Het VN-rapport waarin wordt geconstateerd dat diverse landen het VN-wapenembargo tegen Libië schenden |
|
Isabelle Diks (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het op 9 december 2019 uitgekomen VN-rapport «Final report of the Panel of Experts on Libya established pursuant to Security Council resolution 1973 (2011)» waarin wordt geconstateerd dat het VN-wapenembargo tegen Libië door diverse landen wordt geschonden?1
Ja.
Op welke manier zijn de bevindingen van dit rapport in VN-verband, op bilaterale wijze of via andere multilaterale gremia besproken? Heeft Nederland daarbij aangedrongen op repercussies voor landen als Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, die dit VN-embargo regelmatig hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de handhaving van het wapenembargo voor Libië in november 2019 en in januari 2020 bij de EU-partners onder de aandacht gebracht in de Raadswerkgroep COARM. Uit deze bespreking is gebleken dat andere EU-lidstaten een soortgelijke lijn aanhouden als Nederland. Er is sprake van verhoogde waakzaamheid bij de toetsing van de vergunningaanvragen voor exporten naar Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Jordanië op het risico van omleiding naar Libië. Er is geen sprake van een specifiek aanvullend beleid bovenop de toch al strenge lijn die sommige landen, waaronder Nederland, ten aanzien van Turkije en de VAE hanteren. Nederland steunt ook een voorstel om binnen deze Raadswerkgroep intensiever kennis en best practices uit te wisselen over hoe wapenembargo’s zo effectief mogelijk kunnen worden gemonitord en gehandhaafd. Dit voorstel wordt momenteel in de Raadswerkgroep besproken.
Heeft u kennisgenomen van de mogelijk onbedoelde betrokkenheid van het Nederlandse bedrijf Van der Kamp Shipsales BV bij het schenden van het VN-wapenembargo tegen Libië door de Verenigde Arabische Emiraten?2 Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit rapport contact opgenomen met hen om deze schending van het VN-wapenembargo tegen Libië te bespreken? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen? Is er aanleiding tot het nemen van maatregelen jegens dit bedrijf gezien de bevindingen van het VN-rapport dat het marineschip niet adequaat was verbouwd tot een «jacht» voordat het was verkocht?3
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de bevindingen van het Panel of Experts. Nader onderzoek loopt op dit moment, daarom kan het kabinet nu geen uitspraak doen over de vraag of er aanleiding bestaat om maatregelen tegen het bedrijf te treffen.
Heeft het bedrijf, gezien het mogelijke dual-use karakter van dit marineschip, een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo nee, bent u ook van mening dat dit had moeten gebeuren? Zo ja, had dit gevolgen gehad voor het doorgaan van de verkoop van het marineschip? Zijn u meer gevallen bekend van door Nederlandse bedrijven geleverde producten die uiteindelijk in strijd met een geldend wapenembargo worden ingezet? Is, nadat bleek dat Van der Kamp Shipsales BV geïnformeerd werd over verkoop van het marineschip aan Libië, de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd?
Voor de export van strategische goederen (i.e. militaire en dual-use goederen) is een vergunning vereist indien de goederen zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen of in de EU dual-use verordening. Voor de uitvoer van het schip is geen exportvergunning aangevraagd. Of dit had moeten gebeuren hangt af van de specificaties van het schip op het moment van export. Wat die exacte specificaties waren, wordt momenteel nog onderzocht.
Het VN Panel of Experts on Libya – dat wapenembargo’s van de Veiligheidsraad monitort – heeft Nederland geïnformeerd over en betrokken bij het onderzoek in deze zaak. Nederland heeft samengewerkt met het Panel en de door het Panel verzochte informatie aangeleverd.
Ten aanzien van VN- en EU-sancties geldt, dat Nederland deze strikt implementeert en handhaaft, en dus geen vergunning verstrekt voor de uitvoer van militaire goederen naar landen waarop een wapenembargo rust. Voor landen waarop geen wapenembargo rust, wordt bij iedere transactie waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, beoordeeld in hoeverre er een risico bestaat dat de te exporteren goederen een ongewenste eindbestemming krijgen, bijvoorbeeld door doorverkoop of levering aan landen waarop een wapenembargo rust. Als er een duidelijk risico bestaat dat de goederen een dergelijke ongewenste eindbestemming krijgen, verstrekt het kabinet geen vergunning.
Nederland voert – net als heel veel andere landen – geen controles uit achteraf ten aanzien van geleverde goederen. Controles achteraf vereisen namelijk rechtsmacht in het rechtsgebied van een ander land om deze controles effectief uit te voeren. Daarom kan niet met zekerheid worden gesteld of uit Nederland afkomstige goederen uiteindelijk in strijd met een geldend wapenembargo zijn ingezet. Monitoring van door de Veiligheidsraad ingestelde wapenembargo’s geschiedt door de daartoe bevoegde Panels of Experts. Zij onderzoeken mogelijke schendingen van desbetreffende VN-wapenembargo’s en rapporteren daarover, zoals ook in onderhavig geval is gebeurd. Nederland steunt het werk van de verschillende Panels of Experts en neemt de aanbevelingen die zij doen ter harte.
Ziet u aanleiding voor het instellen van nieuwe maatregelen om het schenden van wapenembargo’s in de toekomst te voorkomen, zoals het aanscherpen van de eisen die aan de verkoop van schepen die op militaire wijze kunnen worden ingezet? Bent u daarbij bereid om alle mogelijke opties om schendingen van wapenembargo’s te voorkomen te onderzoeken? Bent u meer specifiek bereid om het wapenexportbeleid dat van kracht is jegens de Verenigde Arabische Emiraten, Turkije en Jordanië aan te scherpen, gezien hun herhaaldelijk schenden van het VN-wapenembargo jegens Libië?
Zoals hierboven opgemerkt implementeert en handhaaft Nederland VN- en EU-sancties strikt. De acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport geven, in combinatie met het Nederlandse exportvergunningenstelsel, voldoende handvatten om de risico’s van mogelijke schendingen van het Libische wapenembargo af te dekken.
Deze maatregelen bieden echter geen waterdicht vangnet tegen actoren die de bestaande wetgeving en waarborgen doelbewust omzeilen. Aanvullende regelgeving zal daar weinig aan kunnen veranderen. Waar er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden, beziet het Openbaar Ministerie mogelijke aanknopingspunten die eventueel strafrechtelijk ingrijpen zouden kunnen rechtvaardigen. Aanvullende maatregelen acht het kabinet op dit moment niet noodzakelijk. Nederland voert bovendien reeds een zeer restrictief wapenexportbeleid ten aanzien van Turkije en de VAE vanwege de activiteiten van genoemde landen in respectievelijk noordoost-Syrië en Jemen. Zoals eerder genoemd, is er daarnaast sprake van verhoogde waakzaamheid bij de toetsing van de vergunningaanvragen voor exporten naar Turkije, de VAE en Jordanië op het risico van omleiding naar Libië.
Zijn de aanbevelingen van het VN-rapport4 meegenomen in verbeterde naleving en monitoring van het hernieuwde wapenembargo dat gisteren op de conferentie van Berlijn is afgesproken? Hoe ziet het hernieuwde wapenembargo er specifiek uit en hoe gaat dit uitgevoerd en gemonitord worden? Hoe worden Nederlandse bedrijven gewezen op naleving van dit hernieuwde VN-wapenembargo? Zie u net ook aanleiding voor intensievere monitoring van naleving van wapenembargo’s door bijvoorbeeld een hernieuwde EU-missie Sophia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
De landen en organisaties die deelnamen aan conferentie in Berlijn op 19 januari jl. hebben zich door het ondertekenen van de slotverklaring opnieuw gecommitteerd aan het VN-wapenembargo dat in 2011 voor Libië is ingesteld. Ook wordt er in de slotverklaring opgeroepen om bestaande monitoringsmechanismen te versterken en steun uitgesproken voor het bestaande Panel of Experts on Libya.
Het kabinet acht het van belang dat de gemaakte afspraken in Berlijn worden vastgelegd in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet verwelkomt daarnaast de discussies in EU-verband die betrekking hebben op een mogelijke rol van de EU in het toezien op de naleving van het wapenembargo. Hoge Vertegenwoordiger Borrell kondigde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. aan ten aanzien van handhaving van het wapenembargo dat onderdeel van het mandaat van de EU-operatie Sophia is, naast een maritieme missie ook de mogelijkheden voor inzet op het land en in de lucht te bezien. Dit is ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief update maritieme veiligheid Golfregio op 24 januari jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 400) en in de Kamerbrief verslag Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2111). Op dit moment vinden hierover vervolgdiscussies plaats in Brussel.
De gedeeltelijke AOW-opbouw van in Nederland wonende mensen met een Surinaamse achtergrond. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de uitspraken van de Hoge Raad (BNB 1959/162), het voormalige College Gelijke Behandeling (Oordeel 2007–4) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI: NL: CRVB:2016:1225) alleen toetsen of het onderscheid tussen ingezetene van het Europese Rijk van Nederland en niet-ingezetene geoorloofd is bij de toepassing van het sociale zekerheidsrecht en daarmee de AOW-opbouw?
Het is correct dat zowel de Centrale Raad van Beroep als de Commissie Gelijke Behandeling geoordeeld hebben dat er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid dat wordt gemaakt tussen een ingezetene van het Europees deel van het Koninkrijk en een ingezetene van een deel van het Koninkrijk buiten Europa. In het arrest van de Hoge Raad uit 1959 is geoordeeld dat met het Rijk wordt bedoeld het deel van het Koninkrijk in Europa.
De Centrale Raad van Beroep geeft in de uitspraak uit 2016 aan dat het Statuut van het Koninkrijk voorschrijft dat de onderdelen van het Koninkrijk zelf zorgdragen voor de sociale zekerheid. Op grond van deze regel in het Statuut waren Surinaamse Nederlanders die van 1957 tot 1975 woonachtig waren in Suriname, verzekerd voor de oudedagsvoorziening in Suriname. Daarnaast heeft de Centrale Raad zich uitgesproken over het onderscheid naar woonplaats tussen Nederlanders die – na invoering van de AOW in 1957 – een periode in Suriname hebben gewoond, en andere Nederlanders. Daarover heeft de Centrale Raad geoordeeld dat een beroep op het verbod van discriminatie naar woonplaats niet slaagt. De afbakening van de kring van verzekerden van de volksverzekeringen tot ingezetenen is toelaatbaar.
De Commissie Gelijke Behandeling was in 2007 van oordeel dat er sprake was van een objectieve rechtvaardiging voor het criterium «ingezetene» in de AOW.
Klopt het dat deze uitspraken niet per definitie leiden tot de constatering dat er geen onderscheid kan worden gemaakt, indien gewenst, tussen mensen in Nederland met een gedeeltelijke AOW die altijd in het Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond en die buiten het Koninkrijk der Nederlanden hebben gewoond? Klopt het dat hier niet per definitie uit afgeleid kan worden dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende niet-ingezetenen van Europees Nederland?
Zowel de Centrale Raad als de Commissie Gelijke Behandeling concluderen dat er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid naar ingezetenschap dat wordt gemaakt in de AOW. Het klopt verder dat deze uitspraken het niet onmogelijk maken dat burgers AOW krijgen over de jaren dat zij geen ingezetene waren in Nederland. Op basis van de AOW en bestendige rechtspraak is de overheid hier echter niet toe verplicht. In het geval een groep burgers over de jaren dat ze niet-ingezetene waren in Nederland, toch recht krijgt op AOW over die jaren, dan vormt dit een inbreuk op ons stelsel van volksverzekeringen, waarin ingezetenschap in Nederland een voorwaarde is om voor een uitkering in aanmerking te komen. Ook zal het toekennen van het recht aan een groep mogelijk een uitwerking hebben naar andere groepen die nu ook geen opbouw van AOW hebben voor de tijd dat ze niet-ingezetenen waren in Nederland.
Als er voor de Surinaamse Nederlanders een uitzondering gemaakt wordt op de voorwaarde van ingezetenschap in de AOW, dan bestaat de mogelijkheid dat ook voor andere niet-ingezetenen een uitzondering gemaakt zou moeten worden. Het is immers de vraag of er een objectieve rechtvaardiging is om Surinaamse Nederlanders wel te behandelen alsof ze ingezetene waren in Nederland, terwijl ze in Suriname woonden, en andere burgers die een bepaalde periode onder vergelijkbare omstandigheden geen ingezetene waren, niet zo te behandelen. Wanneer alleen de Surinaamse Nederlanders tegemoet worden gekomen, kunnen andere groepen in vergelijkbare omstandigheden met een beroep op het beginsel van gelijke behandeling om dezelfde regeling vragen, indien zij een onvolledige AOW hebben vanwege het feit dat zij een deel van hun leven geen ingezetene waren van Nederland.
Welke bestaande regelingen zijn er die specifiek gericht zijn op in Nederland wonende mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, zoals de Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen?
De genoemde Toeslagregeling houdt in dat Nederland sinds 1985 de pensioenen van voormalige Koninkrijksambtenaren in Suriname en de Nederlandse Antillen betaalt. Belanghebbenden zijn gepensioneerden die zich vóór 1 mei 1985 blijvend in Nederland hebben gevestigd, dan wel hun nabestaande(n). In eerste instantie betrof het een tijdelijke voorschotregeling en deze werd op 9 december 1993 bij wet bekrachtigd op basis van een Ministerraadsbesluit van 26 juni 1992. Dit is de enige mij bekende bestaande regeling specifiek gericht op in Nederland wonende mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Van belang bij deze regeling is dat het een bijzondere regeling betreft voor ambtenaren met een arbeidsrechtelijk karakter. De voorwaarden en rechten in het kader van deze regeling zijn gerelateerd aan de ambtelijke arbeidsbetrekking en niet aan het ingezetenschap. Het gaat in deze regeling derhalve niet om de relatie met de overheid van het land waar men ingezetene is, maar om de relatie tussen de overheid als werkgever en de ambtenaar.
Heeft de Sociale Verzekeringsbank na de onafhankelijkheid van Suriname actief kenbaar gemaakt aan Surinamers die naar Nederland immigreerden dat zij geen AOW-jaren hebben opgebouwd vanaf 1957, ook al waren ze onderdeel van het Koninkrijk, en dat zij dus AOW-jaren moesten inkopen om geen AOW-gat te hebben?
Voor Surinamers die naar Nederland kwamen was het mogelijk om zich, voor de jaren dat men in Suriname heeft gewoond, in te kopen voor het AOW-pensioen. Hiermee wordt voorkomen dat men later een gekort AOW-pensioen heeft.
In de jaren zestig en zeventig is meerdere malen een generaal pardon verleend voor personen voor wie de toen geldende beslistermijn van één jaar reeds was verstreken. Hen werd alsnog de mogelijkheid geboden zich binnen een beperkte termijn in te kopen. In totaal zijn er een achttal generaal pardonregelingen geweest die betrekking hadden op de vrijwillige verzekering AOW. De laatste generaal pardon-periode liep tot 1 januari 1976. In 2001 is de termijn voor inkoop verlengd van 1 naar 5 jaar. In 2008 is deze termijn nog verlengd naar 10 jaar.
Omtrent de mogelijkheid tot inkoop werd in het verleden algemene voorlichting gegeven door de SVB die niet gericht was op specifieke groepen zoals de Surinamers die zich in Nederland vestigden. In de periode van 2009 tot 2014 heeft de SVB de voorlichting aan immigranten over de mogelijkheid tot inkoop AOW geïntensiveerd. De belangstelling voor de inkoopregeling bleef echter zeer laag. In 2014 is de Inkoopregeling aangepast; de inkooppremie is kostendekkend gemaakt en er is een termijn van tenminste vijf jaar verzekering geïntroduceerd. De SVB heeft de specifieke voorlichting toen beëindigd vanwege de geringe belangstelling en kosten (kosten/baten) alsmede omdat de doelgroep door de aanpassing van de inkoopregeling niet meer gericht benaderd kon worden.
Is een eenmalige uitkering aan een specifieke groep mensen in de Nederlandse samenleving mogelijk als de overweging is dat deze mensen zijn benadeeld in het verleden?
In algemene zin kan worden gesteld dat een uitkering onder voorwaarden mogelijk is voor een specifieke groep mensen in de Nederlandse samenleving als de overweging is dat deze mensen in het verleden benadeeld zijn. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat deze groep op objectieve gronden kan worden afgebakend en evenals de aard van de benadeling, de omvang van de benadeling en de veroorzaker van de benadeling. De objectieve gronden moeten voldoende onderscheidend zijn om precedentwerking tegen te gaan. In de brief die ik over dit onderwerp vandaag naar de Kamer heb gestuurd, heb ik reeds aangegeven dat het loslaten van het ingezetenschap of op andere wijze specifiek voor de bedoelde groep Surinaamse Nederlanders AOW-rechten toekennen, waarschijnlijk leidt tot ongelijke behandeling voor (andere) groepen mensen. Deze groepen met onvoldoende opbouw voor een volledige AOW-uitkering kunnen dan net als de Surinaamse Nederlanders ook een beroep doen op een volledige AOW-uitkering. Dit kan het einde betekenen van de AOW in zijn huidige vorm en waarborgt onvoldoende een ouderdomsvoorziening waarin solidariteit en betaalbaarheid zijn gegarandeerd.
Bent u bereid om alle juridische mogelijkheden te onderzoeken voor het repareren van de gedeeltelijke AOW-opbouw voor de periode tussen 1957 en 1975 van mensen met een Surinaamse achtergrond die in Nederland wonen?
De problematiek van onvolledige AOW-opbouw door ouderen van Surinaamse afkomst gaat mij zeer ter harte. Ik begrijp ook, vanuit de geschiedenis, de emoties die dit met zich mee brengt. Er wordt al lang over gesproken. Vertegenwoordigers van de Nederlands Surinaamse gemeenschap hebben bij herhaling verzocht om een regeling te treffen voor deze groep. Er is ook vele malen grondig en serieus naar gekeken. Zoals hiervoor aangegeven, betreft het een zeer complexe problematiek die raakt aan de principes van de AOW. De AOW is een opbouwverzekering en volksverzekering. Ook raakt het aan de verdeling van bevoegdheden tussen Nederland en Suriname, zoals geregeld in het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden van 1954.
In de brief die ik vandaag aan de Kamer heb gestuurd, heb ik bericht over het juridische kader en de gevolgen van het repareren van de gedeeltelijke AOW-opbouw.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er in Zaandam een biomassacentrale zonder vergunning in gebruik is genomen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omstreden biomassacentrale Zaandam gestart zónder vergunning: «Maar die komt er aan»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom een biomassacentrale zonder vergunning in bedrijf genomen mag worden? Kunt u aangeven hoe lang een biomassacentrale zonder vergunning zou mogen draaien? Hoe wordt die periode bepaald?
Vanuit verschillende onderdelen van de regelgeving worden eisen gesteld aan het bedrijf Bio forte BV in Zaanstad:
De biomassacentrale wordt de warmtebron van een warmtenet dat 2.200 flatwoningen van warmte gaat voorzien. Als deze woningen overgaan op het warmtenet worden de gasketels in deze flats uitgeschakeld. De Wnb-vergunning kan alleen worden verleend indien de stikstofdepositie als gevolg van de biomassacentrale (meer dan) gecompenseerd wordt door de afname van de stikstofdepositie als gevolg van het afschakelen van de gasketels in vijf woongebouwen in Zaandam-Oost.
Bio Forte heeft daarom een aantal maatregelen bij de biomassa-installaties genomen die zorgen dat de verwachte uitstoot aan stikstofverbindingen (NOx en ammoniak) van de biomassacentrale zeer laag is.
De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (Hierna: OD NHN) heeft daarop geoordeeld, dat de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden «Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske» niet toeneemt. Op basis van dat oordeel heeft de provincie Noord-Holland 27 januari 2020 een vergunning Wnb afgegeven voor de biomassacentrale.
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat de OD NHN op 6 december 2019 per mail aan Bio Forte BV heeft laten weten dat de OD NHN bezig was met het opstellen van een conceptbesluit Wnb voor Bio Forte BV, en dat er geen belemmeringen waren voor het afgeven van een natuurvergunning. Dit zicht op een vergunning was voor de OD NHN de reden om niet te handhaven toen Bio Forte BV. voor eigen rekening en risico ging testen. De wet biedt geen uitzondering voor proefdraaien.
Bevoegd gezag is de gemeente Zaanstad. Voor de bouw van de biomassacentrale in Zaanstad is in 2018 een omgevingsvergunning verleend. Vanwege de strengere stikstofeisen heeft de eigenaar van de biomassacentrale (Bio Forte) lopende de bouw, haar installaties aangepast om minder stikstof uit te stoten. Deze aanpassing in de installatie heeft ook een aanpassing in het ontwerp van het bouwwerk tot gevolg gehad, namelijk een andere plek voor de schoorstenen.
Deze aanpassing moet nog verwerkt worden door de gemeente in de omgevingsvergunning door middel van een revisievergunning. De gemeente Zaanstad heeft aangegeven dat het noodzakelijk was om te testen om te kunnen voldoen aan de garantietermijnen die overeengekomen zijn met de leveranciers van de installatie.
Vanwege de emissie-eisen in het Abm behoeft in principe geen omgevingsvergunning (milieu) te worden aangevraagd voor de emissies naar de lucht. Toch heeft gemeente Zaanstad gezien de locatie van de centrale via een zogeheten maatwerkbesluit het bedrijf, strengere eisen opgelegd met betrekking tot de uitstoot van de centrale. De centrale voldoet hieraan. Hierdoor wordt dan tevens ruimschoots voldaan aan de emissie-eisen uit het Abm.
Vanuit zowel het Abm, het maatwerkbesluit, als de Wnb gelden dus regels voor het uitstoten van stikstof.
Kunt u aangeven waarom het noodzakelijk is dat het proefdraaien gebeurt voordat de vergunning is afgegeven? Waarom kan er niet gewacht worden met opstarten tot er daadwerkelijk een vergunning is verleend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke wetgeving de vergunning wordt verleend? Op basis van welke wetgeving wordt de stikstofuitstoot van deze centrale vergund?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is aansprakelijk mocht de vergunning onverhoopt niet worden verleend?
De ondernemer is aansprakelijk.
Klopt het dat de vergunningverlening weer op gang kwam na het aannemen van de spoedwet Stikstof?
De provincie Noord-Holland heeft aangeven dat dit het geval is.
Is de bouw van biomassacentrales naar uw mening de gewenste invulling van de met pijn en moeite gerealiseerde stikstofreductie?
Omdat de centrale warmte levert aan omringende woningen kunnen gasketels afgeschakeld worden. Hierdoor is per saldo geen sprake van een toename van depositie in Natura 2000 gebieden.
Daarnaast voldoet de centrale in Zaandam aan de gestelde wettelijke eisen en is één van de schoonste biomassacentrales in zijn vermogenscategorie door moderne techniek.
Op korte termijn is het noodzakelijk om verschillende hernieuwbare energiebronnen, waaronder biomassa, te gebruiken om deels de doelstellingen te halen voor de energietransitie. Het kabinet werkt aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing (inclusief fair share) voor biomassa wordt vormgegeven.
Is al bekend hoe de provincie gereageerd heeft op de door Mobilisation for the Environment ingediende zienswijze?
Er is een Nota van beantwoording zienswijzen opgesteld door de OD NHN, waarin o.a. de 16 zienswijzen van Mobilisation for the Environment op de natuurvergunning voor de Biomassacentrale van Bio Forte BV. worden beantwoord, zie bijlage2.
Is het naar uw mening verstandig om een biomassacentrale (met bijbehorende luchtvervuiling) te bouwen in de directe omgeving van een ziekenhuis, een middelbare school, sportvelden en een groot aantal woningen, zeker als dichtbij ook al een snelweg en een klaverbladknooppunt (A7/A8) liggen?
Het is aan de gemeente als bevoegd gezag om hierin een afweging te maken. Mede door de locatie van de centrale zijn er extra eisen opgelegd via het maatwerkbesluit voor de uitstoot.
Als onderdeel van het Schone Lucht Akkoord ben ik aan het kijken of wet- en regelgeving en vergunningseisen aangescherpt moeten worden. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van Bruins c.s. om voor biomassa-installaties met een vermogen van minder dan 15 MW een milieuvergunning opnieuw verplicht te stellen. Dit doe ik in overeenstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Bent u bekend met wetenschappelijke studies die de schadelijke effecten van een verslechterde luchtkwaliteit aantonen, zoals bijvoorbeeld de studie die het verband aantoont tussen de luchtkwaliteit en het concentratievermogen van scholieren?2
Ik ben bekend met deze studies. Ik vind het dan ook belangrijk om me in te zetten voor schone lucht. Daarbij moet het kabinet uiteraard ook rekening houden met andere maatschappelijke opgaven.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland zijn die in gebruik zijn genomen zonder de benodigde vergunning? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Ik heb geen informatie hierover. Vergunningverlening en handhaving is aan gemeenten en provincies als bevoegd gezag. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 4.
Op RVO.nl is een overzicht is gepubliceerd waar de huidige Biomassacentrales in Nederland staan:
Verwacht u dat het in de toekomst vaker zal voorkomen dat biomassacentrales zonder vergunning in gebruik worden genomen? Acht u dit wenselijk?
Zie voor de kaders waaraan centrales moeten voldoend het antwoord op vraag 4. Nieuwe centrales moeten voldoen aan de geldende wetgeving. Het bevoegd gezag ziet er op toe dat dit het geval is.
Kunt u aangeven of er meer biomassacentrales in Nederland gebouwd worden in de directe omgeving van ziekenhuizen, scholen, sportvelden, woningen en andere locaties waar luchtvervuiling extra ongewenst is? Zo ja, waar en wat gaat u daar aan doen?
Zie ook het antwoord op vraag 9. Het is primair aan gemeenten als bevoegd gezag om invulling te geven hieraan, binnen de gestelde wettelijke kaders. Hierbij ondersteund de rijksoverheid gemeentes, bijvoorbeeld bij het komen tot warmtetransitievisies.
In dit traject bepalen gemeenten hoe wijken die voor 2030 van het aardgas af gaan van warmte worden voorzien. In dit traject kunnen eventuele nieuwe biomassacentrale aan de orde komen.
Ik werk met EZK samen om de juiste kaders voor biomassacentrales te bepalen en gemeentes te informeren over mogelijkheden om zodanig te verduurzamen dat de luchtkwaliteit er het minst onder leidt.
Het bericht 'Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wouter Bos over Invest-NL: voor minder dan 5 miljoen hoef je hier niet aan te kloppen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe duidt u de uitspraak van de directeur van Invest-NL dat ondernemers voor financiering van minder dan vijf miljoen euro niet bij Invest-NL hoeven aan te kloppen? Vindt u deze uitspraak geen valse start van het mooie initiatief dat Invest-NL is?
Laat ik voorop stellen: er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief over de start van Invest-NL van 16 januari jl. ligt de focus bij aanvang op de klimaat- en energietransitie en doorgroei van scale-ups daar waar financiering door de markt tekortschiet. De meeste partijen binnen dit focusgebied, die marktfalen bij financiering ondervinden, behoren tot het mkb. Ook beneden de € 5 miljoen zijn directe investeringen mogelijk. Invest-NL moet additioneel zijn aan het aanbod van marktpartijen en het reeds bestaande overheidsinstrumentarium en werkt samen met andere partijen, zoals regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Met die focus is Invest-NL mijns inziens een waardevolle aanvulling op de bestaande financieringsmogelijkheden en het beschikbare instrumentarium voor het mkb.
Klopt het dat er een minimale financieringsdrempel van vijf miljoen euro ligt op financiering door Invest-NL en dat een midden- en kleinbedrijf (mkb), gegeven de verplichting dat bij een financieringsaanvraag een even zo hoog bedrag via andere wegen moet worden ingebracht, dus voor tenminste tien miljoen euro moet investeren om in aanmerking te komen voor financiering? Beschouwt u een dergelijke financieringsdrempel als een reële mogelijkheid voor het mkb om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt?
Nee, er is geen minimale investeringsdrempel voor Invest-NL.
Invest-NL heeft veel mogelijkheden om het mkb te bedienen; zowel binnen de financieringstak alsook de ontwikkeltak. Het overgrote deel van de financieringsaanvragen die Invest-NL op dit moment in de pijplijn heeft, is van mkb-bedrijven. In recent overleg heeft Invest-NL mij bovendien bevestigd dat het opzetten van mkb-fondsen met marktpartijen tot de mogelijkheden behoort. Vanuit zulke fondsen zouden daarin gespecialiseerde marktpartijen mede namens Invest-NL kleinere investeringen kunnen doen.
Deelt u de mening dat deze financieringsdrempel en voorwaarden tegen de unaniem aangenomen motie-Amhaouch/Veldman (Kamerstuk 28 165, nr. 292), en dus tegen de wens van de voltallige Kamer, ingaan «om Invest-NL in de uitvoering en organisatie zo vorm te geven dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt»? Hoe legt u dit uit aan zowel de Kamer als het mkb?
Ik deel deze mening niet, want er is geen financieringsdrempel en de voorwaarden van Invest-NL, bijvoorbeeld marktfalen en additionaliteit, zijn in de wet opgenomen.
Het mkb is van groot belang voor de Nederlandse economie, en toegang tot financiering is essentieel om te kunnen ondernemen. Daar waar de markt knelpunten vertoont, is er een breed instrumentarium om het mkb te ondersteunen2. Aansluitend daarop is het van groot belang dat het mkb reële mogelijkheden krijgt om gebruik te maken van de kansen die Invest-NL biedt. Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 is er geen minimale investeringsdrempel en richt Invest-NL zich op dit moment grotendeels juist op projecten van mkb’s en scale-ups.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de directeur van Invest-NL niet te rijmen is met uw eigen toezegging in het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019, waarin u zei dat het mkb «een eigenstandig doel» is van Invest-NL en dat iedere mkb-ondernemer die een verantwoorde investering wil doen bij Invest-NL moet kunnen aankloppen? Deelt u de mening dat bij financiering uit Invest-NL niet financieringsdrempels, maar juist bijdragen aan maatschappelijke opgaves, die impact maken, leidend zouden moeten zijn?
Ik ben het met u eens dat het bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke opgaves en het mkb eigenstandige doelen zijn voor Invest-NL. Dit komt ook tot uitdrukking in de doelstellingen en focus van de organisatie, waarin het maken van zoveel mogelijk impact leidend is als ook aan de vereiste van een positieve rendementsverwachting wordt voldaan. Daarbij zijn investeringen met een relatief kleine omvang toegestaan. Daarnaast bestaat er een instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met onder andere de garantieregelingen en Qredits. Invest-NL heeft samenwerkingsafspraken met onder andere de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROMs), Techleap en de Kamer van Koophandel om partijen naar de juiste plek door te verwijzen.
Deelt u de mening dat deze uitspraak en de huidige wijze waarop Invest-NL haar taakstelling richting het mkb invult eveneens niet stroken met uw toezegging dat er «geen ondergrens is van Invest-NL», waarmee u destijds aangaf dat iedere mkb-ondernemer, ongeacht de hoogte van de financieringsaanvraag, voor financiering bij Invest-NL terecht moet kunnen?
Deze mening deel ik niet, omdat er geen ondergrens is van Invest-NL. Zie hiervoor de toelichting onder vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen richting Invest-NL, indachtig uw reactie op de oproep van het lid Amhaouch tijdens het plenaire debat over de Machtigingswet oprichting Invest-NL op 15 mei 2019 dat vijf miljoen euro geen bodem moet zijn, «(m)aar the crux of the matter is dat ik dat nou juist niet vanaf hier ga bepalen, maar dat ik dit, in antwoord op de verstandige vraag van de heer Amhaouch, ook onderdeel maak van de wetsgeschiedenis, en daarmee de directie op pad stuur»?
Samen met de Minister van Financiën als aandeelhouder ben ik voortdurend in overleg met de instelling over haar ontwikkeling en de plaats die Invest-NL heeft in het financieringslandschap. In de aanvullende overeenkomst die met Invest-NL is gesloten is ook «fondsen voor mkb-financiering» expliciet opgenomen als een van de investeringsdomeinen waarop de instelling zich kan richten, en in een recent overleg heeft Invest-NL dit nog bevestigd.
Deelt u de mening dat de randvoorwaarden waaronder het mkb in aanmerking kan komen voor financiering uit Invest-NL van dien aard moeten zijn, dat aanvullende financieringsinstrumenten overbodig zijn? Bent u derhalve bereid de huidige randvoorwaarden voor het mkb opnieuw tegen het licht te houden?
Zoals aangegeven is Invest-NL aanvullend op het bestaande instrumentarium; de organisatie versterkt dit juist doordat er bijvoorbeeld € 1,7 miljard risicokapitaal beschikbaar komt voor specifiek transitiedoeleinden en de groei van het mkb en scale-ups. Op deze terreinen is namelijk nog relatief beperkt aanbod van private financiering en van ondersteunend instrumentarium, dus kan Invest-NL daar een grote toegevoegde waarde bieden. Randvoorwaarden waaraan Invest-NL moet voldoen zijn dat de investeringen passen binnen de staatssteuncriteria, financiering in principe tegen marktconforme voorwaarden wordt verstrekt en dat er voldoende private investeerders meedoen. Dit zijn ten dele ook de randvoorwaarden die zijn gesteld door de Europese Commissie en CBS/Eurostat. Veel andere financieringsinstrumenten voor het mkb hebben geen positieve rendementseis of hebben juist een specifiek regionale focus, zoals de ROMs. Invest-NL heeft goede samenwerkingsafspraken om doubleringen te voorkomen en vormt door het eigen karakter een waardevolle aanvulling op de bestaande instrumenten. Ik zal de aangekondigde voortgangsrapportages en evaluaties benutten om randvoorwaarden bij te stellen waar dat nodig is.
Het bericht ‘Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u ervan dat van de 26 mensen met een fysieke handicap die in Reinaerde Woerden wonen er zeven mensen weg moeten, dat zij voor 1 februari 2020 moeten verhuizen en dat dit een dag voor kerst is medegedeeld?
Ik begrijp dat het voor de bewoners heel ingrijpend is om uit hun vertrouwde sociale omgeving te moeten verhuizen en dat dit voor de mensen zelf, hun omgeving en hun zorgverleners pijnlijk is. Eind vorig jaar heeft Reinaerde aangegeven dat zij op een locatie in Woerden de verpleegkundige en medische zorg voor zeven cliënten op de langere termijn niet op het benodigde niveau kon blijven bieden. Het lukte onder meer in onvoldoende mate geschikte verpleegkundige zorg aan te bieden. Het gaat hier onder andere om beademingszorg.
Reinaerde voelde zich genoodzaakt de zorg van deze zeven zorgintensieve cliënten over te dragen naar andere zorgaanbieders en is daarom op zoek gegaan naar andere plekken waar de benodigde zorg wel kan worden geboden. Na een intensieve zoektocht met samenwerkingspartners bleek het helaas niet mogelijk de benodigde zorg in de nabijheid te realiseren. Daarom is naar plekken elders in het land gezocht. Het vertrek van twee medewerkers met een verpleegkundige achtergrond (per 1 februari 2020) maakt dat de zorg op korte termijn moet worden overgedragen.
Alle zeven betrokken bewoners hebben twee of meer mogelijkheden elders voorgelegd gekregen waar de voor hen benodigde zorg wel kan worden geboden. Zij hebben nu allen perspectief op een plek die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsbehoefte.
Wat vindt u ervan dat mensen die al jaar en dag in Woerden wonen en daar hun sociale netwerk en mantelzorgondersteuning hebben nu een aanbod krijgen voor Appelscha, Ruinerwold of Almelo: meer dan 150 kilometer verder?
Ik vind het primair van belang dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden van de verhuizing. Helaas bleek het niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Gelukkig zijn er elders wel mogelijkheden gevonden, onder andere in Ermelo, Zeist en Katwijk. Geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat één persoon nog geen aanbod heeft gekregen, maar op 1 februari wel weg moet zijn?
Reinaerde heeft mij laten weten dat aan alle cliënten twee of meer mogelijkheden zijn voorgelegd. Vijf cliënten hebben inmiddels een keuze kunnen maken. Met twee cliënten zijn hierover nog gesprekken gaande. Tot aan de verhuizing wordt voor alle cliënten overbruggingszorg geregeld.
Wat vindt u ervan dat de locatie van Reinaerde in Appelscha zich vooral richt op ouderen met psychogeriatrische problematiek, terwijl de cliënten van Reinaerde locatie Woerden dertigjarigen zijn met een fysieke beperking?
Ik deel het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk moet worden gekeken naar een woonplek die zo goed mogelijk aansluit bij de doelgroep. Voorop staat echter dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Het bleek helaas niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Maar geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Klopt het dat de locatie Ruinerwold een zorgboerderij is op afstand van het dorp, terwijl in Woerden deze cliënten op rij-afstand met de rolstoel van het winkelcentrum wonen en dat zelfs het stadscentrum voor de meesten van hen bereikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u het uitgangspunt dat als er gekeken moet worden naar een passende vervolgplek voor deze specifieke doelgroep, dit aan moet sluiten bij de doelgroep (jonge mensen met een fysieke beperking) en dat de tijd moet worden genomen een passende plek te zoeken en/of te bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een reactie op de brief van de gemeente Woerden d.d. 19 november 2019 naar aanleiding van het besluit dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de procedurevergadering van 4 december jl. heeft genomen?
Ik heb kennisgenomen van de zorgen die door de gemeente in deze brief zijn geuit over de verhuizing en het zoekproces naar een goede plek voor de betrokken bewoners. Ook heb ik kennisgenomen van de reactie van Reinaerde op deze brief. Ik kan mij vinden in de reactie en handelwijze van Reinaerde. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd heb ik de ontwikkelingen intensief gevolgd en ben ik met verschillende betrokken partijen in overleg gegaan.
Het bericht ‘Europe braces for new fiscal battles’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europe braces for new fiscal battles» van de Financial Times op 20 januari 2020?1
Ja.
Bent u bekend met de in het stuk genoemde voorstellen, zoals het meer «symmetrisch» maken van de begrotingsregels en een vrijstelling voor «groene uitgaven» binnen de begrotingsregels?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft tot op heden geen voorstellen gedaan ter aanpassing van de Europese begrotingsregels die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). In de discussie over de toekomst van de Europese begrotingsregels circuleren diverse ideeën, waaronder het symmetrisch maken van de Europese begrotingsregels en een vrijstelling voor groene uitgaven binnen de Europese begrotingsregels. Deze ideeën zijn mij bekend. De Commissie heeft verder op 5 februari jl. een evaluatie van de zogeheten «six-pack» en «two-pack» wetgeving gepubliceerd.2 In het antwoord op vraag 9 wordt hier nader op ingegaan.
Kunt u een appreciatie geven van de beide voorstellen? Indien de voorstellen u niet bekend zijn, kunt u dan een appreciatie geven van de voorstellen zoals hier in dit artikel beschreven?
Aangezien de Commissie geen concrete voorstellen heeft gedaan kan ik geen volledige appreciatie geven. Volgens het kabinet is de doelstelling van het SGP het bereiken van gezonde overheidsfinanciën.3 Daar past geen verplichting bij om actief ruimer begrotingsbeleid te voeren bij een economische neergang. Het is aan lidstaten zelf om keuzes te maken ten aanzien van hun begrotingsbeleid, binnen de grenzen van het SGP. De regels van het SGP bieden daarbij al ruimte om rekening te houden met, en in te spelen op een economische neergang. Ten aanzien van een eventuele vrijstelling van groene uitgaven erkent het kabinet het belang van voldoende publieke investeringen voor verduurzaming maar zet het vraagtekens bij de wenselijkheid van een zogeheten «green golden rule».4 5 Een dergelijke regel zou ook de complexiteit van het SGP kunnen vergroten terwijl de doelstelling zou moeten zijn om tot vereenvoudiging te komen. Hiernaast is de invulling van de begroting primair aan lidstaten zelf.
Deelt u de mening dat het «meer symmetrisch» maken van de begrotingsregels zal uitwerken in een «asymmetrische naleving» van het pact, waarbij landen graag gebruik zullen maken van de regels in het geval van slechte tijden, maar zich weinig van de regels zullen aantrekken in het geval van goede tijden? Zo nee, waarom niet?
Zolang er geen sprake is van een uitgewerkt voorstel waarbij de regels «meer symmetrisch» zouden worden is het moeilijk om de gevolgen ervan in te schatten. Het kabinet is van mening dat een aantal lidstaten zowel in goede als in slechte tijden onvoldoende heeft gedaan om de overheidsfinanciën te versterken.
Deelt u de mening dat het instellen van een vrijstelling voor groene uitgaven een correcte toepassing van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) alleen maar complexer maakt en landen een uitvlucht biedt om zich -wederom- niet aan de regels te houden (zie ook het antwoord over de «Golden rule» in de Reactie op het rapport van het Europees begrotingscomité over de begrotingsregels van 22 november 20192)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u nogmaals uit de doeken doen wat u precies verstaat (en niet verstaat) onder het «vereenvoudigen» van de regels? Kan hierin specifiek ingegaan worden op de nieuwe positie die Nederland ziet voor de uitgavenregel en de voor- en nadelen hiervan?
In mijn beantwoording van Kamervragen van lid De Vries van 1 november 2018 heb ik geschetst op welke wijze de regels zouden kunnen worden vereenvoudigd.7 Zo kan duidelijker worden vastgelegd wanneer een buitensporigtekortprocedure wordt geopend op basis van de schuldregel, en kan het aantal vormen van flexibiliteit worden teruggebracht waardoor het aantal uitzonderingen op de basisregels wordt beperkt. Ook een grotere rol voor de uitgavenregel zou kunnen bijdragen aan een vereenvoudiging. Dit is namelijk een indicator waar beleidsmakers meer controle over hebben dan over het volatielere en complexere structurele saldo.
Alle voorstellen ter aanpassing van het SGP zullen worden beoordeeld op basis van de mate waarin het voorstel bijdraagt aan het bereiken van gezonde overheidsfinanciën en daarnaast of het bijdraagt aan vereenvoudiging van de regels.
Deelt u de mening dat een groot deel van de slechte handhaving van het SGP vooral te wijten is aan slechte handhaving door de Europese Commissie en niet zozeer vanwege de regels zelf? Bent u dus eveneens van mening dat een grote rol binnen de SGP-hervorming weggelegd zal moeten zijn voor de hervorming van de naleving, bijvoorbeeld door deze onafhankelijker of buiten de Commissie te laten plaatsvinden?
Zoals aangegeven in diverse brieven aan uw Kamer behoeft het SGP volgens het kabinet verbetering op het gebied van naleving en handhaving. Regels kunnen altijd worden verbeterd en versimpeld, maar voor de effectiviteit zijn de naleving en handhaving cruciaal. Wel kunnen betere en simpelere regels bijdragen aan een betere naleving en handhaving. Het kabinet is daarom bereid om te bezien wat er beter kan, maar wijzigingen mogen niet leiden tot een verzwakking van de focus op gezonde overheidsfinanciën.
Het kabinet is voorstander van het voorstel van de European Fiscal Board om het directoraat-generaal economische en financiële zaken (DG ECFIN) onafhankelijker te maken, en van het onafhankelijker maken van de European Fiscal Board zelf.
Deelt u de mening dat een groot deel van de complexiteit en dubbelzinnigheid in het SGP weggenomen zou kunnen worden indien de nieuwe Commissie hun beleidslijn «making the best use of the flexibility within the existing rules of the stability and growth pact» herroept? Zet het kabinet hier ook actief op in? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van de Commissie «Making the best use of the flexibility within the existing rules of the stability and growth pact»8 is onderschreven door een opinie van de Economic Financial Committee die vervolgens door de Ecofinraad is overgenomen.9 De Commissiemededeling is een interpretatie van flexibiliteitsclausules die in verordeningen van het SGP zijn opgenomen, zoals de zogeheten structurele hervormingsclausule en de investeringenclausule, en de matrix van inspanningen die lidstaten moeten leveren ter verbetering van hun structureel saldo. Het kabinet is voorstander van het inperken van de flexibiliteit van het SGP omdat dit het bereiken van gezonde overheidsfinanciën ten goede kan komen. Omdat de mededeling van de Commissie de flexibiliteit niet zozeer heeft gecreëerd maar de flexibiliteit binnen het SGP zoals toegepast door de Commissie, veeleer toelicht, leidt het herroepen ervan niet direct tot minder flexibiliteit. Om de flexibiliteit daadwerkelijk in te perken zijn aanpassingen van de verordeningen zelf nodig.
Kunt u het proces voor de komende tijd schetsen rond een eventuele hervorming of vereenvoudiging van het SGP? Wanneer en in welke gremia wordt dit besproken en voor wanneer vindt er besluitvorming plaats?
Op 5 februari jl. heeft de Europese Commissie haar evaluatie van de zogeheten «six-pack» en «two-pack» wetgeving gepubliceerd. In die evaluatie heeft de Commissie aangegeven een effectief begrotingsraamwerk te beschouwen als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van lidstaten en Europese instituties. Dit vereist volgens de Commissie een hoge mate van consensus en vertrouwen tussen alle stakeholders. Daarom heeft de Commissie aangegeven in de eerste helft van dit jaar consultaties te willen houden met lidstaten en relevante instellingen over de toekomst van het SGP. De exacte vorm en inhoud van deze consultaties is tot op heden nog niet bekend. De Commissie zal op basis van de consultaties bepalen of het vervolgstappen wil zetten, en of zij, naar verwachting eind 2020, een voorstel wil doen ter aanpassing van het SGP. Indien de Commissie besluit dergelijke voorstellen te doen, zal de Kamer ook hierover via de gebruikelijke procedures worden geïnformeerd.
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 17 en 18 februari zal de Commissie haar evaluatie presenteren, waarna lidstaten een eerste reactie kunnen geven. Er vindt hierbij geen besluitvorming plaats. De kabinetsappreciatie van de evaluatie zal daarbij als leidraad dienen voor de Nederlandse inbreng in deze Eurogroep en Ecofinraad. Over het verloop van deze bespreking zal de Kamer via het gebruikelijke verslag worden geïnformeerd.
In de komende maanden zal waarschijnlijk regelmatig over de Europese begrotingsregels worden gesproken in het kader van de consultaties. De algemene inzet van Nederland in deze discussies heb ik in september vorig jaar met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief «Kabinetsinzet inzake het Stabiliteits- en Groeipact». Het kabinet is van mening dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP dienen te blijven en dat de handhaving van de regels verbetering behoeft. Voorstellen voor aanpassing van het SGP zullen door het kabinet steeds worden beoordeeld op de bijdrage aan het beter bereiken van dit doel. Het uiteindelijke doel is een robuuste economie met duurzame groei, en solide overheidsfinanciën zijn daarvoor een cruciale voorwaarde.
Bent u voornemens om samen met de «Hanzelanden» op te trekken en een gezamenlijke positie naar buiten te brengen rond de SGP-hervorming? Zo nee, waarom niet?
In Europees verband zoek ik altijd een zo groot mogelijke steun voor de Nederlandse inzet. Hierbij trek ik op met zowel de «Hanzelanden» als andere lidstaten, waaronder Duitsland. Dit zal ook van toepassing zijn op de discussies in het kader van het SGP.
Kunt u toezeggen niet akkoord te gaan met welke verandering in het SGP dan ook alvorens dit aan de Kamer voor te leggen?
Ja.
Kunt u toezeggen zo snel mogelijk na het verschijnen van het rapport op 5 februari een uitgebreide appreciatie naar de Kamer te sturen van de voorstellen?
Ja.
Het bericht ‘Slacht dreigt voor Texelse Konikpaarden: "Het pakte niet uit zoals we hadden gehoopt"’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slacht dreigt voor Texelse Konikpaarden: «Het pakte niet uit zoals we hadden gehoopt»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mogelijke slacht van de Konikpaarden zeer onwenselijk is?
Staatsbosbeheer heeft veel moeite gedaan de Konikpaarden uit onder meer het Oostvaardersveld elders een goed onderkomen te bieden. Ik heb begrepen dat Staatsbosbeheer maatregelen treft om de huidige problemen te mitigeren. Hierdoor kunnen de paarden toch op Texel blijven.
Wat vindt u van de opvatting van Staatsbosbeheer dat de slacht van deze dieren de voorkeur geniet boven eventuele herplaatsing bij particulieren?
De Konikpaarden zijn gewend aan het leven in familieverbanden en uitgestrekte gebieden. Het opbreken van deze groepen is voor het welzijn van de dieren geen wenselijke gang van zaken, net zo min als het plaatsen in een te klein leefgebied. Bovendien is Staatsbosbeheer van mening dat de dieren niet geschikt zijn om in een stal te houden. Dit is ook de reden dat de grotere groepen naar Wit-Rusland en Spanje zijn verhuisd naar grote natuurgebieden. Bij het huisvesten van de dieren bij particulieren kan volgens Staatsbosbeheer aan beide eisen niet voldaan worden. Ik onderschrijf deze opvatting van Staatsbosbeheer over het welzijn van de dieren.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer als grootste natuur- en terreinbeheerder van Nederland in staat zou moeten zijn om twintig dieren alternatieve huisvesting te bieden op een locatie waar zij geen schade kunnen aanrichten?
Naast de onwenselijkheid van plaatsing bij particulieren, is ook verplaatsing van deze dieren naar andere gebieden met recreatie moeilijk. Geschikte locaties binnen Nederland en de nabije omgeving zijn nagenoeg uitgeput, bovendien hebben niet alle gebieden behoefte aan dezelfde vorm van begrazing door Konikpaarden. Navraag door Staatsbosbeheer leert dat andere terreinbeheerders en natuurorganisaties zelf ook met te veel paarden kampen of liever geen paarden uit het Oostvaardersplassengebied opnemen, omdat men vreest voor onrust. Met het nemen van mitigerende maatregelen kunnen de paarden nu toch blijven.
Is het gebruikelijk dat terreinbeheerders dieren naar de slacht sturen op het moment dat zij een potentieel veiligheidsrisco’s vormen voor passanten? Waarom kan er niet worden gekozen voor de plaatsing van bijvoorbeeld omheiningen of afrasteringen?
In een normale situatie zijn de dieren niet gevaarlijk voor passanten, net als dat voor bijna alle wilde dieren geldt. Wanneer deze in de natuur levende dieren echter gewend raken aan contact met mensen en hen als een bron van voedsel gaan zien, kunnen zij wel opdringerig en agressief worden. Vaak worden deze dieren dan uit een gebied verwijderd. Als het niet lukt om een alternatieve locatie te vinden dan is er de laatste mogelijkheid om de dieren voor de slacht aan te bieden. Dat is voor de paarden op Texel nu niet meer aan de orde.
In veel gebieden is de hoge mate van fragmentatie van het Nederlandse landschap met wegen en paden, en de wens om natuurgebieden ook geschikt te houden voor recreatief medegebruik, niet verenigbaar met de scheiding tussen mens en dier. Op Texel is het wel mogelijk om de gebieden waar de Konikpaarden voor overlast zorgen af te rasteren.
Bent u bereid om met Staatsbosbeheer in gesprek te gaan over herplaatsing van deze dieren in andere natuurgebieden in Nederland, of in het uiterste geval over herplaatsing bij particuliere houders of in andere Europese natuurgebieden?
Ik ben van mening dat Staatsbosbeheer hierin een zorgvuldige afweging maakt en het beste met de dieren voor heeft. De huidige oplossing maakt herplaatsing overbodig.
Het bericht dat de Raad voor de Rechtspraak een schadevergoeding van een oud-rechter moet betalen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-rechter Westenberg moet advocaat Smit 1,4 miljoen euro betalen»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Met de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 21 januari 2020 is in hoogste feitelijke instantie vastgesteld welke kosten aan advocaat Smit moeten worden vergoed als gevolg van onrechtmatig handelen door de heer Westenberg en de Raad voor de rechtspraak.2 De vrijwaring die de Rechtspraak als werkgever destijds met de heer Westenberg is overeengekomen is rechtsgeldig, heeft een zeer ruime strekking en maakt geen voorbehouden. Daarom blijken er geen reële mogelijkheden te zijn om de kosten op de heer Westenberg te verhalen. Ik vind dit zeer ongelukkig.
Worden de kosten nu definitief niet teruggevorderd door de Raad voor de rechtspraak, nu duidelijk is dat de oud-rechter ongelijk had en zelfs gelogen heeft?2
Als gezegd in het antwoord op vraag 1 blijken er geen reële mogelijkheden te zijn om de kosten op de heer Westenberg te verhalen. Als (voormalig) werkgever heeft de Rechtspraak eigen wettelijke bevoegdheden, waarin ik (nu artikel 42 vierde lid van de Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren niet van toepassing is) niet kan treden. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat de schadevergoeding en kostenveroordeling door de Raad worden gedragen. De Raad heeft lering getrokken uit deze zaak en heeft mij verzekerd dat het toekennen van een dergelijke vrijwaring eenmalig was.
Gaat u er bij de Raad voor de rechtspraak op aandringen de vrijwaring van kosten van oud-rechter Westenberg terug te draaien nu onherroepelijk vast is komen te staan dat de oud-rechter schade heeft toegebracht aan de betreffende raadsman?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt al sinds 2011 aan de Kamer geantwoord dat de beslissing over het dragen van de kosten en het eventueel terugvorderen aan de Raad voor de rechtspraak is, en dat dit steeds niet «aan de orde» is? Wat is nu uw antwoord op deze vraag, nu dit wel «aan de orde» is? Wat vindt u nu van de ontstane situatie?
Zolang de zaak onder de rechter was en niet onherroepelijk over de aansprakelijkheid en een schadevergoeding was beslist, was de vraag over het dragen en eventueel terugvorderen van kosten niet aan de orde. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Raad voor de rechtspraak nu geoordeeld dat aan de verleende vrijwaring geen rechtsgevolg kan worden ontzegd en dat daarmee alle kosten door de Raad voor de rechtspraak worden gedragen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 vind ik de gang van zaken zeer ongelukkig.
Wat betekent dit volgens u voor het aanzien van de rechtspraak?
Deze zaak, een gerechtelijke procedure van meer dan tien jaar waarin vast is komen te staan dat de heer Westenberg onwaarheid heeft gesproken met hoge kosten tot gevolg, is niet goed voor het aanzien van de rechtspraak.
De noodklok die WO in Actie, FNV en AOb luiden over structureel overwerk op universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat hoogleraren, docenten en ondersteunend personeel bij universiteiten per week gemiddeld twaalf tot vijftien uur langer werken dan hun contract voorschrijft zonder dat ze daarvoor worden betaald?1
Ik heb vernomen dat WO in Actie een melding heeft gedaan bij de inspectie SZW over structureel onbetaald overwerk. De inspectie SZW heeft de melding van WO in Actie in behandeling genomen. De inspectie SZW betrekt deze melding bij de door haar reeds geplande inspecties bij de 14 Nederlandse universiteiten. Ik laat het oordeel over het in de vraag genoemde bericht dan ook over aan de inspectie SZW.
Deelt u de mening van WO in Actie dat dit structurele, onbetaalde overwerk de toppositie van Nederlandse universiteiten in gevaar dreigt te brengen? Zo ja, wat gaat u hier dan tegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek ‘Houdbaar voor de toekomst’ (Kamerstuk 31 288, nr. 797) heb ik aangegeven dat ik zie dat het systeem van het hoger onderwijs en onderzoek onder druk staat. In de Strategische Agenda heb ik in dat kader onder meer aangekondigd de concurrentieprikkel in de bekostiging omlaag te willen brengen en de aanvraagdruk te willen verlagen. Op beide onderwerpen zal uw Kamer nadere voorstellen ontvangen.
In mijn antwoorden op vragen van het lid Futselaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2319) ben ik al ingegaan op de bevindingen van WO in Actie.
Deelt u de beoordeling van WO in Actie dat de maatregelen die universiteiten sinds 2017 uitvoeren om de werkdruk te verlichten niet of nauwelijks werken? Welke bevindingen liggen ten grondslag aan uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om de bureaucratie die bij wetenschappers veel tijd opslokt waardoor de tijd voor onderzoek in het gedrang komt, te reduceren?
Ik neem aan dat het hier over de aanvraagdruk gaat. Hierover heb ik recent een plan van aanpak ontvangen van de VSNU en NWO. Ik heb er vertrouwen in dat de maatregelen uit dit plan, inclusief het anders erkennen en waarderen van onderzoekers, de aanvraagdruk zullen gaan verminderen. Ik zal binnenkort op dit plan van aanpak reageren naar uw Kamer.
Gaat de Inspectie SZW (de voormalige arbeidsinspectie) onderzoeken of de normuren die worden gehanteerd voor onderwijs en onderzoek wel kloppen, zoals WO in Actie en de vakbonden willen? Zo nee, waarom niet?
De inspectie SZW heeft de melding van WO in Actie in behandeling genomen. De inspectie SZW zal deze in betrekken bij de reeds geplande inspecties bij de 14 Nederlandse universiteiten (naar aanleiding van een eerdere rapportage van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren waarin onder meer melding werd gemaakt van structurele ongewenste omgangsvormen richting vrouwelijke hoogleraren). In de inspecties zal ook de in de melding genoemde normurensystematiek aan de orde zijn.
Het bericht ‘Miljoenenroof bij corporatie’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenroof bij corporatie»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er een miljoenenroof heeft plaatsgevonden bij corporatie Stadgenoot? Kunt u de omvang van deze roof omschrijven?
Ik heb de berichtgeving gelezen dat een inmiddels ontslagen medewerker van de woningcorporatie Stadgenoot – naar het zich laat aanzien – voor persoonlijk gewin geld van de corporatie heeft weggenomen. Stadgenoot heeft aangifte gedaan, en het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt. Ook loopt er momenteel in opdracht van Stadgenoot een forensisch onderzoek door een extern bureau, waaruit moet blijken wat er precies is gebeurd en wat de precieze omvang van de vermeende fraude is.
Kunt u verklaren hoe het kan dat deze fraude jarenlang heeft kunnen plaatsvinden en hoe het kan dat uiteindelijk de bank en niet de corporatie zelf het ontdekt heeft?
Deze vraag is onderdeel van de forensische onderzoeksopdracht. De bankensector heeft een zorgplicht om verdachte transacties op basis van data-analyse te melden aan de organisatie die het betreft. De vermeende fraude bij Stadgenoot is gesignaleerd doordat de bank een verdacht transactiepatroon bij de corporatie signaleerde.
Kunt u verklaren hoe het kan dat noch de Raad van Bestuur noch de Raad van Toezicht, de accountant of de Autoriteit Woningcorporaties de fraude hebben ontdekt?
Uit het forensisch rapport zal moeten blijken in hoeverre de accountant, het bestuur en de Raad van Commissarissen (RvC) goede invulling hebben gegeven aan hun rol. Uit het forensisch onderzoek zal naar verwachting duidelijk worden wat er is gebeurd, en – als er inderdaad fraude aan de orde is – hoe het kon gebeuren dat de situatie in dit geval niet door hen is opgemerkt.
De Autoriteit Woningcorporaties (Aw) ziet onder andere toe op de kwaliteit van de interne organisatie, en de werking van de interne controlemechanismen van woningcorporaties. Centraal in het toezicht staat de wijze waarop het interne toezicht en de «checks and balances» functioneren. De Aw baseert zich daarbij mede op de bevindingen van de accountant hierover. De Aw houdt geen toezicht op individuele transacties. Het is in eerste instantie aan de corporatie zelf om te communiceren over de uitkomsten van het forensisch onderzoek dat in opdracht van de corporatie wordt uitgevoerd. De Aw zal de opvolging van de bevindingen uit het forensisch onderzoek meenemen in haar oordeelsbrief over Stadgenoot.
Is er bij Stadgenoot een vierogenprincipe gehanteerd? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezien dat in de media werd geschreven dat Stadgenoot een zogenaamd vier-ogenprincipe hanteert. Of dit inderdaad zo is, en zo ja, wat er precies is gebeurd, zijn vragen die verband houden met het onderwerp van het forensisch onderzoek. Als de vermeende fraude wordt vastgesteld, dan zal uit het forensisch onderzoek naar verwachting duidelijkheid komen hoe het heeft kunnen gebeuren dat de vermeende fraude, ondanks de (interne) controles, ongemerkt heeft kunnen plaatsvinden. Ten aanzien van de vraag over een functionele scheiding van front- en back-office en de auditfunctie geldt hetzelfde: hoe dit precies zit zal uit het forensisch onderzoek moeten blijken.
Is er bij Stadgenoot een functionele scheiding van front- en back-office geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er bij Stadgenoot een audit functie geweest? Zo ja, hoe heeft dit dan kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Screent Stadgenoot medewerkers wel of niet op het hebben van een gokverslaving? Hoe staat dit bij andere corporaties? Kunt u een lijst met de Kamer delen waarop aangegeven is welke corporaties wel en welke corporaties geen screeningsbeleid hanteren ten aanzien van een gokverslaving?
Voor de groep van corporatiebestuurders en -toezichthouders is in de Woningwet geregeld dat zij worden getoetst op respectievelijk geschiktheid en betrouwbaarheid.
Voor het overige zijn corporaties zelf verantwoordelijk voor de selectie en aanname van medewerkers en het screenen. Er bestaat om deze reden geen lijst waarop is aangegeven welke screeningscriteria corporaties hanteren. Een eventueel screeningsbeleid dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden die daarvoor gelden, zoals bijvoorbeeld de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
Het nieuws dat het rangeren met gevaarlijke stoffen op Waalhaven Zuid opnieuw is uitgesteld |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de mogelijkheid tot rangeren met gevaarlijke stoffen op Waalhaven Zuid opnieuw wordt uitgesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat onze ondernemers hier grote economische schade door oplopen?
De ontstane situatie in de Waalhaven betreur ik en is ongewenst. Daarom moet en wordt alles in het werk gesteld om zo snel mogelijk het rangeren te kunnen hervatten. Het niet kunnen rangeren met gevaarlijke stoffen op het emplacement Waalhaven Zuid betekent dat het vervoer via andere emplacementen wordt afgewikkeld. De logistieke impact is dankzij de inspanningen van vervoerders en de bijsturing door de verkeersleiding van ProRail relatief beperkt gebleven. Tot op heden lukt het namelijk om veel van de lading toch op de plek van bestemming te krijgen. Niettemin maken de vervoerders door de omleidingen extra kosten. Om de vervoerders hiervoor te compenseren heeft ProRail een compensatieregeling opgesteld waarop de vervoerders reeds een beroep kunnen doen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom ProRail er niet in is geslaagd om met het blussysteem het gehele rangeerterrein te bestrijken?
ProRail heeft naar aanleiding van problemen met de oorspronkelijke blusinstallatie een tijdelijke bovengrondse blusvoorziening aangelegd. Door de combinatie van de plaats(en) waar blusvoertuigen kunnen worden opgesteld, de vorm van het emplacement en de berekende reductie van de worplengte voor blushoeken en toepassing van schuim, wordt echter niet het hele emplacement bestreken. Zoals in de inleiding is aangegeven onderzoekt ProRail nu een aantal mogelijkheden om het bereik te vergroten. Dit vraagt waarschijnlijk nieuwe aanpassingen in de infrastructuur en mogelijk ook nieuwe testen. In de komende weken zal duidelijk worden welke mogelijkheden haalbaar zijn en op welke termijn ze te implementeren zijn. Dit gebeurt in afstemming met bevoegd gezag en vervoerders. Het is de blijvende inzet om zo snel mogelijk het rangeren met gevaarlijke stoffen te hervatten.
Kunt u verklaren waarom ProRail en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en DCMR Milieudienst Rijnmond niet veel eerder tot heldere afspraken en dito planningen zijn gekomen om de definitieve oplossing blusvoorzieningen Waalhaven Zuid te realiseren en in gebruik te nemen?
Naast het werken aan de tijdelijke blusvoorziening is ProRail ook bezig met de voorbereidingen voor de definitieve blusvoorziening. Ik ben het met u eens dat de definitieve blusvoorzieningen zo snel mogelijk gerealiseerd moeten worden. De aanleg hiervan is afhankelijk van de afspraken die momenteel met het bevoegd gezag worden gemaakt. Hierover is al geruime tijd – mede in het kader van het landelijk emplacementenproject – intensief contact tussen vertegenwoordigers van o.a. de gemeente Rotterdam, ProRail en IenW. Naar verwachting komen we binnen enkele weken tot duidelijke afspraken over de definitieve voorzieningen die gerealiseerd zullen worden. Zodra deze duidelijkheid er is, zal de realisatie daarvan naar verwachting circa drie jaar duren. In de tussenliggende periode zal de tijdelijke blusvoorziening van kracht moeten zijn.
Deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u vertellen wanneer dit is gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat duizenden families in Angola verjaagd zijn voor project van Nederlandse bedrijven |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden families in Angola verjaagd voor project van Nederlandse bedrijven»?1
Ja.
Hoe kan het dat er € 360 miljoen aan garanties van de Nederlandse staat is gegaan naar een project in Angola, dat nummer 165 (van de 180) inneemt op de corruptie index van Transparency International2, met een bedrijf onder leiding van een omstreden persoon als Isabel dos Santos, zonder voldoende onderzoek?
Met de exportkredietverzekering (ekv) worden betalingsrisico’s van exporttransacties door Nederlandse bedrijven en politieke risico’s van buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven verzekerd. Door het verzekeren van deze risico’s worden exporttransacties van Nederlandse bedrijven mogelijk gemaakt. Dit betreft transacties die door hun aard niet op de private markt verzekerd worden. Om te bepalen of het te verzekeren risico acceptabel is voor de staat, onderneemt Atradius DSB zorgvuldige due diligence procedures op financieel en milieu en sociaal terrein. Dat is ook gebeurd voor de ekv die aan Van Oord is verstrekt voor het project in Angola.
Bent u het eens met de experts die stellen dat Van Oord, ING en Atradius te weinig hebben gedaan om corrupte betalingen en gedwongen huisuitzettingen te voorkomen? Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse staat in deze?
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca), dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. In de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niet gebleken van gedwongen verhuizingen, ook niet in het verleden.
Atradius DSB heeft hiervoor zorgvuldig het due diligence proces doorlopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit een due diligence proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering. In dit geval heeft Atradius DSB volledig het destijds vigerende beleid gevolgd.
Tijdens de due diligence zijn er uit de destijds beschikbare bronnen geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen. Verder wil ik u erop wijzen dat Atradius DSB uitvoering geeft aan het ekv-beleid. De verantwoordelijkheid voor vaststelling van het ekv-beleid en het verstrekken van verzekeringen ligt bij Staatssecretaris Vijlbrief en mijzelf. Verder is het mijn verantwoordelijkheid om in gesprek te blijven met Van Oord, ING en Atradius DSB.
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Was Atradius niet op de hoogte van de lopende corruptiezaken naar de bedrijven en persoon van Isabel dos Santos?3
Het lopende onderzoek door het internationale journalistencollectief, waar het artikel in The Guardian aan refereert, is gestart in 2019. De aanvraag voor een ekv werd reeds in 2014 ingediend. De daarvoor benodigde due diligence, waarin Urbinvest en Isabel dos Santos werden betrokken, werd in 2015 en 2016 verricht.
Is het volgens procedure dat de Nederlandse kredietverzekeraar Atradius geen eigen onderzoek doet naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt in derde landen? Zo ja, moet een dergelijke procedure dan niet worden ingesteld? Zo nee, waarom heeft dit niet plaatsgevonden?
Atradius DSB doet wel degelijk onderzoek naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt. Dit is vast onderdeel van de due diligence die Atradius DSB uitvoert. Ook voor de aan Van Oord verstrekte ekv is dit gebeurd: er is zowel naar Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner (UBO), Isabel dos Santos, onderzoek gedaan.
Kan Atradius, naast Van Oord en ING, ook verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat er te weinig onderzoek is gedaan, zoals gesteld wordt door Transparency International Nederland?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Gaat u toezien op de belofte van Van Oord en ING dat de slachtoffers van geweld en gedwongen uithuiszetting in Luanda worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover blijvend informeren?
In een publieke verklaring en in gesprekken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven Van Oord en ING aan hun invloed aan te zullen wenden om 1) in hun engagement met de overheid van Angola te achterhalen wat er is gebeurd bij de hervestiging in 2013 en 2) te bereiken dat alsnog tot een passende oplossing en mogelijke compensatie wordt overgegaan.4 5 Ik zal dit onderwerp in toekomstige gesprekken met deze bedrijven bespreken, maar zal hierbij niet optreden als toezichthouder.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek dat u aangaat met Van Oord? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Gesprekken met Van Oord hebben reeds plaatsgevonden, waarin vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken op hoog ambtelijk niveau is deelgenomen. Van Oord is hierin gevraagd zijn zienswijze te geven op de mediaberichtgeving over vermeende betrokkenheid van Van Oord bij mensenrechtenschendingen en corruptie bij een landaanwinningsproject in Angola.
Van Oord heeft in het gesprek aangegeven niet betrokken te zijn, noch te zijn geweest, bij mensenrechtenschendingen en mogelijke corruptie, zoals in de media wordt bericht. Met betrekking tot corruptie heeft Van Oord aangegeven strikt volgens de compliance regels te hebben gehandeld en bevestigde Van Oord dat due diligence is uitgevoerd naar onder andere de consortiumpartner Urbinvest van Isabel dos Santos. Uit dit onderzoek is niets naar voren gekomen waardoor niet aan het project meegewerkt zou kunnen worden.
Van Oord heeft aangegeven tot eind 2019 niet op de hoogte te zijn geweest van de gedwongen verhuizingen van de bewoners in juni 2013, die worden gezien als schending van mensenrechten. Van Oord heeft ook aangegeven dat in de milieu en sociale beoordeling (ESIA), uitgevoerd door een extern bureau in opdracht van de Angolese overheid, en vervolgens voor de financiering is beoordeeld door een onafhankelijk internationaal bedrijf, geen (historische) informatie is verstrekt over (grootschalige) uitzettingen binnen het projectgebied van Van Oord.
Van Oord keurt de werkwijze van de gedwongen verplaatsingen (voor het project waar Van Oord niet bij betrokken was) zonder compensatie af en vindt dat de mensen die indertijd gedwongen moesten verplaatsen hiervoor een vergoeding zouden moeten krijgen. Van Oord heeft toegezegd dat het, ondanks dat het bedrijf niet betrokken is bij de verplaatsingen, zijn invloed zal uitoefenen om compensatie mogelijk te maken en hierover al in gesprek te zijn met de Angolese overheid.
Van Oord is momenteel bezig met een evaluatie naar aanleiding van de casus.
Wordt deze zaak meegenomen in de lopende evaluatie van de convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 317) biedt de evaluatie van de IMVO-convenanten inzicht in de elementen van het beleid die goed werken en de elementen die voor verbetering vatbaar zijn. De evaluatie moet ook inzicht opleveren in de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) door hoog-risicosectoren zonder IMVO-convenant, zoals de bouwsector, en de doeltreffendheid van de IMVO-convenanten met betrekking tot de naleving van de OESO-Richtlijnen en UNGP’s. De evaluatie gaat echter niet in op specifieke zaken.
Deelt u de mening dat stellingname van ING dat er voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar het Angolese bedrijf in kwestie, Urbinveste, ten opzichte van de uitspraak van hoogleraar Leen Paape dat «het volledig onduidelijk [is] of Urbinveste wel prestatie lever in ruil voor het geld» een indicatie is dat de huidige IMVO-convenanten onvoldoende effectief zijn?
Het due diligence proces dat is uitgevoerd door ING in relatie tot dit financieringsbesluit heeft volgens ING plaatsgevonden in de periode tussen 2014 en 2016. Dit onderzoek gaf ING geen aanleiding om de financiering eind 2016 niet te verstrekken.7 Ik kan niet oordelen over de due diligence die ING zelf heeft uitgevoerd. Deze periode is ook voorafgaand aan de looptijd van het IMVO-convenant van de bancaire sector dat op 7 december 2016 van start is gegaan.
Het evaluatieonderzoek van de IMVO-convenanten waarover u in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, 317) bent geïnformeerd en wat in november 2019 van start is gegaan, zal inzicht geven in de effectiviteit van de IMVO-convenanten. Het eindrapport zal naar verwachting in het zomerreces 2020 opgeleverd worden. Op basis van een individuele casus kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de effectiviteit van de huidige IMVO-convenanten.
Worden conform de motie Alkaya/van den Hul de bedrijven ING en van Oord nu uitgesloten van deelname aan handelsmissies, totdat zij hun controles en gepaste zorgvuldigheid op orde hebben?5
Conform het IMVO-kader voor handelsmissies heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken gesprekken gevoerd met Van Oord en ING. De bedrijven geven aan de zaak serieus te onderzoeken en kritisch naar hun eigen rol in de Angola-casus kijken. Op basis van de gesprekken en publieke statements van de bedrijven is er geen aanleiding om de bedrijven uit te sluiten van deelname aan handelsmissies. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Ik blijf in contact met de bedrijven om te bespreken welke lessen er uit de eigen onderzoeken komen en hoe deze worden toegepast. Als een van de bedrijven zich weer aanmeldt voor een missie, zal het IMVO-kader weer worden toegepast.
Het bericht ‘Belangenverstrengeling zaait twijfels over giftig zaad’. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat onafhankelijk onderzoek aangevraagd door de Tweede Kamer naar bijensterfte of chemische middelen, mede wordt gefinancierd door chemiebedrijven?
Het onderzoek uit 2011 naar bijensterfte en de rol van chemische middelen daarbij, zoals door uw Kamer aangevraagd, is niet mede gefinancierd door chemiebedrijven. Dit onderzoek is volledig door het toenmalige Ministerie van EL&I gefinancierd (Kamerstuk 32 372, nr. 91).
Bent u bekend met het onderzoek «Worldwide decline of the entomofauna: a review of it’s drivers»? Zo ja, hoe beoordeelt u de conclusie dat agrochemische stoffen, invasieve soorten en klimaatverandering de grootste oorzaken zijn van de afname van insecten wereldwijd en dus ook in Nederland?1
Ja, dit rapport is mij bekend en sluit nauw aan bij andere internationale en nationale rapporten over de achteruitgang van insectenaantallen- en soortendiversiteit als gevolg van onder meer veranderd landgebruik ten bate van verstedelijking, infrastructuur en (intensieve) landbouw, in combinatie met effecten van agrochemische stoffen en klimaatverandering. Ook voor de Nederlandse situatie zijn deze factoren van belang. Al lijkt een directe vertaling van deze conclusies naar de Nederlandse situatie niet eenvoudig, zoals bleek uit onderzoek in opdracht van LNV door Kleijn et al. (2018) en PBL (2017). Er werd daarin onder meer gewezen op de tekortkomingen in kennis over Nederlandse insectensoorten, hun voorkomen in het agrarisch gebied, onderlinge relaties en trends om eenduidige factoren te kunnen identificeren. In lijn met de motie van lid Moorlag (Kamerstuk 26 407, nr. 125) over insecten in het agrarisch gebied wordt daarom momenteel gewerkt aan een meerjarig onderzoeksprogramma om hier meer inzicht in te krijgen. Vooruitlopend op deze resultaten wordt daarnaast gewerkt aan insectenherstel via onder meer de Nationale Bijenstrategie en investeringen ten bate van insectenhabitats, zoals landschapselementen in het agrarisch gebied.
Klopt het dat onderzoek op Wageningen University & Research (WUR) naar onder andere de effecten van chemische middelen op natuur en in het bijzonder het effect op bijen voor 50 procent wordt bekostigd door de overheid en voor 50 procent door het bedrijfsleven? Zo ja, hoe beoordeelt u de inmenging van privaat geld in deze onderzoeken?
Het is mogelijk dat WUR onderzoek doet met 50 procent financiering publiek en 50 procent privaat. Dat hangt van het soort onderzoek af.
Het onderzoek naar honingbijen in opdracht van LNV wordt door WUR uitgevoerd in het EU-honingprogramma. Het EU-honingprogramma wordt niet mede gefinancierd door het bedrijfsleven. Alleen het onderzoek naar de staat van de bijengezondheid in het Bijensurveillanceprogramma, van 2014–2018, is voor 51% publiek en voor 49% privaat gefinancierd, conform de afspraken vanuit het Actieprogramma Bijengezondheid in 2013. De WUR heeft aan dit onderzoek mee gewerkt. Daarover heb ik uw Kamer 12 juli 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 275).
Het staat universiteiten en ook de WUR vrij om te bepalen wat zij onderzoeken en met wie zij samenwerken. Daarbij is medefinanciering door bedrijven van wetenschappelijk onderzoek niet ongebruikelijk.
De autonomie van de WUR om te bepalen wat en met wie, gaat gepaard met eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de wetenschappelijke integriteit. Het onderzoek moet voldoen aan de normen van wetenschappelijke integriteit zoals die in ons land gelden. In Nederland hebben we de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit2 die zowel geldt voor publiek als privaat gefinancierd onderzoek. De WUR heeft aangegeven te werken conform deze gedragscode en de beginselen van goed wetenschappelijk onderzoek, zoals zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
Onlangs is de motie Westerveld aangenomen waarin wordt verzocht om een historisch overzicht van de derde geldstroom als ook om een onderzoek naar de mogelijke beïnvloeding hiervan (Kamerstuk 31 288, nr. 805). Ik ondersteun dergelijke oproepen voor meer transparantie.
Kunt u toelichten op welke manier WUR gefinancierd wordt? Ontvangen de onderzoeksinstituten onder Wageningen Research, zoals het bijeninstituut, ook publieke bekostiging van het Ministerie van OCW en wordt het bijeninstituut deels bekostigd uit publieke middelen en deels door het bedrijfsleven?2
Allereerst wil ik aangeven dat er geen specifiek bijeninstituut bij de WUR is. Het bijenonderzoek wordt door diverse onderzoekers van de WUR uitgevoerd. Daarbij wordt gekeken naar de kennisvraag en de expertise van de onderzoekers.
Wageningen University and Research (WUR) heeft verschillende vormen van financiering.
Daarbij valt Wageningen University onder de verantwoordelijkheid van de Minister van OCW. Vanuit het Ministerie van OCW wordt Wageningen University op dezelfde wijze gefinancierd als de andere universiteiten. Universiteiten kennen verschillende vormen van financiering van onderzoek. In de eerste plaats wordt wetenschappelijk onderzoek gefinancierd vanuit de rijksbijdrage die een universiteit ontvangt (de eerste geldstroom). De tweede geldstroom van de universiteiten omvat subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Deze onderzoeksmiddelen worden veelal op basis van competitie verdeeld onder onderzoekers en onderzoeksinstellingen. De derde geldstroom omvat de overige inkomsten van de universiteiten. Zo ontvangen universiteiten middelen voor de uitvoering van contractonderzoek. Daarnaast vormen collectebusfondsen en specifieke doelsubsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, zoals Horizon2020, een belangrijk deel van de derde geldstroom.
Wageningen Research (WR) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV. De subsidie van LNV aan WR bedraagt ongeveer de helft van de omzet van WR. De overige omzet realiseert WR met opdrachten voor andere overheden, EU-cofinancieringsprojecten, ngo’s en bedrijfsleven.
Bij het onderzoek in directe opdracht (beleidsondersteunend) van LNV is geen betrokkenheid van bedrijven bij de opdrachtverstrekking van LNV.
Bij topsectorenonderzoek is het onderzoek publiek-privaat gefinancierd, dus samenwerking met bedrijven is de insteek. Daar zijn voorwaarden voor de aanvraag, beoordeling, financiering en gebruik van de ontwikkelde kennis. Dat gaat via het Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI). Hiervoor zijn Spelregels voor privaat-publieke samenwerking – Publiek-private samenwerking opgesteld en op 20 juni 2013 aan uw Kamer voorgelegd. De spelregels borgen dat onderzoeksorganisaties kunnen voortbouwen op de ontwikkelde kennis.
Welke samenwerkingsverbanden en financiële relaties heeft WUR met pesticidefabrikanten de afgelopen tien jaar gehad?
Voor Wageningen Research geldt dat er vanuit het topsectorenonderzoek een beperkt aantal samenwerkingsverbanden met pesticidefabrikanten zijn geweest in publiek-private samenwerking (PPS). In deze PPS’en zaten niet alleen pesticidefabrikanten, als private partner, maar ook andere private partijen:
Startjaar
Naam PPS
2013
PotatoGAP in China
2015
Nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen
On-site detectie voor verbetering plantgezondheid en fytosanitaire controle
Programmeringsstudie Meeldauw
De oorworm in de bodemfase 1605-010
Fysisch-chemische inductie van plantweerbaarheid
2016
PPS-GROEN, Gewasbescherming Robuust Optimaal Economisch & Natuurlijk (GROEN) – systeemsprongen voor de open teelten
2017
Ontwikkelen van preventiemaatregelen in de boomgaard om verliezen door zwartvruchtrot en bewaarrot in peer en appel de voorkomen (WP1,2, en 3)
2018
Virus- en vectorbeheersing in pootaardappelen
Voor Wageningen University geldt dat bij het onderzoek met bekostiging door de overheid, de bijdrage aan het budget van de Wageningen University uit opdrachten van de gewasbeschermingsmiddelenproducenten gering is en in totaal tussen de 0,1 en 0,2 procent bedroeg (voor 2019 ongeveer € 350.000).
De samenwerkingsverbanden in opdracht van derden (contract) is een verantwoordelijkheid van de WUR zelf.
Worden onderzoeken, bekostigd door onder andere private chemische bedrijven, betrokken bij de beoordeling voor de marktoelating van pesticiden in Nederland? Zo ja, bent u van mening dat dit onderzoek onafhankelijk is?
Ja, bedrijven financieren inderdaad de onderzoeken waarmee zij aantonen dat een middel werkzaam is en veilig is voor mens, dier en milieu. Dat geldt voor gewasbeschermingsmiddelen, voor biociden en ook voor bijvoorbeeld medicijnen. De kosten voor het onderzoek komen daarmee bij de partij waar die horen, bij de aanvrager van een toelating.
Om de onafhankelijkheid te borgen, moeten de onderzoeken en de laboratoria voldoen aan Europese voorschriften en worden daarop ook geaudit.
Ook in mijn beantwoording van vragen van het lid Grashoff (GroenLinks) over het bericht «Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor» heb ik toegelicht dat ik van mening ben dat het onderzoek onafhankelijk is (Kamerstuk 22 112, nr. 2426).
Deelt u de mening dat de conclusie uit voorgaand onderzoek laat zien dat inmenging van chemiebedrijven belangenverstrengeling is in onafhankelijk onderzoek naar agrochemische stoffen en zodoende het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) deze onderzoeken niet hoort mee te nemen in zijn onafhankelijk onderzoek of hier te allen tijden volledige openbaarheid over dient te geven?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen gaat uit van het voorzorgsprincipe om de veiligheid voor mens, dier en milieu te borgen. Dit betekent dat het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel verboden is, tenzij de werkzame stof op basis van een wetenschappelijke beoordeling is goedgekeurd in de Europese Unie en het middel is toegelaten in de betreffende lidstaat. De toelatingshouder dient een dossier aan te leveren waarmee de veiligheid wordt aangetoond. Dat dossier kan studies bevatten die zijn bekostigd door de toelatingshouder. Het dossier moet aan strikte kwaliteitseisen voldoen. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Verder moeten de studies zijn uitgevoerd volgens strikte, internationaal afgesproken protocollen.
Een onderdeel van de wetenschappelijke beoordeling is om te verifiëren of de ingediende studies ook daadwerkelijk aan deze kwaliteitseisen en protocollen voldoen. Als een onderzoek hieraan toch niet blijkt te voldoen, dan wordt deze niet meegenomen. Daarnaast dient ander onderzoek dat voldoet aan de kwaliteitseisen – zoals relevante openbare wetenschappelijke literatuur – meegenomen te worden, zodat alle relevante feiten kunnen worden beoordeeld. Zowel EFSA als het Ctgb zien zeer strikt toe op de wetenschappelijke onderbouwing van goedkeurings- en toelatingsaanvragen, deze worden strikt getoetst aan de kwaliteitseisen uit de Verordening nr. 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 444).
Deelt u de mening dat de wetenschap altijd leidend moet zijn in de beoordeling van bestrijdingsmiddelen en dat deze wetenschap gevolgd moet worden in de besluitvorming, maar dat deze wetenschap onafhankelijk moet zijn van bedrijven waar belangen zitten omtrent het betreffende onderwerp?
Ja, ik ben met uw Kamer van mening dat de wetenschap leidend moet zijn in de beoordeling van de gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent niet dat de wetenschap niet samen kan werken met bedrijven. Zoals in de beantwoording op vraag 3 is aangegeven, is de onafhankelijkheid geborgd.
Klopt het dat de onderzoeken die pesticideproducenten bij de Nederlandse pesticideautoriteit moeten aanleveren vertrouwelijk zijn en deelt u de mening dat het uit oogpunt van publieke controle en vertrouwen wenselijk is dat onderzoeken die de basis in toelatingsprocedures worden gebruikt openbaar raadpleegbaar zijn?
Ik vind transparantie in de goedkeurings- en toelatingsprocedure van groot belang. De besluiten van het Ctgb en de risicobeoordeling waar deze besluiten op zijn gebaseerd zijn openbaar en in te zien via de website van het Ctgb. Onderliggende studies kunnen op verzoek openbaar worden gemaakt, binnen de grenzen van Europese en nationale wetgeving.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer het BNC-fiche over de gewijzigde Algemene Levensmiddelenverordening gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2567). In het BNC-fiche staat het Nederlandse standpunt over het bevorderen van transparantie uitgebreid beschreven. Bij de inwerkingtreding van de recent gewijzigde Algemene Levensmiddelenverordening per 27 maart 2021 worden belangrijke stappen gezet. Zo zal EFSA de dossiers (met daarin de studies) die zijn ingediend voor de goedkeuring van een werkzame stof openbaar maken. De aanvrager kan beroep doen op vertrouwelijkheid van delen van het dossier, maar alleen als openbaarmaking van die delen zijn belang zou schaden. Het is aan EFSA om te beoordelen of een dergelijk verzoek terecht is.
Welke doelstellingen streeft WUR na op het gebied van open science en open access? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als (mede) door het publiek gefinancierd onderzoek niet gepubliceerd wordt?
In Nederland geldt met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek een beleid dat is gebaseerd op een zo groot mogelijke openheid. Open science en open access worden de norm in wetenschappelijk onderzoek. Daarbij geldt het adagium van «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat, onder Nederlandse EU-voorzitterschap, in de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2016 is afgesproken.4
De WUR werkt, samen met andere universiteiten en kennisinstellingen, intensief aan open access van de wetenschappelijke publicaties. Alle universitaire onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften.
In het Open Access beleid van de WUR5 is bepaald dat onderzoeksoutput, waar mogelijk, vrij beschikbaar is via één van de vormen van Open Access-publicatie.
Het is onwenselijk dat publiek gefinancierd onderzoek niet openbaar is. In art. 22 van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek is dan ook vastgelegd dat publiek gefinancierd onderzoek van Wageningen Research waar mogelijk openbaar wordt gemaakt. Uitzondering op deze regel zijn gevallen waar er sprake is van een veiligheidsbelang of bedrijfsgeheim.
Het artikel ‘Onderzoek: in één schep Noord-Hollands compost zitten duizenden microplastics’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek: in één schep Noord-Hollands compost zitten duizenden microplastics»?1
Ja.
Is bij u bekend welke factoren – zoals de herkomst, inzamelingssysteem en verwerkingssysteem – het meest bepalend zijn voor de hoeveelheid (micro)plastic in het gft-afval of compost?
Het meest bepalend voor de hoeveelheid (micro)plastics in het gft-afval is het scheidingsgedrag van consumenten en bedrijven. Met zeeftechnieken tijdens het composteringsproces is een groot deel van deze bodemvreemde materialen, waaronder kunststoffen, voor het composteringsproces te verwijderen. Het geproduceerde compost wordt vervolgens nog gezeefd zodat het voldoet aan de vereisten, o.a. de eisen ten aanzien van bodemvreemd materiaal. Met deze inspanningen wordt veel bereikt, maar het is helaas niet mogelijk om de kunststoffen volledig uit te filteren.
Zou u het theezakje bij het gft-afval, plasticafval of restafval gooien, wanneer u op de verpakking leest dat uw theezakje van biobased plastic is?
De afvalscheidingswijzer van Milieu Centraal geeft advies hoe verschillende afvalstromen gescheiden moeten worden. Volgens Milieu Centraal horen theezakjes in het restafval. Dit komt overeen met de lijst wat wel en niet in de groenbak mag uit het landelijk afvalbeheerplan onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens».
Het label biobased zegt iets over de grondstoffen waar het plastic van gemaakt is, maar geeft niet aan of het in de afdankfase afbreekbaar is of niet. Biobased plastic theezakjes zijn niet per definitie composteerbaar.
Theezakjes worden vaak als gft-afval weggegooid, omdat consumenten zich niet bewust zijn van het feit dat theezakjes van plastic kunnen zijn of plastic kunnen bevatten. Dit veroorzaakt vervuiling van het gft. Uit het oogpunt van recyclebaarheid is het te prefereren dat theezakjes geen plastic bevatten en alleen uit composteerbaar materiaal zouden bestaan, zodat ze samen met de thee bij het gft kunnen. Om deze onduidelijkheid aan te pakken verken ik samen met de koffie- en theebranche en de afvalverwerkers de mogelijkheden om de overstap naar composteerbaar materiaal te maken voor theezakjes en koffiepads.
Welke voorschriften zijn er rondom logo’s op plastic verpakkingen? Mag elk bedrijf zelf bepalen welke logo’s of teksten hij op de plastic verpakking toont?
Er is geen wettelijke verplichting om een bepaald afvalinstructie-logo te voeren.
Wel stelt het Kennis Instituut Duurzaam Verpakken uniforme logo’s ter beschikking aan bedrijven met wegwerpinstructies voor de consument.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of plastic verpakkingen die vermelden dat ze biobased zijn, bioafbreekbaar zijn of een organisch component hebben, dat daadwerkelijk in de Nederlandse praktijk zijn?
Er wordt niet gecontroleerd of verpakkingen die biobased zijn, bioafbreekbaar zijn of een organische component hebben dit ook zijn. Het verpakkende bedrijfsleven is er voor verantwoordelijk dat de informatie die zij op de verpakking zetten ook klopt. Bedrijven kunnen ervoor kiezen om keurmerken te gebruiken (zoals OK biobased, EN 16575 of Kiemplantlogo / OK compost, EN 13432). Dit keurmerk waarborgt de betreffende claim door een onafhankelijke derde partij te laten controleren of het bedrijf voldoet aan de in het keurmerk gestelde eisen. Dit vindt regelmatig plaats. Nederlandse composteringsinstallaties composteren sneller dan het uitgangspunt was bij het vaststellen van de EN 13432 norm.
Is bij u bekend of afvalverwerkers biologisch afbreekbare plastics wel of niet in de groenbak willen?
Afvalverwerkers willen het materiaal liever niet in de groenbak, behalve als biologisch afbreekbaar materiaal wordt gebruikt om meer gft-afval in te zamelen. Een biologisch afbreekbaar inzamelzakje mét gft-afval mag dus wel in de groenbak. Composteerders halen in de praktijk alle plastics zoveel mogelijk uit het te composteren gft-afval.
Als onderdeel van het landelijk afvalbeheerplan is onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens» een lijst opgenomen welke items wel of niet in de groenbak mogen. Deze lijst wordt ontwikkeld in samenwerking met de NVRD, RWS, de Vereniging Afvalbedrijven (VA) en Milieu Centraal en indien nodig geüpdatet.
Wanneer komt het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de eventuele noodzaak van andere normen rond plastic beschikbaar?
In 2019 is ZonMW gestart met een integraal onderzoeksprogramma «Microplastics & Health» naar de mogelijke gezondheidseffecten van microplastics. Het RIVM participeert hierin. Dit onderzoek geeft ons meer inzicht in de urgentie van het microplasticsprobleem. De onderzoeken zijn rond de zomer van 2020 klaar.
Kunt u een indicatie verschaffen van de hoogte van de normen die andere Europese landen hanteren over plastic of andere bodemvreemde stoffen in compost?
In 2022 gaat de herziening Europese meststoffen verordening in. Deze stelt dat het percentage bodemvreemde stoffen ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: glas, metaal of kunststof, en in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden mag bevatten. In 2026 wordt de grens voor kunststofvervuiling groter dan 2 mm op 2,5 g/kg gesteld, in 2029 zal deze norm opnieuw beoordeeld worden. Daarnaast bestaat er nationale regelgeving om meststoffen op de markt te brengen. Het is niet bekend hoe hoog de milieucriteria voor kunststofvervuiling in andere Europese landen is.
Is bij u bekend of gemeenten dit voorjaar wederom voornemens zijn om gratis compost uit te delen?
Op 28 maart 2020 vindt weer de Landelijke Compostdag plaats waarop de Vereniging Afvalbedrijven in samenwerking met gemeenten gratis compost uitdelen aan burgers, om hen te bedanken voor hun inzet om gft-afval te scheiden van het restafval.
Het interview ‘Politiechef Anja Schouten: Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen’ en het opinieartikel ‘Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving «Politiechef Anja Schouten: «Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen»1 en het opinieartikel «Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren»?2
Ja.
Herkent u het signaal dat het aantal E33-meldingen («verward gedrag») niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo ja, hoe duidt u dit fenomeen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat het aantal E33-meldingen niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg. De term «verward» in relatie tot de E33-meldingen is een containerbegrip, er ligt geen diagnose aan ten grondslag. Het zegt ook niets over de aard en de ernst van de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil: van dementie en middelengebruik tot (ernstige) psychiatrische aandoeningen.
Onderschrijft u de conclusie van politiechef Schouten dat de multi-problematiek rondom «verward gedrag» niet vanzelf overgaat? Zo ja, hoe ziet uw ideale aanpak er uit om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. De complexiteit en veelzijdigheid van de problematiek van personen met verward gedrag vragen om het langdurig leveren van maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. De aanpak voor personen met verward gedrag kan dus per regio en per gemeente verschillen. Er bestaat dan ook niet één ideale aanpak om dit probleem aan te pakken. Graag verwijs ik ook naar de brief met de stand van zaken van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen die ik op 10 december 2019 naar uw Kamer stuurde.3
Wat vindt u van de conclusie van Onno Hoes, voormalig voorzitter van het Schakelteam Personen met verward gedrag, dat het kabinet te weinig doet en ook de aanbevelingen onvoldoende opvolgt rondom deze problematiek? Kunt u een jaarlijks overzicht delen met de Kamer betreffende het aantal meldingen van personen met verward gedrag sinds 2011?
De conclusie van de heer Hoes deel ik niet. Zoals in de beleidsreactie op de eindrapportage van het Schakelteam staat, vergt dit vraagstuk een lange adem.4 Er wordt op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. In voornoemde brief die ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 december 2019 aan de Tweede Kamer heb gestuurd, staat beschreven wat er tot op heden is gebeurd en wat er nog gaat gebeuren als het gaat om de implementatie van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen, waaronder de groep personen met een hoog veiligheidsrisico. Bij genoemde brief is ook de rapportage Stand van het Land gevoegd, waaruit blijkt dat aan alle 9 bouwstenen voor de aanpak van verward gedrag in alle regio’s wordt gewerkt. Hieruit blijkt ook dat in het merendeel van gemeenten en regio’s burgemeesters en wethouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aanpak van personen met verward gedrag. De rapportage signaleert dat er in regio’s en gemeenten verbindingen zijn tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wet verplichte ggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Waar gemeenten aangeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het leggen van verbindingen, kan deze ondersteuning worden geboden door de regioadviseurs die namens de ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG actief zijn in het land om vraaggericht te ondersteunen.
In onderstaande tabel treft u het overzicht aan van het aantal meldingen dat door de politie is geregistreerd onder de code E33 (betreft een registratie van een incident van overlast door een verward persoon) over de periode 2011–2019. Deze cijfers zeggen niets over het unieke aantal personen. Het gaat om een diverse groep personen met een veelheid aan problemen; van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening. De aantallen meldingen worden jaarlijks gepubliceerd op www.data.politie.nl.
Jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal door de politie geregistreerde incidenten E33
40.419
44.569
52.167
59.596
66.022
74.934
83.607
90.633
99.623
Bent u van mening dat het kabinet voldoende actie onderneemt om de multi-problematiek rondom «verward gedrag» aan te pakken? Zo ja, wat is uw streefcijfer en binnen welke termijn? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Graag verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 4 en, nogmaals, naar de aan de Tweede Kamer, op 10 december 2019 gestuurde brief over de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen,5 waarin ook staat aangegeven wat de ambitie is op dit onderwerp in de komende periode.
Wat vindt u van de oplossingsrichting om zogenoemde «veiligheidshuizen» te stimuleren om personen met gevaarlijk verward gedrag integrale hulp te bieden? Deelt u de zorg van de politiechef dat deze samenwerkingsverbanden onder druk staan vanwege onvoldoende financiële middelen bij gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De groep personen met ernstig verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico kenmerkt zich door steeds terugkerende (psychiatrische) problematiek en justitiecontacten. Dit is in principe geen financieel vraagstuk, maar cruciaal is dat zorgwekkende signalen vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en dat deze personen langdurig worden gemonitord.
Doordat deze groep vaak pendelt tussen het zorg- en veiligheidsdomein is er behoefte aan een integrale multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak waarbij ruimte is voor daadkracht, maatwerk en creativiteit.
Eén van de speerpunten van de ministeries van JenV en VWS is het verbeteren van de lokale en regionale aanpak van deze groep en het terugdringen van daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s. In de zorg- en veiligheidshuizen wordt vanuit een netwerksamenwerking met partners uit de verschillende domeinen de regie en coördinatie belegd op complexe domeinoverstijgende casuïstiek. Daarnaast is het van belang dat het aanbod van voorzieningen, zoals wonen, werk, inkomen, dagbesteding en zorg aansluit bij de doelgroep. Vanuit het Ministerie van JenV is de afgelopen jaren de ontwikkeling van de integrale persoonsgerichte aanpak voor deze doelgroep bij de zorg- en veiligheidshuizen reeds actief gefaciliteerd en gestimuleerd en dit wordt gecontinueerd in 2020. Inmiddels is het thema in elk zorg- en veiligheidshuis belegd.
Wat vindt u van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze opvangplekken te bewerkstelligen? Zo nee, bent u ten minste bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder is aangegeven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. Vanwege de diversiteit van de problematiek is het belangrijk om maatwerk te bieden en bij een melding per persoon te bekijken waar behoefte aan is. Wanneer een burger of instantie een melding maakt, dient er daarom een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en/of ondersteuning passend is. Hiervoor zijn verschillende reguliere mogelijkheden beschikbaar die naar aanleiding van de triage ingezet kunnen worden, zoals spoedeisende hulp, acute psychiatrische hulpverlening of maatschappelijke opvang. In eerdergenoemde brief van 10 december jl.6 staat dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
We onderschrijven het belang van samenwerking tussen partijen, zoals tussen de politie en ggz-deskundigen, bij het uitvoeren van een goede triage. Het is echter aan de partijen in de regio om te bekijken op welke manier ze deze samenwerking willen vormgeven. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het verder verkennen van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag». Dit is slechts een van de mogelijkheden, ter keuze van de betreffende regio.
Wat vindt u van de suggestie om in iedere meldkamer een ggz-deskundige te laten plaatsnemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten hoe andere landen in onze omgeving omgaan met meldingen van verward gedrag?
Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om iets te zeggen over de aanpak in andere landen. Elk land kent zijn eigen praktijk, wetgeving en aanpak. Daarnaast is het in kaart brengen van de aanpak in de landen in onze omgeving complex; dit vraagt zeer veel tijd en onderzoek.
Deelt u de mening dat een integrale landelijke aanpak op dit probleem ontbreekt?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. Dit betekent dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerdere advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, we moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Ja
SyRi |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over uw beantwoording van de eerder gestelde vragen over het gebruik van SyRi in Capelle aan den IJssel, en uw beantwoording daarop?1
Ja.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers, om hun controlerende taak goed te kunnen uitvoeren, accuraat antwoord op hun vragen dienen te krijgen van de uitvoerende macht, en dat deze niet zijn best mag doen om de antwoorden te omzeilen?
Ja.
Waarom heeft u in antwoord op mijn vragen naar hoeveel risicomeldingen zijn gegenereerd en in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, wel vermeld hoeveel risicomeldingen en risicoadressen zijn gegenereerd, maar verzuimd om op te schrijven in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot nader onderzoek (nul)? Daarmee heeft u toch een deel van de vragen niet beantwoord? Klopt het dat u al vanaf maart 2018, dus ruim voor de beantwoording van mijn vragen, op de hoogte was dat de uitkomst nul was?
U heeft terecht geconstateerd dat er verschillen zitten in de beantwoording van de door u gestelde vragen. Dit heeft te maken met het feit dat bij de beantwoording van de verschillende sets Kamervragen zowel een concept- als de definitieve versie van het rapport is gebruikt. De beantwoording is daardoor verwarrend en ik wil klip en klaar stellen dat dit niet had mogen gebeuren.
De beantwoording van de eerste set Kamervragen van 20 december 2018 heeft plaatsgevonden op basis van het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» zoals vastgesteld door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). In dat rapport staat geen antwoord op de vraag in hoeveel gevallen de toepassing van SyRI heeft geleid tot onderzoek.
Bij beantwoording van de vervolgvragen op 19 december 2019 over dit SyRI-project is gebleken dat abusievelijk het concept rapport is gepubliceerd3 en dat daarin wel staat vermeld dat de toepassing van SyRI niet tot onderzoek heeft geleid. Dit conceptrapport is gebruikt voor de beantwoording van de tweede set vragen. De verwarring had voorkomen kunnen worden door toen te melden dat er een fout in de publicatie van de rapporten was gemaakt. Het verschil tussen het concept en het definitieve rapport zit in het bijvoegen van bijlagen, de passages over data-analyse en het aantal onderzoeken naar aanleiding van de toepassing van SyRI.
We hebben nu niet kunnen herleiden waarom de desbetreffende wijzigingen zijn doorgevoerd. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat, zoals vermeld in de antwoorden van 19 december 2019, voor zover ik heb kunnen nagaan er geen onderzoeken zijn gedaan naar aanleiding van risicomeldingen uit SyRI in het project in Capelle aan den IJssel.
Als gevolg van de rechterlijke uitspraak van 5 februari 2020 kan SyRI in de huidige vorm niet meer worden toegepast. In de door u gevraagde brief ga ik in op de uitspraak van de rechter en de lessen die ik daaruit trek.
Ik stuur de definitieve versie van het eindrapport mee met deze brief4.
Hoe kan het dat in het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» staat dat de aangeleverde signalen vanuit SyRi niet hebben geleid tot een nader onderzoek en dat dit is gelegen in het feit dat het veelal om al bekende informatie ging (bijstandsdossier, Basisregistratie Personen (BRP), inmiddels achterhaalde informatie of bijvoorbeeld een rekening bij een bewindvoerder), terwijl u in de beantwoording op eerdere Kamervragen stelt dat de SyRi-meldingen geen rol hebben gespeeld «omdat het instrument in dit project onvolledig is toegepast. Zo bleken bij de koppeling van gegevens velden onjuist te zijn ingevuld, als gevolg waarvan de koppelingen niet optimaal konden worden benut»?2 Hoe ziet u het feit dat deze antwoorden elkaar deels kunnen overlappen, maar toch niet identiek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat er juist wat betreft heldere en tijdige communicatie rond SyRi fouten zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze fouten in de toekomst voorkomen, vooral ook met het oog op uw eerdere opvatting dat juist systemen voor handhaving voor hun draagvlak gebaat zijn bij heldere en tijdige communicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Consumentenbond de noodklok luidt om illegale datahandel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond luidt noodklok om illegale datahandel» van 14 januari 2020?1
Ja
Wat is uw appreciatie van het rapport «Out of Control» van de Noorse consumentenbond? Deelt u de strekking van het rapport dat illegale datahandel staande praktijk is in Europa?
Het rapport schetst een uitgebreid beeld van de handel in data en kaart terecht aan dat het voor burgers vaak zeer lastig is om controle te houden over wat er met hun persoonsgegevens gebeurt, zeker wanneer wet- en regelgeving niet worden nageleefd door de partijen die de gegevens verwerken. Het rapport focust met name op een aantal specifiek onderzochte apps, maar benoemt in brede zin ook dat de handel in data in Europa en daarbuiten wijdverspreid is. Het rapport zet vervolgens vraagtekens bij de kwestie in hoeverre deze grootschalige handel legaal kan zijn.
Ik zie net als de opstellers van het rapport dat er enorme hoeveelheden data worden verhandeld, maar vind het tevens belangrijk dat er per zaak wordt bepaald of de data in kwestie rechtmatig wordt verwerkt. Ik juich het dan ook toe dat dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar document «Focus AP 2020–2023» datahandel als één van de drie focusgebieden voor de komende jaren aanmerkt.2
Deelt u de mening dat de groeiende handel in persoonsgegevens een risico vormt door individuen kwetsbaar te maken voor manipulatie en discriminatie?
Het illegaal verhandelen en verkopen van persoonsgegevens vind ik een zeer kwalijke zaak. Deze handel draait om het creëren van gedetailleerde profielen van individuen door hun gedrag te monitoren. Wanneer er gedetailleerde profielen worden samengesteld die terug te voeren zijn op specifieke individuen kan er een vergroot risico op discriminatie en manipulatie ontstaan. Dit manifesteert zich met name wanneer de transparantie en informatieverplichtingen uit de relevante wetgeving worden geschonden, omdat betrokkenen zich in dat geval niet bewust zijn van het feit dat zij worden geprofileerd. Het is om die reden van groot belang dat de AP, zoals hiervoor aangegeven, datahandel als een focusgebied heeft aangemerkt.
Wanneer betrokkenen wél bekend zijn met de verwerking van hun gegevens hebben zij de mogelijkheid op te treden tegen mogelijke discriminatie of manipulatie door bijvoorbeeld een klacht in te dienen bij de toezichthouder.
Klopt het dat het doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, zonder toestemming van de consument, een schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) betreft?
Het is in dit kader van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het doorgeven van gegevens en anderzijds het doorverkopen van gegevens.
Bij het doorgeven van persoonsgegevens is het afhankelijk van de specifieke situatie of het doorgeven van gegevens rechtmatig is. Het doorgeven van gegevens is een «verwerking» in de zin van de AVG en mag in ieder geval nooit zonder grondslag. De AVG biedt zes grondslagen waarop een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig kan zijn. Het is afhankelijk van de specifieke situatie welke grondslag van toepassing is en of de verwerkingsverantwoordelijke voldoet aan alle eisen om de verwerking rechtmatig te laten zijn.
Voor de doorverkoop van persoonsgegevens ligt dit anders. Recent heeft de AP haar normuitleg over de rechtsgrond «gerechtvaardigd belang» gepubliceerd.3 Hierin overweegt de AP onder meer dat bijvoorbeeld het enkel dienen van zuiver commerciële belangen of winstmaximalisatie geen «gerechtvaardigd belangen» van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen zijn in de zin van artikel 6 AVG. Dit brengt met zich mee dat de doorverkoop van persoonsgegevens in beginsel alleen rechtmatig kan zijn wanneer de betrokkene hier toestemming voor heeft gegeven.
Bieden de AVG en UAVG voldoende handvatten om ongewenste datahandel te bestrijden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat illegale datahandel nog altijd staande praktijk is volgens het rapport van de Noorse consumentenbond? Zo nee, op welke punten zou additionele wetgeving wenselijk kunnen zijn?
De AVG en de UAVG bieden voldoende handvatten om onrechtmatige handel in persoonsgegevens te bestrijden. De opstellers van het rapport betogen dat de onderzochte activiteiten veelal niet in overeenstemming zijn met de bestaande normen. Dit duidt er tevens op dat er voldoende normen zijn die de handel in persoonsgegevens reguleren, en dus om ongewenste handel in persoonsgegevens te bestrijden. Verder wil ik u er graag op wijzen dat de handel in gegevens in sommige gevallen ook wordt geraakt door de normen uit de Telecommunicatiewet. Het is dan ook goed om te vernemen dat de AP samenwerkt met haar collega toezichthouders om de onrechtmatige handel in data tegen te gaan.4
Klopt het dat de privacyverklaringen van sommige van de onderzochte apps stellen dat gegevens als leeftijd, sekse en gedragsinformatie niet onder de categorie persoonsgegevens vallen? Is dat een overtreding van de AVG en UAVG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze overtredingen aan te pakken?
Het begrip «persoonsgegeven» wordt in de jurisprudentie breed ingevuld. Het omvat alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Het is logischerwijs niet mogelijk om naar eigen inzicht van deze definitie af te wijken. Of dit al dan niet een overtreding van de AVG of UAVG betreft, is aan de bevoegde toezichthouder.
In uw brief van 11 juni 2019 schreef u dat de aandacht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2019 nadrukkelijker uit zou gaan naar handhaving en sanctieoplegging; in hoeverre heeft die extra aandacht zich vertaald in concrete resultaten en opgelegde boetes of andere sancties voor het illegaal delen van data?2
De AP heeft mij desgevraagd laten weten dat er inmiddels verschillende onderzoeken lopen op dit terrein. Deze onderzoeken kunnen mogelijk leiden tot handhaving. Gelet op een effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de AP kan ik u geen concretere informatie geven over de hoeveelheid onderzoeken of handhavingstrajecten. De AP heeft op dit moment nog geen boetes of andere sancties voor het illegaal delen van persoonsgegevens gepubliceerd. Verder wil ik u er nogmaals op wijzen dat datahandel centraal staat in de strategie van de AP voor de komende jaren (Focus 2020–2023).4
Hoe vaak is de AP al een formeel handhavingstraject gestart naar aanleiding van het illegaal doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, sinds de inwerkingtreding van de UAVG?
Zie de beantwoording vraag 7.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Consumentenbond om meer te doen om illegale datahandel tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
De oproep van de Consumentenbond om meer te doen tegen de illegale handel in data is zeer begrijpelijk. Ik juich het dan ook toe dat de AP zich hier de komende jaren specifiek op zal gaan richten.
In het rapport wordt verder aanbevolen om voldoende waarborgen op te nemen in de E-Privacy verordening, waarover in Brussel wordt onderhandeld. Zelf zal ik mij in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in blijven zetten voor een E-Privacy verordening die burgers voldoende bescherming biedt.
Verder steun ik de oproep die de Noorse consumentenbond doet aan de verschillende toezichthouders op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht, maar ook op consumenten- en mededingingsrecht, om waar nodig gezamenlijk op te treden tegen illegale datahandel.
De toegang tot en het gebruik van archieven van het Rode Kruis voor wetenschappelijk onderzoek |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de recente overdracht van oorlogsarchieven van het Rode Kruis aan het Nationaal Archief ernstige belemmeringen opwerpt voor het raadplegen ervan voor wetenschappelijk onderzoek? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, ik ken het bericht. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers, maar ook instellingen zoals het Herinneringscentrum Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier Amsterdam, worden gehouden aan zeer strikte voorwaarden? Klopt het dat de door het Nationaal Archief gestelde voorwaarden voortvloeien uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, wat is dan de betekenis van het uitgangspunt dat de AVG niet aan wetenschappelijk bronnenonderzoek in de weg mag staan?
De AVG staat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk (of historisch) onderzoek toe, mits passende maatregelen worden genomen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokken personen. In artikel 24 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder wetenschappelijk of historisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Zo is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek, het onderzoek een algemeen belang dient, het vragen van uitdrukkelijke toestemming aan de betrokkene onmogelijk is of een onevenredige inspanning kost en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Deze voorwaarden maken onderzoek mogelijk, waarbij tevens recht wordt gedaan aan het fundamentele recht op bescherming van persoonsgegevens van betrokken personen.
Deelt u de mening dat voor wetenschappelijk onderzoek in beginsel geen andere eisen en voorwaarden mogen worden gesteld dan strikt noodzakelijk? Zo ja, bent u bereid om in overleg met het Nationaal Archief (en vergelijkbare instellingen) op korte termijn de toegang tot archieven te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Andere voorwaarden dan de minimale voorwaarden, genoemd in artikel 24 UAVG, worden dan ook niet gesteld. Binnen deze voorwaarden zie ik voldoende mogelijkheden voor onderzoekers, instituten, nabestaanden en andere belangstellenden om wetenschappelijk of historisch onderzoek uit te voeren met gebruikmaking van de oorlogsarchieven.
Ten aanzien van Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier zal het Nationaal Archief de bestaande afspraken tussen deze organisaties en het Nederlandse Rode Kruis over de toegang tot een aantal digitale collecties voortzetten na de formele overdracht van deze archieven aan het Nationaal Archief. Deze overdracht zal naar verwachting in mei van dit jaar een feit zijn.
Voorts heeft het Nederlandse Rode Kruis afspraken gemaakt met enkele individuele onderzoekers over de toegang tot digitale collecties ten behoeve van hun onderzoek. Deze afspraken gelden tot het einde van dit jaar, met de verwachting dat deze onderzoeken voor die tijd zullen zijn afgerond. Deze afspraken zullen door het Nationaal Archief na de genoemde overdracht op dezelfde basis worden gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van nabestaanden om via wetenschappelijk onderzoek en via wetenschappelijk onderzoekers informatie te krijgen van groot belang is voor de herinnering aan de slachtoffers? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat een gefundeerd antwoord door de wetenschappers alleen kan worden gegeven als zij gemakkelijke toegang hebben tot de relevante archieven?
Die mening deel ik en ik zet me dan ook in voor toegang tot de archieven, overeenkomstig het belang dat nabestaanden en/of onderzoekers hierbij hebben. Ook na de overdracht van de oorlogsarchieven van het Nederlandse Rode Kruis waarborgt het Nationaal Archief binnen de kaders van de UAVG de mogelijkheid tot het verkrijgen van informatie. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘2500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2.500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen tien jaar tijd ruim 2.500 kinderen uit asielzoekerscentra zijn verdwenen? Wat is het exacte aantal? Hoe beoordeelt u dit?
In de afgelopen tien jaar heeft het COA circa 2.050 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die met onbekende bestemming (mob) zijn vertrokken geregistreerd. In dezelfde periode heeft het Nidos circa 510 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken geregistreerd. In totaal zijn in de periode 2010 – 2019 dus circa 2.570 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een vertrek met onbekende bestemming geregistreerd.2
Alleenstaande minderjarigen vreemdelingen vormen een kwetsbare groep en het is zorgelijk dat zij met onbekende bestemming vertrekken uit de opvanglocaties. Het is echter van belang om te beseffen dat opvang van amv’s niet plaatsvindt in een gesloten omgeving. In de COA-opvang worden amv’s die aangeven te willen vertrekken gewezen op risico’s van illegaliteit en de mogelijkheden die bestaan voor terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast is er 24 uur per dag beveiliging op de terreinen aanwezig. Als de amv’s echter echt willen vertrekken is het mogelijk voor hen om de opvang te verlaten. Hoewel het onwenselijk is dat deze groep met onbekende bestemming vertrekt, is volledig gesloten opvang niet toegestaan.
Amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, worden in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vindt extra beveiliging en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. Ook hier is het echter belangrijk om te benadrukken dat dit weliswaar een besloten maar geen gesloten opvangvorm is. De amv’s kunnen de beschermde opvang dus ook verlaten indien zij dit echt willen.
Binnen de mogelijkheden die er bestaan wordt intensief ingezet om tegen te gaan dat amv’s met onbekende bestemming vertrekken uit opvanglocaties. Deze inzet kan echter niet voorkomen dat de amv’s die echt willen vertrekken ook kunnen vertrekken.
Hoe verklaart u dat vooral uit een aantal Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA’s) zoals Ter Apel en Oisterwijk, kinderen vaak verdwijnen?
Het aanmeldcentrum van de IND bevindt zich in Ter Apel. Dit betekent dat alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen die de asielprocedure starten bij binnenkomst in Nederland naar Ter Apel gaan.
Amv’s van 15 jaar en ouder worden, sinds de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016, na aanmelding in Ter Apel, opgevangen op een zogeheten procesopvanglocatie amv (POA). Amv’s verblijven hier gedurende de rust- en voorbereidingstijd en de algemene asielprocedure (AA). Amv’s die na afronding van de AA een vergunning ontvangen, stromen volgens het amv opvangmodel door naar een opvangvoorziening van Nidos. Amv’s zonder vergunning of in de verlengde asielprocedure stromen door naar een kleinschalige woonvoorziening onder verantwoordelijkheid van het COA.
In Nederland zijn er meerdere POA’s waaronder de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Ook voor de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016 waren er echter amv-opvangvoorzieningen op de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Het feit dat amv’s op specifieke locaties opgevangen worden, zoals de COA locaties in Ter Apel en Oisterwijk, en dat deze locaties al lange tijd operationeel zijn biedt een verklaring voor het relatief hoge aantal amv’s dat met onbekende bestemming vertrekt vanuit deze locaties in vergelijking met andere locaties.
Op dit moment wordt een analyse van de Analyse Proeftuin Migratie (APM), onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s afgerond. Voor dit onderzoek zijn data van de migratieketen over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s tussen 2015 en 2018 geanalyseerd. Over deze analyse en het onderzoek van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) zal ik uw Kamer binnen vier weken per brief informeren.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft voor deze kinderen en dat het onacceptabel is dat zij zomaar kunnen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt het systeem van Amber Alert niet ingezet voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen (AMV’s)? Is dit wel eens overwogen?
Amber Alert is een algemeen opsporingsinstrument van de politie dat zich richt op vermiste kinderen. Het richt zich daarbinnen niet specifiek op bepaalde doelgroepen en sluit ook geen specifieke doelgroepen, zoals amv’s, uit.
Bij de vermissing of ontvoering van een minderjarige geldt dat door de Landelijke Eenheid – op verzoek van een regionale politie eenheid – en onder het geldende gezag – een landelijk waarschuwingsbericht kan worden uitgevaardigd indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
het vermiste kind is jonger dan 18 jaar;
er is onmiddellijk levensgevaar of directe vrees voor ernstig letsel;
er is voldoende informatie over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden; en
er moeten geen redenen zijn om aan te nemen dat het kind zich in het buitenland bevindt.
Deze criteria gelden generiek, ongeacht de locatie of persoon van de vermissing. Bij de uiteindelijke afweging om een Amber Alert in te zetten zijn de omstandigheden van het concrete geval, gebaseerd op de op dat moment beschikbare informatie, doorslaggevend. De veronderstelling dat het systeem van Amber Alert per definitie niet ingezet wordt voor amv’s is daarom onjuist.
Gelet op het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen amv’s en andere vermiste jongeren bij het inzetten van Amber Alerts is het niet nodig om het gebruik van Amber Alerts voor amv’s nader te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn te onderzoeken of en hoe het Amber Alert ingezet kan worden bij verdwijningen van AMV’s wanneer er zorgen zijn over hun veiligheid en welzijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Bent u bereid te onderzoeken of dit mogelijk en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw antwoorden van het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019?
In mijn antwoorden tijdens het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019 heb ik aangegeven dat het belangrijk is om een duidelijk beeld te hebben van het probleem voordat eventuele maatregelen worden genomen. Daarbij heb ik verwezen naar de onderzoeken over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s die bij Kamerbrief van 24 april 2019 zijn aangekondigd door mijn voorganger. Voorts heb ik aangegeven dat er, nadat deze onderzoeken afgerond zijn, bekeken zal worden of er maatregelen getroffen zullen worden en, zo ja, welke maatregelen dat zullen zijn. Tenslotte heb ik in mijn antwoorden aangegeven dat het protocol met betrekking tot vermiste amv’s geactualiseerd wordt.
Het protocol met betrekking tot vermiste amv’s is inmiddels geactualiseerd en wordt sinds eind januari gebruikt door de Politie/AVIM, COA, Nidos, DT&V & IND. De onderzoeken naderen afronding. Uw Kamer ontvangt binnen vier weken per brief de onderzoeksresultaten en mijn reactie daarop.
Ik ben ervan overtuigd dat deze problematiek voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld. De onderzoeken naar het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zijn het product van een intensieve samenwerking tussen verschillende ketenpartners en zullen een beter inzicht geven in de problematiek.
Het actualiseren van het protocol vermiste amv’s is ook in samenwerking met verschillende ketenpartners tot stand gekomen en het protocol wordt breed gedragen door alle betrokken organisaties. Het protocol is recent in werking getreden dus er zijn vooralsnog geen concrete resultaten te melden. Het heeft echter wel een directe meerwaarde voor de betrokken organisaties omdat het alle rollen, processen en definities helder maakt voor de betrokken partijen. Hierdoor zal er sneller en efficiënter gehandeld kunnen worden, ten bate van de amv.
Hoe staat het met de genomen maatregelen? Welke concrete maatregelen zijn sindsdien genomen en welke concrete resultaten heeft dit opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is er in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat onnodig nog meer kinderen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat dit probleem voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dat? Zo nee, wat gaat u doen om daar verandering in te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van de leden Groothuizen en Bouali in december 2018, waarin u aangaf dat het protocol vermissing van AMV’s zou worden geactualiseerd?2 Is het protocol ondertussen geactualiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft dit al iets opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar de problemen rond het verdwijnen van AMV’s, dat verwacht werd in het najaar van 2019?
Zie antwoord vraag 7.
De cofinanciering door ING van een Indonesische kolencentrale |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ING en enkele Aziatische banken een nieuwe kolencentrale in Indonesië financieren en hierbij op 66 punten internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Zo nee, hoe zit het dan?
Het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption» van de Fair Finance Guide International (FFGI) concludeert dat ING de standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zou hebben geschonden en dat richtlijnen van onder meer de Wereldbank, de VN en de OESO niet zouden zijn opgevolgd. ING heeft zich gecommitteerd aan het respecteren en implementeren van deze IMVO-standaarden en heeft aangegeven haar financieringsportefeuille in deze branche af te bouwen.3
In haar ESG-beleid geeft ING aan dat zij in het algemeen bij financieringsprojecten periodieke monitoring laat uitvoeren op IMVO door een onafhankelijke consultant (een environmental social impact assessment). Als in dit monitoringsrapport tekortkomingen worden geconstateerd op IMVO, dan gaat ING het gesprek aan met de klant en volgen indien noodzakelijk mitigerende maatregelen. Wat die maatregelen zijn, ligt aan het geconstateerde tekort en verschilt per project. De uiterste maatregel is het stopzetten van verdere projectfinanciering.4 Ik verwacht van ING (en andere banken) dat zij onderzoeken zoals het onderzoek van FFGI meenemen in hun afwegingen. Ik zal dit ook onder de aandacht brengen bij ING.
Kunt u bevestigen dat het hier gaat om onder meer de schending van de Equator Principles (EP's), IFC Performance Standards, het Global Compact van de Verenigde Naties (UNGP) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, op het gebied van mensenrechten, corruptie, klimaat, vervuiling en gebrek aan compensatie van de lokale bevolking voor de te verwachten negatieve impact op hun levensonderhoud als gevolg van de nieuwe kolencentrale?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van de Japanse ngo’s dat ING het contract voor financiering van deze nieuwe kolencentrale niet had moeten tekenen omdat er op het moment van ondertekening geen garanties waren dat de EP's, het Global Compact van de VN en de OESO-richtlijnen nageleefd zouden worden? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid verwacht ik van banken dat zij bij hun financieringsbeleid rekening houden met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren onder deUnited Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt dus ook voor ING en ook voor deze casus. Bovendien heeft ING zich eind 2016 gecommitteerd aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector. Binnen dit samenwerkingsverband van de overheid, de bancaire sector, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zijn afspraken gemaakt over de toepassing en naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in de praktijk. Uit dit convenant volgt onder andere dat banken beleid opstellen met betrekking tot IMVO, gepaste zorgvuldigheid toepassen in hun financieringsbeslissingen, eventuele negatieve effecten voorkomen en mitigeren, en de voortgang hiervan monitoren en rapporteren. Ook behoren zij bij niet-naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door het bedrijf dat zij financieren een engagementtraject te voeren en als laatste redmiddel deze klant uit te sluiten.
ING geeft in haar beleid aan dat zij de projecten waarin zij financiert regelmatig laat monitoren, onder andere op de naleving van IMVO-principes, door een onafhankelijke partij en dat zij bij vermeende schendingen het gesprek aangaat met de klant. In dit project is dit proces volgens ING ook gevolgd.
Op dit moment zijn er geen dwingende maatregelen op het gebied van IMVO in financieringsbeslissingen van banken. Ter uitvoering van het regeerakkoord wordt bekeken of en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden binnen het IMVO-beleid.
Deelt u de oproep van Japanse ngo’s dat ING en andere betrokken banken nu ten minste eerst goededue diligence dienen uit te voeren voordat men tot enige nieuwe uitbetaling van de lening voor deze kolencentrale overgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen van de lokale Indonesische bevolking, die bevreesd is voor lucht- en watervervuiling en al jaren demonstreert tegen de bouw van deze nieuwe kolencentrale in Cirebon (Java) naast een bestaande centrale die in 2012 in gebruik is genomen en tot mensenrechtenschendingen en schade aan het milieu heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Te allen tijde dienen bedrijven en banken die zakendoen in het buitenland rekening te houden met mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu. Deze berichten laten eens te meer zien wat het belang is van goede naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat is uw reactie op het interview met een lokale Indonesische boer die vertelt dat de bouwers van de nieuwe kolencentrale in Indonesië hem dreigden neer te schieten als hij zijn land niet zou verkopen ten behoeve van de bouw van de nieuwe kolencentrale?3
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen moet ING, volgens u, nemen om de lokale bevolking te steunen tegen geweld en te helpen compenseren voor verlies van bezittingen als gevolg van de mede door ING gefinancierde kolencentrale?
Zoals aangegeven verwacht ik dat banken handelen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Hieronder versta ik ook dat in het geval van daadwerkelijke negatieve effecten, de bank haar invloed aanwendt om het bedrijf dat het negatieve effect heeft veroorzaakt of eraan bij heeft gedragen te bewegen om herstel te bieden of mee te werken aan herstelmaatregelen. Bij daadwerkelijke negatieve effecten moet ING zelf beslissen hoe zij hieraan voldoet en welke maatregelen zij neemt.
Waarom vindt u het acceptabel dat ING de financiering van de nieuwe kolencentrale in Cirebon continueert, ondanks protesten van de lokale bevolking en herhaaldelijke klachten tegen ING hierover van Indonesische ngo's?4 Wanneer en onder welke voorwaarden zou u dit niet acceptabel vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat ING inhoudelijk dient te reageren op klachten van Indonesische ngo's als gevolg van ING’s financiering van een nieuwe kolencentrale? Zo nee, waarom niet?
Banken hebben de verantwoordelijkheid voor het bieden, meewerken aan of invloed aanwenden voor herstel voor slachtoffers conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Deze verantwoordelijkheid is ook vastgelegd in het bankenconvenant. De individuele banken, waaronder ING, hebben zich verplicht om bij projectfinanciering klanten de voorwaarde te stellen tot het opzetten van- of participeren in een klachtenmechanisme voor (potentiële) slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Ook hebben deelnemende banken zich gecommitteerd aan het instellen van een klachtenmechanisme dat toegankelijk is voor derden. De monitoringscommissie van het bankenconvenant, stelt in haar laatste rapport dat alle banken hieraan hebben voldaan.10 De OESO-richtlijnen en de UNGP’s schrijven bovendien voor dat bedrijven moeten zorgen voor een legitiem herstelmechanisme. Gelet op het commitment aan het bankenconvenant en deze verplichtingen vind ik het van belang dat ING de klachten van NGO’s en de lokale bevolking ter harte neemt. Hoe zij dit doet en hoe zij zich hier extern over uitlaat, is in eerste instantie aan ING.
Hoe heeft ING inhoudelijk gereageerd op klachten over negatieve impact op het lokale milieu en mensenrechtenschendingen?5
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de klacht van Indonesische ngo's over negatieve impact voor mensenrechten als gevolg van de financiering van een nieuwe kolencentrale door ING in het kader van dit klachtenmechanisme serieus beantwoord had moeten worden door ING?6 En als dit nog niet het geval zou zijn, ING dit volgens de letter en geest van het bankenconvenant alsnog dient te doen?7 Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om de aanbeveling van monitoringscommissie van het bankenconvenant in haar monitoringsrapport8, ten aanzien van het belang van bindende wetgeving (op banken en mensenrechten), expliciet mee te nemen in de evaluatie van de IMVO-convenanten, die voor zomer 2020 gepubliceerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
De monitoringscommissie geeft in deze aanbeveling aan dat het essentieel is dat eventuele obstakels voor de multistakeholdersamenwerking binnen het bankenconvenant worden aangepakt. Zij geeft hierbij het voorbeeld van mededingingsregelgeving en stelt dat bindende wetgeving een voor de hand liggend alternatief is als mededingingsobstakels niet worden opgelost.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Naar aanleiding van deze afspraak is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart waarin wordt onderzocht of een aanpassing van het beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen nodig is en zo ja, hoe een doordachte mix van maatregelen, dwingend en vrijwillig, vormgegeven kan worden. Onderdeel van dit project is de evaluatie van de IMVO-convenanten. In de Terms of Reference van deze evaluatie is de vraag opgenomen welke factoren de uitvoering van een convenant belemmeren. Hierbij wordt onder andere mededinging genoemd als belemmering. De aanbeveling van de monitoringscommissie wordt hierbij meegenomen.
Bent u bereid om u uit te spreken dat banken geen fossiele energiecentrales of andere projecten dienen te financieren als er geen garanties zijn dat tenminste de OESO-richtlijnen en de UNGP's gerespecteerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier verhoudt financiering door een Nederlandse bank van een nieuwe kolencentrale die in 2020 operationeel zal worden en naar verwachting zeker dertig jaar operationeel zal blijven, zich in letter en geest met de oproep van de Secretaris-Generaal van de VN om geen nieuwe kolencentrales meer te bouwen vanaf 2020?9
Ik deel de mening van de Secretaris-Generaal dat het voor het behalen van de klimaatdoelstellingen noodzakelijk is dat energieopwekking via kolencentrales wordt afgebouwd. Om die reden ben ik ook van mening dat financiële instellingen het aandeel aan koleninvesteringen in hun portefeuille navenant zullen moeten afbouwen. ING heeft aangegeven dat zij haar uitzettingen op kolencentrales in de komende jaren verder wil afbouwen, en geen nieuwe kolencentrales meer zal financieren (behalve reeds bestaande toezeggingen).13
Ik vind het van belang dat financiële instellingen plannen maken om hun klimaatimpact terug te dringen. Enerzijds is dit van belang zodat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de transitie naar een klimaat neutrale energievoorziening. Als financiers van de economie spelen financiële instellingen hierin een belangrijke rol. Anderzijds is het voor de financiële stabiliteit van belang dat financiële instellingen tijdig inspelen op de transitie. Immers, klimaatbeleid gaat tot activa-afwaarderingen leiden in sectoren die gevoelig zijn voor de transitie. Ik denk daarbij ook nadrukkelijk aan de kolensector.
Ik ben daarom verheugd dat Nederlandse financiële instellingen zich in het kader van het klimaatakkoord hebben gecommitteerd om voor 2022 actieplannen te presenteren hoe zij hun uitstoot, voor al hun relevante financieringen en beleggingen, zullen reduceren en ik onderschrijf dit van harte. Ik ga ervanuit dat zij daarbij ook nadrukkelijk zullen kijken naar hun financieringen en beleggingen in kolencentrales.
Bent u bereid om, gelet op onder meer de ernst van klimaatverandering en grote schaal van verlies van biodiversiteit, zich in te zetten voor de verdere aanpassing van de huidige «groene» taxonomie naar een bruine taxonomie voor activiteiten die juist aanzienlijke schade veroorzaken aan mens, dier en milieu, in lijn met de aangenomen motie-Van Raan?10 Zo nee, waarom niet?
In het recent overeengekomen akkoord over de taxonomie is afgesproken dat de Commissie voor 31 december 2021 een rapport uitbrengt over de uitbreiding van het toepassingsbereik van de taxonomie naar activiteiten die significant schade toebrengen aan een van de milieudoelstellingen. Ik deel de mening dat het gezien de ernst van klimaatverandering noodzakelijk is dat ook sneller gekeken wordt naar activiteiten die significante schade aanrichten aan milieudoelstellingen. Ik zal er bij de Commissie op aandringen om het rapport zo snel mogelijk af te ronden, en de deadline zoals gesteld in de verordening niet af te wachten. Ik zal hiervoor ook gelijkgestemde landen opzoeken om hier samen voor te pleiten.
Overigens geldt nu al dat energieopwekking doormiddel van kolen expliciet is uitgesloten van de duurzame taxonomie. Hiertoe is door de Raad en het Europees parlement besloten omdat deze vorm van energieopwekking als zeer vervuilend wordt gezien. Ik span mij ervoor in dit signaal bij financiële instellingen onder de aandacht te brengen zodat zij hun investeringen in kolencentrales verder gaan terugdringen.