Het bericht ‘Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde Kamervragen over het niet naleven van de wet en het grootschalig en onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de politie, Defensie, inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV?2
Deze vragen zijn bekend en inmiddels beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wist u van het grote datacontract tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en T-Mobile uit 2017? Zo ja, sinds wanneer wist u dit en waarom is de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u hier niets van afwist?
Voor de volledigheid, het ging om een pilot waarvan de resultaten door het CBS bekend zijn gemaakt op hun website3. Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Wist u dat het CBS op grote schaal werkte met direct en indirect herleidbare locatiegegevens van miljoenen burgers? Wat heeft u gedaan met signalen en zorgen dat het verzamelen van data via T-Mobile strijdig was met privacywetgeving? Wanneer zijn de eerste stappen ondernomen?
Het CBS heeft naar eigen zeggen geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. De onderzoeksgegevens zouden, aldus het CBS, niet direct of indirect herleidbaar zijn naar personen en het betroffen evenmin direct of indirect herleidbare locatiegegevens van personen. In het artikel van NRC wordt gesteld dat de CBS-medewerkers mogelijk toegang hebben gehad tot verkeersgegevens van klanten van T-Mobile. Het Agentschap Telecom heeft besloten naar aanleiding hiervan een onderzoek in te stellen, bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens. Over het onderzoek kunnen op dit moment geen uitlatingen worden gedaan. Het is aan het oordeel van de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens of deze pilot voldeed aan de wettelijke privacy-eisen.
Wat vindt u van de opportunistische handelwijze van T-Mobile, inclusief het verzwijgen van activiteiten en het openlijk bepleiten van terughoudendheid met commercieel datagebruik?
Met deze vraag doelt de heer Verhoeven vermoedelijk op de door hem vermeende tegenstelling in de houding van T-Mobile over de CBS-pilot en de kritische houding van T-Mobile over de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM. Ik vind het echter niet aan mij om hier namens de regering een uitspraak over te doen.
Wat is de stand van zaken van de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19 (Kamerstuk 35 479)? Klopt het dat het kabinet deze wet heeft stilgelegd dan wel ingetrokken na brede kritiek binnen en buiten de Kamer over de negatieve gevolgen voor de privacy van miljoenen mensen?
De behandeling van het wetsvoorstel ligt momenteel stil omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft verklaard (zie Besluitenlijst extra-procedurevergadering commissie EZK groslijst controversieel verklaren) op 26 januari 2021.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat met zulke zeer grote datasets het risico bestaat dat met het combineren van de locatiegegevens achterhaald kan worden wie bij welke locatiegegevens hoort en het risico bestaat dat we een surveillancemaatschappij optuigen?
Ik deel de constatering van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het gebruik van grote datasets risico’s met zich meebrengt en dat het van evident belang is nut, noodzaak en risico’s van gebruik te wegen en risico’s met adequate maatregelen te adresseren.
Welke andere CBS-proefprojecten met grootschalige dataverzameling lopen er?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden4, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht5, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht.
Zijn alle CBS-proefprojecten met grote dataverzamelingen inmiddels geheel stopgezet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling.
Welke persoonsgegevens verzamelt, koppelt of verwerkt het CBS momenteel allemaal?
Het CBS koppelt en verwerkt persoonsgegevens uit alle beschikbare overheidsregistraties. Het gaat onder meer om informatie van de Belastingdienst, het UWV en de BRP (bevolkingsadministratie). Dit gebeurt allemaal conform de CBS-wet en met inachtneming van de AVG en andere wettelijke voorschriften. Voor zover noodzakelijk vraagt het CBS daarnaast gegevens direct uit bij bedrijven en burgers via enquêtes. Een overzicht van bronnen en gegevens is te vinden in de algemene bronnencatalogus6.
Welke overige informatie verzamelt het CBS momenteel allemaal?
Op de website van het CBS zijn de bronnen waarmee het CBS informatie verzamelt, weergegegeven. De website van het CBS biedt beschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht en de statistische methoden die het CBS daarbij gebruikt7.
Is het CBS wel de «veilige haven» voor data die het zegt te zijn? Voldoet het CBS aan alle eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Daar ga ik in beginsel vanuit. De CBS-wet bevat waarborgen voor de gegevensbescherming en het CBS voldoet naar eigen zeggen ook aan de AVG. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen8.Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het verzwijgen van het datacontract door CBS en T-Mobile tegenover het Agentschap Telecom?
Het CBS heeft aangegeven dat het proactief met het Agentschap Telecom in contact is getreden. Op 21 mei 2019 is volgens het CBS met het Agentschap Telecom gesproken over de pilot. Daarnaast heeft het CBS aangegeven de Autoriteit Persoonsgegevens medio 2020 te hebben geïnformeerd over de pilot.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat met overheidsgeld een lucratief algoritme zou worden ontwikkeld dat ook een private contractpartner kon gaan gebruiken?
Het CBS ontwikkelt, in sommige gevallen samen met private partners, algoritmen die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar, zoals het CBS dat altijd doet met alle producten die het ontwikkelt. Het staat alle partijen, dus ook private partijen, vrij gebruik te maken van deze producten.
Welke stappen onderneemt u tegen de oneerlijke concurrentie met het publiek gefinancierde CBS dat ten koste gaat van bedrijven als Mezuro?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Aangezien het CBS en marktpartijen elkaar steeds vaker tegenkomen op de markt voor statistische diensten, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regels beogen meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, alsmede een relatieverbetering tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen te faciliteren, zodat meer kansen voor productieve samenwerking benut worden. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. Deze regelingen zullen twee jaar na inwerkingtreding (in 2022) worden geëvalueerd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor dinsdag 16 maart 2021?
Het is niet gelukt om de beantwoording voor 16 maart naar de Tweede Kamer te versturen.
Het bericht dat het CBS toegang kreeg tot privacygevoelige locatiedata van klanten van T-Mobile |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jarenlang toegang had tot gevoelige locatiegegevens van klanten van T-Mobile?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Klopt het dat medewerkers van het CBS toegang hadden tot verkeersgegevens voor facturering van T-Mobile klanten, waarmee kan worden achterhaald wie wanneer op welke locatie was en met wie men contact had?
Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen. Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre zijn dergelijke verkeers- en factureringsgegevens te beschouwen als anonieme datasets?
Verkeers- en factureringsgegevens zijn te beschouwen als persoonsgegevens en dus niet anoniem.
Welke definitie hanteert u van gepseudonimiseerde persoonsgegevens in dit verband? Zijn gegevens van telecommunicatieverkeer waaruit enkel de unieke IMSI-nummers zijn verwijderd nog steeds persoonsgegevens, of niet?
De definitie die wordt gehanteerd is afkomstig uit artikel 4 lid 5 van de AVG: het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden gekoppeld.
Of de gegevens van het telecommunicatieverkeer na verwijdering van de IMSI-nummers nog zijn te beschouwen als persoonsgegevens hangt af van de inhoud van de resterende gegevens (maken die nog steeds herleiding tot persoon mogelijk) en kan dus niet zonder nader onderzoek beantwoord worden.
Klopt het dat CBS-medewerkers zelfs toegang hadden tot direct herleidbare persoonsgegevens, met inbegrip van IMSI-nummers?
Het CBS heeft aangeven dat de CBS-medewerkers geen IMSI-nummers hebben gezien en ook geen toegang hebben gehad tot individueel herleidbare persoonsgegevens. Het is aan de toezichthouders om hier een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt de samenwerking tussen het CBS en T-Mobile zich tot het voorstel voor de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19? Is de verstrekking van de data, zoals die heeft plaatsgevonden tussen het CBS en T-Mobile, enigszins vergelijkbaar met het voorstel om informatie door te geven via het CBS aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Hoe kijkt u nu naar het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin u schreef dat CBS-medewerkers op het kantoor van T-Mobile werkzaam waren in het kader van een pilot om te kunnen meekijken en overleggen, en dat gedurende de pilot enkel anonieme uitkomsten (tellingen) aan het CBS zijn geleverd? Deelt u de mening dat dit antwoord niet correct was? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Nee. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering opgemerkt dat het op grond van de Telecommunicatiewet toegestaan is verkeersgegevens te verwerken als deze geanonimiseerd zijn. Voorts is melding gemaakt van het feit dat het CBS heeft aangegeven dat bij de samenwerking met T-Mobile sprake is geweest van verwerking van anonieme gegevens. Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat het CBS in regulier overleg met de toezichthouders heeft verzwegen toegang te hebben gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Naar eigen zeggen heeft het CBS geen toegang gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten. Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens wegens tijdgebrek nog niet was toegekomen aan het bekijken van opgevraagde CBS-documenten? Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat een forse intensivering nodig is van de capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft besloten nadere vragen te stellen aangaande de situatie bij het CBS in relatie tot de pilot. Het CBS heeft aan de Autoriteit Persoonsgegevens documentatie over de pilot aangeleverd. Deze aangeleverde documentatie van CBS heeft de Autoriteit Persoonsgegevens eind 2020 behandeld. Zoals hierboven benoemd, doen het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens momenteel gezamenlijk onderzoek. Uit deze gang van zaken zijn geen conclusies te trekken over de noodzaak van een capaciteitsintensivering voor de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat in het projectplan voor deze samenwerking staat vermeld dat medewerkers van het CBS volledige toegang zouden hebben tot gevoelige locatiedata, terwijl het contract enkel gaat over geaggregeerde gegevens?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt2. Het CBS heeft te kennen gegeven dat in het projectplan staat dat er, conform de overeenkomt, wordt gewerkt met geaggregeerde gegevens.
Hoe is het mogelijk dat het CBS, als zelfstandig bestuursorgaan, deze samenwerking is aangegaan? Op welke manier wordt binnen de organisatie getoetst of projectplannen voldoen aan de privacy-wetgeving? Hoe is het mogelijk dat niemand hierover aan de bel heeft getrokken? Bent u bereid om een extern onderzoek te starten naar de wijze waarop het CBS omgaat met privacy-vraagstukken?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben geleid tot meer vraag naar data. Samenwerking van het CBS met wetenschap en private partijen biedt voor het CBS mogelijkheden om voor het ontwikkelen van statistieken meer inzicht te krijgen in unieke data of methoden.
Volgens het CBS en T-Mobile hebben zij zich ervan vergewist dat dit onderzoek binnen de kaders van de Telecommunicatiewet en de AVG was toegestaan. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen3. Zoals eerder aangegeven neemt dit niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CBS, een zelfstandig bestuursorgaan, bekostigd uit de rijksbegroting, opereert op basis van een business plan dat inzet op het combineren van datasets, waarmee tientallen miljoenen euro’s per jaar kunnen worden verdiend? Vindt u dit wenselijk?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Om dat op een doelmatige en veilige wijze te doen, worden ook onderzoeken gedaan naar de gebruiksmogelijkheden van nieuwe databronnen. Het doel is daarbij altijd het genereren van informatie die aansluit bij de maatschappelijke behoefte. Alle uitkomsten en methoden worden openbaar gemaakt.
Het CBS ontvangt ieder jaar een lumpsumbijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor de uitvoering van het werkprogramma, waaruit onder andere de verplichte Europese statistieken worden bekostigd. Hiernaast kunnen overheden, vanuit hun eigen begrotingen, het CBS verzoeken om aanvullende statistische dienstverlening. Hiervoor brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening conform artikel 5 van de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Het CBS heeft geen winstoogmerk, maar moet de kosten voor dienstverlening waar de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in voorziet, wel in de vorm van een integrale kostprijs aan zijn opdrachtgevers doorberekenen om te voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie met private statistische dienstverleners. Het is van belang dat het handelen van het CBS niet leidt tot marktverstorend gedrag. Om duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden.
Vindt u het wenselijk dat het CBS contracten aangaat met private bedrijven waar toegang tot gevoelige gegevens als het ware wordt uitgewisseld tegen het leveren van algoritmen waar die private bedrijven dan weer van kunnen profiteren? In hoeverre is dit verenigbaar met de publieke taak van het CBS?
De mogelijkheid van samenwerking met private bedrijven is wenselijk om het CBS in staat te kunnen stellen te voldoen aan zijn wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. De algoritmen en andere kennis die uit dergelijke samenwerkingen voortvloeien, worden altijd publiekelijk beschikbaar gesteld, zodat ook anderen, zoals bedrijven, overheden of onderzoeksinstellingen daarvan gebruik kunnen maken. Op de website van het CBS is een overzicht van innovatieve projecten te vinden4.
In hoeverre zijn de nationale statistiekbureaus in andere Europese landen op een vergelijkbare wijze ingericht, waarbij zij zich op de markt begeven als ontwikkelaar van algoritmen?
Het CBS begeeft zich niet op de markt voor algoritmen. Het CBS ontwikkelt algoritmen die het nodig heeft voor zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar.
Deelt u de strekking van het artikel dat het CBS zich op de markt nadrukkelijk profileert als een betrouwbare partij, vanwege haar banden met de overheid, om zo marktvoordeel te behalen ten opzichte van concurrenten?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Voor dergelijke werkzaamheden brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening. Het CBS verricht daarnaast incidenteel werkzaamheden voor derden (private partijen). Tegen deze achtergrond, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat signalen ontvangen dat marktpartijen en het CBS elkaar op de markt voor statistische diensten steeds vaker tegenkomen. Er is onduidelijkheid ontstaan of het CBS de aangewezen partij is om een statistische opdracht te leveren, of dat dit aan een marktpartij moet worden overgelaten. Hiertoe zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regelgeving heeft tot doel meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. In 2022 worden de effecten van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS geëvalueerd.
Deelt u de strekking van het artikel dat zowel T-Mobile als het CBS misleidend zijn geweest in hun externe communicatie over dit samenwerkingsproject door te benadrukken dat het alleen zou gaan om anonieme geaggregeerde data, ook toen men al wist dat er ook met ruwe locatiedata was gewerkt?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van bedrijven en onderzoekers die pogen om de coronacrisis aan te wenden om toegang tot gegevens te verkrijgen op een manier die eerder niet mogelijk was? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Dergelijke signalen hebben het kabinet niet bereikt. Indien dit wel het geval zou zijn, is dat natuurlijk zorgwekkend. De coronacrisis mag niet worden misbruikt om op oneigenlijke wijze toegang tot eerder ontoegankelijke gegevens te verkrijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle vergelijkbare contracten die het CBS heeft met private bedrijven rond toegang tot klantgegevens en de ontwikkeling en levering van algoritmen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Op de website van het CBS staat een overzicht van innovatieve projecten en de resultaten daarvan, die zich soms in publiekelijk toegankelijke algoritmen vertalen5.
Het artikel 'Nederland tegen Brussel: schiet op met ban op verbrandingsmotor' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel «Nederland tegen Brussel: schiet op met ban op verbrandingsmotor»?1
Ja.
Wat vindt u van de inleiding van het artikel waarin staat dat Nederland de Europese Commissie oproept om de verkoop van nieuwe auto’s en bestelbusjes met een verbrandingsmotor vanaf 2030 te verbieden?
In het genoemde non-paper roep ik de Europese Commissie op om met een datum te komen vanaf wanneer de nieuwverkoop van auto’s en bestelbusjes met een fossiele verbrandingsmotor wordt uitgefaseerd. Dit kan inderdaad bewerkstelligd worden met een verbod. Mijn voorkeur gaat echter uit naar het aanscherpen van de huidige EU-wetgeving voor CO2-normering tot een uitstoot van 0 g/km. Zo sturen we op het doel (emissieloos), zonder autofabrikanten te beperken in de manier waarop dit moet worden bereikt.
In hoeverre komt dit artikel overeen met de inhoud van de non-paper «Transition to zero-emission light-duty vehicles»? Indien het artikel onjuistheden bevat, welke zijn dat dan?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het vigerende regeerakkoord spreekt van het streven naar 100% zero-emissie nieuwverkoop per 2030, maar dat er nooit afgesproken is dat dit zou moeten leiden tot een (wettelijk) verbod op de nieuwverkoop van benzine- of dieselauto’s?
Ja, dat klopt. Ook in het Klimaatakkoord is het streven naar 100% zero-emissie nieuwverkoop in 2030 afgesproken. Dit om de afspraken van Parijs en de in de Klimaatwet vastgelegde CO2-doelstellingen te kunnen realiseren.
Is een wettelijk verbod het doel dat het kabinet nastreeft? Is het de intentie van het kabinet het «streven» genoemd in het regeerakkoord om te zetten in een verbod? Is het de bedoeling dat een dergelijk verbod in 2030 ingaat?
Het kabinet streeft naar 100% zero-emissie nieuwverkoop in 2030. Het heeft de voorkeur om dit via EU-wetgeving te bereiken. Een verbod is één van de mogelijkheden.
Klopt hetgeen in het artikel genoemd dat een nationaal verkoopverbod niet strookt met de wijze waarop toelating van voertuigen in Europa geregeld is? Wordt er daarom ingezet op een Europees verbod?
Ja het klopt dat een nationaal verkoopverbod niet strookt met de wijze waarop toelating van voertuigen in Europa geregeld is. Daarom gaat mijn voorkeur uit naar het aanscherpen van de huidige EU-wetgeving voor CO2-normering.
Deelt u de mening dat Europees bronbeleid de voorkeur geniet om doelen te realiseren en dit voorrang verdient boven nationale richtcijfers? Deelt u de mening dat nationale maatregelen marktverstorend kunnen werken en kostbaar zijn, nu het netto-rendement kan tegenvallen gelet op bijvoorbeeld parallelle stromen van im- en export en weglekeffecten?
Europees bronbeleid heeft mijn voorkeur voor het realiseren van 100% zero-emissie nieuwverkoop. Aanvullende nationale (fiscale en financiële) maatregelen zijn evenwel nodig, nuttig en effectief om de afgesproken en wettelijk vastgelegde CO2-doelen te kunnen realiseren, en om voor de automobilist de overstap naar emissievrij rijden mogelijk te maken. Elk Europees land stimuleert ook op een eigen manier emissievrij rijden. Ik ben het met u eens dat zorgvuldig moet worden gekeken naar de (kosten)effectiviteit van maatregelen. Daarvoor heb ik u ook recentelijk het rapport «Kosteneffectiviteit stimuleringsbeleid EV» gestuurd.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat grote autolanden als Duitsland, Frankrijk en Italië niet achter de oproep gedaan door Nederland en andere lidstaten staan? Deelt u de mening dat het aan boord hebben van deze landen de voorkeur geniet?
Het heeft uiteraard mijn voorkeur dat deze landen achter onze oproep staan; in de transitie naar een klimaatneutraal Europa in 2050 is het meekrijgen van alle EU-lidstaten van groot belang. Ik zal mij ervoor blijven inspannen om een brede coalitie van welwillende landen in de EU te creëren.
Deelt u de mening dat het logischer is de internationale automarkt haar werk te laten doen in plaats van een verbod op de verkoop van auto’s met een verbrandingsmotor op te leggen, ons realiserende dat de meeste fabrikanten talloze modellen met minder uitstoot, of zelfs zero-emissie op de markt (gaan) brengen en inmiddels circa een kwart van de nieuwverkoop van auto’s zero-emissie betreft?
Nee, die mening deel ik niet. De aanscherping van de Europese CO2-doelstellingen is nodig om de markt aan te zetten tot ontwikkeling van emissievrije auto’s en de transitie te versnellen.
Zorgverzekeraars die ALS-patiënten op oneigenlijke gronden overhevelen naar de langdurige zorg. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars patiënten met Amyotrofe Laterale Sclerose (ALS) door hun indicatiestelling in twijfel te trekken, dwingen over te stappen naar de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Ik ben op de hoogte van de klacht die ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. Van de NZa heb ik begrepen dat de NZa ondertussen op de klacht heeft gereageerd richting ALS Patients Connected.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars indicaties door een geaccrediteerde indicatiesteller, die voldoet aan de eisen van zorgverzekeraars, in twijfel trekken en eisen dat er een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt gevraagd die aantoont dat er geen Wlz-indicatie is?
Een zorgverzekeraar kan een cliënt niet dwingen om een indicatie voor de Wlz aan te vragen. Het is juist dat er geen maximum zorgurencriterium is vastgelegd in de Zvw. Het hebben van een intensieve zorgvraag of -behoefte is op zich geen reden voor een Wlz-indicatie. De behoefte van de cliënt aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid en dat deze behoefte blijvend is, is daarbij bepalend.
Voor de wijkverpleging (gefinancierd uit de Zvw) geldt dat de wijkverpleegkundige een indicatie en bijbehorend zorgplan opstelt. Overigens is een accreditatie voor indiceren niet verplicht. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder is onderbouwd. De wijkverpleegkundige gaat met de cliënt en zijn netwerk in gesprek wanneer de zorgbehoefte niet langer meer binnen de geldende beroepsnormen past en adviseert de cliënt dan een Wlz-indicatie aan te vragen bij het CIZ. Het CIZ fungeert als toegangspoort van de Wlz en voert de indicatiestelling op uniforme en onafhankelijke wijze uit. Voor elke cliënt vindt een individuele beoordeling plaats waarna wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wlz. Daarmee is gewaarborgd dat de toegang tot de Wlz niet onrechtmatig kan worden afgedwongen.
De Wlz is voorliggend op de Zvw. Dat betekent, dat als een cliënt een Wlz-indicatie heeft, de zorg uit de Wlz gefinancierd moet worden en niet uit de Zvw. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid van de zorguitgaven die onder de Zvw vallen te controleren. In dat kader is het toegestaan dat een zorgverzekeraar controleert of een verzekerde een Wlz-indicatie heeft.
Volgens welke regels of wetgeving hebben zorgverzekeraars het recht dit te doen, gezien het feit dat binnen de Zorgverzekeringswet geen maximum zorgcriterium is vastgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het humaan een patiënt die zich al in de palliatieve fase bevindt te dwingen om over te stappen naar een ander zorgdomein? Zo nee, wat gaat u doen om dit voortaan te voorkomen?
Bij palliatieve zorg gaat het om zorg die gericht is op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van leven, niet om zorg die gericht is op herstel. De zorg aan ALS-patiënten heeft een palliatief karakter. De palliatieve en palliatieve terminale fase verschillen van elkaar. Er wordt gesproken over palliatieve terminale zorg als de laatste fase voor het sterven is aangebroken. Lang niet alle zorg aan ALS-patiënten betreft palliatieve terminale zorg, gemiddeld leven ALS-patiënten drie tot vijf jaar na de diagnose. Tijdens de palliatieve fase kan er in voorkomende situaties toegang zijn tot de Wlz. Voor de palliatieve fase geldt dan ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Wanneer de palliatieve terminale fase is aangebroken, wisselen cliënten voor hun zorg niet meer van domein. Dit is bij de Hervorming Langdurige Zorg besloten om extra lasten voor de cliënt en familie in de laatste levensfase te beperken. Zvw-cliënten blijven hun zorg dan ook vanuit de Zvw ontvangen ook al zouden ze aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen1.
Klopt het dat de zorgkosten voor deze patiënten al zijn ingecalculeerd en ten dele verdisconteerd in de berekening van de nominale zorgpremie van de zorgverzekeraars en daarnaast in de ex ante risicovereveningsberekening worden meegenomen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds onder de noemer Meerjarige Hoge Kosten (MHK)?
Bij de berekening van de ex ante vereveningsbijdrage worden de zorgkosten die ALS-patiënten maken meegenomen. In de berekening wordt verdisconteerd dat er jaarlijks een deel van de patiënten met ALS naar de Wlz uitstroomt of overlijdt.
Klopt het dat het verschil tussen het bedrag van deze ex ante risicovereveningsberekening en het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten niet hoeft te worden terugbetaald aan het Zorgverzekeringsfonds, maar door zorgverzekeraars als winst mag worden bijgeboekt?
Het klopt dat het verschil tussen enerzijds de inkomsten van de zorgverzekeraar (de ex ante bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds plus de premie) en anderzijds de uitgaven (de zorgkosten) niet achteraf verrekend wordt met het Zorgverzekeringsfonds. Verrekeningen achteraf met het Zorgverzekeringsfonds worden ex post compensaties genoemd. Op dit moment geldt alleen een ex post compensatie voor dure ggz-cliënten.
Het bovengenoemde verschil kan overigens nul euro bedragen of een positief of negatief bedrag zijn. Het verschil kan dus neutraal, positief en negatief voor de zorgverzekeraar uitvallen. Bij een goed functionerende risicoverevening is het verschil voor een groep verzekerden nul euro – zo is het systeem ingericht.
De compensatie uit de risicoverevening plus de premie die de zorgverzekeraars ontvangen voor een groep verzekerden is dan gelijk aan de zorgkosten.
Bent u het ermee eens dat dit de indruk wekt dat het overhevelen van ALS-patiënten naar de Wlz door zorgverzekeraars is ingegeven door financiële overwegingen in plaats vanuit de zorgplicht? In hoeverre is dit gedrag van zorgverzekeraars volgens u te rijmen met de zorgplicht, respectievelijk de Handreiking financiering palliatieve zorg?
ALS is een vreselijke ziekte. Voorop staat dat mensen die hierdoor getroffen worden goede zorg krijgen die bij hen past. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Dat die zorg duur is, mag geen afweging zijn voor de zorgplicht. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de wettelijke taak om de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de zorguitgaven te controleren. Vanuit die rol is het logisch dat zorgverzekeraars in sommige gevallen informeren of een Wlz aanvraag is overwogen. Ook is het toegestaan dat zorgverzekeraars controleren of er een bestaande Wlz indicatie is. Het is zorgverzekeraars (of zorgaanbieders) niet toegestaan om cliënten te dwingen een Wlz-aanvraag te doen. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is het niet juist om te veronderstellen dat zorgverzekeraars een positief resultaat behalen op ALS-patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het aanvragen van een Wlz-indicatie in de palliatieve terminale fase niet conform het besluit bij de Hervorming Langdurige Zorg. Dit besluit is onder andere in de Handreiking financiering palliatieve zorg beschreven.
Hoeveel winst hebben zorgverzekeraars de afgelopen jaren kunnen maken dankzij dit soort overhevelingen naar de Wlz?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te inventariseren hoe vaak dit, niet alleen bij ALS-patiënten, voorkomt, welke zorgverzekeraars zich hier aan schuldig maken en de Kamer hierover te berichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ik ben op de hoogte van de klacht die de vereniging ALS Patients Connected heeft ingediend bij de NZa. De NZa is een onafhankelijke toezichthouder; ik heb dus geen bemoeienis met de inhoud van de reactie van de NZa of het proces.
Ik vertrouw erop dat de NZa deze klacht op een zorgvuldige wijze afhandelt.
Van de NZa heb ik begrepen dat de NZa ondertussen op de klacht heeft gereageerd. De NZa heeft ALS Patients Connected gevraagd om de onderliggende correspondentie met zorgverzekeraars te verstrekken. De NZa zal deze correspondentie beoordelen en met ALS Patients Connected in gesprek gaan over de ervaringen die hun leden hebben gehad. Op basis van de bevindingen zal de NZa beslissen of en zo ja welke vervolgacties passend zijn. Ik zie geen reden om naast dit onderzoek van de NZa nog verder onderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de klacht die vereniging ALS Patiënts Connected heeft ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza)? Bent u bereid de Nza te vragen zo spoedig mogelijk te reageren op de vraag in hoeverre zorgverzekeraars met dit gedrag buiten hun boekje gaan en hoe de Nza dit als toezichthouder voortaan kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De uitvoering van toezeggingen en moties van het Notaoverleg 'In Nederland beslis je over je eigen leven' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Van Wijngaarden/Gijs van Dijk1? Is inmiddels een meerjarig interdepartementaal actieprogramma eergerelateerd geweld opgezet? Zo ja, bij welk ministerie is dit ondergebracht en wie is daarmee het aanspreekpunt van de aanpak van eergerelateerd geweld?
Ik heb uw Kamer op 18 maart 2021 geïnformeerd over de voortgang van de actieagenda schadelijke praktijken. Met deze brief is onder meer uitvoering gegeven aan de volgende moties:
Kortheidshalve verwijs ik u naar de voortgangsbrief schadelijke praktijken waarmee uw Kamer is geïnformeerd over de uitvoering van deze moties.2
Het voornemen was om de Tweede Kamer met de voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis voor het kerstreces te informeren over de actieagenda schadelijke praktijken, inclusief de moties en toezeggingen op dit terrein. Dit bleek niet haalbaar gelet op onder meer de doorlooptijd van het onderzoek naar maagdenvlieshersteloperaties. Vervolgens heb ik, in overleg met de Minister voor Rechtsbescherming, het besluit genomen uw Kamer integraal te informeren over de aanpak schadelijke praktijken. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 21 december 2020.3
Kunt u toelichten hoe het staat met de onderzoeken naar het zwaarder straffen van eergerelateerd geweld? Wat betekent dit voor het strafmaximum bij medeplichtigheid aan verschillende vormen van eergerelateerd geweld?
In de motie Van Wijngaarden/Peters4 is verzocht om te onderzoeken of eergerelateerd zwaarder bestraft kan worden. Ter uitvoering van deze motie wordt in kaart gebracht hoe eergerelateerd geweld nu bestraft wordt. Hiervoor wordt de registratie van het OM en de Rechtspraak geanalyseerd. In aanvulling hierop wordt ook een uitvraag gedaan bij de officieren van justitie om de cijfers beter te kunnen duiden. Deze uitvraag loopt in ieder geval tot de zomer van 2021. De exacte looptijd hangt samen met de hoeveelheid en de diversiteit van de zaken die gemeld worden. Parallel hieraan wordt aan onderzoekers de vraag voorgelegd of en op welke wijze het juridisch mogelijk is om deze zaken zwaarder te straffen en welk effect hiervan verwacht wordt. Hierbij wordt ook naar de verschillende deelnemingsvormen, zoals medeplichtigheid, gekeken.5 Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer in de volgende voortgangsbrief Geweld hoort nergens thuis geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer een concreet voorstel van het kabinet ontvangen om huwelijkse uitbuiting effectiever aan te kunnen pakken, zoals verzocht in de motie-Jasper van Dijk/Van Wijngaarden2? Moet voor de gewenste verbetering de strafbaarstelling van mensenhandel gewijzigd worden, of wordt gekozen voor een andere route?
Bij huwelijkse uitbuiting lijkt, net als bij huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, sprake te zijn van een inperking van het recht om zelf te beschikken over lichaam en leven. Het Parool7 schrijft in een artikel op 27 augustus 2020 dat deze praktijk vooral voorkomt bij «verborgen vrouwen». Uit de verkenning naar schadelijke praktijken8 van Andersson, Elffers en Felix blijkt dat het bij verborgen vrouwen gaat om vrouwen die gedwongen door de partner en/of één of meerdere leden van hun (schoon)familie in lichte, matige of ernstige isolatie leven. Zij zijn veelal slachtoffer van een vorm van directe of indirecte opsluiting, dan wel intimidatie, huiselijk geweld en/of dwangarbeid. Deze vrouwen bevinden zich in een afhankelijke en kwetsbare positie waardoor zij vatbaarder zijn voor uitbuiting.
Om dergelijke praktijken aan te pakken, is het van belang in te zetten op het eerder en beter in beeld krijgen van schadelijke praktijken. Daarom gaat Pharos een brede voorlichtingscampagne over schadelijke praktijken ontwikkelen. Het doel hiervan is om (potentiële) slachtoffers, professionals en omstanders gericht te bereiken. Binnen deze campagne wordt ook aandacht besteed aan huwelijkse uitbuiting.
Daarnaast werken de Ministers van OCW en SZW aan mentaliteitsverandering door de kennis over en bewustwording van het recht op zelfbeschikking bij gesloten gemeenschappen te vergroten. In de eerdergenoemde voortgangsbrief schadelijke praktijken bent u geïnformeerd over de extra impuls, die zal worden gegeven aan de preventieve aanpak ter bevordering van het recht op zelfbeschikking. Hierbij zal, indien dit een relevant onderscheid is, ook apart aandacht zijn voor huwelijkse uitbuiting. Over de concrete invulling wordt u in de volgende voortgangsrapportage «Geweld hoort nergens thuis» geïnformeerd.
In een situatie van huwelijkse uitbuiting kan reeds vervolgd worden voor mensenhandel. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook op andere gronden worden vervolgd, zoals op grond van dwang (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr)) of wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr). Zoals eerder is toegezegd door de Minister voor Rechtsbescherming, wordt momenteel in samenspraak met ketenpartners en wetenschappers verkend of en, zo ja, hoe een wijziging van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) kan bijdragen aan de bestrijding van handel in en uitbuiting van mensen, en het profiteren daarvan.9 Uw Kamer ontvangt voor de zomer van 2021 verslag van deze verkenning. Wanneer door een volgend kabinet besloten wordt tot een aanpassing van het mensenhandel-artikel, dan zullen hierin de vragen rondom huwelijkse uitbuiting betrokken worden. Gezien de aard van het fenomeen is dit de beste route om verbetering van de strafbaarstelling te onderzoeken.
Deelt u de mening dat te allen tijde voorkomen moet worden dat de hernieuwde vrijheid na de coronacrisis voor vrouwen zou kunnen leiden tot nog grotere gevangenschap?
Ik deel de mening dat voorkomen moet worden dat de eerder genoemde «verborgen vrouwen» tijdens en na de crisis gedwongen worden in nog verdergaande isolatie en gevangenschap te leven. Het kabinet heeft, ook voor mensen in dergelijke situaties, een aantal maatregelen genomen, zoals het financieren van de chatfunctie bij Veilig Thuis, voor mensen die thuis niet ongemerkt kunnen bellen, en het introduceren van het codewoord masker 19, dat bij apothekers onopvallend genoemd kan worden om direct hulpverlening in gang te kunnen zetten. Daarnaast hebben bijvoorbeeld artsen, het LKHA en FSAN aandacht voor vrouwen die het risico lopen slachtoffer te worden van vrouwelijke genitale verminking of huwelijksdwang. Ik deel uw opvatting dat ook na de corona-crisis inzet nodig is om slachtoffers van schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen en/of de praktijken te stoppen en duurzaam op te lossen. De aangekondigde maatregelen in de actieagenda schadelijke praktijken dragen daar aan bij. Daarnaast ben ik doorlopend in gesprek met gemeenten, kenniscentra, migrantenorganisaties, artsen, Veilig Thuis en politie om te bezien of extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe staat het met de verzochte ontwikkeling van civielrechtelijke instrumenten naar het voorbeeld van de «forced marriage protection orders» in het Verenigd Koninkrijk om dit te voorkomen? Klopt het dat u de Kamer niet voor het kerstreces heeft kunnen informeren over de verbetering van de inzet van dergelijke instrumenten? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat professionals op Schiphol die dreigende genitale verminking moeten gaan signaleren, dit niet kunnen effectueren zolang het vliegverkeer stilligt? Hoe snel kan deze signalering worden opgestart indien het vliegverkeer weer mogelijk is? Zijn de betrokken professionals op dat moment klaar om direct aan de slag te gaan, zodat wordt voorkomen dat meisjes en vrouwen het risico lopen genitaal verminkt te worden?
Ja, met dit feit ben ik bekend. Omdat door de coronacrisis het vliegverkeer in grote mate stil ligt, hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik prioriteit gegeven aan maatregelen in de actieagenda die op dit moment kunnen worden uitgevoerd. De voorbereidende werkzaamheden voor de uitvoering van deze maatregel zijn inmiddels gestart. Er is een werkgroep opgericht met de betrokken organisaties waaronder de Koninklijke Marechaussee en NIDOS met ondersteuning van de Britse politie.
Deze werkgroep gaat met twee trajecten aan de slag: ten eerste de ontwikkeling en invoering van een waarschuwingssysteem voor slachtoffers van dreigende vrouwelijke genitale verminking naar het voorbeeld van Birmingham Airport (Verenigd Koninkrijk). Hierbij wordt onderzocht welke uitingen (zoals stickers, of video’s) op Schiphol mogelijk zijn. Ten tweede wordt verkend welke proactieve interventies mogelijk zijn voor signalering van dreigende vrouwelijke genitale verminking voorafgaand aan en tijdens de reisbewegingen van meisjes (en hun familie). Dit is in aanvulling op de procedure die al gevolgd wordt voor potentiële slachtoffers die bekend zijn bij de jeugdbescherming. Bij een meer proactieve benadering is het voorkomen van profilering van specifieke bevolkingsgroepen een belangrijk aandachtspunt.
Naar verwachting zijn de betrokken professionals in het tweede kwartaal 2022 klaar om aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat genitale verminking en de behandeling ervan zo snel mogelijk moet worden opgenomen in de diagnose behandelcombinatie (dbc)? Zo ja, hoe staat het met de gesprekken tussen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de betrokken beroepsgroep? Welke belemmeringen zijn er nog om de behandeling van genitale verminking op te kunnen nemen in de dbc, hoe kunnen die worden weggenomen en op welke termijn is dit haalbaar?
Het klopt dat een onderdeel van de zorg voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking, zoals genoemd in de medische leidraad, op dit moment nog niet geregistreerd kan worden door de medisch specialist. Op dit moment wordt alleen de clitorisreconstructie geregistreerd. Ik deel de mening dat het van belang is om alle zorg voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking te kunnen registreren. Voordat dit opgenomen kan worden in het Diagnose Behandelcombinatie (dbc)-systeem is het noodzakelijk voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de organisatie van zorg duidelijk is. Zoals aangegeven in de antwoorden op uw vragen ingezonden op 17 december 2020 (over het voorkomen en bestrijden van genitale verminking), zijn de beroepsgroep en de NZa hierover in gesprek. Wanneer hier meer over bekend is, wordt gekeken hoe de zorg voor deze slachtoffers in de dbc’s opgenomen kan worden. Voor de overige zorg genoemd in de leidraad is de bekostiging (in de medisch specialistische zorg) geregeld.
Bent u bekend met de vragenlijst van Perined die bij de vroege intake bij een zwangerschap wordt afgenomen? Klopt het dat hier een vraag wordt gesteld over genitale verminking, maar dat deze niet verplicht is om in te vullen? Deelt u de mening dat goede registratie kan bijdragen aan het in kaart brengen en vervolgens aanpakken van genitale verminking? Kunt u met de betrokken beroepsorganisaties in gesprek gaan om deze vraag ook verplicht onderdeel van de vragenlijst te laten maken?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vrouwelijke genitale verminking (VGV) is onderdeel van de vragenlijst van Perined die ingevuld wordt door verloskundig zorgverleners. Een uitvraag bij Perined toont aan dat dit onderdeel van de vragenlijst bij een beperkt aantal wordt ingevuld, omdat dit bij een kleine groep vrouwen voorkomt. Het precieze aantal gevallen van genitale verminking VGV is niet bekend en daarom is het op basis van de vragenlijst niet mogelijk om te constateren of sprake is van eventuele onderrapportage. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat goede registratie een bijdrage kan leveren aan het in kaart brengen van de problematiek. Naast het belang van de zorg voor deze vrouwen was dit een belangrijke reden voor opname van dit onderwerp in de vragenlijst en is hier door beroepsverenigingen expliciet aandacht aan besteed. Dit is in latere jaren herhaald. Het invullen van de vragen over vrouwelijke genitale verminking is onderdeel van de standaard voorlichting over de Perined-vragenlijst en de wijze van invullen. Ik ga in gesprek met de betrokken beroepsorganisaties om te verkennen in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om VGV een verplicht onderdeel van de vragenlijst te maken en informeer uw Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage «Geweld hoort nergens thuis» over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat maagdenvlieshersteloperaties niet mogen voorkomen in Nederland? Kunt u toelichten hoe vaak maagdenvlieshersteloperaties zijn voorgekomen in Nederland sinds de wijziging van het standpunt van de betrokken beroepsgroep in augustus 2020?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer komt u, indien de schadelijke praktijk van maagdenvlieshersteloperaties nog voorkomt, met een verbod op maagdenvlieshersteloperaties? Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verzoek om te kijken of het aanzetten tot maagdenvlieshersteloperaties of het reclame maken voor deze operaties strafbaar kan worden gesteld? Bent u van plan dit ook te doen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Brussel wil camera’s op schepen om vissers in de gaten te houden' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brussel wil camera’s op schepen om vissers in de gaten te houden»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het bericht dat het Europees Parlement wil dat er camera’s op vissersschepen komen om te controleren of vissers zich wel aan de bijvangstregels houden?
Het Europees parlement heeft ingestemd met een amendement om vissersvaartuigen vanaf 12 meter lengte van camera’s te voorzien om op deze manier beter toe te zien op naleving van de aanlandplicht. De lidstaten buigen zich nog over een gezamenlijk standpunt, maar ook onder de lidstaten tekent zich een meerderheid af voor verplichte invoering van Remote Electronic Monitoring waar cameratoezicht onderdeel van is, maar dan alleen voor vaartuigen groter dan 24 meter. Het Portugees voorzitterschap streeft ernaar om in juni 2021 tot een Algemene Oriëntatie te komen over het voorstel van de EU Commissie voor een herziening van de Controleverordening waarin het toezicht op naleving van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid wordt aangescherpt.
De inzet van cameratoezicht en andere digitale handhavingstechnieken is een wereldwijde ontwikkeling, waarbij de Europese Unie als voorloper in de discussies over duurzame visserij, niet achter kan blijven. Het belang van de ontwikkeling van nieuwe technieken om de handhaving effectiever en efficiënter te maken, wordt ook onderstreept in het Noordzeeakkoord en de Kottervisie. Ik ben dan ook niet tegen camera’s aan boord. Zoals ik ook in de BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2679) heb aangegeven, vind ik wel dat er voldoende tijd en ruimte moet zijn voor de lidstaten om met pilotprojecten eerst te onderzoeken of en op welke manier camera’s ook daadwerkelijk een effectief instrument zijn in de handhaving en op welke wijze het past binnen de kaders van de geldende privacywetgeving. Daarbij ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld tussen de lidstaten, maar ook tussen de vlootsegmenten.
Bent u het ermee eens dat deze maatregel te ver gaat en de privacy van de vissers ernstig schaadt, ondanks dat gezichten eventueel onherkenbaar gemaakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2679) en in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vind ik dat er voldoende tijd en ruimte moet zijn voor de lidstaten om met pilotprojecten eerst te onderzoeken of en op welke manier camera’s en andere middelen voor Remote Electronic Monitoring effectief zijn in de handhaving en op welke wijze het past binnen de kaders van de geldende privacywetgeving.
Bent u zich ervan bewust dat de uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregel waarschijnlijk een groot probleem is, zoals in het artikel wordt gesteld door VisNed?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat er eerst gekeken moet worden naar andere innovatieve technologieën die wel werkbaar zijn?
Bij de uitwerking van de ambitie om de effectiviteit en efficiëntie van de handhaving op visserijmaatregelen te verbeteren door inzet van digitale toezicht- en handhavingstechnieken wordt gekeken naar verschillende technologieën. Naast onderzoek van de mogelijkheden van cameratoezicht, zet ik in op toepassing van bijvoorbeeld de blackbox voor continue monitoring van plaatsbepaling en motorvermogen en wordt gekeken naar de mogelijkheden van toezicht bijvoorbeeld via satellietbeelden of de inzet van drones.
Bent u trots op de Nederlandse visserij en vindt u dat we meer voor hen op zouden moeten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u voornemens voor hen op te komen? Welke concrete acties gaat u ten aanzien van het voorstel voor camera’s op vissersschepen ondernemen?
Ik ben zeker trots op de Nederlandse visserij, in het bijzonder het innovatief vermogen en aanpassingsvermogen aan een continu veranderende Noordzee en steeds hogere maatschappelijke eisen aan de visserijpraktijk. Er wordt veel van de vissers gevraagd ten aanzien van aanpassingen in het ruimtelijke gebied en verdere verduurzaming van de vangstmethoden. Een steeds grotere roep om transparantie van de visserijpraktijk op zee is een nieuwe ontwikkeling hierin. Concreet zet ik mij in de discussies in Brussel over cameratoezicht in voor een gelijk speelveld tussen lidstaten en vlootsegmenten en pleit ik voor voldoende tijd om met pilotprojecten te onderzoeken of en op welke manier camera’s ook daadwerkelijk een effectief instrument zijn in de handhaving en op welke wijze het past binnen de kaders van de geldende privacywetgeving. Tegelijkertijd werken de lidstaten van de Scheveningengroep gezamenlijk aan de opzet van een pilotonderzoek om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van Remote Electronic Monitoring (waaronder cameratoezicht) voor toezicht en handhaving te onderzoeken. Ik hecht veel waarde aan die samenwerking in verband met de harmonisatie van het toezicht voor een gelijk speelveld.
De petitie van Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met «PETITION PRESENTED TO: THE SPECIAL RAPPORTEUR ON CONTEMPORARY FORMS OF RACISM, RACIAL DISCRIMINATION, XENOPHOBIA AND RELATED INTOLERANCE AND THE WORKING GROUP OF EXPERTS ON PEOPLE OF AFRICAN DESCENT ON BEHALF OF THE PARLIAMENT AND CITIZENS OF SINT MAARTEN» van 9 maart 2021?1
Ja.
Is deze petitie ook namens Bonaire, Saba en Sint Eustatius?
Nee.
Is deze petitie ook namens Aruba en Curaçao?
Nee.
Is het verwijt dat «Nederland faalde in haar verplichting om zelfbestuur te bevorderen» ook besproken in de Rijksministerraad? Zo ja, wanneer?
Nee.
Zijn de bovengenoemde verwijten besproken in andere overleggen? Zo ja, waar?
Dit is niet besproken in overleggen waarbij ik aanwezig was.
Heeft de regering van Sint Maarten steun uitgesproken voor deze petitie? Zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?
De regering van Sint Maarten heeft naar mijn weten geen steun uitgesproken voor deze petitie. Of zij deze petitie wel of niet steunt is mij dan ook onbekend. Ik heb hierover opheldering gevraagd aan de Minister-President van Sint Maarten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de petitie spreekt over het «verdringen van een democratisch gekozen regering door een neokoloniale fiscale autoriteit»? Zo ja, vindt die verdringing plaats? Zo ja, kunt u aangeven waar die verdringing plaatsvindt?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. In de typering in de petitie van het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO) als een «neokoloniale fiscale autoriteit» die een democratisch gekozen regering verdringt, kan ik mij echter absoluut niet vinden. Het COHO wordt niet opgericht om een democratisch verkozen regering te verdringen. Het COHO heeft juist als doel om Sint Maarten te ondersteunen bij het doorvoeren van hervormingen van bestuurlijke aard, het realiseren van duurzame, houdbare overheidsfinanciën en het versterken van de weerbaarheid van de economie, met inbegrip van de rechtsstatelijke inbedding die daarvoor nodig is. Een weerbare economie is door het jarenlange uitblijven van noodzakelijke hervormingen helaas niet aanwezig, waardoor de gevolgen van de Covid 19-pandemie de landen hard hebben geraakt.
Heeft u kennisgenomen van de stelling in de petitie gesteld dat «(a)lthough precise statistics on race are not readily available for the islands and the Netherlands, it is clear that on the aggregate level, the Kingdom’s treatment of the overwhelmingly white population of the Netherlands is far superior than its treatment of the people of African descent and other racial and ethnic minorities that comprise the considerable majority of the three Caribbean islands»? Herkent u zich in deze stelling? Uit welke beslissingen van het Koninkrijk zou blijken dat de behandeling verschillend zou zijn?
Ik heb hiervan kennisgenomen, en herken mij niet in deze stelling. Sinds 10 oktober 2010 zijn Sint Maarten en Curaçao autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden met hun eigen constitutionele ordening en eigen verantwoordelijkheden. Aruba kende deze status al langer. De economische situatie in de verschillende landen is anders. Dat kan leiden tot verschillen in de economische positie van burgers binnen het Koninkrijk. Dat heeft niets te maken met raciale ongelijkheid.
Klopt het dat het land Sint Maarten op 10 oktober 2010 bij het aanvaarden van de autonomie vrijwillig heeft ingestemd met extern financieel toezicht voor Sint Maarten?
Ja. Dit externe toezicht is geregeld in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, een consensusrijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut.
Klopt het dat de financiële problemen van Sint Maarten voortkomen uit de orkanen van 2017 en de coronapandemie, zoals de aanbieders van de petitie stellen, of waren de financiële problemen er al veel langer? Als die problemen er al langer waren, waar blijkt dat uit?
Sint Maarten kent al langer financiële problemen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het rapport van de evaluatiecommissie Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten uit 2018. De evaluatiecommissie concludeert in dit rapport dat Sint Maarten in de periode 2015–2017 (vóór orkaan Irma) niet heeft voldaan aan de financiële normen uit artikel 15 Rft en dat het financieel toezicht op Sint Maarten daarom niet kan worden beëindigd. De evaluatiecommissie schrijft onder meer dat Sint Maarten kampt met betalingsachterstanden en oplopende begrotingstekorten en dat de overheidsfinanciën van een zorgelijk niveau zijn. Ook het IMF heeft sinds de autonome status van het land in 2010 geregeld aandacht gevraagd voor de oplopende schuldquote. Deze problemen komen niet voort uit de orkanen of de coronapandemie. In de periode vanaf 10-10-10 tot orkaan Irma heeft Sint Maarten geen resultaat geboekt in het verbeteren van de financieel-economische situatie van het land.
Hoe staat het met de belastinginning op Sint Maarten? Hoeveel hotels, bedrijven en rijke inwoners krijgen een belastingverlaging, of betalen helemaal geen belasting, op Sint Maarten?
Sint Maarten heeft als autonoom land eigen belastingwetten op basis waarvan de Sint Maartense Belastingdienst belasting heft en int. Eventuele speciale regimes die gelden voor hotels, bedrijven of rijke inwoners zijn een aangelegenheid van het land zelf en ik ben hiervan dan ook niet op de hoogte. In het kader van maatregel C.1 uit het landspakket zal het huidige fiscale stelsel worden onderzocht. Indien er sprake is van speciale regimes zal dat hieruit blijken.
Wat is de oorzaak van de trage uitbetaling van de 550 miljoen euro die beschikbaar zijn gesteld door Nederland in het kader van de wederopbouw van Sint Maarten na de orkaan Irma?
In de afgelopen drie jaar is gewerkt aan (de voorbereiding van) diverse projecten. Hoewel de wederopbouw ook naar mijn mening traag op gang is gekomen is inmiddels bij veel projecten de omslag van voorbereiding naar uitvoering gemaakt.
Op dit moment zijn er negen projecten in uitvoering en vijf projecten in voorbereiding, met een totale omvang van $ 376,4 mln. De uitgaven van het trustfonds zijn tussen eind 2019 en eind 2020 meer dan verdrievoudigd van $ 21 miljoen naar $ 68 miljoen. Daarnaast is ongeveer € 67 mln. vanuit de directe steun uitgegeven aan wederopbouwactiviteiten. Van de Wereldbank verwacht ik binnenkort de jaarrapportage over 2020, welke ik op korte termijn met uw Kamer zal delen. Deze rapportage gaat ook in meer detail in op vertragende factoren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanbieders van de petitie het Koninkrijk het verwijt maken dat Sint Maarten niet zelf een lening kan sluiten met een externe financier en dat Sint Maarten zwaarder in de schulden raakt door de financiering door de Nederlandse overheid? Klopt dat?
De Rijksministerraad heeft in het kader van het voldoen van de huidige liquiditeitsbehoefte besloten dat als Sint Maarten een lening op de binnenlandse markt zou willen aangaan voor de gewone dienst, dit moet worden voorgelegd aan de Rijksministerraad. Vóór de COVID-19-pandemie kon Sint Maarten lenen bij externe financiers indien het aanbod van de externe financiers gelijk of gunstiger was dan het aanbod van Nederland. In de praktijk blijkt evenwel dat het aanbod van Nederland altijd het meest gunstig is, omdat Sint Maarten op die manier gebruik kan maken van de credit rating van Nederland.
In het kader van de liquiditeitssteun leent Sint Maarten bij Nederland tegen 0% rente. Indien Sint Maarten daarentegen op eigen kracht op de internationale kapitaalmarkt leningen had moeten aantrekken waren de rentelasten van het land veel hoger geweest hetgeen had geleid tot een hogere staatsschuld.
Wie is verantwoordelijk voor de armoedebestrijding en sociale zaken op Sint Maarten? Wat valt Nederland te verwijten ten aanzien van de verschillen in ondersteuning in het sociale domein in relatie tot Sint Maarten?
Sinds 10 oktober 2010 is Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en heeft Sint Maarten een eigen verantwoordelijkheid gekregen voor onder andere armoedebestrijding en sociale zaken. Binnen het land Sint Maarten is het Sint Maartense Ministerie van Volksgezondheid, Sociale ontwikkeling en Arbeid (VSA) verantwoordelijk voor de armoedebestrijding en sociale zaken. Nederland draagt hiervoor dan ook geen verantwoordelijkheid.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanbieders van de petitie Nederland en het Koninkrijk verwijten niets te doen aan de gevangenis van Sint Maarten? Onder wiens verantwoordelijkheid valt de gevangenis van Sint Maarten?
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Sinds Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden is, heeft Sint Maarten een eigen verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving gekregen, inclusief het gevangeniswezen. Gelet op de hardnekkige problemen in het gevangeniswezen toont het kabinet zich bereid Sint Maarten te ondersteunen, hetgeen ik heb toegelicht in de beantwoording op het schriftelijk overleg Sint Maarten van 11 februari 2021.
Wat vind u van de verwijten van racisme, kolonialisme en discriminatie die door het hele stuk heen lopen in de richting van Nederland en het Koninkrijk?
Racisme, kolonialisme en discriminatie zijn ernstige misstanden. Ik herken de verwijten die in dit verband worden gemaakt richting Nederland en het Koninkrijk absoluut niet.
Herinnert u zich u antwoorden op de Kamervragen over het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen, waaruit blijkt dat de landen bij het aanvaarden van het Statuut al volledig zelfbestuur op basis van artikel 73 VN Handvest hebben? Welke andere vorm van volledig zelfbestuur wenst Sint Maarten?2
Ja, die antwoorden herinner ik mij. Welke andere vorm van zelfbestuur de Staten van Sint Maarten verlangen dan de huidige in het Statuut van het Koninkrijk verankerde autonomie is mij niet bekend. Daar hebben de Staten zich naar mijn weten nog niet over uitgesproken. De ultieme vorm van zelfbestuur is onafhankelijkheid. Zoals ook uit genoemde antwoorden blijkt, kan Sint Maarten overigens voor zo’n andere vorm van zelfbestuur niet eenzijdig opteren. Voor de verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen de rechtsorde van het Koninkrijk zijn de medewerking en instemming van de andere Koninkrijkslanden nodig.
Als Sint Maarten onafhankelijk zou willen worden, zijn daar bezwaren tegen vanuit het Koninkrijk of de landen binnen het Koninkrijk? Zo ja, wat zijn die bezwaren?
Indien Sint Maarten de wens uit onafhankelijk te worden, dient aan die wens vanuit het Koninkrijk gehoor te worden gegeven. Op grond van ongeschreven Koninkrijksrecht beschikt het land over het recht om eenzijdig te kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. De keuze voor onafhankelijkheid moet wel op een met voldoende democratische waarborgen omgeven wijze tot stand komen. De implementatie van een dergelijk (eenzijdig) besluit zal in overeenstemming met de andere landen van het Koninkrijk moeten plaatsvinden. Deze implementatie, die wijziging van het Statuut zal vergen, kan de verwezenlijking van onafhankelijkheid echter niet in de weg staan.
Op welke termijn zouden gesprekken plaats kunnen gaan vinden ten aanzien van de onafhankelijkheid van Sint Maarten? Bent u bereid om, naar aanleiding van de breed gedragen petitie van de Staten van Sint Maarten, het voortouw te nemen voor een dergelijk gesprek?
De vraag op welke termijn met Sint Maarten gesprekken over onafhankelijkheid kunnen worden gestart, is niet aan de orde en sowieso niet aan mij. Uit de aard der zaak volgt dat het initiatief hiertoe bij Sint Maarten zelf zou moeten liggen. Ik ben dan ook niet bereid het voortouw hierin te nemen.
Het bericht 'Omstreden imam Fawaz Jneid blijft ‘ongewenst’, maar gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden imam Fawaz Jneid blijft «ongewenst», maar gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u toelichten waarom u het gebiedsverbod voor haatprediker Fawaz Jneid sinds 2017 consequent heeft verlengd? Welke risico’s zag u die ten grondslag lagen aan het opleggen en het verlengen van het gebiedsverbod?
Indien het noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, kan ik aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) opleggen, strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging.
Telkens dient op basis van de actuele feiten en omstandigheden een afweging te worden gemaakt of een nieuw gebiedsverbod noodzakelijk is. Bij het wel of niet verlengen van de maatregel(en) moet altijd worden nagegaan of er (nog steeds) een gegrond vermoeden bestaat dat de betrokkene in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan en indien het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in artikel 2 van de Twbmt, noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid en of het verlengen van de maatregel(en) nog wel proportioneel is.
Iedere bestuurlijke maatregel en verlenging betreft dus een hernieuwde beoordeling en uitdrukkelijk geen automatisme waarbij ik op basis van het op dat moment bekend zijnde samenstel van gedragingen van de desbetreffende betrokkene beoordeel of een bestuurlijke maatregel noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid.
Het past mij niet om in te gaan op dit individuele geval.
Klopt het dat u tot de recente uitspraak van de rechtbank van mening was dat dit risico nog altijd bestond en dat u daarom van mening was dat het gebiedsverbod verlengd moest worden? Zo ja, wat heeft uw mening doen veranderen dat u niet in hoger beroep gaat tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom legt u zich neer bij deze uitspraak?
De rechtbank Den Haag heeft in de uitspraak van 31 december 2020 geoordeeld dat anders dan voorheen de actuele feiten en omstandigheden onvoldoende konden worden gekoppeld aan twee wijken in Den Haag. Gelet op de informatie in de bestuurlijke rapportage die ten grondslag ligt aan het betreffende gebiedsverbod in relatie tot de uitspraak van de rechtbank acht ik een hoger beroep geen kans van slagen te hebben. Hiervoor verwijs ik u ook naar de kamerbrief die ik heden aan uw Kamer heb toegezonden.
Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en op basis van de beschikbare informatie die bij mij bekend is, ga ik niet over tot het opleggen van een nieuw gebiedsverbod. Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) opnieuw een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval is, onderhoud ik contact met de burgemeester daarover.
Het gebiedsverbod is één van de mogelijke interventies in de aanpak van radicalisering. Een persoon kan nog steeds besproken en gemonitord worden vanuit de lokale Persoons Gerichte Aanpak Radicalisering (PGA). Op basis hiervan kunnen eventueel andere interventies worden ingezet die afhangen van noodzaak, effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit. In Den Haag zetten de burgemeester en het college in op het versterken van de weerbaarheid van kwetsbare groepen in bepaalde wijken en breder.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het college van B&W in Den Haag dat «het onwenselijk (is) dat betrokkene mogelijk weer zijn radicaliserende boodschap, onder andere in de wijken Schilderswijk en Transvaal, kan uiten»? Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Het standpunt van de burgemeester en het college van B&W in Den Haag is mij bekend. Met de uitspraak van rechtbank Den Haag van 31 december 2020 is het gebiedsverbod betreffende de wijken Schilderswijk en Transvaal dat aan de heer Fawaz Jneid was opgelegd niet langer aan de orde en staat het hem vrij om deze wijken weer te bezoeken.
Zoals ik reeds opmerkte, heb ik besloten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 december 2020 geen hoger beroep in te stellen omdat ik dit niet kansrijk acht. Voor het slagen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank moeten wezenlijk nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd om de gerichtheid van de imam op de twee wijken in Den Haag te onderbouwen. De thans voorliggende bestuurlijke rapportages boden daarvoor naar mijn oordeel onvoldoende aanknopingspunten in het bijzonder voor wat betreft de gerichtheid op deze specifieke wijken. Gelet op de huidige feiten en omstandigheden heb ik besloten om niet over te gaan tot het opleggen van een nieuw gebiedsverbod. Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan op grond van de Twbmt opnieuw een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval is, onderhoud ik contact met de burgemeester daarover.
Klopt het dat u in gesprek bent geweest met de burgemeester van Den Haag en dat hij zijn zorgen heeft geuit tegen het opheffen van het gebiedsverbod en dat u verzocht bent tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan dan wel een nieuw gebiedsverbod op te leggen? Zo ja, waarom heeft dit toch niet geleid tot een hoger beroep, zo nee, welk contact is er wel geweest?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de zorgen in Den Haag voor de veiligheid en integratie van de inwoners en op welke manier heeft u deze meegewogen in uw oordeel niet in hoger beroep te gaan?
De zorgen rondom de kwetsbaarheid van specifieke groepen en individuen in de stad Den Haag voor extremistische retoriek zijn mij bekend en die neem ik zeer serieus. Zoals aangegeven zetten de burgemeester en het college in op het vergroten van de weerbaarheid van deze groepen en individuen en worden signalen van (mogelijke) radicalisering proactief gedeeld met politie, OM en NCTV.
Bij mijn besluit om niet tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan heb ik meegewogen dat volgens de rechtbank uit recente feiten en omstandigheden onvoldoende is gebleken van de gerichtheid van de imam op de twee wijken in Den Haag. Daarbij staat voor ogen dat moet zijn voldaan aan de norm die artikel 2 van de Twbmt stelt waarbij de noodzaak tot bescherming van de nationale veiligheid voorop staat.
Bent u het eens dat het absoluut onwenselijk is als haatpredikers in wijken, met voor dit soort preken vatbare jongeren, hun gang kunnen gaan? Bent u bereid alsnog in hoger beroep te gaan dan wel te kijken of er voldoende aanknopingspunten zijn om wederom een gebiedsverbod op te leggen tegen een dergelijke haatprediker?
De gemeente monitort de ontwikkelingen in de wijken. Omdat bepaalde gedragingen op zichzelf niet strafbaar zijn, maar op termijn toch kunnen leiden tot ondermijning van de democratische rechtsorde, hanteert de overheid in dit soort gevallen de zogenoemde Driesporenaanpak. De Ministeries van JenV, BZK, BZ, SZW en OCW werken binnen de Taskforce PG&OBF aan het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en verschillende gemeenschappen daarbinnen tegen onverdraagzame en polariserende boodschappen. Tevens worden in samenspraak met gemeenten waar noodzakelijk geïntervenieerd in concrete gevallen.
Daar waar er sprake is van problematisch gedrag, zal een organisatie of persoon door de gemeente hierop worden aangesproken. Waar mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie.
Bij voornoemde vragen heb ik mijn keuze gemotiveerd om geen hoger beroep in te stellen, daarnaast verwijs ik uw Kamer graag naar de brief die vandaag aan uw Kamer is gezonden. Het is niet meer mogelijk hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag omdat dit binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak had moeten gebeuren.
De onafhankelijkheid van de organisatie die de beveiliging van de verkiezingssoftware heeft onderzocht |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Kiesraad de beveiliging van de software die wordt gebruikt bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag en het berekenen van de zetelverdeling (OSV2020) heeft laten onderzoeken door de organisatie Hackdefense1? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Ja. Het Ministerie van BZK is door de Kiesraad begin oktober 2020 geïnformeerd over het rapport dat Hackdefense had gemaakt met betrekking tot de versie van de ondersteunende software verkiezingen (OSV2020) die gebruikt ging worden bij de herindelingsverkiezingen van november 2020. Dat rapport heeft de Kiesraad op 19 oktober 2020 openbaar gemaakt op de website www.kiesraad.nl. Ik heb daar melding van gemaakt in mijn reactie op het rapport van de Stichting Tegen Hackbare Verkiezingen op 19 november 20202.
Bent u ervan op de hoogte dat Hackdefense B.V. één bestuurder heeft, namelijk QCSEC B.V., waarvan de heer K. de enig aandeelhouder is? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer K. actief lid en politicus is van D66? Wanneer en op welke wijze bent u hiervan op de hoogte geraakt?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer K. zich in het verleden meermaals zeer provocerend en vijandig heeft uitgelaten over FvD2 respectievelijk de PVV3? Hoe beoordeelt u deze uitlatingen?
Nee, hier ben ik naar aanleiding van uw vragen van op de hoogte gesteld. Het is niet aan mij om deze uitlatingen te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de beveiliging van de verkiezingssoftware uitsluitend is onderzocht door een organisatie die onder volledige zeggenschap staat van een actief lid en politicus van D66, terwijl u als bewindspersoon die lid is van D66 verantwoordelijk bent voor het stelsel van eerlijke en transparante verkiezingen?
De Kiesraad heeft, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7, een Europese aanbesteding uitgevoerd. De betreffende opdracht is conform de aanbestedingsregels in de markt gezet. Het Ministerie van BZK heeft geen betrokkenheid gehad bij de onderzoeken en/of testen die de Kiesraad heeft laten uitvoeren.
Erkent u dat door deze gang van zaken de schijn van belangenverstrengeling, partijdigheid en/of afhankelijkheid is ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De Kiesraad heeft conform de aanbestedingsregels gehandeld. Zoals blijkt uit het ambtsbericht van de Kiesraad (zie antwoord op vraag 7) heeft de Kiesraad de uitgebrachte aanbiedingen beoordeeld op basis van vooraf vastgestelde criteria.
Zijn door de Kiesraad ook offertes opgevraagd bij, of gesprekken gevoerd met andere organisaties voordat de opdracht aan Hackdefense gegund werd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke argumenten zijn doorslaggevend geweest om met Hackdefense in zee te gaan?
Ik heb de Kiesraad gevraagd om uiteen te zetten hoe de Kiesraad te werk is gegaan bij het aanbesteden van de betreffende opdracht. Het ambtsbericht dat ik daarover van de Kiesraad heb ontvangen treft u als bijlage bij deze antwoorden aan.5
In het ambtsbericht is naar mijn mening duidelijk aangegeven welke aanbestedingsprocedure de Kiesraad gevolgd heeft.
Bent u of iemand van het ministerie op enige wijze betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit van de Kiesraad om de opdracht aan Hackdefense te gunnen?
Conform de aanbestedingsregels heeft UBR/HIS6 de Kiesraad begeleidt bij de Europese aanbesteding. De Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) is een multidisciplinaire uitvoerder op het gebied van bedrijfsvoering binnen het Rijk en is zodoende betrokken bij alle Europese aanbestedingstrajecten van het Rijk.
Er is geen andere betrokkenheid van het Ministerie van BZK geweest bij de aanbesteding en het vervolg daarop.
Zijn er ooit formele of informele contacten geweest tussen de Kiesraad en het ministerie over Hackdefense, in welke context dan ook? Zo ja, kunt u een overzicht verstrekken van deze contacten met een duiding van de aard en inhoud daarvan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 heeft UBR|HIS betrokkenheid gehad bij de Europese aanbesteding van de Kiesraad.
De Kiesraad heeft (zie ook het antwoord op vraag 1) begin oktober 2020 het Ministerie van BZK geïnformeerd over het rapport dat Hackdefense had gemaakt met betrekking tot de versie van OSV die gebruikt ging worden bij de herindelingsverkiezingen van november 2020. In de weken daarna heeft de Kiesraad aan het Ministerie van BZK gemeld dat Hackdefense ook de TK-versie versie van OSV2020 zou gaan onderzoeken.
Bent u bereid om in overleg met de Kiesraad met spoed (dus vóór 15 maart 2021) een second opinion aan te vragen over de beveiliging van de verkiezingssoftware, bij een organisatie die kennelijk onafhankelijk en onpartijdig is? Zo nee, waarom niet?
De OSV is in opdracht van de Kiesraad ontwikkeld en wordt door de Kiesraad beheerd en onderhouden. Het is de Kiesraad die in dat kader onderzoeken en testen laat uitvoeren. Naar mijn mening heeft de Kiesraad voor het laten uitvoeren van dergelijke onderzoeken gehandeld conform de geldende aanbestedingsregels.
Wilt u deze vragen uiterlijk op 12 maart a.s. en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De vragen zijn ingediend op 12 maart jl. en konden dus niet op 12 maart beantwoord worden. De vragen zijn zo snel als dat kon beantwoord.
Het te veel uitkeren van kindgebonden budget aan arbeidsmigranten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de Belastingdienst al jaren te veel toeslag (kindgebonden budget) uitkeert aan arbeidsmigranten?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst ten onrechte veel arbeidsmigranten behandelt als alleenstaande ouder, terwijl ze in het land van herkomst een partner hebben en dit ook bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben gemeld?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kgb gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst een kindgebonden budget voor een alleenstaande ouder uitkeert voor een kind dat in het buitenland woont? Deelt u de opvatting dat ofwel de ouders niet duurzaam gescheiden zijn, het kind woont bij de ouder die in het thuisland en dan is er sprake van een kindgebonden budget zonder alleenstaande ouderkop, ofwel de ouders zijn duurzaam gescheiden en het kind woont bij de partner in het buitenland en dan is er in zijn geheel geen recht op kindgebonden budget want die partner en het kind hebben geen relatie met het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid?
In de wet op het kindgebonden budget is bepaald dat aan wie kinderbijslag wordt betaald, aanspraak maakt op kgb.9 Ingezetenen en degenen die aan de Nederlandse loonbelasting zijn onderworpen en die aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet voldoen, ontvangen kinderbijslag. Als een ouder duurzaam gescheiden is en het kind bij de ex-partner in het buitenland woont, kan de ouder die in Nederland verzekerd is, recht hebben op kinderbijslag. Voorwaarde is wel dat de ouder het kind onderhoudt. Op grond van Verordening (EG) 883/2004 kan een arbeidsmigrant gezinsbijslag krijgen uit de bevoegde lidstaat voor kinderen die in een andere lidstaat wonen. Om in aanmerking te komen voor de gezinsbijslag moet vervolgens voldaan worden aan de voorwaarden van het recht, in dit geval het kgb.
Indien een ouder kinderbijslag ontvangt, stelt Belastingdienst/Toeslagen het recht op en de hoogte van het kgb vast. Voor de bepaling van de hoogte van de toeslag is het wel van belang of sprake is van een toeslagpartner. In de wet op het kindgebonden budget is in art. 2 lid 6 bepaald dat een ouder die geen toeslagpartner heeft, aanspraak maakt op de alo-kop. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (artikel 3) is vastgelegd wanneer er sprake is van een toeslagpartner. Toeslagpartners zijn in ieder geval gehuwden, personen die op hetzelfde woonadres ingeschreven staan en bijvoorbeeld een notarieel samenlevingscontract hebben of die samen een kind hebben. Verder gelden er uitzonderingen en een aantal nadere bepalingen.
Dit betekent dat een gescheiden ouder die voor een kind in het buitenland (EU/EER en Zwitserland) kinderbijslag ontvangt, aanspraak maakt op kgb inclusief een alo-kop. Ook als een ontvanger van kinderbijslag en zijn/haar partner niet zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap hebben en niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven, is er geen sprake van een toeslagpartner en wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend. Dit is niet anders dan voor vergelijkbare situaties binnen Nederland.
Klopt het dat ze hierdoor meer dan 3.000 euro te veel aan kindgebonden budget per jaar ontvangen en dit later weer terug moeten betalen?
In algemene zin geldt dat als een toeslagontvanger onterecht een (voorlopige) toeslag of een te hoge (voorlopige) toeslag heeft ontvangen, dit wordt teruggevorderd. Voor arbeidsmigranten komt het voor dat de relevante gegevens, bijvoorbeeld over een partner in het buitenland, ten tijde van de aanvraag nog niet bekend waren. In deze gevallen wordt een toeslagpartnerschap niet herkend en bestaat het risico dat onterecht een alo-kop van maximaal € 3.242,– (op jaarbasis, jaar 2021) wordt toegekend. Als de partnergegevens later alsnog beschikbaar komen, en een toeslagpartner kan worden vastgesteld, kan het voorkomen dat (een deel van) het toeslagvoorschot wordt teruggevorderd.
Kunt u aangeven hoeveel arbeidsmigranten in de afgelopen vijf jaar de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget ontvangen hebben, terwijl zij daar geen recht op hadden? Bij hoeveel mensen is die alleenstaande ouderkop teruggevorderd en bij hoeveel mensen is die alleenstaande ouderkop niet teruggevorderd?
De Belastingdienst/Toeslagen registreert niet of een toeslagontvanger een arbeidsmigrant is. Het is daarom niet vast te stellen hoeveel arbeidsmigranten kgb hebben ontvangen, terwijl zij daar geen recht op hadden en evenmin hoe vaak de alo-kop is teruggevorderd bij deze doelgroep. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb is toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Wat vindt u ervan dat burgers hierdoor buiten hun schuld in de problemen komen en klem komen te zitten tussen de verschillende overheidsorganisaties?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer toeslaggerechtigden met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren wij dat.
Sinds wanneer is dit probleem bij de Belastingdienst bekend en waarom is dit probleem nog niet opgelost?
Met de invoering van de alo-kop in 2015 nam het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens sterk toe. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen. Er zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een alo-kop te voorkomen. Helaas zijn gemakkelijke oplossingen niet voorhanden.
Herinnert u zich dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als bijlage bij zijn brief over fraudefenomenen in de sociale zekerheid van 28 juni 2019, een brief van de SVB aan de Kamer stuurde, waarin de SVB het volgende schreef: De SVB signaleert regelmatig dat een gezinsbijslag wordt uitgekeerd inclusief kindgebonden budget (WKB) met Alleenstaande Ouder-kop (ALO-kop) terwijl er aanwijzingen zijn over het bestaan van een partner. Door het ontbreken van registraties met buitenlandse partner- en inkomensgegevens is het lastig voor het geautomatiseerde proces van de Belastingdienst Toeslagen om het recht op kindgebonden budget correct vast te stellen. Daarbij zorgt de AWIR systematiek voor het voorlopig toekennen van het recht op basis van een ontbrekende partner en inkomen, en daarmee een te hoge uitkering. Het gevolg is dat er veel herstelwerk nodig is. Verandering van het recht op kindgebonden budget zorgt voor een wijziging in het recht op gezinsbijslag dat bestaat uit één of meerdere financiële bijslagen waar een gezin met kinderen recht op heeft. Voor klanten is lang onduidelijk waarop zij recht hebben en aan de andere kant blijven klanten die bewust misbruik maken relatief eenvoudig buiten beeld. SZW, SVB en de Belastingdienst Toeslagen zetten in op procesaanpassing zodat de vaststelling van kindgebonden budget voor buitenland gevallen structureel goed wordt ingericht.»2
Ja.
Kunt u aangeven welke procesaanpassingen gedaan zijn en welke resultaten die gehad hebben? Indien er onvoldoende voortgang is, kunt u dan aangeven waar dat aan ligt?
Sinds 2015 zijn oplossingen onderzocht en verbeteringen doorgevoerd:
Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u de memo’s die de top van de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën hierover de afgelopen vijf jaar ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen?
Gezocht is naar nota’s en memo’s vanaf 2016 gericht aan de ambtelijke top (vanaf niveau Directeur-generaal) en de bewindspersonen. Binnen het Ministerie Financiën en de Dienst Toeslagen zijn 6 stukken gevonden die betrekking hebben op de problematiek van de statushouders. Hier is uiteindelijk een oplossing voor gevonden11.
In de documenten12 zijn de namen van ambtenaren beneden het niveau van directeur onzichtbaar gemaakt. De notitie van 3 april 2018 heeft u reeds ontvangen bij de 6e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag die op 8 april jl. is verzonden.
Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn 14 stukken gevonden13. De stukken uit de jaren 2016, 2017 en 2018 hebben alle betrekking op de problematiek van de statushouders. Hier is uiteindelijk een oplossing voor gevonden. De stukken van de jaren 2019 en 2020 hebben betrekking op de complexiteit van het uitvoeringsproces van de het kgb met een internationale component. Het gaat om stukken die betrekking hebben op de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders14 en de kabinetsreactie daarop alsook om stukken die betrekking hebben op uitvoering van de aangenomen motie van de Kamerleden Omtzigt en Bruins15.
Klopt het dat de Belastingdienst geen navraag doet bij de SVB, terwijl de SVB over de juiste gegevens beschikt? Zo ja, waarom doet de Belastingdienst geen navraag en wilt u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt?
De Belastingdienst/Toeslagen ontvangt van de SVB de zogenaamde verwantschapsquery waarmee de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen kan registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op het feit dat er ondanks een groot aantal klachten, correcties, waarschuwingen en rapporten, tot op heden geen adequate procesaanpassing heeft plaatsgevonden?
Het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland is uitermate complex voor zowel de Belastingdienst/Toeslagen als de burger en past niet goed binnen de systematiek van Belastingdienst/Toeslagen. Verbeteringen en oplossingen zijn niet makkelijk te realiseren en/of vergen een ingrijpende wijziging van werkprocessen. Wij verwijzen u naar het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om per direct te voorkomen dat nog langer ten onrechte hoge bedragen worden uitgekeerd aan arbeidsmigranten?
Naast de maatregelen die in de loop van de tijd zijn genomen, is recent de site van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast zodat arbeidsmigranten beter de weg kunnen vinden in het registeren van de partner in het buitenland. Ook wordt op korte termijn de informatievoorziening aan arbeidsmigranten op de site WorkinNL.nl uitgebreid. In meer algemene zin zet het in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met nader onderzoek en afstemming is dit helaas niet gelukt. Op 24 maart 2021 is hiervoor een uitstelbrief verzonden.
Het bericht dat de politie jarenlang onterecht informatie met de belastingdienst heeft gedeeld. |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie Oost-Nederland bijna zeven jaar onterecht informatie verstrekte aan de Belastingdienst over verdachten van hennepteelt?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze onzorgvuldigheid zeven jaar lang heeft kunnen voortduren?
De juridische grondslag voor het verstrekken van politiegegevens ten behoeve van de aanpak van hennepteelt staat niet ter discussie. Op grond van artikel 4:3, lid 7 van het Bpg en de afspraken tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s op het vaste thema georganiseerde hennepteelt (artikel 2.2 van het RIEC-convenant) kunnen politiegegevens worden verstrekt aan de Belastingdienst.
De Belastingdienst is een belangrijke partner bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waaronder illegale hennepteelt. Uitwisseling van informatie met de Belastingdienst vindt plaats in de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Voor het vaste thema georganiseerde hennepteelt zijn middels het RIEC-convenant afspraken gemaakt tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s.
Daarnaast kent elke regio zijn eigen regionale en lokale problematiek, hierdoor kunnen de aanpak en werkwijze per casus en afhankelijk van de context en regionale doelstellingen verschillen. De samenwerking tussen de convenantpartners en tussen de daartoe opgerichte samenwerkingsverbanden (RIEC’s en LIEC) kan daarom op verschillende manieren worden vormgegeven.
Door de verschillende manieren van werken is er een diffuus beeld ontstaan. Toen in december jl. in Oost-Nederland uit een toets bleek dat de grondslag en de werkwijze in de praktijk niet altijd goed op elkaar aansloten, is door de politie direct besloten om de verstrekking van politiegegevens op te schorten en de mogelijkheden te onderzoeken om de informatiedeling weer te hervatten. Dat laatste is tot op heden niet gebeurd. Naar aanleiding van de situatie in Oost-Nederland is door de politie uitvraag gedaan bij de overige eenheden. Daaruit is gebleken dat in de praktijk per eenheid, belastingkantoor en RIEC op verschillende wijze invulling wordt gegeven aan het betreffende werkproces en de wijze van informatiedeling.
Er is dus een grondslag aanwezig, maar de wijze van verstrekken en de praktische toepassing van de grondslag behoeven aandacht. Dat is voor de politie reden geweest om allereerst in alle eenheden kritisch te kijken naar de huidige informatieverstrekking aan de Belastingdienst en indien nodig actie te ondernemen. Daarnaast gaat de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
Is de werkwijze van de politie Oost-Nederland, specifiek dat de politie dus strafrechtelijke informatie en persoonsgegevens van duizenden personen deelde met de belastingdienst voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, wat was de reactie van de AP op deze werkwijze? Zo nee, waarom niet en vindt u dat de AP hierover wél ingelicht had moeten worden?
De verwerking van de gegevens is niet onrechtmatig, omdat dit gebeurt op basis van een juridische grondslag. De wijze waarop deze grondslag in de praktijk wordt toegepast behoeft echter aandacht. Op dit moment werkt de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s aan een uniforme werkwijze waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt. Mocht het nodig blijken, dan kan in later stadium de expertise van de AP alsnog gevraagd worden. Het is aan de AP als toezichthouder in kwestie om per casus te beoordelen of er onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Bent u bereid na te gaan of er wellicht in andere delen van het land bij de politie ook gegevens worden gedeeld met instanties zonder dat daar adequate grondslagen voor zijn? Zo ja, hoe snel kan de Kamer de uitkomsten van deze doorlichting verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verstrekkingsmogelijkheden zijn wettelijk vastgelegd in de Wpg en het Bpg. Dit is een solide en rechtmatige basis voor het delen van gegevens door de politie met andere instanties. Daarbij geldt dat slechts in gevallen waarin dat noodzakelijk is ten behoeve van een zwaarwegend algemeen belang, gegevens aan een samenwerkingsverband kunnen worden verstrekt. In andere gevallen kan dus niet verstrekt worden. Het verstrekken van gegevens door de politie aan andere instanties blijft complexe materie en daarom wordt hier bij de herziening van de Wpg en Wjsg ook de nodige aandacht aan besteed, hetgeen ook geadresseerd is in de agenderingsbrief van 19 november 2020.2
Is er meer informatie gedeeld dan tot nu toe is onthuld en wat is er vervolgens precies met die informatie gebeurd? Waar is deze precies gebleven, hoe is deze verwerkt en wat voor gevolgen voor mensen heeft dit gehad?
In de hennepberichten van de politie aan de Belastingdienst stond informatie zoals het adres, de pandeigenaar, het aantal hennepplanten en soms een verdachte (maar vaak komt de verdachte pas later in beeld). De Belastingdienst gebruikt deze informatie om het fiscale belang te bepalen, immers ook over crimineel inkomen dient belasting te worden betaald.
Hoe gaat u de situatie herstellen die is ontstaan na het onrechtmatig delen van informatie door de politie aan de belastingdienst? Is er zicht op wat voor consequenties dit gehad heeft in individuele gevallen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog uit te zoeken?
Om de zorgvuldigheid van de werkwijze in alle gevallen te waarborgen, gaat de politie, zoals eveneens in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
De tot nu toe met de Belastingdienst gedeelde informatie is en wordt door de Belastingdienst in voorkomende gevallen gebruikt gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad.3 De Belastingdienst maakt een afweging op grond van alle beschikbare informatie, dus niet louter op grond van de door de politie verstrekte gegevens, alvorens hij overgaat tot het opleggen van een aanslag.
Hoe staat het inmiddels met de privacy en beveiliging van de ICT-systemen bij de politie? Welke verbeteringen zijn doorgevoerd ten opzichte van het moment van verschijnen van het kritische rapport van Bits of Freedom vorig jaar?2
Zoals in eerdere correspondentie met uw Kamer is aangegeven5, is het vernieuwen van de digitale infrastructuur – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging. Voorts verwijs ik u voor de beantwoording van deze vraag naar het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de beantwoording van de Kamervragen van 9 april jl., o.a. antwoorden 2, 4, 6 en 26.6
Het bericht 'Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bossche bedrijf AVI werd eerder op de vingers getikt voor branden»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Bent u ervan op de hoogte dat de brandweer al twaalf keer in actie moest komen om broeibranden te blussen bij het recyclingbedrijf AVI en dat het bedrijf hier al vaker voor op de vingers is getikt vanwege nalatig gedrag?
Naar aanleiding van de brand bij AVI heb ik het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) en de omgevingsdienst (Brabant Noord) gevraagd om een feitenrelaas. Dit heb ik ontvangen. Hieruit blijkt dat sinds 22 november 2019 zeven broeibranden hebben plaatsgevonden voordat op 9 maart 2021 weer brand uitbrak. Op het door de omgevingsdienst Brabant Noord ingezette handhavingstraject ga ik nader in bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat er op 9 maart 2021 alweer een (zeer grote) brand is geweest bij AVI, waarbij sprake was van zware rookontwikkeling waardoor twee nabijgelegen coronateststraten noodgedwongen moesten sluiten, in totaal 3000 leerlingen van scholen in de omgeving naar huis gestuurd zijn en wegen in de omgeving afgesloten moesten worden?
De impact van een grote brand op de – met name directe – leefomgeving en de maatschappij is altijd groot. Ook van deze brand was de impact groot. Dit heeft begrijpelijkerwijs veel emoties en zorgen losgemaakt, zowel bij omwonenden, de leerlingen en leraren van de betreffende scholen als de aanwezigen op de coronateststraten. De aanpak van zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving is er op gericht dat dergelijke branden worden voorkomen.
In hoeverre is er volgens u in het verleden voldoende opgetreden tegen de overtredingen van AVI? Is inmiddels het punt bereikt voor een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, zal er dan ook gekeken worden naar de locatie waar het bedrijf gesitueerd is?
Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om te voorzien in een adequate vergunning en deze te handhaven. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de voorschriften uit de vergunning na te leven. Deze voorschriften zijn er op gericht om branden te voorkomen. Per saldo moet dat een verkleining van het risico op branden opleveren.
Uit het feitenrelaas van het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) komt het volgende naar voren. Bij de reguliere controle bij AVI in 2019 is geconstateerd dat de hoeveelheid opgeslagen shredderresidu groter was dan vergund. Hierna is een handhavingstraject gestart volgens de Landelijke Handhavingsstrategie. De omgevingsdienst Brabant Noord is in gesprek gegaan met AVI waarna deze een plan van aanpak heeft overgelegd om nieuwe broeibranden te voorkomen. Niettemin bleven er broeibranden ontstaan: een snellere vermindering van de hoeveelheid shredderresidu bleek noodzakelijk.
Er is een voornemen last onder dwangsom opgelegd en vervolgens op 29 april 2020 een last onder dwangsom (LOD). Deze stelde dat voor 1 juli 2020 de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders moest zijn. AVI heeft hierop om uitstel verzocht vanwege liquiditeitsproblemen door de coronacrisis. Dit uitstel is niet toegekend.
Op 1 juli 2020 is gecontroleerd of de hoeveelheid shredderresidu binnen de vergunde kaders was gebracht. Ook op 23 september, 15 en 28 oktober 2020 en op 5 februari 2021 is gecontroleerd. De hoeveelheid shredderresidu was op die data binnen de vergunde kaders. Er is dan ook geen dwangsom verbeurd. De LOD is nog in stand. Er hebben sinds het opleggen van de LOD tot 9 maart jl. geen broeibranden plaatsgevonden.
De provincie Noord-Brabant onderzoekt momenteel welke hoeveelheden shredderresidu tijdens de brand waren opgeslagen. Tevens heeft de omgevingsdienst Brabant Noord een nieuwe LOD opgelegd omdat nog geen volledige melding met rapportage van de brand is ontvangen.
Het bericht 'Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het op deze schaal vergoeden van immateriële schade is volledig nieuw in Nederland en het is daarom belangrijk dat dit zeer secuur en goed uitgewerkt wordt. Desalniettemin heb ik begrip voor de mogelijke teleurstelling die het uitstel met zich meebrengt.
Deelt u de mening dat vertraging, terwijl Groningers al heel lang wachten, slecht uitlegbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deze vertraging is erg vervelend en er wordt hard gewerkt om verder uitstel te voorkomen. Het doel is om de procedure zo in te richten dat deze enerzijds recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager en anderzijds niet te belastend is voor de aanvrager. Daarbij is het voor de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade van belang om de werkwijze zodanig vorm te geven dat er een vergoeding geboden wordt voor het leed en verdriet van een groot aantal Groningers, maar dat de aanvragen ook met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht afgewikkeld worden.
Om hiertoe te komen, vraagt het IMG input van betrokken stakeholders zoals maatschappelijke organisaties, onderzoekers en gemeenten. De vertraging is begrijpelijk in het licht van voorgenoemde complexiteit. Dat neemt niet weg dat het uiteraard erg vervelend is dat Groningers nog langer moeten wachten op het kunnen aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade.
Kunt u een uitgebreide uitleg geven waarom de regeling immateriële schade nu vertraging oploopt? Wat is er zo complex?
De werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade zoals het IMG die ontwikkelt, is uniek in Nederland, zowel qua inhoud als qua omvang. Het IMG handelt aanvragen tot vergoeding van immateriële schade af met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, en dat wettelijke kader is beperkt. Volgens de wet bestaat alleen in een beperkt aantal gevallen een recht op vergoeding voor immateriële schade. Bovendien vergt de beoordeling van een recht op vergoeding van immateriële schade volgens de vaste jurisprudentie een hoogstpersoonlijke, individuele beoordeling. Deze combinatie van het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering en de grote aantallen aanvragen roept zeer complexe vragen op. Er is geen regeling of werkwijze bekend die daarbij als voorbeeld kan dienen. Grote aantallen vragen om een sterke mate van standaardisering en automatisering van de procedure, omdat anders de afhandeling van zoveel aanvragen mogelijk vele jaren zal duren. Standaardisering staat echter op gespannen voet met het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering. De inhoud van de werkwijze, de ICT-systemen en de uitvoering moeten dus volledig nieuw worden ontwikkeld. Daar is meer tijd voor nodig.
De aanvrager moet zelf in de aanvraag motiveren dat er op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht een recht op schadevergoeding bestaat. Tegelijkertijd vind het IMG het belangrijk dat de drempel voor het aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade voor burgers laag ligt en dat burgers zoveel mogelijk worden ontzorgd in de aanvraag van een vergoeding. Daarom probeert het IMG de procedure zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken, door aanvragers te helpen bij het onderbouwen van een persoonsaantasting. Dat doet het IMG onder meer door benodigde gegevens te verzamelen en klaar te zetten voor de aanvrager. Tegelijkertijd streeft het IMG ernaar de werkwijze voor immateriële schade, die gaat over de erkenning van ernstig leed en verdriet in Groningen, ook zo persoonlijk mogelijk te maken. Als laatste vindt binnen het IMG nog op verschillende onderwerpen onderzoek plaats. Om tot een evenwichtige en genuanceerde werkwijze te komen was uitvoerig juridisch en sociaal-psychologisch onderzoek nodig. Het IMG buigt zich nog over de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag.
Het is een ingewikkelde en veeleisende opgave om dit alles bij elkaar te brengen in een begrijpelijke en goed uitvoerbare werkwijze. Er wordt veelvuldig met tal van partijen overleg gevoerd om te toetsen of de ontworpen werkwijze tot het gewenste resultaat zal leiden. Het IMG betreurt dat de voorbereiding van de werkwijze meer tijd heeft gevergd dan aanvankelijk gedacht, maar achtte eerdere concepten van een werkwijze onvoldoende evenwichtig en genuanceerd. Het IMG heeft daarom meer tijd nodig voor de voorbereiding.
Kunt u aangeven waarom niet eerder ingeschat is dat een dergelijke regeling nieuw en complex is, zodat een realistische planning richting de Groningers kon worden gegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, buigt het IMG zich momenteel nog over o.a. de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag tot immateriële schadevergoeding. Met de komst van een nieuw bestuurslid per 1 oktober 2020 is de kennis binnen het IMG bestuur verbreed met expertise op psychosociaal gebied. Dit heeft mede geleid tot het creëren van andere invalshoeken en nieuwe inzichten op sociaal-maatschappelijk vlak binnen het inrichten van de werkwijze. Het IMG neemt deze inzichten mee om zo goed mogelijk van start te gaan met de werkwijze.
Wat is de nieuwe planning voor de regeling immateriële schade nu? Hoe realistisch is die?
Het IMG heeft aangegeven eind tweede kwartaal van dit jaar te kunnen starten met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Die start zal gefaseerd zijn, te beginnen met honderd huishoudens. Daarna wordt het aantal huishoudens stapsgewijs uitgebreid. Deze gefaseerde start biedt het IMG de kans de opgedane ervaringen te gebruiken voor eventuele aanpassingen voordat de afhandeling grootschaliger wordt.
Welke versnellingsmogelijkheden ziet u nog om toch eerder te beginnen dan eind tweede kwartaal 2021, dan wel in het traject straks tijd in te halen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft het IMG gecommuniceerd dat eind tweede kwartaal van dit jaar gestart wordt met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade volgens de nieuwe werkwijze. Het IMG start met een kleine groep om voldoende ervaring op te doen voor het op grotere schaal toepassen van de werkwijze. Hierdoor kan mogelijk gedurende het traject tijd bespaard worden.
Deelt u de mening dat, zeker in Groningen, het belangrijk is dat er geen vertraging in regelingen optreedt?
Die mening deel ik. Ik ben echter ook van mening dat een werkwijze voor afhandeling van een complexe schadevorm zorgvuldig tot stand moet komen. Het zou zeer onwenselijk zijn dat de Groningers met een gebrekkige of te belastende werkwijze te maken krijgen.
Hoe en wanneer is, of wordt dit bericht aan de gedeputeerden zelf, die aanspraak zouden kunnen maken op de regeling immateriële schade, gecommuniceerd?
Het IMG heeft middels een nieuwsbericht van 10 maart op zijn website gecommuniceerd over de latere start van de werkwijze voor afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade.
Waarom moet de Tweede Kamer dit bericht uit de media vernemen en is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd?
Adequate informatievoorziening richting uw Kamer over de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg, en de gevolgen hiervan, is uiteraard belangrijk. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de ontwikkelingen met betrekking tot de schadeafhandeling door het IMG en de mijlpalen die het IMG verwacht te halen. Ik zal uw Kamer ook proactief informeren over de ontwikkelingen omtrent de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade.
Kunt u toezeggen dat indien er in de toekomst onverhoopt weer van dit soort ontwikkelingen zijn, de Kamer wordt geïnformeerd voordat het in de media verschijnt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, mag u van mij pro-actieve informatievoorziening verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zulke vertragingen van regelingen richting gedupeerden in Groningen in de toekomst worden voorkomen?
Het IMG bepaalt vanuit zijn onafhankelijk positie als zelfstandig bestuursorgaan zelf het proces van totstandkoming van de werkwijzen voor de afhandeling van schade, de inhoud daarvan en de communicatie hierover. Het is van belang om te noemen dat ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor het IMG regelmatig overleg voer met het IMG om vinger aan de pols te houden over de belangrijkste ontwikkelingen en het IMG van de benodigde mensen en middelen voorzie om zijn taak uit te voeren. Ik kan echter niet garanderen dat er geen vertraging optreedt op basis van nieuwe ontwikkelingen of onvoorziene complexiteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de waardedalingsregeling op schema ligt of wat de voortgang daarvan is?
Sinds 1 september 2020 handelt het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling voor woningen af met behulp van zijn werkwijze voor schade door waardedaling aan woningen (de waardedalingsregeling). Sindsdien zijn 88.000 aanvragen gedaan, heeft het IMG circa 78.000 besluiten genomen en 350 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Aanvragers waarderen de waardedalingsregeling met het cijfer 8,2. Bij de start van de waardedalingsregeling is uitgegaan van ongeveer 110.000 aanvragen, de uitvoering van de waardedalingsregeling loopt daarom op schema. Het IMG bekijkt de komende periode hoe inwoners die recht hebben op schadevergoeding, maar nog geen aanvraag in hebben gediend, bereikt kunnen worden.
De klacht tegen Nederland die de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines op 9 november 2015 heeft ingediend bij het Compliance Committee van het Verdrag van Aarhus van 1998 |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de klacht tegen Nederland die de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines op 9 november 2015 heeft ingediend bij het Compliance Committee van het Verdrag van Aarhus van 1998 en van het feit dat tot op heden (dat wil zeggen bijna 5½ jaar na dato) dat Committee nog steeds geen beslissing heeft genomen over die klacht?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat in deze procedure het Aarhus Compliance Committee nog steeds geen beslissing heeft genomen en zo ja, wat is dan de reden voor het uitblijven van een beslissing?
Het is helaas niet mogelijk om u te informeren over de reden van het uitblijven van een beslissing, aangezien het Aarhus nalevingscomité over zijn eigen werkindeling en -methoden gaat. Wel blijkt uit rapportages van het comité dat de werklast zich flink heeft ontwikkeld en dat het comité kijkt naar mogelijkheden om de productiviteit en effectiviteit van het werk te verbeteren.
Hoe oordeelt u over de mogelijke gevolgen van een beslissing van het Aarhus Compliance Committee in deze procedure voor de rechtsgeldigheid van bepalingen ter zake van inspraak door burgers in de Algemene wet bestuursrecht en in de nieuwe Omgevingswet en dit zowel onder het rechtsregime van het Verdrag van Aarhus als onder dat van de richtlijnen vastgesteld door de Europese Unie in 2003 ter implementatie van dat Verdrag?
Ik kan geen oordeel geven over de mogelijke gevolgen van een beslissing van het Aarhus nalevingscomité zolang het comité de zaak in behandeling heeft en nog geen beslissing heeft genomen.
Bent u van mening dat het wenselijk is op zo kort mogelijke termijn een einde te maken aan rechtsonzekerheid over de rechtmatigheid van het handelen van Nederland onder de relevante bepalingen van het Verdrag van Aarhus en van de implementatie-richtlijnen van de Europese Unie, mede ook vanwege de invoering van de Omgevingswet in 2022?
Er is geen sprake van rechtsonzekerheid over de rechtmatigheid van het handelen van Nederland. In Nederland is het inspraakvereiste uit het Verdrag van Aarhus geïmplementeerd door afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren en toe te passen op besluiten over activiteiten die vallen onder artikel 6 van het Verdrag van Aarhus en op plannen die vallen onder artikel 7. Een ieder kan zienswijzen naar voren brengen over een ontwerpbesluit of -plan. Dat geldt straks ook voor besluitvorming op basis van de Omgevingswet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het indienen van een zienswijze op een ontwerpbesluit of -plan een juiste implementatie vormt van het inspraakvereiste. Mocht het Aarhus nalevingscomité tot een ander oordeel komen, dan heeft dat niet tot gevolg dat de Nederlandse bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten. De aanbevelingen van het nalevingscomité zijn niet bindend en op de toekomst gericht. Op de mogelijke gevolgen kan ik nog niet vooruitlopen.
Ziet u mogelijkheden om bij het Aarhus Compliance Committee aan te dringen op een spoedige afronding van de procedure? Zo ja, bent u bereid die middelen in te zetten?
Het Aarhus nalevingscomité gaat over zijn eigen werkindeling en -methoden. Gezien de onafhankelijkheid van het Aarhus nalevingscomité, zie ik geen mogelijkheden om bij het comité aan te dringen op een spoedige afronding van de procedure.
Het bericht dat de provincie ingrijpt bij een datacenter in Middenmeer (Hollands Kroon) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Provincie grijpt in bij datacenter»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de rechtszaak tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon, over wie het bevoegd gezag is bij het plaatsen van megagebouwen zoals datacenters, geen fraai beeld oplevert voor inwoners?
Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn in overleg, er is vooralsnog geen sprake van een rechtszaak. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is.
Bent u het daarom mee eens dat u als bewindspersoon dit sluimerende probleem al eerder had moeten signaleren en in deze kwestie ook eerder had moeten optreden om zo te voorkomen dat dit conflict in de rechtszaal wordt uitgevochten?
Nee. De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Indien hierover een conflict ontstaat is het uiteindelijk aan de rechter om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het, los van deze casus in Hollands Kroon, ermee eens dat het verstandig is dat bij dit soort grootschalige bouwprojecten het Rijk of de provincie aan zet is om te bepalen of deze megagebouwen gebouwd kunnen worden?
In dit antwoord maak ik onderscheid tussen het bevoegd gezag voor de milieuvergunning (vraag 3) en de keuze over op welke locaties datacentra toegestaan kunnen worden. Dit laatste is een ruimtelijke afweging, die van oudsher primair ligt bij de gemeente.
Het is wel mogelijk dat provincie of Rijk vanwege provinciale of nationale belangen nadere kaders stellen aan deze gemeentelijke ruimtelijke afweging.
Maakt u zich ook zorgen dat de komst van deze datacenters, maar ook distributiecentra, het landschap in onbebouwde gebieden stevig aantast?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is afgesproken dat hyperscale datacenters zich bij voorkeur aan de randen van Nederland vestigen zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. In de NOVI kondig ik ook aan dat het Rijk beoogt om met medeoverheden via de Omgevingsagenda’s selectieve groei voor datacenters uit te werken. In de Metropool Regio Amsterdam (MRA) maak ik de integrale afweging voor het 4e connectiviteitscluster in het kader van de Verstedelijkingsstrategie MRA.
Voor distributiecentra zet de NOVI in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies langs (inter)nationale corridors op logistieke knooppunten langs deze corridors. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het logistieke systeem en onze economie.
Vindt u het ook van belang dat datacenters, maar ook distributiecentra en andere vormen van verdozing, beter ingepast dienen te worden in het landschap?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Dit onderwerp zal vanaf 2022 ook aan de orde komen in de (tweejaarlijkse) monitor voor NOVI en eind 2024 in de (vierjaarlijkse) evaluatie.
Aangezien de verdozing niet alleen in de Noordkop speelt, maar ook in andere delen van Noord-Holland en bijvoorbeeld ook in Limburg of in Noord-Brabant, bent u bereid landelijke regels op te stellen voor het bouwen van datacenters en distributiecentra zodat deze gebouwen beter worden ingepast in het landschap?
Dat is wat mij betreft nu niet aan de orde. Een eerste stap is om met medeoverheden het vestigingsbeleid voor deze bedrijven uit te werken, te monitoren en te evalueren. Het eventueel overwegen van nadere regels is pas daarna aan de orde.
Het bericht ‘Noodkreet sectoren: zonder groene middelen, geen vergroening’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het gestelde feit dat het in behandeling nemen van toelatingsdossiers voor groene laagrisico gewasbeschermingsmiddelen een lange wachttijd kent bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en dus te lang op de plank blijven liggen, soms wel drie tot vier jaar? Zo ja, waardoor komt dit? Zo nee, welke wachttijd is normaal?1
Ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd over het feit dat er sprake is van een tekort aan specialistische beoordelingscapaciteit in Europa en dat er een scheve verdeling is van het werk over de lidstaten, waarbij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) bovengemiddeld veel werk levert. Het Ctgb heeft de beoordelingscapaciteit de afgelopen jaren uitgebreid, maar dat kan niet voorkomen dat de vraag inmiddels groter is dan het Ctgb kan accommoderen (Kamerstuk 27 858, nr. 521). Om ervoor te zorgen dat doorlooptijden per aanvraag niet teveel toenemen heeft het Ctgb als rapporterend lidstaat daarom (naast andere maatregelen) bijvoorbeeld de instroom van Europese aanvragen voor onder andere de goedkeuring van nieuwe werkzame stoffen en de zonale toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen voorlopig moeten beperken.
Het Ctgb heeft voor de komende jaren al een behoorlijk aantal aanvragen voor nieuwe stoffen en nieuwe middelen als rapporterend lidstaat geaccepteerd en in de planning opgenomen, waaronder veel nieuwe biologische stoffen en middelen (zie paragraaf 5.1 van het werkplan / de begroting kalenderjaar 2021 van het Ctgb2).
Het is van groot belang dat producenten hun intentie om een Europese of zonale aanvraag te doen op tijd aan het Ctgb melden, zodat het Ctgb deze aanvraag kan opnemen in de planning op het gewenste tijdstip. Mocht het Ctgb onverhoopt op dit tijdstip geen ruimte hebben als rapporterend lidstaat, dan kan de producent ervoor kiezen de aanvraag bij een andere lidstaat in te dienen. Deze lidstaat voert dan de beoordeling uit. Het Ctgb kan op basis van zo’n beoordeling voor een gewasbeschermingsmiddel een toelating afgeven als de producent een aanvraag voor de toelating van dit middel indient bij het Ctgb als betrokken lidstaat. Voor dit type aanvragen geldt geen beperking van de instroom.
Jaarlijks bekijkt het Ctgb of bijstelling van de instroom van aanvragen en groei van de capaciteit nodig is, rekening houdend met het absorptievermogen van de organisatie.
Het gaat hierbij overigens niet alleen om de capaciteit van het Ctgb, maar ook om de capaciteit van de andere bevoegde autoriteiten in de Europese Unie. Dit is dan ook een aandachtspunt in mijn inbreng in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009.
Hoe past deze wachttijd bij de in 2019 gepresenteerde «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» waarvan een van de doelen is dat meer biologische stoffen/middelen beschikbaar moeten komen, omdat ze zeer belangrijk zijn als onderdeel van weerbare planten en teeltsystemen zoals in de toekomstvisie omschreven staat?2
Ik onderschrijf de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 uiteraard. Deze richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn voor het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten voor de voedselconsumptie (Kamerstuk 27 858, nr. 449). Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat vele acties om de hierboven genoemde doelen te realiseren en om ervoor te zorgen dat agrarische ondernemers een breed palet aan handelingsperspectieven krijgen. Eén van deze handelingsperspectieven is de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder laag-risicomiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Wij werken daar hard aan. Tegelijkertijd is de beoordelingscapaciteit van het Ctgb en de andere bevoegde autoriteiten helaas niet oneindig.
Onderschrijft u de visie in het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming dat de transitie naar biologische middelen nodig is voor een duurzame gewasbescherming, waarbij die middelen tevens bijdragen aan het verhogen van de weerbaarheid van die nieuwe teeltsystemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er, naast een lange wachttijd alvorens een stoffendossier beoordeeld kan worden, ook nog een lange doorlooptijd is voor de uiteindelijke beoordeling van de stof en vervolgens van het desbetreffende middel, waardoor het minimaal vijf tot zeven jaar duurt voordat de telers gebruik kunnen maken van deze stoffen en middelen?
Verordening (EG) 1107/2009 bevat wettelijke termijnen voor het afhandelen van dossiers voor werkzame stoffen en voor gewasbeschermingsmiddelen. Een Europese (her)beoordeling van een dossier voor een werkzame stof kost in principe drie jaar. Een zonale beoordeling van een dossier voor een gewasbeschermingsmiddel op basis van een goedgekeurde werkzame stof kost in principe 120 dagen voor een laag-risicomiddel en één jaar voor de overige middelen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen, dat een producent gedurende een traject van (her)beoordeling van een dossier gevraagd wordt om aanvullende informatie te leveren. Het leveren van aanvullende informatie kost tijd, waardoor de doorlooptijd van het afhandelen van zo’n dossier meestal langer wordt.
Bent u ervan op de hoogte dat tot 2024 bij het Ctgb geen nieuwe biologische/groene stoffen en/of middelen in beoordeling genomen kunnen worden? Klopt het dat dit een gevolg is van (te) beperkte capaciteit?
Nee. Integendeel, het Ctgb heeft voor de komende jaren juist al een behoorlijk aantal aanvragen voor nieuwe stoffen en nieuwe middelen als rapporterend lidstaat geaccepteerd en in de planning opgenomen, waaronder veel nieuwe biologische stoffen en middelen (zie verder het antwoord op vraag 1).
Kunt u aangeven op welke manier u invulling heeft gegeven aan de aanbevelingen in het rapport Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen uit 2017 om beoordeling van groene/biologische middelen te versnellen? Wat is de huidige status van het Green team en hoe wordt de capaciteit in dit team benut ten behoeve van de beoordeling en toelating van groene middelen?4
Mijn inzet in de Europese Unie op het versnellen en vereenvoudigen van de goedkeuring en toelating van «groene gewasbeschermingsmiddelen» (middelen met een werkzame stof van natuurlijke herkomst zoals plantenextracten, feromonen en micro-organismen) richt zich nu vooral op een actieve betrokkenheid van Nederlandse experts bij het aanpassen van de datavereisten voor stoffen op basis van micro-organismen.
Daarnaast heb ik in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 in de Raad gepleit voor het versnellen en vereenvoudigen van de goedkeurings- en toelatingsprocedures voor laag-risicostoffen en -middelen (Kamerstuk 27 858, nr. 515). «Groene» gewasbeschermingsmiddelen blijken vaak te worden ingedeeld als laag-risicostof of -middel. Het is belangrijk dat de Europese Commissie invulling geeft aan deze oproep. Waar mogelijk, zoals bij stoffen op basis van micro-organismen, zal Nederland daaraan bijdragen.
Het Ctgb heeft een zogenaamd «green team» met beoordelaars gespecialiseerd in «groene gewasbeschermingsmiddelen» (middelen met een werkzame stof van natuurlijke herkomst zoals plantenextracten, feromonen en micro-organismen). De beschikbaarheid van deze expertise is een belangrijke randvoorwaarde voor het goed kunnen beoordelen van dergelijke middelen.
Realiseert u zich dat het grote aantal biologische/groene middelen dat de teler nodig heeft om de transitie naar weerbare systemen te maken op deze manier niet tijdig beschikbaar komt?
Ik realiseer me dat agrarische ondernemers een breed palet aan handelingsperspectieven nodig hebben om de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen te realiseren en dat de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder laag-risicomiddelen, er daar een van is.
Het is overigens niet zo dat er geen nieuwe werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar komen. Alle lidstaten werken daar hard aan. We moeten ons echter realiseren dat de beoordelingscapaciteit niet oneindig is.
Deelt u de mening dat actie ondernomen moet worden om biologische/groene stoffen (op EU-niveau) en biologische middelen (op nationaal niveau) versneld toegelaten te krijgen en beschikbaar te maken voor de teler? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Toegenomen geweldscriminaliteit onder jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Opnieuw meer jongeren verdacht van ernstige geweldsdelicten' en «Jonge geweldplegers zorgelijke trend in jaarbeeld OM over 2020»?1 2
Ja.
Kunt u verklaren hoe het komt dat er twee jaar op rij sprake is van een forse toename van het aantal minderjarigen dat verdacht wordt van ernstige geweldsmisdrijven waaronder doodslag? Zo ja, wat is uw verklaring? Zo nee, waarom niet en hoe kunt het probleem dan goed aanpakken?
De cijfers van OM laten de laatste twee jaar een toename zien van (het aandeel) minderjarigen dat verdacht wordt van een ernstig geweldsdelict en (een poging) tot doodslag en (een poging tot) moord. Daar zitten ook de wapenfeiten bij. Daartegenover staat dat er in het algemeen sprake is van een dalende trend in de jeugdcriminaliteit. Het totaalaantal jeugdige verdachten dat in aanraking komt met het OM neemt de afgelopen jaren af; het afgelopen jaar met 12% ten opzichte van 2019. Dit laat helaas onverlet dat bepaalde jongeren zich (meer) lijken te richten op bepaalde fenomenen. Dit zijn ontwikkelingen die nauwlettend worden gevolgd. Om een verklaring te kunnen geven van deze ontwikkeling is nader (wetenschappelijk) onderzoek nodig. De komende tijd verschijnt een aantal rapportages (zoals de Monitor Jeugdcriminaliteit) dat zal helpen bij het duiden en de analyse van deze cijfers. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor de zomer nader informeren over de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit.
Acht u het mogelijk dat er geen sprake is van een daadwerkelijke toename maar dat, zoals de woordvoerder van het openbaar ministerie (OM) suggereert, de toename ook verklaard kan worden uit het feit dat er meer zicht op deze groep delinquenten is? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat jongeren die in aanraking komen met criminaliteit de neiging hebben af te glijden vanwege het grote geld dat in de zware criminaliteit verdiend kan worden en dat het plegen van (meer) ernstige geweldsdelicten daarvan het gevolg is? Zo ja, waarom en wat doet u en wat gaat u doen om te voorkomen jongeren de verlokking van criminaliteit beter kunnen weerstaan? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Om te zorgen dat jongeren de verlokkingen van (zware) criminaliteit beter kunnen weerstaan, wordt in de aanpak van jeugdcriminaliteit, naast repressie, nadrukkelijk ook ingezet op preventie. We richten ons beleid op de preventieve dadergerichte aanpak van fenomenen zoals overvallen, straatroof en andere geweldsdelicten en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren door in te spelen op belangrijke risico- en beschermende factoren. Dat begint onder meer met het stimuleren van het lokaal en op school vroegtijdig signaleren van ernstig antisociaal of agressief gedrag van jonge kinderen en een aanpak met behulp van effectieve gedragsinterventies die kinderen en hun ouders helpt. Daarbij worden effectieve gedragsinterventies voor kinderen van 12–18 jaar, zoals de gedragsinterventie «Alleen Jij Bepaalt Wie je bent», actief onder de aandacht gebracht van scholen en gemeenten.
In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC) zetten we samen met onze ambtsgenoten van SZW, BZK, VWS en OCW in op een integrale en wijkgerichte aanpak die ervoor moet zorgen dat jongeren de verlokking van criminaliteit beter kunnen weerstaan. Acht gemeenten die nadrukkelijk met ondermijnende jeugdcriminaliteit kampen, hebben extra geld gekregen om hun wijkgerichte preventieve aanpak te versterken met maatregelen en interventies die het veiligheidsdomein en sociaal domein verbinden. Daarnaast zet ook een aantal RIEC’s in op een aanpak om te voorkomen dat jongeren in de (ondermijnende) criminaliteit terecht komen of hier verder in afglijden.
Een ander belangrijk onderdeel van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit is het doen van wetenschappelijk onderzoek, onder meer naar de achtergronden van jongeren die in verschillende leeftijdsgroepen betrokken raken bij zware en georganiseerde criminaliteit; de toetredingsmechanismen via welke die betrokkenheid tot stand komt en vooral de elementen voor succesvolle interventies. Dit helpt bij de analyse van de oorzaken en daarmee de doorontwikkeling van het beleid3.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat «een breed offensief [...] hard nodig is om dit maatschappelijke probleem aan te pakken» en dat «alleen met het strafrecht [...] je dit maatschappelijke probleem niet» oplost? Zo ja, aan welke brede aanpak denkt u? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de voorzitter van het College eens dat alleen met het strafrecht deze situatie niet wordt opgelost. De door het OM genoemde problematiek moet nader worden geanalyseerd en de uitkomsten worden betrokken bij het bepalen en uitvoeren van een aanpak. Repressie zonder preventieve aanpak op criminaliteitsfenomenen is het dweilen met de kraan open. Bij de aanpak zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4 wordt nadrukkelijk samengewerkt tussen de verschillende landelijke en regionale partners, onder andere op basis van de algemeen bekende en hier genoemde risicofactoren vanuit wetenschappelijk onderzoek.
Het actieplan Wapens en Jongeren is hiervan een goed voorbeeld. Dit plan is in nauwe samenwerking met gemeenten en diverse andere partners tot stand gekomen en op 11 november 2020 aan uw Kamer aangeboden. De aangekondigde acties zijn preventief, proactief en repressief van aard en worden sedertdien samen met de betrokken partijen verder uitgewerkt en uitgevoerd. Mede naar aanleiding van de steekincidenten van afgelopen jaar wordt in samenwerking met o.a. politie, OM, reclassering en een aantal gemeenten ook de aanpak van jeugdgroepen herijkt.
Deelt u de mening dat voor jongeren, vooral als zij nog aan het begin van een criminele carrière staan en leerplichtig zijn, het bieden van toekomstperspectief door middel van een degelijke opleiding er aan kan bijdragen dat jongeren op het rechte pad terugkomen en blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik. Strafrechtelijk optreden alleen is niet voldoende om jongeren op het rechte pad te houden of krijgen. Toekomstperspectief is van groot belang en kan bijdragen aan de positieve ontwikkeling van jongeren. De ervaring leert dat jongeren die met problemen op twee of meer leefgebieden (schulden, werk/opleiding, wonen, identificatiedocument en/of zorg) kampen, vanwege hun kwetsbare situatie verhoogd risico lopen om in de criminaliteit te belanden.
Gemeenten ondersteunen jongvolwassenen bijvoorbeeld op hun pad naar opleiding of arbeid. Belangrijk – ook ter voorkoming van recidive – is hierbij dat de spelers in het veiligheidsdomein, zoals politie en OM – maar ook DJI, de reclassering en de zorg- en veiligheidshuizen – samenwerken met de partners in de zorg en het sociaal domein.
Deelt u de mening dat als voorwaarde bij een straf of als maatregel aanvullend aan een straf het opleggen van een verplichting tot het behalen van een startkwalificatie kan bijdragen aan het voorkomen dat jongeren afglijden in een criminele carrière? Zo ja, hoe gaat u hier een bijdrage aan leveren? Zo nee, waarom niet?
De redenering achter deze vraag begrijp ik. Het zou mooi zijn als iedere jongere die startkwalificatie kan halen en het is goed kwetsbare jongeren daarbij te ondersteunen, zowel gedurende als na de detentie. Ondersteuning van kwetsbare jongeren is onderdeel van de gemeentelijke aanpak van jeugdcriminaliteit, zowel in het kader van het voorkomen van daderschap als in het kader van de re-integratie van ex-gedetineerden. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat brede coalities nodig zijn om deze jongeren op het juiste spoor te brengen, en vooral te houden? Zo ja, past een wijkaanpak zoals in Rotterdam-Zuid in dat kader? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Een kwetsbare wijk kan een voedingsbodem zijn voor (ondermijnende) criminaliteit. Integrale wijkaanpakken zoals in Rotterdam Zuid kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren afglijden naar criminaliteit, omdat op verschillende (leef)gebieden wordt ingezet op alternatieven en kansen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarom – onder meer geïnspireerd door het Nationaal Programma Rotterdam Zuid – samen met de Ministeries van JenV, OCW, SZW en VWS het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid gestart, waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer separaat heeft geïnformeerd. Met de preventieve aanpak van ondermijning wordt zoveel mogelijk bij dit BZK-programma aangesloten4.
De artikel 7-procedure tegen EU-lidstaten Polen en Hongarije |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de brief van het Portugese voorzitterschap aan het Europees parlement waarin de gang van zaken rond de artikel 7-procedure tegen de EU-lidstaten Polen en Hongarije uiteen wordt gezet?1
Ja.
Deelt u de juridische analyse van het Portugeese voorzitterschap dat het voorlopig niet mogelijk is deze procedure voort te zetten omdat er geen fysieke hoorzittingen met Polen en Hongarije worden georganiseerd?
Het kabinet kan de redenering van het Portugese voorzitterschap volgen. Artikel 7(1) VEU schrijft voor dat, alvorens te constateren dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden van de Unie, de Raad de betrokken lidstaat hoort. Het horen dient dus in een formele Raadszitting te gebeuren. De vergaderingen per videoconferentie, die thans worden georganiseerd vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-crisis, zijn geen formele raadzittingen maar informele vergaderingen, omdat ze niet worden gehouden op de zetel van de Raad zoals voorgeschreven door het Verdrag (Protocol nr. 6, onder b, betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie). Het is spijtig dat daardoor beide artikel 7-procedures gedurende de COVID-19-crisis tot nu toe slechts eenmaal door de Raad besproken zijn (namelijk op de Raad Algemene Zaken van 11 september 2020). Tegelijkertijd is het belangrijk de zorgvuldigheid van de procedure van artikel 7 VEU zoveel mogelijk te bewaken. Daarbij is ook van belang dat het horen van de lidstaat in kwestie in de zin van artikel 7(1) VEU een essentieel procedureel vereiste is waarvan de eerbiediging, op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Raad een constatering heeft gedaan, kan worden getoetst door het Hof van Justitie (overeenkomstig artikel 269 VWEU). Voorkomen dient te worden dat de wettigheid van een eventuele constatering onder artikel 7(1) VEU later door de betrokken lidstaat voor het Hof van Justitie ter discussie zal worden gesteld wegens de niet correcte naleving van de procedurele vereisten van dat artikel. Daarbij is het goed te onderstrepen dat naast de artikel 7-procedures ook andere EU-instrumenten op het terrein van de rechtsstaat ingezet worden, zoals inbreukzaken gestart door de Europese Commissie en het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin ook Polen en Hongarije langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd.
Deelt u de mening dat stagnatie van deze artikel 7-procedure bijzonder ongewenst is en dat het ook onvoorstelbaar is dat een fysieke hoorzitting niet «coronaproof» zou kunnen worden georganiseerd?
Het kabinet is het er mee eens dat stagnatie van beide artikel 7-procedures onwenselijk zou zijn. Het feit dat er met beide landen reeds enkele hoorzittingen zijn gehouden in de Raad Algemene Zaken, en dat beide procedures ook regelmatig als «stand van zaken» door de Raad zijn besproken, toont aan dat er in dat opzicht geen sprake is van stagnatie van de procedure. Dat laat onverlet dat het kabinet zich samen met gelijkgezinde lidstaten zal blijven inzetten voor regelmatige agendering zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in beide landen voortduren. In dat licht verwelkomt het kabinet het voornemen van het Portugees Voorzitterschap om, indien de omstandigheden rond de COVID-19-pandemie een fysieke Raadsvergadering toelaten, de procedures te agenderen op de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s. Het is aan het Voorzitterschap te besluiten over de vorm waarin een Raad plaatsvindt, fysiek of per videoverbinding.
Deelt u voorts de mening dat, gezien de ernst van de situatie in Polen en Hongarije, alles in het werk moet worden gesteld om de hoorzittingen alsnog voortvarend te organiseren? Zo ja, bent u bereid om hierin een actieve rol te vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Artiesten voor de 'field labs' die niet betaald krijgen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de deelnemende artiesten aan de zogeheten «field labs» niet betaald krijgen voor hun werk?
De sector zelf heeft het initiatief genomen om deze events te organiseren en de artiesten en toeleveranciers benaderd om pro bono deel te nemen aan de fieldlabs. De opbrengst uit de kaartverkoop komt ten goede aan het evenement zelf.
Deelt u de mening dat artiesten voor hun werk betaald horen te krijgen, zoals mensen in andere beroepen ook betaald horen te krijgen voor hun werk? Zo nee, waarom niet?
Artiesten dienen voor hun werk betaald te krijgen. Een gezonde culturele arbeidsmarkt is primair de verantwoordelijkheid van de sector. De overheid schept alleen de randvoorwaarden. Zo steunt de overheid Platform ACCT in de uitvoering van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.
Deelt u de mening dat de culturele sector het de afgelopen jaar een van de sectoren was die de zwaarste klappen kreeg? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis betekent een enorme klap voor de gehele culturele en creatieve sector. De overheid doet er alles aan om deze schade zoveel mogelijk te beperken. Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 8 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.1 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.2 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.3 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.4
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven en het dus niet passend is om bij dit soort experimenten artiesten geen eerlijk loon te geven? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de fieldlabs ligt in handen van de sector zelf. De artiesten die optreden tijdens de praktijktesten doen mee in het bewustzijn dat geen sprake is van een normale situatie, maar van een test waaraan geen betaling verbonden is. Alle betrokkenen bij de praktijktesten van het Fieldlab Evenementen doen dit belangeloos. De opbrengst uit de kaartverkoop wordt weer geïnvesteerd in het evenement zelf.
De Stand van zakenbrief digitale ondersteuning pandemiebestrijding |
|
Fleur Agema (PVV), Kees Verhoeven (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief waarin schrijft dat de kwetsbaarheden in IT-systemen voor testen en traceren die blijken uit de risicoanalyse niet openbaar worden gemaakt?1 Deze kwetsbaarheden zijn inmiddels toch opgelost en vormen daardoor toch geen bedreiging meer?
Er zijn mitigerende maatregelen genomen waarmee eerder geconstateerde kwetsbaarheden tot het minimum zijn gereduceerd. Om alle kwetsbaarheden op te lossen zullen enkele applicaties – waaronder HP Zone – moeten worden vervangen. Hierover worden nu concrete afspraken gemaakt en acties in gang gezet tussen GGD, RIVM en VWS. Daarnaast vindt er actieve monitoring plaats op de IT systemen. Indien afwijkingen zich voordoen wordt hier 7 dagen per week direct actie op ondernomen.
Bent u bereid de risico-analyses alsnog openbaar te maken zodat de Kamer op basis van zo volledig en transparant mogelijke informatie haar taak kan uitvoeren?
In mijn brief aan uw Kamer van 12 februari ben ik op dit verzoek ingegaan. Zowel de NCSC als het Red team heeft mij geadviseerd openbaarmaking op dit moment teveel risico’s kent. Zoals eerder toegezegd zal ik bij het opleveren van de audit heroverwegen of het mogelijk is deze analyse of delen van deze analyse openbaar te maken. Mijn inzet is om zo transparant mogelijk te zijn.
Maakt het oefenen met cyberscenario's deel uit van het aanpakken van de kwetsbaarheden en wordt dit structureel ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, er worden structureel cyberaanvallen testen ingezet. De resultaten daarvan worden gebruikt om kwetsbaarheden proactief te traceren en op te lossen.
Wordt inmiddels wel «volcontinu» en «volautomatisch» gecontroleerd op misbruik van de GGD-systemen?
Ja, er wordt continu en grotendeels automatisch gemonitord op misbruik van de GGD systemen. Indien er afwijkingen worden geconstateerd, vindt hier direct een afgewogen actie op plaats.
Wordt een scheiding gemaakt tussen persoonsgegevens en de andere gegevens of wordt dit nog steeds gecombineerd opgeslagen?
De gegevens worden gecombineerd opgeslagen, echter de functionaliteiten zijn dermate sterk gereduceerd dat de kans op frauduleuze handelingen zo veel mogelijk is verkleind.
Ligt er bij alle GGD's een draaiboek klaar in het geval van een volgend datalek om onmiddellijk actie te ondernemen en het lek direct te dichten?
Het recent ingerichte en nu volledig operationele SOC (Security Operations Center) van GGD GHOR Nederland staat in nauw contact met alle GGD'en en onderneemt direct actie als er incidenten optreden. De te nemen maatregelen zijn afhankelijk van het incident.
Hoe wordt beter gecommuniceerd dat burgers hun gegevens kunnen laten verwijderen uit de GGD IT-systemen? Er is teveel verwarring over de consequenties van de verwijdering ten aanzien van vaccinatie; kunt u ervoor zorgen dat verwijdering van testgegevens niet van invloed is op vaccinatie?
Als eerdere gegevens gewist zijn, kan er nog steeds een afspraak worden gemaakt om gevaccineerd te worden. Op de website van GGD GHOR Nederland is informatie beschikbaar over het verwijderen van persoonsgegevens bij de GGD'en: https://ggdghor.nl/actueel-bericht/informatie-over-verwijderen-persoonsgegevens-bij-de-ggden/. Ook op de websites van de regionale GGD'en is informatie beschikbaar. Bij vragen kan contact opgenomen worden met het landelijk informatienummer: 085-1308226 dat op werkdagen bereikbaar is van 9.00–17.00 uur.
Kunt u deze vragen voor 17 maart 2021 beantwoorden?
We streven ernaar om de antwoorden sneller dan de reguliere procedure af te wikkelen maar vóór 17 maart 2021 is niet haalbaar.