaar en onvindbaar te zijn voor de bedreigers. Wanneer er sprake is van hoge dreiging en risico kan besloten worden dat een (tijdelijk) anoniem verblijf in het buitenland de meest passende beveiligingsmaatregel is.
Voor personen die worden bedreigd vanwege hun functioneren ten behoeve van de democratische rechtsstaat kan die overweging inderdaad anders uitvallen, juist om de rechtsstaat niet te laten ontwrichten door de dreiging.
Waarom heeft u een verzoek om een gesprek met de broer van kroongetuige Nabil B. afgewezen? Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
Zijn er u nog meer gevallen bekend waarin afspraken rond de beveiliging tot conflicten en mogelijke risico’s heeft geleid? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om de noodzakelijke beveiliging te garanderen?
Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen getroffen worden en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. Waar aan de wensen niet kan worden voldaan vanwege veiligheidseisen komt het helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de afspraken rond de beveiliging. Ik herken niet dat dit vervolgens ook leidt tot onaanvaardbare risico’s.
Kent u het rapport van Amnesty International «We sense trouble: Automated discrimination and mass surveillance in predictive policing in the Netherlands»?1
Ja
Waarop zijn de zeer generieke criteria (zoals de grootte van de auto) die leiden tot de risicoscore op basis waarvan de inzittenden van een auto al dan niet worden aangehouden gebaseerd? Hoe schat u de effectiviteit van dergelijke generieke criteria in?
De werkwijze van mobiel banditisme onderscheidt zich van die van andere groepen die zich schuldig maken aan zakkenrollerij en winkeldiefstal. Zo onderscheidt mobiel banditisme zich o.a. in mobiliteit, de mate van georganiseerdheid en professionaliteit, het al dan niet in opdracht van derden stelen, de modus operandi, mobiliteit en doelwitten (van slachtoffers). De werkwijze van deze groepen, zoals die in Roermond wordt waargenomen, is nader beschreven in het onderzoeksrapport «Mobiele Bendes aan het Roer»2.
Het merk en model van het gebruikte voertuig is een van de onderscheidende kenmerken, naast vele andere kenmerken. Een voertuig zal nooit stil worden gehouden op basis van één (generiek) kenmerk. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een zogenoemde «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden stilgehouden. Op basis van de verkregen informatie, en zijn of haar waarneming en ervaring, kan een agent ook besluiten het voertuig door te laten. Het besluit om een voertuig stil te houden is dus gebaseerd op meer factoren dan alleen de risicoscore uit een daderprofiel.
In mijn antwoord op vraag 4 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de werkwijze een zogenaamde leerlus omvat. Een kenmerk, zoals een bepaald type voertuig, dat in de praktijk niet of nauwelijks wordt aangetroffen of een kenmerk dat wel wordt aangetroffen, maar na analyse geen onderscheidend kenmerk blijkt te zijn voor de dadersgroep, wordt verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een Duitse huurauto. Dit kenmerk had geen onderscheidend vermogen.
Kunt u een volledige lijst verschaffen van de criteria die door het project Sensing worden gebruikt om de risico-score van een auto of inzittenden te bepalen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb inzage gehad in de lijst, maar ik kan deze informatie niet openbaar maken. Dit zou het opsporings- en handhavingsbelang doorkruizen.
Kunt u toelichten in hoeverre de gebruikte criteria worden aangepast en verbeterd op basis van daadwerkelijk verrichtte aanhoudingen door de politie en de bevindingen hieromtrent?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme. Kennis die wordt vergaard bij ontdekkingen op heterdaad wordt daarbij ook gebruikt om dit specifieke daderprofiel te toetsen.
Klopt het dat als inzittenden van een auto worden aangehouden en in de politiedatabase worden verwerkt, zij in het vervolg een hogere kans hebben om weer aangehouden te worden, zelfs als zij bij de eerste aanhouding compleet onschuldig bleken te zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het project Sensing op deze manier ontworpen is? Hoe denkt u dat deze «feedback loop» de effectiviteit van het project Sensing beïnvloedt?
Nee, dat klopt niet. Het project kent juist een «feedback loop». Wanneer uit de controle geen feiten worden vastgesteld die leiden tot een dergelijk vermoeden, dan zal dat voertuig op een lijst worden geplaatst die voorkomt dat het voertuig nog een keer in de aandacht komt. Dat voertuig zal dan juist geen hit meer genereren.
Omgekeerd geldt dat natuurlijk ook. Als een voertuig wordt gecontroleerd en uit die controle blijken aanvullende feiten die leiden tot een vermoeden van betrokkenheid bij enig strafbaar feit, dan zal dit voertuig worden toegevoegd aan de referentielijst. De kans dat dat voertuig in het vervolg weer wordt stil gehouden is dan inderdaad groter.
Klopt het dat mensen met een Roma of Oost-Europese achtergrond gezien worden als extra risico en daarmee meer kans hebben om door de politie aangehouden te worden? Kunt u zich voorstellen dat dit niet rijmt met artikel 1 van de Grondwet?
In mijn antwoord op vraag 6 van de leden Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat het kenteken (land van herkomst van het voertuig) één van de kenmerken is in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit (zoals een Roma of Oost-Europese achtergrond) maakt geen onderdeel uit van het profiel.
In hetzelfde antwoord gaf ik aan dat het aan de betrokken officier van justitie is om te bepalen of de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria passend en noodzakelijk is voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het is aan de rechter om er een oordeel over te vellen indien een betrokken burger dit wil aanvechten.
Kunt u kwantitatief aantonen in hoeverre het project Sensing in Roermond effectief is in het tegengaan van zakkenrollers en winkeldieven? Zo nee, waarom niet?
Een kwalitatief of kwantitatief oordeel over de effectiviteit van het project Sensing in Roermond is nu nog niet mogelijk.
De OPTR richt zich op het voorkomen van mobiel banditisme door potentiele daders buiten het winkelgebied van Roermond tegen te houden. In het winkelgebied en het Outlet Center zelf zijn ook maatregelen getroffen. Door de winkeliers zelf en door de aanwezigheid van politie en bewakingspersoneel. Deze optelsom van maatregelen moet de hoeveelheid zakkenrollerij en winkeldiefstal terugdringen. Het aandeel van de OPTR in die optelsom is nog niet te bepalen.
In 2019 is in eerste aanleg gewerkt aan het cijfermatig valideren van de profielregels en het op orde krijgen van het systeem. In de tweede helft van 2019 zijn de eerste hits aan politiemedewerkers uitgegeven, waarna bleek dat het uitgifteproces moest worden aangepast. Er lag te veel tijd tussen hit en opvolging. Het voertuig werd daardoor vaak niet aangetroffen. In het vierde kwartaal van 2019 werden er op basis van het profiel 199 hits gegenereerd, waarvan er 20 leiden tot een controle.
Begin 2020 is het proces zodanig aangepast dat er sneller opvolging kan worden gegeven aan een hit. Sinds dit voorjaar is vanwege de coronamaatregelen de capaciteit die nodig is voor verdere opvolging anders geprioriteerd. De uitvoering van de proeftuin ligt daardoor in 2020 feitelijk stil, waardoor er geen nieuw inzicht wordt opgebouwd op de effectiviteit van de OPTR.
Alle politieagenten in de operationele proeftuin beschikken sinds eind 2019 over een app op hun mobiele telefoon waarmee direct het resultaat van een opvolging wordt teruggekoppeld. Dit zorgt ervoor dat alle resultaten worden vastgelegd.
In 2019 bleek circa 50% van de daadwerkelijk gecontroleerde voertuigen correct te zijn geselecteerd op basis van het profiel. Om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit hiervan is een hoger aantal feitelijk gecontroleerde voertuigen nodig.
Klopt het dat de resultaten van het Sensing project niet systematisch worden bijgehouden en de effectiviteit van dit project daarom niet goed geëvalueerd kan worden? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de evaluaties van dit project? Zo ja, waarom wordt project gecontinueerd?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat het project Sensing het recht op privacy op ingrijpende wijze aantast? Op welke manier is het recht op privacy volgens u gewaarborgd in het project Sensing en wordt een eventuele inbreuk hierop gerechtvaardigd door het beschermen van andere belangen?
Ik verwijs u hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven. Op verzoek van uw Commissie heb ik daarnaast nog een algemene reactie op dit rapport gegeven. Die reactie doe ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen toekomen. Voor het antwoord op deze vraag kan ik u verder ook nog naar die brief verwijzen.
Acht u de effectiviteit van het project Sensing voldoende om dit project voort te zetten, daarbij het risico in acht nemend dat dit project de privacy van burgers op ingrijpende wijze aantast?
Ik mijn antwoord op vraag 7 ga ik in op de effectiviteit van het project.
In verschillende publicaties over de OPTR wordt de indruk gewekt dat er zeer veel sensoren worden ingezet en dat het effect en het risico van die sensoren onvoldoende worden getoetst.
In de OPTR is de ANPR3-camera de enige sensor die wordt toegepast. Andere sensortechnieken zijn wel overwogen, maar bleken na uitvoering van een technische-, juridische- en ethische toets niet bruikbaar.
Kunt u toelichten wat de juridische basis is voor het poject Sensing? Hoe beoordeelt u de claim van Amnesty International dat artikel 3 van de Politiewet en artikel 160 van de Wegenverkeerswet geen goede juridische basis bieden voor het project Sensing?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg).
De verkrijging van gegevens vindt plaats op grond van artikel 3 Pw.
In de OPTR worden alleen ANPR-camera’s ingezet voor het verkrijgen van data. Deze ANPR-camera’s worden op de reguliere manier ingezet. Dat wil zeggen dat de kentekens van passerende voertuigen worden vergeleken met het profiel en lokale en relevante landelijke referentielijsten. De afbeeldingen van de voertuigen die op deze lijsten voorkomen (de «hits») worden bewaard. In het kader van een lopend politieonderzoek kunnen ook de «no hits» worden opgeslagen.
De wettelijke bepaling voor het op deze wijze verwerken van ANPR-gegevens wordt gevonden in de Wpg. In het IJssellandarrest4 wordt geconcludeerd dat de aldaar genoemde bepalingen van de Wpg een grondslag bieden voor het verwerken van uit ANPR verkregen gegevens.
De «no-hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 9 Wpg. Dit is een afgeschermde omgeving waar alleen geautoriseerde medewerkers bij kunnen. De «hits» worden opgeslagen en verwerkt in een omgeving conform artikel 8 Wpg. Aan een artikel 8-omgeving worden minder strenge eisen gesteld, omdat hier opvolging plaats vindt en meer medewerkers toegang moeten kunnen hebben tot de gegevens.
In het kader van de OPTR worden er geen gevoelige gegevens5 verzameld, die op grond van artikel 5 Wpg moeten worden verwerkt.
In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven omschrijf ik hoe de politie het project Sensing heeft getoetst aan de wettelijke eisen.
Amnesty International stelt dat de politie haar bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet misbruikt om voertuigen stil te houden. Dat is niet juist. In de OPTR kan de politie een voertuig stil houden om de identiteit van de inzittende te kunnen vaststellen. De politie ontleent deze bevoegdheid aan de Algemene wet Bestuursrecht6. Een eventuele opvolghandeling, zoals het doorzoeken van het voertuig, geschiedt op grond van artikel 2.44 van de APV van de gemeente Roermond7.
Is voorafgaand aan het project juridisch advies ingewonnen over de mogelijk inbreuk die dit project maakt op mensenrechten?
De OPTR wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag in Roermond. Het projectteam brengt verslag uit van al haar werkzaamheden aan de stuurgroep van de OPTR, waarin de burgemeester, de Officier van Justitie en de betrokken politieafdelingen zijn vertegenwoordigd. De stuurgroep is de opdrachtgever, maar is in formele zin geen toezichthouder. De stuurgroep beoordeelt of de sensoren, de profielregels en de datasets die het project voorstelt mogen worden ingezet. De burgemeester en de Officier van Justitie zijn verantwoordelijk voor het opdrachtgeverschap.
Er is niet specifiek juridisch advies ingewonnen over de mogelijke inbreuk op mensenrechten. In mijn antwoord op vraag 3 van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat er bij aanvang van de OPTR een Nota van Rechtmatigheid en een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) zijn opgesteld. In deze documenten is de werkwijze van de OPTR in relatie tot de van toepassing zijnde wetgeving beschreven.
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) van de politie houdt intern toezicht op de toepassing en naleving van de privacywetgeving. Conform de AVG en de Wpg rapporteert de FG aan de Korpsleiding en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt ook ambtshalve toezicht. Ook kan de AP na een klacht beslissen een onderzoek te starten en handhavend op te treden. Uiteindelijk is het aan de rechter om over het handelen van de politie te oordelen.
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de taakuitvoering van de politie. Indien er bij de taakuitvoering AI toepassingen worden ingezet valt deze inzet daarmee onder het mandaat van de Inspectie8.
Wie houdt toezicht op het project? Heeft het toezicht betrekking op zowel het algoritme als op de keuze voor datasets? Aan wie rapporteert de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 12.
Wat voor lessen trekt u uit het project Sensing voor het vervolg van dergelijke pilots? Welke lessons learned neemt u in het vervolg mee bij de uitrol van predictive policing?
In mijn antwoord op vraag twee van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven gaf ik aan dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing». Ik wil dat nogmaals benadrukken.
Hoewel de politie zorgvuldig te werk gaat, blijft de buitenwereld kritisch. Dat blijkt ook nu uit het rapport van Amnesty International.
Er is vanaf het eerste moment door de politie en het bevoegd gezag open gecommuniceerd over de OPTR. De start vond plaats in aanwezigheid van de media. Er is destijds een toelichting gegeven op wat er wordt gedaan, hoe dat wordt gedaan en waarom dat wordt gedaan. Het juridisch kader is openbaar. Vanuit de OPTR wordt regelmatig ingegaan op verzoeken van wetenschappelijk onderzoekers en critici om informatie over het proces en de opzet van de proeftuin. Ook met Amnesty International zijn daarover gesprekken gevoerd.
Het is belangrijk dat de politie ervaring opbouwt met de inzet van sensortechnologie, zoals ook is besproken in uw kamer in 2015 (Visie op Sensing9). Dat moet zorgvuldig gebeuren. Mede door kritische vragen uit de maatschappij worden de afwegingen op proportionaliteit en subsidiariteit telkens opnieuw beschouwd.
Volledige openheid over de werkwijze is echter niet mogelijk, omdat daarmee het opsporings- en handhavingsbelang wordt doorkruist.
Bent u bereid dit project stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van de leden Van Beukering-Huijbregts en Verhoeven geef ik daar een onderbouwing voor.
Het is van belang dat de politie-ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werk, ook op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt de OPTR nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Het gebruik van discriminerende algoritmes en massasurveillance door de politie. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland: maak een einde aan gevaarlijke politie-experimenten met massasurveillance»?1
Ja
Hoeveel projecten zijn er op dit moment waarbij de politie gebruik maakt van «predictive policing»? Op welke locaties lopen deze projecten? Welke systemen worden in elk van deze projecten gebruikt?
Predictive policing is het voorspellen van gedrag door middel van monitoring en analyse van historische informatie. De Operationele Proeftuin Roermond (OPTR) maakt geen gebruik van «predictive policing». In de OPTR wordt gewerkt met risicotaxatie op basis van profielen. Dat is een vorm van technologisch versterkt waarnemen.
In mijn antwoord op Kamervragen over artificiële intelligentie bij de politie2 gaf ik aan dat de politie gebruikt maakt van (klassieke) risicotaxatiemodellen om inschattingen te kunnen maken ten aanzien van het potentieel gebruik maken van geweld of het optreden van recidive bij personen met antecedenten zoals vastgelegd in de politiesystemen. Het taxatiemodel geeft alleen een inschatting of er een verhoogd risico is op het gebruik van geweld of het optreden van recidive bij een geselecteerde groep personen.
Een voorbeeld van wat wél onder predictive policing kan vallen, is het Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) dat in 2014 in Amsterdam is ontwikkeld. In vier politie-eenheden heeft hiermee een pilot plaatsgevonden. Het systeem is vervolgens landelijk uitgerold. Op basis van gegevens uit politiesystemen en historische data van het Centraal Bureau voor de Statistiek, kan CAS voorspellen op welke plaatsen en op welk moment de kans het grootst is dat misdrijven plaatsvinden. Dit wordt weergegeven op een rasterkaart van Nederland in vakken van 125 bij 125 meter. Een informatiemedewerker beoordeelt vervolgens de door CAS gegenereerde voorspelling alvorens hij een advies voor het basisteam formuleert. Dat kan een advies zijn om extra te surveilleren of om samen met woningcorporaties afspraken te maken over het verbeteren van hang- en sluitwerk. Helder is dat de voorspelling ziet op omgeving en nooit op personen. Met ingang van juli 2018 beschikken alle basisteams van de politie over de mogelijkheid om het systeem te gebruiken.
Hoe toetst de politie projecten waarbij surveillance data verzameld wordt aan eisen op het gebied van privacy?
De eisen op het gebied van privacy die hier van toepassing zijn staan in de Politiewet 2012 (Pw) en de Wet Politiegegevens (Wpg). In projecten wordt altijd eerst beoordeeld binnen welke wettelijke kaders de data verzameld kan worden. Ook wordt er een Gegevensbeschermings Effects Beoordeling (GEB of DPIA) opgesteld. Eerder in 2020 is ook het kwaliteitskader Big Data vastgesteld, waaraan nieuwe projecten getoetst dienen te worden.
Bij aanvang van de OPTR is er een Nota van Rechtmatigheid3 en een GEB opgesteld. De Nota van Rechtmatigheid beschrijft het juridisch kader waarbinnen de OPTR wordt uitgevoerd. Bij elke voorgenomen wijziging van werkwijze of inzet van sensoren wordt het juridisch kader opnieuw afgewogen en vastgesteld met het bevoegd gezag. In de GEB wordt rekening gehouden met de stand van de techniek, uitvoeringskosten, alsook met de aard, omvang, de context, verwerkingsdoeleinden en risico’s voor de rechten en vrijheden van personen. De functionaris voor gegevensbescherming van de politie is vanaf december 2018 betrokken bij deze proeftuin.
Hoe wordt voorkomen dat bestaande vooroordelen doorwerken in «predictive policing» systemen en op die manier leiden tot discriminatie?
Er moet nogmaals benadrukt worden dat de OPTR geen gebruik maakt van «predictive policing».
Voorafgaand aan de start van deze proeftuin heeft er een cijfermatige analyse en een literatuurverkenning plaatsgevonden en zijn er respondenten bevraagd. Dit vooronderzoek4 heeft inzicht gegeven in de aantallen en achtergrondkenmerken van mobiel banditisme delicten en dader(groepen). Deze informatie vormt de basis voor de daderprofielen die de politie binnen de OPTR gebruikt.
De werkwijze omvat een zogenaamde leerlus. Het profiel omvat een aantal kenmerken van mobiel banditisme. Wanneer in de praktijk blijkt dat bepaalde kenmerken niet worden aangetroffen of wanneer bepaalde kenmerken wel worden aangetroffen, maar na opvolging blijkt dat voertuigen die worden stil gehouden niet bij de dadergroep passen, vindt er analyse en aanpassing van het profiel plaats.
Niet aangetroffen kenmerken of kenmerken die niet onderscheidend blijken te zijn voor de dadergroep, worden verwijderd uit het profiel. Een voorbeeld hiervan is een bepaald model voertuig, waarvan werd gedacht dat dit vaak wordt gebruikt door de dadersgroep, maar waarvan in de praktijk blijkt dat dat niet het geval is.
Hoe duidt u het oordeel van Amnesty International dat projecten als het Sensing-project in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie schenden?
Het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden is vooral gebaseerd op hun conclusie dat er sprake is van ongerichte massasurveillance en dat er met name wordt geselecteerd op mensen uit Oost-Europa.
In de OPTR is echter geen sprake van ongerichte massasurveillance. Er wordt gericht gezocht naar mobiel banditisme op basis van een daderprofiel.
De politie hanteert een definitie van mobiel banditisme zoals die in 2010 door de Raad van de Europese Unie is geformuleerd: «Een mobiele (rondtrekkende) dadergroep is een vereniging van daders die zich stelselmatig verrijken door middel van vermogenscriminaliteit of fraude (met name winkel- en ladingdiefstal, inbraak in woningen en bedrijven, oplichting, skimming en zakkenrollerij), binnen een breed gebied waarin ze activiteiten uitvoeren en die internationaal actief zijn».
De OPTR richt zich enkel op mobiel banditisme. Dat is overigens maar een deel van de veroorzakers van bepaalde vormen van criminaliteit in Roermond, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal en zakkenrollen. Ook die criminaliteit wordt bestreden en daarbij wordt evident ook gebruik gemaakt van wat de politie weet over de betreffende dadergroepen. Alleen gaat dit zonder de sensortoepassingen van deze pilot.
Uit cijfermatige analyse4 door de politie en het OM blijkt dat de groep die zich schuldig maakt aan mobiel banditisme in Roermond in hoofdzaak afkomstig is uit een drietal landen. Het kenteken (land van herkomst van het voertuig) is daarom één van de kenmerken in het profiel. Een bijzonder persoonsgegeven als etniciteit maakt geen onderdeel uit van het profiel. De weging of dit geheel passend is, is aan de verantwoordelijke Officier van Justitie. Deze heeft in dit geval de opname van het land van herkomst van het voertuig in de profielregel in combinatie met de andere selectiecriteria als passend en noodzakelijk beoordeeld voor de aanpak van deze criminaliteitsvorm. Het staat elke betrokken burger uiteraard vrij om hierop de rechter een oordeel te vragen.
Een voertuig zal echter nooit stil worden gehouden op basis van één kenmerk, zoals het kenteken. Er moet sprake zijn van een combinatie van kenmerken voordat er sprake is van een «hit». Zodra de politie opvolging geeft aan een hit en het voertuig wordt aangetroffen, dan bepaalt een politieagent zelf of het voertuig zal worden gecontroleerd. Kortom het is en blijft uiteindelijk een beslissing van een mens, niet van het systeem.
Hoe duidt u de analyse van Amnesty International die uiteenzet hoe het Sensing-project door het ontwerp («discrimination by design») automatisch leidt tot etnisch profileren? Kunt u daarbij bijvoorbeeld in gaan op het gegeven dat de politie in de definitie van «mobiel banditisme» alleen bepaalde nationaliteiten meeneemt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het staande houden van voertuigen op basis van een algoritmisch model zich tot het handelingskader proactief controleren, dat stelt dat proactieve controles plaats dienen te vinden op basis van een redelijk vermoeden van schuld?
Proactieve controles zijn alle controles die politieagenten op eigen initiatief doen, zonder dat bijvoorbeeld de meldkamer een opdracht heeft gegeven. De politie heeft eind 2017 een handelingskader 5 gepresenteerd, dat als een richtsnoer dient voor alle agenten en helpt om het vakmanschap bij proactieve controles te vergroten.
In het kader van de OPTR worden er geen controles op eigen initiatief uitgevoerd. Indien een passerend voertuig voldoet aan de profielkenmerken van de OPTR, dan is er sprake van een «hit». Deze hit wordt gemeld aan de meldkamer. Tegelijkertijd ontvangen de dienstdoende agenten een melding op hun mobiele telefoon en kan er opvolging plaatsvinden. Voor de stappen die hierna volgen wordt er naar de principes van het handelingskader proactief controleren gehandeld. Dat wil zeggen dat er wordt uitgelegd waarom je controleert, de bejegening correct is en er opbouwend wordt gereflecteerd.
Als het bewuste voertuig wordt aangetroffen besluit de betrokken agent op grond van waarneming, gedrag, feiten en omstandigheden of er een stopteken wordt gegeven of dat het voertuig wordt doorgelaten. Indien het voertuig is stilgehouden wordt de reden van de controle uitgelegd en vindt controle van de identiteit plaats6.
Heeft de politie een kader aan de hand waarvan de bewezen positieve effecten van nieuwe technologieën worden afgewogen tegen de mogelijke negatieve maatschappelijke effecten, bijvoorbeeld op het gebied van privacy en discriminatie? Zo ja, tot welke afweging heeft dit geleid bij de inzet van «predictive policing»? Zo nee, op basis waarvan wordt dan een afweging gemaakt om nieuwe technologieën te implementeren?
Er bestaat voor de politie nog geen algemeen afwegingskaderkader op de bruikbaarheid van technologie en maatschappelijke effecten. Wel hanteert de politie een aantal instrumenten op basis waarvan binnen deze proeftuin wordt afgewogen om een nieuwe technologie in te zetten.
In de aanpak van de operationele proeftuin toetst de politie met het bevoegd gezag of de inzet van technologie toegevoegde waarde kan hebben, of dit wettelijk mag en of het past binnen de waarden van de rechtstaat. Er wordt gewerkt met bewezen technologie. De eerdergenoemde Nota van Rechtmatigheid wordt bij elke aanpassing actueel gemaakt. Bij de afweging of er nieuwe technologie of een nieuwe profielregel moet worden toegevoegd gewerkt met de methode van begeleidingsethiek. De begeleidingsethiek is een methode om de ethische dialoog over technologie te voeren en weloverwogen keuzes te maken7. Er wordt getoetst wat de risico’s zijn van inbreuk op de waarden van de rechtstaat en welk handelingsperspectief daarbij open staat. Door aandacht te besteden aan ethische aspecten wordt in proeftuinen ook inzicht opgedaan hoe de techniek binnen aanvaardbare morele kaders toegepast kan worden door de politie.
Op verzoek van de politie heeft het Rathenau instituut in 2019 onderzoek gedaan naar de beleving van burgers bij het gebruik van sensoren8. Daaruit zijn 8 spelregels geformuleerd, die houvast bieden bij de beoordeling van de inzet van sensortechnologie door de politie.
Dit jaar heeft de politie het kwaliteitskader Big Data9 vastgesteld, waarlangs projecten waarin wordt gewerkt met grote hoeveelheden data worden getoetst. De OPTR wordt momenteel getoetst aan dit kwaliteitskader.
Tenslotte wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat de politie ervaring opdoet met het gebruik van nieuwe technologie in haar werkzaamheden. Hierbij lettend op het raakvlak tussen het gebruik van die technologie en de ethische aspecten daarvan. Juist door hiermee te kunnen experimenteren, kan de politie ervan leren. In de kamerbrief uit 2015 over de visie op sensing heb ik al gewezen op het belang van experimenteren 10.
Bent u bereid de aanbeveling van Amnesty International over te nemen om het Sensing-project stop te zetten en de verzamelde data te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het niet eens met het oordeel van Amnesty dat in Roermond de rechten op privacy, databescherming en non-discriminatie worden geschonden. In de antwoorden op uw vragen en op die van het lid Buitenweg geef ik daar een onderbouwing voor.
Vanwege een grote daling van incidenten in 2020, en een andere keuze voor prioriteiten in 2020 ligt het project nu feitelijk stil. De stuurgroep maakt daarom de afweging of het project op dit moment operationeel moet blijven.
Welke andere projecten worden uitgevoerd door de overheid waarbij geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie? Bij welk van die projecten wordt gehandeld op basis van voorspellingen die gedaan worden door een algoritme? Welke wettelijke kaders dienen daarbij als basis en wie ziet toe op de naleving daarvan?
Uw vraag suggereert dat in OPTR wordt geëxperimenteerd wordt met kunstmatige intelligentie. Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen over artificiële intelligentie (AI) bij de politie van 18 februari 202011, beschikt de politie momenteel over slechts een beperkt aantal toepassingen van AI in de zin dat systemen intelligent gedrag vertonen en in meer of mindere mate zelfstandig kunnen leren en acties kunnen ondernemen. De OPTR valt daar niet onder.
Er zijn toepassingen die het werk van politiemedewerkers vergemakkelijken, maar die geen aanmerkelijke gevolgen voor burgers hebben. Daarbij kan worden gedacht aan het doorzoeken van een inbeslaggenomen gegevensdrager op afbeeldingen met beeldherkenning om een bepaald object te vinden. Dit versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter. De uitkomst van de analyse heeft dezelfde gevolgen voor burgers als wanneer deze analyse handmatig was uitgevoerd, en is bovendien slechts een van de vele aanwijzingen in het totale onderzoek. Een ander voorbeeld is de in mijn brief van 3 december 201912 reeds genoemde keuzehulp die wordt ingezet bij meldingen van internetoplichting.
Zoals gemeld in mijn brief van 3 december 2019 is AI nadrukkelijk bedoeld als ondersteunend middel voor de politiemedewerkers. Dat betekent dat de toepassing van AI binnen de politiecontext ook binnen de gebruikelijke wettelijke kaders plaatsvindt. Afhankelijk van de context van de inzet van de AI-toepassing kan dat bijvoorbeeld de Wpg (bij uitvoering van de politietaak), of de AVG (bij inzet in bijvoorbeeld bedrijfsvoeringscontext) zijn als er persoonsgegevens worden verwerkt. Als er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de Politiewet 2012 of het Wetboek van Strafvordering.
De werking van het stelsel van toezicht op de toepassing van AI bij de politie heb ik uitgelegd in mijn brief van 3 december 2019 over AI bij de politie.
Hoe staat het met de uitwerking van de waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid, zoals aangekondigd in uw brief van 8 oktober 2019? Hoe bent u van plan toezicht te houden op lopende experimenten met voorspellende algoritmes totdat de richtlijnen voor de gehele rijksoverheid zijn geïmplementeerd die privacy en non-discriminatie waarborgen?2
Zoals toegezegd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat van 20 april 202014, zullen de evaluatie en aangepaste versie van de Richtlijnen begin 2021 aan uw Kamer worden aangeboden.
De toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming en privacy is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Zij houdt toezicht binnen haar mandaat. De AP is onafhankelijk toezichthouder op grond van de AVG. De AVG bepaalt de reikwijdte van het handelen van de AP. Ik heb als Minister van JenV geen mogelijkheid om het handelen van de AP te beïnvloeden.
Speculeren met schulden van ontwikkelingslanden door zogeheten ‘Aasgierfondsen’ |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aasgierfondsen ruiken hun kans»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel aasgierfondsen binnen ons Koninkrijk (dus inclusief het Caribische deel) zijn gevestigd? Zo nee, wat gaat u doen om dit inzicht te verkrijgen?
Hoewel er geen eenduidige definitie bestaat, wordt met aasgierfondsen gedoeld op een klein deel van de obligatiebeleggers, die investeren in sterk afgeprijsd schuldpapier van landen die kampen met betalingsbalansproblemen (distressed debt) met als doel een zo groot mogelijk deel van de hoofdsom en renteverplichtingen te ontvangen. Het onderscheid tussen bonafide obligatiebeleggers en «aasgierfondsen» is in de praktijk niet altijd te maken. Hierdoor kan ook niet worden bepaald hoeveel zich er binnen het Koninkrijk bevinden.
Welke concrete resultaten zijn er tot dusver behaald door de Nederlandse financiering van de African Legal Support Facility en het pleiten binnen de G20 en het IMF voor «collective action clauses», ter bestrijding van aasgierfondsen?2
Nederland is sinds 2013 donor van de African Legal Support Facility (ALSF). Die organisatie staat Afrikaanse landen juridisch bij in de procesvoering met «aasgierfondsen». Naast procesvoering adviseert ALSF ook bij de uitgifte van nieuwe schuld, bijvoorbeeld over de formulering van de leendocumentatie om zo toekomstige problemen met onwelwillende obligatiebeleggers te voorkomen. Zo won de Democratische Republiek Congo met hulp van ALSF in hoger beroep een rechtszaak van een obligatiebelegger. Mede door capaciteitsversterking en verbeterde leendocumentatie is de behoefte aan juridische bijstand bij procesvoering de afgelopen jaren verminderd. ALSF heeft daardoor een meer preventieve functie ingenomen en adviseerde bij schulduitgifte en herstructureringen in onder andere Kameroen, Gambia, Niger, Tunesië, Guinee-Bissau en Somalië.
De toenemende aanwezigheid van Collective Action Clauses (CAC’s) in obligatiecontracten heeft bijgedragen aan het spoedige verloop van recente herstructureringen van private claims. Deze herstructureringen waren in grotere mate preventief3, van kortere duur en met een hogere participatie van crediteuren dan voorheen. Sinds oktober 2014 bevat naar schatting van het IMF ongeveer 88% van de internationale schulduitgiftes CAC’s.4 Tegelijkertijd heeft het tijd nodig voordat alle bestaande obligaties zonder CAC’s zijn vervallen en vervangen door obligaties met CAC’s. Het IMF stimuleert de opname van CAC’s in obligatiecontracten.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de gesprekken die het kabinet heeft gevoerd, of nog voert, met het Institute of International Finance als vertegenwoordiger van private crediteuren?
Nederland voert gesprekken met het Institute of International Finance (IIF) binnen de Club van Parijs. De gesprekken dit jaar hebben zich voornamelijk toegespitst op mogelijke deelname van de private sector aan schuldenmoratorium (Debt Service Suspension Initiative) van de G20 en de Club van Parijs. Deelname van private crediteuren aan het DSSI is desondanks vooralsnog uitgebleven. Complicerende factor is daarbij dat ontwikkelingslanden zeer terughoudend zijn in het aanvragen van DSSI-bijdragen van de private sector uit angst voor negatieve effecten op hun kredietrating en voor verlies van toegang tot de kapitaalmarkten.
Het IMF deed recent een oproep tot het herzien van de internationale schuldenarchitectuur, waarover momenteel ook met de private sector gesproken wordt.5 In de Club van Parijs onderschrijft Nederland het uitgangspunt dat de lasten van eventuele schuldherstructureringen eerlijk tussen crediteuren gedeeld worden, waarbij middels het principe van comparability of treatment van private crediteuren wordt verwacht dat ze minstens in gelijke mate als officiële crediteuren bijdragen aan een herstructurering.
Bent u bekend met gevallen waarin Nederlands ontwikkelingsgeld terecht is gekomen bij een aasgierfonds? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te onderzoeken? Zo ja, om welk totaalbedrag gaat het?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarin Nederlands ontwikkelingsgeld bij investeerders in distressed debt terecht is gekomen. Door middel van steun aan ALSF en verschillende andere organisaties gericht op technische assistentie om schuldmanagementcapaciteit te versterken probeert Nederland «aasgierfondsen» zoveel mogelijk de wind uit de zeilen te nemen. Volledig uitsluiten dat er toch geld bij «aasgierfondsen» terecht komt is echter onmogelijk.
Kunt u uitsluiten dat Nederlands ontwikkelingsgeld, gericht op schuldenverlichting of begrotingssteun, in de zakken van aasgierfondsen verdwijnt door de speculatie met schulden? Zo nee, kunt u een inschatting geven van hoeveel ontwikkelingsgeld hieraan verloren gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Welke juridische instrumenten worden doorgaans door aasgierfondsen ingezet om schuldenlanden te dwingen tot het betalen van schulden en hoge rentes?
«Aasgierfondsen» zetten vaak grote druk op (ontwikkelings)landen door te dreigen met kostbare, voortslepende juridische procedures die vaak plaatsvinden in het VK en New York, jurisdicties die als «crediteurvriendelijk» bekend staan. Ook komt het voor dat «aasgierfondsen» persconferenties organiseren of berichten in de media plaatsen om het betreffende ontwikkelingsland in diskrediet te brengen. Indien juridische procedures worden gevoerd en een rechtbank stelt een «aasgierfonds» in het gelijk omdat het betreffende land niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kan het fonds beslag leggen op buitenlandse bezittingen en tegoeden van een land.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor aasgierfondsen om via rechterlijke procedures een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom van de schulden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het speculeren met de schulden van ontwikkelingslanden die betalingsbalansproblemen hebben onwenselijk. De Belgische wet die het in België onmogelijk maakt een hoger bedrag af te dwingen dan de aankoopsom op de secundaire markt vind ik daarom interessant. Het IMF stelde recent dat anti-aasgierwetgeving, zoals die in Frankrijk, het VK en België, een relatief nieuw fenomeen is en dat nog weinig bekend is over de precieze uitwerking in de praktijk. De wetgeving verschilt in de genoemde landen sterk en het IMF noemt als risico dat indien wetgeving niet zorgvuldig wordt vormgegeven, deze de werking van secundaire markten kan schaden.7
De meeste procesvoering met «aasgierfondsen» vindt plaats onder het recht van het VK of New York. Anti-aasgierwetgeving is daarom het meest effectief indien die jurisdicties dergelijke wetgeving invoeren. Alhoewel het VK reeds dergelijke wetgeving kent, is de reikwijdte daarvan zeer beperkt omdat deze alleen van toepassing is op schulden die in het verleden onderdeel uitmaakten van schuldverlichting onder het Heavily Indebted Poor Countries Initiative. Nationale wetgeving in Nederland of Europese regelgeving zou daarmee voornamelijk symbolische waarde hebben.
Het IMF heeft recent een oproep gedaan tot verdere verbetering van de internationale schuldenarchitectuur en noemde hierbij anti-aasgierwetgeving als een van de mogelijke oplossingen voor (toekomstige) schuldenproblemen. Nederland steunt een multilaterale aanpak, bij voorkeur in de context van het IMF, om zo de effectiviteit en coherentie tussen verschillende wetten te bevorderen.
Deelt u de mening dat, in lijn met de oproep door de Adviescommissie van de Mensenrechtenraad van de VN uit 20163, Nederland zou moeten onderzoeken of nationale wetgeving ter bestrijding van Aasgierfondsen ingevoerd kan worden, zoals bijvoorbeeld in België reeds het geval is? Zo ja, bent u voornemens dit te gaan doen, en op welke termijn verwacht u hier zicht op te hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken om te onderzoeken of Europese wetgeving tegen aasgierfondsen mogelijk en wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Verzetzaken tegen coronaboetes en de drieslag voor boa’s |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de Kamervragen van 9 september 2020 over coronaboetes en de beoordeling van verzetschriften tegen die boetes?1
Ja.
Is u bekend dat op 28 september 2020 de eerste kantonzitting heeft plaatsgevonden waarop verzetschriften tegen zogeheten coronaboetes zijn behandeld?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het openbaar ministerie (OM) (en het oordeel van de kantonrechter) in deze zaken, dat de beleidsstukken van het OM geen blijk geven van een drieslag die buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verplicht of adviseert om burgers eerst aan te spreken en te waarschuwen en ze pas daarna te beboeten?3
Ja.
Deelt u de mening van het OM dat u het mis had toen u tijdens het plenair debat van 2 september 2020 aangaf dat het handhavingsbeleid gestoeld is (en altijd gestoeld is geweest) op een drieslag, te weten «eerst aanspreken, dan waarschuwen en dan pas beboeten»?4
Gezien het standpunt van het OM dat er geen sprake is van een drieslag, welke duiding moet er dan volgens u gegeven worden aan uw opmerking over de rol van de drieslag bij het beoordelen van processen-verbaal door het OM?5
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het standpunt van het OM (en het vonnis van de kantonrechter), houdende dat de «intentionaliteit» van de overtreder of het «bewust plegen van de overtreding» geen rol speelt bij de beoordeling van de strafbaarheid van de overtreder?
Gezien dit standpunt en het onder vraag 3 genoemde standpunt van het OM, welke duiding moet er volgens u gegeven worden aan uw opmerking tijdens eerdergenoemd plenair debat over «intentioneel overtreden»?6
De tv uitzending ‘Kees van der Spek Oplichters Aangepakt’ |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aflevering «Kees van der Spek Oplichters Aangepakt» van 29 september 2020?1
Ja.
Wat is u bekend over de fokindustrie van wilde katachtigen in Zuid-Afrika, waarbij ook onwetende toeristen worden betrokken middels «knuffelfarms» ter financiering van (illegale) handel in dieren of delen daarvan naar onder andere Azië om verwerkt te worden in «medicijnen» en/of mishandeling ten behoeve van (canned) trophyhunt?
In Zuid-Afrika worden grote katachtigen gefokt voor bijvoorbeeld toerisme en jacht. De Afrikaanse leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES, waarbij gereguleerde handel is toegestaan. Deze legale handel is ingeperkt door CITES: botten, klauwen en tanden (en producten daarvan) afkomstig van dieren uit het wild mogen niet internationaal verhandeld worden. Daarnaast geldt dat Zuid-Afrika jaarlijks een quotum kan instellen voor het maximaal aantal internationaal commercieel te verhandelen botten, tanden, klauwen (en producten daarvan) afkomstig van gefokte dieren.
Er zijn helaas berichten over zogenoemde canned hunting waarbij gefokte dieren worden gebruikt voor jacht op grote omheinde ranches. De aard en omvang is mij niet bekend, maar mistanden met betrekking tot dierenwelzijn en illegale praktijken zijn altijd onacceptabel.
Klopt het dat Zuid-Afrika quota kent ten behoeve van deze misselijkmakende praktijken met toestemming van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (Cites)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Dit quotum ziet toe op legale internationale handel van botten, klauwen en tanden of producten daarvan afkomstig van gefokte leeuwen. Echter, voor 2020 is er nog géén quotum ingesteld door Zuid-Afrika, waardoor deze internationale handel ook niet kan plaatsvinden.
Neemt u buiten de wilde leeuw ook de gefokte leeuw mee tijdens de Cites-conferenties, zonder dit af te doen met dooddoeners als «het betreft een interne aangelegenheid», aangezien u vorig jaar heeft toegezegd zich sterk te willen maken voor een betere bescherming van de leeuw in samenwerking met «Stichting SPOTS»?
In april 2019 is de motie Graus aangenomen: Verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de Afrikaanse leeuw wordt opgenomen in Bijlage I van Cites (Convention on International Trade in Endangered Species) voor een optimale beschermingsstatus en harde aanpak van illegale handel naar voornamelijk Aziatische landen. Ik heb daarop uw Kamer toegezegd alle mogelijkheden in EU-verband te benutten met het oog op de volgende CITES Conference of the Parties (CoP) (Kamerstuk 31 379, nr. 22 van 2 mei 2019). Nederland heeft de «uplisting» van de Afrikaanse leeuw in het EU CITES Managementcomité voorgedragen. Dit wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt in samenwerking met de Nederlandse CITES Wetenschappelijke Autoriteit. Daarna wordt dit binnen de EU Scientific Review Group besproken conform het EU-proces. De eerstvolgende CoP is vooralsnog gepland in 2022. De doelstelling van CITES is de instandhouding van de soort in het wild. Nederland en de EU zetten zich binnen CITES naast de zogenaamde listing proposals ook altijd in voor onderwerpen als «captive breeding», «illegal trade» en «disposal of confiscated live specimen».
Heeft Zuid-Afrika binnen Cites toestemming gekregen om jaarlijks een quotum van 800 skeletten van gefokte leeuwen te exporteren naar Azië? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongedaan te maken binnen Cites?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wie controleert de vergunningen en quota? Worden er ook wilde leeuwen, cheetahs en tijgers onder het mom van «legale handel» geëxporteerd? Wat kan en gaat u doen ter controle en bestraffing bij overtredingen?
Het land van afgifte van de vergunning en het quotum controleert of de zending binnen het quotum valt en of er dus een exportvergunning afgegeven mag worden. Quotumgegevens dienen op de exportvergunning opgenomen te worden. Als het export betreft naar de EU moet er ook altijd een invoervergunning worden aangevraagd en wordt er een advies gevraagd van de Wetenschappelijke Autoriteit CITES. In EU-verband wordt bij twijfel de invoeraanvraag besproken. In CITES-verband worden gestelde quota en de omvang van internationale handel gemonitord.
De export van levende leeuwen, cheeta’s of tijgers is binnen CITES streng gereguleerd. In voorkomend geval vindt controle plaats bij export en import en wordt zo nodig gehandhaafd, ook op het gebied van dierenwelzijn (transport) en veterinaire regelgeving.
Welke gevolgen heeft de vraag naar delen van leeuwen voor het voortbestaan van de Koning der Dieren en voor de volksgezondheid?
De legale internationale handel wordt gereguleerd en gemonitord in CITES verband en zo nodig ingeperkt. Illegale handel in (delen of producten van) Afrikaanse leeuwen is onacceptabel en vormt een van de bedreigingen voor de instandhouding van de soort in het wild. De IUCN2 classificeert de Afrikaanse leeuw als «kwetsbaar», waarbij de aantallen afnemen in het wild. Daarbij moet wel aangemerkt worden dat er regionale verschillen zijn en human-wildlife conflict en habitatverlies ook grote bedreigingen vormen voor de instandhouding van de soort in het wild (bron: IUCN3 en WNF4).
Verder geldt ten algemene dat producten van dierlijke oorsprong risico’s met zich mee kunnen brengen voor de volks- en diergezondheid. Hierop vindt strenge controle plaats conform verordening EU 2017/625.
Bent u bereid niet alleen spoedig te handelen in het kader van dierenwelzijn maar ook van de volksgezondheid nu de huidige COVID-uitbraak direct te herleiden is naar (illegale) handel in wilde dieren? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt er conform Europese regelgeving streng gecontroleerd op producten van dierlijke oorsprong. Er zijn geen aanwijzingen dat de huidige verspreiding van COVID-19 komt door de internationale handel in dieren en dierlijke producten, dat gaat van mens op mens. Onderzoekers hebben SARS-CoV-2 kunnen traceren tot een voedselmarkt in Wuhan, waar naast vis ook levende wilde dieren werden verhandeld. Het beeld is dat de besmetting van dier op mens lokaal heeft plaatsgevonden.
Zie ook de kamerbrieven «De dierlijke oorsprong van het nieuwe coronavirus en de falende aanpak van de handel in bedreigde diersoorten» (Kamerstuk 2019–2020 nr. 1625, 5 februari 2020) en «Een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen» (Kamerstuk 2019–2020 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3070, 4 juni 2020).
Wat heeft de Nederlandse regering ondernomen om de in- en doorvoer van trofeeën te stoppen?
Nederland geeft sinds mei 2016 geen importvergunningen meer af voor jachttrofeeën van diersoorten met de hoogste beschermingsstatus van CITES (soorten geplaatst op bijlage A bij verordening (EG) 338/97) en van de volgende soorten geplaatst op bijlage XIII bij verordening (EG) nr. 865/2006: Afrikaanse leeuw, Afrikaanse olifant, ijsbeer, moeflon, nijlpaard en witte neushoorn. Invoer van dergelijke trofeeën is hierdoor niet mogelijk. Dit zorgt er ook voor dat ruw ivoor – waarvoor een nationaal verkoopverbod geldt sinds 1 maart 2019 – niet op deze wijze Nederland ingevoerd kan worden.
Bent u bereid zich, al dan niet via Cites, in te zetten voor een internationaal verbod op de handel in trofeeën?
Indien in CITES-verband blijkt dat de handel in trofeeën van een specifieke soort de instandhouding van deze soort in het wild bedreigt in een bepaald gebied of populatie wordt dit in Europees- en in CITES-verband aangekaart en zal Nederland zich inzetten dat de juiste maatregelen worden genomen.
Bent u bereid om waarschuwingen inzake de gevaren van interacties met wilde dieren zoals katachtigen, olifanten, dolfijnen, primaten et cetera (dieren die zeer gewild zijn in toeristische attracties) te publiceren op voorlichtingsites van betrokken ministeries, reisorganisaties en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), gelet op het feit dat op de informatiepagina van het RIVM tal van artikelen te vinden zijn die ingaan op gevaren van contacten tussen mens en dier maar geen informatie over dit soort interacties? Zo neen, waarom niet?
Ik zal in overleg treden met andere departementen en met WNF om te bezien wat hiervan past in de reguliere voorlichtingstaak t.a.v. wet- en regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om de leeuw voor uitsterving te behoeden?
Nederland zal zich altijd inzetten om iconische soorten te beschermen. In EU-verband is Nederland actief binnen onder meer het CITES en CMS5 verdrag. Daarnaast kijkt Nederland hoe er aanvullend bijgedragen kan worden. Een voorbeeld hiervan is de financiële steun van de Nederlandse overheid aan African Parks Network voor de duurzame herintroductie van leeuwen en cheeta’s in Malawi (2017–2019) waar deze soorten niet meer voorkwamen. Ook kijkt Nederland momenteel hoe de CITES Big Cat Taskforce – die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen – ondersteund kan worden.
De Circulaire Wapens en Munitie 2019 |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Circulaire Wapens en Munitie 2019 (hierna: de Circulaire)?
Ja.
Kunt u duiden welke plaats en betekenis deze Circulaire heeft ten opzichte van de Wet wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie?
De nationale regelgeving met betrekking tot wapens en munitie wordt gevormd door de Wet wapens en munitie, het Besluit wapens en munitie en de Regeling wapens en munitie. Naast dit formele kader is voor de uitvoering van de wapenwetgeving van belang de Circulaire wapens en munitie. De Circulaire wapens en munitie heeft een tweetal functies: (1) algemene informatie over de uitvoering van de nationale regelgeving, en (2) aanwijzingen van mij aan de korpschef en de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer over het te voeren beleid bij de uitvoering van de nationale regelgeving.
Bent u bekend met de kritiek van de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters (KNTS) op de praktische uitwerking van deze Circulaire op de uitoefening van de schietdisciplines door de leden van de bij deze koepel aangesloten verenigingen en organisaties?
Ik heb in de afgelopen periode met de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters gecorrespondeerd over de schietdisciplines zoals opgenomen in bijlage C8 van de Circulaire wapens en munitie.
Klopt het dat in artikel 2.6 van deze Circulaire (Schietsportdisciplines) staat vermeld: «Ik laat het reglementeren van de sporttechnische eigenschappen van de schietdisciplines aan deze verenigingen over, omdat het bepalen welke sporttechnische eisen gesteld worden aan een schietsportactiviteit bij uitstek een taak van de landelijke schietsportbond of de landelijke bond van traditionele schutters is.»? Waarom zijn dan alleen de door de KNTS opgegeven geweren met de inch maten min.22 en max.58 in bijlage C8 opgenomen? Waarom zijn niet de door de KNTS erkende geweren met kalibers in mm, de oude Engelse maten en de luchtdrukgeweren in de bijlage opgenomen, ondanks diverse en herhaalde verzoeken daartoe?
Bijlage C8 in de Circulaire wapens en munitie is in nauwe afstemming met onder andere de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters tot stand gekomen. Waarschijnlijk is indertijd over het hoofd gezien dat bepaalde kalibers aan het overzicht ontbraken. Dit zal bij een eerstvolgende herziening van de Circulaire wapens en munitie gecorrigeerd worden. Dit is ook zo aan de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters medegedeeld.
Bent u zich bewust dat door het niet opnemen in bijlage C8 de verloven van deze geweren niet meer verleend en verlengd kunnen worden? Weet u dat dat betekent dat tientallen verenigingen hun geweren moeten inleveren en met hun activiteiten moeten stoppen?
Teneinde het door u geschetste scenario te voorkomen sta ik in nauw overleg met zowel de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters als de politie over deze kwestie. Ik heb expliciet gevraagd in de gaten te houden of zich problemen zouden voordoen. Daar is op het moment (nog) geen sprake van.
Beseft u dat het hier gaat om gilden en schutterijen die reeds eeuwen bestaan en een fundamenteel onderdeel vormen van het lokale en regionale historisch erfgoed? Hoe verhoudt zich dit tot het recht op de vrijheid van vereniging, maar vooral ook tot de in vraag 4 geciteerde passage en gedachte van artikel 2.6 van de Circulaire?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Ik hecht grote waarde aan de rol die gilden en schutterijen in hun respectievelijke gemeenschappen spelen. De procedure rond het aanwijzen van schietsportdisciplines staat in geen enkel opzicht in de weg aan het recht op de vrijheid van vereniging.
Kunt u uitleggen waarom in artikel 2.2.5 onderdeel i van de Circulaire is bepaald dat de minimale leeftijd voor introducees 18 jaar is? Beseft u zich dat deze leeftijdsbepaling voor de leden van de KNTS betekent dat mogelijke toekomstige jeugdleden niet in staat zijn eerst een aantal malen onder begeleiding te schieten alvorens aspirant-lid te worden?
Ik stel vast dat de leeftijd van 18 jaar in de Circulaire wapens en munitie in lijn is met het meerderjarigheidscriterium dat in de wet- en regelgeving is opgenomen. Ik ben mij ervan bewust dat een leeftijdscriterium van 18 jaar een drempel vormt voor minderjarigen.
Beseft u dat Gildedagen en Koningschieten (vaak georganiseerd in samenwerking met scholen) bij uitstek activiteiten van gilden en schutterijen zijn die aantrekkingskracht kunnen hebben op jongere mensen? Deelt u de opvatting dat het waardevol is om deze cultuur door te geven aan de volgende generatie, maar ook dat het waardevol is om gildeactiviteiten bekend te maken onder de jeugd met als doel ledenwerving? Waarom is de toezegging vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de KNTS om deze leeftijdsbeperking ongedaan te maken nog niet gerealiseerd?
De Koepel Nederlandse Traditionele Schutters en haar leden houden een eeuwenoude traditie in stand met het organiseren van evenementen zoals Gildedagen en Koningschieten. Ik vind het waardevol om deze cultuur door te geven aan de volgende generatie. Daarom is het mogelijk om op grond van Wet wapens en munitie bij dergelijke evenementen, onder voorwaarden, wapens en munitie voorhanden te hebben om deze tradities voort te zetten. Ik ben mij ervan bewust dat deze oude tradities de jeugd kunnen aanspreken en dat het voor de continuïteit van de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters en haar leden, met het oog op ledenwerving, wenselijk kan zijn om jeugdleden aan te trekken.
Ik heb niet toegezegd dat de leeftijdsbeperking van 18 jaar ongedaan wordt gemaakt. Als de vraagt refereert aan de verkenning van de vraagstukken met het oog op de herziening van de Wet wapens en munitie in 2018 en meer recenter de zomer van dit jaar, kan ik bevestigen dat het verlagen van de leeftijdsgrens van 18 jaar is verkend met verschillende belanghebbende partijen. Het is begrijpelijk dat verschillende belanghebbende partijen, waaronder de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters, een lans hebben gebroken voor meer ruimte in wet- en regelgeving voor minderjarigen.
Op welke wijze kan een koepel als de KNTS in contact komen met uw ministerie om – zoals te doen gebruikelijk bij vertegenwoordigers van groepen of verenigingen – hun belangen te bepleiten? Waarom verloopt het behalen van tastbare resultaten zo moeizaam en duren trajecten zó lang?
De Koepel Nederlandse Traditionele Schutters kan op de gebruikelijke en bij haar bekende wijze contact opnemen met mijn ministerie. Afgelopen maanden hebben er diverse contacten plaats gevonden met de Koepel Nederlandse Traditionele Schutters aangaande de Wet wapens en munitie. Deze contacten vonden plaats via videoconferencing, telefoon en e-mail. Gelet op de geldende maatregelen vanwege COVID-19 zijn er momenteel helaas geen fysieke ontmoetingen mogelijk.
Daar omgang met vuurwapens veiligheidsrisico’s met zich mee brengen ga ik voor het wijzigen van wetgeving en onderliggende regelgeving zorgvuldig te werk. Hiervoor is afstemming nodig met verschillende belanghebbende partijen, waaronder ook met uw Kamer. Ik tracht resultaten zo snel mogelijk te behalen.
Bent u bereid – zo nodig samen met de indieners van deze vragen – zelf een keer op bezoek te gaan bij een door de KNTS te organiseren happening, om gezamenlijk te ervaren dat de schietsport zoals beoefend door de leden van de bij de KNTS aangesloten verenigingen zeer veilig en met respect voor cultuur en traditie bedreven wordt?
Hiertoe ben ik bereid wanneer de omstandigheden het toelaten om fysieke werkbezoeken af te leggen.
Het bericht dat 80% van de witwasmeldingen bij Nederlandse toezichthouder FIU in een la verdwijnen |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat door de toezichthouder Financial Intelligence Unit (FIU) op 80% van de meldingen van verdachte betalingen niet geacteerd wordt?1
De Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland) is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als autoriteit, niet zijnde een toezichthouder, waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt naar aanleiding van deze meldingen transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2019 werden door de FIU-Nederland 39.544 transacties verdacht verklaard. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De FIU-Nederland hanteert voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties een risico-georiënteerde werkwijze, zoals die ook door de Financial Action Task Force (FATF) wordt voorgeschreven, die jaarlijks veel waardevolle informatie oplevert.
FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven zich niet te her- en erkennen in de conclusie van de journalisten dat op 80% van de meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van banken niet zou worden geacteerd door de FIU-Nederland. Álle meldingen van ongebruikelijke transacties worden namelijk middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend. Daarnaast worden meldingen van ongebruikelijke transacties aan de hand van prioritaire thema’s geselecteerd voor analyse. Deze selectie is gebaseerd op de grootste risico’s met een resterende potentiële impact, zoals die zijn geïdentificeerd in de nationale risicobeoordelingen (NRA’s) over witwassen en over terrorismefinanciering, en op de prioriteiten van het OM en de opsporingsdiensten op voornoemde onderwerpen en waar nodig breder. Daarnaast vinden er analyses plaats van de ontvangen meldingen op basis van specifieke indicatoren en typologieën van witwassen en terrorismefinanciering en worden alle meldingen van ongebruikelijke transacties geanalyseerd op mogelijke nieuwe ontwikkelingen en trends op voornoemde onderwerpen. Op basis van de gedane meldingen wordt ook informatie omtrent het meldgedrag verstrekt aan de Wwft-toezichthouders, om hen te ondersteunen in het houden van risicogebaseerd toezicht op onder meer de naleving van de meldingsplicht. Verder ontvangt de FIU-Nederland informatieverzoeken van de opsporingsdiensten via de Landelijk Officier van Justitie Witwassen (LOvJ). Deze LOvJ-verzoeken kunnen worden ingediend ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Tot slot ontvangt en verzendt de FIU-Nederland verzoeken van respectievelijk naar buitenlandse FIU’s.
Hoe groot is de achterstand in het behandelen van de 2,5 miljoen meldingen elk jaar?
Gelet op het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een achterstand in het behandelen van de meldingen van ongebruikelijke transacties. Daarbij merk ik op dat in Nederland nadrukkelijk is gekozen voor de systematiek van het melden vanongebruikelijke transacties (en niet van verdachte transacties), waarbij de taak bij de FIU-Nederland is belegd om dergelijke transacties te analyseren. Dit betekent dat een deel van de gemelde ongebruikelijke transacties in de buffer tussen enerzijds de meldingsplichtige instellingen en anderzijds de opsporingsdiensten in het databestand van FIU-Nederland aanwezig is, omdat er (vooralsnog) geen aanleiding is voor de FIU-Nederland om deze verdacht te verklaren. De meldingen van ongebruikelijk transacties zijn vijf jaar beschikbaar voor de FIU-Nederland voor analyse. Deze meldingen kunnen op een later moment, als de FIU-Nederland daartoe aanleiding heeft, alsnog verdacht worden verklaard.
Op basis waarvan is besloten om deze grote hoeveelheid meldingen af te doen met een geautomatiseerde controle? Welk bewijs is er voor de effectiviteit van deze aanpak? Welke bezwaren zijn er gemaakt bij het invoeren van deze methode?
De Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen leidt tot een relatief hoog aantal meldingen die zich, onder andere, lenen voor het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Tegelijkertijd kunnen zo de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties op andere wijze, zoals is beschreven in antwoord op vraag 1.
Waarom worden IT-oplossingen aangedragen als panacee? Welk bewijs is er dat verdere digitalisering en automatisering zullen leiden tot een effectieve aanpak terwijl dit probleem al langer bekend is en er al langer wordt ingezet op IT?2 3
De afgelopen jaren is er sprake van een trend van een oplopend aantal ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen. Vanuit deze trend zijn reeds voorbereidingen getroffen om in te zetten op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van zowel extra capaciteit als investeringen in technologie. IT-oplossingen zijn van groot belang om de meldingen op een effectieve manier te kunnen blijven analyseren. Hierdoor wordt FIU-Nederland steeds meer en beter in staat gesteld te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Hoe komt het dat de Nederlandse FIU zo onderbemand is in verhouding met onze buurlanden, in verhouding met de hoeveelheid meldingen en in verhouding met de omvang van de Nederlandse financiële sector?
Met de FIU-Nederland ben ik van mening dat in de Nederlandse situatie niet gesproken kan worden over een onderbemande FIU-Nederland. In dat licht verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3 en hetgeen daar is opgemerkt over de Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen en de verschillende wijzen van analyse zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. De beoordeling in hoeverre er sprake is van toereikende capaciteit hangt nauw samen met de technologie waarover de FIU-Nederland dient te beschikken om haar taak goed uit te voeren. Om die reden wordt naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen geïnvesteerd in het verbeteren van technologie, zodat de personele capaciteit optimaal kan worden ingezet.
Voortdurend wordt bezien of de beschikbare capaciteit bij de FIU-Nederland toereikend is voor het uitoefenen van haar taken of dat er aanleiding is om deze te verhogen. In 2017 is de capaciteit van de FIU-Nederland uitgebreid met 6 fte. Tevens heeft het kabinet reeds extra, structurele middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning, oplopend naar structureel 29 miljoen euro vanaf 2021. Een deel van het geld is naar de FIU-Nederland gegaan, voor een additionele 13 fte. Ook zijn er al extra gelden toegekend vanuit de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte’s voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.4 Het wervingsproces bij FIU-Nederland is thans gaande, waardoor de daadwerkelijke capaciteitsuitbreiding in 2020 en verder zijn beslag zal krijgen.
Overigens merk ik op dat niet alleen het aantal gemelde transacties van meldingsplichtige instellingen en de omvang van de financiële sector bepaalt hoeveel fte een FIU nodig heeft om haar taak naar behoren uit te voeren. Met name de inrichting van de meldketen en de taken van een FIU hierbij zijn van belang. In de Nederlandse situatie is de FIU gericht op het analyseren van de meldingen van ongebruikelijke transacties en daaraan gekoppelde werkzaamheden op het terrein van ontwikkeling, kennisdeling en publieke en private (inter)nationale samenwerking om zo het rendement van de meldplicht vooral in kwalitatieve zin te verbeteren.
Hoeveel mensen en budget zijn er nodig om deze toezichthouder wel effectief te laten functioneren? Wat is het resultaat en/of de voortgang van de eerdere investeringen in en verbeteringen van FIU?4
De reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen en investeringen in technologie dragen gezamenlijk bij aan het doel de FIU-Nederland nu en in de toekomst effectief te laten blijven functioneren.
De parallelimport van auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de parallelimport van buitenlandse auto’s, waarin u aangeeft hoeveel auto’s er de afgelopen 12 maanden per maand zijn geïmporteerd en hoeveel auto’s er totaal per maand verkocht zijn?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal auto’s dat in de afgelopen 12 maanden per maand is geïmporteerd waarbij onderscheid is gemaakt tussen nieuwe voertuigen en gebruikte voertuigen. Bij gebruikte voertuigen is onderscheid gemaakt naar de wijze waarop in de aangifte de afschrijving is bepaald. Dat gebeurt ofwel op basis van de wettelijke forfaitaire leeftijdstabel (tabel), een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (koerslijst) of een individueel taxatierapport (taxatie).
In algemene zin merk ik op dat – hetgeen ook geldt voor de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 – bij het genereren van de cijferoverzichten geen gebruik is gemaakt van de analyse-omgeving van Databank Auto (DBA). Zoals u weet is de DBA als gevolg van de FSV-besluitvorming momenteel buiten gebruik.1 Voor de gevraagde gegevens aan uw Kamer is informatie verzameld uit verschillende applicaties. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de betrouwbaarheid van de hierna vermelde cijferoverzichten maar de cijfers geven generiek een getrouw beeld.
Tabel 1. Import en nieuwverkoop (x 1.000 voertuigen)
Hoeveel bedraagt de geheven belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) over deze geïmporteerde auto’s? En hoeveel zou de BPM bedragen hebben indien deze auto’s als nieuw in Nederland verkocht zouden zijn?
Hieronder treft u het overzicht van het geheven bedrag aan bpm afgerond in miljoenen over de afgelopen 12 maanden (periode van oktober 2019 tot en met september 2020).
Heffing bpm laatste 12 maanden (parallelimport)
2019 (okt t/m dec)
2020 (jan t/m sept)
Totaal 12 mnd
Bij parallelimport gaat het vooral om invoer van gebruikte auto’s. Een vergelijking tussen de verkoop van nieuwe auto’s in Nederland en de import van gebruikte auto’s uit het buitenland levert een onjuist beeld op. De vraag hoeveel de bpm zou zijn indien deze auto’s nieuw in Nederland verkocht zouden zijn, kan ik dus niet beantwoorden.
Voor zover parallelimport de invoer van nieuwe auto’s uit het buitenland betreft, levert dat hetzelfde bpm-bedrag op als bij reguliere import.
Hoeveel btw zou er geïnd zijn op de parallel geïmporteerde auto’s in 2019 en 2020 als die allemaal in Nederland verkocht zouden zijn?
Er zou vrijwel evenveel btw zijn geïnd als de parallel geïmporteerde auto’s allemaal in Nederland verkocht zouden zijn, ongeacht of deze auto nieuw of gebruikt is.
Als een particulier een (bijna) nieuwe auto in Nederland koopt, wordt daarover in Nederland btw afgedragen. Als een particulier een (bijna) nieuwe auto invoert, hetzij van buiten de Europese Unie (EU), hetzij vanuit een lidstaat van de EU is daar ook in Nederland btw over verschuldigd. Onder een (bijna) nieuwe auto wordt in de btw verstaan een auto die niet meer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen of niet meer dan 6.000 kilometer heeft gereden.
Voor gebruikte importauto’s geldt dat het leeuwendeel van de parallel geïmporteerde voertuigen door Nederlandse ondernemers uit het buitenland wordt gehaald en op de Nederlandse markt wordt verkocht (70%).2 Over deze verkopen wordt ook btw in Nederland afgedragen. Alleen in het geval dat een particulier zelf een gebruikte auto koopt en invoert vanuit een EU-lidstaat is de particulier in die andere lidstaat btw verschuldigd over deze aankoop.
Hoeveel van deze auto’s zijn aangemerkt als schadeauto’s of tweedehands auto’s?
Het aantal ingevoerde tweedehandsauto’s over de periode oktober 2019 tot en met september 2020 bedraagt 254.000 (271.000 in totaal minus 17.000 nieuwe voertuigen). Hoeveel van deze voertuigen schadevoertuigen zijn, is niet exact te herleiden. Wel kan gemeld worden dat bij ruim 40% hiervan bij de aangifte bpm gebruik is gemaakt van een taxatierapport (105.000 voertuigen). Dat betreffen met name aangiftes voor voertuigen met meer gebruikssporen dan die passen bij de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig.
Kunt u een historisch overzicht geven van de oploop van de parallelimport in de afgelopen tien jaar?
Hieronder treft u een meerjarig overzicht aan van de cijfers over de parallelimport. Weergegeven zijn de jaren 2006 tot en met september 2020.
Tabel 3. Meerjarig overzicht parallelimport (x 1000 voertuigen)
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor maandag 12 oktober 2020 12 uur in verband met het algemeen overleg Autobelastingen op woensdag 13 oktober 2020?
Ja, in die zin dat de beantwoording heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het algemeen overleg Autobelastingen dat is uitgesteld naar woensdag 4 november 2020.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
Het bericht ‘Greenpeace gooit opnieuw keien op zeebodem: ’Levensgevaarlijke actie’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gooien van grote keien in de zee levensgevaarlijk is en dat daardoor vissersboten zomaar kunnen omkieperen en vissers kunnen verdrinken? Kwalificeert u deze acties van Greenpeace als poging tot moord dan wel als poging tot doodslag?
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de stenen in het Britse deel van de Doggersbank zijn achtergelaten en dat er wordt gekeken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Bent u bereid de daders te vervolgen voor poging tot moord dan wel poging tot doodslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u Greenpeace, een organisatie die keer op keer mensenlevens in gevaar brengt, toe om onder Nederlandse vlag te varen? Bent u bereid hier per direct een einde aan te maken?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat enkele limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Bent u bereid Greenpeace te verbieden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee en ik ben daartoe ook niet bevoegd. Op basis van Artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek kan enkel de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden.
Het bericht ‘Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona» en het onderliggende onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van Fier.
Hoe verhoudt dit nieuwsbericht zich in uw ogen tot eerdere berichten van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat daar geen toename in meldingen was tijdens de coronacrisis?2 Hoe verhoudt het zich tot het uitblijven van een toename van meldingen bij de politie?
Ten tijde van de coronamaatregelen in het voorjaar constateerden Veilig Thuis (VT) en de politie dat de coronamaatregelen niet hebben geleid tot een stijging in het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de periode van 1 januari 2020–1 april 2020 is het aantal meldingen van zedendelicten bij de politie gedaald.
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van het aantal meldingen is de isolatie van gezinnen, die minder contacten buitenshuis hadden. Professionals die huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren hadden in die periode minder contact en dus minder zicht op deze vormen van geweld die zich grotendeels achter de voordeur afspelen.
Veilig Thuis heeft ook een adviesfunctie (naast meldfunctie). In de zomer, na de introductie van de chatfunctie bij VT en de publiekscampagne van de rijksoverheid (die omstanders opriep alert te zijn op huiselijk geweld en kindermishandeling) constateerde het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) een landelijke toename van het aantal adviesvragen. Met name omdat steeds meer omstanders; buren, familie en vrienden via de chat en telefoon contact met VT zochten3.
Via de introductie van de chat zorgde VT voor een laagdrempeligere bereikbaarheid. Het beeld van Fier dat meer mensen de chat weten te vinden komt dus overeen met de ervaring die het LNVT heeft dat mensen VT, zowel via de chat als telefoon, weten te vinden voor advies over huiselijk geweld en kindermishandeling. Iedereen (omstanders, professionals, slachtoffers én plegers) kan contact met VT opnemen. Het blijft daarnaast van belang dat hulpverleners, onderwijs, politie en andere samenwerkingspartners in contact blijven met gezinnen en individuen en alert zijn op spanningen thuis en hierop actie ondernemen.
Hoe leest u de cijfers van een toename van het aantal meldingen van kindermishandeling, hands-on seksueel geweld, hands-off seksueel geweld en peer-to-peer seksueel geweld? Hoe leest u het feit dat het aantal personen dat melding deed van een acuut onveilige situatie erg is toegenomen?
Het is niet bekend of kindermishandeling en seksueel geweld daadwerkelijk is toegenomen tijdens de corona-maatregelen dit voorjaar. Hoewel een stijging of daling van het aantal contacten met organisaties, niet automatisch betekent dat kindermishandeling en seksueel geweld ook vaker of minder vaak voorkomen, zijn er wel zorgen dat dit toe zou kunnen nemen als gevolg van de corona-maatregelen.
In april van dit jaar hebben de Augeo Foundation en het Ministerie van VWS daarom onderzoek laten doen naar hoe de hulp aan gezinnen waar kindermishandeling of huiselijk geweld speelt werd verleend en hoe deze ervaren werd én of geweld was toegenomen tijdens de coronamaatregelen. Uit dit onderzoek kwam geen stijging naar voren van het geweld in deze gezinnen. In sommige gezinnen ging het slechter, in andere gezinnen beter. Het onderzoek is bij de Voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis in juni 2020 naar de Kamer gestuurd4.
De toename van het aantal contacten, zoals bij de chat van Fier, zien we ook terug bij de chats van De Kindertelefoon, het CSG en Veilig Thuis.
De Kindertelefoon zag ten tijde van de corona-maatregelen dat aanzienlijk meer contact werd opgenomen ten opzichte van dezelfde maand vorig jaar over de volgende onderwerpen: (getuige van) huiselijk geweld, verwaarlozing, incest, verkrachting en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast hebben de CSG’s vanaf juli 2019 een chatfunctie ingericht, om de drempel om hulp te zoeken na seksueel geweld bij een CSG te verlagen. In 2020 was groei te zien in de aantallen mensen die anoniem contact zocht via de CSG chatfunctie. Die groei zette de eerste drie maanden van 2020 door. In april was een kleine daling waar te nemen, maar vanaf mei zijn de aantallen weer gegroeid en maandelijks toegenomen. De groei vanaf mei had mede te maken met het effect van de actie #nietjouwschuld, waarbij een brief online is verspreid, gericht aan kinderen die thuis seksueel misbruikt worden. De chatfunctie van Veilig Thuis wordt eind van het jaar geëvalueerd.
Zoals in het rapport van Fier wordt gesteld, kan een verklaring voor de toename van het aantal adviesvragen over kindermishandeling en verschillende vormen van seksueel geweld tijdens de corona-maatregelen zijn dat slachtoffers meer tijd hadden om na te denken over (eerdere) gebeurtenissen, waardoor ze er nu met iemand over wilden praten. Dat geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met online seksueel geweld. Ook kan een rol gespeeld hebben dat mensen in de nabije omgeving van het slachtoffer meer op afstand kwamen te staan. De stijging op de chat zou in dat geval (deels) verklaard kunnen worden door een behoefte om laagdrempelig te praten over wat ze meemaakten.
Het gegeven dat sprake was van een toename van het aantal mensen die te maken hadden met een acuut onveilige situatie (van minder dan zeven dagen geleden) is mogelijk te verklaren dat zij zich tijdens de lockdown (thuisisolatie) meer stress ervaarden. Waar voorheen ontspanning en/of afleiding kon worden gezocht in de omgeving, was dit door thuisisolatie niet meer mogelijk. Anderzijds kunnen sommigen juist minder stress en druk hebben ervaren door afname van contacten met mensen buiten het gezin. Een chat-functie biedt mensen in onveilige situaties een relatief laagdrempelige mogelijkheid om te praten over hun ervaringen en te vragen om hulp/advies. Mogelijk is er geen sprake van een stijging, maar een verplaatsing van reguliere hulp naar digitale en meer laagdrempelige hulplijnen.
Hoe leest u het feit dat naast acuut onveilige situaties in situaties die al een jaar duren, ook acuut onveilige situaties in situaties die zich pas minder dan zeven dagen voordoen is gestegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat, alhoewel het niet met zekerheid te stellen is dat er een daadwerkelijke toename is van kindermishandeling, de stijging van 470 naar 851 meldingen wel een teken aan de wand is en een groot punt van zorg is? Op welke wijze is in de brede corona-aanpak aandacht voor kinderen in dit soort kwetsbare situaties?
Dit signaal bevestigt onze zorgen om kinderen in kwetsbare situaties ten tijde van de coronacrisis. Spanningen kunnen oplopen, doordat gezinnen meer bij elkaar thuis zijn en ontspanningsmogelijkheden (voor sommigen) wegvallen. Daarom is in het voorjaar door het kabinet een reeks maatregelen genomen gericht op een mogelijk risico van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo is ten tijde van de sluiting van de scholen gezorgd voor (nood)opvang van kinderen uit kwetsbare gezinnen. Ten tijde van de tweede golf is het daarom belangrijk dat kinderen naar school kunnen blijven gaan. Ook is gezorgd voor beschikbaarheid van hulplijnen en chatmogelijkheden, Mind Korrelatie voor opvoedhulp bij spanningen, naast de reguliere hulplijnen zoals De Kindertelefoon en De Luisterlijn. Verder is een landelijke campagne gevoerd, gericht op omstanders en slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. De chatfunctie bij Veilig Thuis is geïntroduceerd. Tot slot zijn professionals extra geattendeerd op de kind-check en het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is, in samenwerking met het NJi en RIVM, een factsheet gemaakt voor professionals over het opvolgen van de meldcode in deze crisis.
Hoe duidt u het gegeven dat, waar een afname van meldingen van seksuele uitbuiting vanwege stilstand van de prostitutie werd verwacht, dit niet heeft plaatsgevonden?
De duiding hiervan is lastig. Denkbaar is dat door corona de reeds bestaande uitbuitingssituaties meer aan het licht komen en leiden tot meer online hulpvragen. Zo kan het zijn dat door het stilleggen van de prostitutie, jongeren die gedwongen werden om in de prostitutie te werken nu meer tijd hadden om te verkennen welke hulp zij kunnen krijgen om hun situatie te verbeteren. Tegelijkertijd kan hun situatie juist door het stilleggen van de prostitutie nog nijpender geworden zijn, waardoor zij tot hulpvraag overgingen. Zonder een nadere analyse blijft dit echter speculeren. Mede hierom ben is het goed dat CoMensha het initiatief heeft genomen om samen met andere partijen nader onderzoek te doen naar de impact van corona-maatregelen op mensenhandel.
Deelt u de conclusie dat een bericht als dit, de meerwaarde aantoont van de slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening van Fier? Op welke wijze wordt Fier in voldoende mate in staat gesteld om deze hulpverlening aan first disclosers te blijven bieden en waar nodig te intensiveren?
Slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening via een chatfunctie wordt steeds meer toegepast en lijkt te voorzien in een behoefte. Fier is dan ook niet de enige organisatie die een chatfunctie biedt. Er zijn steeds meer instanties die ook digitale hulpverlening hebben, zoals De Kindertelefoon, VT en de Centra Seksueel Geweld (CSG).
Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende digitale hulplijnen. De Kindertelefoon heeft een chatfunctie waar kinderen en jongeren terecht kunnen met allerlei problemen en vragen. Deze laagdrempelige basisvoorziening moet voor alle kinderen in ons land beschikbaar zijn en daarom is er voor De Kindertelefoon een wettelijke basis gecreëerd en wordt deze vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd.
Voor het bieden van (jeugd)hulp aan slachtoffers van kindermishandeling of seksueel geweld, zijn gemeenten verantwoordelijk. Fier heeft specifieke deskundigheid als het gaat om hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld. Gemeenten kunnen voor hulp aan slachtoffers gebruik maken van de hulp en expertise die organisaties, zoals Fier bieden. Via het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), een landelijk raamcontract, kunnen gemeenten de hulp bij Fier inkopen. Op deze wijze wordt Fier in staat gesteld om hulpverlening te bieden aan minderjarige slachtoffers. Zowel Veilig Thuis als de CSG’s worden ook door de gemeenten gefinancierd.
Fier ontvangt daarnaast ook middelen vanuit fondsen en subsidie voor specifieke projecten. Zo is er samenwerking met NOC/NSF over chatmogelijkheden voor sporters die te maken hebben met seksuele intimidatie of seksueel misbruik en is gemeente Rotterdam met Fier een pilot gestart om de chat open te stellen voor Rotterdamse jongeren die te maken hebben met seksuele en criminele uitbuiting.
Op welke wijze vindt ook proactief online outreach plaats naar slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Wanneer zal een programma hiertoe worden opgesteld in lijn met de aangenomen motie Van der Graaf c.s. (31 015, nr. 186)?
Via de meerjarencampagne «Wat kan mij helpen» wordt ingezet om slachtoffers van seksueel geweld proactief te bereiken en hen ertoe te zetten om hulp te zoeken. Dat geldt niet alleen voor mensen die het net is overkomen, maar ook voor diegenen die klachten hebben door ingrijpende ervaringen die langer geleden hebben plaatsgevonden. Het online proactief benaderen van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties is met de huidige techniek nog niet mogelijk. Daarvoor zal eerst meer onderzoek nodig zijn.
In lijn met de motie Van der Graaf c.s. wordt nader onderzocht hoe een online outreach programma ingezet kan worden voor een proactieve benadering van (potentiële) slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Uit verkennende gesprekken, met onder meer vertegenwoordigers van de politie, het OM, Slachtofferhulp en gemeenten, is gebleken dat een proactieve benadering zeer interessante toepassingen kent. Tegelijkertijd vraagt een dergelijke online tool om een complexe ICT-infrastructuur en roept deze enkele privacy-vraagstukken op. De mogelijkheden worden momenteel onderzocht (met focus op slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting). Wanneer voldoende borging van een dergelijke tool is bereikt, kunnen methodes worden onderzocht voor doelgroep verbreding.
Welke lessen kunnen uit deze periode worden getrokken voor de hulpverlening aan en het vergroten van de meldingsbereidheid onder slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Bent u bereid overkoepelend onderzoek mogelijk te maken naar de gevolgen van de coronacrisis voor geweld in afhankelijkheidsrelaties en de lessen die verschillende hulpverleningsinstanties en opsporing hieruit kunnen trekken voor de toekomst?
Het is belangrijk lessen te trekken uit deze periode van ingezette corona-maatregelen. Zo hebben de partijen die betrokken zijn bij het jeugdbeleid en hulpverlening gezamenlijk ervaringen gedeeld en geëvalueerd. Ook zijn binnen het ministerie de geleerde lessen verzameld. Een van de lessen met betrekking tot geweld is dat iedereen (professionals en omstanders) alert moet blijven als (live-)contactenmogelijkheden wegvallen, en daarmee ook een zicht op gezinnen/problematiek en ontspanningsmogelijkheden voor mensen wegvallen. Vooral bij kwetsbare gezinnen, waar problemen spelen, is het belangrijk op enigerlei wijze contact te blijven houden en alert te zijn bijvoorbeeld met de kindcheck. Zoals gesteld in de beantwoording bij vraag 4 is onderzoek gedaan of geweld in gezinnen waar al kindermishandeling of huiselijk geweld speelde is toegenomen tijdens de coronamaatregelen. In dit onderzoek zijn ook de ervaringen met én van de hulpverleningsorganisaties meegenomen.
Het is belangrijk dat slachtoffers zelf eenvoudig en laagdrempelig hulp kunnen vragen. Daarom startte de chatfunctie bij Veilig Thuis en het codewoord bij de apothekers ten tijde van de lockdown. Daarnaast inventariseert Movisie welke onderzoeken zijn uitgebracht naar de effecten van de corona-crisis op huiselijk geweld en kindermishandeling en welk onderzoek nog loopt. Verder start via Zon/Mw een onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) naar de omvang, aard en ernst van huiselijk geweld ten tijde van de corona-crisis.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het algemeen overleg zeden van 6 oktober aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 21 september 2020 over het bericht «Tilburger met drugs en inbrekersspullen na wilde achtervolging twee agenten meegesleurd»? 1 2
Ja.
Hoeveel zaken van geweld en agressie tegen andere werknemers, zoals boa’s, conducteurs en hulpverleners die tijdens de uitoefening van hun publieke taak te maken krijgen met geweld, telt Nederland in 2020 tot op heden? Kunt u de tabel bij het antwoord op vraag 2 aanvullen met zaken van agressie en geweld aanvullen met deze categorieën?
Uit de registratie van de politie blijkt dat er in 2020 tot 8 augustus – dezelfde periode als in de antwoorden op de bovengenoemde Kamervragen – 1.684 meldingen gedaan zijn van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, niet zijnde politieambtenaren. In 2019 ging het in dezelfde periode om 1.835 meldingen. In 2020 hebben uiteindelijk 1.396 van die meldingen geleid tot een aangifte. In 2019 was dat in 1.570 van de meldingen het geval. Het is niet mogelijk om op basis van de politieregistratie een nadere specificering te maken van de onderverdeling per beroepsgroep of per soort agressie of geweld waar de functionaris met een publieke taak mee te maken had.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 nader toelichten? Waarom is er geen landelijke definitie beschikbaar van «snelrecht»?
Uit de diverse registratiesystemen kan niet worden afgeleid welke zaken door middel van snelrecht dan wel door middel van supersnelrecht zijn afgedaan. Het gaat bij de toepassing van snelrecht of supersnelrecht niet om een soort zaak, maar om de termijn waarbinnen een zaak door de rechter wordt beoordeeld. Bij snelrecht moeten verdachten binnen zeventien dagen na inverzekeringstelling voor de politierechter verschijnen, terwijl bij supersnelrecht verdachten binnen de termijn van inverzekeringstelling, dus binnen drie tot zes dagen, worden berecht.
In de rechtspraaksystemen wordt niet standaard geregistreerd of een zaak met toepassing van snelrecht is behandeld. Er kan wel een variabele worden ingevuld die betrekking heeft op snelrecht, maar dit gebeurt niet uniform waardoor er geen betrouwbare landelijke cijfers kunnen worden gegenereerd. In zoverre hanteert de rechtspraak in de systemen geen landelijke definitie. In de systemen van de rechtspraak worden de pleegdatum van het feit en de datum van het eindvonnis geregistreerd. Een query hierop met een termijn korter dan 17 dagen komt ongeveer overeen met de toepassing van snelrecht. Dit levert voor zaken van geweld tegen de politie de volgende, indicatieve, cijfers op:
Deze indicatie geeft aan dat bij GTPA-zaken het (super)snelrecht in de eerste zeven maanden van 2020 al bijna even vaak is ingezet als in heel 2019.
Hoe wordt beoordeeld of een rechtszaak in aanmerking komt voor snelrecht als er kennelijk geen landelijke definitie voor beschikbaar is?
Per zaak dient te worden beoordeeld of deze geschikt is om te worden afgedaan door middel van snelrecht. In verband met de korte termijn tussen aanhouding en behandeling ter zitting die het snelrecht kenmerkt moet het gaan om bewijstechnisch gezien relatief eenvoudige zaken. Het Openbaar Ministerie, de rechter en de verdediging moeten tijdig kunnen beschikken over een compleet dossier. Dat betekent dat bewijstechnisch complexere zaken waarin aanvullend onderzoek nodig is (zoals bij grote ordeverstoringen) in het algemeen niet in aanmerking komen voor supersnelrecht.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de berichten «Lagere straffen snelrecht Den Haag» en «Lage straffen voor incidenten tijdens Oud en Nieuw»?3
Ja.
Bestond er in 2013 wel een landelijke definitie van (super)snelrecht? Zo ja, waarom wordt deze niet meer gebruikt? Zo nee, op basis van welke criteria zijn in 2013 de betreffende Kamervragen beantwoord?
Nee. Ook toen was er geen landelijke registratie van snelrecht over het hele jaar beschikbaar. De afweging of een zaak voor snelrecht in aanmerking kwam was indertijd gelijk aan de criteria die tegenwoordig worden gebruikt. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag vier.
Rondom de jaarwisseling wordt (handmatig) bijgehouden hoeveel zaken door middel van snelrecht – dat willen zeggen binnen zeventien dagen – worden afgedaan. De cijfers die in 2013 aan uw Kamer gerapporteerd zijn betreffen een dergelijke telling. Deze telling vindt jaarlijks kort na de jaarwisseling plaats.
Waarom was het in 2013 nog wel mogelijk het aantal keren dat het snelrecht is toegepast, te determineren en waarom is dit anno 2020 niet meer mogelijk?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Politie?
Ja.
Een verzoek aan de Nederlandse ambassade in Turkije aangaande het bloedbad van Sivas |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kunt u zich nog herinneren het bloedbad van Sivas op 2 juli 1993 waarbij door een aanval van islamitisch fundamentalisten 37 mensen, voornamelijk Alevieten, waaronder de Nederlandse studente culturele antropologie Carina J. Th. Thuijs uit Doetinchem, door brandstichting om het leven zijn gebracht?
Ja.
Hoe staat het met de strafprocessen tegen verdachten in deze zaak? Volgt u, of heeft de Nederlandse ambassade de processen gevolgd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er nog een rechtszaak tegen drie verdachten in deze zaak. De laatste zitting was op 9 september jl. De volgende zitting is gepland voor 20 januari 2021. De ambassade heeft aandacht voor deze rechtszaak, en beziet per zitting of en op welke wijze deze wordt gevolgd. Daarbij worden ook de op dat moment geldende COVID-19 maatregelen meegewogen.
Wat is uw reactie op het recente verzoek van een familielid van een van de slachtoffers en de Democratische Alevitische Verenigingen (DAD), aan de Nederlandse staat om te onderzoeken de mogelijkheden zich te voegen in de rechtszaak tegen drie voortvluchtige verdachten, die in 2023 dreigt te verjaren? Bent u bereid dit verzoek te honoreren, mede tegen de achtergrond dat de Turkse Orde van Advocaten deze zaak ziet als een misdaad tegen de menselijkheid waarbij ook een Nederlandse om het leven is gebracht?1
De ambassade heeft de afgelopen jaren meermaals gesprekken gevoerd met genoemde organisatie en personen. Bij deze gesprekken is geen verzoek aan Nederland gedaan om zich bij een rechtszaak te voegen.
Op 4 september jl. meldde zich een aantal personen onaangekondigd bij de ambassade, die voor het ambassadegebouw een krans neerzetten en een aantal spandoeken plaatsten. Op hun verzoek om tot de ambassade te worden toegelaten deelde de bewaking mede dat hiervoor een afspraak noodzakelijk is, maar dat de bewaking gaarne bereid was de petitie die zie ze bij zich hadden in ontvangst te nemen. De groep heeft daarop de petitie niet afgegeven. De ambassade kan de inhoud van de petitie en een eventuele brief dan ook niet bevestigen. De ambassade blijft uiteraard graag bereid om af te spreken en een brief of petitie in ontvangst te nemen.
Klopt het dat de Pir Sultan Abdal Kültür Derneği (PSAKD), eveneens een Alevitische vereniging, de afgelopen jaren – net als 4 september 2020, voorafgaand aan het Sivasproces tegen de drie voortvluchtige verdachten dat op 9 september 2020 heeft plaatsgevonden – samen met de familie van een van de slachtoffers in Turkije, via de Nederlandse ambassade de Minister heeft verzocht zich te bemoeien met deze zaak, vanwege de misdaad tegen Carina Thuijs? Wat is uw reactie op dit verzoek (geweest)?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het verzoek aan de Nederlandse ambassade in Ankara van 4 september 2020 om een brief aan Koning Willem-Alexander aangaande deze zaak te overhandigen, is afgewezen?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat negen veroordeelden in de Sivas-zaak naar Duitsland zijn gevlucht? Bent u bereid samen met Duitsland mogelijkheden voor internationale berechting te onderzoeken?4
Ik verwijs u naar de reactie van de Duitse regering in antwoord op vragen uit de Bondsdag over deze kwestie5. Volgens de beantwoording in juli 2006 bevonden zich op basis van verscheidene verblijfstitels in totaal 11 personen in Duitsland, die naar verluidt, betrokken waren geweest bij de aanslag in Sivas. Daarbij werd ook aangegeven dat in totaal 24 personen die naar verluidt, betrokken waren bij de aanslag in Sivas zich (mogelijk) in Duitsland bevonden of hadden bevonden. In 2019 werd de Duitse regering gevraagd hoeveel personen die in Turkije waren veroordeeld in de Sivas-zaak op dat moment in Duitsland woonden. De Duitse regering antwoordde in april 2019 dat ze daar geen informatie over had en gaf desgevraagd tevens aan dat de kwestie niet aan de orde is gesteld in bilaterale gesprekken tussen Duitsland en Turkije. Ook gaf de Duitse regering in die beantwoording aan dat ze, op één uitleveringsverzoek na, geen informatie had over nieuwe uitleveringsverzoeken door Turkije sinds 2013. Uit antwoorden op vragen uit de Bondsdag van juli jl. valt op te maken dat er nog geen besluit was genomen over het betreffende uitleveringsverzoek.
Mede gezien de antwoorden van de Duitse regering op Bondsdagvragen hierover ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om hierin stappen te ondernemen richting Duitsland.
Het bericht ‘Brutale roof Congolees beeld als protest in Afrika Museum’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Brutale roof Congolees beeld als protest in Afrika Museum»?1
Ja.
Klopt het, dat het aantal politiek gemotiveerde diefstallen, vernielingen en dreigementen richting musea en andere publieke instellingen in Nederland toeneemt?
Er zijn in de sector onvoldoende gegevens voorhanden om op basis van een gedegen analyse een concrete uitspraak te doen over aard en aantal van de dreigingen richting collecties in musea en andere publieke instellingen in Nederland.
Deelt u de mening, dat de aanpak van kunstcriminaliteit door politie en justitie specifieke kennis en ervaring vereist?
De schade die de maatschappij lijdt door kunstcriminaliteit is niet alleen van financiële aard, maar ook van cultuurhistorische aard. Op beide fronten betekent het een verarming van de Nederlandse samenleving. De aanpak van kunstcriminaliteit verdient derhalve de aandacht van alle instanties die bij toezicht, handhaving en opsporing zijn betrokken. De uitgangspunten voor de inrichting van toezicht, handhaving en opsporing van kunstcriminaliteit zijn in 2012 vastgelegd. In een brief aan uw Kamer bent u daarover door onze voorgangers geïnformeerd (Kamerstuk 31 255, nr. 13). Wij staan nog steeds achter deze uitgangspunten.
Kunst- en antiekcriminaliteit is als herkenbaar proces ingebed binnen de dienst Landelijke Informatie Organisatie van de Landelijke Eenheid. Bij een groep medewerkers zijn taken belegd op het terrein van het bestrijden van kunstcriminaliteit en het informatie- en coördinatieproces. Ook een expertise en intelligence-functie is bij deze groep beschikbaar. Daarnaast zijn er in de eenheden taakaccenthouders aangewezen, die als schakel dienen met de collega’s uit de intake, noodhulp en opsporing. Tot slot zijn zes inspecteurs van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA, domein 6).
Voor wat betreft specifieke deskundigheid kan de politie terugvallen op specialisten van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, musea en andere erfgoed beherende instellingen en gerenommeerde deskundigen.
Op welke wijze wordt de kennis en ervaring die nodig is voor de aanpak van kunstcriminaliteit geborgd binnen de Nationale Politie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de samenwerking georganiseerd tussen de Nationale Politie en Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed op het gebied van kunst- en antiekcriminaliteit?
Politie en de Inspectie werken samen in uiteenlopende gremia, waaronder bijvoorbeeld de Coördinatiegroep bestrijding illegale handel in cultuurgoederen en de Trendgroep Kunst en Witwassen. Omdat de inspecteurs van de Inspectie ook opsporingsbevoegdheden hebben, wordt de reguliere samenwerking tussen beide partijen, in afstemming met het openbaar ministerie, verder uitgebouwd.
Wat is de status van het Team Kunst- en Antiekcriminaliteit bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht dat het Al Hol-opvangkamp in Noordoost-Syrië, waar meerdere Nederlandse mannen en vrouwen verblijven, een broedplaats voor radicalisering en rekrutering door IS is geworden?1
Ja
Hoe duidt u deze ontwikkelingen? Zijn er aanwijzingen van Nederlandse mannen en/of vrouwen die opnieuw gerekruteerd zijn door IS?
van het kamp bevolkt door personen met een diverse achtergrond. Een deel van deze personen is teleurgesteld in ISIS en het jihadistisch gedachtengoed. Een ander deel heeft nooit afscheid genomen van ISIS of haar jihadistische ideologie. En weer anderen zijn wederom geradicaliseerd en dus mogelijk vatbaarder voor rekrutering door ISIS. Deze situaties kunnen ook voor de Nederlandse vrouwen gelden.
Klopt het dat IS de afgelopen maanden weer aan kracht wint in Syrië en Irak? Klopt het voorts dat vrouwen een steeds belangrijkere rol krijgen in de organisatie, waaronder gewapende functies?
Experts wijzen erop dat ISIS zou kunnen profiteren van afgenomen druk als gevolg van de COVID-19-crisis. In vergelijking met vorig jaar lijkt ISIS wat meer activiteit te vertonen. De slagkracht komt echter nog lang niet in de buurt van die tijdens de «hoogtijdagen van het kalifaat». Op basis van de bestaande inlichtingen is er geen aanleiding om te veronderstellen dat vrouwen een steeds belangrijkere rol krijgen binnen de organisatie. Er zijn evenmin aanwijzingen dat steeds meer vrouwen gewapende functies krijgen.
Klopt het dat in Al Hol een aparte gevangenis voor buitenlandse vrouwen bestaat, omdat deze gevaarlijker zouden zijn dan vrouwen uit Syrië en Irak? Zo ja, klopt het dat juist op deze plekken radicalisering en rekrutering voor IS plaatsvindt? Zitten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Nee, er is voor zover bekend binnen Al Hol geen aparte vrouwengevangenis voor buitenlandse vrouwen. Er is wel een aparte sectie voor buitenlandse vrouwen in het kamp. In algemene zin probeert ISIS de bevolking van de opvangkampen binnen hun ideologische invloedssfeer te behouden.
Kunt u zich uw uitspraken herinneren tijdens het mondelinge vragenuur van 30 juni jl., waarin u stelde dat er zeker wel een tiental Nederlandse vrouwen uit opvangkampen in Syrië zijn ontsnapt? Heeft u sindsdien kennisgenomen van andere ontsnappingen van Nederlandse mannen en/of vrouwen uit deze kampen? Zo ja, hoeveel?
Ja, ik kan mij deze uitspraken herinneren. Er zijn met een zekere regelmaat berichten dat personen zijn ontsnapt uit de opvangkampen in Noordoost Syrië. Vaak is het onduidelijk om welk aantal het gaat en bestaat er evenmin zekerheid over hun nationaliteit en leeftijd. Ook is er vaak onduidelijkheid wanneer de ontsnappingen plaatsvonden. Er zijn aanwijzingen dat nog een of enkele Nederlandse vrouwen sinds 30 juni zijn ontsnapt. Voor zover bekend zijn er sindsdien geen Nederlandse mannen ontsnapt uit detentie.
Hoe duidt u de opvatting dat het nu weigeren van het terughalen van eigen onderdanen uit Syrische kampen door Europese lidstaten als kortzichtig veiligheidsbeleid wordt beschouwd? Welke oplossing voorziet u om te voorkomen dat Nederlandse mannen en vrouwen in dergelijke kampen verder radicaliseren en onder de radar terugkeren naar Europa?
Het kabinet zet zich in om straffeloosheid te voorkomen. Hierbij wordt voortdurend bekeken of personen naar Nederland gehaald kunnen worden ter berechting. De situatie is echter complex. Er wordt een afweging gemaakt waarin de internationale betrekkingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van betrokkenen worden meegewogen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in het gebied en heeft hierover geregeld overleg met relevante Schengenpartners. Om uitreizigers zo vroeg mogelijk te onderkennen zijn alle uitreizigers opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) en is een Europees Arrestatie Bevel (EAB) tegen hen uitgevaardigd.
Welke andere Europese lidstaten hebben inmiddels hun onderdanen teruggehaald uit Syrische opvangkampen?
Europese lidstaten zetten niet in op het actief repatriëren van volwassen uitreizigers uit de opvangkampen en detentiecentra in Noordoost-Syrië. Italië repatrieerde in 2019 eenmalig, met behulp van de VS, een mannelijke uitreiziger. Recentelijk repatrieerden zij ook een vrouw met 4 minderjarige kinderen. Duitsland haalde in november 2019 een uitreizigster met haar drie kinderen uit een opvangkamp in Noordoost-Syrië terug. Voor wat betreft de actieve repatriëring van (wees)kinderen bezien de meeste Europese lidstaten per geval wat mogelijk is. Zo repatrieerde Frankrijk bijvoorbeeld in juni van dit jaar 10 kwetsbare kinderen. Het Verenigd Koninkrijk repatrieerde in september een kind dat zonder ouders in een opvangkamp in Noordoost-Syrië verbleef.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van het door het openbaar ministerie uitgevaardigde aanhoudingsbevel en het bevel tot gevangenneming van de rechtbank Rotterdam, waarin de regering is verzocht binnen zes maanden met concrete daden te voldoen aan de wens om de verdachte in Nederland te berechten? Welke concrete stappen zijn hierin al genomen?
Uw kamer is hierover op 18 juni door middel van een brief over geïnformeerd. In deze brief is aangegeven dat, tijdens het CORE-7 overleg van 3 juni 2020 met andere Schengenlanden en het VK, Nederland heeft opgebracht of er mogelijkheden zijn om gezamenlijk te kijken naar wat in individuele gevallen de concrete mogelijkheden en consequenties van repatriëring zijn. Het onderzoek naar de mogelijkheden om de verdachte naar Nederland te brengen loopt. Indien er nieuwe ontwikkelingen zijn zal hierover gerapporteerd worden.