Het bericht ‘Relatie zorgfraude en terrorisme onderzocht’ |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Relatie zorgfraude en terrorisme onderzocht»?1
Ja
Heeft u een verklaring voor het feit dat zich in 2018 blijkbaar een plotselinge toename van het aantal verdachte financiële transacties voordeed «rond zorgbemiddelingskantoren, uitvoerders van thuiszorg en andere vormen van persoonsgebonden budgetten (pgb’s)»? Om welk bedrag gaat het in totaal?
In het openbare jaaroverzicht 2018 van de Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland), welke aan uw Kamer is aangeboden2, staat vermeld dat na analyse op basis van diverse databronnen blijkt dat zij in 2018 ruim 1.300 meldingen van ongebruikelijke transacties door Wwft-instellingen3 die te relateren waren aan zorgfraude heeft ontvangen. Melden op het fenomeen zorgfraude is daarmee een nieuwe ontwikkeling van het afgelopen jaar. In het jaaroverzicht van de FIU-Nederland is verder vermeld dat deze ongebruikelijke transacties voor het overgrote deel worden gemeld door de bankensector. Hieruit blijkt volgens de FIU-Nederland dat binnen die sector meer aandacht is uitgegaan naarhet detecteren van ongebruikelijke transacties op voornoemd terrein. De bedragen per transactie die in 2018 zijn gemeld als ongebruikelijk kunnen verschillen, van onder de 10.000 euro tot boven de 10 miljoen euro.
De FIU-Nederland geeft tevens in het jaaroverzicht 2018 aan dat ten tijde van het opmaken van het jaaroverzicht een groot aantal van deze ongebruikelijke transacties nog in onderzoek was bij de FIU-Nederland. Hierdoor kunnen er nog geen concrete uitspraken worden gedaan over het aantal door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties dat mogelijk te relateren is aan zorgfraude alsmede het bedrag dat daarmee gemoeid is.
Kan het zo zijn dat verdachte transacties als hiervoor bedoeld in voorgaande jaren niet dan wel op andere wijze zijn onderzocht dan voor wat betreft het jaar 2018? Indien dat zo is, wat is daarvan dan de reden (geweest)?
De FIU-Nederland heeft in het jaaroverzicht 2018 aangegeven dat het melden van ongebruikelijke transacties op het fenomeen zorgfraude een nieuwe ontwikkeling is. Het gaat daarbij om grotere aantallen en meer specifieke meldingen van ongebruikelijke transacties op het fenomeen zorgfraude. Dat betekent niet dat er in de voorgaande jaren geen ongebruikelijke transacties zijn gemeld door de Wwft-instellingen en onderzocht door de FIU-Nederland in relatie tot dit fenomeen.
Kan het zo zijn dat er voor 2018 wel sprake was van verdachte transacties als hiervoor bedoeld, maar het mogelijke verband met het financieren van terrorisme niet is onderkend?
Het fenomeen terrorismefinanciering wordt in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland in een apart hoofdstuk nader toegelicht. In de voorgaande jaren is daarbij al aangegeven dat bij het analyseren van gemelde ongebruikelijke transacties in het kader van de financiering van terrorisme blijkt dat bij bepaalde ongebruikelijke transacties geldstromen te relateren zijn aan criminele activiteiten. Indien er revelante informatie voorhanden is, stelt de FIU-Nederland vast met welke delictsvormen de transacties in het dossier een mogelijk verband vertonen. Zo hadden in 2017, 102 van de 520 aan terrorisme gerelateerde dossiers betrekking op één of meer andere delictsvormen dan terrorisme. In de meeste gevallen betrof dat witwassen, fraude, mensensmokkel, vuurwapens en/of drugs.4
Van hoeveel verdachte transacties in de zorg van voor 2018 is sprake, op welke wijze is op die meldingen geacteerd, welke conclusies zijn daaruit getrokken en welke maatregelen zijn (zowel in individuele gevallen als in het algemeen) getroffen?
Hiervoor wordt allereerst verwezen naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. Het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties op het fenomeen zorgfraude is daarbij verder niet aangegeven. Dit komt voort uit het feit dat een groot aantal gemelde ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland ten tijde van het opmaken van het jaaroverzicht nog in onderzoek waren, zoals vermeld in het jaaroverzicht van 2018. Hierbij zij opgemerkt dat door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties worden verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze informatie wordt gebruikt als sturingsinformatie en om inzicht in criminele activiteiten en criminele samenwerking te krijgen, als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek of als direct onderdeel van het bewijs in een strafzaak.
Is naar aanleiding van het voorgaande besloten om (extra) onderzoek te laten plaatsvinden over voorgaande jaren dan wel (indien dat niet het geval is) bent u bereid dat alsnog te doen?
De vóór 2018 door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties zijn reeds aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt. Indien daarbij in het kader van het fenomeen fraude dan wel het fenomeen terrorismefinanciering een relatie viel te leggen met zorgfraude is dat voor voornoemde instanties reeds genoegzaam bekend. Er is dan ook geen aanleiding voor (extra) onderzoek over de voorgaande jaren door de FIU-Nederland. De FIU-Nederland heeft verder aangegeven dat zij in 2019 nadrukkelijk verder zal investeren op het fenomeen zorgfraude. Dit wordt door het kabinet van harte ondersteund.
Heeft u de indruk dat fraude en/of verdachte transacties als hier aan de orde in bepaalde regio’s, in bepaalde zorggebieden of in bepaalde kringen vaker dan gemiddeld voorkomen? Heeft u daarnaar onderzoek gedaan of bent u (als dat niet zo is) bereid dergelijk onderzoek te laten plaatsvinden?
Uit de jaaroverzichten van de FIU-Nederland valt niet op te maken of zorgfraude in bepaalde regio’s, in bepaalde zorggebieden of in bepaalde kringen vaker dan gemiddeld voorkomt. In antwoord op vragen 5 en 6 is evenwel aangegeven dat door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties worden verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die deze informatie op verschillende terreinen gebruiken, ook op het terrein van de aanpak van zorgfraude. Gelet op het voorgaande is er op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. De FIU-Nederland heeft verder aangegeven dat zij in 2019 nadrukkelijk verder zal investeren op het fenomeen zorgfraude. Dit wordt door het kabinet van harte ondersteund.
Is het correct dat tot op dit moment nog geen enkele melding over verdachte transacties als hier aan de orde is gedaan bij het Openbaar Ministerie? Wat betekent dat voor het met bedoelde transacties gepaard gaande geld?
In antwoord op vragen 2 en 5 is vermeld dat de FIU-Nederland nog geen concrete uitspraken kan doen over het aantal verdachte transacties dat te relateren is aan zorgfraude over 2018. Dat betekent niet dat er geen enkele melding van door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties in 2018 is verstrekt aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten aanzien van het onderwerp zorgfraude.
Het wegpesten van een transgenderstel in Heerlen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Transgenderstel Heerlen verlaat flat om gedreig en gepest»1 en «Heerlen voert al jaren strijd tegen «transgender-pesters»»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kent u meer voorbeelden van het wegpesten van LHBTI’s? Kent u de omvang van dit probleem? Zo ja, welke zijn die voorbeelden en wat is die omvang? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Mij bereiken met enige regelmaat signalen over homostellen, lesbische stellen of transgenders die zich genoodzaakt voelen om te verhuizen vanwege pesterijen. Dit is een maatschappelijk probleem. De beschikbare informatie, waaronder de jaarlijkse multi-agency rapportage met cijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse cijferrapportage van het OM geven een beeld van de mate waarin LHBTI te maken hebben met discriminatie. Pesten kan een discriminatoire uiting zijn. De tweejaarlijkse LHBT-monitor van het SCP geeft daarnaast inzicht in de veiligheidsbeleving en slachtofferschap van LHBTI’s. Dat kan gaan om respectloos gedrag (pesten) tot geweldsincidenten. In aanvullend onderzoek naar wegpesten zie ik geen meerwaarde.
Beschikken lokale bestuurders en politie over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat het in het bericht genoemde paar weggepest is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de lokale bestuurders en politie beschikken over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken. De aanpak van dergelijk pestgedrag is een lokale aangelegenheid, die maatwerk vraagt.
De gemeente Heerlen heeft aangegeven over voldoende instrumenten te hebben beschikt, waarbij het bestuursrechtelijk opleggen van een gebiedsverbod het meest krachtige middel was. De politie en de gemeente Heerlen hebben verschillende instrumenten ingezet, waaronder het voeren van waarschuwingsgesprekken met de ouders van de daders door de politie en burgemeester, het voeren van gesprekken met het transgenderstel om o.a. de hulpbehoefte in kaart te brengen door de burgemeester alsmede Anti Discriminatie Voorziening Limburg, Roze in blauw (politie) en de woningcorporatie, zichtbare aanwezigheid door de politie, rechercheonderzoek, plaatsing van mobiele camera’s, het opleggen van een gebiedsverbod aan de hoofddader en een gedragsaanwijzing voor enkele andere groepsleden. Ten slotte is mede hierdoor een dader veroordeeld. De gemeente Heerlen heeft aangegeven dat de pesters/daders stevig zijn aangepakt met alle mogelijke middelen uit het straf- en bestuursrecht en dat die aanpak effect heeft gehad. Desondanks heeft het transgenderstel besloten te willen verhuizen omdat zij zich niet meer prettig voelde in de flat. Ik kan me levendig voorstellen dat alles een dusdanige grote impact heeft gehad op de slachtoffers in Heerlen dat het hun, ondanks alle inzet van de politie en de gemeente, heeft doen besluiten te verhuizen.
Het beschermen van slachtoffers van haatcriminaliteit (hatecrime) en de aanpak van daders is een prioriteit voor dit kabinet en het lokaal bestuur. Het beleid is gericht op de aanpak van daders om de pesterijen tot een einde te brengen. Helaas is dit vaak niet van de ene op de andere dag te realiseren. Ook geven slachtoffers vaak aan, zoals ook hierboven aangegeven, dat de gebeurtenissen hun woon- en leefgenot en hun gevoel van veiligheid dusdanig aantasten dat zij zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
Heeft u in het kader van uw Actieplan Veiligheid LHBTI acties ingezet om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, welke zijn dat en wat is het resultaat daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog van plan aan dit probleem aandacht te gaan schenken en op welke wijze?
Het Actieplan Veiligheid LHBTI3 bevat diverse maatregelen die direct dan wel indirect bijdragen aan het tegengaan van pesterijen in de woonomgeving, variërend van het stimuleren van sociale acceptatie in de wijk (actiepunt 2), trainingen voor politiemedewerkers (actiepunt 5), weerbaarheidstrainingen (actiepunten 7 en 24), het stimuleren van meldingsbereidheid (actiepunten 12–15), aandacht voor veiligheid binnen de allianties van OCW (actiepunt 17), het gezamenlijk bepalen van de meest effectieve aanpak (actiepunt 20), maatjesprojecten (actiepunt 24), etc. Ik ben van mening dat het Actieplan daarmee voldoende handvatten biedt om de problematiek van pesterijen in de woonomgeving aan te kunnen pakken.
Het kabinet zal over zijn inspanningen om de maatregelen tot uitvoering te brengen en zal verantwoording afleggen via de jaarlijkse voortgangsbrief over het Nationaal Actieprogramma Discriminatie.
Ben u bereid om in overleg met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te treden om te bezien of er nog aanvullende instrumenten nodig zijn om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Uit overleg met VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zijn geen indicaties ontvangen dat gemeentebesturen/burgemeesters aanvullende instrumenten nodig hebben. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken naar aanleiding van het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Bent u, in het geval u de antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen nu nog niet kunt geven, bereid om te laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om vast te leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst van dat onderzoek voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van de Kamervragen ingezonden op 28 mei 2019.
Het bericht ‘All-points alert out for “most dangerous Portuguese terrorist of them all’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u dit bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Welke rol speelt de Nederlandse regering en welke rol spelen Nederlandse diplomaten aangaande Angela Barreto, die de Nederlandse nationaliteit bezit?
Nederland verleent geen steun aan Nederlandse uitreizigers om Syrië te verlaten. Indien personen zich bij een diplomatieke vertegenwoordiging in de regio melden, kan er consulaire bijstand worden verleend. Verder gaat het kabinet niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat Angela Barreto door haar keuze voor het IS-kalifaat haar rechten, ooit nog in Nederland te komen, heeft verspeeld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee doet het kabinet over individuele zaken geen uitspraken. Wel geldt in het algemeen dat een Nederlandse staatsburger niet de toegang tot Nederland geweigerd kan worden.
In de regel geldt dat op grond van artikel 14 lid 4 Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van een persoon indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Justitie en Veiligheid is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarvoor moet onder meer vaststaan dat de betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en zich buiten het Koninkrijk bevindt. De intrekking mag niet tot staatloosheid leiden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen deze gevaarlijke terroriste voor altijd buiten Nederland te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid druk uit te oefenen op de Portugese regering, Angela Barreto nooit toe te laten tot Portugal en daarmee de Schengenzone, om zo de kans te verkleinen dat zij ooit naar Nederland komt? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen jurisdictie over beslissingen van andere (Schengen-) landen inzake het staatsburgerschap en de daarbij behorende rechten.
De berichten ‘Verkeerde afslag politie’ en ‘Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Verkeerde afslag politie»1 en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»2?
Ja.
Bent u op de hoogte van de reactie die de Nationale Politie online heeft gegeven op de handhaving van het boerkaverbod op politiebureau’s, namelijk: «Niet in de wet staat dat mensen die een boerka dragen geen aangifte mogen doen. De wet zegt dat ze met een boerka niet in een politiebureau mogen komen. Dus helpen we ze daarbuiten.»?
Gezichtsbedekkende kleding is op grond van deze wet niet toegestaan in politiebureaus. De eerdere berichtgeving van de politie is in lijn gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet, omdat gezichtsbedekkende kleding binnen het politiebureau evenmin is toegestaan wanneer iemand naar een afgesloten ruimte wordt geleid voor het doen van aangifte. Indien een persoon met gezichtsbedekkende kleding aangeeft als slachtoffer van een misdrijf aangifte te willen doen, wordt deze persoon er op gewezen dat het doen van aangifte mogelijk is op locatie, telefonisch of via internet. In de handelingswijze van de politie, die is opgesteld ter uitvoering van de wet, mag nadrukkelijk geen onderscheid worden gemaakt tussen gezichtsbedekkende kleding vanuit religieuze overwegingen en andere gezichtsbedekkende kleding als integraalhelmen en bivakmutsen.
Deelt u de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een wet de facto niet tot uitvoering komt, of dreigt te komen, omdat de partijen die deze wet dienen te handhaven hier geen prioriteit aan willen geven? Heeft de nationale politie eventuele veiligheidsrisico’s, wanneer personen vanwege gezichtsbedekkende kleding niet geïdentificeerd kunnen worden, betrokken in haar afweging?
De wet dient te worden gehandhaafd. In de beleidsregels van het OM3 – die door politie zijn uitgewerkt in een intern handelingskader – is voor de handhaving van de wet aansluiting gezocht bij hetgeen met uw Kamer en de Eerste Kamer bij de wetsbehandeling is besproken.
Het is een algemene wet die strafrechtelijk wordt gehandhaafd waarbij door vervoerders, betrokken instellingen en politie de-escalerend wordt opgetreden.
Het uitgangspunt bij de naleving van de wet is dat de persoon wordt aangesproken en op het verbod wordt gewezen door een medewerker van de locatie waar de persoon aanwezig is. Met de betreffende persoon wordt eerst een gesprek gevoerd door de medewerker van de locatie. In het gesprek wordt de keuze voorgelegd om de locatie te verlaten of de betreffende kleding af te doen.
Als iemand geen gevolg geeft aan een dergelijk verzoek kan de politie worden ingeschakeld door de instelling of de ov-vervoerder.
Ook de politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie proces-verbaal opmaken.
Heeft de door de politie aangegeven omgang met het verbod op gezichtsbedekkende kleding de steun van het kabinet? Is dit wat het kabinet betreft in lijn met het oogmerk van de wet om gezichtsbedekkende kleding in openbare gelegenheden te ontmoedigen, ook gezien het antwoord van een woordvoerder namens de Minister van Binnenlandse Zaken op de vraag of de door de politie aangegeven werkwijze conform de wet is: «Dat denk ik niet helemaal.»?
Zie het antwoord op vraag 2. De politie heeft de eerdere berichtgeving aangepast.
Wat vindt u van de verwarring die is ontstaan over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding, door de standpuntbepaling van de politie? Welke handhaving mag van de instellingen in openbare gebouwen verwacht worden? Welke van buitengewone opsporingsambtenaren? Welke handhavende taken zijn uitsluitend voorbehouden aan de politie?
Het is goed dat de politie het interne handelingskader en de communicatie in lijn heeft gebracht met de door de wetgever voorgestane uitwerking van de wet op 1 augustus jl. Voor de wijze van naleving en handhaving van het verbod zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Op basis van deze wet zijn er geen nieuwe bevoegdheden toegekend aan buitengewone opsporingsambtenaren. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Biedt naar de mening van het kabinet, gezien de verwarring die over de handhaving is ontstaan, de «kan» bepaling in de wet (met betrekking tot het inschakelen van politie) voldoende helderheid voor de uitvoeringspraktijk? Zo nee, is het kabinet bereid nadere informatie te verstrekken over de verwachting die het kabinet heeft van de handhaving? Of is zij bereid de wet aan te passen?
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is uitgebreid bij de handhaving van het verbod stil gestaan. Daarbij is uitdrukkelijk besproken dat de medewerkers van de betrokken instellingen geen handhavers zijn.
Voor de uitvoeringspraktijk zijn op basis van de wet handelingswijzen opgesteld voor instellingen en vervoerders. Daarin staan de verwachtingen richting instellingen en medewerkers. De medewerker zal de situatie inschatten en de naar zijn/haar inzicht op dat moment gepaste handelingswijze kiezen. Het inschakelen van de politie op basis van de situatie ter plekke is daar onderdeel van. De politie gaat uit van handhaving van de wet. In het interne handelingskader heeft de politie opgenomen dat zij bij aankomst eerst wijst op het verbod en de betrokkene verzoekt de gezichtsbedekking te verwijderen of de locatie te verlaten. Dit is een de-escalerende werkwijze zoals gebruikelijk bij meldingen waarbij de politie betrokken wordt. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Ik heb aan de Eerste Kamer en later tevens aan u toegezegd om drie jaar na inwerkingtreding de wet te evalueren en u hierover te informeren. Onderdeel van deze evaluatie is de mate waarin instellingen met het verbod uit de voeten kunnen.4
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met de Nationale Politie over de handhaving van het verbod op gezichtsbedekkende kleding wanneer derden een beroep op hen doen? Is het waar dat het kabinet ervoor gekozen heeft betrokken instanties, bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs, mede-overheden en vervoersbedrijven afzonderlijk afspraken te laten maken met de politie?
Zie het antwoord op vraag 3 over de naleving en de handhaving. Het betreft hier een landelijk geldend verbod. Het verbod wordt meegenomen in het reguliere toezicht door de politie. Gezien de door de wetgever beoogde handelingswijze en het verwachte geringe aantal overtredingen, zal het politieoptreden naar verwachting doorgaans bestaan uit een reactie op de melding van de instelling of vervoerder. Wanneer een instantie contact zoekt met de politie wordt er gehandeld op basis van de concrete situatie. In verband met de bijzondere situatie van rijdende voertuigen zijn met het openbaar vervoer afspraken gemaakt over meldingen en het contact tussen de medewerkers van het openbaar vervoer en de politie bij escalatie. Ook dan wordt er op basis van de concrete situatie in overleg met het openbaar vervoer gehandeld. Ingeval van escalatie van een situatie wordt een melding opgevat als een spoedmelding en komt de politie meteen. Indien de meldingen hier aanleiding toe geven kan de lokale gezagsdriehoek besluiten tot gezamenlijke handhavingsacties van OV-personeel en politiemedewerkers.
Wat vindt u van de uitleg van de woordvoerder van de politie, die in de Telegraaf aangeeft dat de ruimhartige omgang met het verbod specifiek bedoeld is voor personen die een boerka of nikab dragen en dat dragers van een integraalhelm of bivakmuts niet worden tegemoetgekomen? Hoe verhoudt, wat het kabinet betreft, deze opstelling zich tot de wet, die nu juist niet uitsluitend een verbod op religieuze kleding beoogt? Maakt de politie hier een gerechtvaardigd onderscheid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de politie wat het kabinet betreft de ruimte om het verbod op gezichtsbedekkende kleding niet te prioriteren? Is het kabinet bereid de politie ermee te confronteren dat handhaving van het verbod door anderen, waaronder de openbaar vervoersbedrijven, ook mede afhangt van een toezegging van de politie om binnen afzienbare tijd ter plaatse te kunnen zijn om een boete uit te delen of handelend op te treden, zoals de woordvoerder namens de ov-bedrijven aangeeft in het AD:“Politie zegt: het heeft niet onze prioriteit. Dit betekent dat zij bij een melding vanuit het openbaar vervoer niet binnen een half uur bij de bewuste tram, trein, metro of bus is. Nou dat gaat dus bij ons niet werken. De rit moet immers door.»?
In mijn antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op de handhaving door de politie en de interactie met instellingen en vervoerders.
Bent u bereid om met de politie en het Openbaar Ministerie in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat handhaving prioriteit krijgt? Deelt u de mening dat indien er gehandhaafd wordt, er ook weinig overtredingen en dus weinig inzet nodig is? Bent u bereid om te overleggen met de politie om aan te geven in welke situatie zij wel bereid is om andere uitvoerders te hulp te schieten?
Zie antwoord vraag 9.
Is wat het kabinet betreft een beroep op de wettelijke vervoersplicht door openbaar vervoersbedrijven van toepassing bij het niet weigeren van passagiers met gezichtsbedekkende kleding, aangezien het verbod op gezichtsbedekkende kleding van recentere datum is?
Voor het naleven van het verbod heeft het OV-personeel de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van bijvoorbeeld zwartrijden, hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Welke lessen heeft u voorafgaand aan de invoering van de wet getrokken uit de ervaringen in andere (Europese) landen met een soortgelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding?
Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in Nederland is niet gelijk aan de verboden in andere landen binnen Europa. In Nederland geldt het verbod alleen in overheids-, zorg- en onderwijsinstellingen en in het openbaar vervoer. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken naar ervaringen met de (algemene en specifieke) verboden met betrekking tot gezichtsbedekkende kleding in een groot aantal andere Europese landen. De handhaving van de verschillende verboden verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en zonder ontstaan van openbare ordeverstoringen. In Frankrijk heeft het algemene verbod in de openbare ruimte op gezichtsbedekkende kleding wel geleidt tot enkele incidenten vlak na de inwerkingtreding. Door het contact met de betrokken ministeries (waaronder ook OM en politie), koepels en vertegenwoordigers van sectoren houd ik met mijn collega’s zo goed mogelijk zicht op eventuele onverhoopte incidenten in Nederland.
Ziet u in de aangegeven omstandigheden genoeg aanleiding om met de betrokken partijen nogmaals te overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan nader te informeren?
Zoals ik in mijn brief van 1 april 20195 heb aangegeven blijf ik in contact met de ministeries, koepels en sectoren over de inwerkingtreding van het verbod. Dit om vragen en eerste ervaringen met betrekking tot de wet duidelijk te hebben en hierop te kunnen acteren. Ik heb uw kamer toegezegd om de wet drie jaar na inwerkingtreding te evalueren en u hierover te informeren.6
Het bericht dat stelende asielzoekers in Ter Apel de gedupeerde ondernemers uit eigen zak gaan compenseren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat stelende asielzoekers (of ze nu uit veilige landen komen of niet) hier met Nederlands belastinggeld in de watten worden gelegd?
Nee. Overlastgevend en/of crimineel gedrag van asielzoekers wordt niet getolereerd. Er is een breed palet aan (bestuursrechtelijke en strafrechtelijke) maatregelen ingezet voor de aanpak van de groep asielzoekers die zich misdraagt. Voor een uiteenzetting van deze maatregelen verwijs ik u naar de brieven die mijn voorganger en ik in dit kader eerder aan uw Kamer hebben gezonden2.
Vindt u het normaal dat in het geval een asielzoeker steelt een boete wordt ingehouden van «zijn» leefgeld in plaats van hem het land uit te mieteren?
Ja. Ten aanzien van personen die in aanmerking komen voor een asielvergunning in Nederland geldt dat daarmee is vastgesteld dat zij zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Het is duidelijk dat de vreemdelingrechtelijke maatregelen die worden genomen omdat de vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd, in verhouding moeten staan tot het risico dat de vreemdeling loopt bij terugkeer. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden ingetrokken. Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, moet er sprake zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. Hiervan is in het huidige beleid sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van 10 maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf».Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Het vorige kabinet heeft het beleid op dit punt tweemaal aangescherpt. Uw Kamer is daarover geïnformeerd bij brieven van 25 november 20153en 25 mei 20164.
Deelt u de mening dat dit leefgeld niet van de asielzoeker is, maar van de Nederlandse belastingbetaler en dat ons belastinggeld nu dus misbruikt wordt om de boetes van deze parasiterende criminelen te betalen?
Een asielzoeker die een overtreding/misdrijf begaat, moet worden aangepakt en is zelf verantwoordelijk is voor het betalen van de door hem aangerichte schade. Om die reden wordt er een pilot gestart in Ter Apel, die als doel heeft dat een asielzoeker die een winkeldiefstal heeft gepleegd de indirecte financiële schade voor de winkelier die gepaard ging met de diefstal vaker zelf betaalt. Met deze pilot wordt getracht de verhaalkans van deze schade te verhogen door kortere lijnen tussen de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) en het COA, zodat de SODA sneller een vorderingen kan uitzetten bij de daders. Uitgangspunt daarbij is dat de asielzoeker de vordering uit eigen financiële middelen betaalt. Een asielzoeker heeft, afhankelijk van de fase van zijn asielprocedure en financiële situatie, recht op leefgeld. Indien de dader geen andere middelen heeft, moet het slachtoffer daarvan niet de dupe worden. Ik sta dan ook achter het idee dat de dader het wekelijks door COA verstrekte leefgeld kan aanwenden om de SODA vordering te betalen.
Worden deze boetes, die u stelt te gaan inhouden, direct aan de ondernemer overgemaakt ter compensatie? Betekent dit dat er geen boetes in de strafrechtelijke zin worden uitgeschreven die normaliter aan het Centraal Justitieel Incassobureau zouden moeten worden betaald?
Criminele gedragingen, zoals winkeldiefstal, worden primair aangepakt via het strafrecht. De strafrechtelijke vervolging met daaraan eventueel verbonden executie van de opgelegde straf staat los van de SODA regeling. De financiële compensatie die wordt gevorderd door de SODA betreft indirecte civielrechtelijke schade. Het Centraal Justitieel Incassobureau kan (vervolgens) bij de dader dus nog steeds een door het OM of rechter opgelegde geldboete innen.
Betekent deze inhouding van het leefgeld de facto een vrijstelling van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de uitspraken van sjapjanus en «ketenmarinier» Henk Wolthof dat 99% van de asielzoekers echte asielzoekers zijn en dat het dus maar een kleine groep is die het voor de rest verpest?2 Onderschrijft u deze cijfers?
Laat ik voorop stellen ik een dergelijke bejegening van de ketenmarinier door leden van uw Kamer volstrekt ongepast vind.
Het percentage asielzoekers dat overlast veroorzaakt, hangt af van de definitie die wordt gehanteerd. Overlast is een subjectief begrip, wat kwantificatie lastig maakt. Het genoemde percentage is overdrachtelijk bedoeld. De ketenmarinier heeft aangegeven dat het aantal overlastgevende asielzoekers in context moet worden gezien van het totaal aantal asielzoekers in Nederland en dat de groep overlastgevende asielzoekers niets te zoeken heeft in Nederland.
De zaken van overlastgevende asielzoekers worden al langere tijd door de IND met voorrang behandeld en de DT&V inzet is gericht op een zo spoedig mogelijk vertrek uit Nederland van overlastgevende vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven.
Deelt u de mening en onderschrijft u de feiten dat het hier echter om een grote groep overlastgevers gaat die hier de boel voor de Nederlandse bevolking verpest en zo snel mogelijk retour afzender dient te worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u ons een overzicht verschaffen van alle diefstallen, bedreigingen, vernielingen, aanrandingen, verkrachtingen, pogingen tot moord en kindermisbruik gepleegd door asielzoekers in en rond Ter Apel en alle overige asielzoekerscentra in Nederland? Gelieve niet onder de categorie «overig» plaatsen, maar uitgesplitst per locatie en overtreding/strafbaar feit.
Zoals in mijn brief van 1 juli 20196 geduid, ben ik van mening dat openheid en transparantie essentieel zijn voor het maatschappelijk draagvlak voor het asielbeleid. Mede daarom vind ik het van belang dat incidenten rond asielzoekers zo duidelijk mogelijk in beeld worden gebracht en dat uw Kamer daarover adequaat wordt geïnformeerd. De landelijke cijfers zijn bekendgemaakt in de RVK 2018. Zoals aangegeven in de brief van 14 mei 20197 is ervoor gekozen om de politie- en OM-cijfers in de RVK 2018 niet te beperken tot registraties op- en rond COA-locaties, maar om een landelijk overzicht te geven. De achterliggende reden is om een beter en actueler beeld te schetsen met betrekking tot de omvang en reikwijdte van incidenten waarbij asielzoekers in beeld zijn gekomen. Bij de brief van 16 mei 20198 is een overzicht verschaft van alle geregistreerde incidenten die onder de noemer «overig» zijn opgenomen in de RVK 2018. Ik beraad mij op de wijze waarop een volgend incidentoverzicht zal worden vormgegeven.
Kunt u deze vragen voor uw werkbezoek aan ter Apel op maandag 26 augustus 2019 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Op 26 augustus 2019 hebben een aantal leden van uw Kamer een werkbezoek aan Ter Apel afgelegd. Hier was ik niet bij aanwezig. Wel heb ik op 10 juli 2019 een werkbezoek aan Ter Apel afgelegd.
De situatie op en rond de Middellandse Zee |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Libya: Europe-bound migrants sent to bombed detention centre»?1
Ja.
Klopt het dat migranten die door de Libische kustwacht zijn opgepikt op de Middellandse Zee naar het Libische detentiecentrum zijn gestuurd dat kort geleden is gebombardeerd? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer gevaarlijk is en niet zou mogen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Dit bericht is inderdaad bevestigd. Samen met Europese en andere internationale partners als UNHCR en IOM, heeft Nederland er bij de Libische autoriteiten op aangedrongen om aan wal gebrachte drenkelingen niet meer naar dit centrum te brengen. Ook is de situatie in Libië ter sprake gekomen tijdens een bijeenkomst georganiseerd door Frankrijk op 22 juli jl. Hierbij zijn autoriteiten van Libië opgeroepen te stoppen met automatische detentie van vluchtelingen en migranten. Nederland heeft deze oproep ondersteund.
Het Ministerie van Binnenlandse zaken van de door de VN gesteunde regering van het Nationale Akkoord (GNA), heeft op 1 augustus jl. besloten drie detentiecentra te sluiten, waaronder het centrum in Tajoura. Het kabinet volgt de implementatie van dit besluit nauwlettend.
Bent u van plan dit in Europees verband aan te kaarten en zich ervoor in te spannen dat dit niet nogmaals zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke veilige alternatieven ziet u om deze migranten naartoe te brengen?
In Libië is mede dankzij druk van de internationale gemeenschap een door UNHCR geleid centrum geopend. Echter, dit centrum heeft momenteel onvoldoende plekken beschikbaar om alle migranten en vluchtelingen die in de detentiecentra zitten op te vangen. Nederland heeft daarom ook de Libische autoriteiten opgeroepen om meer open en veilige centra te creëren. De Libische autoriteiten hebben daarop in verschillende gesprekken aangegeven mee te willen werken aan het opzetten van dergelijke centra met IOM en UNICEF om specifieke kwetsbare groepen op te vangen, waaronder minderjarige migranten. Dit is een initiatief dat het kabinet, samen met EU-partners, ten volle ondersteunt. Daarnaast is het van belang om de vrijwillige terugkeer vanuit Libië met ondersteuning van IOM onverminderd te blijven ondersteunen om migranten een uitvlucht uit het conflictgebied te bieden. Sinds het uitbreken van het geweld in Tripoli in april 2019 zijn meer dan 4.000 migranten met steun van IOM vanuit Libië veilig teruggekeerd naar hun landen van herkomst.
Hoe staat het met de onderhandelingen over het vervolg van operatie Sophia en de mogelijkheid om vanuit operatie Sophia weer schepen te gaan inzetten? Bent u bereid de Kamer direct nader te informeren als er meer duidelijkheid is over het vervolg van operatie Sophia in september dit jaar?
Kortheidshalve verwijs ik u naar het schriftelijke overleg voorafgaand aan de informele JBZ-raad van 18-19 juli jl. dat met uw Kamer is gevoerd, als ook naar de beantwoording van vragen van het lid Groothuizen over dit onderwerp.2 Inmiddels heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) van de EU besloten om het mandaat van Sophia voor 6 maanden onveranderd te verlengen.
Bent u bekend met het bericht «Italy passes law to fine people who rescue refugees at sea»?2
Ja.
Welke gevolgen voorziet u nu Italië deze wet heeft aangenomen? Wat voor consequenties heeft dat voor zowel Nederland als de andere EU-lidstaten?
Omdat de nieuwe Italiaanse regering nog maar net is aangetreden, is het nog te vroeg om een inschatting te maken van het effect van de aangenomen wet en de consequenties ervan voor andere EU-lidstaten.
In hoeverre is deze wet in overeenstemming met Europese en internationale regels en normen, zoals het VN-zeerechtverdrag?
In internationale regelgeving waaronder het VN Zeerechtverdrag zijn verplichtingen van staten en kapiteins vastgelegd inzake het redden van personen in nood op zee en het vinden van een veilige plaats voor deze personen.
In algemene zin dient nationale wetgeving in lijn te zijn met deze verplichtingen. Het is aan de Italiaanse rechtspraak om dit te beoordelen.
Hoe verhoudt deze nieuw aangenomen wet zich tot het principe uit het VN-zeerechtverdrag dat er een verplichting is, voor zowel kapiteins van schepen als voor staten, om hulp te bieden aan in nood geraakte schepen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn er sancties mogelijk tegen Italië, indien blijkt dat de nieuw aangenomen wet in strijd is met Europese of internationale regels en normen?
Indien een lidstaat van de EU wetgeving aanneemt of een praktijk ontwikkelt die strijdig is met het EU acquis, is het aan de Europese Commissie om dit te constateren en eventueel stappen te zetten.
Bent u bekend met het bericht «Macron: 14 states agree on a migration mecahnism»?3
Wat is de inhoud van het voorstel van de Franse president Macron?
Wie was namens Nederland aanwezig bij de gesprekken waarbij dit voorstel is besproken? Indien u niet aanwezig was, waarom niet?
Wat is het Nederlandse standpunt over het voorstel van president Macron? Wat is het Europese krachtenveld?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Bij deze.
Onderzoek naar mogelijk misbruik bij zwaar gehandicapten kinderen en jongvolwassenen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de politie een onderzoek gestart is naar mogelijk misbruik bij zwaar gehandicapte kinderen en jongvolwassenen bij zorgstichting Dichterbij?1 2
De zorginstelling Dichterbij heeft juist gehandeld door aangifte te doen van het mogelijke misbruik van een aantal cliënten. Door deze aangifte kan de politie een onderzoek starten.
Hoe is de zorg voor deze kinderen en jongvolwassenen nu geregeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De desbetreffende locatie is gesloten sinds december 2018. De Raad van Bestuur heeft dit besluit op eigen initiatief genomen, omdat zij vond dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg op deze locatie niet voldoende konden worden gewaarborgd. De zeven bewoners en zeven logeercliënten van deze locatie zijn toen verhuisd naar andere locaties. Sommige cliënten hebben toen besloten om naar een andere zorginstelling te gaan.
Wat gebeurt er momenteel met de potentiële daders die mogelijk ingehuurd zijn via een uitzendbureau? Zijn zij in de zorg werkzaam of zijn zij geschorst? Kunt u dit navragen? Zo neen, waarom niet?
De stand van zaken is op dit moment als volgt. De zorgaanbieder heeft op basis van eigen onderzoek naar aanleiding van signalen de werkrelatie met drie zorgverleners beëindigd wegens disfunctioneren. Deze zorgverleners waren ingehuurd via een uitzendbureau. De zorgaanbieder heeft ook de samenwerking met het uitzendbureau beëindigd. De inspectie (IGJ) heeft de zorgverleners onlangs opgeroepen voor hoor en wederhoor in het kader van het onderzoek naar het ontslag wegens disfunctioneren. Twee gesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden en een derde gesprek vindt binnenkort plaats. Voorts is de politie een onderzoek gestart naar de vermoedens van misbruik.
Bent u bereid de Kamer te infomeren over de uitkomsten van het onderzoek dat nu gaande is? Zo neen, waarom niet?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan mijn collega de Minister van Justitie en Veiligheid. Wij gaan niet in op individuele (straf)zaken.
Denkt u – in algemene zin – dat er voldoende zicht is op de inzet en de kwaliteit van tijdelijk ingehuurd personeel, zoals uitzendkrachten? Gelden voor hen altijd dezelfde eisen als voor vast personeel? Zijn er situaties denkbaar dat tijdelijke krachten onbevoegd of zonder Verklaring Omtrent het Gedrag met kwetsbare gehandicapten werken?
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en betrekt in haar oordeel ook de inzet en kwaliteit van tijdelijk personeel. Voor tijdelijk personeel gelden dezelfde eisen als voor personeel in dienstverband.
Vanaf 1 januari 2016 geldt in het kader van de Wkkgz dat een zorgaanbieder zich ervan dient te vergewissen dat een zorgverlener geschikt is om goede zorg te verlenen. Dit is de vergewisplicht. Daar hoort ook bij een controle op de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor nieuw aan te nemen of in te huren personeel dat met cliënten in aanraking komt. De VOG-plicht geldt zowel voor medewerkers in vast dienstverband als voor tijdelijk ingehuurd personeel zoals uitzendkrachten. Het voldoen aan de verplichting omtrent de VOG is een onderwerp waar de inspectie (IGJ) op toetst in haar toezicht.
Duizenden jonge varkens en kippen die in hun stal zijn gestorven door de hitte en de afhankelijkheid van de brandweer om oververhitting van stallen te voorkomen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u er kennis van genomen dat op woensdag 24 juli 2019 honderden varkens in een stal in Middelharnis zijn gestorven als gevolg van de hitte in combinatie met een falend ventilatiesysteem?1 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, ik heb van dit incident en andere incidenten kennisgenomen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief betreur ik deze incidenten en is mijn inzet erop gericht deze in de toekomst te voorkomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest. Ik ga regelen dat dergelijke incidenten altijd gemeld moeten worden bij de NVWA.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende afdelingen van de stal waren circa 1140 varkens gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De varkens hadden een leeftijd van circa 5 maanden.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de verklaring van de houder zijn circa 900 dieren doodgegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin de varkens van circa 5 maanden oud verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem met drinknippels voor watervoorziening. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig, conform uw antwoord op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over varkens die gestikt waren nadat de ventilatie in hun stal was uitgevallen?2 Wanneer heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. De veehouder beschikt over een alarmsysteem. Uit het logboek van de veehouder blijkt dat het alarmsysteem op 12 juli 2019 voor het laatst is getest. Deze veehouder beschikt daarnaast ook over een noodaggregaat die in het geval van stroomuitval kan worden ingeschakeld.
In 2009 is door de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is op 23 juli 2019 om 2:30 uur afgegaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Konden de dieren die het hadden overleefd wel zomaar «in andere stallen op het terrein» worden bijgezet? Had deze veehouder daar toevallig ruimte voor of heeft hij de maximale stalbezetting in die «andere stallen op het terrein» hiermee overschreden?
De veehouder heeft de ventilatie handmatig weer aan kunnen zetten. Daarna zijn de dode dieren verwijderd en zijn de levende dieren bij elkaar in twee afdelingen van de betreffende stal gezet.
Zijn er dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Er zijn geen dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem.
Heeft u er kennis van genomen dat in de nacht van dinsdag 23 op woensdag 24 juli 2019 2.100 varkens in een stal in Maarheze de verstikkingsdood zijn gestorven omdat de ventilatie was uitgevallen?3 Zo ja, wanneer was dit op uw ministerie bekend?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin zij verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens met een leeftijd variërend tussen circa 11 weken en 6 maanden. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem voor de verstrekking van water. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Klopt het dat de stal was voorzien van luchtwassers, terwijl er eerder ventilatiekokers op het dak waren die zorgden voor de toevoer van verse lucht?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Onderschrijft u de uitspraak van de betreffende veehouder, die over het plaatsmaken van de ventilatiekokers voor luchtwassers en de toevoer van verse lucht opmerkt: «Nu moeten de luchtwassers daarvoor zorgen. Als dan de stroom uitvalt, zit alles potdicht. Het werd er meer dan 40 graden. Daardoor zijn die varkens gestikt.»?
Ventilatie en luchtwasser zijn twee verschillende systemen in een dierverblijf. Wanneer de stroom uitvalt, vallen zowel de ventilatie als de luchtwasser (naast alle andere installaties die stroom nodig hebben) uit. Het gevolg is dat in dichte stallen geen ventilatie optreedt en geen zuurstof wordt aangevoerd voor de dieren en geen warmte wordt afgevoerd. De luchtwasser is enkel de installatie om de ventilatielucht uit de stal te reinigen. Het ventilatiesysteem zorgt voor afvoeren van de ventilatielucht en het aanvoeren van verse lucht naar de dieren. Ook in mechanisch geventileerde stallen zonder luchtwasser levert dit problemen op bij stroomuitval. Het is wel zo dat dichte stallen kwetsbaarder zijn voor dergelijke incidenten dan (open) stallen waar natuurlijk wordt geventileerd.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2013 is er een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Wat definieert u als een «passend noodsysteem» respectievelijk een adequaat alarmsysteem?
Een passend noodsysteem kan voldoende verse lucht aanvoeren om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Een adequaat alarmsysteem treedt in werking indien het ventilatiesysteem uitvalt.
Kunt u bevestigen dat de volautomatische stallen waarin naar schatting meer dan 90 procent van de biggen in Nederland worden vetgemest voor de slacht op afstand (kunnen) worden bestuurd via een app op de iPad, zoals de betreffende veehouder gewoon was?4
Het is mij bekend dat het mogelijk is om systemen op afstand te besturen. Het is mij niet bekend van welke besturing de betreffende veehouder gebruik maakte.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is omstreeks middernacht afgegaan.
Kunt u het relaas van de veehouder bevestigen, die zegt dat het alarm wel is afgegaan, dat hij direct is gaan kijken maar dat er geen redden meer aan was?5 Zo nee, hoe ging het dan?
Wat er precies is voorgevallen wordt nog onderzocht door de NVWA. Hierover kunnen nog geen uitspraken worden gedaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende stal waren circa 2.100 dieren gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De leeftijd van de betreffende dieren varieerde tussen circa 11 weken en circa 6 maanden.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli 2019 in Neer zo’n 4.000 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stallen waarin ze zich bevonden?6 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de cijfers van de pluimveehouder zijn ongeveer 4.000 vleeskuikens dood gegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof vleeskuikenstallen met geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen. Daarnaast waren de stallen uitgerust met een vernevelingsleiding ten behoeve van koeling van de ingaande lucht.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Dit is niet bekend.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
De ventilatie was niet uitgevallen. Gelet op de verklaring van de pluimveehouder was de binnentemperatuur lager dan de buitentemperatuur.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2016 heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Kunt u bevestigen dat op woensdag 24 juli 2019 de kritische grens van 34 graden Celsius in de stallen was overschreden?
Dit kan ik niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
De betreffende vleeskuikens waren van een zogeheten traag-groeiend ras en waren zeven weken oud. Deze dieren zaten op de datum van de calamiteit nog niet op het slachtgewicht.
Kunt u bevestigen dat bij 34 graden Celsius of meer de hartspier van deze dieren het kan begeven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik ben niet bekend met de literatuur die exact deze omgevingstemperatuur aanhaalt als kritische grens voor de kip. Wanneer een kip zijn warmte niet meer af kan geven aan de omgeving doordat de omgevingstemperatuur al hoog is, kan de temperatuur in de kip hoog genoeg oplopen om schade te veroorzaken aan verschillende organen. Dit heeft de dood van het dier tot gevolg. Naast de omgevingstemperatuur beïnvloeden ook de luchtvochtigheid en de luchtcirculatie de mate waarin het dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stallen om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Het betreft een vleeskuikenbedrijf met in totaal 7 stallen, waarin in alle stallen kuikens worden gehouden in categorie 3. Categorie 3 betreft een stal met een bezetting van meer dan 39 kg/m2 en minder dan 42 kg/m2. Echter de afvoer in 2019 over alle stallen is gemiddeld 37,94 kg/m2.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stallen op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
In 2018 zijn 989.143 vleeskuikens afgevoerd naar de slacht.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stallen van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stallen van deze veehouder?
In 2018 betrof de sterfte bij dit vleeskuikenbedrijf 27.970 kuikens. Het sterftepercentage in 2018 komt daarmee op 2,8%.
Was de leeftijd van de kuikens in alle 7 stallen dezelfde, namelijk de eerder genoemde 6 weken? Zo nee, kunt u per stal specificeren hoeveel dieren er precies in de stal zaten, hoe oud de dieren waren en hoeveel van die dieren er gestorven zijn?
In alle stallen was de leeftijd van de dieren dezelfde, namelijk de eerder genoemde zeven weken.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend. Op 26 juli 2019 heeft de NVWA een inspectie verricht op dit bedrijf, gericht op het welzijn van de aanwezige dieren.
Wanneer is de brandweer begonnen met het koelen van de daken, zodat de binnentemperatuur zou dalen?
Dit is mij niet bekend. Brandweerzorg is als taak belegd bij de veiligheidsregio, waarvan er in Nederland 25 zijn. De veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. Zij bepalen het beleid van de veiligheidsregio, waaronder de inzet van de brandweer, en leggen over de uitvoering van dit beleid verantwoording af aan de desbetreffende gemeenteraden.
Hoe lang kon de brandweer blijven om de daken te koelen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Zijn er, nadat de brandweer was vertrokken op donderdag, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dat is mij niet bekend.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Ten tijde van de inspectie door de NVWA op 26 juli 2019 waren de dieren nog op het bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 33 heeft het betreffende bedrijf 7 stallen. Op 5 en 6 augustus zijn er in totaal 134.610 vleeskuikens afgevoerd.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Op 5 augustus zijn er 64 dode dieren op het slachthuis aangevoerd, op 6 augustus zijn dit 54 dode dieren geweest.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli in Swifterbant zo’n 100 tot 150 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stal waarin ze zich bevonden?7 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Swifterbant zijn drie pluimveebedrijven geregistreerd, waarvan een met twee locaties. Het is mij niet bekend om welke van de vier locaties het gaat en ik heb hier dan ook geen verdere informatie over. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 45 weet ik niet welk bedrijf (en welke stal) het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 46.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 46.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u het misverstand wegnemen dat deze dieren het te warm hadden doordat ze een «dik verenpak» zouden hebben, wat de woordvoerder van de brandweer leek te denken? Bent u bereid om aan mensen uit leggen, of in elk geval hier te bevestigen, dat vleeskuikens van 6 weken oud (die dus hun maximale leeftijd hebben bereikt) veelal juist grote gaten hebben in hun verenpak vanwege de omstandigheden waarin ze hebben moeten leven, dat zij vanwege hun zware lichaam sneller last hebben van hittestress dan normale kippen en dat zij bovendien een hoger metabolisme hebben, waardoor ze zelf ook nog eens meer warmte produceren?
Zodra een kuiken uit het ei komt heeft het reeds donsveren, daarna gaan deze donsveren geleidelijk over in een volwassen verenkleed. De mate van isolatie en bevedering is zodoende gedurende het hele leven van de kip gelijk, met uitzondering van de ruiperiode. Over de hoedanigheid van het verenkleed van deze specifieke dieren kan ik niets zeggen. Dieren met een hoog metabolisme produceren meer warmte en zullen eerder maatregelen nemen om warmte kwijt te raken dan dieren met een lager metabolisme. Hoe hoog het metabolisme van een kip is heeft enerzijds te maken met de grootte van de kip, maar ook met bijvoorbeeld de activiteit van de kip.
Kunt u bevestigen dat het de brandweer kennelijk was gelukt om de temperatuur in de stal te verlagen door het dak te koelen, maar dat de dieren alsnog gestorven zijn toen de brandweer was vertrokken?
Dit kan ik niet bevestigen. Zie verder mijn antwoord op vraag 45.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de brandweer dat de luchtvochtigheid de dieren uiteindelijk fataal is geworden? Bedoelt de brandweer dat door het koelen van het dak met water de luchtvochtigheid in de stal is gestegen?
Wat de brandweer bedoelt met de verklaring is mij onbekend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 32 reeds toelicht beïnvloeden luchtvochtigheid en luchtcirculatie mede hoe een dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 45.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er buiten de gevallen die de media haalden nog meer dieren in hun stal gestorven als gevolg van de hitte? Zo nee, kunt u toelichten op basis waarvan u kunt uitsluiten dat dat is gebeurd? Zo ja, kunt u daar een overzicht van toesturen?
In het centrale meldingssysteem van de NVWA zijn in de periode van 22 juli tot en met 29 juli 2019 zestien meldingen binnen gekomen met betrekking tot hitte betreffende dieren in de stal: 2 over varkens en 14 over pluimvee. Deze meldingen overlappen voor een deel met de gevallen waarover in de media is bericht. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Heeft u gelezen dat een mestkuikenstal in Kootwijkerbroek zo heet is geworden dat de brandweer is ingeschakeld om het dak te koelen?8
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Kootwijkerbroek zijn 41 pluimveehouders geregistreerd, waarvan 2 vleeskuikenbedrijven. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 63.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 63.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 63.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 63.
Hoe oud waren deze kuikens?
Zie antwoord vraag 67.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 67.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 67.
Heeft u gelezen dat het dak van een pluimveestal in Otterlo donderdagavond 25 juli 2019 door de brandweer is gekoeld, omdat de hitte de kippen in gevaar bracht?9
Ja dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Otterlo staan 11 pluimveebedrijven geregistreerd. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 74.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 74.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 74.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 74.
Hoe oud waren deze dieren?
Zie antwoord vraag 78.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 78.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 78.
Heeft u gelezen dat donderdagavond 25 juli 2019 op een bedrijf in Nijkerk dat eenden en kalkoenen vetmest voor de slacht een aantal stallen zo warm is geworden dat de brandweer is komen koelen?10
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit betreft? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin eenden- respectievelijk kalkoenkuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 85.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 85.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 85.
Hoeveel dieren waren er in deze stallen?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Hoe oud waren deze eenden en kalkoenen?
Zie antwoord vraag 89.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 89.
Heeft u gelezen dat op donderdag 25 juli 2019 bij twee varkensstallen in Gewande de stroom was uitgevallen?11
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Zijn de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe oud zijn de dieren in deze stallen?
Zie antwoord vraag 93.
Welk systeem was c.q. welke systemen waren er precies uitgevallen als gevolg van de stroomstoring?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de stroom uitgevallen en hoe laat en hoe is dit ontdekt?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de brandweer gaan koelen?
Dit is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 38.
Hoe lang heeft de stroomstoring geduurd en hoe lang heeft de brandweer gekoeld?
Zie antwoord vraag 98.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 93.
Bent u bekend met het bericht «Relatief veel aanvragen voor koelen van stallen»12 waarin de Gelderse brandweer vertelt dat het geen kwestie is van «u vraagt, wij draaien»?
Ja dat bericht heb ik gezien.
Kunt u bevestigen dat hulp van de brandweer weliswaar kan worden ingeroepen door de veehouderij, maar dat de brandweer niet de hoogste prioriteit zal geven aan het koelen van stallen als er ergens anders brand is of mensen in nood zijn?
De afweging om wel of niet te koelen, ook in relatie tot inzet van de brandweer bij andere incidenten, is een regionale verantwoordelijkheid. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s (art. 25, lid 1), behoort tot de taak van de brandweer onder meer het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. De veiligheidsregio zal op basis van de op dat moment voorkomende incidenten in haar taken een afweging maken.
Hoeveel verzoeken tot hulp bij het koelen van stallen zijn er de afgelopen week gedaan bij de brandweer?
Zie het antwoord op vraag 38.
Hoeveel daarvan heeft de brandweer kunnen honoreren?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe vaak heeft de brandweer de actie moeten afbreken wegens andere prioriteiten of simpelweg om «manschappen en materieel te sparen en inzetbaar te houden», zoals in Swifterbant lijkt te zijn gebeurd?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe wordt het al dan niet gebruiken van «duizenden liters water» afgewogen en aan de hand van welke criteria? Speelt de droogte daarbij een rol?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 38.
Hoeveel capaciteit heeft de brandweer beschikbaar om bij hoge temperaturen in de toekomst te helpen bij het koelen van stallen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Vindt u het verantwoord om weerloze dieren die al vanaf 26 graden Celsius te lijden hebben van ernstige hittestress, op te sluiten in potdichte stallen die afhankelijk zijn van technische ventilatiesystemen voor de aanvoer van verse lucht, wetende dat de brandweer in geval van oververhitting niet altijd kan bijspringen, en in het geval van brand zelfs bijna nooit kan voorkomen dat de dieren in de stal omkomen door verstikking?
Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de ondernemer om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. Ook private kwaliteitssystemen zien toe op deze systemen en via de omgevingsvergunning en verzekeringen zijn vaak aanvullende voorwaarden met betrekking tot deze systemen opgesteld.
Wat gaat u concreet doen om hittestress bij dieren in stallen in de toekomst te voorkomen?
De veehouders zijn degenen die hittestress bij dieren in de stal kunnen voorkomen. Zij zijn voorbereid om hun dieren te beschermen tegen grote warmte en nemen maatregelen zoals extra ventilatoren, het toepassen van nevelkoelinstallaties en wisselen onderling ervaringen en ideeën uit. Tijdens de recente extreme hitteperiode is er door zowel sectorvertegenwoordigers als NVWA extra aandacht gevraagd voor het nemen van maatregelen.
Daarnaast zijn er regels over ventilatie van een stal, en dient iedereen die dieren in stallen houdt te zorgen voor (mechanische) ventilatie, een noodvoorziening en een alarmsysteem. Tijdens de extreme hitteperiode bleken uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte in een aantal stallen te hebben geleid tot grote problemen. De NVWA onderzoekt nu deze bedrijven.
Wanneer kan de Kamer uw plannen hiervoor tegemoet zien?
Op dit moment wordt zowel door sectoren, Vee & Logistiek Nederland als door mijn Ministerie de afgelopen hitteperiode geëvalueerd en wordt bekeken of en welke stappen er kunnen en moeten worden gezet.
De uitzetting van de heer Isbatov |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzetting van de heer Isbatov en zijn gezin naar Azerbeidzjan op 9 juli jl?
Bent u op de hoogte van het feit dat hij na zijn terugkomst in Azerbeidzjan is opgepakt en in de gevangenis is gezet?
Op grond van welke beschuldiging wordt de heer Isbatov vastgehouden? In hoeverre houdt dit verband met zijn acties tegen het regime in Azerbeidzjan? Hoe beoordeelt u dit?
Klopt het, dat de broer van de heer Isbatov ook een asielverzoek in Nederland heeft ingediend en dat de arrestatie van de heer Isbatov in Azerbeidzjan verband houdt met de politieke activiteiten van die broer?
Onderneemt Nederland op dit moment diplomatieke stappen om opheldering te krijgen in deze zaak? Zo nee, bent u dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Voordewind ingezonden op 8 januari en 8 maart jl?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er in korte tijd meerdere asielzoekers zijn uitgezet die politiek asiel hadden aangevraagd, en vervolgens na hun aankomst in het herkomstland zijn gearresteerd? Deelt u de mening dat deze zaken zorgelijk zijn? Welke lering trekt u uit deze zaken? Welke oplossingen en verbeteringen ziet u?
Bent u van mening dat de beoordelingen of iemand recht heeft op asiel op grond van politieke motieven op dit moment naar wens verlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke verbeteringen ziet u en wat gaat u daarmee doen?
Welke informatie gebruikt de IND om een asielverzoek op grond van politieke redenen te beoordelen? In hoeverre is de beoordeling die de IND gebruikt voor politieke vluchtelingen uit Azerbeidzjan in het algemeen in lijn met de beoordeling van andere EU-lidstaten voor vergelijkbare zaken?
In hoeverre is het volgens u mogelijk om politieke motieven, als potentieel gegronde asiel reden, goed te kunnen beoordelen? Welke verbeteringen ziet u? Hoe worden politieke asielmotieven in andere EU-lidstaten beoordeeld en welke lering kan Nederland daar uit trekken?
Hoeveel asielverzoeken op grond van politieke motieven zijn er de afgelopen jaren ingediend in Nederland? Hoeveel hiervan zijn gegrond verklaard? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere (vergelijkbare) EU-lidstaten?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Er vindt geen gestructureerde registratie van de asielmotieven plaats in het INDIGO systeem van de IND.
Bent u van mening dat de arrestatie van de asielzoeker uit Azerbeidzjan niets te maken heeft met het afgewezen asielverzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord toelichten hoe u de relatie ziet tussen een politiek gemotiveerd asielverzoek en een verdenking van een misdrijf dat mogelijke politiek van aard is?
Zoals hiervoor aangegeven kan ik niet ingaan op de individuele zaak en de door de betrokken persoon aangevoerde asielmotieven.
In algemene zin kan ik zeggen dat het in het verleden een enkele keer eerder is gebeurd dat kort na terugkeer er berichten waren dat een afgewezen asielzoeker werd vastgezet of (anderszins) behandeld werd in strijd met de mensenrechten. Een relatief kortdurende detentie aan de grens om de identiteit en achtergrond van een persoon vast te stellen zonder dat sprake van onmenselijke behandeling reken ik niet tot zo een gebeurtenis.
Het is daarbij niet altijd mogelijk geweest de juistheid van die berichten vast te stellen. Daarnaast is het ook niet altijd mogelijk gebleken de causaliteit vast te stellen van hetgeen naar voren is gebracht in de doorlopen asielprocedure en de gebeurtenissen na terugkeer.Het is immers mogelijk dat bij terugkeer een persoon wordt vastgezet om andere redenen dan de redenen die de persoon naar voren heeft gebracht in de asielprocedure.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u al deze vragen individueel beantwoorden?
Aangezien een aantal vragen in elkaars verlengde lagen en dit de beantwoording ten goede kwam is er voor gekozen deze gezamenlijk te beantwoorden.
Het schrappen van zware jeugdzorg voordat alternatieve, dan wel ambulante jeugdzorg beschikbaar is |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over een bezuiniging van 10 miljoen euro door het schrappen van zware jeugdzorg?1
Ja.
Deelt u de zorg van de jeugdzorgaanbieders dat het voornemen van de wethouders jeugd van zestien samenwerkende gemeenten om in 2020 al bedden te schrappen voor jongeren die zware zorg nodig hebben (terwijl er nog onvoldoende alternatieve opvang, zoals zorg thuis met intensieve ambulante begeleiding en bij grotere problemen opvang in een gezinshuis, is geregeld), leidt tot een gebrek aan continuïteit van zorg voor jeugdigen?
Gemeenten zijn hebben een wettelijk vastgelegde jeugdhulpplicht. Zij dienen ervoor te zorgen dat jeugdigen de jeugdhulp krijgen die zij nodig hebben. Wanneer gemeenten veranderingen doorvoeren, moeten zij zorgdragen voor de continuïteit van de jeugdhulp bij jeugdigen die al jeugdhulp ontvangen. Ik ga ervan uit dat de betreffende gemeenten in deze situatie daarvoor zorg dragen.
Hoeveel plekken in de zware jeugdzorg dreigen hiermee in de genoemde regio te verdwijnen? Houdt de opbouw van de ambulante zorg hiermee gelijke tred? Zo nee, welke acties gaat u voor 1 januari ondernemen om de continuïteit van de zorg te garanderen?
Op dit moment valt deze vraag nog niet te beantwoorden. Gemeenten en aanbieders zijn nog in overleg met elkaar.
Bent u het ermee eens dat jongeren nooit de dupe mogen worden van tekorten en transities in de jeugdzorg? Hoe denkt u de continuïteit van zorg te garanderen als gemeenten zonder overeenstemming met de aanbieders miljoenen euro’s korten op specialistische jeugdzorg?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 meld ik nog dat ik in mijn rol als stelselverantwoordelijke toezie op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
Erkent u dat de gesignaleerde tekorten in de jeugdzorg – bijvoorbeeld in de centrumgemeente Den Bosch een structureel tekort van 4,5 miljoen euro (14 procent op een budget van 32 miljoen euro) – ertoe leiden dat gemeenten nu tot dit soort overhaaste beslissingen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om het korten op zware jeugdzorg, zonder dat er alternatieven beschikbaar zijn, te voorkomen?
Voor de duiding van de gesignaleerde tekorten verwijs ik naar mijn brief van 27 mei 2019.2 Daarin heb ik u gemeld dat bij het merendeel van de gemeenten het beroep op jeugdhulp veel harder is gestegen dan verwacht. Gemeenten ontvangen de komende jaren extra middelen om de vraag naar jeugdhulp en de stijging van uitgaven op te vangen. Ik zie nu nog geen aanleiding stappen te ondernemen.
Bent u bereid met de getroffen jeugdzorgaanbieders en de verantwoordelijke wethouders in gesprek te gaan over de situatie die nu gaat ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de resultaten van dit gesprek?
Zoals hierboven aangegeven zie ik vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke toe op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Ik zal niet aarzelen in overleg te treden. Op dit moment beziet het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd wat zij kunnen doen om overeenstemming te bereiken tussen aanbieders en gemeenten.
Welke gemeenten en regio’s staan ook op het punt te bezuinigen op zware jeugdzorg zonder dat goede alternatieven voor handen zijn? Om hoeveel bedden gaat het in totaal?
Ik heb geen signalen dat dit gebeurt.
Een ontsnapte vreemdeling uit detentiecentrum Rotterdam |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vreemdeling ontsnapt uit detentiecentrum Rotterdam»?1
Ja
Hoe is het mogelijk dat deze vreemdeling heeft kunnen ontsnappen uit detentiecentrum Rotterdam? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele zaken. Het bureau Veiligheid en Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft de opdracht gekregen te onderzoeken hoe de ontvluchting plaats heeft kunnen vinden en hoe een herhaling kan worden voorkomen.
Wat is de nationaliteit van de vreemdeling en heeft de vreemdeling criminele antecedenten? Zo ja, wat heeft hij allemaal op zijn kerfstok?
Op de individuele gegevens van de vreemdeling kan ik in deze beantwoording niet nader ingaan.
Is de vreemdeling inmiddels in de kraag gevat en op het vliegtuig naar het land van herkomst gezet?
Nee. Betrokkene staat gesignaleerd in het opsporingsregister.
Zijn er de afgelopen tien jaar vaker vreemdelingen uit detentie ontsnapt? Zo ja, hoe vaak en wat is er toen gedaan (opgepakt, teruggestuurd of illegaliteit in verdwenen)?
Hieronder treft u een tabel aan met het aantal ontvluchtingen en overige onttrekkingen* over de periode 2009 tot en met 26 juli 2019. Sinds 2011 worden vreemdelingen na ontvluchting of onttrekking direct gesignaleerd als op te sporen en aan te houden persoon. Uit de onderstaande tabel blijkt dat er in de afgelopen ruim 10 jaar in totaal sprake was van 8 ontvluchtingen en 23 overige onttrekkingen. In de afgelopen 5 jaar was er sprake van 3 onttrekkingen en 1 ontvluchting (de onderhavige casus). Uit registraties in de migratieketen komt naar voren dat ongeveer een derde van de vreemdelingen die zich aan bewaring had onttrokken dan wel ontvlucht was, terugkeerde in bewaring of strafrechtelijke detentie. Voor de overige 20 vreemdelingen geldt dat 3 vreemdelingen alsnog op een andere wijze in het zicht van de overheid zijn gekomen.
* Vreemdelingen in bewaring mogen niet onbegeleid buiten de inrichting verblijven. De onttrekkingen betreffen derhalve onttrekkingen tijdens vervoer of onttrekkingen tijdens begeleid verblijf buiten de inrichting, bijv. bij een presentatie aan de ambassade, een bezoek aan een aanmeldcentrum of aan een ziekenhuis.
Het bericht ‘Alziend oog voor politie’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alziend oog voor politie»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gegeven dat de politie een particuliere stichting inzet om alle denkbare bewakingsbeelden van bijvoorbeeld gemeenten, NS-stations en bodycams van agenten aan elkaar te koppelen? Hoe beoordeelt u deze aanpak? Welke risico’s ziet u door de inzet van deze werkwijze?
Ik was op de hoogte van het bestaan van de regionale toezichtruimte in Nijmegen. Uw kamer werd geïnformeerd over het bestaan van regionale toezichtruimtes in diverse brieven en rapporten.2
Uit informatie van de politie over de reguliere werkwijze van de regionale toezichtruimte in Nijmegen komt naar voren dat de camerabeelden op grond van artikel 151c van de Gemeentewet worden verkregen ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verwerking van de camerabeelden (o.a. het uitkijken van de beelden) vindt plaats onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en onder het regime van de Wet politiegegevens.3 De politie kijkt deze camerabeelden in de regionale toezichtruimte uit, hiervoor maakt zij soms gebruik van externe ingehuurde krachten, welke werkzaam zijn bij de stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR-NL). Dit is weliswaar een privaatrechtelijke rechtspersoon, maar in de Raad van Toezicht zijn enkel overheden vertegenwoordigd, namelijk gemeenten en politie. Deze stichting fungeert als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens dat ten behoeve van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke, politiegegevens verwerkt.
Het systeem zoals in gebruik tijdens de Nijmeegse Vierdaagse is volgens de politie geen geautomatiseerd ICT-systeem, maar een zorgvuldig samengesteld proces. De beelden zijn niet aan elkaar gekoppeld, maar de beeldschermen zijn naast elkaar geplaatst, zodat een beter beeld van de openbare ruimte ontstond.
Tijdens de Vierdaagse werden naast de beelden van de camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, ook de beelden van de NS en Rijkswaterstaat in de regionale toezichtruimte uitgekeken. Ook werden bodycams van de politie uitgekeken. Hierbij moet worden vermeld dat bij dit systeem, dat tijdens de Vierdaagse werd gebruikt, enkel politiemedewerkers worden ingezet. In dat kader is dan ook geen sprake van inzet van externe observanten.
Bent u van mening dat het verantwoord is de beoordeling van dergelijke gevoelige materie in de handen te leggen van een particuliere stichting? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Conform artikel 151c van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester, nadat hem deze bevoegdheid is verleend door de gemeenteraad, tot het inzetten van camera’s om toezicht te houden op een openbare plaats. Voor de uitvoering van dit besluit bedient de burgemeester zich van de onder zijn gezag staande politie. De politie heeft de operationele regie op het uitkijken van de beelden.
In de memorie van toelichting van artikel 151c van de Gemeentewet staat expliciet dat met het in handen geven van de operationele regie aan de politie geen dwingende eis is ontstaan dat de beelden uitsluitend door politiefunctionarissen mogen worden bekeken. Anderen dan politiefunctionarissen mogen de beelden bekijken, mits dit plaatsvindt onder regie van de politie. Vooropstaat dat de beslissing tot het inzetten van politiefunctionarissen naar aanleiding van de beelden slechts genomen kan worden door de politie zelf.4
Het is niet ongebruikelijk dat camerabeelden door camera-observanten zonder opsporingsbevoegdheid, onder operationele regie van de politie, worden uitgekeken. Al in de nulmeting cameratoezicht op openbare plaatsen uit 2006 staat dat in 11% van de onderzochte gemeentes de beelden worden uitgekeken door particuliere beveiligers. Vijf jaar later was dat zo bij 16% van de onderzochte gemeentes. Deze werkwijze wordt ook beschreven door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar «Beleidsregels Cameratoezicht».5
De beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding zijn om op te treden en de aansturing van de politie bij dat ingrijpen worden uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
In algemene zin geldt dat het voorkomen van discriminatie en etnisch profileren bij de politie hoog in het vaandel staat. Dit is nodig voor het verwezenlijken van het vertrouwen in de rechtsstaat en zijn instituties zoals de politie. De aanpak van discriminatie door de politie heeft in de afgelopen jaren bijzondere aandacht gekregen via het project Proactieve politiecontroles. Dit alles geldt uiteraard ook voor het werk dat in de regionale toezichtruimte wordt verricht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door deze werkwijze binnenkomende beelden door burgers zonder opsporingsbevoegdheid worden beoordeeld en dat dit bovendien het risico op bijvoorbeeld etnisch profileren/discriminatie en privacyschending vergroot? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u bereid de Nationale Politie hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is deze praktijk in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Bent u bereid advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in te winnen over deze werkwijze?
Op grond van artikel 151c, negende lid, van de Gemeentewet valt de verwerking van camerabeelden onder het regime van de Wet politiegegevens. Daaruit volgt dat de korpschef de verwerkingsverantwoordelijke is. Zie artikel 1, onderdeel f, onder 1°, van de Wet politiegegevens.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de AP bekend met de inzet van extern ingehuurde cameraobservanten door de politie en wordt deze ook beschreven in de «Beleidsregels Cameratoezicht» van de AP.
Wat doet de particuliere stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR) met de data die wordt gegenereerd op basis van het beeldmateriaal, ook nadat deze zijn aangeleverd bij de politie of de veiligheidsregio? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data?
De regionale toezichtruimte in Nijmegen wordt bemand door medewerkers van de stichting RTR-NL. Zoals aangegeven fungeert deze stichting als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens die politiegegevens verwerkt onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef. De medewerkers hebben een geheimhoudingsverklaring getekend.
De camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden opgeslagen bij de politie en worden 7 dagen bewaard, waarna de beelden worden vernietigd. De beelden die zijn gemaakt tijdens de Vierdaagse zijn 28 dagen bewaard.
Kunt u aangeven hoe het digitale systeem dat door RTR is ontwikkeld, eruit ziet? Hoe worden de aan elkaar gekoppelde beelden beschermd? Welke apparatuur en software wordt voor deze aanpak gebruikt? Welke leveranciers leveren de apparatuur en de software? Is er een aanbestedingstraject? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over deze aanbesteding? Zo ja, heeft het Bureau ICT-toetsing (BIT) deze aanbesteding getoetst? Wat was daarvan de uitkomst?
Het systeem waarmee wordt gewerkt in de regionale toezichtruimte heb ik beschreven onder vraag 2. Het gaat om het uitkijken van beelden op beeldschermen die naast elkaar zijn opgesteld. Daarvoor is geen bijzondere apparatuur nodig. Er was dan ook geen aanleiding voor een aanbesteding of een BIT-toets.
Welk soort screening krijgen de personeelsleden van RTR? Wat houdt de korte cursus in om verdachte situaties vooraf te herkennen? Hoe beoordeelt u dit opleidingstraject? Is het bewuste beoordelingstraject geaccrediteerd en, zo ja, door welke instantie?
De particuliere beveiligers die werkzaam zijn in de regionale toezichtruimte in Nijmegen beschikken over een beveiligingsdiploma en zijn voorzien van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Camera-observanten worden altijd van tevoren door politiemedewerkers van het Team Technisch Toezicht geïnstrueerd en begeleid. Tijdens deze instructie wordt aandacht besteed aan de werkwijze en worden elementen uit de opleiding ProActief Surveilleren (PAS) gedoceerd. Naast de instructie worden de observanten voor de start van de dienst gebriefd over actuele aandachtspunten.
Zoals aangegeven worden de beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding geven om op te treden en de aansturing van de politie bij dat optreden, uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
Deelt u de mening dat het een uiterst complexe en serieuze taak is om verdachte situaties te leren herkennen, de politie hier jarenlang op traint en dat dit niet door een korte cursus aan burgers zonder ervaring kan worden afgedaan? Bent u van plan de Nationale Politie hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het resultaat geweest van dit systeem, toen dit is ingezet bij de Nijmeegse Vierdaagse feesten in juli j.l.? Heeft er nadien ook een evaluatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? In hoeverre kan worden bevestigd dat er op een correcte wijze en in lijn met de AVG is omgegaan met de beelden?
Voor een uitleg over het proces dat werd ingericht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens de Vierdaagse-periode is een SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden) actief. In die periode vervulden politieambtenaren de rol van camera-observant in de crowdcontrol-ruimte.
Zij bekeken naast de beelden in het kader van artikel 151c Gemeentewet, ook de camerabeelden van de NS, Rijkswaterstaat en bodycams die speciaal voor het evenement in de crowdcontrol-ruimte ontsloten waren.
De beelden van de NS en Rijkswaterstaat werden live uitgekeken en de beelden zijn gedurende 28 dagen bewaard. Die beelden zijn niet gekoppeld aan de camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde.
Zoals ieder jaar zal er een evaluatie plaatsvinden, in opdracht van de gemeente Nijmegen, naar de Vierdaagse waarbij verschillende aspecten worden meegenomen, waaronder openbare orde en veiligheid. In de nog uit te voeren evaluatie over de Vierdaagse 2019 zal het privacyaspect worden meegenomen.
Op welke wijze is de Nationale Politie van plan dit systeem verder te implementeren in haar werkwijze? Deelt u de mening dat eerst moet worden gegarandeerd dat deze aanpak in lijn is met de AVG en dat de mensen die de beeldmaterialen beoordelen, adequaat moeten zijn opgeleid, voordat dergelijke systemen mogen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat cameratoezicht geschiedt volgens het wettelijk kader. De politie besteedt veel aandacht aan het inrichten van werkprocessen in lijn met de Wet politiegegevens. Ook in de instructie aan medewerkers van de regionale toezichtruimte wordt hier aandacht aan besteed.
Voor het overige is hier, zoals ik al eerder aangaf, geen sprake van de ontwikkeling of inzet van een nieuw ICT-systeem door de politie.
Het bericht ‘Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen»?1
Ja.
Wat is de wettelijke grondslag op basis waarvan deze foto’s worden bewaard?
Het genoemde artikel gaat over gelaatsvergelijking met het systeem Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde (hierna te noemen Catch).
Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil2 waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto's te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. De politie maakt geen gebruik van scraping technieken om foto's te vergaren voor Catch.
De bij de identificatiezuil gemaakte foto en vingerafdrukken worden automatisch (gelijktijdig) zowel naar de Justitiële Informatiedienst (hierna: Justid) als naar de relevante politiesystemen gestuurd (HAVANK, Catch). De Foto Confrontatie Module (FCM) wordt gebruikt om slachtoffers en getuigen te confronteren met gelaatsfoto’s van verdachten. De FCM is al langer in gebruik dan de identificatiezuilen.
In het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (Bivv) zijn de bewaartermijnen voor foto’s die worden bewaard in de SKDB vastgelegd. De termijn varieert van 20 tot 80 jaar. De termijn voor het bewaren van politiegegevens is geregeld in de Wet politiegegevens (Wpg) Er zijn dus meerdere bewaartermijnen van toepassing op dezelfde foto. Dit leidt in de praktijk tot onduidelijkheid.
De onduidelijkheid over bewaartermijnen vind ik onwenselijk. Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren en genoegen te nemen met de maatregelen van de korpschef om de toegang tot de data te beperken tot het strikt noodzakelijke. Het alsnog voldoen aan de letter van de wet zou alleen kunnen via een grove selectiemethode waardoor ook gegevens worden vernietigd die kunnen bijdragen aan de opsporing in cold case zaken. Het oplossen van deze zaken zal hierdoor ernstig worden belemmerd. Wel hecht ik er belang aan dat er in de praktijk passende waarborgen zijn getroffen om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te waarborgen3. Ik ga hier in het antwoord op vraag 11 nader op in.
Uit de evaluatie4 van de Wpg en de Wjsg in 2014 bleek al dat politie en justitie op onderdelen niet (kunnen) voldoen aan de wetgeving. Eén van de toentertijd geconstateerde gebreken was dat gegevens in de digitale tijd niet altijd tijdig kunnen worden vernietigd. In mijn aanbiedingsbrief bij die wetsevaluatie heeft mijn ambtsvoorganger al gemeld dat de Wpg (en ook de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)) zal worden gemoderniseerd. Ik ben momenteel bezig met beleidsvorming ten aanzien van de integrale herziening van deze wetten. Minister Dekker en ik verwachten uw Kamer in het voorjaar van 2020 een brief te sturen met onze beleidsvoornemens op dit punt. Daarin wordt dit onderwerp meegenomen.
Is er een privacy audit uitgevoerd op de verwerking van deze foto’s conform artikel 33 van de wet politiegegevens? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
Bij een audit zoals bedoeld in artikel 33 Wpg wordt gecontroleerd of de politie de Wpg uitvoert overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regels. Tijdens zo’n audit wordt niet gekeken naar specifieke werkwijzen of systemen. De politie laat deze privacyaudit elke vier jaar uitvoeren door een externe onafhankelijke instantie, de Auditdienst Rijk (ADR). De uitkomst van de laatste afgeronde audit is in december 2015 aangeboden aan uw Kamer5. Ik verwacht dat ik de uitkomsten van de externe audit 2019 dit najaar aan uw Kamer kan aanbieden.
Hoe heeft de politie deze foto’s verworven? Gebruikt de politie «scraping»-technieken teneinde foto’s van onschuldige Nederlanders te vergaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op het feit dat er van 1,3 miljoen Nederlanders foto’s worden bewaard door de politie? Klopt het, dat dit alleen foto’s zijn van mensen die zijn verdacht van een misdrijf waar minimaal 4 jaar celstraf op staat? Hoeveel van de 1,3 miljoen mensen zijn daadwerkelijk veroordeeld? Klopt het voorts dat er tussen deze 1,3 miljoen Nederlanders onschuldige mensen zitten die geen misdrijf hebben gepleegd? Om hoeveel onschuldige Nederlanders gaat het?
Er zijn foto’s opgenomen van 1,3 miljoen personen van verschillende nationaliteiten. Voor de wijze waarop de politie deze verkrijgt en opslaat, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
De systemen bevatten in hoofdzaak foto’s van personen die – op het moment dat de foto werd genomen – werden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Een uitzondering hierop doet zich voor als er twijfel bestaat over de identiteit van een verdachte. Op bevel van de (hulp)officier van justitie mogen er dan ook voor lichtere vergrijpen vingerafdrukken en foto's worden genomen. Een tweede uitzondering hierop betreft de foto’s die zijn genomen vóór 2010. Die foto’s zijn destijds genomen op grond van artikel 61a WvSv. In tegenstelling tot artikel 55c WvSv noemt artikel 61a WvSv niet de voorwaarde dat de persoon minimaal moet worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.
Waarom worden foto’s van verdachten die onschuldig blijken, niet verwijderd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staan er Nederlanders in de database die nog nooit zijn verdacht van een misdrijf? Zo ja, wat is hier de reden voor?
Nee, op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv) mogen alleen foto’s worden gemaakt van verdachten.
Kunt u een statistisch onderbouwde analyse naar de Kamer sturen over nut en noodzaak van deze database van miljoenen foto’s?
In het verleden zijn er vele maatregelen getroffen om identiteitsvaststelling in de strafrechtsketen te verbeteren. De Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Wivv) is daar een voorbeeld van. Uit de wetshistorie blijkt de noodzaak van het instellen van een centrale databank. In de memorie van toelichting6 wordt de noodzaak onderbouwd aan de hand van de toen beschikbare cijfers7. Uit cijfers van de politie blijkt dat onderzoek met Catch in 2018 in ruim 8% van de zaken een herkenning opleverde die heeft geleid tot een aanknopingspunt voor vervolgonderzoek.
Acht u het proportioneel om van onschuldige Nederlanders een database met foto’s aan te leggen?
De foto's die worden gemaakt op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv), worden alleen gemaakt omdat de persoon in kwestie wordt verdacht van een strafbaar feit.
Waarom is gekozen voor een bewaartermijn van 20 tot 80 jaar? Acht u deze bewaartermijn proportioneel?
De bewaartermijn van 20 tot 80 jaar zijn geregeld in het Bivv en gelden voor de foto’s die zijn opgenomen in de SKDB.
Bij het bewaren van strafrechtelijke gegevens moet er een balans zijn tussen het profijt dat de opsporing en vervolging heeft van deze bewaring en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals geregeld in art. 8 EVRM. Hierbij gelden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen voor een nadere toelichting8.
Welke risico’s ziet u met betrekking tot de beveiliging van deze database? Wat voor gevolgen voorziet u bij het uitlekken van de database? Wat voor maatregelen zijn er getroffen teneinde dit te voorkomen?
Op grond van artikel 4a en artikel 5 Wpg is de politie verplicht om technische en organisatorische maatregelen te treffen om de gegevens te beschermen. De database is beveiligd volgens de gebruikelijke werkwijze van de politie. Een van de reeds getroffen maatregelen betreft de toegankelijkheid van het systeem Catch. Alleen de 30 geautoriseerde experts van het Centrum voor biometrie (onderdeel van het Landelijk Forensisch Service Centrum van de Landelijke eenheid van politie) hebben toegang tot het systeem Catch. Iedere aanvraag wordt in een registratiesysteem bijgehouden. Verder zijn de foto’s die de experts beoordelen geanonimiseerd. Omwille van vertrouwelijkheid kan ik geen specifieke uitspraken doen over de getroffen maatregelen.
Kunt u toelichten op welke manier Nederlandse opsporingsdiensten gezichtsherkenningssoftware gebruiken? Heeft de politie zelf software ontwikkeld of koopt de politie deze software in bij een bedrijf? Zo ja, welk bedrijf levert gezichtsherkenningssoftware aan de politie?
De politie en de bijzondere opsporingsdiensten kunnen een aanvraag doen voor het zoeken naar de identiteit van een onbekende persoon door middel van Catch. Catch zoekt op basis van een biometrisch profiel van de kenmerken van het gezicht naar overeenkomsten en genereert een kandidatenlijst van gezichten die technisch het meest op de gezochte afbeelding lijken. Een expert kijkt naar dit resultaat. Als deze expert er van overtuigd is dat er sprake is van voldoende overeenkomst met één van de kandidaten uit de lijst, wordt de match voorgelegd aan twee andere experts die de overeenkomst onafhankelijk van elkaar beoordelen. Als beide experts tot dezelfde conclusie komen, dan wordt die gezamenlijke conclusie als eindconclusie gerapporteerd. Bij een ongelijke conclusie wordt de meest conservatieve conclusie gerapporteerd. Deze rapportage wordt door de politie als aanknopingspunt gebruikt voor vervolgonderzoek.
De politie maakt gebruik van software van het bedrijf IDEMIA. IDEMIA publiceert regelmatig over de doorontwikkeling van deze software. De testresultaten zijn openbaar.
Hoe vaak wordt deze technologie toegepast? Hoe vindt goedkeuring van het gebruik van deze technologie plaats? Moet een rechter-commissaris toestemming geven voor het gebruik?
De politie heeft mij laten weten dat in 2018 door opsporingsinstanties ruim 1300 afbeeldingen ter vergelijking werden aangeboden. De aanvragen betreffen onderzoeken variërend van woninginbraken, overvallen, liquidatieonderzoeken tot aan terreurzaken. Een deel van de foto’s was ongeschikt. Bijvoorbeeld doordat de afbeelding onvoldoende scherp was of het gezicht niet goed in beeld was. De resterende afbeeldingen konden door de gelaatsvergelijkingssoftware worden gebruikt om te zoeken naar een match in de database. In het antwoord op vraag 12 gaf ik al aan dat de experts uiteindelijk tot een match komen, niet de software. Voor het gebruik is geen toestemming nodig van de rechter-commissaris.
De eisen waaraan de software moet voldoen betreffen onder andere functionaliteit, betrouwbaarheid, accuratesse en veiligheid.
Het lekken en illegaal verhandelen van persoonsgegevens uit het kentekenregister |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vertrouwelijke persoonsgegevens uit het kentekenregister illegaal verhandeld worden?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat dit heeft kunnen gebeuren ondanks de aanscherping van de privacyregels?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Kunt u een volledige lijst geven van instanties en personen die toegang hebben tot deze persoonsgegevens?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wat gaat u doen om na trekken hoe dit kon gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u in overleg met de Rijksdienst voor Wegverkeer en betrokken instanties en personen doen om te voorkomen dat dit blijft gebeuren? Betrekt u daarbij alle betrokken instanties en personen?
Zie antwoord vraag 4.
De rechten van Groningers |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de beantwoording van de Hoge Raad van de prejudiciële vragen over aardbevingsschade?1 Wat is daarop uw reactie?
Naar aanleiding van een lopende procedure bij de rechtbank Noord-Nederland heeft deze rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op 19 juli 2019 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de gestelde vragen. Het antwoord geeft richting aan de beslechting van het geschil dat de directe aanleiding vormt voor het stellen van de prejudiciële vraag, maar is ook van belang voor beslissingen in vergelijkbare zaken. De rechtbank Noord-Nederland zal de zaak nu voortzetten en in haar uitspraak de antwoorden van de Hoge Raad in acht nemen. Het is nog niet bekend wanneer de rechtbank Noord-Nederland definitief uitspraak doet.
In het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen, dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, stel ik voor om de publiekrechtelijke afhandeling van alle vormen van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) neer te leggen. Het IMG krijgt de opdracht mee om de schade af te handelen met toepassing van de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW). Met dit wetsvoorstel zorg ik ervoor dat alle Groningers met schade aanspraak kunnen maken op een rechtvaardige schadeafhandeling. Het spreekt voor zich dat het IMG de beantwoording van de Hoge Raad in acht neemt bij de individuele schadeafhandeling. De uitspraak van de HR draagt bij aan verder duiding ten aanzien van het toekennen van schadevergoedingen.
Het doel van het IMG is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Dit betekent onder meer dat de Groningers bij het IMG terecht kunnen zonder verplichte advocaatstelling, zij NAM daar niet tegenover zich treffen, zij geen kosten hoeven te maken voor het inschakelen van deskundigen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige afhandeling van aardbevingsschade. Ik zie in dit licht geen meerwaarde in een fonds voor civiele rechtsbijstand.
Heeft de Staat volgens u na 1 januari 2005 voldoende gedaan om ernstige schade te voorkomen? Zo ja, wat heeft de Staat dan gedaan? Kunt u dat chronologisch in schema weergeven?
Sinds 2013 zijn stappen gezet gericht op het verbeteren van de veiligheid in Groningen. Dit is onder andere gebeurd door het doen van een aantal onderzoeken naar bijvoorbeeld het beperken van schade2. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heeft in 2015 – op verzoek van het Kabinet – onderzoek gedaan naar de processen en de besluitvorming rond de gaswinning in Groningen vanaf de ontdekking van het Groningenveld in 19593. Het kabinet onderschrijft de constatering van de Onderzoeksraad dat tot 2012 door de betrokken partijen en bevolking het risico van aardbevingen niet als veiligheidsprobleem werd gezien, maar veeleer als een probleem van schade die vergoed moest worden. Het veiligheidsrisico werd wel onderkend en gewogen, maar in de context waarbinnen partijen beslissingen moesten nemen gering bevonden. Het kabinet heeft in maart 2018 besloten de gaswinning zo snel als mogelijk te beëindigen. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 juni jl.4 loopt de afbouw voor op schema dat destijds is voorzien en worden op dit moment aanvullende maatregelen onderzocht om de winning nog sneller dan eerder geschetst af te bouwen.
Wat zijn de gevolgen voor het betalen van schades aan gedupeerden? Gaat u de oude schades nu zelf snel afhandelen, zodat deze mensen weer aan de toekomst kunnen gaan denken?
Zie antwoord vraag 1.
Komen na zeven magere jaren, nu zeven vette jaren, zodat de mensen in de provincie kunnen herstellen en weer gaan bouwen aan hun toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen om inwoners te compenseren voor misgelopen woongenot?
Onlangs heb ik het wetsvoorstel voor een Tijdelijke Wet Groningen aan uw Kamer aangeboden. Op grond van dit wetsvoorstel wordt het IMG straks bevoegd tot de afhandeling van alle vormen van schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Misgelopen woongenot en immateriële schade van andere aard vallen hier dus onder. Het IMG zal dus ook fungeren als meldpunt voor mensen met deze vormen van schade, en deze meldingen in behandeling nemen. In het wetsvoorstel krijgt het IMG het mandaat om onafhankelijk een werkwijze vast te stellen ten aanzien van het toekennen van deze schadesoorten.
Afhankelijk van de snelheid van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kan het IMG vanaf begin 2020 haar deuren openen en kunnen gedupeerden zich hier melden. Zolang dit niet is geregeld, is een verzoek aan NAM of een procedure bij de burgerlijke rechter de enige weg om vergoeding te ontvangen.
Deelt u de mening dat deze compensatie voor misgelopen woongenot voor alle inwoners in het bevingsgebied moet gelden in plaats van voor mensen die zich actief melden, zodat niemand overgeslagen wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voor mensen met immateriële schade een meldpunt te openen, zodat u goed in beeld krijgt wat de gaswinningsellende met veel inwoners doet en heeft gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze uitspraak verstrekkende gevolgen kan hebben voor de inwoners van het aardbevingsgebied? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle Groningers hun recht krijgen en niet alleen degene die inmiddels al door rechters zijn benaderd? Bent u bereid een onafhankelijk fonds op te richten voor civiele rechtsbijstand zodat dit in goede/rechtvaardige banen geleid wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Is de uitsluiting van toegang tot het civielrecht in het Akkoord op Hoofdlijnen in strijd met artikel 112 van de Grondwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een brede wens van alle betrokken partijen om NAM geen rol meer te laten hebben bij de afhandeling van de schade door de gaswinning. In het Akkoord op Hoofdlijnen is de intentie opgenomen om het IMG exclusief bevoegd te maken voor schadeafhandeling. Dat zag ik als een logisch gevolg van de breed gesteunde keuze om NAM op afstand te plaatsen van de schadeafhandeling.
De Afdeling Advisering van de Raad van State (de Afdeling) wijst er in haar advies over het wetsvoorstel voor een Tijdelijke Wet Groningen onder meer op dat het voor het op afstand plaatsen van de exploitant niet noodzakelijk is om het Instituut exclusief bevoegd te maken tot het afhandelen van schade. Een benadeelde kan zijn redenen hebben om de exploitant toch rechtstreeks aan te spreken of een vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. Onder verwijzing naar artikel 112 Grondwet geeft de Afdeling verder aan dat het aan de burgerlijke rechter zelf is om te bepalen of een vordering uit onrechtmatige daad ontvankelijk is. Daarbij komt dat bij de burgerlijke rechter ook andere vorderingen kunnen worden ingesteld dan alleen een vordering tot schadevergoeding, bijvoorbeeld een verklaring voor recht of een verbod. Dit betekent volgens de Afdeling dat de toegang tot de burgerlijke rechter als restrechter niet door de wetgever kan worden uitgesloten. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn naar aanleiding van het advies van de Raad van State aangepast. De gedupeerde kan zelf kiezen langs welke weg hij zijn schade wil verhalen: direct op de exploitant, met rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter, of via het Instituut, met rechtsbescherming bij de bestuursrechter.
Heeft de beantwoording van de Hoge Raad gevolgen voor het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en Exxon? Zo ja, welke? Wat merken eventueel gedupeerden daarvan? Kunt u garanderen dat de afhandeling van schades niet nog meer vertraging op gaat leveren?
De beantwoording van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor het Akkoord Op Hoofdlijnen met Shell en Exxon. Met de antwoorden geeft de Hoge Raad nadere duiding aan de schadeafhandeling. Ik zie dan ook geen redenen waarom deze zouden leiden tot vertraging hierin.
Het bericht ‘Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: ‘Schokkend en gevaarlijk’’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 23 juli jl. «Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: «Schokkend en gevaarlijk»»?1
Ja.
Wanneer is dit voor het eerst geconstateerd en hoe kan het dat een journalist dit moest achterhalen? Was al eerder intern bekend dat misbruik kon worden gemaakt van deze gegevens uit de database van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
RTL Nieuws heeft op 15 juli 2019 contact opgenomen met de afdeling persvoorlichting van de RDW met het verzoek om een reactie op hun informatie die zou aantonen dat RDW-gegevens, waaronder NAW-gegevens, online worden verkocht. Het was bij de RDW eerder niet bekend dat er vermoedelijk misbruik wordt gemaakt van gegevens uit een RDW-register.
Hoeveel organisaties, tussenpersonen of partijen hebben inzicht in dergelijke gegevens, waarvan men kan verwachten dat deze privé zijn en blijven? Welke organisaties kunnen allemaal de RDW-gegevens raadplegen? Kunt u een schatting maken van hoeveel mensen toegang zouden kunnen hebben tot dergelijke privégegevens van automobilisten?
De RDW verstrekt gegevens uit het kentekenregister aan overheidsorganen voor de uitvoering van hun publieke taken. Het register is een basisregistratie en moet daarom door overheden voor wat betreft de authentieke gegevens verplicht geraadpleegd worden. De kaders voor de gegevensverstrekking en het gebruik liggen vast in de wegenverkeerswetgeving en in algemene wetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming. Voor de verstrekking moet onderscheid worden gemaakt tussen overheidsorganen en aangewezen personen of organisaties met een publieke taak enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds.
Voor wat betreft overheidsorganen als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie, het Centraal Justitieel Incasso Bureau, de Belastingdienst en gemeenten respectievelijk aangewezen personen of instanties die publieke taken uitvoeren als bedoeld in artikel 41a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals curatoren en bewindvoerders gaat de RDW voorafgaande aan de verstrekking na of er inderdaad sprake is van een overheidsorgaan of een aangewezen persoon of instantie. Na de gegevensverstrekking houdt de RDW geen toezicht op het gebruik van de gegevens. Het overheidsorgaan of de aangewezen persoon of instantie met een publieke taak is zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik.
Ten aanzien van verstrekkingen aan beroepsbeoefenaren is in de Wegenverkeerswet 1994 vastgelegd aan welke beroepsbeoefenaren en voor welk doel de RDW persoonsgegevens mag verstrekken. Het gaat dan om door de Minister van IenW aangewezen beroepsbeoefenaren, zoals verzekeraars voor schadeafwikkeling, advocaten voor het voeren van gerechtelijke procedures en auto-importeurs alleen voor de uitvoering van terugroepacties. De RDW houdt toezicht op deze doelbinding. Deze organisaties moeten zelf in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de verkregen persoonsgegevens te beschermen. In het jaarverslag van de RDW is de lijst opgenomen van het aantal informatieverstrekkingen onderverdeeld naar categorie.2 Verstrekking kan daarnaast ook onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden aan buitenlandse autoriteiten en internationale organisaties. Dan gaat het onder meer om met de registratie van voertuigen belaste autoriteiten en autoriteiten die zijn belast met de handhaving van verkeersregels en de opsporing van verkeersovertredingen.
Welke stappen zijn er al ondernomen nadat is gebleken dat deze data in foute handen kon vallen? Is het lek inmiddels gedicht? Welke stappen worden er ondernomen om het lek boven te krijgen als dit nog niet het geval is?
De RDW heeft naar aanleiding van de berichtgeving aangifte gedaan bij de politie en deze is samen met de RDW (en het LIV) direct een onderzoek gestart. Het onderzoek moet uitwijzen waar de gegevens vandaan komen en of er sprake is van misbruik. De politie leidt dit onderzoek dat in volle gang is. Totdat de uitkomsten daarvan bekend zijn, kan ik hier geen uitspraken over doen. Ook heeft de RDW naar aanleiding van het vermoeden van RTL nieuws de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar mogelijke extra maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren. De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Is te achterhalen wie, wanneer en vanuit welke organisatie ingelogd is op het RDW-systeem om deze privégegevens te raadplegen, te kopiëren of te delen?
De RDW houdt bij wanneer, aan welke organisatie en welke persoonsgegevens worden verstrekt. Voor beroepsbeoefenaren registreert de RDW in de aanvraag ook het doel (bijvoorbeeld een dossiernummer van de beroepsbeoefenaar). Conform de Algemene verordening gegevensbescherming dient elke organisatie, die persoonsgegevens raadpleegt bij de RDW, een passend beschermingsniveau te hebben, dat wil zeggen dat deze passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen heeft genomen gelet op de omstandigheden die op de doorgifte van toepassing zijn. Bij het gebruik van persoonsgegevens uit het kentekenregister voor de uitoefening van de eigen publieke taken via een applicatie door medewerkers van de RDW zelf wordt op persoonsniveau gelogd wie, wanneer, voor welke taak en welk kenteken heeft bevraagd. Voor een beperkt aantal RDW-beheerders van het kentekenregister, die rechtstreeks de database kunnen bevragen, wordt gelogd door wie en wanneer de database is bevraagd. Voor deze medewerkers geldt dat zij deze bevoegdheid alleen mogen gebruiken om storingen op te lossen of moeten bijhouden in een logboek waarom zij van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Voor het toezicht op de bevoegdheden van deze beheerders heeft de RDW organisatorische maatregelen genomen die periodiek worden gecontroleerd, bijvoorbeeld de toepassing van het breaking glass principe (bij calamiteiten of incidenten kan de beheerder alleen op aanvraag tijdelijk extra rechten ontvangen, die ook worden gelogd) of het controleren van het logboek van de beheerder waarin hij alle wijzigingen bijhoudt.
Door wie wordt deze zaak onderzocht? Wat kan er van het onderzoek verwacht worden? Welke juridische stappen kunnen er ondernomen worden om hierop te handhaven?
Deze zaak wordt onderzocht door de politie in samenwerking met de RDW (en het LIV). De politie leidt dit onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek, zal ik met alle betrokkenen, bezien of, en zo ja, welke stappen genomen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Wat kan er in de toekomst gedaan worden om de cybersecurity van systemen van (semi-)overheidsorganisaties te waarborgen en te voorkomen dat privégegevens van mensen op straat komen te liggen?
De RDW heeft een stelsel van securitymaatregelen in werking om de systemen en het register te beveiligen. Het betreft hier maatregelen op organisatorisch, procesmatig en technisch vlak. RDW laat dit jaarlijks extern toetsen door gecertificeerde auditors en beschikt over het erkende keurmerk «Privacy-Audit-Proof» (NOREA) en ISO 27001 certificering voor zijn systemen. Als uit een dergelijke toets blijkt dat aanvullende beveiliging nodig of gewenst is, dan neemt de RDW passende maatregelen. Niet alle risico’s zijn echter uit te sluiten. Afhankelijk van de bevindingen uit het lopende onderzoek zal met alle betrokkenen worden bezien of, en zo ja, welke maatregelen getroffen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is.
Is de RDW in staat op korte termijn de toereikende maatregelen te nemen?
De RDW monitort maatregelen om privacygevoelige data te beschermen tegen misbruik door onbevoegden en de processen worden ieder jaar onafhankelijk getoetst. Uiteraard worden de bevindingen uit de lopende onderzoeken benut om te bezien of, en zo ja, door wie en welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden.
Wilt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Huisartsenposten zien toename agressie door patiënten»?1 Wat vindt u hiervan?
Ja. Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak vindt het kabinet niet acceptabel. Ook zorgverleners in huisartsenposten zijn werknemers met een publieke taak.
Hoeveel aangiftes betreffende agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen zijn er bij de politie gedaan in 2018 en 2019?
Dit wordt niet specifiek bijgehouden. De politie houdt alleen cijfers bij van het totaal aantal aangiften van agressie en geweld tegen de verschillende soorten functionarissen met een publieke taak. Aangiften over agressie bij huisartsenposten of tegen huisartsen maken daar onderdeel van uit en worden niet apart geregistreerd. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen blijkt dat ook zij geen zicht hebben op het aantal aangiften bij huisartsenposten.
Is er een landelijke protocol of zijn er afspraken gemaakt met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over hoe om te gaan met agressie tegen hulpverleners, huisartsenposten en huisartsen overdag?
De Stichting Sociaal Fonds Huisartsenzorg (SSFH) heeft op haar website materialen gepubliceerd waar huisartsenposten gebruik van kunnen maken, waaronder het Stappenplan Agressie en geweld op het werk2 en de Handreiking Aangifte doen bij de politie3. Dit gaat onder meer over het voorkomen van agressie incidenten, wat te doen bij agressie en wat te doen na een agressie-incident. Voor alle huisartsenposten in Nederland is de Handreiking Agressie op de post via InEen beschikbaar gesteld. Tot slot biedt de LHV Academie aan huisartsenpraktijken op aanvraag de training «Geen agressie in mijn praktijk» aan. Oefensituaties en teamsamenwerking zijn een belangrijk onderdeel van deze training.
Bent u bereid om in samenwerking met de politie te stimuleren dat zoveel mogelijk aangifte wordt gedaan?
Medewerkers van huisartsenposten vallen onder de doelgroep van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het Openbaar Ministerie hebben gemaakt over de afhandeling van aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Een van de afspraken is dat aangiften van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak direct opvolging krijgen. In de Handreiking Aangifte doen bij de politie4 benadrukt de SSFH het belang dat aangifte gedaan wordt.
Weet u of momenteel al sancties worden ingesteld tegen mensen die zich agressief gedragen bij huisartsenposten?
Specifiek voor huisartsenposten is dit niet bekend. Huisartsenposten zijn zelf bevoegd om maatregelen te nemen, zoals ontzegging van toegang tot het pand. In het algemeen geldt dat agressie en geweld strafbare gedragingen zijn en derhalve strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast geldt dat bij agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waar werknemers van een huisartsenpost toe behoren, conform de ELA wordt gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Dit houdt onder andere in dat aangiften met prioriteit worden opgepakt, de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en het Openbaar Ministerie conform de OM Richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak een hogere straf vordert.
Bent u van mening dat op agressief gedrag richting hulpverleners bij huisartsenposten een sanctie moet staan? Waarom wel, of waarom niet?
Ja, ik vind het onacceptabel dat zorgverleners worden bedreigd tijdens hun werk. Zoals aangegeven bij antwoord 5 geldt een strafrechtelijke zwaardere aanpak van daders conform de ELA. Daarnaast kunnen huisartsenposten zelf bestuurlijke maatregelen nemen. Tevens is het belangrijk dat een slachtoffer goed opgevangen wordt door de werkgever en dat de dader een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid te onderzoeken – in overleg met de LHV- welke sancties mogelijk zijn tegen mensen die zich agressief gedragen op huisartsenposten? Waarom wel, of waarom niet?
Mijn ambtgenoot van JenV en ik nemen de problematiek rondom de agressie tegen huisartsen serieus. Door aangifte te doen wordt een duidelijk signaal afgegeven: onacceptabel gedrag wordt niet getolereerd. Daders kunnen bijvoorbeeld door de huisartsenpost toegang tot het pand worden ontzegd.
Dit lijkt op gespannen voet te staan met de plicht om medische zorg te verlenen, maar het is onder bepaalde omstandigheden mogelijk. De KNMG heeft hiervoor richtlijnen ontwikkeld die beschreven staan in de «Handreiking Beleid waarschuwing en toegangsontzegging».5
In de Handreiking Agressie op de post (zie ook antwoord 3) staat voor huisartsenposten beschreven welke reactiemogelijkheden er zijn. Deze lopen uiteen van het staken van dienstverlening (nadat er geen sprake meer is van een spoedsituatie) tot in een extreme situatie burgerarrest.
Verder is van 2012 tot 2017 door de ministeries van VWS, SZW en JenV en sociale partners in de zorg6 met het actieplan Veilig Werken in de Zorg ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat in de zorg. In het actieplan zijn diverse maatregelen en verbeterpunten voor organisaties geformuleerd. Door de betrokken sociale partners en andere partijen als LHV, KNMG en de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NvdA) is begin dit jaar vastgesteld dat er al veel aanpakken en instrumenten beschikbaar zijn in zorgorganisaties op het gebied van agressie(preventie). Voor het einde van 2019 zullen deze partijen met elkaar, en in overleg met ons, bepalen waar nog concrete behoeften liggen en welke gezamenlijke vervolgacties nodig zijn.
Bent u ermee bekend hoe de situatie in de ons omringende landen is en hoe deze huisartsenposten met agressie omgaan?
In 2010 is door onderzoeksbureau Research voor Beleid een verkennend, vergelijkend onderzoek7 gedaan naar de aard, omvang en aanpak van geweld in vier Europese landen: Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dit rapport gaat niet specifiek in op de huisartsenposten, maar beschrijft wel de situatie in de zorgsector. De experts in alle onderzochte landen zien agressie en geweld tegen medewerkers in de zorgsector als een probleem. Uit het onderzoek blijkt dat de vier onderzochte landen verschillende keuzes maken voor de invulling van het stelsel van gezond en veilig werken (het arbostelsel) en het beleid tegen agressie en geweld. In Nederland en Zweden spelen sociale partners een cruciale rol bij het beleid tegen agressie en geweld. In Duitsland lijken individuele zorginstellingen en verzekeraars de belangrijkste actoren. Anders dan in de andere landen is er in het Verenigd Koninkrijk één landelijk orgaan belast met het ontwikkelen en controleren van veiligheidsbeleid in zorginstellingen. Alle zorginstellingen in het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht een veiligheidsmanager in dienst te hebben.
Zijn er, naast een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of een (verstek)vonnis van de rechtbank, nog andere bronnen te bedenken waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie en de gedragingen van betrokkene kunnen worden afgeleid?1 Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er actief gezocht wordt naar en gebruik gemaakt wordt van alle denkbare bronnen?
Zoals ik schreef in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig» d.d. 25 juni 2019 kan een intrekking worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.
In aanvulling hierop kan ook beschikbare openbare informatie, bijvoorbeeld op het internet, gebruikt worden. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid2 om deze informatie te wegen en te beoordelen of de informatie de intrekking van het Nederlanderschap kan dragen. Intrekking van het Nederlanderschap is een in beginsel onomkeerbare maatregel. Dientengevolge dienen de feitelijke gronden voor een intrekking uiteraard met voldoende zekerheid te kunnen worden aanvaard.
Hoe houdt u, naast het feit dat bij besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap rekening wordt gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, rekening met het feit dat de inzet van strafrecht niet kan voorkomen dat een uitreiziger die geoefend is in het gebruik van geweld of het gebruik van geweld heeft gefaciliteerd, terugkeert naar Nederland? Zou het belang van het voorkomen van terugkeer ter bescherming van de nationale veiligheid niet moeten prevaleren?
Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uit- of overlevering aan Nederland.
Het recht van een verdachte om bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te zijn, is een fundamenteel recht voor iedere verdachte en ligt besloten in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op een eerlijk proces. Op grond van bestaande jurisprudentie zal een strafzaak in beginsel niet inhoudelijk worden behandeld indien de verdachte heeft aangegeven van zijn of haar aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken. Het aanwezigheidsrecht is echter niet absoluut. Dit recht van de verdachte moet door de rechter worden afgewogen tegen het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Deze afweging zal in iedere afzonderlijke strafzaak gemaakt dienen te worden.
In gevallen waarin de verblijfplaats van een uitreiziger bekend is en/of waarin de uitreiziger heeft aangegeven bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te willen zijn, bestaat er een handelingsperspectief voor de Nederlandse overheid ter effectuering van het aanwezigheidsrecht. In dergelijke gevallen zal, gelet op het aanwezigheidsrecht en de bestaande mogelijkheden ter effectuering daarvan, het Openbaar Ministerie (OM) niet tot een verstekvervolging overgaan. Aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak brengt in dat geval dan ook (tijdelijke) toegang tot het Nederlands grondgebied met zich.
Een in dit verband mogelijk noodzakelijk verzoek om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring van een persoon van wie het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is ingetrokken zal ter beoordeling aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.
Waarom wijst de wet die intrekking van het Nederlanderschap mogelijk maakt er expliciet op dat het bezwaarlijk is om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar het Koninkrijk en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld, juist vanwege de onmiddellijke bedreiging van de nationale veiligheid?2 Hoe zorgt u ervoor dat het strafrechtelijk belang van opsporing, vervolging en berechting niet in de weg komt te staan aan het voorkomen van terugkeer en daarmee aan de bescherming van de nationale veiligheid?
De aanpak van personen die zich buiten Nederland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie is erop gericht de nationale veiligheid zo effectief mogelijk te beschermen. Het is echter de basis van onze rechtsstaat dat mensen zich voor hun misdaden moeten verantwoorden ten overstaan van een rechter. Dat geldt ook voor deze categorie personen. Waar mogelijk wordt ingezet op strafrechtelijke vervolging; wanneer dit niet mogelijk of niet opportuun is, kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap (het beschermen van de nationale veiligheid) moeten worden afgewogen tegen onder meer het belang van strafrechtelijke vervolging. Het belang van strafrechtelijke vervolging zal bijvoorbeeld kunnen prevaleren indien bij het OM al een omvangrijk dossier is voorbereid en er sprake is van een reële verwachting dat betrokkene op korte termijn aangehouden kan worden, effectief vervolgd kan worden en een opgelegde (gevangenis)straf daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd4.
Kunt u verklaren waarom u schrijft dat de schatting is dat 100 personen mogelijk nog in aanmerking komen voor het uitbrengen van een ambtsbericht? Waarom is dit niet al gebeurd in de ruime periode na de inwerkingtreding van de wet? En hoe lang duurt het nog voordat dit wel gebeurd?
In de brief aan uw Kamer van 15 juli 2019 heb ik aangegeven dat het aantal intrekkingen beperkt blijft tot enkele nieuwe gevallen. De betrokken organisaties, waaronder de IND, het OM en de AIVD, zijn binnen de voor hen geldende wettelijke kaders betrokken rond de uitvoering van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op Nederlanderschap (RWN). Zowel het OM als de AIVD hebben ten aanzien van de RWN geen eigenstandige taak. Op 2 april 2019 is in uw Kamer de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren. Aan deze motie wordt nu in samenwerking tussen betrokken diensten uitvoering gegeven. Op dit moment worden alle dossiers van Nederlandse uitreizigers door de AIVD bekeken en bezien of er informatie beschikbaar is die (mede) als grondslag kan dienen voor het intrekken van een Nederlanderschap.
Is, indien is aangetoond dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, daarmee niet sowieso al boven redelijke twijfel verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft?
Aansluiting is een sterk feitelijk begrip dat afhangt van de individuele feitelijke omstandigheden, zoals gedragingen of handelingen, en intentie. Er wordt aangenomen dat sprake is van aansluiting in de zin van de Rijkswet op het Nederlanderschap indien op basis van de gedragingen van een betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat hij of zij de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, en tevens feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verricht. Met de voorwaarde dat de betrokkene de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, wordt gegarandeerd dat er altijd sprake is van vrijwillige, en dus geen gedwongen, aansluiting voordat intrekking van het Nederlanderschap aan de orde kan zijn.
Het gaat dus om concrete feitelijke informatie over de activiteiten die de betrokkene buiten Nederland heeft verricht. Omdat het gaat om activiteiten die zich in Syrië en Irak hebben voltrokken betreft dit informatie die niet eenvoudig toegankelijk is.
Waarom geeft u aan dat het niet altijd mogelijk is om relevante informatie vanuit de inlichtingendiensten op te nemen in een ambtsbericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), vanwege de noodzaak tot geheimhouding van bronnen en de veiligheid van personen. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat in de wet al is aangegeven dat wanneer de informatie op grond waarvan de intrekking plaatsvindt informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft, deze informatie niet in alle gevallen (volledig) openbaar zal mogen worden gemaakt of zelfs kunnen worden verstrekt aan de verdediging in het kader van beroep tegen een besluit van de rechtbank?
De Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 bevat een zogenoemd verstrekkingsregime. Er kunnen redenen zijn waarom informatie niet verstrekt kan worden. Dit is informatie waarvan verstrekking kan leiden tot een gevaar voor veiligheid van de bronnen of personen of op langere termijn, tot een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten. Ook geheimhouding van bronnen kan een reden zijn. Indien informatie wel verstrekt kan worden, wordt dit in vorm van een ambtsbericht gedaan. Een ambtsbericht is altijd gebaseerd op onderliggende gegevens5. Deze gegevens zijn desgewenst door de rechter in te zien bij een eventueel (hoger) beroep tegen een genomen besluit dat mede is gebaseerd op het ambtsbericht.
Hoe verhoudt het gestelde dat het OM kan verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen, omdat betrokkene het recht heeft om bij zijn of haar strafproces aanwezig te zijn, zich tot het feit dat de intrekking van het Nederlanderschap juist tot doel heeft iemand uit te sluiten van het Nederlanderschap met alle rechten en verplichtingen, waaronder het recht op toegang tot Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met het feit dat het aanwezigheidsrecht niet absoluut is aangezien de IND een verzoek kan inwilligen om de ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen als de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een eigen rechtszaak? De Nederlandse praktijk van berechting van vermeende jihadisten bij verstek is immers toch ook zelden in strijd met het aanwezigheidsrecht in art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gebleken? Is het OM om die reden ook terughoudend in zijn verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen of zou het dat volgens u moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat daadwerkelijk al het mogelijke wordt gedaan om, zoals als volgt in de wet beschreven, dat «al het mogelijke dient te worden gedaan om terugkeer naar Nederland te voorkomen, indien betrokkene een bedreiging is voor de nationale veiligheid»? En hoe zorgt ook het OM dat uitvoering kan worden gegeven aan dit beleid? Heeft u aanwijzingen dat het OM niet meewerkt aan de uitvoering van dit beleid of dit beleid zelfs tegenwerkt?
De wettelijke taak van het OM is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De intrekking van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel van de Minister van Justitie en Veiligheid waaraan uitvoering wordt gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een prioriteitstelling binnen het OM gericht op intrekking van het Nederlanderschap is derhalve niet aan de orde, het OM heeft hierin immers geen taak. Onderdeel van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is dat het OM desgevraagd aangeeft of met de intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze wordt geschaad zodat dit in de besluitvorming kan worden betrokken.
Het bericht dat Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vestia schikt met Deutsche Bank voor 175 miljoen»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Deutsche Bank aan de derivatenverkoop aan Vestia € 114 mln. heeft verdiend en dat Vestia nu heeft kunnen schikken voor € 175 mln.?
Corporaties, zo ook Vestia, dienen zich in te spannen om geleden schade te verhalen. De Autoriteit woningcorporaties ziet daar op toe. De Aw geeft aan dat het genoemde schikkingsbedrag het resultaat is van een onderhandelingsproces tussen Vestia en Deutsche Bank en is gebaseerd op de hoogte van de schade die Vestia heeft geleden op de derivatenportefeuille Deutsche Bank en de aard en de grondslag van de aansprakelijkheid van Deutsche Bank. Met het schikkingsbedrag van € 175 mln. compenseert Deutsche Bank een deel van de schade en het verlies dat Vestia heeft geleden door de levering van derivaten door Deutsche Bank. In het onderhandelingsproces heeft de Autoriteit Woningcorporaties (Aw) beoordeelt dat Vestia zich in voldoende mate heeft ingespannen om de volkshuisvestelijke schade bij genoemde partij te verhalen.
Kunt u inzicht geven in de status van de open vorderingen bij de andere banken die meededen in het derivatencircus, waaronder de Amerikaanse CitiBank en JPMorgan Chase, de Franse banken BNP Paribas en Société Générale, het Britse Barclays en het Japanse Nomura?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Is het waar dat Vestia € 675 mln. heeft gekregen van de andere woningcorporaties?
In 2012 is de kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 453, nr. 253) dat Vestia haar derivatenportefeuille heeft afgewikkeld middels een overeenkomst waarbij de derivatencontracten zijn afgekocht voor ongeveer € 2 mrd. Ter ondersteuning voor de beëindiging van deze derivatencontracten heeft Vestia in 2012 saneringssteun ontvangen van € 675 mln. Deze saneringssteun is verstrekt vanuit het saneringsfonds. Het saneringsfonds wordt gevuld vanuit saneringsheffingen die aan alle woningcorporaties worden opgelegd. De saneringssteun is verleend in de vorm van een renteloze lening. Deze renteloze lening kan op grond van de vermogenspositie van Vestia aan het eind van haar saneringsperiode (medio 2022) worden omgezet in een gift. Deze beoordeling is aan de gemandateerd saneerder.
Is het waar dat Vestia in zowel 2017 als 2018 een jaarresultaat had van meer dan € 1 mrd.?
Uit de openbare jaarverslagen van Vestia blijkt dat het jaarresultaat van Vestia in zowel 2017 als in 2018 meer dan € 1 mrd. bedroeg. Deze jaarresultaten zijn voornamelijk ontstaan door de niet-gerealiseerde waardeverandering van de vastgoedportefeuille/bezit van Vestia. Alleen bij verkoop van bezit kan deze waardeverandering worden gerealiseerd. Niet-gerealiseerde waardeverandering levert geen kasstromen op.
Het operationele resultaat van Vestia was over 2017 en 2018 respectievelijk circa € 80 miljoen en € 90 miljoen. Dit operationele resultaat moet Vestia inzetten voor het financiële herstel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Koerhuis c.s. (TK 29 453 nr. 470) waarbij is verzocht te onderzoeken of, hoe en op welke termijn, Vestia de € 675 mln. steun terug kan betalen?
Bij de kamerbrief met kenmerk 2018-0000744685 heb ik u gemeld dat een terugbetalingsregeling reeds onderdeel uitmaakt van het saneringsbesluit voor Vestia (besluit nr. 79). In dit besluit is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het WSW, en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit (besluit nr. 79). Op grond van dit kader kan van een corporatie die saneringssteun heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde vermogenspositie.
Deelt u de mening dat Vestia het gekregen geld moet terug betalen aan de andere woningcorporaties, zodat zij dit geld kunnen gebruiken om bijvoorbeeld goedkope sociale huurwoningen te bouwen?
Uiterlijk in 2022 moet worden beoordeeld of Vestia de saneringssteun die zij heeft ontvangen en daarmee samenhangende kosten terug kan betalen. Verder stelt de regelgeving in algemene zin dat een corporatie saneringssteun ontvangt als zonder deze steun noodzakelijke DAEB-activiteiten verloren zouden gaan die niet op een andere wijze kunnen worden gecompenseerd. Voordat saneringssteun wordt verstrekt, wordt gekeken naar de noodzaak van het behoud van de DAEB-activiteiten van de corporatie. Daarnaast wordt getoetst of de bijdrage die van andere corporaties wordt gevraagd evenredig is ten opzichte van het belang van de volkshuisvesting. Daarmee voorziet de regelgeving in de afweging of het verstrekken van saneringssteun noodzakelijk is en of de steun de bijdrage van andere corporaties rechtvaardigt.