Het bericht dat een kliniek een gevaarlijke veroordeelde liet lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kliniek liet gevaarlijke veroordeelde lopen»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Betrokkene is destijds vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechter heeft besloten dat betrokkene niet kon worden veroordeeld, hoewel het ten laste gelegde strafbare feit wel was bewezen. Betrokkene is vervolgens op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Ik heb over deze casus navraag gedaan bij GGZ Oost-Brabant waar betrokkene was opgenomen. GGZ Oost-Brabant heeft mij gemeld dat in deze casus na de klinische behandeling voorwaardelijk ontslag is verleend. De zorg aan betrokkene is in dit kader via een geleidelijk proces overgedragen aan een FACT-team van GGZ Eindhoven. FACT houdt in dat mensen met langdurige psychiatrische problemen met behulp van een multidisciplinair team buiten de muren van een GGZ-instelling worden behandeld.
Deelt u de mening dat klinieken zich te houden hebben aan beslissingen van de rechtbank en dat zij niet op eigen houtje mogen beslissen een psychotische, impulsieve, paranoïde, onvoorspelbare en agressieve crimineel maar even los te laten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is betrokkene op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan de strafrechter om te gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van maximaal een jaar, indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving beslist in dat geval de geneesheer-directeur van de betreffende GGZ-instelling over het verlenen van verlof of ontslag. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (bopz) bepaalt dat voorwaardelijk ontslag, zoals dat in deze casus is gebeurd, kan worden verleend indien het gevaar dat aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is verminderd. De patiënt mag dan onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld zich houden aan bepaalde afspraken, zich laten behandelen/begeleiden door bepaalde behandelaren, etc.) naar huis.
Welke kliniek is verantwoordelijk voor het op straat zetten van deze gevaarlijke veroordeelde crimineel?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke veroordeelde crimineel zo snel mogelijk weer achter slot en grendel zit?
Op 5 september 2014 is betrokkene in verzekering gesteld op verdenking van moord dan wel doodslag, diefstal met geweld en/of heling. Betrokkene bevindt zich in voorlopige hechtenis.
Bent u bereid, in het geval de betreffende persoon nog op vrije voeten is, een signalement te verspreiden om de opsporing te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat klinieken voortaan nooit meer zelfstandig mogen beslissen om door de rechter veroordeelden voortijdig vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging. Vrijheidsontneming in verband met een stoornis is alleen mogelijk wanneer de stoornis en het gevaar dat daaruit voortvloeit dat rechtvaardigt. Dit vergt een medisch oordeel, en daarom is het primair aan de geneesheer-directeur om te beoordelen of nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijheidsontneming.
Het wetsvoorstel forensische zorg, dat momenteel in de Eerste Kamer wordt behandeld, introduceert een nieuw artikel 37 Sr. ter vervanging van de bestaande bepaling. Het nieuwe artikel biedt, bezien in samenhang met artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, de strafrechter de mogelijkheid om een rechterlijke machtiging af te geven op grond van de Wet bopz. Dit kan in elke fase van het strafproces of aansluitend aan een strafrechtelijke titel en de doelgroep is niet meer beperkt tot personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn geacht.
Daarbij wordt tevens de procedure rondom de beëindiging van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis gewijzigd. De geneesheer-directeur blijft bevoegd om te beslissen over verlof en ontslag, maar hij kan het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de rechterlijke machtiging beëindigen na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie.
Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Het reisregisterplan dat onlangs door de Kamer is afgewezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat uw plan voor het opslaan van alle reis- en vakantiegegevens van alle Nederlanders waarvoor u het noodzakelijk achtte dat luchtvaartmaatschappijen die in Nederland actief zijn alle reserverings- en check-ingegevens structureel aan de overheid verstrekken, en waarvoor u ruim 5,7 miljoen euro heeft ontvangen van de Europese Commissie (EC), niet meer aan de orde is? Betekent de afwijzing van uw plan door de Kamer wegens privacyschending van onschuldige burgers dat u geheel afziet van een dergelijk reisregister? Zo nee, wat bent u dan alsnog van plan?
Ja, ik kan bevestigen dat ik mijn plan waarin de verzameling en het gebruik van reisgegevens in Nederland voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit – en vanuit een oogpunt van transparantie de verwerking van reisgegevens voor de bestrijding van illegale immigratie en verbetering van het grenstoezicht – in een nationaal wetsvoorstel zou worden geregeld, voor nu niet meer aan de orde is. Zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer van 9 september jl.1
Ik geef in antwoord op onderstaande vragen een nadere toelichting op mijn voorstel op het gebied van reisgegevens.
Wat bedoelt u met uw uitspraak gedaan tijdens het Jihaddebat in de Tweede Kamer op 4 september jongstleden, dat u voornemens bent om «bestaande gegevens beter te gebruiken»? Over welke «bestaande gegevens» heeft u het, op basis van welke wettelijke grondslag worden deze verwerkt, en op welke wijze verschillen deze gegevens van de data die u voornemens was op te slaan in een zogeheten reisregister?
Ik bedoel met mijn uitspraak om «bestaande gegevens beter te gebruiken» dat ik de nu al voor de Douane en de KMar beschikbare reisgegevens door middel van een technische voorziening beter toegankelijk wil maken, zodat de huidige strafvorderingsbevoegdheden van het OM om gegevens te vorderen, effectiever kunnen zijn. Met «bestaande gegevens» doel ik op de API-gegevens die op basis van de vreemdelingenwetgeving2 ten behoeve van het tegengaan van illegale immigratie en de grenscontrole worden verwerkt door de Koninklijke Marechaussee (verder: KMar), en de reserveringsgegevens en check-in gegevens die op basis van de douanewetgeving3 ten behoeve van de goederencontrole worden verwerkt door de Douane. In beide gevallen gaat het in de huidige praktijk om reisgegevens van met name vluchten die de EU-buitengrens passeren.
De officier van justitie kan in het belang van een opsporingsonderzoek op grond van met name artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering gegevens vorderen bij iedere houder van relevante informatie4.
Straks zal de officier van justitie met gebruikmaking van de nieuwe technische voorziening geautomatiseerd en gericht reisgegevens kunnen vorderen bij de KMar en de Douane. Indien bij deze vergelijking overeenkomsten zijn met de gegevens van de KMar of de Douane wordt een match gegenereerd en worden deze gegevens uit de match doorgezonden naar het Openbaar Ministerie.
Welke maatregelen zijn nodig om «bestaande gegevens» beter te kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat houdt de « technische voorziening waarmee automatisch en gericht kan worden gezocht in de nu beschikbare gegevens», waarnaar u tijdens het Jihaddebat verwees, in?
Zie antwoord vraag 2.
Naar aanleiding van uw expliciete verwijzing naar artikel 126 wetboek van strafvordering (Sv) tijdens het Jihaddebat, welke bevoegdheid heeft de officier van justitie op basis van artikel 126 Sv inzake het opvragen van reisgegevens nu dat artikel en de gehele negende afdeling van het wetboek van strafvordering ziet op strafrechtelijk financieel onderzoek en hoe verschilt de wettelijke vorderingsbevoegdheid van het plan dat u had om over alle reisgegevens van alle Nederlanders te kunnen beschikken?
Mijn verwijzing in het debat op 4 september jl. naar artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering zag met name op artikel 126nd Sv. In mijn oorspronkelijke plan zou geen wijziging zijn aangebracht in de huidige strafrechtelijke vorderingsbevoegdheden, maar zou wel een bevoegdheid zijn voorgesteld voor het gebruik van risicocriteria toegesneden op terrorisme en zware criminaliteit om gerichte controles uit te kunnen voeren5.
U geeft aan dat «geen nieuwe bestanden worden gecreëerd», maar in hoeverre zullen bij het «beter gebruiken van bestaande gegevens» niettemin ook reisdata worden opgevraagd van personen op wie geen verdenking rust van deelname aan criminele dan wel terroristische activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Staat uw belofte aan de Kamer nog steeds dat u geen stappen zult zetten in het verzamelen van reisdata en het gebruik van reisgegevens van Nederlanders zonder dat u de Kamer daarover eerst expliciet heeft geïnformeerd en geraadpleegd?
Ja. Ik heb u in het debat van 4 september 2014 en per brief d.d. 9 september 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 266) expliciet geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen op het gebied van reisgegevens. In de toegezegde voortgangsrapportages zal ik uw kamer steeds informeren over de implementatie van deze maatregelen.
Wat gebeurt er met de ruim 5,7 miljoen euro die u eind 2013 van de EC heeft gekregen voor het opzetten van een TRavel Information Processing System (TRIPS) oftewel, reisregister? Gaat Nederland dat geld terugbetalen aan de EC nu het project is afgeblazen? Zo nee, waaraan wilt u dat geld dan alsnog uitgegeven en hoe verhoudt een eventueel alternatieve uitgave zich tot het specifieke doel waarvoor de EC het geld ter beschikking heeft gesteld?
De gelden die de EC heeft toegezegd uit het ISEC fonds (Prevention of and Fight against Crime) worden ingezet voor de realisatie van de technische voorziening. De EC is geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en stemt in met het gebruik van de gelden voor de realisatie van de technische voorziening.
Wanneer informeert u de EC over de parlementaire afwijzing van uw project en in het bijzonder over de kritiek dat het een te verstrekkende maatregel is die de privacy van onschuldige burgers schendt?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er andere Europese lidstaten waar wel is of wordt overgegaan tot het opzetten van een TRIPS waarmee reserverings- en check-ingegevens van alle burgers structureel worden doorgegeven aan Justitie? Zo ja, welke Europese lidstaten betreft het?
In veertien andere lidstaten worden voorbereidingen getroffen voor ofwel voorzieningen op basis van bestaande bevoegdheden ofwel voorzieningen voor uit te breiden bevoegdheden. Het betreft Frankrijk, Finland, Spanje, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Letland, Estland, Zweden, Portugal, Roemenië, Bulgarije, Cyprus en Malta. Het gaat bij al deze landen om een door de EC gesteunde inspanning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de eerstvolgende algemeen overleg met de Kamer over de jbz-raad in oktober 2014 aangezien uw maatregelen ook een Europese context kennen en bovendien Europees geld gemoeid is met het projectplan zoals dat voor kort op tafel lag?
Ja.
Het groeiende aantal jihadgezinnen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amersfoorts gezin vermoedelijk vertrokken voor Jihad»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er behalve gezinnen uit Amersfoort en Huizen, ook moslimgezinnen uit Utrecht, Hilversum, Almere en Zeist betrokken zijn bij de jihadgang?
Ik kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen.
Kunt u een totaaloverzicht presenteren waarin terug te vinden is hoeveel gezinnen en uit welke gemeenten vertrokken zijn naar Syrië of Irak?
Landelijk gezien zijn in totaal ruim 140 personen uitgereisd naar Syrië of Irak. Ik kan in het openbaar geen inzage geven in de verdeling over gemeenten. Sommige gemeenten kiezen ervoor zelf bekend te maken hoeveel personen of gezinnen zijn uitgereisd. Deze cijfers zijn gebaseerd op de eigen gegevens van gemeenten.
Op welke wijze en hoe lang worden de besturen van steden in ons land geïnformeerd over extremistische moslimgezinnen binnen hun gemeentegrenzen?
De betrokken diensten zijn alert op signalen van radicalisering en extremisme, zo enigszins mogelijk informeert de AIVD de burgemeester en eventueel andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming, over personen of gezinnen die plannen hebben om uit te reizen naar of die teruggekeerd zijn uit het jihadistisch strijdgebied.
Kunt u garanderen dat de paspoorten van alle uitgereisde jihadgangers komen te vervallen, zij hun Nederlandse nationaliteit verliezen (in geval van een dubbele nationaliteit) en tevens bewerkstelligen dat zij een inreisverbod krijgen?
Het uitgangspunt is dat paspoorten gesignaleerd worden ter vervallenverklaring op basis van artikel 23 van de Paspoortwet bij gegrond vermoeden dat iemand in het buitenland handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor Nederland. De paspoortmaatregel wordt in alle gevallen zeer zorgvuldig toegepast. Alleen als er een concreet en gegrond vermoeden is van uitreis naar jihadistische strijdgebieden wordt de maatregel genomen.
Onder artikel 14, tweede lid van de rijkswet op het Nederlanderschap is het mogelijk om het Nederlanderschap te ontnemen bij een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor de in dit artikel opgesomde terroristische misdrijven. Dit betreft onder andere een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens deelname aan een terroristische organisatie. Bij uw Kamer is een voorstel van rijkswet ingediend waarin wordt voorgesteld ontneming van het Nederlanderschap eveneens mogelijk te maken bij deelname aan jihadistische trainingskampen (Kamerstukken 34016-(R2036).
In het Actieprogramma «Integrale aanpak jihadisme» staat tot slot het voornemen aangekondigd om de rijkswet op het Nederlanderschap zodanig aan te passen dat het voor de Minister van Veiligheid en Justitie mogelijk wordt in geval van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering en betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, het Nederlanderschap in te trekken zonder dat er sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Dit geldt alleen voor uitreizigers met meer nationaliteiten dan enkel de Nederlandse. Het merendeel van de huidige uitreizigers is in het bezit van een dubbele nationaliteit (Nederlandse én niet-EU nationaliteit). Uitgangspunt is dat uitreizigers die het Nederlanderschap verliezen worden gesignaleerd als ongewenst vreemdeling (voor het Schengengebied) en worden ongewenst verklaard (art. 67 Vw). Hij kan Nederland dan niet meer inreizen.
Hoe duidt u de mediacampagne van de Amerikanen tegen de Islamitische Staat en zijn er ook plannen om in Nederland een dergelijke (sociale) media-campagne te lanceren?2
Eind 2013 is de sociale media campagne «Think Again Turn Away» gelanceerd om de online werving van jihadgangers tegen te gaan. Vanuit Twitter, Facebook, YouTube en Tumblr accounts die de campagne naam dragen, verspreid het CSCC «Center for Strategic Counterterrorism Communications» (CSCC) van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken berichten en video’s die de verschillende jihadistische terroristische groeperingen bekritiseren.
Ook in Nederland wordt ingezet op het mobiliseren van maatschappelijke tegengeluiden en versterken van weerbaarheid tegen radicalisering, zowel online als offline. Hierbij kan worden gedacht aan ondersteuning van lokale en landelijke initiatieven om alternatieve boodschappen te verspreiden, aansluiten bij bestaande (internationale) islamitische tegengeluiden en gerichte communicatie over feitelijke onjuistheden in jihadistische propaganda. Ten slotte wordt het maatschappelijk middenveld ondersteund met feitelijke informatie ten behoeve van gesprekken met jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering.
Reclameactiviteiten van illegale aanbieders van kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Kent u het bericht «Actie tegen aanbieders sportweddenschappen succesvol» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verboden gokreclames?1 2
Ja.
Lopen alleen de in het bericht genoemde aanbieders of promotiesites waar de Kansspelautoriteit (KSA) op dit moment nog onderzoek naar doet het risico dat het hen moeilijker wordt gemaakt om toe te treden tot de Nederlandse gokmarkt? Zo ja, betekent dit dat andere aanbieders of promotiewebsites die gedurende het WK-voetbal illegaal actief waren niet hoeven te vrezen dat zij van een vergunning worden uitgesloten?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok) en voor vergunningverlening. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand komen, zodra een vergunningstelsel is ingericht, alleen geschikte en betrouwbare aanbieders in aanmerking voor een vergunning. Zij moeten voldoen aan strikte voorwaarden, zowel voorafgaand aan vergunningverlening als na vergunningverlening. Zo bevat het wetsvoorstel een strikte betrouwbaarheidstoets. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand mogelijk te maken. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, moet aanbieders, die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod, een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Dit betekent dat aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete heeft opgelegd, bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Daarnaast betekent het feit dat aanbieders hun aanbod niet (meer) onmiskenbaar op de Nederlandse markt richten, nog niet dat deze aanbieders zonder meer in aanmerking komen voor een vergunning. De betrouwbaarheidstoets omvat namelijk naast overtreding van de Wok ook een toets op andere antecedenten. Verder moeten aanbieders aantonen dat zij voldoen aan alle andere strikte voorwaarden uit het wetsvoorstel.
In hoeverre is het illegaal aanbod van sportweddenschappen rondom het WK-voetbal gestopt simpelweg omdat het toernooi ten einde liep? Op welk moment gedurende dit toernooi staakten deze aanbieders hun activiteiten? Hoe lang na een waarschuwing van de KSA zijn deze activiteiten gestaakt?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zij het reclameaanbod gedurende het WK-voetbal uitvoerig heeft gemonitord. Gebleken is dat nog tijdens het WK-voetbal sprake was van een duidelijke afname van deze activiteiten. Deze afname is volgens de kansspelautoriteit ingezet ruim voordat het WK-voetbal is geëindigd.
Beschikt de KSA op dit moment over instrumenten om illegale aanbieders van kansspelen bij sportwedstrijden onmiddellijk en effectief aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat en waarom konden tientallen illegale aanbieders van kansspelen gedurende het WK-actief blijven? Zo nee, voorziet het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand wel in dergelijke instrumenten?
De kansspelautoriteit heeft bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang. Vanwege het grote aanbod van online kansspelen was de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is de handhavingsactiviteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, te weten: reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. Inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
Benadrukt moet worden dat de markt voor kansspelen op afstand per definitie grensoverschrijdend is en daarmee zijn toezicht en handhaving complex. Deze complexiteit vraagt om een combinatie van instrumenten die hiermee rekening houden. Door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand, de snelle technologische ontwikkelingen en het aanbod via honderden websites, is effectieve handhaving van het verbod op illegaal aanbod niet mogelijk zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Doel van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is dan ook enerzijds de consument zoveel mogelijk naar het verantwoorde, betrouwbare en controleerbare aanbod van de vergunninghouder te geleiden en anderzijds het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Hierdoor zal het aantal illegale aanbieders afnemen, waardoor de handhavingscapaciteit van de kansspelautoriteit gerichter kan worden ingezet.
Aangezien veel niet-vergund aanbod zich buiten Nederland bevindt zijn de huidige handhavingsinstrumenten van de kansspelautoriteit niet geheel toereikend voor het tegengaan van illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Niet-vergunde aanbieders die buiten Nederland zijn gevestigd, zullen bestuurlijke sancties naar verwachting vaak naast zich neerleggen. Daarom bevat het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten, zoals de bindende aanwijzing aan tussenpersonen om hun dienstverlening aan illegale aanbieders te staken.
Acht u het aannemelijk dat bij volgende grote sportevenementen illegale aanbieders van kansspelen de afweging maken dat sancties van de KSA niet onmiddellijk effectief zijn en dat zij aangelokt door hoge winsten er toch voor kiezen illegaal kansspelen te gaan aanbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen aanbieders die persisteren in het onmiskenbaar aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd worden uitgesloten van een vergunning. Met het oog hier op acht ik het niet aannemelijk dat veel aanbieders persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland.
Veel aanbieders die na regulering van kansspelen op afstand in aanmerking willen komen voor een Nederlandse vergunning hebben hun aanbod aangepast en richten zich niet meer onmiskenbaar op de Nederlandse markt. Zoals de Commissie kansspelen via internet al in 2010 constateerde, zijn veel aanbieders grote, goed georganiseerde en internationaal opererende bedrijven die in hun landen van vestiging gerespecteerde bedrijven met beursnoteringen zijn, die in één of meerdere EU/EER lidstaten beschikken over een vergunning en in die landen ook onder toezicht staan. Deze aanbieders bieden hun kansspelen liever legaal dan illegaal aan. Ook in Nederland hebben zij belang bij een reputatie als een betrouwbare aanbieder met een kansspelvergunning waardoor zij zich graag willen conformeren aan de Nederlandse regels. Spelers in Nederland kunnen na regulering van kansspelen op afstand immers kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt, en zullen naar verwachting voor dit legale aanbod kiezen. Aanbieders die desondanks willens en wetens kiezen om te persisteren in het onmiskenbaar op Nederland gerichte aanbod van online kansspelen en daardoor geen vergunning krijgen, lopen zo het risico straks van de Nederlandse markt te worden geconcurreerd door het legale aanbod.
Deelt u de mening dat de motie-Bouwmeester c.s.(Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin staat dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden», niet betekent dat aanbieders die gedurende enige tijd illegaal kansspelen aanbieden en daarna onder dwang van de KSA daarmee stoppen alsnog voor een online vergunning in aanmerking kunnen komen? Zo ja, betekent dit dan dat alle illegale aanbieders, ongeacht of zij na verloop van tijd stoppen met hun aanbod, uitgesloten zijn van toekomstige vergunningen? Zo nee, betekent dat dan dat illegale aanbieders die op enig moment weer stoppen geen risico lopen uitgesloten te worden van een vergunning? Zo nee, is dit dan niet gewoon het belonen van slecht gedrag?
Ik deel de mening dat het moment waarop het willens en wetens overtreden van de Nederlandse regels kan leiden tot uitsluiting van een vergunning in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen. In mijn antwoord op vraag 2 en in de nota naar aanleiding van verslag heb ik toegelicht dat de kansspelautoriteit aanbieders aan een strikte betrouwbaarheidstoets zal onderwerpen. Het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland zonder vergunning zal daarin zwaar meewegen. Daarbij is het vanuit het perspectief van de gewenste kanalisatie van belang om in aanloop naar het vergunningenstelsel onderscheid te kunnen maken tussen opportunistische en onverantwoord opererende «cowboys» die willens en wetens de nationale regelgeving overtreden, en gerenommeerde beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
De Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt zich in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Het is op dit moment voor welwillende en verantwoord opererende aanbieders niet mogelijk om voor een vergunning in aanmerking te komen. Daarom is het naar mijn mening passend dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Dit betekent dat niet iedere vorm van online-kansspelaanbod in de periode voorafgaande aan de introductie van een vergunningenstelsel op zichzelf al noodzakelijkerwijs moet leiden tot de conclusie dat de betrokken aanbieder daarvan onbetrouwbaar is. Het is daarom van belang om te kijken of een aanbieder in de aanloop naar het vergunningstelsel onmiskenbaar op Nederlandse markt gerichte kansspelen heeft aangeboden. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om dit te beoordelen. Bij die beoordeling zal de Kansspelautoriteit de bestaande prioriteringscriteria hanteren. Aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester c.s. in september 2011 hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland moet een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Na aanname van de motie zijn de prioriteringscriteria immers duidelijk gecommuniceerd. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie een bestuurlijke boete heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Dit is niet anders, indien deze aanbieders hun op Nederland gerichte aanbod inmiddels hebben gestaakt.
Deelt u de mening dat aanbieders van illegale kansspelen die naar uw woorden op dit moment «met vuur spelen» op enig moment hun billen moeten branden en op de blaren moeten gaan zitten in de zin van dat zij uitgesloten worden van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit moment in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen en is dat moment al bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in uw voor dit najaar aangekondigde brief, waarin u gaat aangeven hoe u uw voornemen om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland» gaat uitvoeren, tevens ingaan op mogelijkheden om nog voordat de Wet kansspelen op afstand in werking treedt, bij andere regelgeving reeds te voorzien in de mogelijkheid om die aanbieders van een toekomstige vergunning uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
De rol van Turkije in de strijd tegen de Islamitische Staat |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel in The Wall Street Journal over de poging tot het redden van gijzelaars James Foley en Steven Sotloff?1
Ja.
Klopt het dat de Turkse president Erdogan – toen nog Minister-President – geen toestemming heeft gegeven om vanaf Turkse bodem een reddingsoperatie te lanceren?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover.
Is Turkije voornemens deel uit te maken van de op de NAVO-top in Wales gesmede coalitie om de Islamitische Staat te bestrijden? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In hoeverre beschouwt u de Turkse regering als een bondgenoot in de strijd tegen de Islamitische Staat? Op welke vlakken verschilt de Turkse regering hieromtrent van mening met andere NAVO-partners?
De internationale gemeenschap ervaart IS(IS) als een bedreiging voor de veiligheid en stabiliteit in de regio, hierover bestaat geen verschil van mening tussen de NAVO-partners. De NAVO-partners hebben tijdens de afgelopen NAVO-top eensgezind IS(IS) veroordeeld. Turkije heeft te maken met grote stromen vluchtelingen vanuit Irak en Syrië. Er worden nog steeds 49 medewerkers en familieleden van het Turkse consulaat in Mosul gegijzeld door IS(IS). Turkije en Nederland werken samen in het kader van terrorismebestrijding en de bestrijding van IS(IS). Samenwerking met Turkije op dit vlak is belangrijk, omdat veruit de meeste Europese jihadgangers er nog altijd voor kiezen om via de Turkse grens naar Syrië te reizen. Ook verleent Turkije humanitaire hulp aan en in Noord-Irak.
Bent u tevens bekend met het in februari 2014 verschenen rapport «Terrorism Finance in Turkey: A Growing Concern» van de Amerikaanse Foundation for Defense of Democracies?2 Hoe beoordeelt u de inhoud van dit rapport, in het bijzonder in het licht van het artikel in The Wall Street Journal? Zijn de vermeende betrekkingen met extremistische organisaties eerder besproken met de Turkse regering? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken?
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport. Deze thematiek is meerdere malen door het kabinet aan de orde gesteld in de contacten met de Turkse autoriteiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen die steun van Turkije aan jihadistische groeperingen zoals IS(IS) bevestigen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat over de opmars van ISIS op woensdag 10 september te beantwoorden?
Ja.
Over het op vrije voeten stellen van jihadgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadgangers Huizen weer vrij»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van drie van de vier jihadgangers niet is verlengd?
De rechter-commissaris besloot 4 september dat één van de vier verdachten vast moest blijven en dat de overige drie in vrijheid moesten worden gesteld. Het is de taak van de rechter-commissaris te toetsen of verdachten vrij mogen komen; dat is hier gebeurd. Tegen een dergelijke beslissing staat hoger beroep open. De rechtbank heeft op 17 september 2014 het hoger beroep van het OM gegrond verklaard en beslist dat, mede gelet op de na de beschikking van de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegde stukken, er wel ernstige bezwaren bestaan tegen beide verdachten. Zij zijn in bewaring gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank beslist, en daar kan het OM zich in vinden, dat de bewaring werd geschorst. Dit betekent dat er nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachten, maar dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de bewaring feitelijk geschorst wordt. Het doel is voorkomen dat de gezinnen uitreizen, door de voorwaarden die gesteld zijn aan de schorsing en het feit dat hun paspoorten zijn ingenomen, wordt dit doel bereikt.
Begrijpt u dat dit soort rechterlijke beslissingen veel onrust veroorzaken in onze toch al gespannen samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels de meerwaarde in van administratieve detentie in de strijd tegen terreur, waarmee dit soort situaties voorkomen kunnen worden?
Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Wel bezie ik de mogelijkheid om tijdelijke maatregelen op te leggen als een periodieke meldplicht, contact verboden, medewerking aan her huisvestiging et cetera. Ik acht het creëren van administratieve detentiemogelijkheden op dit moment niet noodzakelijk.
De juridische verplichtingen die voorvloeien uit het mogelijk plegen van genocide en andere misdrijven door de zogenoemde Islamitische staat |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u de interne juridische adviezen over het kabinetsstandpunt dat vermoedelijk sprake is van genocide en andere ernstige internationale misdrijven door de Islamitische Staat in Irak en Syrië, alsmede de mogelijke internationaalrechtelijke verplichtingen die daaruit voortvloeien, aan de Kamer doen toekomen?1
De interne juridische adviezen hierover dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne beleidsvorming.
Wanneer heeft u om een extern volkenrechtelijk advies gevraagd, wat was de vraag en wanneer is/wordt dat uitgebracht?
De extern volkenrechtelijk adviseur is op 29 augustus jl. gevraagd om advies te geven over onderstaande vragen:
Het advies is op 3 september jl. ontvangen.
Kunt u het volkenrechtelijke advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Het advies is op 5 september jl. aan de Kamer aangeboden (kenmerk BPZ-2014/167).
Welke verplichtingen volgen er voor Nederland concreet uit de Srebrenica-zaak (Bosnië-Herzegovina tegen Servië-Montenegro) en dan met name de door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen2 aangehaalde paragraaf 430 van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?3
De desbetreffende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is niet bindend voor Nederland, maar bevat gezaghebbende uitspraken over de volkenrechtelijke verplichtingen van verdragspartijen in relatie tot het voorkomen van het misdrijf genocide. Het Hof benadrukt in deze uitspraak dat niet alle verdragspartijen daadwerkelijk een verplichting hebben om te handelen bij dreigende genocide. Volgens het Hof rust deze verplichting alleen op staten die het vermogen hebben om het handelen van deze groep effectief te beïnvloeden. Het kabinet acht dit niet van toepassing op Nederland, hetgeen ook wordt geconcludeerd door de extern volkenrechtelijk adviseur in bovengenoemd advies.
Het kabinet is evenwel van mening dat het vermoeden van zeer ernstige misdrijven noodzaakt tot inzet op preventie, het voorkomen van escalatie en het bieden van hulp. De inspanningen van het kabinet zijn daarop gericht.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over ISIS/Irak van 10 september a.s. beantwoorden?
Ja.
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 september 2014 in de zaak Rudyak v. Ukraine1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over medische zorg voor gedetineerden?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de bovengenoemde uitspraak, met name overweging 58, blijkt dat arrestanten bij aankomst op een politiebureau recht hebben op medisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Uit de EHRM-uitspraak Rudyak volgt dat een medisch onderzoek een fundamentele waarborg vormt tegen mishandeling van gedetineerde personen. Deze waarborg dient twee doelen. Enerzijds biedt het bescherming aan de gedetineerde en anderzijds stelt het de overheid in staat een plausibele verklaring te kunnen geven voor mogelijke verwondingen. Het EHRM geeft in de uitspraak geen nadere invulling aan deze waarborg noch stelt het EHRM de wijze waarop medisch onderzoek zou moeten plaatsvinden vast. Uit de uitspraak volgt dus niet dat iedere arrestant direct bij aankomst op het politiebureau dient te worden onderzocht door een arts.
Deelt u de mening dat in het niet in overeenstemming met bovengenoemde uitspraak is dat een arrestant bij binnenkomst slechts door een niet medisch geschoolde arrestantenwacht wordt bevraagd en dat er pas een arts wordt ingeschakeld als de antwoorden van de arrestant daar aanleiding toe geven (zie uw antwoord op de eerder gestelde vragen 2 en2? Zo ja, wat gaat dat voor de praktijk dan wel regelgeving omtrent medisch onderzoek van arrestanten betekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
Onder het EVRM heeft iedere gedetineerde vanaf het allereerste begin van vrijheidsontneming recht op toegang tot een arts.4 Dit is echter niet hetzelfde als de verplichting om in alle gevallen door een arts te laten beoordelen of de arrestant medische zorg nodig heeft; het initiatief wordt in beginsel bij de gedetineerde gelegd.
Wel heeft de overheid onder de artikelen 2 en 3 EVRM ook een positieve verplichting om zorg te dragen voor de gezondheid van gedetineerden in situaties waarin autoriteiten «op de hoogte zijn of hadden kunnen zijn» van een serieus gezondheidsprobleem dan wel een acuut gevaar voor zijn leven is.5
Er bestaat dus een recht op toegang tot medische zorg, maar dit recht strekt niet tot de plicht voor de overheid om gedetineerden – over wiens gezondheidssituatie in beginsel geen reden tot twijfel bestaat – bij aanvang van de voorlopige hechtenis altijd te laten onderzoeken door een arts.
Bent u in het licht van bovengenoemde uitspraak van het EHRM nog steeds van mening dat met de wijze waarop de politie arrestanten bij binnenkomst op medische complicaties toetst, uitvoering wordt gegeven «aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen daarvan?
Ja, omdat alle personen die bij de politie worden ingesloten nu reeds bevraagd worden over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling.
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp gemeld heb, heeft de Nationale Politie in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers.
Het protocol is erop gericht om de risico's tot het uiterste minimum te beperken. Dit heeft ook de serieuze aandacht van de afdelingen Arrestantentaken van politie. Bovendien wordt dit onderwerp ook nauwgezet gevolgd door de CPT en de Inspectie van Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszog.
Ten overvloede merk ik op dat het CPT in haar laatste rapporten met betrekking tot de situatie van gedetineerden in Nederland in 2011 en 2007 de toegang tot de medische zorg van personen die ingesloten zijn bij de politie adequaat heeft bevonden.6
Het bericht dat elf vliegtuigen zijn verdwenen van het vliegveld van Tripoli |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er elf vliegtuigen zijn verdwenen van het internationale vliegveld in Tripoli?1
Na enkele dagen van hevige gevechten medio augustus jl. hebben islamistische milities in Libië, verenigd onder de naam Libya Dawn, Tripoli International Airport ingenomen, inclusief de op de luchthaven aanwezige vliegtuigen. Veel vliegtuigen zijn door de gevechten beschadigd of vernietigd.
Het kabinet ziet geen reden om aan te nemen dat het gerucht over vermiste vliegtuigen juist zou zijn. De Libische luchtvaartautoriteiten ontkennen dat er elf vliegtuigen vermist zijn. Het Amerikaanse State Department kwalificeert berichten over vermissing van elf vliegtuigen als ongegrond.
Kunt u bevestigen dat de elf verdwenen vliegtuigen in het bezit zijn van de zogenaamde «Masked Men Brigade»? Zo nee, kunt u aangeven in wiens bezit deze elf vermiste vliegtuigen dan wel zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u reeds contact gezocht met de Amerikaanse en Libische autoriteiten om te verifiëren welke elf vliegtuigen precies zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze deze elf vliegtuigen zijn ontvreemd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties worden ondernomen om te verifiëren waar deze elf vliegtuigen zijn gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de zorgen die er bestaan bij overheidsfunctionarissen in de Verenigde Staten dat deze elf verdwenen vliegtuigen kunnen worden ingezet voor terreurdaden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de ontstane wetteloosheid in Libië?
Ja.
Op welke wijze zet het kabinet zich in om een eind te maken aan het geweld in Libië en in plaats daarvan een politieke oplossing te zoeken?
Nederland steunt de inzet van de VN, in het bijzonder de nieuwe VN Speciale Vertegenwoordiger voor Libië – Bernardino León – en VN-missie UNSMIL, om te komen tot een politieke oplossing voor het conflict. De EU wil de VN-inspanningen sterker ondersteunen en zal op korte termijn de opties hiertoe onderzoeken en bespreken. Het is van belang dat ook de buurlanden van Libië betrokken worden bij het zoeken naar een politieke oplossing.
Er zal eerst zo spoedig mogelijk een staakt-het-vuren tussen de strijdende partijen moeten worden overeengekomen. Dat zal moeten worden gevolgd door een inclusieve dialoog om overeenstemming te bereiken over het verdere politieke proces, inclusief afspraken over de locatie en recentelijk genomen besluiten van het parlement en over de samenstelling van een toekomstige regering.
Wat is uw reactie op het bericht dat een brandweerman tijdens het bestrijden van een brand door een defecte ademluchtfles met Quick Connect-koppeling in acute ademnood kwam?1
Voorvallen waarbij personeel van de brandweer in een onveilige situatie terecht komt, zijn zeer zorgelijk en dienen te worden voorkomen. Gelukkig is betreffende brandweerman er in dit geval ongedeerd vanaf gekomen.
Hoeveel incidenten met deze Quick Connect-koppeling zijn u bekend?
Een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s die is uitgevoerd door mijn ministerie wijst uit dat er vijf incidenten hebben plaatsgevonden. Drie incidenten vonden in de veiligheidsregio Haaglanden plaats. Het vierde incident in de veiligheidsregio Midden-West Brabant en het vijfde in Zeeland.
Daarnaast is in de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland vijf maal sprake geweest van een «lekkage» rondom een Quick Connect koppeling, waardoor soms in beperkte mate lucht uit de cilinder kon ontsnappen. Vanwege het aanwezige veiligheidssysteem was dit volgens de veiligheidsregio niet gevaarlijk.
Is het waar dat deze ademluchtflessen aan de normen voldoen maar dat de test op vallen en stoten minimaal is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gaat na of het betreffende product(samenstel), het ademhalingsbeschermingsmiddel, voldoet aan de Warenwet en de van toepassing zijnde Warenwetbesluiten. Tevens wordt beoordeeld of de fabrikant en mogelijk betrokken keuringsinstelling(en) de minimale verplichtingen inzake Warenwet- en regelgeving naar behoren hebben ingevuld. Ook dient vastgesteld te worden of de test op vallen en stoten op de juiste manier is vastgelegd in normen, dan wel voldoende vanuit de fabrikant is ingevuld. De Inspectie SZW wil niet vooruitlopen op de conclusies van het onderzoek, maar vindt het verstandig dat veiligheidsregio’s zekerheidshalve maatregelen hebben genomen.
Wat is uw reactie op de test waarbij ook de verstevigde Quick Connect-koppeling het begeeft na een val?2
In het bericht over de test waar u naar verwijst, wordt gesteld dat deze test geen wetenschappelijke grondslag heeft en tevens niet onder geconditioneerde omstandigheden heeft plaatsgevonden.
In welke veiligheidsregio’s is ertoe besloten de Quick Connect-koppeling niet meer te gebruiken? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Ter beantwoording van deze vragen heeft mijn ministerie een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s uitgevoerd. Dit laat het volgende beeld zien:
De veiligheidsregio’s Groningen, Friesland, Twente, Gelderland Midden, Gooi en Vechtstreek, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Flevoland maken geen gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de Quick Connect koppeling.
Haaglanden, Hollands-Midden, Amsterdam-Amstelland, Midden-West Brabant en Zeeland maken gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de schroefdraadkoppeling. De incidenten waren voor deze vijf regio’s de aanleiding om over te gaan op schroefdraadkoppeling.
In de overige 12 veiligheidsregio’s zijn ademluchttoestellen in combinatie met een Quick Connect koppeling in gebruik. Er kunnen meerdere merken en typen ademluchtapparatuur in deze veiligheidsregio’s voorkomen. Argumenten op basis waarvan veiligheidsregio’s ervoor kiezen om Quick Connect koppelingen te gebruiken, variëren. Onder andere de volgende argumenten zijn gebruikt:
In welke veiligheidsregio’s is de Quick Connect-koppeling nog wel in gebruik? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van de Quick Connect-koppeling onmiddellijk gestopt moet worden in alle veiligheidsregio’s zolang niet onomstotelijk vaststaat dat deze koppeling volkomen veilig is?
Het betreft een werkgeversverantwoordelijkheid – in casu van de veiligheidsregio’s – om personeel te voorzien van deugdelijke middelen die het personeel in staat stellen de taken veilig en doeltreffend uit te voeren. De werkgevers maken de afweging welk product zij veilig genoeg achten om de werkzaamheden uit te voeren. Ontstaat er twijfel over de deugdelijkheid van materieel dan is het essentieel dat producent/leverancier en veiligheidsregio’s snel en duidelijk informatie met elkaar delen en passende maatregelen treffen. Het betreft een verantwoordelijkheid van de producent/leverancier om veilige producten beschikbaar te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 25 september 2014?
Ja.
Het bericht “Tienduizenden zonder 112” |
|
Nine Kooiman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden zonder 112»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 50.000 tot 60.000 mensen niet met hun mobiele telefoon naar alarmnummer 112 kunnen bellen?
Ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mobiele dekking buitenshuis in relatie tot de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Doel van het onderzoek is te bepalen hoe groot het probleem van mobiele dekking in relatie tot 1-1-2 is en waar het zich afspeelt. Het onderzoek loopt en krijgt alle medewerking van de operators. Het onderzoek zal in december een kaart opleveren. Op deze kaart staat aangegeven waar men in Nederland goed contact krijgt en in welke gebieden men niet of nauwelijks contact kan krijgen met 1-1-2 per mobiele telefoon. Het gaat in het onderzoek om de situatie buitenshuis, maar dit geeft wel enige indicatie voor de mobiele bereikbaarheid in huis.
Wel merk ik op dat de genoemde aantallen in de bedoelde berichtgeving gaan over mensen die in huis 1-1-2 niet kunnen bellen met een mobiele telefoon.
De mobiele dekking in huis hangt onder andere af van de mate van isolatie van de woning en is daarom niet te vatten in exacte cijfers. De genoemde cijfers kunnen dan ook niet meer zijn dan een grove inschatting.
Was u op de hoogte van het feit dat het probleem van slecht of geen bereik van 112 niet alleen speelt in grensregio’s en buitengebieden, maar ook in steden zoals Amsterdam?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiosignalen vertoont in meer of mindere mate «witte vlekken», ook in stedelijke gebieden. Radiosignalen zijn een natuurkundig verschijnsel. Er zijn altijd invloeden van de omgeving zoals (hoge) bebouwing, isolatie, begroeiing en weersinvloeden die de ontvangst van radiosignalen negatief kunnen beïnvloeden. Ook de kwaliteit van de antenne van het gebruikte mobiele toestel speelt hierbij een rol. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele dekking buitenshuis in Nederland in relatie tot 1-1-2 zal duidelijk maken hoe groot het probleem is en waar het zich afspeelt.
Klopt hetgeen telecomaanbieders stellen, namelijk dat enkele duizenden zendmasten nodig zijn om mobiele dekking in heel Nederland te garanderen?
Hier zal het genoemde onderzoek meer inzicht in bieden. Met het onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de werkelijke «witte vlekken» zijn, dat wil zeggen waar men niet of nauwelijks mobiel kan bellen met 112. Ook geeft het onderzoek inzicht in de wijze waarop een 1-1-2-oproep (technisch gezien) verloopt. Na dit onderzoek kan gekeken worden wat er nodig is om de problematiek aan te pakken.
Worden in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken over mobiel bereik in Nederland ook de technische mogelijkheden en de kosten van meer of volledige mobiele dekking in Nederland meegenomen?
De technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland worden niet meegenomen in het onderzoek van TNO en Agentschap Telecom. Het onderzoek brengt in kaart waar men buitenshuis goed, nauwelijks of niet kan bellen naar 1-1-2 met een mobiele telefoon. Op basis van deze kaart kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Deelt u de mening dat een vaste lijn niet altijd een alternatief is bij een spoedgeval? Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen om een oplossing te vinden voor dergelijke situaties?
Ik deel uw mening dat een vaste lijn niet in alle gevallen een alternatief kan zijn bij een spoedgeval. Er zijn situaties denkbaar waarbij een vaste lijn niet voorhanden is, zoals bij een incident in een natuurgebied. Op de website van de rijksoverheid wordt aangegeven wat men nog meer kan doen als 112 niet mobiel bereikt kan worden (handelingsperspectieven). Verder wacht ik graag het onderzoek af. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Welke actie heeft u samen met de Belgische en Duitse overheden ondernomen om het bereik van 112 te verbeteren?
Binnen Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 1-1-2 noodoproepen door de operators. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten het bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 1-1-2-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Dat kan een Nederlands netwerk zijn, maar ook een buitenlands netwerk. Wanneer een burger in het grensgebied 1-1-2 belt vanaf Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s. Deze afspraken gelden ook voor 1-1-2-oproepen die vanaf Duits of Belgisch grondgebied worden opgepikt door Nederlandse netwerken.
Wat betreft het zo goed als mogelijk dekking bieden in de grensregio’s met Nederlandse netwerken maakt de Nederlandse overheid internationale afspraken met buitenlandse overheden in de omliggende buurlanden om ervoor te zorgen dat operators aan beide zijden van de grens evenveel toegang tot het spectrum hebben en dus evenveel mogelijkheden hebben om dekking te bieden. Zonder deze afspraken zouden de netwerken met vol vermogen mogen uitzenden wat interferentie tot gevolg kan hebben. Bij de operators ligt de verantwoordelijkheid om hun netwerk zo goed mogelijk in te richten en te laten functioneren.
Overigens kunnen de operators afwijken van de internationale afspraken als zij hierover overeenstemming kunnen bereiken met de operators in België en Duitsland om zo storingen over en weer te voorkomen of juist om beter bereik op bepaalde plekken te krijgen.
De staking van de kustwacht |
|
André Bosman (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het artikel: «Kustwacht Curaçao staakt patrouilles op zee»?1
Ja.
Heeft de staking gevolgen voor de veiligheid in de regio? Zo nee, waarom niet?
Van maandagochtend 1 september 00.00 tot dinsdagmiddag 2 september 12.00 uur heeft een deel van het varende personeel op het maritieme steunpunt op Curaçao gestaakt. Het desbetreffende personeel was wel inzetbaar in het geval van een SAR-melding en bij zogenaamde harde informatie ten behoeve van de opsporing bij mogelijke strafbare feiten op zee. De vliegende capaciteit van de Kustwacht was onverminderd beschikbaar. Sinds dinsdag 2 september 12.00 uur zijn de reguliere diensten weer hervat.
De staking heeft geen gevolgen gehad voor de veiligheid in de regio. De bewaking van de maritieme buitengrens van het Koninkrijk is door de actie niet in het geding geweest. Het stationsschip Zr. Ms. Holland heeft tijdens de staking het aantal patrouilles ten behoeve van de Kustwacht verhoogd.
De bewaking van de buitengrenzen is overigens een gezamenlijke Koninkrijksverantwoordelijkheid, waarbij naast de Kustwacht en de krijgsmacht, diverse andere ketenpartners zoals douane, politie en immigratie een belangrijke rol spelen.
Is er momenteel sprake van een groot veiligheidsrisico voor lokale medewerkers van de kustwacht? Kunt u aangeven waarom de overheid van Curaçao hun veiligheid niet meer kan garanderen?
In 2013 is naar aanleiding van opmerkingen van een lokale vakbond (NAPB) in samenwerking met politie en OM van Curaçao onderzoek gedaan naar bedreigingen van Kustwachtpersoneel. Uit dit onderzoek bleek echter dat vanaf 2010 geen enkele melding of aangifte van dergelijke feiten bekend was.
Op basis van een incident bij een uitgaansgelegenheid op Bonaire hebben lokale vakbonden opnieuw gesteld een verbetering van de veiligheid van hun leden te willen. Zij zijn hierover in gesprek met de Minister van Justitie van Curaçao. Er is een werkgroep gevormd om het eventuele veiligheidsrisico te bespreken en de Minister hierover te adviseren. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vakbonden, het Ministerie van Justitie en de Kustwacht.
Kunt u aangeven of er beschermende maatregelen genomen worden? Zo ja, draagt Nederland hier aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre nemen incidenten tegen medewerkers van de Kustwacht het afgelopen jaar toe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen het toegenomen geweld tegen medewerkers van de Kustwacht en het vervangen van Defensiepersoneel door lokaal personeel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het door de bonden gemelde gevoel van onveiligheid gerelateerd is aan een verandering van het aantal defensiemedewerkers ten opzichte van het aantal lokale medewerkers.
Kunt u aangeven of het aantal onderschepte drugsvondsten het afgelopen jaar is toe- of afgenomen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van de Kustwacht is niet uitsluitend af te meten aan het aantal in beslag genomen kilo’s drugs. De Kustwacht doet immers meer dan drugsbestrijding. De effectiviteit wordt gemeten aan de hand van normen en prestatie-indicatoren voor de operationele, materiële en personele prestaties van de Kustwacht die worden vastgesteld in het Jaarplan. De hoeveelheid onderschepte drugs laat overigens door de jaren heen een wisselend beeld zien. In 2010 is een totaal van 274 kg drugs door, of in samenwerking met de Kustwacht onderschept. In 2011 was dit 827 kg, in 2012 853 kg, in 2013 2.000 kg en in 2014 (stand per 1 september) 381 kg.
Deelt u de mening dat Curaçao zijn verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrens van het Koninkrijk terzijde schuift en daarmee de risico's voor Nederland en de andere landen van het Koninkrijk vergroot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstandig is om de Kustwacht te decentraliseren onder aansturing van lokaal personeel en diensthoofden? Hoe houdt u een goed toezicht op correcte uitvoering van de kustwachttaken?
De Kustwacht is in 2013 begonnen met pilots, waarbij een aantal taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd naar de hoofden van de verschillende maritieme steunpunten. Het betreft taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau op het gebied van operaties, personeel, opleiden, trainen en materieel bij het steunpunt.
De pilots worden in 2014 geëvalueerd. Een tussentijdse evaluatie is positief. Vooral op het gebied van informatie-uitwisseling met de lokale ketenpartners lijkt de nieuwe opzet een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke structuur. Daarnaast waarderen de verschillende landen de beperkte decentralisatie van bevoegdheden naar de hoofden van de steunpunten. Het hoofd is zo beter in staat zijn taak als integraal manager uit te oefenen.
De rijkswet blijft het kader voor de inzet van de Kustwacht. Dat betekent dat de directeur van de Kustwacht belast blijft met de algehele leiding van de Kustwacht. De hoofden van de verschillende steunpunten hebben in de pilots slechts het mandaat gekregen voor een aantal taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau. De directeur blijft verantwoordelijk, ook wat betreft integriteit en de controle hierop.
Wordt er op dit moment overleg gepleegd met Curaçao om de patrouilletaken van de kustwacht op het eiland op te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spoedig worden de taken weer opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht. En ja, wij kennen ook de zorgen die bij jeugdhulpaanbieders leven. Wij begrijpen deze zorgen, maar daarbij past het besef dat een transitie als die in de jeugdhulp plaatsvindt altijd gepaard zal gaan met bepaalde onzekerheden. Tegelijkertijd constateren we dat de transitie in volle gang is. Gemeenten doen er alles aan om op 1 januari 2015 klaar te zijn voor hun nieuwe verantwoordelijkheden. Hiertoe wordt al volop geëxperimenteerd en toegewerkt naar een nieuwe gemeentelijke toegang voor de jeugdhulp. Ook zijn gemeenten volop bezig met het voorbereiden/maken van inkoopafspraken met jeugdhulpaanbieders.
Er wordt hard gewerkt, maar tegelijkertijd constateren wij dat er tot 1 januari as. nog veel te doen is. Én we constateren dat aanbieders van hoogspecialistische jeugdhulp, waar individuele gemeenten over het algemeen slechts sporadisch gebruik van hoeven te maken, nog moeilijk tot budgetafspraken met gemeenten kunnen komen. Om die reden biedt de VNG gemeenten en jeugdhulpaanbieders met een specialistisch aanbod handreikingen om tot goede inkoopafspraken te komen. Een voorbeeld is het landelijk transitiearrangement met bijbehorende raamcontracten voor hoogspecialistische jeugdhulp met een landelijke functie, en door het opstellen van modelcontracten voor bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp.
Een organisatie zoals Fier Fryslân, een van de organisaties die in het artikel wordt genoemd, is bijvoorbeeld opgenomen in het landelijke transitiearrangement dat de VNG heeft vormgegeven. Het raamcontract dat hiertoe is opgesteld, geeft Fier Fryslân de garantie dat een gemeente, indien zij een kind in zorg krijgen bij Fier Fryslân, dit tegen de voorwaarden moet doen die in het raamcontract staan opgenomen. Fier Fryslân hoeft hierover dus niet met elke gemeente apart te onderhandelen en afspraken te maken.
Daarnaast zal de hoogspecialistische jeugdhulp ook na 1 januari 2015 nodig zijn. Dit in combinatie met de continuïteit van zorg die gemeenten moeten bieden, voorzien wij voor 2015 geen grote budgettaire problemen voor de instellingen die hoogspecialistische zorg bieden. Tegelijkertijd kunnen wij ons wel indenken dat de overgangsperiode en het gebrek aan budgetafspraken in de eerste periode tot problemen kan leiden ten aanzien van de liquiditeitspositie van deze instellingen, bijvoorbeeld omdat bevoorschotting op zich laat wachten. Daarom is in de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet een artikel opgenomen waarop deze instellingen zich kunnen beroepen. Hiermee kunnen zij t.b.v. de eerste periode een soort overbruggingskrediet aanvragen die bij onverhoopt uitblijven van nieuwe cliënten ook nog een budgetgarantie inhoudt.
Bent u bekend met de grote zorgen van de jeugdklinieken en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de motie Segers c.s., 33 750 – VI- nr. 71, inzake de opvang van slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld?
De motie is ons bekend. Wij hebben uw Kamer op 10 juni 2014 geïnformeerd dat wij ter uitvoering van de motie Segers c.s. afspraken hebben gemaakt met de VNG over een adequate financiering voor specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel en van eergerelateerd geweld.
Hoe waarborgt u de uitvoering van deze motie en bent u bereid voor het einde van 2014 de Kamer nogmaals te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven hoeveel gemeenten tot nu toe hulp hebben ingekocht bij landelijk werkende instellingen?
We volgen de transitie nauwgezet. We proberen gemeenten zoveel mogelijk te ondersteunen bij de transitie, en spreken gemeenten en/of regio’s ook aan daar waar zich problemen dreigen voor te doen. Gemeenten zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen inkoopproces en de keuzes die ze daarin maken. Wat we merken, is dat de door de VNG als richtsnoer opgegeven 3,76% in veel gemeenten gereserveerd is voor de financiering van hoogspecialistische jeugdhulp dat onderdeel uitmaakt van het landelijk transitiearrangement. De wijze waarop gemeenten dit doen is aan henzelf. Zij hebben echter de verplichting (ongeacht of ze dit budget nu wel gereserveerd hebben of niet) om de benodigde jeugdhulp aan kinderen uit hun gemeente te organiseren en financieren.
Daarbij kent het zorggebruik over de jaren heen fluctuaties. Het is dan ook niet gezegd dat de 3,76% in alle gevallen voldoende is. Gemeenten zijn zich hier terdege van bewust.
Wordt op dit moment het percentage van 3,76% dat door de VNG geadviseerd is aan gemeenten van het totale jeugdhulpbudget te reserveren voor de financiering van specialistische functies in de jeugdhulp inderdaad door gemeenten als richtsnoer gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat er indien nodig verwezen wordt naar de landelijk werkende instellingen en niet naar de meer algemene jeugdhulp in de regio waar door de gemeenten ingekocht is?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Zij zullen kinderen passende jeugdhulp moeten bieden. In veel gevallen zal passende jeugdhulp, in uw woorden, «meer algemene jeugdhulp» zijn die door gemeenten in de regio is ingekocht. Wanneer echter meer specialistische jeugdhulp nodig is, dan is een gemeente verplicht dit ook te organiseren en te financieren.
Aangezien de Jeugdwet verplichtingen stelt aan de gemeentelijke toegang (deskundige professionals oordelen over de benodigde jeugdhulp), is hiermee gewaarborgd dat kinderen naar passende hulp worden toegeleid, ongeacht of dit specialistische of «algemene» jeugdhulp betreft.
Garandeert u dat kinderen die het nodig hebben toegang houden tot gespecialiseerde jeugdzorginstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
De repatriëringsmissie MH17 en de stand van zaken omtrent vliegramp MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Joint investigation into Flight MH17» dat het landelijk parket op 29 augustus op zijn site plaatste?1
Ja.
Kunt u de overeenkomst tussen Oekraïne, België, Australië en Nederland openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Oekraïne, België, Australië en Nederland hebben praktische en operationele afspraken gemaakt over de samenwerking in hun strafrechtelijke onderzoeken. De aard van dergelijke informatie leent zich niet voor openbaarmaking. Bij de gemaakte afspraken heeft ook Maleisië zich aangesloten. Het bekendmaken van het bestaan van de afspraken kon alleen plaatsvinden in afstemming met de betrokken landen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden met het persbericht dat op 29 augustus uitgegeven is door het openbaar ministerie.
Waarom is deze overeenkomst niet vermeld in de lijst van verdragen, MOU’s etcetera, die Nederland in het kader van MH17 heeft afgesloten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met Maleisië in het strafrechtelijke onderzoek? Waarom doet Maleisië niet mee met de overeenkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verdragen, MOU’s, etcetera die in het antwoord op vraag 5k worden vermeld, aan de Kamer sturen, indien noodzakelijk vertrouwelijk?
De tekst van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake de internationale missie tot bescherming van het onderzoek is reeds uitgereikt tijdens de technische briefing op 28 juli jl. Het is op 29 juli jl. ter kennis gebracht van de Kamer overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen. (Kamerstuk 33 997, nr. 4). Het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake de aanwezigheid van Australisch overheidspersoneel in Nederland ten behoeve van de reactie op het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines is op 4 augustus jl. ter kennis gebracht van de Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 8.
Het MoU in de vorm van een briefwisseling tussen Nederland en Australië houdende «Arrangements concerning the Australian contribution to the International Mission for Protection of Investigation in Ukraine» kan niet aan de Kamer worden gestuurd. Australië heeft aangegeven zeer te hechten aan de vertrouwelijkheid van dit document.
Wat betreft de overeenkomst tussen Oekraïne en Nederland inzake het onderzoek naar de toedracht, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de afspraak in antwoord 5k nader toelichten? Wie heeft er bezwaren en van welke aard zijn die?
Het National Bureau of Air Accident and Incidents Investigation with Civil Aircraft (NBAAII, de onderzoeksautoriteit van de Oekraïne), heeft de uit ICAO annex 13 voortvloeiende gehoudenheid tot onderzoek gedelegeerd aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Dit is in overeenstemming met art. 5.1 annex 13 van ICAO. Deze delegatie is neergelegd in een overeenkomst tussen de NBAAII en de Onderzoeksraad. Zonder toestemming van de NBAAII kan deze overeenkomst niet openbaar worden gemaakt.
Heeft u kennisgenomen van het interview dat de vicepremier Andreï Pourguine van de zelf uitgeroepen en niet-erkende volksrepubliek Donetsk gegeven heeft met het Russische staatspersbureau Ria Novesti «MH17: les insurgés invitent les experts malaisiens sur le lieu du crash»?3
Ja.
Heeft Nederland (of één van de andere relevante landen) gevraagd om de brokstukken van MH17 te mogen bergen, of klopt het statement van Andreï Pourguine dat er geen interesse in de brokstukken is?
Vanaf vrijdag 18 juli 2014 zijn experts van het Landelijk Team Forensisch Onderzoek (LTFO) en leden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) afgereisd naar Oekraïne. Het terugbrengen van de stoffelijke overschotten en persoonlijke eigendommen naar Nederland is van meet af aan hoofddoel geweest van de missie.
Gezien de veiligheidssituatie in Oekraïne op dat moment, de afspraken die door de OVSE met de separatisten zijn gemaakt en de genoemde doelstelling van de missie, waren de leden van het team in eerste instantie vooral gericht op het zoeken naar de stoffelijke overschotten en de persoonlijke bezittingen.
Alles wat bijdraagt aan de waarheidsvinding wordt in het strafrechtelijk onderzoek of in het onderzoek naar de toedracht meegenomen. Dit geldt ook voor de brokstukken. Zowel de OvV als het OM zijn in het belang van de beide onderzoeken geïnteresseerd in een aantal specifieke wrakstukken. In een volgende missie naar het rampgebied zal worden gekeken of het mogelijk is om die wrakstukken te bergen.
Klopt het dat de separatisten 20 vierkante kilometer terrein uitgekamd hebben, zoals de heer Pourguine beweerd heeft? Zo ja, heeft u hen dan gevraagd om de kaarten van het uitgekamde terrein te overhandigen?
De bewering is bekend, zoals ook door de korpschef in de technische briefing van 11 augustus jl. aan de hand van kaartmateriaal is toegelicht. Dit kan echter niet worden geverifieerd omdat de toegang tot het gebied vanwege het gewapende conflict problematisch is geweest en nog steeds is.
Aan de lokale hulpdienst zijn door tussenkomst van de OVSE de relevante kaarten gevraagd. Op 31 augustus heeft de politie van de leiding van de State Emergency Services (SES) kaartmateriaal van het zoekgebied verkregen. In deze kaarten is het doorzochte gebied aangeduid, maar is geen aanduiding van aangetroffen lichamen, persoonlijke bezittingen of wrakstukken gemarkeerd. Uit de kaarten lijkt het zoekgebied ruimer te zijn geweest dan 20 vierkante kilometer.
Wanneer heeft u de Oekraïense overheid om de kaarten gevraagd van het uitgekamde gebied?
Tussen 21 juli en 20 augustus is een aantal keer verzocht om de kaarten. Het verzoek was uitgezet bij de Oekraïense regering en door tussenkomst van de OVSE bij de SES en andere lokale autoriteiten. Uiteindelijk is dit verzoek volledigheidshalve ook formeel en schriftelijk ingediend bij de autoriteiten in Kiev.
Klopt het dat Maleisië het aanbod heeft om de brokstukken te krijgen en zullen die ingebracht worden in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) en de strafrechtelijke onderzoeken?
In algemene zin geldt dat alle informatie die kan bijdragen aan waarheidsvinding, ook wordt benut in het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek naar de toedracht. Zoals gebruikelijk kunnen wij echter over lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Voor het onderzoek van de Onderzoeksraad verwijzen wij naar het voorlopige rapport dat op 9 september jl is gepubliceerd. Het kabinet zal niet reageren met een beleidsreactie op het rapport van eerste bevindingen met de eerste onderzoeksresultaten van de ramp met de MH17 van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (zoals gevraagd in uw verzoek van 9 september, (Kamerstuk 33 997, nr. 16/2014D30624). Op diverse punten is nog nader en verdiepend onderzoek aangekondigd.
Wanneer, op welke wijze, en bij wie heeft u tussen 20 juli 2014 (toen de Oekraïense regering bekend maakte dat er een lokale zoekactie in het rampgebied werd uitgevoerd met 800 vrijwilligers) en 5 augustus (toen u gedetailleerde informatie over de zoekactie ontving), proberen te achterhalen wat de reikwijdte was van deze zoekactie?
In de eerste dagen na de ramp was niet helder onder wiens gezag de eerste zoekactiviteiten werden verricht, alsook hoe omvangrijk en hoe gestructureerd deze waren. Wel stond vast dat de rampplek in handen was van de separatisten. Zie het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17. De prioriteit in het contact met de separatisten lag bij het verkrijgen van toegang tot de rampplek met hulp van de OVSE.
Waarom heeft u niet direct op 20 juli om meer informatie gevraagd bij de Oekraïense autoriteiten, zeker gezien de volgende uitspraak van de Oekraïense vicepremier Volodimir Grojsman op 20 juli 2014 over de zoekactie- in aanwezigheid van een Nederlandse vertegenwoordiger –: «In terms of search and rescue: 200 people from the Ministry of Emergency are now working on that. According to our preliminary estimations 800 volunteers are involved in such operations»?
De uitspraak van vicepremier Groisman is ook eerder op dezelfde dag (20 juli) door hem gedaan bij een overleg waar ook Nederlandse vertegenwoordigers bij aanwezig waren. Daarbij werd duidelijk dat Oekraïense autoriteiten niet meer informatie daarover hadden, dat de Oekraïense autoriteiten geen direct gezag over deze hulpdiensten konden uitoefenen en dat niet duidelijk was wat deze personen wel en niet konden doen, gegeven het feit dat het gebied onder controle van separatisten stond en niet onder die van de Oekraïense autoriteiten.
Waarom heeft de Minister-President tijdens de briefing aan de Kamer op 21 juli niets gezegd over de officiële lokale zoekactie, ondersteund door vrijwilligers?
De zoekactie zou hebben plaatsgevonden onder de leiding van de lokale hulpdienst uit Donetsk. Deze lokale hulpdienst valt weliswaar formeel onder Kiev, maar opereert de facto in het gebied dat in handen is van de separatisten. Ook vicepremier Groisman maakte in zijn bekendstelling duidelijk dat het gebied in handen van de gewapende separatisten was. Daarom kon niet worden vastgesteld of de zoekactie ook daadwerkelijk onder leiding van de centrale Oekraïense autoriteiten plaatsvond. Om dezelfde reden kon niet geverifieerd worden dat er 200 personen ambtshalve in het gebied aanwezig waren.
Waarom heeft u geen informatie verschaft over de 200 personen die ambtshalve in het zoekgebied actief waren namens het Ministerie van Noodgevallen?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat vicepremier Grojsman tijdens zijn persconferentie van 20 juli 2014 duidelijk aangeeft dat de zoekactie plaatsvond onder leiding van de Oekraïense autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom spreekt u in uw brief van 24 juli 2014 slechts over «inspanningen van lokale bewoners en hulpdiensten», gezien de specifieke informatie die vicepremier Grojsman op 20 juli gaf en gezien de informatie die u naar eigen zeggen kreeg op 20 juli?
Zie antwoord vraag 14.
Hoeveel stoffelijke overschotten hebben zoekacties onder leiding van de Oekraïense autoriteiten en die onder Nederlandse leiding respectievelijk opgeleverd?
Er hebben inmiddels 211 identificaties plaatsgevonden (stand van zaken 12 september). Zolang het identificatieproces nog niet is afgerond, kunnen geen uitspraken worden gedaan over het aantal stoffelijke overschotten.
Op welke wijze heeft u uw waardering uitgesproken in de richting van de Oekraïense autoriteiten voor de zoekactie die zij georganiseerd hebben?
De Minister-President heeft tijdens zijn persconferentie (6 augustus) dank uitgesproken voor het werk van de lokale Oekraïense hulpverleners en bevolking. Minister Timmermans heeft bij zijn bezoeken blijk gegeven van de waardering van Nederland voor de inspanningen door Oekraïense autoriteiten op alle niveaus. De Nederlandse Head of Mission de heer P.J. Aalbersberg heeft op een persconferentie (3 augustus) in Kharkiv voor de lokale media blijk gegeven van grote waardering voor de professionaliteit van de lokale hulpdiensten.
De aanwezigheid van een Hezbollah-cel in Suriname |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de bekentenis van Dino Bouterse inzake zijn betrokkenheid bij het huisvesten van Hezbollah-militanten in Suriname?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Kunt u bevestigen dat Dino Bouterse het voornemen had om Hezbollah-militanten te bewapenen, om aanvallen op de Verenigde Staten en Nederland mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate zijn de internationale activiteiten van Hezbollah en aanverwante terreurorganisaties reden tot zorg?
In bilaterale en multilaterale samenwerkingsverbanden zet Nederland zich in voor de bestrijding van terrorisme. De militaire tak van Hezbollah is door de EU aangemerkt als een terroristische organisatie. Dit is een van de maatregelen om een dergelijke terroristische organisatie en haar handelen te belemmeren. Door deze maatregel is het strafbaar om de militaire tak van Hezbollah financiële en economische middelen ter beschikking te stellen.
Welke stappen onderneemt de Nederlandse regering in grote lijnen, eventueel in samenwerking met NAVO-bondgenoten, om te voorkomen dat Hezbollah en soortgelijke organisaties, al dan niet vanuit Suriname, aanvallen op Nederlands grondgebied kunnen voorbereiden?
Zie antwoord vraag 3.
De achterstand bij NFI |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensisch onderzoek in strafzaken vertraging oploopt?1 Hoe groot is precies het probleem?
Op 17 juli jl. is vlucht MH17 van Malaysia Airlines neergestort nabij Donetsk in Oekraïne. Hierbij zijn alle inzittenden inclusief bemanningsleden om het leven gekomen. Het identificatieproces is inmiddels in volle gang. De vliegramp levert onvoorzien werk op dat op geen enkele wijze op voorhand was in te schatten voor alle betrokken organisaties. Zoals u weet heb ik aangegeven dat deze onderzoeken met de allerhoogste prioriteit uitgevoerd moeten worden.
Diverse afdelingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leveren een onderzoeksbijdrage in verband met deze vliegramp. Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk deze allemaal te verrichten naast de onderzoeken die het NFI uitvoert voor het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie (en de zittende magistratuur en de bijzondere opsporingsdiensten). De omvang van de werkzaamheden rond MH17 vergen een groot deel van de capaciteit van het NFI en de daarmee ook van de uitvoering van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, OM en politie.
Gezien het voorgaande zijn in overleg met politie en OM voor een beperkt aantal deskundigheidsgebieden afspraken gemaakt over tijdelijke instroombeperking en/of verlenging van levertijden voor regulier werk. Ik wil hierbij benadrukken dat, voor zover nu valt te voorzien, het vertragingseffect op de levertijden van het NFI voor de betreffende deskundigheidsgebieden maximaal vier weken bedraagt. Daarnaast blijft de spoedcapaciteit voor DNA-onderzoek (zgn. DNA-express) ongewijzigd en kan door het OM een prioritering worden aangegeven zodat onderzoeken met voorrang worden uitgevoerd.
Op welke manier zal de achterstand weggewerkt en vervolgens nieuwe achterstand voorkomen worden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de onderzoeken?
Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, heb ik besloten de bovenbedoelde instroombeperking per 17 september op te heffen. Waar nodig worden de werkzaamheden die het NFI niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed aan derden (particuliere forensische instituten). Dit betekent concreet dat het NFI meer sporen binnenkrijgt dan het qua capaciteit aankan, en dit opvangt door waar nodig het werk uit te besteden.
De kwaliteit van de onderzoeken wordt geborgd doordat de betreffende onderzoeken alleen worden uitbesteed aan instituten die daarvoor geaccrediteerd zijn. Het NFI heeft samen met de betreffende particuliere forensische instituten gezorgd voor een goede en efficiënte inrichting van het praktische proces waardoor politie en OM zo min mogelijk extra administratieve last ondervinden van het uitbesteedde werk. De politie eenheden en parketten van het OM zijn over de te volgen werkwijze geïnformeerd.
Waarom wordt geen gebruik gemaakt van het extra geld dat door u ter beschikking is gesteld en wordt dus geen hulp ingeschakeld van deskundige particuliere onderzoeksbureaus? Wordt dit alsnog gedaan? Zo ja, wanneer en waarom dan pas? Zo nee, waarom niet?
Politie en OM kunnen de middelen die ik heb vrijgemaakt naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie Winsemius vrij besteden bij NFI en particuliere forensische instituten. Hoewel de middelen ook bedoeld zijn om particuliere instituten in te schakelen indien er een piekbelasting plaatsvindt bij het NFI, heeft het mijn voorkeur deze middelen te reserveren voor specifieke zaken waarbij specifieke kennis en kunde van de particuliere instituten noodzakelijk is, dan wel zaken die buiten de SLA vallen alsnog bij het NFI of de particulieren te kunnen uitvoeren. Immers ook de reguliere criminaliteit dient in deze tijden met de gebruikelijke kracht en slagvaardigheid te worden aangepakt.
Berichten met betrekking tot de kerncentrale in Doel |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wat er aan de hand is in Doel? Niemand weet het»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mogelijke veiligheidsincidenten met de kerncentrale in Doel ook gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De kerncentrale in Doel ligt dicht bij de Nederlandse grens. Het risico bestaat dat een incident leidt tot gevolgen voor Nederland. Er wordt dan ook intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Uw Kamer is in dit kader op 2 juli 2014 nog geïnformeerd (Kamerstuk 32 645, nr. 60) aangaande de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland.
Bent u, anders dan uit nieuwsberichten, op de hoogte van veiligheidsrisico’s rondom de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze bent u geïnformeerd? Zo, nee waarom niet?
Ja. De Nederlandse overheid is, (vrijwel) direct na het incident door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) geïnformeerd over dit incident.
Het Belgische Ministerie van Justitie onderzoekt de incidenten momenteel. Nederland zal contact houden met de Belgische autoriteiten over de uitkomsten daarvan.
Hebt u contact met Belgische autoriteiten over veiligheidsrisico’s met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt regulier overleg plaats tussen de overheden van Nederland en België.
Acht u het, gezien de kennis waar u nu over beschikt, nodig om (extra) veiligheidsmaatregelen te treffen? Zo ja, waarom en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kerncentrale Doel 4 is op dit moment stabiel en veilig afgeschakeld. Ook tijdens de gebeurtenissen die leidden tot afschakeling van de reactor is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt, waardoor er geen risico’s zijn ontstaan. Daarnaast houdt het FANC onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Acht u het nodig dat bewoners in de grensstreek met België geïnformeerd worden over de situatie met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, er dient sprake te zijn van reguliere informatievoorziening richting de bewoners in de grensstreek over de potentiële risico’s van nucleaire installaties, zoals die in Doel. Waar het gaat om kerncentrales is deze verantwoordelijkheid op dit moment belegd bij de Minister van Economische Zaken.
In geval van incidenten worden burgers geïnformeerd over het betreffende incident. Dit gebeurt, afhankelijk van aard en omvang van het incident, op basis van afspraken tussen partijen aan weerszijde van de grens door de gemeente of veiligheidsregio, dan wel de nationale overheid.
De recente gebeurtenissen in Doel zijn niet van invloed geweest op de nucleaire veiligheid en in die zin ook niet gekwalificeerd als nucleair veiligheidsincident. Nadere informatieverstrekking dan die te verkrijgen is op de website van het FANC is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
Het niet vervolgen van massale verkiezingsfraude op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de rechter op Sint Maarten dat sprake is van «klassenjustitie» omdat in een onderzoek naar het «kopen» van stemmen bij de verkiezingen van 2010 geen onderzoek is gedaan naar de top van de United People’s party (UP)?1
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gerechtelijke uitspraken en vonnissen van commentaar te voorzien.
Is het waar dat de heer Heyliger, lijstrekker van de UP bij de verkiezingen van komende vrijdag, voor de verkiezingen van 2010 $ 3 mln. zou hebben gedoneerd aan de partij?
Ik ben niet in de positie om te oordelen over het waarheidsgehalte van deze aantijgingen.
Klopt de berekening dat bij een electoraat van ongeveer 20.000 kiezers dit € 150 is per kiezer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 2010 mensen in de rij stonden voor het gebouw van UP om geld in ontvangst te nemen en de partij een eigen registratiesysteem had om te controleren dat mensen ook daadwerkelijk zouden gaan stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen dat dezelfde heer Heyliger komende vrijdag als lijsttrekker van de UP opnieuw wordt verkozen in het parlement van Sint Maarten, zonder dat een goed onderzoek naar verkiezingsfraude heeft plaatsgevonden?
De rechter heeft vastgesteld dat een aantal personen zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van stemmen. Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk draagt elk van de landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Sint Maarten is een rechtsstaat en in dat licht is het verhandelen van stemmen zorgelijk en ondermijnend voor het democratische karakter van het land.