Het bericht 'AI fraude neemt snel toe in de financiële sector' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «AI fraude neemt snel toe in de financiele sector»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is?
Ja. De ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (in het Engels: Artificial Intelligence (AI)) brengt kansen met zich mee, maar ook risico’s. Een daarvan is dat de techniek kan worden misbruikt door criminelen. Zoals ook staat in het rapport van Signicat, dat wordt aangehaald in het artikel, wordt kunstmatige intelligentie in toenemende mate ingezet bij het plegen van fraude. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Welke stappen onderneemt u om AI-fraude in de financiële sector tegen te gaan?
In de Werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) spreekt mijn ministerie met vertegenwoordigers van verschillende betrokkenen, zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, Openbaar Ministerie en De Nederlandsche Bank over veiligheid in het betalingsverkeer. Fraude in het betalingsverkeer is hier een belangrijk onderdeel van.
Ook heeft dit onderwerp de aandacht binnen de Integrale aanpak online fraude, waar onder coördinatie van de Minister van Justitie en Veiligheid door de Minister van Economische Zaken en mijzelf aan wordt gewerkt.
Het is belangrijk dat bedrijven zelf adequate maatregelen nemen om klanten te beschermen tegen verschillende vormen van fraude en in te spelen op actuele ontwikkelingen, waaronder kunstmatige intelligentie. Tegelijkertijd is het probleem van online fraude een breder maatschappelijk probleem, waar publieke en private partijen samen moeten optrekken om burgers te beschermen.
Op welke manier worden bedrijven gestimuleerd om maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Veel financiële instellingen geven aan niet over de middelen en expertise te beschikken om deze bedreiging aan te pakken. Gaat u met hen in gesprek over wat er nodig is om dit op orde te krijgen?
Fraude is een zeer actueel onderwerp en daarom ben ik regelmatig in gesprek met financiële instellingen om de nieuwe ontwikkelingen te bespreken. Van banken verneem ik dat zij continu zichtbare en onzichtbare maatregelen nemen om fraude en oplichting te voorkomen. Het is vandaag de dag onderdeel van hun dagelijkse werkzaamheden om in te spelen op de nieuwe technieken die criminelen inzetten om te frauderen, waaronder kunstmatige intelligentie. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen dat de financiële sector in Nederland op dit moment niet over de middelen en expertise beschikt om deze bedreiging aan te pakken.
Is het mogelijk om de bescherming van klanten middels biometrische controles en essentiele informatie documenten (Eid’s) te verbeteren?
Momenteel maken banken al gebruik van biometrische controles voor de bescherming van klanten. Banken passen onder andere sterke klantauthenticatie (SCA) of ook wel tweefactorauthorisatie toe. Dit is een veiligheidsvereiste die voortkomt uit de herziene Richtlijn Betaaldiensten (PSD2) en waarbij een betaling of aanpassing in de online bankomgeving wordt goedgekeurd door middel van twee verschillende elementen waar alleen de rechtmatige pashouder of rekeninghouder over beschikt. Dit kan bijvoorbeeld een wachtwoord zijn, maar ook biometrische elementen zoals een vingerafdruk of gezichtsverificatie.
In de vraag wordt verwezen naar essentiële informatie documenten, maar waarschijnlijk wordt gedoeld op elektronische identificatiemiddelen (eID). De financiële sector maakt al gebruik van elektronische identificatiemiddelen. Een voorbeeld is iDIN.
Winkelverboden aan criminele overlastgevende asielzoekers |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel winkelverboden zijn er de afgelopen jaren opgelegd vanaf 2020?
In onderstaande tabel staan de aantallen van zowel de individuele winkelverboden als de collectieve winkelverboden. Onderstaande cijfers zijn afkomstig uit de registratie collectieve winkelverboden van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Deze cijfers geven geen compleet beeld van het aantal individuele winkelverboden, omdat hier geen landelijke registratie voor wordt bijgehouden. Het betreft hier het aantal individuele winkelverboden dat is opgelegd in winkelgebieden die zijn aangesloten bij de systematiek voor het collectief winkelverbod. Bij een collectief winkelverbod wordt een persoon toegang ontzegd tot een winkelgebied met meerdere winkels.
310
160
420
150
660
230
950
270
980
250
Peildatum: 23 oktober 2024. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Klopt het dat ondernemers die gebruik willen maken van een winkelverbod voor criminele overlastgevende asielzoekers, dat winkelverbod zelf aan de asielzoeker moeten uitreiken?
Ja, (collectieve) winkelverboden moeten door de ondernemer in persoon aan de verdachte worden uitgereikt. Het winkelverbod wordt in drievoud opgemaakt, waarvan één exemplaar wordt uitgereikt aan de verdachte, één exemplaar naar de politie wordt verstuurd en één exemplaar bedoeld is voor de eigen administratie.
Als de verdachte meewerkt, volstaat deze afhandeling. Als de verdachte niet meewerkt, is het van belang dat de ondernemer aangifte doet waarbij ondersteuning van de politie is vereist om bijvoorbeeld de NAW-gegevens van verdachte te controleren.
Klopt het dat ondernemers sinds kort ook worden verplicht om alle winkelverboden die ze willen opleggen niet alleen zelf moeten uitreiken, maar ook worden verplicht vertalingen aan te bieden in het Engels, Arabisch, Russisch en/of een aantal andere talen, omdat de asielzoeker anders het winkelverbod niet zou kunnen begrijpen en het winkelverbod daardoor juridisch mogelijk geen stand zou houden?
Er bestaat geen wettelijke bepaling die verplicht tot het uitreiken van een winkelverbod in de (moeder)taal van de betrokkene/verdachte. Een vereiste waar de rechter wel aan toetst is dat het bij betrokkene/verdachte kenbaar is geweest dat hij geen toestemming had voor toegang tot de winkel, zo blijkt uit jurisprudentie.
De politie raadt aan om een afschrift van het winkelverbod naar het plaatselijke politiebureau te versturen. Als een strafdossier namelijk geen ontvangstbewijs noch enig ander bewijsmiddel zit waaruit blijkt dat het winkelverbod betrokkene/verdachte heeft bereikt, dan zal de rechter hoogstwaarschijnlijk overgaan tot vrijspraak. Maar zoals gezegd is hier niet expliciet een verplichting tot vertaling van het winkelverbod in de taal van betrokkene aan gekoppeld.
Op het moment dat er strafbare feiten worden gepleegd, of als er aangifte wordt gedaan van lokaalvredebreuk vanwege overtreding van het uitgereikte winkelverbod, dan heeft iemand wel het recht om kennis te nemen van hetgeen hem wordt aangerekend (denk aan tolk of tolkentelefoon bij politieverhoor, of vertaling van dagvaarding).
Met de inwerkingtreding per 1 oktober 2013 van de Wet tot implementatie van richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures is namelijk ook de bijstand van tolken en vertalers in de opsporingsfase wettelijk geregeld. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt bij het politieverhoor bijgestaan door een tolk; zie hiervoor de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Als er wordt gewerkt met de systematiek van de Collectieve Winkelontzeggingen conform het modelprotocol van het CCV, dan is de ondernemer verplicht de formulieren te gebruiken die ten behoeve hiervan zijn ontwikkeld. Deze zijn door de Autoriteit Persoonsgegevens beoordeeld en goedgekeurd. Op de achterzijde van de formulieren voor het opleggen van een winkelverbod die worden verstrekt, staat in meerdere talen vermeld wat de aanzegging inhoudt.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie (OM) en de politie juist zoveel mogelijk hun best moeten doen om de drempel om aangifte te doen te verlagen, bij winkeldiefstal en bij overtreden van winkelverboden? Zo ja, hoe wordt dat in de praktijk gebracht?
De politie werkt doorlopend aan het verbeteren en verduidelijken van de mogelijkheden voor burgers en bedrijven om contact op te nemen met politie. Op die manier wordt de contactbereidheid van burgers en bedrijven bevorderd, ook voor het doen van aangifte. Zo wordt de voorziening voor bedrijven om online aangifte te doen doorontwikkeld en is binnen de nieuw ontwikkelde politie-applicatie RAPP (Registratieve Applicatie Politie Processen) een mogelijkheid gemaakt om met een paar klikken ter plaatse een aangifte terzake winkeldiefstal op te maken.
Klopt het dat een aantal opgelegde winkelverboden niet rechtsgeldig zijn omdat het volgens het OM onduidelijk zou zijn of de criminele overlastgevende asielzoeker de inhoud van het winkelverbod begrijpt?
De rechtsgeldigheid van het winkelverbod wordt beheerst door het civiele recht. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het overtreden van een winkelverbod is onder meer vereist dat de verdachte bekend is met de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Voor alle verdachten geldt dan ook dat een winkelverbod moet zijn uitgereikt dan wel – indien een verdachte weigert het verbod in ontvangst te nemen – dat de betekenis daarvan is uitgelegd op een voor de verdachte begrijpelijke wijze. Indien dit niet duidelijk blijkt uit het strafdossier, volgt vrijspraak. Dit laat de rechtsgeldigheid van het winkelverbod op grond van het civiel recht onverlet.
Welke maatregelen treft u nog meer in het kader van de aanpak voor overlastgevende asielzoekers om de aangiftebereidheid van winkeliers en omwonenden te verhogen?
Het is van belang dat er van strafbare feiten, zoals diefstal, geweld (verbaal of fysiek) of bedreiging, altijd aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. In de ketensamenwerking is dit een permanent aandachtspunt, dat ook actief wordt uitgedragen door de ketenmariniers en de ketenorganisaties. Alleen als er aangifte wordt gedaan van strafbare feiten, kan er een dossier worden opgebouwd en kan er een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld hetgeen kan leiden tot een veroordeling. Het opbouwen van (strafrechtelijke) dossier is van belang omdat dit gevolgen kan hebben voor de strafvervolging en de afhandeling van de asielaanvraag. Zo kan uit het dossier blijken dat een asielzoeker veelvuldig wordt verdacht van veelvoorkomende criminaliteit als (winkel)diefstal, vernieling of zakkenrollerij of daarvoor reeds is veroordeeld. Dit is van belang voor de strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit, maar wel van overlastgevend gedrag, is het alsnog van belang dit te melden bij de politie. De politie registreert bij meldingen een incident. Deze informatie kan bruikbaar zijn voor een nieuwe zaak.
Bent u het met de stelling eens dat in de «Toolbox aanpak overlastgevende en/of criminele asielzoekers» kan worden geëxpliciteerd dat winkeliers niet zelf verantwoordelijk zijn om een aantal vertalingen aan te bieden bij het uitreiken van een winkelverbod aan een overlastgevende asielzoeker? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Om gemeentes op weg te helpen in een lokale aanpak, is in de Toolbox1 een groot aantal maatregelen verzameld die gemeenten in kunnen zetten. In de huidige Toolbox wordt benoemd dat ondernemers een (collectief) winkelverbod kunnen invoeren. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) kan ondernemers hierbij ondersteunen. In de Toolbox wordt daarom verwezen naar de protocollen van het CVV. Deze verwijzing volstaat en het is daarom niet noodzakelijk om de tekst in de Toolbox aan te passen. De inhoud van de protocollen waarnaar wordt verwezen, kan indien nodig door het CCV worden aangepast of gespecificeerd.
Het bericht ‘Overheid verzwijgt informatie over advocatenneef Taghi, AD stapt naar de rechter’ |
|
Michiel van Nispen , Joost Sneller (D66) |
|
Coenradie , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat al veel eerder meer belastende informatie bekend was over de advocaat en tevens neef van Ridouan Taghi? Kloppen de in het artikel genoemde feiten en beweringen? Zo nee, wat is er niet juist?1
Uw Kamer heeft eerder naar deze informatie gevraagd.2 Daarom verwijs ik naar de eerdere informatie die door mijn voorganger is verstrekt.3 Alle betrokken instanties hebben in de periode dat Youssef T. zich als advocaat meldde bij de EBI in Vught informatie uitgewisseld met als doel tot zorgvuldig onderbouwde besluitvorming te komen over het verzoek om Youssef T. als advocaat toe te laten tot de EBI. Zo is ook door politie en OM overwogen om de hiervoor genoemde informatie te delen met de Deken. Gelet op de aard en inhoud van de politiemutaties die er tegen Youssef T. lagen, zou dit echter onvoldoende aanknopingspunten hebben geboden voor een Deken om een onderzoek tegen een advocaat te starten.
Waarom is steeds volgehouden dat er geen mogelijkheid was deze advocaat de toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te ontzeggen?2
Het besluit om Youssef T. in zijn hoedanigheid als advocaat de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhouderstelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het OM onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Youssef T. de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie. Daarmee verviel de grond waarop Youssef T. de toegang werd ontzegd.
Waarom zijn journalisten die hier onderzoek naar deden tegengewerkt? Is het voor u een ongemakkelijke waarheid dat er al veel eerder meer concrete informatie was, maar deze niet gedeeld is tussen instanties waardoor het bezoek van deze advocaat aan de EBI onnodig lang heeft geduurd met alle risico’s en gevolgen van dien? Vindt u dat een goede grond om informatie te weigeren? Zo nee, wat zijn dan wel precies uw redenen en argumenten om hier maar zo beperkt openheid over te verschaffen?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat er sprake zou zijn geweest van tegenwerking van journalisten. Het verzoek is conform de geldende regelgeving van de Wet Open Overheid behandeld. Op 28 oktober jl. heeft de rechtbank uitspraak gedaan in deze procedure; deze uitspraak wordt momenteel nader bestudeerd. Nu dit een lopende procedure betreft kan ik hier niet inhoudelijk op ingaan.
Waarom zijn de termijnen van de Wet Open Overheid in deze kwestie overschreden? Hoeveel is er betaald aan dwangsommen? Waarom laat u het zo ver komen dat er nu zelfs een juridische procedure moet worden gestart?
Zie antwoord vraag 3.
Mishandelingen in een jeugdzorginstelling |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Daisy deed aangifte van mishandeling in jeugdzorginstelling, maar wat ze meemaakte was «volgens protocol»»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het inzetten van pijnprikkels als «onderdeel van het protocol», kennelijk is toegestaan in Nederland? Is het nog steeds zo dat jeugdhulpaanbieders pijnprikkels mogen inzetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot (internationale) mensen- en kinderrechten? Zo nee, sinds wanneer mag dit niet meer?
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Dat was ook al voordat op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking is getreden. Het inzetten van pijnprikkels is ook in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
Deelt u de mening dat onder de vrijheidsbeperkende maatregelen die onder bepaalde voorwaarden in de jeugdwet mogen worden ingezet, op geen enkele manier maatregelen vallen die bewust pijn toebrengen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het bokkepootje, een handeling waarbij de duim naar de pols wordt gedraaid en die per definitie flinke pijn veroorzaakt?
De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel vastpakken en vastpakken en vasthouden.3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jeugdige vastpakken. Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Valt het toedienen van het bokkepootje aan minderjarigen volgens u onder kindermishandeling? Onder welke voorwaarden wel en niet?
De omschrijving van kindermishandeling in de Jeugdwet (artikel 1.1) luidt: «Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.»
Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken, zoals een bokkepootje, mag niet als vrijheidsbeperkende maatregel worden ingezet. Een dergelijke handeling valt mijns inziens onder de definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet.
Bij wie moeten jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn?
Voorafgaand aan het antwoord op deze vraag merk ik op dat de instelling Jeugdhulp Friesland, waarover het artikel uit het Algemeen Dagblad gaat waarnaar u in de eerste vraag verwijst, nooit is berispt door de IGJ of onder verscherpt toezicht heeft gestaan.
Dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening, kan ik mij zeer goed voorstellen.
Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. In deze situatie heeft Jeugdhulp Friesland mij gemeld meerdere malen met een aantal jongeren gesproken te hebben en hulp aangeboden te hebben aan deze jongeren.
Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door middel van een aangifte bij de politie. Ik kan me daarbij voorstellen dat slachtoffers die aangifte hebben gedaan teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot een vervolging leidt. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit dat kan worden vervolgd.
De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Misschien ten overvloede, maar het staat jongeren uiteraard vrij een andere vorm van (juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Deelt u onze mening en die van Kinderrechter Bart Tromp, die vorig jaar stelde dat hier fundamentele rechten van kinderen en ouders zijn geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke fundamentele rechten zijn dat volgens u?2
De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn fundamentele grondrechten van iedereen en dus ook van jeugdigen. De Grondwet en internationale verdragen, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen (EVRM), stellen eisen aan het beperken van die grondrechten. De beperkingen moeten in regelgeving zijn opgenomen, moeten een legitiem doel hebben en moeten noodzakelijk zijn. Soms is het noodzakelijk om grondrechten te beperken. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om iemand gedwongen op te nemen in een instelling omdat iemands gezondheid anders in gevaar zou komen.
De hierboven genoemde eisen zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet; het deel van de Jeugdwet dat betrekking heeft op gesloten jeugdhulp.
Op grond van hoofdstuk 6 geldt als eerste dat het toepassen van maatregelen tegen de wil van een jeugdige alleen is toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle andere onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Zo mogen jeugdhulpaanbieders uitsluitend de vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen die genoemd worden in hoofdstuk 6. Bij het toepassen van die maatregelen geldt het «nee, tenzij-beginsel. Dat houdt in dat ook die genoemde maatregelen niet zijn toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de gestelde eisen.
Een maatregel moet noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het moet duidelijk zijn dat een minder zware maatregel niet mogelijk is. Verder mag een maatregel alleen worden toegepast als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen, of om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Dat moeten concrete doelen zijn, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Maatregelen mogen nooit als doel hebben om een jeugdige te bestraffen en mogen er ook niet op gericht zijn om een jeugdige pijn te doen.
Als het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen niet voldoet aan de Jeugdwet kan dit leiden tot schending van fundamentele grondrechten. Dat zal altijd per individueel geval beoordeeld moeten worden.
Zou u, gezien de eerdere bevindingen in onder meer inspectierapporten, de inzet van pijnprikkels aan minderjarigen en de andere gebeurtenissen kwalificeren als «lichte» of «zware» mishandelingen? Op basis waarvan wordt deze afweging gemaakt?
Een kwalificatie licht of zwaar valt niet te geven. De definitie in de Jeugdwet van kindermishandeling kent geen onderscheid tussen lichte en zware kindermishandeling. Kwalificaties van vormen van mishandeling zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Van eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr) is sprake als opzettelijk pijn of letsel wordt toegebracht. Zware mishandeling (artikel 302 Sr) is aan de orde als opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van zwaar lichamelijk letsel is op grond van artikel 82 Sr in ieder geval sprake bij (onder meer) ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing bestaat en een storing van verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten de gevallen genoemd in artikel 82 Sr kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad benoemt als algemene gezichtspunten voor de
beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Herinnert u zich het rapport van commissie De Winter die onderzoek deed naar geweld en grensoverschrijdend gedrag in de jeugdzorg? Herinnert u zich de belofte van uw ambtsvoorganger om de aanbevelingen over te nemen? Geldt deze belofte ook onverkort voor u?
Ja.
Zo ja, hoe plaatst u deze uitkomst in het proces tot de aanbevelingen die gaan over erkenning en hulp aan slachtoffers?
Ik kan mij voorstellen dat de uitkomst in het proces voor de betrokken jongeren moeilijk is, ook in het licht van de aanbevelingen van Commissie De Winter. In de antwoorden op vragen 10, 11 en 12 ga ik hier verder op in.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Hoe kan het dat er voor de slachtoffers in dit artikel geen slachtofferhulp voorhanden is? Deelt u de mening dat ook dit niet in lijn is met de aanbevelingen van de commissie De Winter?
Het is van belang dat slachtoffers ondersteuning of hulp kunnen krijgen. Naar aanleiding van de adviezen van Commissie De Winter heeft het Trimbos-instituut het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) opgezet. Dit is een website met informatie voor slachtoffers, naasten en professionals. Deze website is in ieder geval dit jaar nog beschikbaar. Slachtoffers konden ook bellen en chatten met medewerkers van het CIE om hun verhaal te doen en om hun hulpvragen te stellen. De Universiteit voor Humanistiek evalueert ook deze maatregel, zoals aangegeven in antwoord 9.
Begrijpt u hoe moeilijk het is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en aangifte te doen en dat het zelfs hertraumatiserend is als blijkt dat een aangifte tot niets leidt? Welke boodschap geeft dit aan andere slachtoffers volgens u?
Ja, ik kan me voorstellen dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en vervolgens te merken dat aangifte doen niet altijd tot de gewenste uitkomsten leidt. Toch wil ik graag via deze weg een appèl doen op iedereen die te maken heeft met (vermoedens van) misstanden om dit te blijven melden. Uiteindelijk is dat de enige manier om met elkaar te proberen misstanden te voorkomen. Het kan slachtoffers ook echt iets opleveren om zich wel te melden voor hulp zodat zij beter beschermd kunnen worden en leed kan worden erkend. Binnen de jeugdhulp zijn er verschillende mogelijkheden melding te doen of een klacht in te dienen:
Ik zie het als mijn taak om samen met de sector, ervaringsdeskundigen en anderen ervoor te zorgen dat misstanden zoveel mogelijk voorkomen worden, maar ook dat er adequaat opvolging wordt gegeven aan meldingen van geweld, onveiligheid of andere misstanden.
Bent u ervan bewust dat veel pijn bij slachtoffers zit in het feit dat mishandelingen die zij als kind meemaakten inmiddels zijn verjaard en daardoor vaak de erkenning ontbreekt voor wat zij hebben meegemaakt? Zo ja, bent u bereid om ook in navolging van de commissie De Winter meer te doen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen?
Voor vele slachtoffers die onder de doelgroep van Commissie De Winter vielen, gold dat de mishandelingen die zij hebben meegemaakt al waren verjaard. Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg in de periode 1945–2019. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de overheid excuses gemaakt aan slachtoffers. Deze excuses en de hierop volgende erkenningsmaatregelen zijn juist ook voor slachtoffers wiens individuele zaak inmiddels is verjaard.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Gelet op de genomen maatregelen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen en de lopende evaluatie daarvan zie ik nu geen reden meer te doen.
Welke informatie is er nu exact vrijgekomen als gevolg van het datalek?1
Er is een politieaccount gehackt. Daarbij zijn de werkgerelateerde contactgegevens van alle politiemedewerkers buitgemaakt, de zogenoemde global address list met daarin de outlook-visitekaartjes. Het betreft in enkele gevallen privé(contact)gegevens die personen met een politieaccount zelf in hun visitekaartje hebben gezet. Het kan bijvoorbeeld gaan om privételefoonnummers en vermoedelijk ook om (profiel)foto’s. Ook zijn de e-mailadressen van een aantal ketenpartners buitgemaakt. Er zijn op dit moment nog altijd geen aanwijzingen dat er naast de gegevens uit de global address list nog andere gegevens zijn buitgemaakt.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels gekomen bij het meldpunt?
Sinds het openen van het meldpunt op zaterdag 28 september tot en met vrijdag 25 oktober zijn 1.639 vragen bij het meldpunt binnengekomen.
Wanneer was de korpsleiding op de hoogte van het datalek en waarom is pas in het weekend een mail gestuurd aan alle medewerkers?
In het belang van de lopende onderzoeken kan ik daar geen uitspraken over doen.
Er is op vrijdag 27 september een bericht op intranet geplaatst en korte tijd later ook extern op de politie website. Op zaterdag 28 september heeft de korpschef alle medewerkers per e-mail geïnformeerd. In een poging iedereen zorgvuldig te informeren via de gebruikelijke lijn(en), ging het nieuws sneller dan verwacht. Een deel van de politiemedewerkers moest het nieuws via de media horen. De korpschef betreurt dit.
Wanneer was u op de hoogte van het datalek?
Zoals ik u in mijn brief van 27 september jl.2 heb laten weten, heeft de korpschef mij op 26 september jl. geïnformeerd.
Is bekend op welke wijze iemand een politieaccount heeft binnengedrongen?
De politie doet momenteel onderzoek naar de aard, omvang en gevolgen van het cyberincident. Het Team High Tech Crime van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies doet onderzoek naar de toedracht en de daders.
Uit het onderzoek van Team High Tech Crime is inmiddels gebleken dat de daders vermoedelijk gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde pass-the-cookie-aanval. Het doel van zo’n aanval is om toegang te krijgen tot het account of de applicatie van een gebruiker zonder dat inloggen met een wachtwoord opnieuw vereist is. Bij een succesvolle pass-the-cookie-aanval wordt een actieve sessie van een account overgenomen met de bijbehorende rechten.
Het verkrijgen van toegang kan op verschillende manier gebeurd zijn, bijvoorbeeld door phishing. Na een succesvolle aanval kan malware worden geïnstalleerd, die data, zoals cookies, doorstuurt naar de hacker.
Ik kan op dit moment geen nadere uitspraken doen over dit onderzoek.
Was de hack mogelijk vanwege nalatigheid van een beheerder van het betreffende politieaccount, vanwege een fout in het systeem of allebei?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verdere conclusies naar aanleiding van het onderzoek van de politie naar de oorzaak en de impact? Zo nee, wanneer worden deze verwacht?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor de individuele agent?
De politie heeft op dit moment geen aanwijzingen voor concrete dreigingen tegen politiemedewerkers of hun familie.
De politie heeft meteen maatregelen getroffen nadat zij was geïnformeerd door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De maatregelen die worden getroffen, zijn afgestemd op het huidige beeld, namelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten het zeer waarschijnlijk achten dat een statelijke actor verantwoordelijk is voor het cyberincident bij de politie en dat de daders vermoedelijk gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde pass-the-cookie-aanval.
Het betreft onder meer ICT-maatregelen en maatregelen op het vlak van bewustwording, bijvoorbeeld een oproep tot extra waakzaamheid van politiemedewerkers op phishingmails en verdachte telefoontjes en berichten. Tevens monitort de politie of de buitgemaakte gegevens elders verschijnen. Tot slot blijft de politie alert op mogelijk nieuwe aanvallen. Daartoe monitort de politie haar systemen continu.
Welke maatregelen worden genomen om de risico’s te ondervangen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat betekent dit datalek voor de familie van de agenten en welke maatregelen worden genomen om ook directe gezinsleden veiligheid te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe worden agenten meegenomen en geüpdatet tijdens het onderzoek?
Politiemedewerkers worden op diverse manieren van het cyberincident op de hoogte gehouden. Op 27 september zijn medewerkers geïnformeerd via het intranet van de politie. Op 28 september, 2 oktober en 9 oktober heeft de korpschef een e-mail naar alle medewerkers gestuurd over de actuele situatie. Medewerkers worden via intranet ook gelijktijdig met deze berichtgeving aan uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Ook is op het politie-intranet een themapagina met informatie over het cyberincident ingericht. Tot slot kunnen medewerkers met zorgen en vragen terecht bij hun leidinggevende en is er een speciaal meldpunt ingericht.
In de Kamerbrief van 27 september jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1221) staat dat aanvullende maatregelen getroffen worden als blijkt dat deze nodig zijn, maar betekent dat dat er al maatregelen genomen zijn en zo ja, welke zijn dit?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Zijn ook agenten die undercover werken, bij de Mobiele Eenheid of op een andere wijze verhoogd risico lopen bij het openbaar maken van hun gegevens betrokken bij dit lek en wordt er direct actie ondernomen om te voorkomen dat zij gevaar lopen of hinder ondervinden in het uitoefenen van hun functie?
De werkgerelateerde gegevens van undercoveragenten zijn afgeschermd en zijn derhalve niet opgenomen in de global address listvan outlook. Deze gegevens zijn dus niet buitgemaakt.
De werkgerelateerde outlook-gegevens van alle andere politiemedewerkers zijn wel buitgemaakt, bijvoorbeeld van politiemedewerkers die werkzaam zijn bij de Mobiele Eenheid.
Op basis waarvan baseerde de Minister-President zijn uitspraak dat hij ervan uitgaat dat «mensen geen gevaar lopen» terwijl het onderzoek naar de oorzaak en de impact van het lek nog lopende is?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Blijkt dit statement dat mensen geen gevaar lopen naar aanleiding van het onderzoek ook te kloppen?
Zie antwoord vraag 14.
Welke acties lopen er om de dader van dit hack op te sporen?
Het OM is een strafrechtelijk onderzoek gestart, dat wordt uitgevoerd door het Team High Tech Crime van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies van de politie. Dit team doet onderzoek naar de toedracht en de daders van de hack. Ik kan op dit moment geen nadere uitspraken doen over dit onderzoek.
Wat is de reactie van de Autoriteit Persoonsgegevens op de melding van dit lek?
Zoals gemeld in mijn brief van 27 september 2024 heeft de politie melding gemaakt van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft in reactie daarop contact gezocht met de politie en gevraagd haar nader te informeren over de informatie die tot nu toe is verstrekt aan betrokkenen over het datalek.
Waarom is aan de Kamer in eerste instantie gemeld dat er alleen werkgerelateerde contactgegevens zijn buitgemaakt, terwijl op dat moment de impact van het lek nog niet goed bekend was en later bleek uit berichtgeving van de NOS dat het datalek ook incidenteel privégegevens van agenten betreft?
Ik hecht grote waarde aan het tijdig informeren van uw Kamer. Ik heb uw Kamer op de hoogte gesteld van nieuwe inzichten op 2 en 9 oktober jl., zo snel deze uit het onderzoek van de politie naar voren kwamen. Ook over de laatste stand van zaken heb ik uw Kamer, gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen, geïnformeerd, zodra dit bekend was.
Zijn er daadwerkelijk ook privégegevens gestolen? Zo ja, hoe omvangrijk is dat precies?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn naar aanleiding van dit nieuwe bericht aanvullende maatregelen getroffen?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Bestaat het risico dat er meer privégegevens achterhaald kunnen worden indien de gestolen gegevens door hackers kunnen worden gekoppeld aan elders gelekte gegevens?
Het is theoretisch mogelijk dat de actor achter de hack de buitgemaakte informatie koppelt aan openbaar te vinden privégegevens. Daarvoor zijn op dit moment geen aanwijzingen.
Waarom is ervoor gekozen om het systeem zo in te richten dat vanuit één account de contactgegevens van alle agenten makkelijk ingezien kunnen worden en is daarbij rekening gehouden met het risico op een datalek?
Zie het antwoord op de vragen 5 t/m 7.
Zijn er meer systemen binnen de overheid, en met name bij de veiligheidsdiensten, de rechtspraak en het Openbaar Ministerie, die op een manier werken waarbij één account met een lage drempel een grote hoeveelheid vertrouwelijke contactgegevens kan inzien?
Het delen van contactgegevens tussen collega’s in outlook is noodzakelijk om samenwerking te faciliteren en ten behoeve van de werking van systemen, zoals mailsystemen.
Binnen de Rijksoverheid wordt ook de Rijksadresgids gebruikt. De Rijksadresgids bevat, zoals bij de meeste organisaties ook in outlook het geval is, standaard alleen de naam en e-mailadres van de betrokken collega’s.
Welke maatregelen worden genomen om in het vervolg binnen de overheid, en met name bij de veiligheidsdiensten, de rechtspraak en het Openbaar Ministerie, te voorkomen dat hackers zelfs bij het binnendringen van één politieaccount niet direct een hele lijst van contactgegevens van alle medewerkers kunnen bemachtigen?
Het is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf om op basis van risicomanagement de nodige preventieve maatregelen te nemen. Lijsten van contactgegevens in outlook zijn echter niet te voorkomen in een zakelijke omgeving, aangezien deze noodzakelijk zijn om samenwerking te faciliteren en ten behoeve van de werking van (mail)systemen. Wel zal worden bezien welke informatie daarin zichtbaar dient te zijn.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft partijen binnen de Rijksoverheid en vitale sectoren geïnformeerd over (generieke) maatregelen die naar aanleiding van dit incident kunnen worden getroffen.
Misbruik van deze gegevens kunnen met detectieve maatregelen ontdekt worden. Grote Rijksorganisaties hebben hiervoor een zogenaamde Security Operating Centers (SOC). Binnen de Rijksoverheid worden deze organisaties ondersteund o.a. door het programma Versterkt SOC Stelsel Rijk (VSSR).
Het hebben van een zeer volwassen SOC is evenwel geen garantie dat dergelijke zaken nooit kunnen gebeuren. Het is hierdoor ook van belang om blijvend te investeren in de digitale weerbaarheid van ICT-systemen, maar ook van medewerkers.
De politiecapaciteit voor de begeleiding van wielerwedstrijden |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie-Inge van Dijk c.s. waarin verzocht wielerwedstrijden op korte termijn perspectief te bieden zodat wielerwedstrijden doorgang kunnen blijven vinden?1
Op 1 oktober 2024 is het onderzoek van Antea Group afgerond. Er is onderzocht of motorverkeersregelaars (hierna: MVR) de begeleidingstaken, of een deel daarvan, op vergelijkbare wijze (zelfde beheersing van veiligheidsrisico’s) kunnen overnemen van politiemotorrijders.
Het onderzoek van Antea Group wordt zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld. In de begeleidende brief, die u zo spoedig mogelijk ontvangt, zullen de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik in gaan op de aanknopingspunten in het onderzoek en hoe deze verder opgepakt worden. Tevens zal in deze brief worden ingegaan op de motie-Inge van Dijk3, die het kabinet oproept om samen met de KNWU de praktische problemen rond de inzet van MVR op te lossen.
Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het uiteindelijke besluit tot de inzet van onder meer MVR of statische verkeersregelaars lokaal wordt genomen. Op lokaal niveau nemen organisatoren het initiatief tot het organiseren van wielerwedstrijden. Zij zijn primair zelf verantwoordelijk voor een veilig en ordelijk verloop. De burgemeester geeft een vergunning af met daarin de voorwaarden waaraan een wielerwedstrijd moet voldoen om plaats te kunnen vinden. De politie adviseert samen met andere partijen de burgemeester, die als bevoegd gezag besluit over de vergunningsverlening voor wielerkoersen. Daarbij staat veiligheid voor onder meer deelnemers, toeschouwers en andere verkeersdeelnemers altijd voorop.
Kunt u schetsen welke impact de recente oproep van de politie om volgend jaar zo min mogelijk evenementen te laten plaatsvinden rond de NAVO-top in Den Haag heeft op de mogelijkheid om wielerwedstrijden te laten begeleiden door de politie?2
De precieze inzet van politiemotorrijders in aanloop naar en tijdens de NAVO-top is op het moment van schrijven nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het veel vraagt van de al schaarse politiecapaciteit. Daarom heeft de politie aangegeven vooraf geen toezeggingen te kunnen doen over de begeleiding van wielerwedstrijden in de periode van 01-01-2025 tot 31-08-2025.
Mocht er toch beperkte capaciteit beschikbaar zijn, dan gaat de politie in overleg met de KNWU over mogelijke begeleiding bij een beperkte selectie wedstrijden.
Verder betekent dit dat veel organisatoren van wielerwedstrijden op de openbare weg hun organisatie anders vorm zullen moeten geven, om een veilig en ordelijk verloop te kunnen waarborgen.
Dit zorgt voor een versnelde behoefte aan een landelijke werkwijze voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars, die in de hiervoor aangekondigde Kamerbrief wordt beschreven. Dit kan comfort bieden aan lokaal bevoegd gezag om wielerwedstrijden op de openbare weg anders te organiseren. De KNWU neemt het voortouw in het opstellen van deze werkwijze. De ministeries onderzoeken of er ondersteuningsmogelijkheden zijn.
Klopt het dat er door de organisatie van de NAVO-top van 24 tot 26 juni 2025 gedurende een langere periode – van half april tot en met eind augustus – sprake zal zijn van verminderde politiecapaciteit voor de begeleiding van evenementen zoals wielerwedstrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kan de politie duidelijkheid verschaffen welke politiecapaciteit in welke periodes beschikbaar is voor de begeleiding van wielerwedstrijden? Wanneer moet volgens u die duidelijkheid er zijn, zodat men nog voldoende tijd heeft om het evenement te organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt het onderzoek naar aanleiding van de motie-Inge van Dijk over de inzet van vrijwillige burgermotorrijders bij wielerwedstrijden, uitgevoerd door Antea Group, naar de Kamer gestuurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de urgentie om meer mogelijkheden te creëren voor het organiseren van wielerwedstrijden met minder politie-inzet? Geeft het onderzoek van Antea Group hier aanknopingspunten voor?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het onderzoek van Antea Group aanknopingspunten geeft, bent u dan bereid zo spoedig mogelijk hiermee aan de slag te gaan zodat organisatoren zo spoedig mogelijk duidelijkheid hebben en wielerwedstrijden in 2025 zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Politieagenten die Joodse objecten of evenementen niet meer willen beveiligen. |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview «Je voelt je weleens een roepende in de woestijn»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er politieagenten zijn die Joodse objecten of evenementen kennelijk niet meer willen beveiligen?
De politie heeft mij laten weten dat er op dit moment geen gevallen bekend zijn van politiemedewerkers die niet zijn ingezet omdat zij hebben aangegeven geen Joodse objecten te willen beveiligen.
Iedereen in Nederland moet kunnen vertrouwen op de politie. Evenals de korpschef, heb ik geen begrip voor politiemedewerkers die geen Joodse objecten zouden willen bewaken. Daar is geen discussie over en die gaat er ook niet komen.
Wat doet dit volgens u met het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap, zeker in deze tijd waarin antisemitisme door het dak gaat?
Ik vind het vreselijk dat Joodse Nederlanders zich om begrijpelijke redenen zorgen maken over hun veiligheid. Ik kan het me voorstellen dat dergelijke berichten hieraan bijdragen. Signalen betreffende antisemitisme neem ik uiterst serieus.
Antisemitisme heeft geen plaats in onze samenleving en is onderwerp van zorg van het kabinet. Het kabinet werkt op dit moment aan een Nationale Strategie Antisemitismebestrijding die zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van JenV aan uw Kamer zal worden verzonden.
Is het volgens u aan een individuele politieagent om een dergelijke keuze te maken? Zo, ja/nee waarom?
Nee, van politiemedewerkers wordt verwacht dat zij een neutrale houding hebben en persoonlijke overtuigingen derhalve niet laten meewegen bij hun werkzaamheden.
Hoe past dit volgens u bij een neutrale politie en het vakmanschap «politie voor iedereen»?
Eventuele persoonlijke overtuigingen die zouden leiden tot het niet willen beveiligen van Joodse objecten of evenementen passen niet bij een neutrale politie en de kernwaarden van de politieorganisatie.
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de politie er daadwerkelijk voor iedereen is en dus ook voor de Joodse burgers van Nederland?
Het kabinet investeert in het bestendigen van de aanpak door de politie van alle vormen van discriminatie en racisme door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie (ECAD-P) structureel te financieren en het programma Politie voor Iedereen voort te zetten. Onder andere het Joods politienetwerk speelt hier een rol in.
Kunt u bevestigen dat er voldoende politieagenten zijn die, indien daartoe aanleiding is op basis van een risico- en dreigingsanalyse, Joodse objecten, personen en evenementen willen beveiligen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Supporters Vitesse onwel en afgevoerd naar ziekenhuis met hartritmestoornissen na derby de Graafschap’ |
|
Reinder Blaauw (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Supporters Vitesse onwel en afgevoerd naar ziekenhuis met hartritmestoornissen na derby de Graafschap»?1
Ja.
Hoe kon het volgens u gebeuren dat er zoveel illegaal vuurwerk het stadion binnengesmokkeld werd, dat ook nog eens tot tientallen onwel geworden supporters heeft geleid?
Uit navraag bij de gemeente Doetinchem en De Graafschap is gebleken dat de Graafschap haar supporters altijd selectief fouilleert bij thuiswedstrijden, ongeacht welke wedstrijd. Dit gebeurt op basis van een risicoanalyse. De uitsupporters worden altijd 100% gefouilleerd. De ervaring leert dat supporters verboden zaken vaak stoppen op een plek waar door de beveiligers en stewards niet gefouilleerd mag worden. Bij entree naar het bezoekersvak zijn bij de fouillering van de bezoekende supporters wel vijf rookpotten aangetroffen en in beslag genomen. Vitesse legt de supporters waarbij vuurwerk is aangetroffen een stadionverbod op.
Volgens Veiligheidsregio Gelderland-Midden werden ook tijdens de wedstrijd al verschillende mensen onwel in het Vitesse-vak, waar het vuurwerk werd afgestoken. Waarom is toen al niet alarm geslagen door de verantwoordelijke autoriteiten en moesten de supporters daarna toch nog de bussen in?
Tijdens de wedstrijd zijn er twee meldingen binnengekomen van supporters in het uitvak die behandeling nodig hadden door mogelijke inademing van rook. De eerste melding is kort na aanvang wedstrijd binnengekomen en de tweede melding rond de rust. Beide supporters zijn door het Rode Kruis nagekeken en beide supporters zijn hierna weer het uitvak ingegaan. Aangezien het hier twee EHBO-gevallen betrof, is er niet opgeschaald of alarm geslagen.
Is u bekend dat de Veiligheidsregio Gelderland-Midden heeft moeten opschalen naar Grip-1? Deelt u de mening dat de veiligheid van deze regio onder druk is komen te staan door toedoen van deze actie? Zo nee, waarom niet? In hoeverre had deze situatie voorkomen kunnen worden en welke maatregelen gaat de u nemen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Ja, het is mij bekend dat Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor de afhandeling van het incident met de onwel geworden supporters is opgeschaald naar GRIP1.
De veiligheidsregio’s zijn opgericht om naast het organiseren van de brandweer, GHOR en meldkamer ook voorbereid te zijn op grootschalige incidenten, rampen en crises. Dit betekent dat de veiligheidsregio ervoor zorgt dat de verschillende diensten, zoals brandweer, politie, ambulancedienst en gemeenten, zijn voorbereid op dergelijke situaties. Hiervoor worden mensen opgeleid, getraind en geoefend. Dit betekent dat op het moment dat er multidisciplinaire coördinatie nodig is op het plaats incident, dit ook daadwerkelijk kan plaatsvinden. Op het moment dat er opgeschaald wordt, worden alle benodigde middelen ingezet. Dit betekent niet dat daarmee de veiligheid van de regio onder druk komt te staan. Voor deze incidenten staat de regio paraat.
Ten aanzien van uw vraag over het voorkomen van deze situaties. Vuurwerk meebrengen in het stadion is niet voor niets verboden. De gebeurtenissen van 29 september geven nogmaals aan hoe gevaarlijk het afsteken van vuurwerk, rookpotten en fakkels in een vak vol supporters is. Helaas zien we nog te vaak dat er «supporters» zijn die vuurwerk, rookpotten en fakkels naar binnen smokkelen en afsteken. Momenteel werkt de Regiegroep Voetbal en Veiligheid – als onderdeel van de uitvoering van het versterkingsplan2 – aan een nieuw plan van aanpak Vuurwerk in het voetbal. In mijn voortgangsbrief over voetbal en veiligheid, die ik voor het einde van 2024 naar uw Kamer zal sturen, zal ik hier verder op ingaan.
Worden de extra gemaakte kosten, namelijk het opschalen naar Grip-1, en alle andere kosten uiteindelijk verhaald op hen die deze situatie veroorzaakt hebben? Zo nee, wie draait/draaien er dan voor op?
Het coördineren van de opschaling is een wettelijk vastgelegde en publiek gefinancierde overheidstaak (op grond van de wet veiligheidsregio’s) en wordt daarom niet verhaald op een veroorzaker.
De inzet van jongeren als “geldezels” |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden jongeren fungeren als geldezel voor online oplichters»?1
Ja.
Hoeveel jongeren laten zich naar schatting jaarlijks als «geldezel» gebruiken?
Precieze cijfers over dit probleem zijn niet bekend. Aan de hand van onderzoek door Bekkers et al.2 is door het CCV een tool ontwikkeld waarmee een schatting kan worden gemaakt hoeveel jongeren jaarlijks benaderd worden en hoeveel jongeren zich als geldezel laten gebruiken.3 Uit deze tool is gebleken dat van het totale aantal jongeren tussen de 15 en 25 jaar 0,8% als geldezel zou worden ingezet. Deze indicaties zijn gebaseerd op een onderzoek onder 3000 respondenten.
De in het krantenartikel aangehaalde steekproef is in augustus 2024 uitgevoerd door de Nederlandse Vereniging van Banken.4 De uitkomsten hiervan sluiten aan bij eerder onderzoek. Uit de steekproef (n = 258), blijkt dat bijna 1 op de 10 Nederlanders tussen 18 tot en met 25 jaar is benaderd om geldezel te worden. Het onderzoek is gebaseerd op een beperkt aantal respondenten en biedt dus enkel een (ruwe) schatting van de werkelijke situatie.
Is het waar dat de pakkans hoog is? Zo nee, waarom is die pakkans niet hoog? Zo ja, hoeveel van de «geldezels» worden jaarlijks opgespoord en hoeveel naar schatting niet? Van hoeveel wordt de bankrekeningen langdurig geblokkeerd?
Als er een opsporingsonderzoek wordt gestart, is de pakkans van geldezels zeer hoog. Indien het geld wordt gestort op een bankrekening is de pakkans nagenoeg 100%. Dit komt omdat de geldstroom via het bancaire systeem goed te volgen is. Dit betreft overboekingen via de bankrekening, maar ook via betaalapps. Bij stortingen via cryptovaluta is de pakkans lager, maar zelfs dan nog aanzienlijk.
Door criminelen die geldezels gebruiken, wordt geen actie ondernomen om een geldezel te beschermen. Omdat geldezels vaak niet weten voor wie zij echt werken, lopen de gebruikers zeer weinig risico wanneer de geldezel gepakt wordt. De geldezel wordt als het ware opgeofferd.
Ik heb de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) gevraagd of zij over cijfers met betrekking op het aantal (langdurige) blokkades van bankrekeningen beschikt. Hieronder heb ik de reactie van de NVB opgenomen, waarbij ik opmerk dat de banken niet kunnen vaststellen of het gaat om geldezels of niet.
In hoeveel gevallen kan een persoon die een geldezel inschakelt en het achterliggende misdrijf pleegt opgespoord worden? Is die pakkans ook hoog? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen van een persoon of het netwerk achter zogenaamde geldezels is aanzienlijk moeilijker dan het traceren van geldezels. Deze personen en netwerken gebruiken de geldezel namelijk als front, waarmee zij uit het zicht van de slachtoffers en de opsporing willen blijven. Als criminelen bijvoorbeeld de pinpas van de geldezel gebruiken voor het opnemen van contant geld ontbreekt een duidelijk geldspoor naar de persoon. Dit maakt de opsporing en bewijsbaarheid van deze feiten lastiger en ook is de pakkans veel lager. In sommige gevallen is het opsporen van personen of netwerken achter de geldezels wel succesvol. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dral heb ik enkele voorbeelden genoemd waarbij de vervolging succesvol is geweest.6
Hoeveel jongeren die als «geldezel» optraden worden jaarlijks vervolgd en berecht? In hoeveel van die gevallen moet de jongere de veroorzaakte schade vergoeden en in welke mate lukt het om die schadevergoedingen te innen?
In de periode 2019 t/m 2023 zijn door de strafrechter in eerste aanleg jaarlijks tussen de 20 en 120 jongeren t/m 22 jaar veroordeeld in zaken met een of meerdere feiten die waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «Fraude met betaalproducten (geldezels)». Het merendeel van deze veroordeelden was 18 t/m 22 jaar.
Onderstaande cijfers komen uit de managementinformatiesystemen van de Raad voor de Rechtspraak, waarbij aantallen worden afgerond op vijftallen. Bij zeer lage aantallen worden de cijfers weergegeven als kleiner dan.
Schuldig met/zonder strafoplegging
< 18 jaar
<10
<10
10
<10
10
18 t/m 22 jaar
15
25
85
110
110
De zogenaamde geldezel is als deze vervolgd wordt, verantwoordelijk voor de vergoeding van schade. Slachtoffers kunnen een civielrechtelijke procedure tegen hen starten om de schade te verhalen. Ik beschik helaas niet over cijfers hoe vaak jongeren veroordeeld zijn tot schadevergoeding en of deze schadevergoeding inbaar zijn geweest.
Hoe vaak wordt hierbij herstelrecht toegepast waarbij slachtoffers in contact treden met geldezels?
Uit navraag bij de Stichting Perspectief Herstelbemiddeling en Mediation in Strafzaken is gebleken dat dat bij dergelijke delicten herstelrechtvoorzieningen niet (vaak) worden ingezet. Herstelrecht, waaronder herstelbemiddeling en mediation in strafzaken, is in beginsel geschikt voor ieder zaaktype. Het is echter altijd afhankelijk van de vrijwilligheid van de betrokkenen, en in het geval van mediation in strafzaken afhankelijk van de officier van justitie of de rechter of het herstelrecht kan worden ingezet.
In hoeveel van deze gevallen zitten deze jongeren naar schatting in een schuldhulptraject?
Een inschatting over het aantal jongeren dat is veroordeeld als geldezel heb ik toegelicht in antwoord 5. Hoeveel van deze veroordeelden ook in een schuldhulptraject zitten is niet bekend. De schuldhulpverlening is decentraal geregeld via de gemeenten. Er is geen centrale registratie, daarom beschik ik niet over deze cijfers.
Hoe worden deze geldezels, zeker als ze zelf slachtoffer zijn, laagdrempelig geholpen zodat ze resocialiseren en niet recidiveren? Zijn er cijfers bekend van het aantal geldezels dat recidiveert? Zo ja, hoeveel zijn dat er de afgelopen jaar geweest?
Er zijn minder dan 5 jongeren (t/m 22 jaar) in de periode 2019 t/m 2023 door de strafrechter in eerste aanleg in meerdere zaken veroordeeld voor «Fraude met betaalproducten (geldezels)», blijkt uit de data van de Raad van de rechtspraak.
In sommige gevallen gaat het om kwetsbare personen die door hun jonge leeftijd of verstandelijk vermogen erg beïnvloedbaar zijn en om die reden slachtoffer worden van het misbruik door criminelen.
Als een kwetsbare geldezel wordt opgespoord, zal het Openbaar Ministerie inzetten op een straf die passend is en waarbij herhaling van crimineel gedrag zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor diverse mogelijkheden aan het Openbaar Ministerie en de rechter, zoals een leerstraf of verplicht reclasseringscontact met hulpverlening. Als het Openbaar Ministerie ervoor kiest een verdachte niet verder te vervolgen, kan hieraan de voorwaarde van verplichte hulpverlening worden gekoppeld. Een dergelijke afweging is aan de Officier van Justitie.
Slachtofferhulp Nederland (SHN) biedt alle slachtoffers van strafbare feiten kosteloos ondersteuning als zij daar behoefte aan hebben. Dat kan zowel op juridisch, emotioneel als praktisch gebied. Daaronder valt bijvoorbeeld het bieden van een luisterend oor, begeleiding bij het strafproces, hulp bij het aanvragen van schadevergoeding en doorverwijzing naar meer gespecialiseerde (zorg)professionals. Indien een jongere als geldezel heeft gefungeerd maar ook (deels) als slachtoffer kan worden aangemerkt, kan SHN diegene helpen bij het gebruik maken van zijn of haar slachtofferrechten.
In welke gevallen levert een veroordeling van een jongere die zich als «geldezel» heeft laten gebruiken een belemmering op voor het afgeven van de verklaring omtrent gedrag?
Als iemand een strafblad heeft, betekent dit niet dat deze persoon geen Verklaring omtrent gedrag (VOG) kan krijgen.7 De uitgevende instantie, Justis, zal altijd de omstandigheden van de aanvraag, de reden van de aanvraag en de aanvrager betrekken.
Bij de beoordeling van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) bekijkt Justis of de aanvrager strafbare feiten op zijn of haar naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd. De justitiële documentatie vermeldt of een rechter iemand heeft veroordeeld en waarvoor dit is. Ook de door de politie en OM opgemaakte strafbeschikkingen worden in een aantal gevallen opgenomen op het strafblad.8
Voor functies waarbij een hoge mate van integriteit is vereist, zoals bepaalde functies bij de Douane en het Openbaar Ministerie, kan om een VOG-P worden gevraagd. Bij de aanvraag van een zogenaamde VOG-P worden naast de justitiële documentatie ook politiegegevens geraadpleegd. In politiegegevens kan bijvoorbeeld staan dat iemand verdacht is geweest. De politiegegevens kunnen op zichzelf doorslaggevend zijn voor de weigering van de VOG. Ook als de aanvrager geen justitiële documentatie (zoals veroordelingen op zijn naam) heeft.9
Beschikt u over gegevens over de achtergronden, waaronder opleidingsniveau of eventuele verstandelijke beperkingen, van de jongeren die als «geldezel» optreden? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, wilt u dat dan laten onderzoeken?
Uit het eerder genoemde onderzoek van Bekkers et al. (2023) in antwoord 2 blijkt dat het vaak, maar niet uitsluitend, gaat om mensen in een kwetsbare positie of mensen die makkelijk te beïnvloeden zijn. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld jongeren met schulden, licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren of jongeren die opgroeien in achterstandsituaties waarbij sociaal en economische problematiek een rol speelt. Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek.
Wat gebeurt nu al en wat moet er aanvullend gebeuren, anders dan achteraf bestraffen, om te voorkomen dat jongeren de verleiding om geldezel te worden wel weten te weerstaan? En hoe gaat u daarvoor zorgen?
Er gebeurt al veel vanuit mijn ministerie en andere maatschappelijke partijen om juist dit fenomeen en criminaliteit door jongeren in den brede te voorkomen. Hieronder zet ik uiteen wat hierop al wordt gedaan. Vooralsnog acht ik aanvullingen daarop niet nodig.
Het programma Preventie met Gezag (PmG) biedt jongeren en jongvolwassenen van 8 tot en met 27 jaar in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Hierbij wordt onder meer ingezet op het weerbaar maken van deze jongeren. Dit gebeurt onder andere door de inzet van jongerenwerk in de gemeenten, aanpak schoolverzuim, maar ook door programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent», «Veiligheid In en Om de School (VIOS)», «Integrale Toeleiding Naar Arbeid (IPTA)» en Kansrijk (jeugdreclassering).
Van belang is de weerbaarheid van jongeren te vergroten; offline (bijvoorbeeld op scholen) en online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat ze na een misstap de kans hebben op het goede pad te blijven en ze zich niet moeten laten verleiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat ertoe leidde om als geldezel op te treden en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen.
Tevens wordt een werkwijze ontwikkeld met interventies voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door de politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots worden in Q2 2025 verwacht zodat zicht is op de werkzame bestanddelen van de aanpak en of deze effectief zal zijn. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak landelijk verspreid.
De vier huidige pilotgemeenten zijn Almere, Leeuwarden, Vlaardingen en Enschede. Bij de totstandkoming van de aanpak zijn als klankbordgemeenten betrokken: Tilburg, Utrecht, Breda, Eindhoven en regionale samenwerkingsverbanden van Noord-Nederland en Rotterdam. Daarnaast hebben de gemeenten Roosendaal, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Venlo en Dordrecht een (preventieve) aanpak van geldezels in hun PmG-plannen opgenomen. De leidraad komt in 2025 beschikbaar voor alle gemeenten en daarmee samenwerkende publieke en private partijen zodat lokaal een integrale aanpak kan worden ingezet om jongeren te ondersteunen en weerbaar te maken.
Vanuit de City Deal «Lokale Weerbaarheid Cybercrime» werkt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid specifiek aan het voorkomen en bestrijden van geldezels, waarbij kwetsbare jongeren vaak ongewild betrokken raken bij criminele activiteiten. Het CCV begeleidt vier gemeenten in deze lokale aanpak: Almere, Enschede, Leeuwarden en Vlaardingen. De pilots zijn gebaseerd op de leidraad Geldezelaanpak van het CCV voor een integrale aanpak van geldezels, en de gemeenten valideren (onderdelen) van deze aanpak in de praktijk. In de leidraad Geldezelaanpak staat voor gemeenten, politie en het OM beschreven hoe lokaal met verschillende partners een geldezelaanpak kan worden opgezet. Partners in de aanpak zijn bijvoorbeeld de banken, schuldhulpverlening, jeugdzorg, maar ook partijen zoals Keerpunt, het online platform ontwikkeld door Fier en haar teams Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), Spine en Chat met Fier. Keerpunt biedt ondersteuning aan slachtoffers van criminele uitbuiting en kwetsbare jongeren in de criminaliteit.
Ook vanuit de Nederlandse Vereniging van Banken is er aandacht voor voorlichting aan jongeren. Banken vinden het belangrijk om consumenten, waaronder jongeren, te beschermen tegen fraudeurs die hen willen ronselen als geldezel. Zo geven banken veelvuldig voorlichting aan jongeren via «Bank voor de Klas». Medewerkers uit het bankwezen verzorgen gastlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over financiële educatie. Het onderwerp «geldezels» krijgt daarbij ook uitgebreid aandacht. De gastdocenten wijzen de leerlingen op het feit dat ze nooit hun bankpas uit mogen lenen. Ook besteden de banken aandacht aan geldezels in de campagne «Herken Fraude. Voorkom Fraude.» Banken geven de bezoekers tips over hoe jongeren kunnen herkennen dat zij geronseld worden als geldezel. In samenwerking met de politie hebben banken in het kader van voornoemde campagne ook een podcast10 gemaakt over geldezels.
Het bericht 'Rusland bespioneert systematisch onze wateren' |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland bespioneert systematisch onze wateren»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de Russische activiteiten in de Noordzee, overwegende dat honderden Russische schepen, die eerder in verband zijn gebracht met sabotage en/of spionage, sinds de invasie van Oekraïne door Europese wateren hebben gevaren (EEZ) en dat het in minstens tientallen gevallen ging om schepen die expliciet verdacht gedrag vertonen in de buurt van kritieke infrastructuur (denk aan gasleidingen, datakabels, energiekabels en militaire infrastructuur)?
Deze dreiging is nog altijd actueel. Onze inlichtingendiensten waarschuwen dat er mogelijke voorbereidingshandelingen plaatsvinden voor verstoring en sabotage van onderzeese kabels en leidingen. Russische entiteiten brengen de Noordzee infrastructuur in kaart en ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen.2
Hoeveel gevallen van Russische schepen die verdacht gedrag vertonen in de Nederlandse EEZ sinds de invasie van Oekraïne zijn er bij u bekend? In hoeveel gevallen zijn er expliciete aanwijzingen voor sabotage en/of spionage?
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Welke juridische mogelijkheden hebben Nederland en andere EU-landen om misbruik van de mare liberum voor doeleinden van spionage en/of het verzamelen van inlichtingen over onze kritieke infrastructuur tegen te gaan?
De juridische mogelijkheden om het verzamelen van inlichtingen over vitale infrastructuur op zee in specifieke gevallen tegen te gaan, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het betreffende incident of activiteit. Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met het zeegebied waarin de betreffende activiteiten plaatsvinden. In algemene zin worden in de zeegebieden die onder Nederlandse soevereiniteit of rechtsmacht vallen weerbaarheidsmaatregelen uitgevoerd, zoals omschreven in de Kamerbrief «Voortgang Strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur»3 die de verschillende Nederlandse autoriteiten in staat stellen om (in overeenstemming met het internationaal recht) handelingsopties te genereren in specifieke gevallen.
Op dit moment ligt een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarstelling van spionageactiviteiten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat, naast het delen van geheime informatie dat op dit moment al strafbaar is, ook het delen van niet geheime maar wel gevoelige informatie met een buitenlandse mogendheid of het verrichten van andere spionageactiviteiten strafbaar wordt. Dit wetsvoorstel strekt zich niet uit tot de EEZ, maar biedt wel meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden bij spionageactiviteiten op Nederlands grondgebied.
Welke contacten vinden er plaats (of hebben er plaatsgevonden) tussen de Nederlandse overheid en de Russische overheid over deze voorvallen? Welke afstemming vindt hierover plaats binnen EU, NAVO en/of Noordzee-verband?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in EU-, NAVO- en Noordzee-verband in nauw contact met andere landen om informatie over het dreigingsbeeld uit te wisselen en gezamenlijke maatregelen te treffen om de nationale en gedeelde weerbaarheid te versterken. De EU Maritime Security Strategybiedt verschillende instrumenten ter verhoging van de weerbaarheid van vitale (onderzeese) infrastructuur, waaronder samenwerking met de NAVO. Ook is Nederland aangesloten op verschillende NAVO-initiatieven. Zo is er de in 2023 opgerichte Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell van de NAVO, die onder andere advies levert over het beschermen van onderzeese infrastructuur. Daarnaast is recent het NATO Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructureopgericht bij het Maritiem Hoofdkwartier van de NAVO, dat bondgenoten zal voorzien in een gedeeld beeld van mogelijke dreigingen op en onder zee en kan een rol spelen in het coördineren van acties. Nederland zet zich actief in voor een verbetering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Verschillende Noordzeelanden (BEL, DUI, DEN, NOO, NL, VK) hebben een intentieverklaring ondertekend die aanstuurt op nauwere samenwerking en het nemen van coherente weerbaarheidsmaatregelen.
Het kabinet kan geen uitspraken doen over hoe de Nederlandse overheid richting de Russische overheid communiceert over specifieke voorvallen, om geen inzicht te geven in hoe Nederland in de toekomst mogelijk zal reageren.
Welke maatregelen zijn er reeds door Nederland en/of andere EU-landen getroffen om deze Russische spionage en sabotage tegen te gaan? Welke concrete stappen zijn er gezet in het beter beveiligen van kritieke infrastructuur op de Noordzee sinds het ondertekenen van het Noordzee-veiligheidspact?
Vanuit het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op de Noordzee te verhogen. Het vorige kabinet heeft geïnvesteerd in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren in de bescherming van de Noordzee infrastructuur.4 Op korte termijn worden belangrijke stappen hierop ondernomen, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Sinds het ondertekenen van de intentieverklaring (Joint Declaration on Cooperation regarding protection of infrastructure in the North Sea) werken de Noordzeelanden intensiever samen om informatie over verdachte incidenten te delen. Ook is er meer contact over geleerde lessen en operationele samenwerking, waardoor er bij een mogelijk incident of een verhoogde dreiging makkelijker en sneller gezamenlijk kan worden opgetreden. Eind dit jaar wordt de kamer weer geïnformeerd over de verdere voortgang van het programma.
Daarnaast neemt Defensie militaire maatregelen om civiele autoriteiten te ondersteunen in het tegengaan van hybride dreigingen. Ten eerste investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op zee, in de vorm van sensoren en commerciële satellietcapaciteit.5 Ten tweede verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen en nader te onderzoeken.6 Ten derde investeert Defensie in de ontwikkeling van nieuwe technologieën met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot verwerft Defensie in de komende jaren verschillende hoogwaardige capaciteiten, zoals mijnenbestrijdingsvaartuigen, hulpvaartuigen voor hydrografische taken, ASW-fregatten en NH90-helikopters. Deze capaciteiten hebben een bredere taakstelling, maar zijn ook geschikt voor de bescherming van de infrastructuur op de zeebodem en kunnen ook als zodanig worden ingezet.
Het kabinet werkt ook aan de implementatie van de netwerk- en informatiebeveiliging (de NIS2-richtlijn, ter vervanging van de NIS1-richtlijn) en richtlijn weerbaarheid kritieke entiteiten (de CER-richtlijn).7 Uit deze richtlijnen volgen (wettelijke) verplichtingen om, aan onder andere aanbieders van de energie- en digitale infrastructuur op de Noordzee, te helpen zorg te dragen om hun (digitale) systemen weerbaar te maken tegen digitale en fysieke dreigingen. Daarnaast verplicht het Ministerie van Klimaat en Groene Groei alle nieuwe vergunninghouders voor de bouw van windparken op zee om een veiligheidsstrategie te maken en aan te leveren. Daarin moeten ze ingaan op de risico’s die ze zien (o.a. op het gebied van fysieke weerbaarheid, economische veiligheid en cybersecurity) en hoe ze daarmee omgaan.
Herkent u het beeld dat Russische schepen met ankers over de bodem van onze EEZ slepen in de hoop zo kritieke infrastructuur te raken? Zo ja, hoe vaak en wanneer is dit voorgekomen sinds de invasie van Oekraïne?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoren en sabotage. Het beeld zoals geschetst in de vraag is een scenario waar rekening mee wordt gehouden. Het heeft zich voor zover bekend echter niet voorgedaan in de Nederlandse EEZ.
Welke juridische consequenties heeft het feit dat Russische schepen hun automatisch identificatiesysteem (AIS) uitschakelen wanneer zij zich bevinden in de EEZ van EU-landen, en welke acties heeft Nederland, of hebben andere EU-landen, tot op heden hiertegen ondernomen?
De verplichting voor schepen om met AIS te varen volgt uit het internationaal zeerecht, meer specifiek uit IMO-regelgeving en het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS). Deze verplichting geldt echter niet voor alle schepen. Uitgezonderd zijn onder meer oorlogsschepen, marinehulpsschepen (auxiliaries) of andere overheids- of staatsschepen. Onder deze laatste categorie valt ook een schip dat tijdelijk ingehuurd is door die staat en uitsluitend gebruikt wordt voor niet-commerciële overheidsdoeleinden. Voor schepen die wel verplicht met AIS zijn uitgerust, geldt dat deze ook verplicht zijn het AIS in werking te hebben. Nederland en andere EU-kuststaten hebben in beginsel geen rechtsmacht over derde gevlagde schepen die hun AIS uitschakelen in de EEZ. Nederland kan een dergelijk schip erop attenderen dat het AIS uit staat en verzoeken dit aan te zetten. Wordt daar geen gevolg aan gegeven dan kan Nederland dit melden bij de vlagstaat van het schip. Het is bij Russisch gevlagde schepen in dat geval aan Rusland als vlagstaat om erop toe te zien dat het schip voldoet aan de internationale regels, waaronder het voeren van AIS.
Het uitschakelen van AIS kan een vorm zijn van verdacht gedrag. Dit kan aanleiding zijn om een schip verder te monitoren. Het kabinet kan geen uitspraken doen over hoe de Nederlandse overheid communiceert of handelt bij specifieke voorvallen, om geen inzicht te geven in hoe Nederland in de toekomst mogelijk zal reageren.
Hoe is op dit moment het toezicht belegd op Russische schepen die de Europese en specifiek de Nederlandse EEZ binnenvaren?
Op dit moment houden verschillende organisaties vanuit verschillende taakstellingen de Noordzee in de gaten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten analyseren en duiden activiteiten van statelijke actoren die mogelijk een risico vormen voor de nationale veiligheid, ook als deze op de Noordzee plaatsvinden. Defensie doet aan beeldopbouw in het kader van haar permante taak op de Noordzee. De Kuswacht houdt in het kader van handhavingstaken zicht op wat er op de Noordzee gebeurt.
Erkent u dat, gezien de invasie in Oekraïne en de oplopende spanning met Rusland, meer specifieke kennis en ervaring nodig is binnen de NCTV, AIVD en MIVD op het gebied van Russische spionage/sabotage en op het gebied van het beschermen van kritieke infrastructuur, zoals op de Noordzee? Op welke manier wordt er binnen deze diensten gewerkt aan het uitbreiden van deze specifieke kennis en ervaring?
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. De Tweede Kamer wordt via het geëigende kanaal hierover geïnformeerd.
Het ontwikkelen van kennis en ervaring op deze onderwerpen staat niet stil. Het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur richt zich specifiek op deze dreiging. Daarnaast wordt er periodiek onderzoek gedaan naar dreigingen voor de nationale veiligheid en is daarover gerapporteerd in onder meer de Strategie van het Koninkrijk der Nederlanden, het Dreigingsbeeld Statelijke actoren, het Cybersecuritybeeld Nederland en de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. Dit heeft geleid tot een versterkte aanpak. U bent hierover geïnformeerd in de brief «Versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur» van 17 mei 2023.8
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie weken beantwoorden zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de aankomende defensiedebatten (waaronder de behandeling van de begroting)?
Ja.
Het nieuws dat pro-Palestinademonstranten een bijeenkomt van Defensie en de NIDV op de Kromhoutkazerne hebben verstoord. |
|
Joeri Pool (PVV) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Demonstranten Kromhoutkazerne vertrokken, bijeenkomst Defensie afgelast»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Kunt u opheldering geven over deze demonstratie en waarom ervoor gekozen is de bijeenkomst af te gelasten? Zo nee, waarom niet?
In de ochtend van dinsdag 25 september verzamelden ongeveer 50 actievoerders zich bij de Kromhoutkazerne (KHK). Het doel van hun actie was om de vergadering van de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zodanig te verstoren dat deze niet kon plaatsvinden of vroegtijdig beëindigd zou worden. Daartoe hebben enkele van deze actievoerders zich vastgeketend aan de toegangspoort van de KHK zodat de toegang tot de KHK geblokkeerd werd. Doordat de blokkade enige uren duurde, konden de deelnemers aan het evenement niet gemakkelijk op de juiste bestemming komen. Daarom is in samenspraak met NIDV besloten het evenement te annuleren. Niet veel later na dat besluit zijn de demonstranten vertrokken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de geplande bijeenkomst vanwege de demonstratie is afgelast? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is zeer teleurstellend dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Vooral omdat we daar voor de veiligheid van Nederland en onze bondgenoten de relatie met het bedrijfsleven koesteren. Evenementen als deze dragen bij aan gewenste kennisuitwisseling tussen krijgsmacht, industrie en kennisinstellingen.
Als er sprake is van een demonstratie rondom een militaire terrein dient door de burgemeester te worden bezien of er gronden bestaan om het demonstratierecht te beperken, in het bijzonder de vrees voor of bestrijding van wanordelijkheden. Bij de afweging of er sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden wordt in voorkomende gevallen de nationale veiligheid betrokken. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden. Overigens is via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) een onderzoek uitgezet naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader rond demonstraties. Dat onderzoek richt zich ook op demonstraties waarbij de nationale veiligheid in het gedrang kan komen.
Deelt u de mening dat toegeven aan dergelijke acties een aanmoediging kan zijn voor de actievoerders om door te gaan met deze (en mogelijk nog verdergaande) wijze van actievoeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om de bijeenkomst af te lasten is in gezamenlijk overleg tussen de NIDV en Defensie genomen. Er is gekozen voor de veiligheid van de deelnemers. Bij een volgende bijeenkomst zullen we in gezamenlijkheid met de NIDV – voor zover dat passend is – de nodige maatregelen treffen, zodat de bijeenkomst doorgang kan vinden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de afgelaste bijeenkomst met Defensie en de Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zo snel als mogelijk alsnog plaats te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
We zijn in overleg met de NIDV over een nieuwe datum voor de projectendag.
Het bericht ‘Ook PVV-Minister Klever geeft geld aan UNRWA in Gaza maar wel minder’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook PVV-Minister Klever geeft geld aan UNRWA in Gaza maar wel minder»?1
Ja.
In het NOS-artikel wordt gesteld dat u naar eigen zeggen nog steeds zorgen heeft over UNRWA, klopt dit?
Ja.
Zijn de door u genoemde zorgen de reden dat het eerder gereserveerde bedrag van 3 miljoen euro naar Unicef gaat i.p.v. UNRWA?
Het kabinet heeft, net als meerdere andere landen, inderdaad zorgen over het goed kunnen borgen van de neutraliteit van UNRWA onder de huidige omstandigheden. Tegelijkertijd zien we dat aan verdere verbeteringen gewerkt wordt en wordt bovenal erkend dat de organisatie in de huidige situatie een essentiële rol vervult in het verlenen van hulp en basisvoorzieningen voor veel mensen in de regio. Het onderzoek onder leiding van de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Catharine Colonna, naar de neutraliteitsbeginselen van de organisatie en hoe deze beter verzekerd kunnen worden in de complexe situatie waarin UNRWA opereert is daarom zo belangrijk. De keuze voor UNICEF is ingegeven door de wens van het kabinet om onder deze omstandigheden, waarbij nog zorgen bestaan over UNRWA en gelijktijdig de noden enorm zijn, de hulpkanalen te diversifiëren, zoals gesteld in de Kamerbrief van 25 september jl.2
Welke aanvullende waarborgen heeft u ontvangen voor de onafhankelijkheid van UNRWA waardoor u nu voor volgend jaar al 19 miljoen euro in het vooruitzicht heeft gesteld?
Zoals al eerder aan uw Kamer gecommuniceerd betreft de EUR 19 miljoen de jaarlijkse reguliere bijdrage van Nederland aan UNRWA, die door het vorige kabinet tot en met 2025 is vastgelegd.
UNRWA werkt daarbij zoals alle humanitaire organisaties volgens de principes van neutraliteit, humaniteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Gezien de uiterst complexe situatie waarin UNRWA werkt heeft de organisatie bovendien additionele waarborgen in het systeem ingebouwd om toe te zien op naleving van die principes. Dit wordt ook zo gesteld in het Colonna-rapport dat onderzoek deed naar het brede neutraliteits- en integriteitsbeleid van de organisatie.
Helaas zijn zelfs met extra waarborgen misstanden niet te voorkomen. In geval van (het vermoeden van) incidenten geldt bij UNRWA het principe van zero tolerance for inaction. Met andere woorden: bij verdenkingen van misstanden wordt onmiddellijk actie ondernomen. Het kabinet verwacht dat ook. Mede om te voorkomen dat donoren steeds op individuele incidenten moeten reageren, is op verzoek van donoren en van de Secretaris-Generaal van de VN in het Colonna-onderzoek het bredere neutraliteitsbeleid onder de loep genomen. Alhoewel er zeker ruimte is voor verbetering en daartoe meerdere aanbevelingen worden gedaan, concludeert het onderzoek ook dat de organisatie beschikt over een «robuust raamwerk» om te acteren op neutraliteitsproblemen, en dat dit raamwerk beter is ontwikkeld dan van vergelijkbare VN-organisaties en/of ngo’s. De meeste effectieve manier voor Nederland toe te blijven zien op de neutraliteit en onafhankelijkheid van UNRWA is derhalve toezien op spoedige implementatie van de aanbevelingen uit het Colonna-rapport. Hierin trekt Nederland samen op met andere donoren.
Het belang van spoedige implementatie van alle aanbevelingen uit het Colonna-rapport heb ik nogmaals benadrukt in mijn gesprek met de Commissaris-Generaal van UNRWA, dhr. Philippe Lazzarini, tijdens mijn bezoek aan de Algemene Vergadering van de VN in New York. UNRWA heeft toegezegd alle aanbevelingen over te nemen en heeft daartoe een team samengesteld dat op implementatie zal toezien. Nederland volgt de implementatie nauwgezet met andere donoren, omdat het van belang is dat de organisatie alle mogelijke stappen zet om de kans op schendingen van de neutraliteitsprincipes te minimaliseren.
Ten aanzien van het onderzoek naar betrokkenheid van individuele UNRWA-medewerkers bij de aanslagen van 7 oktober 2023 heeft het kabinet kennisgenomen van het rapport van de Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) en de opvolging daarvan. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, heeft OIOS de geanonimiseerde versie van het rapport gedeeld. Het kabinet waardeert deze stap en heeft begrip voor het behoud van bescherming van persoonsgegevens. Zoals gesteld in het OIOS-rapport kon bewijs niet onafhankelijk geverifieerd worden en kon op basis van die informatie niet met volledige zekerheid vastgesteld worden of UNRWA-medewerkers al-dan-niet betrokken waren bij de aanslagen van 7 oktober 2023. 19 medewerkers werden onderzocht waarbij 1 medewerker onschuldig bleek, in 9 gevallen bleek het bewijs onvoldoende om betrokkenheid bij de aanslagen te onderbouwen en in de 9 overige gevallen kan het bewijs, indien gevalideerd en bevestigd, mogelijk onderbouwen dat de beschuldigden betrokken waren bij de aanslagen. De medewerkers werden direct ontslagen, het ontslag van de medewerker wiens onschuld werd bewezen is teruggedraaid. Naar de 9 medewerkers waar onvoldoende bewijs werd gevonden voor eventuele betrokkenheid bij de aanslagen, loopt nu aanvullend onderzoek door UNRWA om vast te stellen of zij de bredere neutraliteitsbeginselen zoals Hamas-lidmaatschap hebben geschonden los van de vraag of ze een rol speelden in de aanslagen. Gelet op de ernst van de beschuldigingen vindt het kabinet het ontslag op staande voet een volstrekt logische conclusie.
Is er overwogen om voor de besteding van 19 miljoen euro ook diversificatie toe te passen, bijvoorbeeld door aan het Rode Kruis, dan wel een andere hulporganisatie te doneren?
Zoals in antwoord op vraag 3 gesteld is het de wens van het kabinet om onder deze omstandigheden, waarbij de noden enorm zijn en toegang niet vanzelfsprekend, de hulpkanalen zoveel mogelijk te diversifiëren.
Tegelijkertijd zijn de vaste jaarlijkse bijdragen bedoeld om VN-organisaties in staat te stellen hun mandaat uit te voeren. Niet alleen speelt UNRWA een belangrijke rol bij humanitaire hulpverlening in de Gazastrook, het levert ook basisdiensten aan mensen in de hele regio. Indien UNRWA geen hulp of basisdiensten meer kan bieden aan Palestijnse vluchtelingen in de regio, waaronder de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Jordanië en Syrië, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de reeds zeer zorgwekkende regionale stabiliteit.
Bij eerdere verdeling van additionele bijdragen werd al rekening gehouden met diversificatie van hulporganisaties. Naast de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA geeft Nederland in 2025 ook jaarlijkse bijdragen aan andere humanitaire organisaties die actief zijn in de Gazastrook, zoals WFP, UNICEF en het Internationale en Nationale Rode Kruis.
In hoeverre is het lesmateriaal dat UNRWA levert al neutraler en vrij van antisemitisme?
Centraal staat dat UNRWA-docenten zich aan de VN-principes moeten houden en dat haatspraak en antisemitisme niet toegestaan zijn. Hier heeft UNRWA een zero tolerance beleid op en wordt ingegrepen als er aantijgingen zijn over de neutraliteit van onderwijsmateriaal.
De noodzaak om streng toe te zien op de naleving van de neutraliteitsprincipes in het lesmateriaal is onlangs nog besproken met de Commissaris-Generaal van UNRWA. Het belang van neutraliteit in onderwijsmateriaal komt ook terug in de aanbevelingen van het Colonna-rapport. UNRWA werkt daarbij met het lesmateriaal van de lokale autoriteiten om instroom in het reguliere onderwijssysteem van het gastland mogelijk te maken. Dit is een best practicein onderwijs aan vluchtelingen. Indien in het lesmateriaal passages staan die niet in lijn zijn met de VN-principes, worden UNRWA docenten geïnstrueerd dergelijke passages niet te gebruiken. Ook is UNRWA actief in gesprek met de Palestijnse Autoriteit om de lesmaterialen waar nodig aan te passen.
Daarnaast is UNRWA bezig een digitale leeromgeving op te zetten om toezicht op welk lesmateriaal gebruikt wordt te kunnen versterken. UNESCO speelt daarbij een belangrijke adviserende rol om zeker te stellen dat het onderwijsmateriaal in lijn is met VN-principes.
Ziet u nog steeds risico’s voor ongewenste afhankelijkheid en connecties tussen terreurorganisatie Hamas en UNRWA?
UNRWA werkt in een uiterst complexe situatie die grote uitdagingen met zich meebrengt, ook rondom naleving van de neutraliteitsbeginselen. Dit wordt ook zo gesteld in het Colonna-rapport. Datzelfde rapport geeft aan dat UNRWA meer doet op dit terrein dan vergelijkbare VN-organisaties en/of ngo’s.
Zoals bekend werd op 30 september 2024 een Libanese Hamas-leider, Fateh Sherif, gedood bij een Israëlisch bombardement in Libanon. Tot maart 2024 was Sherif voor UNRWA actief in Libanon als directeur van een school en voorzitter van een UNRWA onderwijsvakbond. Direct gevolgd op aantijgingen in maart 2024 van mogelijke banden met Hamas werd hij door UNRWA op non-actief gesteld zonder behoud van salaris, conform het bovenbeschreven beleid van zero tolerance for inaction. Tegelijkertijd werd een onderzoek ingesteld dat, volgens UNRWA, naar alle waarschijnlijkheid zou hebben geleid tot zijn ontslag. Sherif kwam evenwel om het leven alvorens dit onderzoek kon worden afgerond.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Humanitaire Hulp op 9 oktober 2024?
Ja
Het persbericht ‘Rusland bespioneert systematisch onze wateren’ |
|
Isa Kahraman (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het persbericht d.d. 24 september 2024 «Rusland bespioneert systematisch onze wateren» van Pointer? (uitzending donderdag 26 september om 20:25 bij NPO2)1
Ja.
Heeft u een actueel en scherp beeld van hetgeen er op de Noordzee gebeurt?
Het Nederlandse deel van de Noordzee is ongeveer anderhalf keer zo groot als Nederland zelf en tevens een van de drukst bevaren gebieden ter wereld. Een actueel beeld opbouwen van al hetgeen wat er op een dusdanig groot gebied als de Noordzee gebeurd vraagt een enorme inspanning. Met het oog op het efficiënt en gericht inzetten van middelen, wordt daarom aan de hand van een informatie gestuurde aanpak doorlopend een actueel beeld van de dreiging op de Noordzee opgebouwd. Met dit doel houden verschillende organisaties vanuit verschillende taakstellingen de Noordzee in de gaten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten analyseren en duiden activiteiten van statelijke actoren die een mogelijk risico vormen voor de nationale veiligheid, zo ook op de Noordzee. De Koninklijke Marine voert dagelijks operaties uit op de Noordzee en ondersteunt de Kustwacht bij het maken van een actueel beeld van de dreiging en risico’s. De Kustwacht kijkt hier met extra aandacht naar. In het kader van handhavingstaken voert de Kustwacht patrouilles uit met varende en vliegende eenheden, zowel binnen de territoriale wateren als in de Exclusieve Economische Zone (EEZ). Ook wordt er actief informatie uitgewisseld met andere Noordzeelanden.
Om de beeldopbouw te verstevigen treft het kabinet verschillende maatregelen. Zo investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op de Noordzee, zoals sensoren.2 Ook wordt, in het kader van het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur, extra geïnvesteerd in beeldopbouw op de Noordzee.3
Kunt u toelichten of er op dit moment adequaat en proportioneel gereageerd wordt op de Russische schepen?
Zoals toegelicht in de jaarverslagen van de MIVD, onderneemt Rusland heimelijke activiteiten die mogelijk een dreiging vormen voor onze vitale infrastructuur op zee. Wanneer nodig, neemt de Nederlandse overheid maatregelen om de heimelijkheid van deze activiteiten te verstoren en daarmee de activiteiten te ontmoedigen. Zo begeleidt onze Koninklijke Marine geregeld Russische schepen door de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ) van de Noordzee. Dit gebeurt in nauwe coördinatie met de ons omringende landen wier wateren aan de onze grenzen. Hiermee laten Defensie en haar partners zien dat Russische schepen niet ongezien hun gang kunnen gaan op de Noordzee.
Het kabinet beschikt over verschillende manieren om op mogelijke dreigingen te reageren, waar het handelingsrepertoire van Defensie deel van uitmaakt. Het kabinet doet publiekelijk op voorhand geen uitspraken over hoe de Nederlandse overheid handelt bij specifieke voorvallen, om te voorkomen dat kwaadwillende partijen in hun handelen kunnen anticiperen op Nederlandse handelwijzen.
Kunt u aangeven welke gezamenlijke maatregelen met NAVO-partners genomen worden om systematische spionage op de Noordzee tegen te gaan?
Nederland werkt nauw samen met andere Noordzeelanden. Onze marine wisselt bijvoorbeeld informatie uit met marines van buurlanden en stemt het escorteren van Russische schepen met hen af. Ook in NAVO-verband wordt de samenwerking versterkt. Nederland is aangesloten bij de in 2023 opgerichte Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell van de NAVO, die onder andere advies levert over het beschermen van onderzeese infrastructuur. Recent is bij het NAVO Maritieme Hoofdkwartier het Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructureopgericht. Hier wordt een gedeeld beeld gemaakt van mogelijke dreigingen op en onder zee, waaronder de Noordzee. Dit beeld wordt gedeeld met bondgenoten. Ook kan het centre een rol spelen in het coördineren van acties.
Kunt u aangeven of de maatregelen geïntensiveerd worden met het oog op de toename van Russische dreigingen tegen de NAVO-landen?
Ja, vanuit het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op de Noordzee te verhogen. Het vorige kabinet heeft geïnvesteerd in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren in de bescherming van de Noordzee infrastructuur.4 Door middel van het Actieplan wordt onder andere de detectie en duiding van dreigingen op de Noordzee verbeterd, wat leidt tot een snellere reactie als zich verdachte situaties voordoen. Op korte termijn worden belangrijke stappen gezet, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Over dit Actieplan en de investeringen in de jaren 2024 en 2025 is uw Kamer per brief geïnformeerd.5 Eind dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Daarnaast neemt Defensie maatregelen om gereed te zijn voor haar oorlogstaak ter afschrikking van militaire dreigingen. Defensie neemt ook maatregelen om in vredestijd civiele autoriteiten te ondersteunen in het tegengaan van hybride dreigingen. Ten eerste investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op zee, in de vorm van sensoren en commerciële satellietcapaciteit.6 Ten tweede verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen en nader te onderzoeken.7 Ten derde investeert Defensie in de ontwikkeling van nieuwe technologieën met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot verwerft Defensie in de komende jaren verschillende hoogwaardige capaciteiten, zoals mijnenbestrijdingsvaartuigen, hulpvaartuigen voor hydrografische taken, ASW-fregatten en NH90-helikopters. Deze capaciteiten hebben een bredere taakstelling, maar zijn ook geschikt voor de bescherming van de infrastructuur op de zeebodem en kunnen ook als zodanig worden ingezet.
Ziet u de noodzaak om de maatregelen tegen Russische spionage te verscherpen in het Nederlandse kustgebied en de Nederlandse havens?
Ja. Op de Noordzee geldt vrijheid van scheepvaart en spionage is onder het internationaal recht in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet expliciet verboden. Ondanks de beperkte rechtsmacht van Nederland in de EEZ, zijn er wel mogelijkheden voor Nederland om te handelen, bijvoorbeeld door verdachte schepen te monitoren en escorteren. Daarnaast is het noodzakelijk om de verschillende weerbaarheid verhogende maatregelen vanuit het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur uit te voeren. Denk aan het investeren in middelen om het beeld op de Noordzee te verbeteren, maar ook het verbeteren van de beveiliging en de bescherming van de vitale infrastructuur in samenwerking met de energie- en datasector.
Met de introductie van de aanpak statelijke dreigingen in 2019 is bovendien een werkwijze ontstaan waarbij alle relevante partijen op een blijvende en continue basis bijdragen aan de weerbaarheid tegen statelijke actoren.8 De landenneutrale aanpak richt zich op de gehele maatschappij en werkt volgens een vaste systematiek van belangen-dreiging-weerbaarheid: welke veiligheidsbelangen moeten worden beschermd, wat is de dreiging vanuit statelijke actoren en hoe kan de weerbaarheid worden vergroot? Voor de dreiging van spionage door statelijke actoren is tot op heden vooral ingezet op het verhogen van de weerbaarheid.
Op dit moment ligt een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarstelling van spionageactiviteiten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat, naast het delen van geheime informatie dat op dit moment al strafbaar is, ook het delen van niet geheime maar wel gevoelige informatie met een buitenlandse mogendheid of het verrichten van andere spionageactiviteiten strafbaar wordt. Dit wetsvoorstel strekt zich niet uit tot de EEZ, maar biedt wel meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden bij spionageactiviteiten op Nederlands grondgebied.
Kunt u deze vragen een voor een onderbouwd beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
De hernieuwde fatwa van imam Jalali |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de onlangs door de Haagse Rechtbank tot 14 jaar gevangenisstraf veroordeelde Pakistaanse imam Muhammad Ashraf Jalali zijn eerdere fatwa met daarin een oproep mij te vermoorden op 4 september jl. heeft herhaald en nogmaals heeft bekrachtigd?
Ja.
Bent u door de betrokken diensten Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover geïnformeerd? Zo ja, wanneer?
Zoals bij uw Kamer bekend, kan er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigingscasuïstiek en beveiligingsmatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraak worden gedaan. In het algemeen kunnen wij wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend zowel desgevraagd als ongevraagd dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Deelt u mijn mening dat deze nieuwe fatwa onaanvaardbaar is en opnieuw tot een stortvloed aan bedreigingen leidt?
Wij zijn ons ervan bewust dat het lid Wilders jarenlang wekelijks wordt geconfronteerd met ernstige bedreigingen. Wij realiseren ons terdege dat de impact op de persoonlijke vrijheid van de ontvanger van dergelijke bedreigingen enorm kan zijn. Het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af en wil benadrukken dat bedreigingen – en in het bijzonder gericht tegen volksvertegenwoordigers – absoluut geen plaats hebben in onze samenleving. Dat geldt ook voor deze nieuwe fatwa.
Het kabinet staat voor en blijft werken aan een veilige omgeving waarin bedreigingen tegen personen met publieke functies uiterst serieus worden genomen. Opsporings- en veiligheidsdiensten zetten zich continu in om bedreigingen van volksvertegenwoordigers te onderzoeken en waar mogelijk te vervolgen. Ook worden de benodigde beveiligingsmaatregelen getroffen.
Wat heeft u inmiddels gedaan om ervoor te zorgen dat betrokken imam achter de tralies verdwijnt?
Wanneer personen die verdacht worden van strafbare feiten of daarvoor veroordeeld zijn zich in het buitenland bevinden, zoals de betreffende Pakistaanse imam, zijn de Nederlandse autoriteiten voor de opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van een eventuele straf afhankelijk van de medewerking van andere staten.
Uiteindelijk is het aan het betreffende land zelf om te bepalen of en in hoeverre uitvoering kan worden gegeven aan verzoeken. Indien actie of reactie uitblijft, kan Nederland op diverse manieren bij het aangezochte land op uitvoering aandringen. Het uitblijven van een reactie in bepaalde gevallen is soms echter wel een – uitermate onbevredigende – realiteit.
De Minister van Buitenlandse Zaken blijft richting Pakistan het belang van de zaak en de adequate opvolging van de Nederlandse rechtshulpverzoeken benadrukken. En marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn ernstige zorgen over de doodsbedreigingen geuit tegen de premier van Pakistan. Ook heeft hij de premier nadrukkelijk opgeroepen om mee te werken aan eventuele toekomstige rechtshulpverzoeken.
Wij verwijzen verder ook naar onze brief aan uw Kamer van 2 september jl. (Kamerstukken II 2023–2024, 28 479, nr. 94), waarin zowel het kader van internationale strafrechtelijke samenwerking wordt beschreven als de inspanningen tot nu toe in het geval waar het lid Wilders aan refereert.
Wat zijn de consequenties voor de relatie met Pakistan indien dat land blijft weigeren mee te werken, ook aan de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Den Haag?
Wij willen nu niet vooruitlopen op wat de consequenties zullen zijn als Pakistan geen gehoor geeft aan een rechtshulpverzoek tot tenuitvoerlegging van het vonnis. Nederland zal in ieder geval duidelijk blijven maken aan Pakistan dat een reactie wordt verwacht. Uiteraard zullen beide landen met elkaar in gesprek moeten blijven, zodat ook daadwerkelijk resultaat kan worden geboekt.
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Gaten in de beveiliging van defensiecomplexen |
|
Hanneke van der Werf (D66), Bart van Kent (SP) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat er (nog steeds) grote gaten zitten in de beveiliging van defensielocaties en dat insluiping op kazernes daardoor kinderspel is?1
Zodra het probleem met de tourniquets bij ons bekend werd, heeft Defensie meteen een noodmaatregel genomen, waardoor het insluipen nog voor de uitzending onmogelijk is gemaakt. Ook is direct aan de leverancier van de tourniquets opdracht gegeven een duurzame oplossing te ontwikkelen zodat insluipen op deze manier niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is dat toegangspoorten van diverse defensiekazernes eenvoudig te omzeilen zijn gezien de daar aanwezige wapens, explosieven en data?
Nee, deze mening deel ik niet. Het betreden van een defensieterrein door onbevoegden is verboden en strafbaar. Echter, ook na het passeren van de toegangspoort is er geen directe toegang tot wapens, explosieven en data. De beveiliging van defensieterreinen is ingedeeld in vier categorieën. Binnen deze categorieën zijn de zogenaamde te beschermen belangen (TBB) gedefinieerd. Hoe zwaarder het TBB weegt, hoe robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregel per TBB-categorie is. Op basis van risicomanagement wordt per categorie beoordeeld wat proportionele maatregelen zijn.
Enkele voorbeelden per TBB zijn:
TBB-1: jachtvliegtuigen, cryptosleutels en STG-Zeer geheim gerubriceerde informatie;
TBB-2: helikopters, marineschepen, voertuigen en wapens;
TBB-3: niet-operationele gevechtsvoertuigen, pepperspray en medische voorraad;
TBB-4: defensieterreinen.
Op de delen van defensieterreinen die onder het beveiligingsregime van TBB 4 vallen en waar geen hogere TBB’en aanwezig zijn, zijn de reguliere beveiligingsmaatregelen van toepassing. De door u genoemde wapens, explosieven en informatiesystemen waarmee hoog gerubriceerde informatie wordt verwerkt, vallen binnen de zwaarst beveiligde categorieën, TBB-2 en TBB-1, met bijbehorende beveiligingsmaatregelen. De inhoud van deze maatregelen kan ik niet delen in het openbaar omdat dit hoog gerubriceerde informatie betreft.
Op hoeveel en bij welke defensielocaties zijn nog tourniquetpoorten in gebruik die insluiping mogelijk maken?
Zie antwoord onder vraag 4.
Kunt u toezeggen dat voor het eind van dit jaar alle tourniquetpoorten die insluiping mogelijk maken zijn vervangen? Kunt u daarnaast toezeggen dat op alle defensielocaties de ruimte naast de tourniquetpoortjes die insluiping mogelijk maakt per direct worden gedicht?
Insluipen via het tourniquet is niet meer mogelijk. Er zijn direct noodmaatregelen genomen op alle betreffende tourniquetpoorten op alle Defensieterreinen, waarbij de laatste aanpassing op zaterdag 14 september jl. gereed was, voor de uitzending op die zondag (zie eveneens antwoord bij vraag 1). De leverancier zorgt voor een duurzame aanpassing van de bestaande tourniquets die insluiping permanent onmogelijk maakt. De leverancier is reeds begonnen om de aanpassing te realiseren. Alle betreffende tourniquets zijn voor het eind van het jaar structureel aangepast. De aanpassingen zijn voldoende en complete vervanging van de betreffende tourniquets is niet nodig.
Wat is er sinds de herhaaldelijke infiltraties van undercoverjournalisten ondernomen om het veiligheidsbewustzijn bij defensiepersoneel te verhogen?
Er wordt continu gewerkt aan het beveiligingsbewustzijn van defensiemedewerkers. Dat gebeurt onder andere met behulp van campagnes gericht op verhoging van het beveiligingsbewustzijn, voorlichtings- en themadagen en het uitvoeren van testen. Hierbij wordt onder andere ingezet op het versterken van de aanspreekcultuur en het vergroten van kennis over specifiek objectbeveiliging. Ook is het zichtbaar dragen van een defensiepas verplicht.
Welke risico’s loopt defensiepersoneel, werkzaam op de diverse defensielocaties, als gevolg van de gaten in de beveiliging van defensiecomplexen?
Veiligheid van ons personeel heeft onze hoogste prioriteit. Daarom zijn direct maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 1). Het risico dat defensiepersoneel als gevolg van de gaten in de tourniquets loopt, is laag, maar elk beveiligingsrisico is onwenselijk.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer over het niet op orde zijn van de beveiliging van militaire objecten, de zogenoemde te beschermen belangen (TBB)? (Kamerstuk 36 360 X, nr. 2)
Naar aanleiding van de onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer heeft toegekend, is een projectofficier aangesteld. Er is een oorzakenanalyse in uitvoering en op basis daarvan wordt een plan van aanpak verder uitgewerkt en voor het eind van 2024 aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Er wordt ingezet op digitale beveiligingsmaatregelen en het aanstellen van extra bewakingspersoneel. Een Red Team test de beveiliging met inbraakpogingen. Tevens is een defensiebreed onderzoek uitgevoerd naar de beveiligingsbewustwording van het defensiepersoneel. Dat wordt omgezet in een communicatieplan, in aanvulling op de maatregelen, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5.
Is sinds het uitbrengen van het rapport van de Algemene Rekenkamer getest of de geldende beveiligingsmaatregelen zorgen voor een adequate beveiliging van militaire objecten, zoals is aanbevolen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inzichten en acties heeft dit opgeleverd?
Ja, onze beveiliging wordt regelmatig getest. Deze testen worden uitgevoerd door de defensieonderdelen zelf en ook door een extern bedrijf. Indien een test punten oplevert die kunnen worden verbeterd, wordt een verbeterplan opgesteld en in uitvoering genomen. De testen worden de komende jaren verder geïntensiveerd.
Welke maatregelen gaat u nu treffen om toekomstige infiltratie onmogelijk te maken?
De toegangspoorten dienen in orde te zijn en daar ligt de focus op. Daar blijf ik op toezien. Hierbij vormt ook het gedrag van de defensiemedewerkers zelf een belangrijke schakel in de naleving van de regelgeving. Ook het gedrag draagt bij aan het succes van de getroffen beveiligingsmaatregelen. Met de aanpassing op de tourniquets sluiten we uit dat insluiping op deze manier mogelijk is.
Zoals u in deze beantwoording heeft kunnen lezen, hanteert Defensie verschillende beveiligingsniveaus. Wat betreft de algemene toegang tot een defensieterrein, kan ik niet garanderen dat niemand binnen kan komen. Dat betekent niet dat indringers ook meteen bij zeer belangrijke eigendommen (TBB’en), zoals wapens, explosieven en data kunnen komen. Defensie maakt de afweging welke beveiligingsmaatregel proportioneel is ten opzichte van het risico dat Defensie loopt. Hoe zwaarder het te beschermen belang is, des te robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregelen zijn.
Geld terugvorderen van fraudeurs door slachtoffers van online oplichting |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Pointer van 21 september 2024over slachtoffers van online oplichting die geld terugvorderen van fraudeurs?1
Ja, ik ben met deze uitzending bekend.
Herkent u zich in de conclusie van Pointer dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de regeling procedure begunstigde NAW-gegevens bij niet-bancaire fraude (PNBF)?
Met de Procedure non-bancaire fraude (PNBF) helpen Nederlandse betaaldienstverleners hun rekeninghouders die slachtoffer zijn geworden van oplichting en die in verband met die fraude geld hebben overgeboekt. Het primaire doel van de procedure is dat de betaler, in dit geval het slachtoffer van online fraude, in staat wordt gesteld om zijn geld terug te krijgen van de ontvanger. De NAW-gegevens van de ontvanger worden daarom alleen onder strikte voorwaarden verstrekt aan het slachtoffer. Slachtoffers kunnen daarmee een civiele rechtsprocedure starten om het overgemaakte geld terug te vorderen. Uit contact van banken met slachtoffers blijkt dat slachtoffers hiertoe besluiten op basis van de door hen ingeschatte slagingskans en kosten van een gerechtelijke procedure ten opzichte van het schadebedrag.
Een belangrijk onderdeel van de PNBF is dat de betaaldienstverlener van de betaler eerst aan de ontvanger verzoekt om het geld terug te boeken. Wanneer dit succesvol is, is de inzet van een civiele rechtsprocedure niet meer nodig. Het terugvorderen van geld via een rechter, een deurwaarder of andere bemiddelaar moet daarom worden gezien als een tweede poging om de ontvanger tot terugbetaling over te laten gaan.
Bemiddelingskantoren kunnen de PNBF niet aanvragen, dat kan alleen de rekeninghouder zelf doen bij diens eigen bank. De bemiddelingskantoren gaan aan de slag nadat de PNBF volledig is afgerond. Daardoor hebben die kantoren, waar Pointer voornamelijk de uitzending op baseert, geen volledig beeld van het gebruik van de PNBF. Betaaldienstverleners bevestigen dat de PNBF door gedupeerde klanten gebruikt wordt, maar spreken zich niet uit over aantallen. Het is gezien bovenstaande een te voorbarige conclusie om te zeggen dat de PNBF niet zou werken of onvoldoende gebruikt wordt.
Kunt u cijfers aanleveren van het aantal mensen dat sinds 1 januari 2021 een beroep heeft gedaan op de regeling PNBF en dat daadwerkelijk geld heeft teruggekregen van fraudeurs via een deurwaarder? Zo ja, kunt u deze cijfers delen? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers boven tafel te krijgen?
De PNBF is geen regeling van de overheid, maar een regeling van de Nederlandse Betaaldienstverleners. Banken houden voor de PNBF geen centrale registratie bij. Voor de beantwoording van de vraag om een indicatie hoeveel verzoeken er zijn gedaan sinds 2021 kan geen antwoord worden gegeven binnen de gevraagde beantwoordingstermijn. Wel zeg ik u toe dat mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken en Betaalvereniging Nederland in gesprek zal gaan om te bezien of het mogelijk is om dergelijke gegevens boven water te krijgen.
Wordt door Nederlandse banken en de Betaalvereniging Nederland geregistreerd hoeveel mensen gebruik maken van deze regeling en hoe vaak binnen drie weken geld is overgemaakt door de oplichter nadat die is benaderd door de bank? Kunt u dit uitgebreid en cijfermatig beantwoorden? Zo nee, bent u bereid om daar afspraken over te maken met banken en de Betaalvereniging Nederland zodat de effectiviteit van de regeling beter gemeten kan worden?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3, is de regeling een private regeling van de banken en niet van de overheid. Betaaldienstverleners geven de NAW-gegevens pas op het moment dat aan de voorwaarden hiertoe is voldaan én duidelijk is dat de ontvanger het bedrag nog niet volledig heeft teruggeboekt op de uiterste betaaldatum die de betaaldienstverlener eerder vermeldde aan zowel de betaler als aan de ontvanger. Het verschil tussen het aantal aanvragen van de PNBF en het aantal NAW-verstrekkingen in het kader van deze procedure kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld: voldeed de aanvraag om de PNBF te starten aan de voorwaarden, wil de betaler de NAW-gegevens wel ontvangen, of is er berusting bij het slachtoffer dat het terugbetaalverzoek van de betaaldienstverlener niet tot terugbetaling leidt? Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht, er is geen centrale registratie voorhanden.
Worden slachtoffers van online fraude standaard op deze regeling gewezen? Zo ja, hoe vaak is dat gemiddeld jaarlijks sinds 2021 gebeurd door de politie, Slachtofferhulp, Helpdeksfraude, Consumentenbond en banken? Deelt u de mening dat dit staande praktijk zou moeten worden? Hoe gaat u daarvoor zorgdragen?
Ja, banken hebben mij laten weten dat zij in de regel iedere klant die daarvoor in aanmerking komt op de regeling van de PNBF wijzen. Slachtoffers die (online) aangifte doen bij de politie ontvangen via de statusupdate van hun aangifte standaard informatie over deze regeling en worden doorverwezen naar de Betaalvereniging Nederland en Slachtofferhulp voor meer informatie en uitleg over de procedure. Ook de Fraudehelpdesk bevestigt dat melders standaard worden gewezen op de mogelijkheid van de PNBF.
Klopt het dat slachtoffers in geval van online aangifte niet automatisch een bericht krijgen van de politie dat van deze regeling gebruik kan worden gemaakt? Zo ja, hoe gaat u hier wel voor zorgen?
Nee dit klopt niet. Slachtoffers worden in het geval van online aangifte wel automatisch geïnformeerd over de mogelijkheden van de regeling PNBF. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat de regeling PNBF meer bekendheid geniet?
Op dit moment worden slachtoffers van online fraude actief gewezen op de mogelijkheden van de regeling PNBF door banken, politie en de meldpunten. Het is aan de banken om hun gedupeerde rekeninghouders te helpen en ook actief door te verwijzen naar de politie en de PNBF. Het is niet aan de overheid om de communicatie over particuliere schaderegelingen zoals de PNBF over te nemen, wel stimuleert mijn ministerie de ketenpartijen binnen de integrale aanpak online fraude om slachtoffers actief door te verwijzen. Met de meldpunten worden afspraken gemaakt over de warme doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp en ondersteuning van slachtoffers. Het belang van deze vuistregels is dat slachtoffers snel geholpen kunnen worden.
Wanneer wordt de regeling geëvalueerd? Bent u bereid om daar afspraken over te maken met banken en de Betaalvereniging Nederland?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3, is de procedure van de betaaldienstverleners een particuliere regeling. Deze regeling bestaat in aanvulling op de mogelijkheid die het Wetboek van Strafvordering, boek 1, artikel 126nc biedt.2 Leden van Betaalvereniging Nederland bieden deze procedure belangeloos en kosteloos aan. Zoals toegezegd in mijn antwoord op vraag 3, zal ik in gesprek gaan met de Betaalvereniging Nederland, daar zal ik ook aandacht vragen voor het evalueren van de regeling. Of en op welke wijze de Betaalvereniging en banken daar opvolging aan willen geven is verder aan hen.
Hoe staat het met de uitrol van de pilot van de politie om fraude bij online handel tegen te gaan waarin 87 procent van de 211 slachtoffers die meededen een resultaat hadden?2
De politie heeft een kleinschalige pilot uitgevoerd waarbij het ging om fraudezaken waarbij iemand iets online had besteld en vervolgens geen product ontving. De fraudegevallen werden direct na aangifte met instemming van de slachtoffers behandeld door de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG), en de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA). Die organisaties stelden vervolgens de verdachten namens het slachtoffer aansprakelijk. Zo konden slachtoffers via een civiele procedure hun geld terugkrijgen. Op deze manier wilde de politie zorgen voor een betekenisvolle afhandeling voor slachtoffers en tegelijkertijd (mogelijke) daders ontmoedigen. Binnen deze pilot had niet 87, maar 47 procent van de 211 slachtoffers een resultaat. Momenteel voert de politie in samenwerking met het Openbaar Ministerie een pilot uit die is uitgerold in drie eenheden, namelijk de eenheid Noord-Holland, de eenheid Midden-Nederland en de eenheid Limburg. Deze pilot staat los van de PNBF procedure.
Voorts doet de Haagse Hogeschool op dit moment onderzoek naar een toekomstbestendige civielrechtelijke afdoening van online fraude. Daarbij wordt gekeken naar drie verschillende routes: 1. Via de betaaldienstverlener (o.a. de PNBF-procedure); 2. Via de civiele rechtsvertegenwoordiger; en 3. Via de politie.
Als het gaat om de pilot directe aansprakelijkheid wordt nader onderzocht of de doelen van de pilot daadwerkelijk worden behaald. Het onderzoek bestaat uit 7 deelonderzoeken. Deelonderzoek 1 en 4 zijn opgeleverd en openbaar.4 Voor de zomer van 2025 zullen de eerste zes deelonderzoeken naar verwachting zijn opgeleverd en zal de balans kunnen worden opgemaakt door mijn ministerie, de politie en andere betroken partijen.
Kan de regeling ook worden uitgebreid naar payment providers als Mollie, Adyen en Paypal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welk termijn?
Het is aan de betaaldienstverleners om deze particuliere regeling uit te breiden.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de projecten die zijn beloofd in de Kamerbrief over de voortgang samenwerking banken en politie bij de aanpak van internetoplichting en daarbij ook specifiek ingaan op de onderstaande vragen?3
In 2023 is de integrale aanpak online fraude met private en publieke partijen van start gegaan. Vanuit deze aanpak zijn enkele van de activiteiten zoals benoemd in de Kamerbrief Integrale aanpak online fraude in gang gezet.6 Zo hebben de banken de PNBF-regeling opgesteld en is de politie samen met het Openbaar Ministerie begonnen met de pilot directe aansprakelijkheid van fraude bij online handel. Daarnaast kunnen slachtoffers via de checkfunctie op politie.nl relevante informatie ophalen en wordt er in preventiecampagnes van onder andere de banken en politie voorlichting gegeven om te voorkomen dat burgers zich laten gebruiken als geldezel.
Wat heeft het onderzoek naar de mogelijkheden voor slachtoffers van internetoplichting om hun schade gecontroleerd te laten verhalen op de fraudeur en naar ondersteuning hierbij door banken en politie opgeleverd?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 is toegelicht, is de pilot directe aansprakelijkheid verder uitgerold. Ook loopt er nog onderzoek door de Haagse Hogeschool in opdracht van de politie naar de ervaringen van slachtoffers bij het verhalen van schade. Dit is één van de zeven deelonderzoeken. De uitkomsten zal ik betrekken bij de beleidsontwikkeling.
Is er daadwerkelijk gezorgd voor betere detectie van fraude in het transactieverkeer van banken, onder andere door het delen van modus operandi van criminelen tussen politie en banken t.b.v. een slimme monitoring van dat transactieverkeer? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Banken werken continu aan het verbeteren van hun fraudedetectie. Een van de signalen die hiervoor wordt gebruikt, zijn de meldingen van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting wanneer er (minimaal) drie keer een aangifte is gedaan waarbij een rekeningnummer van een van de Nederlandse banken is betrokken. Deze informatie wordt actief gebruikt om onderzoek te doen naar de rekening van een klant. Daarnaast werken de banken en de politie samen in de Electronic Crime Taskforce en wisselen met elkaar modus operandi uit, zodat de opsporing gericht wordt ingezet en om te komen tot vervolging van de betrokken criminelen.
Is er gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek gedaan door banken en politie in samenwerking met de Universiteit Twente naar de factoren die leiden tot slachtofferschap, het vergroten van de meldingsbereidheid door slachtoffers en handvatten voor het voorkomen van fraude? Zo ja wat waren de belangrijkste conclusies, en hoe zijn die opgevolgd?
Ja, in 2022 is dit onderzoek genaamd «Victimisatie in Nederland» gepubliceerd. Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Twente in gezamenlijke opdracht en met financiering van Verzekeraars, de NVB, ICS en de politie. De belangrijkste conclusies (voor het peiljaar 2020) zijn dat de totale schade door de onderzoekers werd geschat op 2,75 miljard, dat aankoopfraude de meest voorkomende vorm was, dat fraude bij de politie en andere private partijen niet vaak gemeld werd en dat het aantal slachtoffers zou kunnen dalen als burgers beter op de hoogte zijn van de modus operandi van fraudeurs. Deze bevindingen worden betrokken bij de integrale aanpak online fraude. Dit licht ik nader toe in antwoord op vraag 20.
Welke acties zijn ondernomen om de vindbaarheid, het gebruik en de effectiviteit van de checkfunctie op politie.nl te verbeteren? Is dat effectief gebleken? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Verschillende publieke en private organisaties, zoals de consumentenorganisaties en financiële instellingen, verstrekken informatie over deze checkfunctie. In 2024 hebben er tot eind september naar schatting 210.000 burgers gebruik gemaakt van deze checkfunctie.
Wat is de uitkomst van de betere detectie van geldezels op basis van profielen en indicatoren die zou plaatsvinden?
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels. Dit gebeurt binnen vier pilots die worden uitgevoerd binnen Preventie met gezag-gemeenten. In deze aanpak wordt zoveel mogelijk kennis gebundeld vanuit wetenschap en praktijk en wordt samenwerking gestimuleerd tussen partners zoals politie, Openbaar Ministerie, Zorg- en Veiligheidshuizen, onderwijs, jongerenwerk en andere lokale partners.
Hoe heeft u de afgelopen tijd gezorgd voor het bewustmaken van doelgroepen om te voorkomen dat zij ten prooi vallen en geldezel worden? Hoe verklaart u dat het aantal geldezels is toegenomen?
Criminelen proberen op alle mogelijke manieren anoniem te blijven en verzinnen steeds weer nieuwe manieren om hun illegale geld te verstoppen. Het blijft van groot belang om de weerbaarheid van alle doelgroepen te vergroten, zowel offline (bijvoorbeeld op scholen) als online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat een misstap niet moet leiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat hen ertoe leidde om als geldezel op te treden en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen. Tot slot worden interventies ingezet voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots van het CCV worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Aan de hand daarvan is de verwachting dat er een gevalideerde aanpak landelijk kan worden geïmplementeerd.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek naar de versterking van de gegevensdeling tussen de politie en de banken in het kader van de samenwerking binnen het Landelijk Meldpunt Internetoplichting?
Er is een samenwerking tussen het Landelijk Meldpunt Internetoplichting (LMIO) en de banken als het gaat om notificaties aan een bank wanneer er meerdere keren aangifte is gedaan tegen een rekeninghouder. Het LMIO heeft samen met Surepay onderzocht hoe de initiërende bank zijn rekeninghouder kan beschermen als die een transacties verricht waarbij de begunstigde rekeninghouder voorkomt in de database van het LMIO. Hiermee kan in een vroeg stadium fraude worden voorkomen, door een overboeking naar een frauduleuze bankrekening te voorkomen. De eerste resultaten lijken positief, met name voor overboekingen naar bankrekeningen in het buitenland. Er worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd met meerdere banken om deze interventie op kleine schaal te testen.
Er zijn initiatieven genomen door een tweetal banken om proactief het LMIO te benaderen om slachtoffergegevens te verkrijgen zodat zij «bevroren» gelden op een rekening van een fraudeur, en afkomstig van fraude, terug te kunnen storten naar de bankrekening van het slachtoffer. Verder heeft één bank contact gezocht met het LMIO om actief malafide webwinkels, dan wel als er een verdenking is dat het een webwinkel malafide is, te melden aan het LMIO, zodat door de politie onderzoek gedaan kan worden en de webwinkel offline kan worden gehaald.
Welke acties zijn ondernomen ten aanzien van de inrichting en uitvoering van gezamenlijke communicatie ten behoeve van preventie en met welke uitkomst?
In 2023 is mijn ministerie samen met de Ministeries van Financiën en Economische Zaken en enkele publieke en private partners, waaronder banken, gestart met de integrale aanpak online fraude. Binnen deze aanpak is preventie één van de belangrijkste pijlers. Gezamenlijk wordt er gezorgd voor een communicatiestrategie waarbij er zoveel mogelijk kansen worden benut om burgers en bedrijven weerbaarder te maken tegen online fraude en om (herhaald) slachtofferschap te voorkomen. Zo wordt er onder andere voor gezorgd dat burgers en bedrijven worden voorgelicht op relevante beurzen, wordt er gewerkt aan een zelfhulptool voor slachtoffers, worden er folders en online informatie ontwikkeld en wordt ervoor gezorgd dat politie, banken en meldpunten slachtoffers zo goed mogelijk informeren en voorlichten over modus operandi van online fraudeurs. De Fraudehelpdesk voert in de decembermaand de voorlichtingscampagne «Eerst checken dan bestellen» uit. En scholieren.com start een campagne om jongeren meer bewust te maken van veilig internetgedrag.
Welke acties zijn ondernomen om de samenwerking, tussen banken, Collecting Payment Service Providers, online handelsplatforms, de politie en het Openbaar Ministerie te versterken en hierbij te werken aan de ontwikkeling van innovatieve wijzen om nog meer gezamenlijk op te treden bij de bestrijding van Internetoplichting en ondersteuning van fraudeslachtoffers, zoals uw voorganger beloofde in de Kamerbrief?4
Deze genoemde partijen, behalve de payment service providers, zijn betrokken bij de integrale aanpak online fraude. Hierbij wordt onder andere onderzoek gedaan naar technische barrières en interventies. Technologie maakt veel mogelijk, maar partijen geven ook aan dat zij ervaren dat de mogelijkheden worden beperkt door kaders voor gegevensdeling. Daarom wordt binnen de integrale aanpak ook de mogelijkheden voor gegevensdeling uitgewerkt en bezien of hier wetgeving nodig is om de gewenste interventies en innovatie meer ruimte te kunnen bieden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat over cybercrime in oktober beantwoorden?
Ja.
De demonstratie waarbij de Kromhout Kazerne urenlang werd geblokkeerd |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de demonstranten die urenlang de hoofdingang van de Kromhout Kazerne in Utrecht hebben geblokkeerd pas zijn vertrokken nadat het evenement van de Nederlandse Industrie Defensie en Veiligheidheid (NIDV) is geannuleerd?1
Ja. In de ochtend van dinsdag 25 september verzamelden ongeveer 50 actievoerders zich bij de Kromhoutkazerne (KHK). Het doel van hun actie was om het evenement van de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zodanig te verstoren dat deze niet kon plaatsvinden of vroegtijdig beëindigd zou worden. Daartoe hebben enkele van deze actievoerders zich vastgeketend aan de toegangspoort van de KHK zodat de toegang tot de KHK geblokkeerd werd. Doordat de blokkade enige uren duurde, konden de deelnemers aan het evenement niet gemakkelijk op de juiste bestemming komen. Daarom is door Defensie en NIDV in samenspraak besloten het evenement te annuleren. Niet veel later na dat besluit zijn de demonstranten vertrokken.
Deelt u de mening dat het in principe niet zo kan zijn dat evenementen afgebroken moeten worden vanwege blokkades door demonstranten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is zeer teleurstellend dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Vooral omdat we daar voor de veiligheid van Nederland en onze bondgenoten de relatie met het bedrijfsleven koesteren. Evenementen als deze dragen bij aan gewenste kennisuitwisseling tussen krijgsmacht, industrie en kennisinstellingen.
Als er sprake is van een demonstratie rondom een militaire terrein dient door de burgemeester te worden bezien of er gronden bestaan om het demonstratierecht te beperken, in het bijzonder de vrees voor of bestrijding van wanordelijkheden. Bij de afweging of er sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden wordt in voorkomende gevallen de nationale veiligheid betrokken. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden. Overigens is via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) een onderzoek uitgezet naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader rond demonstraties. Dat onderzoek richt zich ook op demonstraties waarbij de nationale veiligheid in het gedrang kan komen.
Hebben de betogers strafbare feiten begaan door zich binnen de publiekelijk aangegeven grenzen van het kazerneterrein te begeven en zich vast te ketenen?
Het is aan het Openbaar Ministerie om achteraf te bepalen of er sprake is van een verdenking van strafbare feiten.
Zou u in overleg willen treden met de gemeente Utrecht over of deze demonstratie was aangemeld bij de gemeente, de vraag of deze demonstratie op deze plek mocht plaatsvinden en de mogelijkheid tot gebiedsverboden voor deze demonstranten?
Ja, op ambtelijk niveau heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente over deze specifieke demonstratie. Daaruit is gebleken dat de demonstratie niet was aangekondigd. Er is ook in algemene zin gesproken over het demonstratierecht en de verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden hieromtrent. Bij het beoordelen hoe om te gaan met demonstraties spelen de specifieke omstandigheden een belangrijke rol. Het gaat daarbij niet alleen om het verloop van de demonstratie, maar bijvoorbeeld ook of de demonstratie plaatsvindt op een publiek toegankelijke plaats of op een privéterrein dat niet voor eenieder toegankelijk is. Het opleggen van gebiedsverboden is de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Naar aanleiding van de vorige demonstratie zijn voor de toegangshekken extra hekken geplaatst op de juridische erfgrens van de Kromhoutkazerne. Het toegangsverbod dat daardoor bestaat voor de omheinde ruimte kan door de burgemeester worden meegewogen in de beoordeling of maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat het niet aanmelden van deze demonstratie in combinatie met het feit dat door deze demonstratie de hoofdingang van de Kromhout Kazerne urenlang geblokkeerd was en een evenement daardoor niet door kon gaan, voldoende reden was voor de burgemeester om de demonstratie te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 2, ben ik teleurgesteld dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Het is niet aan mij te beoordelen of de genoemde omstandigheden voldoende reden gaven om het evenement af te breken. De burgemeester is immers verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde en maakt daarin haar eigen afwegingen. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad.
Op grond van welke overwegingen heeft de driehoek besloten niet in te grijpen?
De noodzaak voor de driehoek te komen tot een nader besluit, verviel op het moment dat het evenement werd geannuleerd, hetgeen leidde tot het afbreken van de demonstratie. Er is uiting gegeven aan het beginsel dat de vrijheid van meningsuiting zo veel mogelijk moet worden gefaciliteerd. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Waarom kan niet ingegrepen worden om te voorkomen dat mensen zich vastketenen aan toegangspoorten van kazernes?
Op kazernes vindt toegangscontrole plaats door middel van pascontrole bij de toegangshekken. In de situatie van 24 september kwamen ongeveer 50 demonstranten tegelijk bij de toegangspoort aan. De beveiligers belast met de toegangscontrole concentreerden zich op de veiligheid van de medewerkers van de kazerne en op het waarschuwen van de politie en Koninklijke Marechaussee (KMar). De demonstranten hebben het terrein niet betreden, maar ketenden zich direct vast aan de buitenkant van de toegangshekken, waardoor de verantwoordelijkheid om in te grijpen onder de verantwoordelijkheid van de driehoek kwam te vallen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Waarom is er eerst overleg met de driehoek nodig voordat ingegrepen wordt? Is het terrein direct voor de poorten van de Kromhout Kazerne openbaar terrein of is Defensie – en daarmee de Koninklijke Marechaussee – daar verantwoordelijk en bevoegd om in te grijpen om te voorkomen dat mensen zich vastketenen aan toegangshekken?
De burgemeester is op grond van de Wet openbare manifestaties en de Gemeentewet de aangewezen verantwoordelijke om de openbare orde en veiligheid in de gemeente te handhaven. Het terrein buiten het defensieterrein valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie, maar van de burgemeester. Defensie kan in beginsel niet zelfstandig besluiten tot handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het tolereren van deze strafbare feiten buitengewoon ongewenst is?
Zoals bij vraag 3 is aangegeven is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of er een verdenking van strafbare feiten is.
Zijn er na de vorige blokkade van de Kromhout Kazerne in juli 2024 plannen gemaakt om dergelijke acties in het vervolg te kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit soort onverwachte en niet aangekondigde demonstraties kunnen niet worden voorkomen. Spontane demonstraties worden ook beschermd door het demonstratierecht. Wel zijn sinds de vorige demonstratie op het terrein voor de toegangshekken extra hekken geplaatst op de juridische erfgrens van de Kromhoutkazerne met daarop de boodschap dat onbevoegde toegang leidt tot overtreding van art 461 Wetboek van Strafrecht.
Bent u van mening dat er een restrictiever beleid zou moeten zijn omtrent demonstraties waarmee kazernes worden geblokkeerd, gezien het belang voor de nationale veiligheid van deze kazernes? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de demonstratie plaatsvond buiten de kazerne, en dus niet op militair terrein, is het een aangelegenheid voor het lokale gezag. De burgemeester maakt daarin haar eigen afwegingen. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden.
Wat is het protocol voor dit soort verstoringen op of nabij kazerneterreinen?
Het protocol is dat indien een verstoring zich voordoet op een defensieterrein direct de KMar wordt gewaarschuwd. Dit kan rechtstreeks of via de beveiligingsorganisatie van de betreffende locatie.
Indien de verstoring zich nabij een kazernelocatie op publiek terrein plaatsvindt, wordt direct contact opgenomen met de politie. In dit geval zijn zowel de KMar als de politie direct geïnformeerd.
Op welke wijze kunnen gemeenten ervoor zorgen dat demonstraties waarmee de toegang tot kazernes wordt geblokkeerd standaard verboden worden? Welke mogelijkheden hebben gemeenten tot het in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) opnemen van een bufferzone rondom kazernes? Welke kansen ziet u om gemeenten hierbij te helpen, bijvoorbeeld door middel van het opstellen van een aanpassing van de model-APV, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Het is niet mogelijk om demonstraties op openbaar terrein vooraf standaard te verbieden. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt duidelijk dat van autoriteiten een zekere mate van tolerantie wordt gevraagd, ook wanneer een demonstratie hinder oplevert.2 Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) kan de burgemeester steeds in elk individueel geval aan de hand van lokale omstandigheden beoordelen of een beperking of verbod nodig is vanwege één of meerdere van de in de Wom (artikel 2) genoemde belangen. Daarbij beschikt de burgemeester over een zekere beoordelingsruimte om te bepalen of een beperking (of verbod) van een betoging nodig is. Het voorgaande betekent ook dat de Wom (en lagere regelgeving zoals de APV) geen grondslag biedt voor een algeheel verbod vooraf op demonstraties bij bepaalde locaties. Dus ook niet bij defensielocaties. Een burgemeester zou het bestaan van een toegangsverbod conform het Wetboek van Strafrecht (artikel 461) door het markeren van een voorterrein als militair terrein (of het feit dat demonstranten dit overtreden) wel mee kunnen wegen in zijn beoordeling van de demonstratie en de risico’s die daarmee gepaard gaan.
Het bericht ‘Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de werkwijze waarbij Turkse Nederlanders door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) zijn uitgezonderd en onderzocht vanwege hun nationaliteit? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte en wat was uw reactie hierop?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. De RIEC-samenwerkingsverbanden voeren onderzoek uit om de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit beter te kunnen begrijpen en te komen tot interventies om deze vorm van criminaliteit te voorkomen of aan te pakken. Daarin zijn land van herkomst en nationaliteit nooit de aanleiding, dus ook niet bij deze conceptanalyse. Echter zijn in de conceptanalyse bewoordingen gebruikt waar ik en met mij ook de betrokken organisaties bij het RIEC-Noord-Holland afstand van nemen.
Welke waarborgen bestaan er voor individuele burgers voor het goed kunnen controleren van dit soort brede samenwerkingsverbanden? Vindt u het problematisch dat ze niet op dezelfde manier gecontroleerd kunnen worden zoals, bijvoorbeeld, een (zelfstandig) bestuursorgaan? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van diens persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Klopt het dat het volgens de richtlijnen van het RIEC niet nodig is dat er een concrete verdenking bestaat om gehele gebieden, wijken of bevolkingsgroepen onder de loep te nemen en gevoelige informatie over ze uit te wisselen?
Dat is niet juist. Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant).
De regionale stuurgroepen van de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben binnen het convenant de mogelijkheid om een regionaal handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijke maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Hiervoor zijn wel concrete signalen nodig. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn leidend in dit proces. Dit betekent dat er niet zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wie is de eindverantwoordelijk voor de data-analyses die het RIEC maakt, gezien het RIEC een samenwerkingsverband is van verschillende organisaties?
De informatie die binnen het RIEC-samenwerkingsverband worden verwerkt is afkomstig van de partners. De partners van het RIEC-samenwerkingsverband zijn aan te merken als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Zij geven de opdracht en bepalen het doel en de middelen van de verwerking. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC -samenwerkingsverband.
Indien dit in het kader van onderzoek noodzakelijk is, kunnen de RIEC-samenwerkingsverbanden naast de gegevens ten aanzien van een subject waarover een signaal ontvangen is, tevens gegevens over personen welke behoren tot de directe kring van een subject verwerken. Deze gegevens dienen ter zake dienend en niet bovenmatig te zijn. Gegevens van kinderen worden niet verzameld als zij geen subject van onderzoek zijn. Het is mogelijk dat er informatie over kinderen meekomt in een onderzoek, bijvoorbeeld omdat zij staan ingeschreven op een adres. Andere situaties waarin persoonsgegevens van een minderjarigen kunnen worden verwerkt, is als er signalen zijn dat deze minderjarigen zelf actief betrokken zijn als lid van het onderzochte criminele netwerk en daarmee bij het plegen van strafbare feiten. Waar in de conceptanalyse melding wordt gemaakt van kinderen, betreffen dit meerderjarige kinderen.
Klopt het dat zelfs familieverbanden tot kinderen en facebook-foto’s aan toe zijn verzameld en gedeeld door het RIEC? Zo ja, bent u het eens dat dat verwerpelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, vanwege een familieverband of een vriendschappelijke relatie, ook gegevens van derden gedeeld die niet direct onderdeel waren van dit soort onderzoeken? Zo ja, om wat voor gegevens ging het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de uitspraak: «Het gaat hier niet zozeer om een netwerk van malafide Turkse ondernemers De Turkse gemeenschap zelf kan als het netwerk worden omschreven»? Is dat een generaliserende of discriminerende uitspraak wat u betreft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, nemen zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis. Deze bewoordingen zijn generaliserend en mogelijk discriminerend.
Kunt u aangeven of er vergelijkbare (concept)analyses zijn gemaakt over andere minderheden en migrantengroepen? Zo ja, welke groepen betrof dit en kunt u die analyses delen?
Signalen over etnisch en/of cultureel profileren bij de brede aanpak van ondermijning zijn mij niet bekend.
Een onderzoek bij een RIEC-samenwerkingsverband kan alleen worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee RIEC-partners over een specifieke persoon, gebied of bedrijf. Nationaliteit vormt geen signalen. Etniciteit is nooit geregistreerd. Mensen met een bepaalde nationaliteit hebben niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis van hun nationaliteit. Sinds 2022 wordt nationaliteit niet meer verwerkt, tenzij het noodzakelijk is voor casuïstiek, om zeker te weten dat men het over de juiste persoon heeft om persoonsverwisseling te voorkomen. Deze uitzondering op het verwerken van nationaliteit is tevens opgenomen in de Wgs, die binnenkort in werking treedt.
Op basis daarvan en op basis van het feit dat de RIEC-samenwerkingsverbanden sinds twee jaar de gegevens over nationaliteit en geboorteland niet meer standaard verwerken middels het signaalformulier lijkt het mij niet opportuun om hiernaar onderzoek te laten doen.
Het is overigens wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt is dan echter niet nationaliteit.
Heeft u bij de brede aanpak van ondermijning signalen opgevangen over etnisch en/of cultureel profileren? Zo ja, ziet u een aanleiding om dat onder de loep te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn personen met een niet-Nederlandse achtergrond gemiddeld vaker het onderwerp van onderzoeken en/of maatregelen geweest door het RIEC? Bent u bereid dit te laten onderzoeken als u het antwoord niet weet?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Duizenden jongeren zijn geldezel’ |
|
Rosemarijn Dral (VVD) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duizenden jongeren zijn geldezel»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat duizenden jongeren via sociale media worden gelokt om als geldezel voor criminelen te fungeren?
Het is verwerpelijk dat criminelen jongeren op wat voor een wijze dan ook proberen te verleiden en te misbruiken voor hun criminele activiteiten. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren. Dit om te voorkomen dat zij bij criminele activiteiten worden betrokken.
Hoe is het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminelen momenteel strafbaar gesteld, hoeveel mensen zijn hiervoor vervolgd en hoeveel mensen zijn hiervoor veroordeeld in de afgelopen vijf jaren?
Bij het gebruik maken van jongeren die worden geworven om hun bankrekening ter beschikking te stellen voor criminele doeleinden kunnen verschillende delicten aan de orde zijn, zoals oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), witwassen (artikel 420bis e.v. Sr) of – bij betrokkenheid van een criminele organisatie – het deelnemen aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr). Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (zie hierna het antwoord op vraag2. Daarnaast is ook de enkele poging om een jongere tegen betaling ertoe te brengen behulpzaam te zijn bij de uitvoering van een misdrijf, bijvoorbeeld door zijn of haar bankrekening ter beschikking te stellen, strafbaar (artikel 46a Sr). Daarvoor is niet vereist dat het nagestreefde misdrijf – bijvoorbeeld oplichting of witwassen – vervolgens heeft plaatsgevonden. Het is aan de officier van justitie om op basis van de individuele omstandigheden van het geval te bepalen voor welke feiten vervolging ingesteld wordt tegen een verdachte.
Er zijn geen cijfers bekend met betrekking tot het aantal verdachten dat jongeren heeft benaderd om hun bankrekening ter beschikking te stellen, omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. In het antwoord op vraag 4 geef ik voorbeelden van vonnissen waarbij het inschakelen van «geldezels» onderdeel is van een samenstel van delicten waarvoor de verdachte is vervolgd en bestraft.
Mochten cijfers over vervolgingen en veroordelingen niet beschikbaar zijn, kunt u dan wel enkele voorbeelden noemen waarin succesvol mensen zijn veroordeeld voor het benaderen en inzetten van jongeren als geldezels?
Er zijn diverse strafzaken succesvol afgerond. Hieronder vindt u enkele gerechtelijke uitspraken waarin verdachten zijn veroordeeld voor feiten waarbij gebruik is gemaakt van zogenaamde «geldezels». Deze zaken kunnen zowel minderjarigen als meerderjarigen betreffen. Dit wordt namelijk niet afzonderlijk geregistreerd.
Rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBNNE:2024:3630) in een zaak waarin de verdachte is veroordeeld voor een gevangenisstraf van 40 maanden voor het plegen van bankhelpdeskfraude van circa € 200.000, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 juli 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:6390) uitspraak gedaan waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor oplichting, misbruik van overheidsgelden, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij diverse geldezels zijn ingezet.
Rechtbank Den Haag heeft op 3 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4676) uitspraak gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 313 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 360 uren voor oplichting, computervredebreuk, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Valt het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminele doeleinden straks onder het gemoderniseerde artikel 273f? Zo nee, waarom niet?
Het werven van jongeren tot het verrichten van strafbare activiteiten – zoals het ter beschikking stellen van hun bankrekening voor criminele doeleinden – kan strafbaar zijn als mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (artikel 273f Sr), mits aan alle delictsbestanddelen is voldaan. Dat geldt zowel op basis van de huidige wetgeving als op grond van de gemoderniseerde bepaling zoals opgenomen in het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. Voor mensenhandel is steeds vereist dat de dader het oogmerk heeft gehad om de desbetreffende jongere(n) bij het verrichten van de genoemde strafbare dienstverlening uit te buiten. Of zich een situatie van criminele uitbuiting voordoet hangt sterk af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en duur van de te verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor de betrokkene meebrengt en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die de betrokkene tot die strafbare activiteit heeft aangezet. Bij minderjarige betrokkenen geldt als uitgangspunt dat bij de toepassing van dergelijke afwegingsfactoren rekening moet worden gehouden met hun jeugdige leeftijd.3 Is een betrokkene meerderjarig dan moet daarnaast worden aangetoond dat een in artikel 273f Sr omschreven beïnvloedingsmiddel tegen die persoon is aangewend (zoals dwang, misleiding of misbruik maken van een kwetsbare positie). Het is aan de rechter om, op grond van het geschetste beoordelingskader, per geval te beoordelen of sprake is van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting.
Kan nader worden toegelicht in hoeverre via het programma «Preventie met Gezag» jongeren worden ondersteund om hun weerbaarheid tegen verzoeken van criminelen te vergroten? In welke en in hoeveel gemeenten worden middelen van Preventie met Gezag ingezet voor dit doel?
Het programma Preventie met Gezag (hierna: PmG) biedt jongeren en jongvolwassenen van 8 tot en met 27 jaar in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Hierbij wordt onder meer ingezet op het weerbaar maken van deze jongeren. Dit gebeurt onder andere door de inzet van jongerenwerk in de gemeenten, aanpak schoolverzuim, maar ook door programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent», «Veiligheid In en Om de School (VIOS)», Integrale Toeleiding Naar Arbeid (IPTA)» en Kansrijk (jeugdreclassering).
Hiernaast zet het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in op de lokale aanpak van geldezels. Dit vindt plaats op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime. Dit gebeurt in vier pilots die worden uitgevoerd binnen Preventie met Gezag-gemeenten. In deze aanpak wordt zoveel mogelijk kennis gebundeld vanuit wetenschap en praktijk en wordt samenwerking gestimuleerd tussen partijen zoals politie, Openbaar Ministerie, onderwijs, jongerenwerk en andere lokale partners.
Van belang is de weerbaarheid van jongeren te vergroten, offline (bijvoorbeeld op scholen) en online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat ze na een misstap de kans hebben op het goede pad te blijven en ze zich niet moeten laten verleiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat ertoe heeft geleid dat de betrokkene zijn of haar bankrekening beschikbaar heeft gesteld aan criminelen en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen. Tevens wordt een werkwijze ontwikkeld met interventies voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door de politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots worden het tweede kwartaal van 2025 verwacht, zodat er inzicht ontstaat op de werkzame bestanddelen van de aanpak en of deze effectief is gebleken. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak landelijk verspreid.
De vier huidige pilotgemeenten zijn Almere, Leeuwarden, Vlaardingen en Enschede. Bij de totstandkoming van de aanpak zijn als klankbordgemeenten betrokken: Tilburg, Utrecht, Breda, Eindhoven en regionale samenwerkingsverbanden van Noord-Nederland en Rotterdam. Daarnaast hebben de gemeenten Roosendaal, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Venlo en Dordrecht een (preventieve) aanpak van geldezels in hun PmG-plannen opgenomen.
Op welke wijze werkt het kabinet aan het versterken van ouderbetrokkenheid bij het voorkomen dat jongeren hun rekening ter beschikking stellen van criminelen, bijvoorbeeld door voorlichting?
Vanuit de eerder genoemde City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime wordt ook een pilot gefinancierd die als doel heeft om de rol en betrokkenheid van ouders bij de online leefwereld van hun kinderen te vergroten. Dit project richt zich op het trainen en informeren van ouders en het begeleiden van ouders bij het omgaan met online activiteiten van hun kinderen. Het project omvat daarnaast bijeenkomsten waarbij kennis en ervaringen tussen deelnemende gemeenten en partners zoals scholen, jeugdzorg en de politie kan worden gedeeld. Het doel is om een bruikbaar model te ontwikkelen dat door andere gemeenten en organisaties kan worden overgenomen om soortgelijke netwerken van ouders op te bouwen. Daarnaast organiseert HALT ouderbijeenkomsten over onder andere geldezels, online fraude en cybercriminaliteit.
Op welke wijze worden scholen betrokken bij het voorkomen dat jongeren zich laten inzetten als geldezel?
Er zijn verschillende publieke en private organisaties die voorlichtingsmaterialen beschikbaar stellen waar scholen gebruik van kunnen maken. Zo geeft HALT bijvoorbeeld voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime.4 Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor geldezels. Ook het lespakket HackShield bevat voorlichting over de gevaren van het optreden als geldezel.5
Ook banken geven veelvuldig voorlichting aan jongeren via «Bank voor de Klas». Medewerkers uit het bankwezen verzorgen gastlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over financiële educatie. Het onderwerp «geldezels» krijgt daarbij ook uitgebreid de aandacht. De gastdocenten wijzen de leerlingen bijvoorbeeld op het feit dat ze nooit hun bankpas uit mogen lenen.
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money waaruit duidelijk wordt dat het RIEC jarenlang gegevens over de nationaliteit en het land van herkomst heeft geregistreerd?1
Ja.
Wat vindt u van uitspraken die worden gedaan in de conceptanalyse van de RIEC zoals «Een Turk zal er alles aan doen om geen belasting te betalen» en dat Nederlandse Turken «erg bedreven» zijn als het gaat om belastingfraude en toeslagenfraude?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. Zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nemen nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis.
Wat vindt u ervan dat een samenwerkingsverband als het RIEC analyses maakt op basis van aannames dat de Turkse gemeenschap bij voorbaat verdacht is als het gaat om de aanpak van fraude en criminaliteit?
De stelling in de vraag is niet juist. De RIEC-samenwerkingsverbanden werken signaal gestuurd en niet op basis van aannames of vooroordelen. Specifiek ten aanzien van een RIEC-casus is het zo dat deze alleen kan worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee overheidsdiensten. Nationaliteit is niet zo’n signaal. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, etniciteit of nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. In de aangehaalde conceptanalyse is ook op die manier gewerkt.
Wat vindt u ervan dat het RIEC, zoals in Noord-Holland, hele buurten heeft aangemerkt als knelpunt, en zo een grote hoeveelheid gegevens over personen heeft verzameld? Klopt het dat mensen in de buurten als gevolg hiervan onder een vergrootglas liggen en een grotere kans hebben gecontroleerd te worden of te maken krijgen met toezicht en handhaving?
De stuurgroep van een RIEC heeft de mogelijkheid om een handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijk maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Handhavingsknelpunten zijn door de desbetreffende stuurgroep RIEC als zodanig aangewezen personen of groep personen, gebied of branche, waarover verschillende overheden of bestuursorganen signalen bereiken dat de geldende regelgeving structureel niet wordt nageleefd hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaand uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen (art. 1.7 van het Convenant).
De exacte stappen en voorwaarden van dit proces zijn beschreven in de procesbeschrijving Handhavingsknelpunten. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn daarbij leidend en dat is ook belangrijk. Dat betekent dus niet dat er zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wat vindt u ervan dat een deel van de reden waarom buurten als knelpunt worden bestempeld is omdat volgens het RIEC «een opvallend groot aandeel worden bewoond door Turkse Nederlanders»?
In z’n algemeenheid kan ik melden dat nationaliteit of geboorteland nooit criteria zijn om buurten als handhavingsknelpunt aan te wijzen en dit is in het verleden ook niet het geval geweest. De RIEC-samenwerkingsverbanden hanteren het middel van een handhavingsknelpunt uitsluitend op basis van concrete signalen gerelateerd aan georganiseerde criminaliteit en niet op basis van demografische kenmerken.
Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een RIEC-signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en datzelfde geldt voor geboorteland. Mensen met een bepaald geboorteland of nationaliteit hebben ook niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis daarvan. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Kunt (data- en netwerk-) analyses en rapportages aanleveren waarin nationaliteit, geboorteland, cultuur, of sociaal-economische klasse een rol heeft gespeeld? Zaten hier ook analyses bij die zich focusten op een specifieke buurt of woonwijk? Kunt u uitsluiten dat groepen mensen bijvoorbeeld op grond van nationaliteit, herkomst of sociaal-economische klasse meer in beeld zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat burgers amper inzicht kunnen krijgen in hun gegevens omdat een samenwerkingsverband in dit opzicht een verwarrende status heeft? Bij wie kunnen mensen terecht als ze willen weten welke persoonsgegevens over hen zijn verzameld en gedeeld binnen het samenwerkingsverband? Hoe heeft het RIEC dat ingericht?
Burgers kunnen zicht krijgen op hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. Dat heeft er mee te maken dat een RIEC een samenwerkingsverband is en geen rechtspersoonlijkheid heeft. Informatie die in RIEC-verband wordt verwerkt gebeurt altijd onder verantwoordelijkheid van de convenantpartners. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet Gegevensdeling door Samenwerkingsverbanden (WGS) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Ziet u, net als onderzoeker Gerwin van Schie van de Universiteit Utrecht, dat het risico van deze werkwijze is dat mensen ten onrechte worden benadeeld maar ook dat anderen juist het voordeel van de twijfel krijgen waar zij dit wellicht juist niet verdienen?
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat journalisten via een Wet open overheid (Woo)- verzoek al jaren bezig zijn deze informatie te verzamelen en dat dit ook is bemoeilijkt doordat het een samenwerkingsverband is met een aparte juridische status op dit vlak?
Nee, die mening deel ik niet. Een RIEC-samenwerkingsverband bestaat uit een netwerk van samenwerkende overheidsorganisaties. Woo-verzoeken kunnen worden ingediend bij iedere convenantpartner. Binnen het samenwerkingsverband is vervolgens afstemming tussen de verschillende convenantpartners over de verdere afhandeling van een Woo-verzoek. Dit wordt ook zo door de Woo voorgeschreven (de zogenoemde zienswijze procedure).
Hoe kan het dat de belastingdienst al in september 2021 het bijhouden van nationaliteit had gezien bij het RIEC en een brandbrief had gestuurd maar dat pas acht maanden later het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) opdracht heeft gegeven hier officieel mee te stoppen?
De brief van de Belastingdienst dateert van januari 2022. Na afstemming met de partners in het RIEC-samenwerkingsverband is de werkwijze sinds juni 2022 aangepast.
Voor die tijd werd op het signaalformulier van de RIEC-samenwerkingsverbanden onder andere gevraagd naar nationaliteit en geboorteland. Dit met het doel om de juiste persoon te kunnen identificeren. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Basisregistratie Personen (BRP) en werden destijds als de basisgegevens (NAW gegevens: naam, adres, woonplaats) gezien. Nationaliteit is wettelijk gezien geen bijzonder persoonsgegeven, evenwel is onder andere door de toeslagenaffaire een vergroot bewustzijn gekomen over de risico's op discriminatie die het gebruik van dit soort persoonsgegevens met zich mee kan brengen. Na de constatering over onvoldoende duidelijkheid over de noodzaak (vanuit het oogpunt van proportionaliteit) om gegevens zoals geboorteland en nationaliteit te verwerken, en gelet op het risico dat verwerking van dit soort gegevens met zich meebrengt, is besloten het gegeven uit het signaalformulier te laten verwijderen. De overheden die samenwerken binnen de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben hun gegevensverwerkingen daarop aangepast.
Klopt het dat doordat deze opschoning niet direct heeft plaatsgevonden hiermee ook de motie Marijnissen c.s. niet is opgevolgd omdat de motie wel degelijk impliceerde dat het ook betrekking heeft op samenwerkingsverbanden?2 Hoe is het mogelijk dat de motie aldus is uitgelegd alsof deze enkel betrekking heeft op overheidsinstellingen, en het RIEC geen overheidsinstelling is maar een samenwerkingsverband van (voornamelijk) overheidsinstellingen? Wat vindt u hiervan?
De informatie die de RIEC-samenwerkingverbanden verwerken zijn afkomstig van overheidsdiensten. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC-samenwerkingsverband. Eventuele opschoning valt dus onder de verantwoordelijkheid van de overheidspartners die zijn aangesloten bij het RIEC-samenwerkingsverband. Dat lijkt mij ook het meest zuiver.
Bent u bereid statistisch onderzoek te doen naar aanwijzingen dat personen met een niet-Nederlandse achtergrond of een lagere sociaaleconomische klasse veel vaker zijn onderzocht door het RIEC dan mensen met een Nederlandse achtergrond of een hogere sociaaleconomische klasse? Zo nee, waarom niet?3
Nee. De RIEC-samenwerkingsverbanden hebben tot 2022 gegevens verwerkt over nationaliteit en geboorteland en hebben daarna hun werkwijze aangepast. Zoals ik ook in de beantwoording op vraag 5 heb aangegeven, wordt een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband altijd gestart met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, locatie of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en is dat ook nooit geweest. Datzelfde geldt voor iemands geboorteland. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar het handelen van de RIEC?
Zie antwoord vraag 12.