Het toelaten van elektrische steps |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in grote Europese steden zoals Berlijn, Parijs en Warschau op grote schaal elektrische steps (e-steps) gebruikt worden, veelal in verhuurverband, die leiden tot meer mobiliteit en minder autoverkeer?
Ja. De ervaringen met het gebruik van e-steps in het buitenland zijn recentelijk gepubliceerd in het rapport «Op weg met LEV: de rol van lichte elektrische voertuigen (LEVs) in het mobiliteitssysteem» van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (juli 2021, KiM)1. De mate waarin e-steptrips in de plaats komen van autoritten, is afhankelijk van het land waarin dit is onderzocht en in de meeste landen beperkt. Doordat het fietsgebruik in Nederland dominanter is dan in veel andere Europese steden, is de verwachting van het KiM dat ook in Nederland de e-step relatief minder autoritten vervangt.
Waarom gebeurt dit in Nederland niet? Waarom zijn Nederland en Ierland de eenzame achterblijvers op dit gebied en hebben alle andere Europese landen dit allang toegestaan?1
Op dit moment kunnen e-steps al toegelaten worden via de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. De Beleidsregel zal worden vervangen door een nieuw nationaal toelatingskader voor LEVs waarover uw Kamer op 13 juli jl. is geïnformeerd3. Voorafgaand aan het Commissiedebat Verkeersveiligheid van 2 december a.s., wordt uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2023.
Deelt u de mening dat verhuurplatforms voor e-steps een bijdrage leveren aan meer duurzaamheid? Waarom zijn die er nog niet in Nederland?
E-steps kunnen in bepaalde gevallen leiden tot de verduurzaming van mobiliteit, zoals een autorit vervangen door een rit op een e-step. Dit gebeurt echter relatief weinig. Uit het eerder genoemde onderzoek van het KiM1 (zie antwoord 1) blijkt dat de e-step voornamelijk een vervanging is van lopen en fietsen. Er is dan geen sprake van verduurzaming.
Daarnaast kan de e-step OV-verplaatsingen vervangen. In hoeverre dat tot verduurzaming van mobiliteit leidt, hangt af van de levensduur van de e-step. Ervaringen in het buitenland laten zien dat deel-e-steps door middel van free-floating4 een relatief korte levensduur hebben. Verder moet men rekening houden met extra impact op de CO2-emissie door de distributie van de deel-e-step.
In Nederland bestaan enkele verhuurplatforms voor de e-steps die zijn toegelaten als bijzondere bromfiets, waaronder de station-based Citystep die in enkele Brabantse steden actief is.
Deelt u de mening dat het concept van deelplatforms goed is in het kader van de duurzaamheid?
In sommige gevallen dragen deelplatforms bij aan verduurzaming van mobiliteit. Deelauto’s zijn bijvoorbeeld gemiddeld vaker elektrisch en zorgen voor een minder grote druk op het ruimtegebruik.
Wanneer is in Nederland een regulerend kader te verwachten voor de e-step?
Een regulerend kader is er al, namelijk de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Het nieuwe toelatingskader voor LEVs is 13 juli jl. gedeeld met uw Kamer. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voordat de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat plaatsvindt een stand-van-zaken-brief aanleveren over dit regulerend kader?
Momenteel wordt het kader vertaald in wet- en regelgeving en vindt er parallel inhoudelijke uitwerking plaats op een aantal punten, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 13 juli jl., onder andere voor wat betreft de technische eisen, de plaats op de weg (maatwerk), mogelijke toelating van LEVs die nu buiten het kader vallen (o.a. eenwielers) en de verkenning rond de rijvaardigheid. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 13 juli jl., zal voorafgaand aan het Commissiedebat Verkeersveiligheid van 2 december 2021 uw Kamer geïnformeerd worden over de stand van zaken van het LEV-kader.
Wanneer is de Segway in Nederland geïntroduceerd? Mag de Segway wel of niet op de openbare weg rijden?
De Segway is per 1 januari 2011 aangewezen als bijzondere bromfiets en mag sindsdien op de openbare weg rijden.
Klopt het dat de e-step nog steeds niet in Nederland op de openbare weg mag worden gebruikt? Klopt het dat er boetes op dit gebruik staan van 380 euro en dat de step in beslag kan worden genomen? Acht u dergelijke draconische straffen proportioneel?
E-steps die niet zijn aangewezen als bijzondere bromfiets, mogen in het belang van de verkeersveiligheid niet op de weg gebruikt worden. Bij het proces van aanwijzing als bijzondere bromfiets zijn Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) en de Dienst Wegverkeer (RDW) betrokken. De RDW geeft een bindend advies over het al dan niet toelaten van het voertuig. De Minister van IenW wijst het voertuig aan bij een positief advies. Pas dan mag het op de weg.
De boete op het gebruik van een niet toegelaten e-step op de weg is 280 euro en het voertuig kan in beslag worden genomen. Het Openbaar Ministerie bepaalt de hoogte van de boetes voor overtredingen, op basis van advies van de Commissie Feiten en Tarieven, waarin onder andere experts van de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zitten.
Hoe wordt dit verbod op e-steps gehandhaafd? Hoeveel waarschuwingen worden er gegeven, hoeveel boetes en hoeveel inbeslagnames zijn er?
De politie neemt bij de reguliere verkeershandhavingstaken ook de handhaving van vervoersmiddelen zoals de niet toegestane e-step mee. De politie houdt geen aparte registratie bij van de handhaving op e-steps. Het CJIB meldt dat in 2020 233 boetes voor niet toegelaten voertuigen, waaronder niet toegelaten e-steps, zijn opgelegd, tegen 68 in 2019.
Op welke termijn denkt u deze e-steps sneller te kunnen legaliseren?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 7 juli jl. is het huidige proces van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfiets geoptimaliseerd5. Het proces van beoordeling is verbeterd en de criteria voor het beoordelen van veilig gebruik zijn verduidelijkt in samenspraak met SWOV en de RDW. De formele bevoegdheid tot aanwijzing ligt nu nog bij IenW. In lijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal de RDW bij wet de bevoegde instantie worden6. Dit is voorzien in 2022. Verder is en blijft de doorloop van het proces afhankelijk van de informatie die de aanvrager aanlevert.
Klopt het hoverboards, elektrische skateboards en monowheels ook nog steeds niet zijn toegelaten op de openbare weg? Klopt het dat op het gebruik daarvan een boete staat van 260 euro?
Hoverboards, elektrische skateboards en monowheels zijn niet toegelaten op de openbare weg. Deze voertuigen hebben geen stuur of zitplaats en vallen daardoor in geen enkele categorie van voertuigen die zijn goedgekeurd voor gebruik op de weg. De boete voor het gebruik van een dergelijk niet toegelaten voertuig op de openbare weg is 280 euro.
Op welke termijn denkt u deze hoverboards, elektrische skateboards en monowheels eindelijk te kunnen legaliseren?
Dit zal afhangen van de uitkomsten van het onderzoek zoals aangekondigd in de brief van 13 juli jl. De uitkomsten van het onderzoek worden verwacht in het voorjaar 2022. In dat onderzoek zal een groep van onafhankelijke experts worden gevraagd te verkennen of dit soort voertuigen veilig zijn toe te laten, wanneer er specifieke eisen worden gesteld aan de techniek en de gebruiker en of inpassing in het huidige verkeer mogelijk is.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval ruim voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja, dat is bij dezen gedaan.
Het vertrek van minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?
In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?
Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?
In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?
Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.
Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?
Nee.
Het voornemen om te stoppen met coronasteun aan de zwaar getroffen horecasector |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horeca niet blij met stoppen coronasteun: bedrijven gaan omvallen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat de zwaar getroffen horecasector aangeeft nog niet zonder de steun te kunnen en stelt dat er bedrijven gaan omvallen? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag ook ingaan op de woorden KHN-voorzitter Robèr Willems die uw beleid typeert als «ongehoord en haast misdadig»?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de horeca en evenementensector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet met de steun- en herstelpakketten de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en – beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.2 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Voor de nachthoreca is een nieuwe regeling voorzien, waarover uw Kamer per brief van 24 september 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 414) is geïnformeerd.
Ondanks de positieve macro-economische verwachtingen beseft het kabinet dat sommige bedrijven waaronder in de horeca en evenementensector, het de komende tijd alsnog moeilijk kunnen hebben. In dat licht blijft in het vierde kwartaal een aantal steunmaatregelen van kracht. Deze zijn in de Kamerbrief van 30 augustus jl.3 beschreven. Zo blijft het kabinet in het vierde kwartaal van 2021 steun geven in de vorm van bijvoorbeeld coulante terugbetaalregelingen en borgstellingen, waardoor ondernemers sneller en gemakkelijker geld kunnen lenen. Ook het aanvullend sociaal pakket blijft van kracht. Dit pakket helpt om mensen naar (nieuw) werk te begeleiden, om- en bijscholing te faciliteren en armoede- en schulden te bestrijden. Voor de evenementensector blijft de garantieregeling tot eind 2021 van gelden waarmee een organisator van een evenement dat door coronabeperkingen van de rijksoverheid onverhoopt niet door kan gaan, het grootste deel van de kosten vergoed kan krijgen.
Bent u bekend met het feit dat de horeca, de evenementensector en andere sectoren nog steeds last hebben van de coronacrisis en de door u opgelegde maatregelen? Zo ja, kunt u subiet toezeggen dat u zolang dat duurt blijft betalen voor de gevolgen van kabinetsbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord met daarbij ook antwoord op de vraag waarom u willens en wetens deze sectoren niet opent, maar (vooralsnog) niet zo fair bent om de portemonnee te trekken.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duiden waarom bezoek aan stadions en sommige grote evenementen (Formule 1) gelukkig weer wel kan, maar het organiseren van bijvoorbeeld een mooi festival door de horeca niet? Komt u er bij het beantwoorden van deze vraag achter dat uw beleid inmiddels niet meer uit te leggen is?
Binnen de huidige coronaregels geldt dat evenementen plaats kunnen vinden als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Door het gebruik van vaste zitplaatsen in combinatie met de coronatoegangsbewijzen en (destijds bij de Formule 1 de normering van het van het aantal bezoekers op 2/3 van de reguliere capaciteit) wordt het risico op verspreiding van het virus verkleind.
De setting van een ongeplaceerd evenement, zoals bijvoorbeeld een festival, wordt als meer risicovol beschouwd omdat er in de regel meer mensen bijeenkomen in verschillende samenstellingen en door elkaar heen lopen. Een besmet persoon kan in die setting heel gemakkelijk een groot aantal anderen besmetten. Dat deze omstandigheden daadwerkelijk risico-verhogend zijn, wordt ondersteund door de exponentiële toename van het aantal besmettingen deze zomer. Het OMT acht in zijn advies van 9 juli 2021 aannemelijk dat de grote piek en de clusterbesmettingen afgelopen zomer mede het gevolg waren van bezoek aan feesten en nachtclubs. In het OMT advies van 13 september wordt dit risico ook benoemd.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Opnieuw uitstel van sloop/nieuwbouw in Ten Boer. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het plan dat Plegt-Vos heeft verstuurd naar 25 van de 60 woningen aan de Blinkerdlaan in Ten Boer met het bericht dat de gemeente niet meer wisselwoningen wil bouwen en dat zij daarom weer twee jaar moeten wachten?
Ik ben ervan op de hoogte dat er op dit moment 35 wisselwoningen beschikbaar zijn voor de eigenaren aan de Blinkerdlaan in Ten Boer en dat de versterking van de woningen aan de Blinkerdlaan gefaseerd plaatsvindt.
Is u bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en vallen onder Batch 1588? Wat is uw reactie op het feit dat deze bewoners na 4 jaar nu weer bijna twee jaar moeten wachten op een veilig thuis? Draagt dit volgens u bij aan het herstel van vertrouwen?
Het is mij bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en onder batch 1588 vallen. Uitgangspunt in batch 1588 is dat eigenaren zelf de tijdelijke huisvesting regelen. Het subsidiebudget van de gemeente voor batch 1588 houdt hier ook rekening mee. Het zelf regelen van de wisselwoningen blijkt voor veel eigenaren echter ingewikkeld. Daarom heeft de gemeente Groningen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd hierin te faciliteren. De NCG heeft daartoe wisselwoningen beschikbaar gesteld. Dit aantal wisselwoningen is voldoende om de versterking in twee fasen te kunnen uitvoeren.
Het uitgangspunt van tijdelijke huisvesting is dat bewoners om de beurt gebruikmaken van de wisselwoningen. Omdat de versterkingsopgave door het beëindigen van de gaswinning en de nieuwste inzichten (de gewijzigde NPR9998-richtlijn) lichter wordt, ligt het niet voor de hand meer wisselwoningen te bouwen in Ten Boer.
Dat betekent voor dit specifieke project dat de aannemer in 2022 start met de sloop van de eerste 35 woningen, en een jaar later met de overige 25. Deze fasering hangt samen met een fasering van werkzaamheden door nutsbedrijven en herinrichting van het openbaar gebied. Voor sommige bewoners betekent dit inderdaad dat zij later aan de beurt zijn.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel wisselwoningen er per gemeente nodig zijn? Hoeveel zijn er al gebouwd? Hoeveel worden er op korte termijn gebouwd? Om welke gemeenten gaat het dan? Hoeveel tekorten zijn er? Is er voldoende budget?
Op basis van het meerjaren versterkingsplan (MJVP) kan worden berekend welke behoefte aan wisselwoningen er is tot aan het einde van de versterkingsoperatie en wat de hieraan verbonden kosten zijn. Het MJVP wordt eind dit jaar vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872). In de voorbereiding daarvan is gebleken dat meer tijdelijke huisvesting nodig is dan er nu beschikbaar is. Er is een projectgroep ingericht die zoekt naar oplossingen, zoals de inzet van huur via private aanbieders en recreatiewoningen.
In de onderstaande tabel treft u een overzicht waarin wordt weergeven hoeveel wisselwoningen per gemeente reeds zijn gebouwd en op korte termijn zullen worden gebouwd.
273
178
213
664
120
42
16
178
40
23
80
143
20
0
30
50
0
0
0
0
453
243
339
1.035
In mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872) heb ik uw Kamer laten weten dat de NCG € 22 mln. bijdraagt voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting. Daarmee is er voldoende budget gereserveerd voor wisselwoningen in batch 1588.
Welke argumenten geeft de gemeente Groningen dat zij niet meer wisselwoningen wil bouwen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze wisselwoningen wel worden gebouwd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht uit 2017, waarin uw voorganger aangeeft dat de versterking binnen vijf jaar afgerond moet zijn?1 Kunt u uitleggen waarom u slechts 8% van de opgave voor elkaar heeft gekregen? Wanneer gaat de versnelling nu echt plaatsvinden?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en de NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van deze ambities is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de beschikbare bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen.
Circa 1.500 adressen zijn daadwerkelijk in uitvoering. Het streven van de NCG is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling ten opzichte van 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Hoe plaatst u de opmerking van demissionair Minister-President tijdens zijn bezoek aan Groningen drie weken geleden: «Het gaat de goede kant op?» Bent u dat met hem eens? Zo ja, wat gaat er dan precies de goede kant op?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat de minister een lobbyfunctie heeft aanvaard |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het aanvaarden van een lobbyfunctie volgens u in strijd met het handboek voor bewindspersonen, zoals beschreven onder 6.2.2.? Zo nee, waarom niet?1 2
Nee. Het aanvaarden van een functie is niet in het strijd met het handboek voor bewindspersonen. In het handboek is een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen, die zijn basis vindt in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 376, nr. 15), opgenomen. Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever.
Is het volgens u aanvaardbaar dat in korte tijd twee bewindslieden van hetzelfde ministerie voortijdig vertrekken om een hoge positie elders te vervullen? Zo ja, waarom?3
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod van een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Ziet u het ministerschap als een bijzonder eervol ambt of als reguliere baan?4
Het ministerschap is een eervol ambt dat afhankelijk is van bijzondere factoren, zoals het vertrouwen van de Tweede Kamer. Het is daarmee geen reguliere baan.
Als de riante wachtgeldvergoeding voor bewindspersonen blijkbaar niet voorkomt dat bewindspersonen eerder vertrekken, bent u dan bereid deze riante voorziening te versoberen?5
Bewindspersonen hebben geen recht op een wachtgeldvergoeding maar aanspraak op een uitkering bij aftreden op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Ik ben niet bereid deze uitkering te versoberen omdat deze uitkering niet is bedoeld om te voorkomen dat bewindspersonen eerder vertrekken maar – indien nodig – na het aftreden een tijdelijke financiële overbrugging te bieden naar een nieuwe inkomensvoorziening. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Vindt u, gezien de kennelijk hoge werkdruk waardoor bewindspersonen uitvallen en er tijdelijke nieuwe bewindspersonen geïnstalleerd worden, het acceptabel om een bewindspersoon van Defensie met extra werkzaamheden te belasten, zeker gezien de huidige situatie in Afghanistan?6
De keuze om de Staatssecretaris van Defensie voor te dragen als Minister van I&W is in goed overleg met de Minister van Defensie tot stand gekomen.
Bezuinigingen op het openbaar vervoer |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het tweeminutendebat van 8 juli 2021 over bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid?1
Het is mij bekend dat mijn voorganger tijdens het Tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft gereageerd op vragen over mogelijke bezuinigingen op het openbaar vervoer, waaronder op sociale veiligheid.
Klopt het dat u daarin heeft gesteld dat zorgen over mogelijke bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en hogere tarieven, voorbarig zouden zijn, omdat in de transitieplannen de aangepaste beschikbaarheidsvergoedingen nog niet volledig meegenomen zouden zijn? Wat vindt u er nu van?
Met de brief van 25 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd dat de plannen, die dit voorjaar zijn opgesteld door vervoerders en overheden, er nog van uit gingen dat er na het derde kwartaal van 2021 geen sprake meer zou zijn van een beschikbaarheidsvergoeding. Dit scenario zou op veel plaatsen leiden tot een aanzienlijke verschraling van het OV en de dienstverlening. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders dit nu actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. De eerdere zorgen omtrent mogelijke drastische bezuinigingen waren dus gebaseerd op een voorlopig financieel kader, terwijl de constructieve gesprekken daarover nog liepen. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de vervoerplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Hoe verhoudt dit zich tot berichten dat bijvoorbeeld de RET werkt aan plannen om 26% te bezuinigen op de sociale veiligheid?2
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken in de transitie naar een toekomstvast OV-systeem. Volgens de OV-autoriteit MRDH bevat het in augustus gepubliceerde maatregelenpakket van de RET een mix van vervoerkundige maatregelen, inzet op sociale veiligheid en besparingen op de interne bedrijfskosten. De RET heeft daarbij laten weten dat zij geen 26% op het totale budget van sociale veiligheid bezuinigt, maar 25% op een breder aantal onderdelen. De bezuiniging op het sociale veiligheid budget is hier slechts een onderdeel van. Dit maatregelenpakket is afgestemd met de MRDH, als concessieverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u ook de hoogte van de nieuwe versoberde dienstregeling die op 30 augustus jl. is ingegaan? Klopt het dat de diverse spitsritten en de weekendmetro’s zijn geschrapt? Klopt het dat in Ridderkerk en Albrandswaard ingrijpende versoberingen zijn doorgevoerd?3
Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, MRDH, is er per 30 augustus 2021 geen sprake van een nieuwe versoberde dienstregeling en het schrappen van spitsritten en de weekeinde metro. Ten opzichte van het pakket van maatregelen dat begin 2021 is ingevoerd zijn er per 30 augustus 2021 alleen enkele wijzigingen doorgevoerd. MRDH geeft aan dat in het plan meer metroritten zitten en op een aantal routes meer busritten in de spits, beide ten behoeve van het bieden van capaciteit voor de verwachte toename van de vervoersvraag, en op een aantal andere routes minder bus- en tramritten. De weekendmetro (vrijdag- en zaterdagnacht) rijdt in Rotterdam al niet sinds maart 2020 omdat de nachthoreca niet open is. Bij heropening daarvan wordt ook de opstart van de weekendmetro weer in overweging genomen. Volgens MRDH zijn er per eind augustus 2021 een aantal aanpassingen in de dienstregeling voor o.a. Albrandswaard en Ridderkerk. MRDH heeft laten weten d.m.v. subsidies aan gemeenten voor alternatief lokaal maatwerkvervoer te zorgen. Voor Ridderkerk betekent dat bijvoorbeeld dat er plannen zijn voor een extra buurtbus. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met de consumentenorganisaties bij MRDH.
Bent u ook op de hoogte van de bezuinigingen die Hermes inmiddels heeft doorgevoerd? Klopt het dat het openbaar vervoer daar per 1 januari ingrijpend wordt afgeschaald? Klopt het dat de frequentie op diverse busdiensten gehalveerd wordt?4
Volgens de betreffende OV-autoriteit, namelijk de provincie Noord-Brabant is er bij Hermes geen sprake van een extra afschaling in 2022 t.o.v. 2021. De dienstregeling in Zuidoost-Brabant is in 2021 aangepast aan de weggevallen vraag door frequentieverlagingen toe te passen op hoogfrequente lijnen naar o.a. Eindhoven Airport en de High Tech Campus Eindhoven, het (tijdelijk) niet meer aanbieden van scholierenlijnen, spitslijnen en spitsritten en het vervallen van lijnen in de avonduren. De dienstregeling voor 2022 is zo vormgegeven dat Hermes snel en gericht kan opschalen zodra de reizigersaantallen daar aanleiding toe geven. De aanpassingen zijn door de provinciale OV-autoriteit afgestemd met het reizigersoverleg Brabant en de gemeenten.
Denkt u dat het verstandig is dat er bezuinigd wordt op een veilig ov-netwerk, waarbij ov-surveillanten, boa’s, servicemedewerkers, conducteurs en cameratoezicht samen zorgen voor voldoende toezicht en een veilige reis?
De veiligheid van reizigers en het OV-personeel blijft altijd voorop staan. De vervoerders hebben laten weten te zullen zorgen voor veilig openbaar vervoer, ook na de bezuinigingen. De RET, EBS en HTM hebben in hun plannen laten weten (bezuinigings)maatregelen te nemen die zullen raken aan de omvang en de vorm van de maatregelen die worden genomen in het kader van de sociale veiligheid van openbaar vervoer. In sommige gevallen betekent dit bijvoorbeeld verminderde inzet van conducteurs, wat opgevangen zal worden door middel van o.a. cameratoezicht. Vervoerders zullen de mogelijke effecten van de door hen voorgenomen maatregelen monitoren, zodat er op tijd bijgesteld kan worden als daar behoefte aan blijkt te zijn.
Hoeveel hebben ov-bedrijven inmiddels bezuinigd in de afgelopen tijd vanwege de coronacrisis? Hoeveel gaan ze nog bezuinigen in de komende periode? Wat zijn de gevolgen hiervan? Hoeveel ov-bedrijven zullen ritten afschalen?
De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een optimaal aanbod en sluiten concessies af waarin hierover afspraken zijn vastgelegd. De interne bedrijfsvoering en kostenbesparingen van de ov-bedrijven zijn een verantwoordelijkheid van het management en de aandeelhouders van deze bedrijven. Ik volg de effecten van de genoemde afspraken in de regionale concessies op het aanbod en de prestaties van het OV nauwlettend en waar nodig wordt dit besproken in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad. Het aanbod en de prestaties is immers wat de reiziger er van merkt in de dienstregeling en de geboden service. In de Kamerbrief van 25 juni jl. en tijdens het tweeminutendebat OV en Taxi op 8 juli jl. heeft mijn voorganger aangegeven dat ze met de sector een adequaat OV-voorzieningenniveau heeft afgesproken waarbij grofmazige afschaling ongewenst is. Voor het stads- en streekvervoer hebben de decentrale overheden en vervoerders dan ook noodzakelijke maatregelen geïnventariseerd om de continuïteit en kwaliteit van het vervoer te borgen en de mogelijkheden om het vervoersaanbod te optimaliseren. Als randvoorwaarde voor de optimalisatie van het aanbod heeft mijn voorganger in het NOVB afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. Het is gebruikelijk dat overheden en vervoerders op concessieniveau (doorlopend) kijken naar de optimalisatie van het aanbod. Dat was voor de corona pandemie al zo en dat blijft zo. De vervoerders werken momenteel aan het actualiseren van de vervoerplannen voor 2022 en, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, informeer ik uw Kamer dit najaar hierover.
Kunt u uitsluiten dat de versoberingsacties van de ov-bedrijven zullen leiden tot hogere ritprijzen? Zo nee, waarom niet?
De tarieven voor het regionale vervoer zijn een bevoegdheid van de decentrale overheden die de concessies verlenen. Het lijkt op dit moment niet voor de hand te liggen dat decentrale overheden op basis van de versoberingsacties de ritprijzen zullen verhogen. Het doel van de maatregelen is immers juist de kosten te beperken en mogelijkheden te zoeken om de dienstregelingen zo te optimaliseren dat vraag en aanbod meer met elkaar in evenwicht worden gebracht. Dat staat overigens los van de jaarlijkse indexatie van de tarieven op basis van inflatie en kostenontwikkeling.
Waarom lopen de ov-bedrijven kennelijk op deze zaak vooruit? Kunt u in overleg treden met de ov-bedrijven om hun bezuinigingsplannen op te schorten, totdat volledige duidelijkheid ontstaat over de beschikbaarheidsvergoedingen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Met het huidige financiële kader voor 2022 kunnen de vervoerders hun plannen actualiseren en in overleg met hun concessieverlener volgens de reguliere systematiek vertalen in vervoerplannen voor 2022. NS werkt ook aan een transitie- en vervoersplan voor 2022 en stemt dit af met het Ministerie van IenW als concessieverlener. Actualisatie van de transitieplannen vindt momenteel plaats. Ik zal u hier dit najaar over informeren.
Bent u bereid om de ov-bedrijven voor 100% te compenseren voor de al dan niet tijdelijke terugval in reizigers als gevolg van corona, ook door structureel veranderde reispatronen, bijvoorbeeld als gevolg van meer thuiswerken?
Het openbaar vervoer vervult een belangrijke rol als laagdrempelige en duurzame keuze van de reiziger in haar/zijn deur-tot-deur reis. Ook voor de langere termijn, wanneer de reizigersaantallen naar verwachting weer toenemen, moet het OV haar rol kunnen blijven pakken in de uitdagingen ten aanzien van bereikbaarheid, sociale veiligheid en duurzaamheid. De beschikbaarheidsvergoeding vergoedt tot 93%–95% van de kosten. Hiermee is en wordt grofmazige afschaling voorkomen. De vervoerders hebben het afgelopen jaar geen grote ontslagen hoeven doorvoeren en de reiziger heeft ook tijdens de coronacrisis kunnen rekenen op betrouwbaar OV. Voor de continuïteit van de OV-sector is het wenselijk dat vervoerders verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken. Daarom is de werking van de regeling BVOV 2021 aangepast ten opzichte van 2020. Vervoerders kunnen de 5–7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg met de concessieverleners invullen. Ook in de regeling voor 2022, waarover uw Kamer op 25 juni is geïnformeerd, is dit het geval.
Deelt u de mening dat iedere compensatie die minder is dan 100%, toch zal leiden tot alternatieve compensatie door de ov-bedrijven zelf, die weer zal leiden tot bezuinigingen op verbindingen, frequenties, haltes en/of sociale veiligheid, en/of hogere tarieven?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat u deze onwenselijke gang van zaken dient te voorkomen door de ov-bedrijven voor 100% te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De pilot voor DigiD-activeringscode ontvangen via videobellen en toegankelijkheid van het Digitaal Corona Certificaat voor Nederlanders in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Tot wanneer is de pilot voor het per videobellen verstrekken van een DigiD-activeringscode aan Nederlanders en EER-burgers in het buitenland verlengd?
De pilot loopt in principe door tot het moment dat deze nieuwe vorm van dienstverlening structureel is ingeregeld. Het streven is dit begin 2022 te hebben gerealiseerd.
Wat waren de conclusies en geleerde lessen uit de eerste pilot?
In de kleinschalige pilot van mei jl. is gebleken dat het goed mogelijk is om de controle van de gegevens van de DigiD aanvraag, de identiteitsverificatie en de uitreiking van de activeringscode uit te voeren door middel van een videobelafspraak via de ingerichte veilige videoverbinding. Over het algemeen is het voor burgers overal ter wereld een werkbare oplossing, waardoor reizen naar een balie niet meer nodig is.
Waarom is ervoor gekozen een tweede pilot uit te voeren in plaats van het structureel invoeren van de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen? Wat is het doel van de tweede pilot?
De pilot in mei was kleinschalig van opzet. Het structureel inregelen en opschalen van deze dienstverlening vraagt meer tijd. Besloten is de pilot te verlengen o.a. vanwege de reisbeperkingen als gevolg van Corona, waardoor bezoek aan een balie niet altijd mogelijk is, en de grote vraag naar DigiD in verband met het Digitaal Corona Certificaat (DCC). Door de verlenging kunnen in de tussentijd toch mensen geholpen worden. Daarnaast levert de verlenging meer ervaring met deze vorm van dienstverlening op en ontstaat nog meer beeld bij de toekomstige structurele inrichting.
Is de verlengde pilot, ten opzichte van de eerste pilot, verbreed in bijvoorbeeld het aantal mogelijke afspraken en/of het type dienstverlenging dat aangeboden wordt? Hoe verloopt de tweede pilot tot op heden? Is er veel vraag naar de geboden dienstverlening?
Ook de verlengde pilot, waarbij de geboden dienstverlening niet afwijkt van de eerste pilot, verloopt goed. Burgers zijn tevreden en waarderen deze vorm van dienstverlening met gemiddeld een 9,2. Tijdens de verlengde pilot zijn er meer afspraakmogelijkheden en wordt ook geëxperimenteerd met afspraken in de avond om tegemoet te komen aan wensen van burgers in andere tijdzones. Er hebben tussen 19 juli en 1 september meer dan 2000 videobelafspraken plaatsgevonden met burgers over de gehele wereld.
Er is veel vraag naar deze vorm van dienstverlening. Wekelijks worden afspraakmogelijkheden open gezet en deze zijn binnen 48 uur volgeboekt.
Is de verwachting dat na de tweede pilot de mogelijkheid om een DigiD-activeringscode via videobellen te ontvangen structureel ingevoerd zal worden? Zo niet, wat zijn hiervoor bezwaren of belemmeringen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 1 en 3. De komende tijd wordt bezien hoe deze werkwijze voor het uitgeven van een DigiD activeringscode het beste structureel kan worden ingeregeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om digitale dienstverlenging van de overheid aan Nederlanders in het buitenland, zeker tijdens en in de nasleep van de COVID-pandemie, uit te breiden?
Ja, mits dit op veilige wijze kan geschieden en in overeenstemming met wettelijke eisen en de Europese voorschriften rondom de uitgifte van elektronische identiteiten. De COVID-pandemie heeft het belang van meer digitale dienstverlening door de overheid enkel onderstreept en tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden gebracht. De DigiD-pilot is daarvan een concreet voorbeeld.
Ziet u nog verdere mogelijkheden tot uitbreiding van de pilot voor dienstverlenging per videocall, bijvoorbeeld voor het verlengen van een Nederlands rijbewijs vanuit het buitenland en het bewijs van in leven zijn bij het UWV? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Er wordt bekeken voor welke andere producten en diensten een digitale aanpak mogelijk is, ook met de overheidsorganisaties die zijn aangesloten bij het Project Loket Buitenland.
Ziet u nog overige mogelijkheden voor pilots met digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, welke zijn dat? Bent u bereid deze in de nabije toekomst op te starten?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre hebben Nederlanders zonder BSN en DigiD, die niet in Nederland wonen, momenteel de mogelijkheid gebruik te maken van het Digitaal Corona Certificaat (DCC)?
Nederlanders, en anderen, die in Nederland zijn gevaccineerd kunnen indien ze geen BSN én DigiD hebben, contact opnemen met de vaccinatiezetter (bijv. huisarts, ziekenhuis of instelling) die een papieren vaccinatiebewijs kan uitdraaien. Indien een Nederlander buiten de EU is gevaccineerd, kan deze persoon contact opnemen met de GGD Utrecht die, op basis van de Europese verordening, het derdelandse vaccinatiebewijs kan omzetten mits de persoon en het bewijs voldoen aan de gestelde eisen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 1356). Nederlanders die niet in Nederland maar elders in de EU zijn gevaccineerd zouden volgens de Europese verordening m.b.t. het DCC, een DCC moeten ontvangen van het land dat hen heeft gevaccineerd. Echter niet iedere lidstaat lijkt altijd een DCC uit te geven op verzoek van de gevaccineerde persoon. Bij structurele signalen uit een bepaalde lidstaat, zal dat signaal met desbetreffende lidstaat besproken worden. Het Ministerie van VWS beziet of aanvullend daarop nadere inzet nodig is. Voor negatieve testen is het mogelijk om een testbewijs op te halen bij de GGD of via de koppelcode bij andere testaanbieders. Herstelbewijzen zijn alleen op te halen voor positieve testen bij de GGD; hierbij geldt wederom dat de persoon contact op kan nemen met de GGD.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met de Nederlandse nationaliteit woonachtig in respectievelijk het buitenland, Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk, momenteel gebruik maken van het DCC? Zo nee, waarom niet?
Alleen het aantal uitgegeven DCC’s wordt uitgelezen. Het systeem dat voor DCC wordt gebruikt slaat in verband met privacy niet op aan wie het DCC wordt uitgegeven en dus ook niet de nationaliteit en woonplaats.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
Gaswinning onder de Waddenzee |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verontwaardigde reacties op het bericht «ministerie is voor gasboring bij Ternaard, waddenvereniging woedend»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat gaswinning in dit gebied bodemdaling kan veroorzaken? Zo ja, zijn de invloeden van bodemdaling op de Wadden onderzocht? Zo nee, op welke bronnen baseert u dat er geen bodemdaling zal plaatsvinden? Waarom zou gaswinnen onder de Waddenzee niet of tot minder bodemdaling leidden dan winning onder land, waar de bodem veel harder daalt, dan de zeespiegel stijgt?
Gaswinning onder de Waddenzee kan leiden tot bodemdaling. De bodem van de Waddenzee past zich echter op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door gaswinning aan door extra zand en slib (sediment) aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Om de natuurwaarden van de Waddenzee te beschermen, is een veilige gebruiksruimte voor bodemdaling vastgesteld waarbinnen de gaswinning kan plaatsvinden, zonder dat dit negatieve effecten op de natuurwaarden tot gevolg heeft. Zolang de bodemdaling binnen de vastgestelde gebruiksruimte blijft, is de bodemdaling niet waarneembaar aan het wadoppervlak. Als blijkt dat de bodemdaling of zeespiegelstijging sneller verlopen dan verwacht en onvoldoende worden gecompenseerd door de sedimentatie van zand en slib dan zal de winning worden beperkt of gestopt. Dit is het «hand aan de kraan»-principe. Deze systematiek is er op gericht om zowel de feitelijke bodemdaling als negatieve effecten tijdig waar te nemen en daarmee onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. Dit wordt nauwkeurig in de gaten gehouden op basis van een uitgebreid meet- en monitoringsprogramma en onafhankelijke toetsing door de Auditcommissie gaswinning onder de Waddenzee.
Uit de recente evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe (Kamerstuk 29 684; 33 529, nr. 218), waarbij de beschikbare wetenschappelijke kennis op het gebied van bodemdaling is betrokken, is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest. Dit betekent dat het «hand aan de kraan»-principe de natuurwaarden van de Waddenzee adequaat beschermt als het gaat om de thans vergunde gas- en zoutwinning.
Beaamt u dat een besluit over gaswinning in dit gebied samen met regionale overheden zoals de provincie Friesland en de gemeente Noardeast-Fryslan genomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van een wijziging van de Mijnbouwwet in 2017 is de adviesrol van regionale overheden in vergunningsprocedures voor mijnbouwactiviteiten verder versterkt. Voor mij zijn deze adviezen zeer belangrijk. Dat laat echter onverlet dat ik niet per definitie alle adviezen kan overnemen, omdat ik gehouden ben aan de wettelijke kaders inclusief weigeringsgronden als vastgelegd in de Mijnbouwwet.
In 2016 is het project gaswinning Ternaard als pilot aangewezen om te experimenteren met (participatie) instrumentarium van de omgevingswet. Deelnemers aan de pilot zijn het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de NAM, de gemeente Noardeast-Fryslân, Wetterskip Fryslân en de provincie Fryslân. Op basis van een intensief omgevingsproces zijn nadere afspraken gemaakt tussen de operator en de omgeving over de wijze waarop effecten van gaswinning worden beoordeeld, hoe de effecten worden gemonitord, wat er gebeurt indien effecten groter zijn dan vooraf verwacht en ook hoe omgegaan zal worden met eventueel optredende schade. Daarbij zijn met betrokken partijen thema’s geadresseerd als de kans op aardbevingen, bodemdaling, verzilting, waterveiligheid en aantasting van natuurwaarden. Deze aspecten komen aan bod in de vergunningsprocedure.
Wat is uw reactie op de zienswijze van de provincie en de gemeente betreffende dit voorlopige bestemmingsbesluit?
De gronden waarop vergunningen geweigerd of ingetrokken kunnen worden of waarop voorschriften kunnen worden gebaseerd, liggen vast in wet- en regelgeving. De kaders voor mijnbouwactiviteiten zijn onder meer vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de structuurvisie Waddenzee. Indien een aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten dan ben ik gehouden deze af te geven. Dat is ook passend bij het beleid om gas te blijven winnen in eigen land, zolang dat gas nodig is. De besluitvorming is gebaseerd op een zorgvuldig proces dat ook recht doet aan de rechtszekerheid voor de aanvrager. Binnen dit juridische kader betrek ik de adviezen van regionale overheden in mijn besluitvorming.
De adviezen van de provincie Fryslân en de gemeente Noardeast-Fryslân heb ik tezamen met de adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad betrokken in mijn beoordeling van het winningsplan. Op basis van een integrale afweging van de adviezen en de onderzoeken die zijn gedaan, kom ik tot de conclusie dat er geen gronden zijn om de instemming met het winningsplan (gedeeltelijk) te weigeren. Voor de inhoudelijke beoordeling verwijs ik u naar het ontwerpinstemmingsbesluit zoals dat is gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland1.
Hoe beziet u de keuze voor gaswinning in de Waddenzee in het licht van het onlangs verschenen Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) rapport en de urgentie om zo spoedig mogelijk te stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen?
Het recent verschenen IPCC-rapport bevestigt nogmaals het belang om te verduurzamen. Daarom zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Het stoppen met aardgaswinning in Nederland, ook onder de Waddenzee, lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies 2 is berekend dat het vervangen van 1 miljard kuub in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135,000 ton extra uitstoot van broeikasgassen. Dit betekent dat gaswinning in eigen land per saldo minder schadelijk is voor het klimaat dan gas importeren. Het kabinet kiest er daarom voor om gas te winnen uit de kleine velden in eigen land wanneer dit veilig kan voor mens en milieu, en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag (Kamerstuk 33 529, nr. 469 en 32 813; 31 239, nr. 486). De gaswinning onder de Waddenzee maakt hiervan onderdeel uit.
Wat is in uw ogen het maatschappelijk belang op lange termijn dat met dit besluit wordt gediend? Hoe plaatst u daarin het maatschappelijk belang om klimaatverandering tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de financiële en economische baten voor de Nederlandse staat van gaswinning onder de Waddenzee en hoe verhouden deze baten zich tot de kosten van de extra bodemdaling, extra klimaatverandering, de klimaatadaptatie, de schade aan de natuur en de gevolgen voor andere sectoren? Hoeveel goedkoper is deze keuze dan extra energiebesparing of de import van gas?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De toekomstige opbrengsten zijn afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. De voorkeur voor gaswinning uit kleine velden in eigen land is echter primair ingegeven doordat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, leveringszekerheid, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur, en tevens leidt tot minder geopolitieke afhankelijkheid van import uit andere landen. Er ligt dus geen financieel motief aan ten grondslag.
Heeft u tijdens de besluitvorming om – ondanks uw demissionaire status – de vergunningsprocedure voort te zetten, gesproken met bedrijven uit de fossiele sector en met belangenorganisaties? Zo ja, met welke lobbyisten, belangenorganisaties en belanghebbenden heeft u gesproken?
De besluitvorming is gebaseerd op een intensief en langlopend omgevingsproces waarbij veel verschillende partijen zijn betrokken waaronder regionale overheden, lokale belangenorganisaties en regionale en nationale milieuorganisaties. En uiteraard is ook de operator ten volle in het proces betrokken. Daarbij merk ik op dat ook een demissionair kabinet is gehouden aan de wet en op basis van die demissionaire status vergunningsprocedures niet kunnen worden stilgelegd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar gaswinning onder de Waddenzee in relatie tot het Akkoord van Parijs, net als dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken voor de gaswinning op de Noordzee? Zo ja, bent u bereid geen onomkeerbare stappen te nemen alvorens dit onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wordt elk jaar gerapporteerd in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) of de klimaatdoelen in 2030 binnen bereik komen. De KEV geeft een integraal beeld van waar (voorgenomen) beleid, afspraken en nationale en internationale ontwikkelingen toe leiden in termen van Broeikasgasemissies. Op grond hiervan rapporteert het kabinet jaarlijks over de voortgang van het klimaatbeleid in de Klimaatnota. Conform de systematiek van de Klimaatwet beziet het kabinet elke 2 jaar of met het ingezette beleid het doel kan worden bereikt dan wel bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Hierbij wordt tevens ingegaan op wat het betekent dat gasgebruik en gaswinning in Nederland in lijn moeten zijn met het Parijse Klimaatakkoord. De gaswinning onder de Waddenzee maakt hiervan onderdeel uit. Ik zie derhalve geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen specifiek voor de gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van woensdag 15 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor»?1
Ja.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jongstleden waarin wordt gesteld dat sprake is van vaccinatiedrang wanneer «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat diegene feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Ja.
Deelt u de mening dat vaccinatie vrijwillig moet zijn en dat in het licht van artikel 11 Grondwet (de onaantastbaarheid van het lichaam) en art. 8 EVRM (recht op zelf beschikking over de lichamelijke integriteit) de oproep van Leaseplan geen pas geeft?
Een vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. Een werkgever mag een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om, binnen de huidige wettelijke kaders, een veilige werkomgeving te creëren. In geval van onenigheid tussen werkgever en werknemer zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u bereid klip en klaar met werkgevers te communiceren over de geldende regelgeving waarin vrijwillige vaccinatie zonder dwang of drang het uitgangspunt is?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn en daarover het goede gesprek voeren met elkaar. Een werkgever mag een werknemer niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Deze informatie is recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Daarnaast ben ik op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Erkent u dat, zoals ook de Gezondheidsraad aangeeft, thuiswerken niet voor ieder individu een optie is? Bijvoorbeeld vanwege een complexe thuissituatie en/of mentale gesteldheid? Wat betekent een besluit als dit voor deze werknemers?
Ik ben het met u eens dat thuiswerken niet altijd een optie is. Van de werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij hierover in gesprek gaan en onderling een passende oplossing vinden voor hun specifieke context. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de berichten dat bij de deltavariant de besmettelijkheid van mensen die gevaccineerd zijn, niet per definitie lager ligt dan bij mensen die wel gevaccineerd zijn, terwijl ook heel duidelijk is dat het vaccin beschermt tegen ziekenhuisopname en IC-opname? Wat betekent dit voor de transmissie van het virus door zowel gevaccineerden als ongevaccineerden? Op welk moment zou dit gevolgen moeten hebben voor het testbeleid? Bent u bereid over de gevolgen van deze ontwikkelingen advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT)?2
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins wel degelijk bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus4. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt5. De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog is, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfavariant6. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming door vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijft7.
Indien er aanleiding is om het beleid op het gebied van maatregelen en testen aan te passen, ben ik uiteraard bereid het OMT om advies te vragen. Daarnaast is het OMT vrij om ook ongevraagd te adviseren, bijvoorbeeld indien nieuw wetenschappelijk onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Welke verplichtingen kunnen volgens u wel redelijkerwijs onderbouwd worden vanuit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van een werkomgeving waar coronabesmettingen zoveel mogelijk voorkomen worden?
Het is aan de werkgever om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. Arbobesluit) moet eerst worden bepaald of de bron van de blootstelling kan worden weggenomen. Bij Covid-19 houdt dit in dat de besmette persoon niet op het werk mag komen. Moeilijkheid is dat je bij corona niet altijd weet of iemand besmet is. Als daar niets of slechts deels iets aan kan worden gedaan, zijn collectieve beschermingsmaatregelen aangewezen, zoals afscherming, anderhalve meter hanteren en ventilatie. Indien die ook geen of onvoldoende oplossing bieden, dienen tijdelijke, individuele maatregelen te worden genomen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet in goed overleg met de werknemer de minst ingrijpende maatregel toepassen om het risico op besmetting te beperken.
Is, aangezien Leaseplan aangeeft uitzonderingen te maken voor werknemers die zich wegens gezondheidsredenen of religieuze overtuigingen niet laten vaccineren, u een wettelijke grondslag bekend waarop een werkgever buiten de gezondheidszorg deze informatie mag vragen, laat staan registreren?
Werkgevers mogen vragen of een werknemer gevaccineerd is. Werknemers zijn niet verplicht om op die vraag een antwoord te geven. En vervolgens is de werkgever aan zet om te doen wat nodig is om een veilige werkomgeving of een veilige zorgomgeving voor patiënten te creëren. Het is op basis van de AVG op dit moment niet toegestaan voor een werkgever om de vaccinatiestatus te registreren. Ik ben hier ook in mijn brief van 14 september aan de Kamer op ingegaan. Over de specifieke casus bij Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich volgens u tot de uitspraken zoals gedaan in het debat van 8 oktober 2020, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de werkvloer zich alleen voor te kunnen stellen wanneer dit zeer goed gemotiveerd gebeurt op specifieke momenten in de vaccinatiefase voor specifieke beroepen waar met kwetsbare mensen wordt gewerkt?
Ik sta volledig achter de uitspraken die ik op 8 oktober gedaan heb. Voor verdere toelichting zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke impact hebben uitspraken zoals van Leaseplan op het draagvlak voor vaccinatie en de vaccinatiebereidheid?
De RIVM Gedragsunit doet onderzoek naar de vaccinatiebereidheid en mogelijke variabelen die hierop een invloed hebben. In onderzoek van dit voorjaar is gemeten wat de belangrijkste redenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. Hierin is drang niet benoemd door de deelnemers. Wel is onderzocht wat het eventuele effect is wanneer gevaccineerden meer vrijheid geboden kan worden. Conclusie hiervan was dat dit mogelijk een positief effect heeft op de vaccinatiebereidheid. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen de uitspraken van Leaseplan en het effect op het draagvlak voor vaccinatie en de bereid daartoe.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval deze week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
De schending van grondrechten door vaccinatiedwang door bedrijven. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw over het ontbreken van een juridische basis voor vaccinatieplicht die Leaseplan oplegt aan werknemers?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan indruist tegen het recht op lichamelijke integriteit van werknemers?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze of je je laat vaccineren tegen Covid-19. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om binnen de huidige wettelijke kaders een veilige werkomgeving te creëren. Daarnaast is deze informatie recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Of en hoe inbreuk gemaakt zou mogen worden op de door u genoemde grondrechten, is afhankelijk van de situatie. In geval van onenigheid zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan ook onaanvaardbaar is als het bedrijf probeert het ontbreken van enige juridische basis voor een vaccinatieplicht te omzeilen door te beweren dat het bedrijf niet gaat toezien op de naleving ervan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om direct keihard op te treden tegen deze flagrante schending van grondrechten van werknemers die in de arbeidsverhouding bescherming verdienen?
Op de verhouding tussen werkgevers en werknemers ben ik verder ingegaan in mijn brief aan de Kamer van 14 september. Zoals ook in deze brief vermeld ben ik in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om knelpunten en onduidelijkheden op dit vlak te inventariseren. Informatie over de rechten en plichten van werkgevers en werknemers m.b.t. vaccinatie is ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl.3 Er is in Nederland geen sprake van een vaccinatieplicht. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Wilt u de Kamer actief en snel informeren over de stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat Leaseplan en mogelijk andere bedrijven onmiddellijk ophouden met het schenden van grondrechten?
In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben binnen de huidige wettelijke kaders om een veilige werkomgeving te kunnen creëren en de gesprekken die het kabinet op dit moment daarover voert. Verder verwijs ik u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Burgers die worden vermorzeld in de raderen van de fiscus |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u het artikel «Vermorzeld in de raderen van de fiscus» met daarin de hartverscheurende voorbeelden van mensen die volledig zijn stukgemaakt, gelezen? Hebt u de verhalen op u laten inwerken? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In mijn brief, die ik ook vandaag aan uw Kamer stuur, heb ik uitgebreider gereageerd op het artikel. Ik beschrijf hoe de Belastingdienst met de mensen uit het artikel in contact probeert te komen en dat de situaties van deze mensen wordt onderzocht. Ik wil benadrukken dat in alle gevallen waarin de Belastingdienst fouten heeft gemaakt ik in ieder geval excuses wil maken voor de problemen waarin deze mensen mede door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Wat vindt u van het feit dat mensen nog altijd, of in elk geval tot voor kort, door de Belastingdienst worden vermorzeld?
Allereerst wil ik uitspreken dat ik het verontrustend vind om deze verzameling persoonlijke verhalen te lezen. Het gaat om burgers en ondernemers die soms op dramatische wijze in de problemen zijn geraakt, waarbij het handelen van de Belastingdienst een rol heeft gespeeld. Naar het zich nu laat aanzien betreft het situaties die ontstaan zijn in uiteenlopende perioden (soms decennia geleden, soms recent), hebben ze betrekking op meerdere belastingsoorten (niet uitsluitend inkomstenbelasting) en zijn er diverse onderdelen van de Belastingdienst, Toeslagen en soms ook andere overheidsinstanties bij betrokken.
Momenteel wordt de casuïstiek van de mensen waar contact mee is onderzocht. Als blijkt dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt dan zou ik hen in ieder geval excuses willen maken voor de problemen waarin zij door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Bovendien ga ik onderzoeken welke (maatwerk-)oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die herstellen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dergelijke ernstige zaken waarin mensen grote bedragen moeten terugbetalen, hun huis verliezen, of anderszins in grote problemen komen, nog altijd voorkomen? En deze zaken op te lossen?
Ik ben te allen tijde bereid mensen die in problemen komen te helpen en te onderzoeken welke oplossingen mogelijk zijn. De Belastingdienst staat open voor mensen die zich herkennen in de interviews en rondlopen met een vergelijkbare situatie. Zij kunnen zich hiervoor melden bij een van onze dienstverleningskanalen: de BelastingTelefoon, onze balies of steunpunten en ze kunnen via social media aangeven dat ze contact zoeken of ze kunnen ons een brief schrijven.
De burger of ondernemer kan kiezen voor het kanaal dat hem het beste past. De Belastingdienst zorgt dat zij die zich via een van deze kanalen melden met een vergelijkbaar verhaal, passende hulp krijgen, conform de hulp die we de burgers en ondernemers uit het Volkskrant artikel bieden.
Waar kunnen mensen zich melden met een vergelijkbaar verhaal? Hoe gaat u zorgen dat mensen niet eerst in de krant hun verhaal moeten doen voordat ze door de Belastingdienst geholpen worden?
Mensen die zich herkennen in de interviews en zich bevinden in een vergelijkbare situatie kunnen zich melden via een kanaal dat het beste bij hen past: via de BelastingTelefoon, via social media of met een brief. Burgers kunnen ook een bezoek brengen aan een van onze balies. De mogelijkheden voor hulp bij een balie worden momenteel uitgebreid door op de 10 witte vlekken in Nederland waar nog geen balie is, een of meerdere steunpunten te starten waar burgers terecht kunnen voor hulp.
De Belastingdienst ondersteunt ook op actieve wijze maatschappelijk dienstverleners die burgers helpen bij het zaken doen met de Belastingdienst. Ook zij spelen een belangrijke rol. Op dit moment bevat ons netwerk de landelijke hulpstructuur van maatschappelijk dienstverleners en gemeenten met daaraan gelieerde wijkteams en brigades. De Belastingdienst werkt samen met 142 bibliotheekorganisaties; dat zijn ruim 756 vestigingen door heel Nederland. Dit netwerk wordt dus aangevuld met de waaier aan maatschappelijk dienstverleners (waaronder 352 gemeenten, 174 bewindvoerders, 671 maatschappelijk dienstverleners en 10 kredietbanken) door heel Nederland. Het netwerk aan balies en steunpunten van de Belastingdienst vormt samen met het netwerk aan maatschappelijk dienstverleners dat de Belastingdienst ondersteunt een fijnmazig netwerk over heel Nederland heen.
Onderschrijft u wat de Nationale ombudsman zegt, namelijk dat de problemen bij de Belastingdienst «veel breder zijn» dan enkel de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf wat de Nationale ombudsman zegt. Deze constatering is niet nieuw en ik heb dan ook reeds een aantal zaken in gang gezet. Dit betreft o.a. de ambities om:
Wat vindt u van het feit dat de rechtsbescherming van belastingbetalers tekortschiet? Wat gaat u hieraan doen?
Wanneer een burger zich niet kan verenigen met een beslissing of handeling van de Belastingdienst is het belangrijk dat hij of zij op kan komen tegen dit besluit of deze handeling en ook weet welke rechtsmiddelen dan ter beschikking staan. Op 22 april 2021 heb ik de Kamer het eindrapport «Burgers beter beschermd» van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aangeboden en heb ik toegelicht welke maatregelen in gang worden gezet om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de commissie om de rechtsbescherming van belastingbetalers te verbeteren.2
Hoeveel rechtszaken van particulieren zijn er die met de codering 1043 extra controle van aftrekposten hebben gekregen? Om hoeveel bezwaar- en beroepszaken gaat het? Om hoeveel zaken die bij de rechter liggen?
Tijdens het POK-debat van 7 juli jl. heeft de Staatssecretaris Toeslagen en Douane namens mij toegezegd de Kamer te informeren over de zaken die lopen rondom 1043. Op dit moment loopt dit onderzoek nog. In de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer nader informeren over deze toezegging.
Hoe verklaart u dat de beslagvrije voet – jaren nadat dit is gesignaleerd – nog altijd dikwijls niet wordt nageleefd? Wanneer wordt dit opgelost?
De wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV) is op 1 januari 2021 in werking getreden. In verband met COVID-19 en de motie Azarkan hebben geen loonvorderingen of andere dwanginvorderingsmaatregelen plaatsgevonden. Hierdoor wordt de beslagvrije voet op basis van de nieuwe wet sinds mei 2021 alleen berekend dan wel toegepast bij loonvorderingen die de 12-maandstermijn overschrijden.
De beslagvrije voet wordt bij de verrekening in het kader van de standaardbetalingsregeling voor toeslagvorderingen niet gehanteerd bij verrekeningen die zijn gestart voordat de invorderingsactiviteiten werden gepauzeerd. Over deze situatie en de oplossing die thans geboden wordt is uw Kamer per brief op 9 juli 2021 geïnformeerd.
Mensen die door een dergelijke verrekening mogelijk onterecht onder de beslagvrije voet zijn gekomen worden telefonisch benaderd. Daarnaast wordt in contact getreden met diverse stakeholders om deze herstelactie onder de aandacht te brengen bij de betreffende doelgroep en om met deze mensen in contact te komen. Burgers die dat willen kunnen de verrekening laten stoppen en ook laten terugdraaien als de verrekening de beslagvrije voet heeft geraakt. Vervolgens wordt er een persoonlijke betalingsregeling aangeboden. Hierbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit.
Is het redelijk dat 80 procent van een schuld aan de Belastingdienst kan bestaan uit boete op boete? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst – naast het bedrag dat aan belasting verschuldigd is – voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, belasting- en invorderingsrente en invorderingskosten. Hoewel uit de wet volgt dat in bepaalde situaties boetes worden opgelegd en rente en invorderingskosten in rekening worden gebracht, kan dat in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. De Belastingdienst herijkt de invorderingsstrategie en -wetgeving. Onderdeel van de invorderingsstrategie is ook een visie op schulden en hoe kan worden voorkomen dat belastingschulden oplopen. Ik zal uw Kamer in de herfst nader informeren over de voortgang.
Hoelang zouden mensen volgens u na een fout of misstap in hun belastingaangifte of belastingzaken maximaal mogen leven op het totale minimum?
Hoe lang iemand op het minimum zou mogen leven is afhankelijk van de individuele casus. Daarin speelt een aantal factoren die van invloed kan zijn op de duur en omvang van het minimum waarop iemand moet leven, bijvoorbeeld de omvang van de schuld, het inkomen en vermogen van de burger en de oorzaak van het ontstaan van de schuld en of er nog andere schuldeisers zijn. Uiteraard wordt betracht om deze periode zo kort mogelijk te houden.
In een situatie waarin een burger per ongeluk een fout of misstap begaat zou dat makkelijker hersteld moeten kunnen worden. In mijn brief van 22 april 2021 heb ik aangegeven dat het gemakkelijk zou zijn wanneer een fout in de aangifte eenvoudig hersteld kan worden, zonder dat hiervoor een juridische procedure moet plaatsvinden. Ik verken de mogelijkheden waarop dit verantwoord kan worden gerealiseerd en ik streef ernaar om uw Kamer nog dit jaar hierover te informeren.
Komt de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) buiten de toeslagen voor?
Opzet en grove schuld zijn begrippen die hun oorsprong vinden in het strafrecht. In de fiscaliteit spelen opzet en grove schuld een rol bij het opleggen van vergrijpboetes door de inspecteur. Hoeveel mensen een vergrijpboete opgelegd krijgen vanwege opzet of grove schuld bij de inkomstenbelasting is momenteel niet bekend.
Ten aanzien van uw vraag of er ook misstanden hierbij zijn geconstateerd wil ik u wijzen op mijn brief van 27 januari 20214 en 17 juni 20215 waarin ik ingegaan ben op de minnelijke schuldsanering en de kwalificatie O/GS bij toeslagen. In een werkinstructie, die bij die brief is meegestuurd, stond vermeld dat bij een individuele schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) van hoger dan € 10.000, in samenhang met een FSV-registratie «melding fraudepost» en/of de kwalificatie O/GS, een verzoek tot minnelijke schuldsanering werd afgewezen. De analyse van welke burgers de verzoeken als gevolg hiervan mogelijk onterecht zijn afgewezen loopt nog. In de brief van 17 juni heb ik aangegeven uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de bovengenoemde analyse in de volgende brief over de voortgang van HVB.
Hoeveel mensen hebben de kwalificatie Opzet Grove Schuld gekregen bij de inkomstenbelasting? Zijn bij de inkomstenbelasting ook misstanden zoals bij de toeslagen geconstateerd?2
Zie antwoord vraag 11.
Zijn degenen die in dit artikel worden genoemd inmiddels allemaal geholpen? Zijn zij van hun schulden af? Zijn zij volledig gecompenseerd?
De casuïstiek uit het artikel wordt beoordeeld door het Stella-team op basis van een feitenrelaas en een of meerdere gesprekken met de betreffende burger of ondernemer. Met de burger is geregeld contact om de voortgang aan te geven. De casussen worden geanalyseerd door inspecteurs die niet eerder betrokken waren bij de casus ten behoeve van een objectief beeld. De Belastingdienst is op dit moment door 11 mensen benaderd en staat met hen in nauw contact. Het onderzoek is nog in volle gang. Of er sprake zou moeten zijn van compensatie kunnen we nu nog niet beoordelen.
Het bericht ‘Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf»?1
Ja.
Acht u Dierenpark Amersfoort veilig voor bezoekers nu er voor de tweede keer in korte tijd dieren ontsnapt zijn?
Er is veel aandacht voor de veiligheid van mens en dier binnen dierentuinen en er worden voorzorgsmaatregelen genomen om ontsnappingen te voorkomen. Zo moeten dierverblijven in dierentuinen beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière vormt tussen de dieren en het publiek. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen of te beëindigen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Beide zaken worden getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning.
Het is dan ook uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, helemaal wanneer dit twee keer achter elkaar in hetzelfde dierenpark gebeurt. DierenPark Amersfoort heeft in beide gevallen adequaat opgetreden en bezoekers snel in veiligheid gebracht. Bovendien heeft de dierentuin beide incidenten onderzocht en maatregelen getroffen om ontsnappingen in de toekomst nog beter te voorkomen.
Herinnert u het antwoord op de vragen over de doodgeschoten ontsnapte chimpansees in Amersfoort waarin u aangaf dat er een onafhankelijk onderzoek gestart zou worden naar wat is misgegaan en wat verbeterd kan worden?2 Is dit onderzoek al afgerond, en zijn de conclusies geïmplementeerd? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? Zo niet, op welke termijn kan dit onderzoek worden verwacht?
DierenPark Amersfoort heeft zelf een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren naar aanleiding van de ontsnapping van de chimpansees. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport niet in mijn bezit. Wel ben ik met de dierentuin in gesprek gegaan over de uitkomsten van het onderzoek en de implementatie daarvan.
Er is binnen het onderzoek gekeken naar de totstandkoming van de ontsnapping en naar het neerschieten van de ontsnapte dieren. De chimpansees konden ontsnappen door een menselijke fout. Het verblijf werd niet volledig gesloten en er is geen controle geweest op het sluiten van het verblijf. Bij controle van het verblijf werd te veel op handelingen door de dierverzorgers vertrouwd, bijvoorbeeld bij het dubbel checken of de dierverblijven correct waren afgesloten.
Direct na de ontsnapping heeft de dierentuin de werkwijze bij de chimpansees aangescherpt om herhaling te voorkomen. Bovendien zijn naar aanleiding van het onderzoeksrapport verdere verbeteringen geïmplementeerd. Zo is er een zogenaamd lock out tag out-systeem aangebracht. Dit systeem zorgt er met behulp van mechanische blokkering voor dat bepaalde handelingen pas uitgevoerd kunnen worden nadat een vorige handeling is voltooid. Zo is het nu bijvoorbeeld technisch onmogelijk het verblijf van de chimpansees te openen voordat het luik dat de dieren buiten sluit gesloten is. Daarnaast zijn op aanbeveling van het onderzoeksbureau veiligheidsprotocollen geconcretiseerd, werkinstructies vernieuwd en is de training die nieuwe medewerkers ondergaan geüpdatet. Deze aanpassingen zijn in eerste instantie toegepast bij de chimpansees en worden momenteel ook zoveel mogelijk geïmplementeerd in de rest van de dierentuin. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de gehele dierentuin verkleind.
Ook kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat het doodschieten van de ontsnapte chimpansees de enige handeling was die een einde kon maken aan de levensbedreigende situatie die was ontstaan doordat de dieren medewerkers aanvielen. Het teruglokken van de dieren naar hun verblijf was even daarvoor niet succesvol gebleken. Het toepassen van eventuele alternatieve methoden om de dieren uit te schakelen, bijvoorbeeld via verdoving of het vangen van de dieren met een net, zou te veel gevaar voor de medewerkers hebben opgeleverd.
Hoeveel incidenten met ontsnapte dieren staat u toe voordat de vergunning van Dierenpark Amersfoort wordt ingetrokken?
Het is uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, maar als het gebeurt neem ik dit serieus. Er wordt dan onderzocht of een dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen. Als dit niet het geval is, zal de dierentuin hierop aangesproken worden. De veiligheids- en noodprotocollen worden bij aanvraag van de dierentuinvergunning beoordeeld. Ook is hier nadrukkelijk aandacht voor tijdens inspecties binnen dierentuinen. DierenPark Amersfoort heeft bij beide ontsnappingen gewerkt volgens de geldende veiligheids- en noodprotocollen.
Bent u bereid om na dit incident het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Wel vind ik het belangrijk dat onderzocht wordt wat er mis is gegaan en hoe ontsnappingen in de toekomst nog beter voorkomen kunnen worden. DierenPark Amersfoort heeft dit gedaan na de ontsnapping van de chimpansees, zoals uitgelegd in mijn antwoord op vraag 3. Ook na de ontsnapping van de wolven heeft de dierentuin direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het dierenpark deelt haar ervaringen ook met andere dierentuinen. Ook zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ervaringen in DierenPark Amersfoort meenemen in de beoordeling en inspecties van verblijven in andere dierentuinen.
Deelt u de mening dat de wolf als soort die van nature in Nederland thuishoort niet in gevangenschap zou moeten leven, maar juist de kans moet krijgen om onderdeel uit te maken van de Nederlandse natuur?
Dat dieren ook in de Nederlandse natuur voorkomen, staat los van de educatieve waarde van het houden van deze dieren in dierentuinen. Het tentoonstellen van inheemse diersoorten in dierentuinen kan juist helpen om mensen enthousiast te maken over de natuur dicht bij huis. Dierentuinbezoekers leren daarmee de Nederlandse natuur beter te waarderen en worden gestimuleerd zich in te zetten om de natuur beter te beschermen. Dat neemt niet weg dat ook natuurexcursies zeer educatief kunnen zijn. Dit soort natuureducatie, waaronder informatieverstrekking over de wolf in de Nederlandse natuur, is belegd bij de provincies.
Deelt u de mening dat mensen veel meer over de wolf kunnen leren van een natuurexcursie, dan van dieren in gevangenschap? Zo ja, gaat u dit omzetten in beleid? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vraag 6 en 7 heb ik voorzien van een gecombineerd antwoord.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De kwaliteit en het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht dat het verdachtenverhoor in Nederland van onvoldoende kwaliteit is?1
Binnen de politie is voortdurend aandacht voor de (kwaliteit van de) politieverhoren. Uiteraard is er altijd ruimte voor verbetering, maar het in het artikel geschetste algemene beeld herken ik niet. De kwaliteit van verhoor voldoet aan de door wet- en regelgeving bepaalde normen. De politie investeert in de kwaliteit van verhoor, zowel door middel van opleidingen binnen het onderwijs als door workshops, trainingen, seminars en bijscholing over veranderingen in (bijvoorbeeld) wetten, regelgeving en nieuwe inzichten.
Herkent u de signalen dat het verdachtenverhoor tekort schiet en dat de ontwikkeling van het verdachtenverhoor onvoldoende prioriteit heeft gehad bij de politie? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deze signalen herken ik niet zozeer. Het politievak en -onderwijs, waaronder verhoor, zijn voortdurend in ontwikkeling. Het verdachtenverhoor voldoet aan de normen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze normen worden voortdurend bijgesteld door nieuwe inzichten op basis van (internationaal) (wetenschappelijk) onderzoek en door maatschappelijke maatstaven.
Kunt u bevestigen dat er intern het beeld bestaat dat de kwaliteit van verdachtenverhoor in de basisteams onvoldoende is? Zo ja, wat vindt u daar van en wat gaat u daar aan doen?
Navraag bij de politie leert dat een dergelijk intern beeld hen niet bekend is, al vinden er natuurlijk wel altijd discussies op de werkvloer plaats over wat er beter kan en moet bij de politieverhoren. Er is immers altijd ruimte voor verbetering. Dat geldt zeker bij nieuwe medewerkers en bijvoorbeeld in de basisteams waar de opsporing van veel voorkomende criminaliteit (VVC) is belegd. Dat was vroeger niet zo. Medewerkers die zich met de afhandeling van de VVC zijn gaan bezighouden, hebben gerichte opleidingen gekregen, waaronder verhoortechnieken. Juist omdat opsporing van veel voorkomende criminaliteit steeds meer wordt uitgeoefend in basisteams, maakt verhoor nu ook deel uit van het nieuwe basispolitieonderwijs. Verhoortechnieken worden naar behoren uitgeleerd, maar het spreekt voor zich dat het ook een vaardigheid is die zich verder ontwikkelt naarmate men er meer ervaring mee heeft opgedaan.
Hoe heeft de afgelopen jaren de aandacht voor verhoortechniek zich op de politieacademie ontwikkeld?
Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 3. Ontwikkelingen zoals investigative interviewing en herkennen van en omgaan met kwetsbaren zijn onderdeel van het politieonderwijs. De politieacademie verzorgt daarnaast bij bepaalde verhooropleidingen ook follow-up bijeenkomsten, professionaliseringsdagen, supervisie of congresdagen over verhoor.
Kunt u bevestigen dat informatie uit het boek Handleiding Verhoor niet overeenkomt met internationale richtlijnen? Als dat niet het geval is, kunt u dit toelichten?
De politie geeft aan dit niet te kunnen bevestigen. De Handleiding wordt periodiek geactualiseerd aan de hand van recente (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, wetenschappelijk onderzoek en jurisprudentie. De meeste recente druk bevat ook inzichten over de richtlijnen verhoor van de Verenigde Naties.
Wat is nu de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Klopt het dat nog altijd maar 5% van de verhoren worden opgenomen zoals in het nieuwsbericht wordt beweerd? Hoe vaak wordt een verhoor nog altijd niet opgenomen terwijl er ook geen rechtsbijstand aanwezig is?
Op 18 januari 2017 is op schriftelijke Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de uitvoering van deze motie aangegeven dat de motie vooral is opgevat als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen, maar dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. Een relevante technologische ontwikkeling is dat alle verhoorkamers inmiddels zijn voorzien van nieuwe apparatuur. De technologische ontwikkelingen waar de politie zich momenteel op richt zijn gelegen op het gebied van mobiele opnameapparatuur en omzetten «van-spraak-naar-tekst».
Naast technologische ontwikkelingen hebben zich de afgelopen tijd ook een aantal andere relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich dat een politieverhoor audiovisueel wordt geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Ambtenaren van de politie die belast zijn met het verhoren van verdachten kunnen in het algemeen goed inschatten of de ernst van misdrijf dan wel het kennelijke ontwikkelingsniveau van een verdachte of de situatie waarin deze verkeert, aanleiding geeft een audiovisuele opname van het verhoor te maken. Een recente ontwikkeling hierbij is dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding van een aangehouden verdachte (dus voorafgaand aan het verdachtenverhoor) toetst of er sprake is van kennelijke kwetsbaarheid, zoals bijvoorbeeld door een licht verstandelijke beperking (LVB). In gevallen waarin twijfel bestaat over deze kwetsbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene kennelijk kwetsbaar is in een verhoorsituatie.
In de motie wordt het belang van de advocatuur terecht ook aangehaald. Sinds 1 maart 2016 (wettelijk geregeld per 1 maart 2017) hebben verdachten van een strafbaar feit recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. De genoemde monitor geeft inzicht in de mate waarin verdachten gebruik maken van hun recht op verhoorbijstand. Verdachten aangemerkt als kwetsbaar krijgen standaard verhoorbijstand (artikel 28b Wetboek van strafvordering; verder: Sv).
Een algemeen percentage van de hoeveelheid opgenomen verhoren is niet geven. Op jaarbasis zijn er ongeveer 200.000 verhoren, maar dat zijn niet uitsluitend verdachtenverhoren. Een percentage van het aantal AVR-verhoren voor 2020 en 2021 geeft geen representatief beeld, in verband met de Corona maatregelen. In 2019 zijn 29.321 verhoren in AVR geregistreerd, waarvan 22.575 auditief en 6.746 audiovisueel. Dit percentage opgenomen verhoren is dus aanzienlijk meer dan 5%.
Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het intrekken van die aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het opnemen van verhoor? Wat houdt dat in, is dit een verzwakking van de rechtspositie van verdachten?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. De OM-aanwijzing is omgezet in een instructie. In de Kamerbrief van 22 juni 2021 over het rapport «Procesevaluatie LVB in de strafrechtketen» is melding gemaakt van deze nieuwe instructie.3 De aanwijzing was toe aan inhoudelijke actualisering en was daarnaast niet in lijn met uitgangspunten voor de vorm en inhoud van OM-beleidsregels.
De rechtspositie van verdachten is op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door een instructie. Het belang van audiovisuele registratie is met name gelegen in het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Deze rechtstreeks doorwerkende bepaling brengt met zich mee dat een politieverhoor audiovisueel dient te worden geregistreerd ingeval de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Dit uitgangspunt is – gelet op Richtlijn (EU) 2016/800 m.b.t. kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure – sinds 1 juni 2019 voor jeugdigen gecodificeerd in artikel 488ac Sv. Die codificatie laat onverlet dat ook volwassenen artikel 6 EVRM rechtstreeks kunnen inroepen voor de Nederlandse strafrechter.
Welke wijzigingen heeft het intrekken van de aanwijzing van het OM met zich meegebracht? Worden er nu meer verhoren verplicht opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inhoudelijke actualisering van de aanwijzing is geconstateerd dat deze eerst en vooral strafrechtketeninterne instructienormen – gericht tot het OM en de opsporingsinstanties die het aangaat – bevatte. Voor zover deze instructienormen raken aan het gezag van het OM zijn deze, in de vorm van tot de opsporingsinstanties gerichte kaderstellende voorschriften, in de instructie ondergebracht. Voorbeelden hiervan zijn de kaders voor de cameraopstelling bij audiovisuele registratie van een verhoor en de voorschriften ten aanzien van de integriteit van de vastgelegde (digitale) registraties. Een eventuele nadere invulling van deze kaders is aan de opsporingsinstanties. De opsporingsinstanties zijn belast met de praktische uitvoering van wet- en regelgeving. Dit brengt mee dat gedetailleerde beheervoorschriften, zoals die in de vervallen aanwijzing en bijlagen waren opgenomen, niet op hun plaats zijn in een OM-beleidsregel. Deze zijn dus ook niet teruggekeerd in de instructie. In de eerdergenoemde Kamerbrief van 22 juni 2021 is verder toegelicht dat de nieuwe instructie de hulpofficier van justitie de taak geeft om voorafgaand aan het verhoor te toetsen of sprake is van kennelijke kwetsbaarheid in een verhoorsituatie. Daarnaast gelden alle minderjarigen in de nieuwe instructie per definitie als kennelijk kwetsbaar in een verhoorsituatie. Op beide onderdelen is aansluiting gezocht bij de keuzes die de wetgever heeft gemaakt tijdens de parlementaire behandeling van de Wet tot implementatie van Richtlijn 2013/48/EU met betrekking tot minimumregels voor het recht op rechtsbijstand in strafprocedures. Het voorgaande betekent dat niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen verhoren van minderjarige aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten. Dat is een verschil ten opzichte van de vervallen aanwijzing. Hierin werden minderjarige verdachten en getuigen van 16 jaar en ouder niet standaard als kwetsbaar in vorenbedoelde zin aangemerkt; aangevers en slachtoffers werden dat al wel ingevolge Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. De verwachting bestaat dan ook dat door deze wijziging een lichte toename in het aantal opgenomen verhoren van minderjarige verdachten en getuigen te zien zal zijn. Het is te vroeg om een daadwerkelijke toename te kunnen waarnemen.
Sinds wanneer én waarom is de instructie over het opnemen van verhoren niet langer openbaar? Bent u bereid dit gewoon weer openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
De intrekking van de Aanwijzing AVR is gepubliceerd in de Staatscourant op 9 april 2021. OM-aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen gepubliceerd in de Staatscourant en bekend gemaakt op www.om.nl. Dat geldt niet voor OM-instructies. Instructies hebben als zodanig geen externe werking; derden kunnen er geen rechten aan ontlenen. Om misverstanden hierover te voorkomen worden instructies niet openbaar gemaakt.
Ik sta achter dit door het OM gehanteerde publicatiebeleid. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven is de rechtspositie van verdachten op geen enkele manier afgezwakt door de vervanging van de OM-Aanwijzing door de een instructie.
Hoe gaat u er op toezien dat de aanbevelingen over het verhoor van personen met een licht verstandelijke beperking (LVB) structureel worden ingebed binnen de politie?3
In nauwe samenwerking met alle ketenpartners is sinds 2017 gewerkt aan intensivering van de inzet op de groep mensen met LVB in de strafrechtketen. Het resultaat is dat de basis er ligt en de aandacht voor LVB, het herkennen, er vervolgens naar handelen en de juiste interventies opleggen, naar een hoger plateau zijn gebracht. Om een beeld te krijgen van waar we nu staan, en wat ons nog te doen staat, is een procesevaluatie uitgevoerd door Significant via het WODC. Deze procesevaluatie is met begeleidend schrijven naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Bij de politie krijgt het onderwerp LVB inmiddels, net zoals andere mogelijke kwetsbaarheden (zoals ADHD, autisme of bepaalde stoornissen) onder de verzameling «kwetsbare personen» aandacht in het basis politieonderwijs. Hier is aandacht voor het herkennen van en communiceren met kwetsbaren. Daarnaast is er landelijk een pilot geweest met een VR-bril, waarmee professionals uit de strafrechtketen zelf kunnen ervaren hoe het is voor mensen om een LVB te hebben. De politie is wil intensiever gebruik maken van de inzet van de VR-bril en is met mijn ministerie in gesprek over de mogelijkheden hiertoe.
Het artikel ‘Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort’ |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het grootste onderwijsprobleem is niet het lerarentekort» van Johannes Visser?1
Ja.
Vindt u de enorme stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven van 25.685 in 2007 naar 106.830 begin 2021 ook zeer onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS, waarop het aantal van 106.830 is gebaseerd, hanteert een brede definitie van (commerciële) «onderwijsbedrijven». De definitie omvat namelijk «alle vormen van openbaar en particulier onderwijs, op elk niveau en voor elk beroep, zowel mondeling en schriftelijk als via radio en televisie; zowel het onderwijs door de instellingen op de verschillende niveaus van het normale schoolstelsel als volwasseneneducatie, alfabetiseringsprogramma's e.d.» en ook «het overige onderwijs, zoals autorijscholen».2 Daarbij gaat het zowel om commerciële bedrijven of bureaus en zzp’ers als om reguliere scholen en onderwijsinstellingen. Het aantal «onderwijsbedrijven» dat onder deze CBS-definitie valt stijgt al geruime tijd: van 25.685 in het eerste kwartaal van 2007 tot de genoemde 106.830 in het tweede kwartaal van 2021 (en 109.435 in het derde kwartaal van dit jaar). De stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven is dus niet zonder meer te relateren aan bedrijven die actief zijn binnen het funderend onderwijs.
Sommige ouders kiezen ervoor om gebruik te maken van aanvullende begeleiding, zoals het ouders ook vrijstaat hun kinderen in hun vrije tijd naar voetbal, bijbelles of gitaarles te sturen. Tevens werken scholen samen met (commerciële) aanbieders van aanvullend onderwijs. Zo lang de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd is, kan de inzet van commerciële onderwijsbedrijven een aanvullende betekenis hebben voor de ontwikkeling van kinderen. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het bekostigd onderwijs.
Ik ben van mening dat de inhuur van externen om een goede afweging van schoolbesturen vraagt. Daarom heb ik hiervoor samen met sociale partners in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) een handreiking opgesteld.3
Ik zie immers bij aanvullend onderwijs waarvoor ouders moeten betalen ook een risico op vergroting van de kansenongelijkheid. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 14 oktober 2019, waarin ik nader ben ingegaan op dit vraagstuk.4
Wat is volgens u de reden van deze explosie van nieuwe commerciële onderwijsbedrijven? Waarom is er zoveel vraag naar? Wie maken er het meest gebruik van? hoeveel geld gaat erin om?
Uit de laatste monitor over aanvullend en particulier onderwijs, die in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap plaatsvond, bleek dat de deelname van leerlingen aan en kosten van ouders voor aanvullend onderwijs in het schooljaar 2018/2019 niet significant was toe- of afgenomen ten opzichte van de monitor in 2016/2017. Het onderzoek toont bovendien aan dat betaalde deelname aan aanvullend onderwijs samenhangt met het opleidingsniveau van ouders. Hoe hoger opgeleid de ouders, hoe meer gebruik wordt gemaakt van betaalde deelname. In het havo en vwo vindt meer deelname aan betaalde vormen van aanvullend onderwijs plaats dan in het vmbo. Ook maken leerlingen uit de Randstad, met name de G4, vaker gebruik van aanvullend onderwijs dan leerlingen daarbuiten.5 Hetzelfde onderzoek laat ons zien dat de totale, geschatte kosten voor aanvullend onderwijs in het funderend onderwijs liggen tussen de 155 en 232 miljoen euro, waarvan het merendeel wordt besteed aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het onderzoek naar de omvang van aanvullend en particulier onderwijs zal in 2022 worden herhaald.
In hoeverre is er sprake van een verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven naar 106.830 begin 2021 en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie? Zien commerciële onderwijsbedrijven een gat in de markt?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In de periode sinds het uitbreken van de corona-pandemie is het aantal kleine onderwijsbedrijven weliswaar verder gestegen, maar er lijkt daarbij geen sprake te zijn van een trendbreuk ten opzichte van de stijging van 2007 waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat er sprake is van een direct verband tussen de stijging van het aantal commerciële onderwijsbedrijven en de opgelopen onderwijsachterstanden door het sluiten van de scholen door de corona-pandemie.
Hoeveel geld geven scholen uit aan commerciële onderwijsbureaus uit het budget van het Nationaal Programma Onderwijs? Op welke wijze beperkt u schoolbesturen hierin?
We weten dat in het kader van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma's onderwijs scholen en instellingen gebruik maken van de diensten van (al dan niet commerciële) derde partijen.6 In het verdiepend implementatieonderzoek bij scholen is de inzet van derde partijen één van de aspecten die wij laten onderzoeken. Hierover zal ik uw Kamer in de eerste tussenrapportage nader informeren. Deze rapportage ontvangt u nog dit najaar. Daarnaast vragen wij schoolbesturen in hun jaarverslag 2021 aan te geven hoeveel van de extra middelen aan personeel niet in loondienst is besteed. Deze gegevens krijgen wij in de loop van 2022.
De menukaart van het NPO biedt duidelijke richtlijnen om te zorgen dat scholen hun middelen inzetten voor interventies die evidence-based zijn. Voor de inhuur van externe partijen is daarnaast een handreiking opgesteld (zie ook antwoord op vraag 2).7 Scholen moeten de inhuur van externe partijen opnemen in het schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet instemmen met de inhuur. De inzet van derden is op zich geen probleem, zolang de eigen leraren hierbij goed betrokken worden. Ook kunnen leraren, indien mogelijk, zelf extra onderwijs verzorgen, en daarvoor dan ook een financiële vergoeding krijgen.
Zou het geven van bijles wat u betreft een beroep moeten zijn waarbij aan bepaalde opleidingseisen moet worden voldaan? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien dit wel een vorm van onderwijs is die op dit moment door iedereen gegeven kan worden zonder enige onderwijsachtergrond?
Nee. Scholen en schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om met het reguliere aanbod onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden.
Zou wat u betreft de Inspectie van het Onderwijs commerciële onderwijsbedrijven die bijles of andere vormen van aanvullend onderwijs verzorgen, moeten controleren op kwaliteit? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet, aangezien iedereen zonder enige onderwijsachtergrond op dit moment een onderwijsbedrijf kan starten en aanvullend onderwijs kan aanbieden?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Kwint/Westerveld over het maken van afspraken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Welke afspraken zijn er intussen gemaakt? hoe staat het met de pilot waarmee schoolbesturen personeel dat niet in loondienst is kunnen categoriseren, zodat ook die informatie opgevraagd kan worden?2 3
Schoolbesturen zijn primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid waaronder ook het aanstellen van uitzendpersoneel en andere flexibele krachten valt. Collectieve afspraken over het aanstellen van personeel liggen vast in de cao; individuele afspraken worden binnen de kaders van de cao gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik ben met u van mening dat het gebruik van uitzendkrachten in evenwicht moet zijn met de inzet van vast personeel. Dat is belangrijk voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs. Het is aan de schoolbesturen om daarin verstandige keuzes te maken. Zoals eerder gemeld aan de Kamer, zie ik dat besturen steeds vaker gezamenlijk afspraken maken over de inschakeling van uitzendbureaus, bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam.10 Ik vind dat positieve ontwikkelingen en juich het maken van dit soort afspraken toe. Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personeel.
Bij de Kamerbrief over het lerarenbeleid en de onderwijsarbeidsmarkt uit december 2020 heb ik u een update gegeven over de pilot over personeel niet in loondienst (PNIL).11 Uit de pilot bleek bereidheid bij schoolbesturen om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. De pilot is dit kalenderjaar vervolgd. Ik verwacht de Kamer dit najaar te kunnen informeren over de resultaten van dit vervolg van de pilot. De PNIL-uitvraag krijgt vanaf 2022 een structureel karakter, waardoor inzicht ontstaat in PNIL (bijvoorbeeld in welke functiecategorieën en voor hoeveel uren personeel wordt ingehuurd).
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat docenten steeds minder zeggenschap over hun beroep hebben? Zo ja, wat kunt u doen om dit te verbeteren, ook buiten de formele rol van de medezeggenschapsraad?
Leraren zijn van doorslaggevend belang voor goed onderwijs. Om hun werk goed te kunnen doen heeft een leraar voldoende professionele ruimte nodig. Om te zorgen dat leraren zeggenschap over hun beroep houden is in 2017 expliciet in de onderwijswetten opgenomen dat leraren – binnen de kaders van het onderwijskundig beleid van de school – verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. Als leraren onvoldoende professionele ruimte of zeggenschap ervaren, zijn zij niet goed in staat om hun werk te doen. Het bevoegd gezag van elke school is dan ook verplicht om hierover met hun leraren in gesprek te gaan en afspraken hierover in een professioneel statuut op te nemen. Met onder andere het uitbrengen van de handreiking «ruimte in regels» heb ik voor leraren expliciet gemaakt wat er vanuit de wet van leraren wordt verwacht en met name waar dus de professionele ruimte zit om eigen keuzes te maken.12 Ik zou leraren willen oproepen om hierover in het team het gesprek aan te gaan en afspraken te maken.
Deelt u de analyse dat door invoering van de lumpsumsystematiek de zeggenschap en controle van het ministerie over het onderwijs verschoven is naar de schoolbesturen en het ministerie dus in feite een leraar zonder lesboek is die enkel de toets afneemt, aldus Visser? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling in combinatie met de toenemende marktwerking in het onderwijs? Zo nee, waarom deelt u deze analyse niet?
Sturing bestaat uit meerdere elementen, waar de lumpsumsystematiek er één van is. Naast de lumpsum basisbekostiging onderscheiden we immers ook nog instrumenten zoals bijzondere en aanvullende bekostiging (voor een specifiek doel of een specifieke doelgroep) en het instrument subsidies. In het kader doelfinanciering dat eerder is gedeeld met de Kamer is verder uitgewerkt hoe financieel kan worden gestuurd in het huidige bekostigingssysteem.13 Bovendien is sturing breder dan enkel via financiële sturingsinstrumenten. Het ministerie stuurt ook op het onderwijskwaliteit middels afspraken, wetten en de Inspectie van het Onderwijs. In de miljoenennota 2022 is aangekondigd dat in 2022 een Interdepartementaal Beleidsonderzoek zal plaatsvinden gericht op de sturing van onderwijskwaliteit in het funderend onderwijs.14
Ik erken dat ieder bekostigingssysteem voor- en nadelen kent. De lumpsumbekostiging doet recht aan twee belangrijke principes van het Nederlandse onderwijsstelsel: de autonomie van instellingen en stabiele bekostiging. Lumpsumbekostiging stelt besturen in staat stabiel beleid te voeren, met beperkte administratieve lasten. Ook zorgt het ervoor dat besturen flexibel kunnen zijn wanneer nodig. Dit stelt besturen in staat maatwerk te leveren door aan te sluiten bij de regionale vraagstukken en context. Door besturen financiële ruimte te geven kunnen zij beleidskeuzes maken, dicht op de onderwijspraktijk van elke dag, die ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs.
Wat vindt u ervan dat bij grote investeringen in het onderwijs al enkele keren achteraf niet gecontroleerd kon worden of dat het geld goed was besteed, omdat schoolbesturen geen fatsoenlijke verantwoording af hoefden te leggen? Vindt u dat acceptabel als het gaat om geld dat opgebracht wordt door ons allemaal?
Net zoals de lumpsum een belangrijk element van ons stelsel is, is verantwoording over de gemaakte keuzes dat ook. Het is belangrijk dat schoolbesturen zich verantwoorden over de inzet van deze middelen, niet alleen naar het ministerie maar ook naar de belangrijkste betrokkenen in de directe omgeving.
Die verantwoording van besturen kan beter. Het is niet de bedoeling dat er discussie ontstaat over het handelen van besturen en het stelsel als zodanig. De versterking van de verantwoording is essentieel voor het borgen van het stelsel van autonomie en lumpsumbekostiging. De ontwikkeling van benchmarking en benchlearning draagt bij aan het verbeteren van de horizontale en verticale verantwoording.
Ik verwacht van schoolbesturen dat zij transparant en helder uitleggen hoe zij de middelen besteden en hoe dat het onderwijs ten goede komt. Schoolbesturen doen dit door middel van hun jaarverslag.
Op specifieke onderwerpen, zoals werkdruk en het Nationaal Programma Onderwijs (maatschappelijke thema’s), vraag ik besturen zich extra te verantwoorden in het jaarverslag. In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs bijvoorbeeld vraag ik besturen zich aanvullend in XBRL te verantwoorden over waar de middelen aan zijn besteed en of er instemming is van de medezeggenschapsraad op de inzet van middelen.
Op deze manier verstevig ik de verantwoording op deze investeringen en wordt beter inzichtelijk waar de middelen aan besteed worden.
Vindt u dat concurrentie thuishoort binnen een publieke voorziening, zoals onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een scholenbestel dat uitgaat van de vrijheid van onderwijs wordt per definitie gekenmerkt door een drive tot verscheidenheid tussen scholen, en een zekere mate van concurrentie tussen aanbieders van bijvoorbeeld leermaterialen en administratie systemen. Dit zorgt voor een kwalitatief en gevarieerd onderwijsaanbod, dat aansluit bij de wensen van leerlingen en ouders.
Wat heeft volgens u de concurrentie tussen scholen ons onderwijs gebracht in de afgelopen decennia? Bestempelt u dat als positief of negatief? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 12.
Wat ligt volgens u ten grondslag aan de dalende onderwijskwaliteit in de afgelopen 20 jaar, ondanks de enorme stijging in budget, en in hoeverre heeft de marktwerking in het onderwijs hier een aandeel in tot op de dag van vandaag? Of bent u nog steeds van mening dat de ambitie van schoolbesturen de oorzaak hiervan is?
De afgelopen jaren heeft de inspectie in de jaarlijkse Staat van het Onderwijs gewezen op de prestaties op basisvaardigheden, waarvan in internationaal opzicht op sommige gebieden sprake is van een daling. In beleidsreacties op de Staat van het Onderwijs, zoals die van 2018, is aangegeven waar de uitdagingen liggen en in verschillende brieven aan uw Kamer is aangegeven hoe ik deze wil aanpakken.15
Deelt u de analyse van Visser dat de marktwerking in het onderwijs meer kwaad dan goed heeft gedaan en we dit een halt moeten toeroepen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Zoals ik hierboven heb toegelicht bestaat de autonomie die scholen hebben al langer dan de in het artikel genoemde periode; deze is al meer dan honderd jaar vastgelegd in onze Grondwet. Op de werking van de lumpsum, die in het artikel wordt genoemd als grote drijfveer achter de veronderstelde marktwerking, ben ik in de brief «Versterking verantwoording van en inzicht in onderwijsgelden» nader ingegaan.16
Hoe kijkt u terug op het gevoerde onderwijsbeleid van de afgelopen 30 jaar en meer specifiek dat van uzelf in de afgelopen 4,5 jaar? Hoe kan het dat de onderwijskwaliteit tijdens Rutte-III niet is gestegen, het lerarentekort niet is gedaald en er nog steeds duizenden kinderen thuiszitten zonder onderwijs?
Het onderwijs en het onderwijsbeleid zijn dermate verstrekkende en veelomvattende onderwerpen dat de vorm en het tijdspad voor het beantwoorden van een Kamervraag zich niet leent om een vraag als deze te beantwoorden. Over de verschillende onderwerpen die in deze vraag specifiek worden genoemd, is meermaals met uw Kamer gedebatteerd en is per onderwerp ook ingegaan op de genoemde vragen.
Mensen die vermorzeld worden door de Belastingdienst. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vermorzeld in de raderen van de Belastingdienst»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat uit de interviews het beeld rijst dat niet alleen bij Toeslagen, maar bij de gehele Belastingdienst (behalve Grote Ondernemingen wellicht) sprake is van meedogenloos en onpersoonlijk (invorderings)beleid?
In de Kamerbrief van 14 september 20202 constateerde ik o.a. dat de focus in beleid en uitvoering te veel is verschoven van burgers naar massale processen. Hierdoor is er te weinig focus op dienstverlening ontstaan, alsmede te weinig ruimte voor vakmanschap en te weinig ruimte voor het handelen met de menselijke maat bij de invordering van belastingschulden. In de interviews kunnen we lezen waar dit toe kan leiden. In de brief die samen met deze antwoorden aan u is verstuurd worden enkele van die verbeteringen genoemd als illustratie van de meer uitgebreide beschrijvingen die zijn te raadplegen in de documenten en brieven die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd. Ook herijkt de Belastingdienst de invorderingsstrategie en -wetgeving waarover ik u in het najaar zal informeren.
Kunt u per casus analyseren of er volgens u iets is misgegaan, en wat er dan is misgegaan?
Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Alle situaties worden opnieuw bekeken door het Stella-team. Dit team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels heeft het Stella-team contact met 11 van de 25 mensen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane gesproken met één van de betrokkenen.
Ik merk hierbij op dat ik om wettelijke redenen niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige, dan wel belastingschuldige.3 Ik zie in het artikel wel een aantal thema’s terug waar de Belastingdienst inmiddels diverse verbeteringen voor in gang heeft gezet. Over deze verbeteringen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. Dit gaat hier onder meer om de ambities om:
Kunt u voorts aangeven waarom dit is misgegaan en of dit voorkomen had kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen komen de schrijnende gevolgen voort uit wetgeving? Bent u bereid deze gevallen in kaart te brengen en dit te herstellen bij de behandeling van het Belastingplan?
Via de moties van Kamerlid Omtzigt4 en Kamerleden Ploumen en Jetten5 van 19 januari 2021 is eerder aan het Kabinet verzocht om uitgebreid te inventariseren op welke terreinen wetgeving hardvochtige effecten heeft op burgers. In de bijlage bij de kamerbrief van 29 juni 20216 is de Kamer geïnformeerd dat momenteel inbreng wordt opgehaald binnen de departementen en de daarbij horende uitvoeringsorganisatie. Hierbij is aangekondigd dat in het najaar de eerste resultaten bij elkaar zullen worden gebracht. Ook is aangekondigd dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld. In het najaar wordt de eerste Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst aan de Kamer verzonden.
Acht u de uitkomst in een van de in het artikel beschreven gevallen, waarin de werkgever zonder medeweten van de werknemer geen loonbelasting had afgedragen en de werknemer de enige was die verantwoordelijk gehouden werd, rechtvaardig? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit bij goeder trouw van de werknemer niet meer voor kan komen?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burger en onderzoekt wat er is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Het verhaal van deze mensen illustreert weer dat de burger meer centraal moet staan bij de dienstverlening van de Belastingdienst en dat de burger onvoldoende rechtsbescherming ervaart. Dit sluit tevens aan bij de bevindingen van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken.
Is het juist dat in een ander geval het salaris van vier buren bij een belastingplichtige werd opgeteld? Zo ja, hoe kan zoiets gebeuren en waarom wordt zo’n evidente fout niet hersteld?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burgers en onderzoekt wat is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die vanzelfsprekend herstellen.
Is het juist dat in wederom een ander geval een gezin de dupe werd van een fout bij een andere overheidsorganisatie, namelijk de IND? Hoe kan voorkomen worden dat mensen hier slachtoffer van worden?
Ik kan omwille van de fiscale geheimhoudingsplicht7 niet in gaan op de persoonlijke situaties van de mensen genoemd in het artikel. In één van de casussen lijkt sprake te zijn van een samenloop van handelen van meerdere overheidsorganisaties, waaronder de IND. De afhankelijkheden tussen diverse overheidsorganisaties zijn groot. Beslissingen van de ene organisatie werken door naar de andere overheidsorganisatie. Ik onderken dat in deze situaties problemen kunnen ontstaan door de samenloop en afhankelijkheden. Het interdepartementale programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens biedt de mogelijkheid om casuïstiek waarbij sprake is van multiproblematiek, waar meerdere uitvoeringsorganisaties en/of gemeente bij betrokken zijn, gezamenlijk op te pakken. Bij casuïstiek waarbij een oplossing binnen de reguliere processen niet gevonden is, kan een beroep worden gedaan op het maatwerkloket en indien nodig ook op het Landelijk Escalatie Team (LET) voor casussen die via het maatwerkloket ook niet opgelost kunnen worden. Binnen het LET wordt niet alleen bekeken hoe de betreffende casus opgelost kan worden, maar wordt ook gezocht naar een structurele oplossing om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. Binnen het LET worden nog weinig casussen besproken. Ik wil me de komende tijd inzetten om meer bekendheid te geven aan het LET door te werken aan het vroegtijdig signaleren en het aanmelden van casussen. Hierbij willen wij graag samen op trekken met andere organisaties en met hen hierover het gesprek aangaan.
Hoe kan het dat de fiscus zo meedogenloos invordert bij schulden die achteraf niet correct waren? Is de Belastingdienst zo overtuigd van zichzelf dat snoeiharde invordering gepast wordt geacht? Zou bij twijfel over schulden, of bij lopende procedures, niet juist terughoudend opgetreden moeten worden bij de invordering?
Voordat invorderingsmaatregelen worden genomen heeft een burger een reeks rechtsmiddelen die kunnen worden ingezet en die (kunnen) voorkomen dat invorderingsmaatregelen worden genomen. Ik ben me ervan bewust dat het inzetten van deze rechtsmiddelen veel van burgers vraagt, en dat sommige burgers niet het doenvermogen hebben om deze rechtsmiddelen in te zetten. De Belastingdienst voert verbeteringen door om hierbij beter te helpen. In lijn met de kabinetsreactie op de POK wordt de invorderingsstrategie van Belastingdienst en Toeslagen tegen het licht gehouden, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden. Ook wordt geïnventariseerd in welke gevallen de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng kunnen uitpakken en welke verbeteringen in de uitvoering kunnen worden doorgevoerd. Het doel is om zo veel mogelijk mensen die in de knel dreigen te komen beter te helpen en problematische schulden zoveel mogelijk te voorkomen.
Ook door betere voorlichting over rechten en plichten van burgers, door eenvoudige en beter leesbare brieven, berichten en formulieren en door het verbeteren van de bereikbaarheid voor de burgers, zowel fysiek als digitaal, moeten alle burger beter hun weg kunnen vinden naar rechtsbescherming om zo ook invorderingsmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de observatie dat keer op keer worden mensen verder in de problemen gebracht door stapeling van verhogingen, boetes, invorderingsrente en incassokosten, en deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze stapeling het probleem wordt in plaats van de onderliggende oorspronkelijke vordering? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, rente en invorderingskosten. Wanneer die aanslagen onbetaald blijven, zal dat veelal leiden tot het in rekening brengen van rente en invorderingskosten.
Hoewel het systeem van opleggen van boetes, rente en invorderingsrente uit de wet volgt, kan dit in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. In dat kader heeft de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aanbevelingen gedaan voor het systeem van opleggen van ambtshalve aanslagen. Voor betalingsproblemen heeft de commissie de aanbeveling gedaan om een overheidsbreed sociaal incasso-beleid te voeren. In mijn brief van 22 april 2021 met daarin de reactie op het rapport van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken, heb ik toegezegd deze aanbevelingen te onderzoeken en de Kamer hierover in het najaar nader te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand, ook als het geen toeslagenschulden betreft? Hoe gaat u er voorts voor zorgen dat betrokken advocaten een redelijke vergoeding krijgen voor hun werk?
Gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag kunnen sinds 1 maart 2021 via de Raad voor Rechtsbijstand kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen op grond van de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag.
In zijn algemeenheid geldt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (WRb) dat rechtsbijstand bij het maken van bezwaar bij de Belastingdienst niet mogelijk is, wanneer er alleen sprake is van een zogenoemd rekenkundig of feitelijk geschil. De aanname is dat hiervoor geen juridische bijstand noodzakelijk is.
Met ingang van 1 juli 2021 is de tijdelijke Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (Ratz) in werking getreden op grond waarvan, ondanks bovengenoemde uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, burgers een (lichte) adviestoevoeging van een advocaat kunnen krijgen ter oplossing van hun probleem. De regeling wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Voorafgaand brengt het Juridisch Loket aan de burger of advocaat advies uit of aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor een adviestoevoeging, dan wel of het Juridisch Loket of een partij binnen het sociaal domein (rechts)hulp kan bieden. Het kabinet stelt ter uitvoering van de motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan extra middelen ter beschikking voor een structureel betere vergoeding van advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u aangeven of in de beschreven gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn nageleefd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de toepassing en het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir?
De Belastingdienst moet zich in het contact met burgers en ondernemers gedragen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir. De beoordeling of deze beginselen zijn nageleefd is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden per geval. Momenteel vinden de gesprekken met de burgers en ondernemers plaats. Vooralsnog heb ik te weinig inzicht in die feiten en omstandigheden om die beoordeling te kunnen maken.
Bent u bereid zich persoonlijk in te zetten om eindelijk recht te doen aan de mensen die genoemd worden in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de brief vermeld, heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven alle situaties in zijn geheel opnieuw te bekijken. Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team bestaat uit behandelaren die breed en onafhankelijk naar de casuïstiek kijken en maakt hierbij gebruik van een groot netwerk van experts die kennis hebben van de processen binnen de Belastingdienst en Toeslagen. Zoals invordering, de verschillende toeslagen, inkomstenbelasting, als ook klachten en mediation.
Het Stella-team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in frequent contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels (naar de stand van 2 september) hebben 11 van de 25 mensen contact gezocht met het Stella-team. Vanwege de omvang en diversiteit van de casuïstiek zal het enige tijd vergen om alles goed uit te zoeken.