De berichten dat studenten met coronaklachten toch naar tentamens komen uit angst om een toetskans te missen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Student met coronaklachten komt toch naar tentamen uit angst om kans te missen»1 uit het AD van 9 december 2021 en «Aanwezigheidsplicht terwijl je in quarantaine moet? Studenten voelen zich voor het blok gezet»2 uit Trouw van 30 november 2021?
Ja.
Deelt u de zorg dat als onderwijsinstellingen uitsluitend de mogelijkheid bieden om een tentamen «fysiek» af te leggen – dat wil zeggen een tentamen op een centrale locatie – er een perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten kan zijn om toch naar het fysieke tentamen te gaan?
Het is niet de bedoeling dat studenten, docenten en andere medewerkers die in quarantaine behoren te zitten, toch fysiek aanwezig zijn op de instelling. Het is van groot belang dat iedereen zich aan de geldende coronamaatregelen houdt.
Van alle instellingen wordt verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenken met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaineregels of ziekte en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Dit is ook in de meest recente servicedocumenten mbo en ho opgenomen.3 Het is aan de instelling om het herkansingsbeleid in de praktijk vorm te geven en in dergelijke gevallen maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine.
Heeft u eerder van de studentenorganisaties signalen ontvangen dat studenten die in quarantaine zitten toch de drang voelen om naar een fysiek tentamen te gaan vanwege het tentamen- en herkansingsbeleid van hun onderwijsinstelling?
Ja, deze signalen heb ik ontvangen van de studentenorganisaties, met name uit het hoger onderwijs. Naar aanleiding van deze signalen zijn er met de onderwijskoepels en studentenorganisaties in de recent vernieuwde mbo en ho servicedocumenten nieuwe afspraken gemaakt over tentamen- en herkansingsbeleid.
Zijn er meer signalen bekend van studenten die in de tentamenzaal besmet zijn geraakt, zoals in ieder geval bij één hogeschool het geval lijkt te zijn?3
Er zijn mij niet meer signalen van dergelijke besmettingen bekend. Mijn uitvraag bij de onderwijskoepels bevestigt dit beeld. Onderwijsinstellingen hebben de afgelopen tijd veel gedaan om tentamens en examinering zo veilig mogelijk te laten verlopen, bijvoorbeeld door het afhuren van grote zalen en het spreiden van groepen.
Deelt u de zorgen dat het maken van een fysiek tentamen door studenten die in quarantaine horen te zitten de gezondheid van medestudenten en medewerkers in gevaar brengt?
Het is niet de bedoeling dat studenten, docenten en andere medewerkers die in
quarantaine behoren te zitten toch fysiek aanwezig zijn op de instelling. Het is van groot belang dat iedereen zich aan de geldende
coronamaatregelen houdt. Aan studenten die in quarantaine moeten vraag ik dan ook zich zo snel mogelijk te melden bij hun eigen instelling. Van instellingen verwacht ik dat zij maatwerk bieden en adequaat en in redelijkheid met studenten meedenken.
Hoe beoordeelt u de stelling van studenten dat het bieden van de mogelijkheid om het tentamen online te maken de perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten wegneemt om toch naar de tentamenzaal te komen?
Onderwijsinstellingen zijn zelf aan zet als het gaat om tentamenmogelijkheden en de vorm waarin deze plaatsvinden. Een online tentamen is vanwege uitlopende redenen niet bij alle onderwijsinstellingen of bij alle opleidingen uitvoerbaar of wenselijk. Er zijn in de servicedocumenten mbo en ho afspraken gemaakt, die moeten borgen dat instellingen op dit vlak tot passende oplossingen komen met studenten.
Bent u bekend met het feit dat sommige hogescholen of universiteiten de mogelijkheid voor een extra herkansingsmogelijkheid bieden als de student in quarantaine zit?
Daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het feit dat uitsluitend het bieden van een extra herkansingsmogelijkheid niet voldoende is om de perverse prikkel tegen te gaan, aangezien herkansingen vaak pas aan het einde van het studiejaar zijn en kort op elkaar worden gepland?4
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten is er rekening gehouden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. Ik krijg signalen dat er vrijwel altijd oplossingen zijn, maar dat het van belang is dat studenten actief aangeven dat zij vanwege corona of quarantaineplicht een tentamenkans missen. Daarbij geldt dat het niet altijd mogelijk is een oplossing te organiseren op zeer korte termijn die exact aansluit bij de wensen van de student. Sommige alternatieven – (extra) herkansingen bijvoorbeeld – vinden plaats op een ander moment. Instellingen doen een beroep op de verantwoordelijkheid van studenten om in dat geval toch te wachten op het alternatief, en niet naar de campus te komen omdat ze zich al op het tentamen hebben voorbereid.
Klopt het dat online onderwijs en tentaminering voor sommige groepen studenten ook los van de coronacrisis juist van grote meerwaarde is geweest, zoals studenten met een functiebeperking, studenten met zorgtaken en studenten die reizen?
Dat klopt, in sommige gevallen zijn online onderwijs en tentaminering een mooie manier van het bieden van maatwerk aan studenten. Het is aan de instellingen om goed te kijken in welke situatie dit wel en niet passend is en wenselijk is, en hierover het gesprek te voeren met de student
Bent u het met het pleidooi van de studenten eens dat studenten de vrijheid zouden moeten hebben om te kiezen tussen een fysiek tentamen of een online tentamen?
Keuzes over tentamens en examens worden op de instelling gemaakt. Een standaardkeuze tussen een fysiek of online tentamen is niet bij alle onderwijsinstellingen of bij alle opleidingen uitvoerbaar en wenselijk, omdat niet elk tentamen of examen geschikt is om online af te nemen. Van de instelling wordt nu verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenkt met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaine en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Het is aan de instelling om in dit geval maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat studenten zich door het beleid van de instelling genoodzaakt voelen naar een fysiek tentamen te gaan?
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten zijn afspraken vastgelegd over hoe instellingen rekening houden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. Deze documenten zijn op 17 december »21 gepubliceerd. Van onderwijsinstellingen wordt daarnaast gevraagd het test- en quarantainebeleid onder de aandacht te brengen bij medewerkers en studenten en hen te stimuleren zich daaraan te houden.
Bent u bereid om in uw overleg met de studentenorganisaties, hogescholen en universiteiten het voorkomen van de perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten fysiek tentamen te laten maken door middel van online tentamenaanbod en een extra herkansingsmogelijkheid aan de orde te stellen en de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken te informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Knelpunten in de biovergistingssector |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de financiële problemen waar bedrijven in de biovergistingssector mee te maken dreigen te krijgen als gevolg van een, door de covid-crisis, verstoorde markt voor grondstoffen en energie?
Ja. Het is duidelijk dat de COVID-crisis en de volatiliteit op de energiemarkt de bedrijfsvoering van vergisters bemoeilijkt. Ik ben op de hoogte van de effecten van de recente ontwikkelingen op de energiemarkt voor vergisters. Ik heb in mindere mate zicht op de recente ontwikkeling van de prijs van grondstoffen voor vergisters aangezien deze zeer divers van aard zijn en de prijsvorming hier niet transparant is.
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top, oftewel het verschil tussen de kostprijs van vergisting en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas. Het algemene beeld is dat vooral die projecten in problemen zijn gekomen die hun energie voor een vast bedrag hebben verkocht in plaats van een bedrag gekoppeld aan deze marktindex.
Bent u op de hoogte van de verwachting van deze sector dat dit zal leiden tot een forse terugvordering van subsidiegelden (oplopend tot wel € 1 miljoen per vergistingsinstallatie) door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor deze producenten bij de jaarlijkse bijstelling medio mei/juni 2022, in plaats van de gebruikelijke nabetaling?
Ja, door de stijgende energieprijzen hebben projecten een hoger voorschot gekregen dan nodig doordat zij hogere inkomsten kunnen krijgen uit de verkoop van hun energie. Net als verschillende partijen in uw kamer vind ik het van belang om overstimulering zo veel mogelijk te voorkomen, en daarom wordt in de SDE++ minder subsidie verleend als de energieprijzen stijgen. De exacte bijstelling verschilt sterk tussen projecten vanwege verschil in schaalgrootte, verschil tussen verwachte en gerealiseerde productie, het jaar waarin ze subsidie hebben gekregen en de verhouding tussen de producten die ze produceren (elektriciteit, warmte en/of gas).
In september 2021 hebben de projecten waarvan verwacht werd dat een grote bijstelling aannemelijk was een brief gekregen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) over dat hun voorschotten mogelijk te hoog zouden zijn. In deze brief werd ook de optie geboden om de voorschotten stop te zetten om een grote bijstelling te voorkomen.
Bent u daarnaast op de hoogte van de verwachting vanuit deze sector dat bij terugvordering of verminderde uitbetaling er direct financiële problemen ontstaan metmogelijk faillissementen tot gevolg?
Het is mij duidelijk dat het terugbetalen van voorschotten van grote invloed is op de bedrijfsvoering van vergisters. Dat was voor RVO.nl ook de reden om hierover tijdig te communiceren per brief en via de website. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven verwacht ik dat eventuele financiële problemen met name spelen bij de projecten die ervoor hebben gekozen om hun contracten niet te koppelen aan de in de SDE++ gehanteerde marktindex.
Acht u een dergelijke uitkomst wenselijk in het licht van de stimulering van deze sector en de noodzaak tot de ontwikkeling van hernieuwbare alternatieven voor gas?
Op het moment dat bedrijven in de problemen dreigen te komen, is het goed dat de bedrijven in contact treden met RVO.nl. RVO.nl heeft binnen de regeling mogelijkheden om een passende verrekening toe te passen zodat onnodige faillissementen kunnen worden voorkomen. Hierbij moet echter ook voorkomen worden dat het teveel betaalde voorschot uiteindelijk helemaal niet meer terugbetaald wordt.
Wat is uw verwachting voor wat betreft de doorwerking van deze problematiek naar de toekomstige duurzame invulling van ons gasverbruik?
In beginsel zorgen hoge energieprijzen ervoor dat hernieuwbaar gasprojecten beter kunnen concurreren met fossiele energie, zeker als de gasprijs hoger wordt dan de kostprijs. Het is echter niet voor alle vergisters het geval en het is niet positief als duurzame energieprojecten in zwaar weer komen. Mijn beeld is dat deze problematiek op de korte termijn vooral vergistingsprojecten betreft die elektriciteit (en warmte) produceren en in mindere mate hernieuwbaar gas.
In hoeverre heeft u in beeld hoe groot deze problematiek is? Kunt u aangeven hoeveel producenten uit de biovergistingssector hierdoor dreigen te worden getroffen, wat van deze producenten het opgestelde vermogen is en wat dit vermogen vertegenwoordigd qua volume aan groen gas?
Dit kan ik niet aangeven aangezien ik geen inzicht heb in de bedrijfsvoering van vergisters en ook niet in de contracten die producenten afsluiten over de verkoop van hun energie. Ik heb dus ook geen zicht op het aantal projecten dat ervoor gekozen heeft de energieprijs niet te koppelen aan de marktindices voor energie.
Bent u zich ervan bewust dat de coronasteunmaatregelen, doordat deze gericht zijn op omzetverlies, niet goed aansluiten bij de problemen die deze bedrijven ondervinden als gevolg van ontwikkelingen gerelateerd aan de covid-crisis waardoor zij niet goed gebruik kunnen maken van steuninstrumenten zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Ja, de belangrijkste reden hiervoor is dat deze sector ook in veel mindere mate wordt getroffen door de directe effecten van de coronacrisis waar de steuninstrumenten zoals de TVL voor ontworpen zijn, zoals omzetverlies.
Welke oplossingen ziet u wel om de hierboven geschetste problematiek aan te pakken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 heeft RVO.nl binnen de regeling mogelijkheden om een passende verrekening toe te passen zodat onnodige faillissementen kunnen worden voorkomen.
Ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden om door middel van een individuele vaststelling op basis van accountantsverklaring biogasproducenten de mogelijkheid te bieden om bij RVO aan te tonen dat de daadwerkelijke marktinkomsten significant afwijken van het correctiebedrag van de SDE-subsidie waar RVO mee rekent?
Nee, ik vind dit niet gepast. De spelregels binnen de SDE++ zijn vooraf bekend en het is vervolgens aan ondernemers om gegeven deze regels hun eigen afwegingen te maken ten aanzien van hun bedrijfsvoering. Ondernemers die daarbij een vaste prijs voor hun energie hebben afgesproken, profiteren hiervan als de energieprijzen dalen en ondervinden een nadeel als de prijzen stijgen. De keuze voor een vaste prijs betreft een bedrijfsmatige afweging, de consequenties hiervan zijn daarmee ook voor risico van de ondernemer.
Zou een onafhankelijke doorrekening van de hierboven geschetste effecten in 2021 en 2022 gekoppeld aan een mogelijke herziening van de correctiebedragen binnen de SDE-regeling wat u betreft een mogelijkheid zijn?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9. Op het moment dat bedrijven in de problemen dreigen te komen, is het goed dat de bedrijven in contact treden met RVO.nl.
Het bericht ‘Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet” |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet?»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat eerder is gezegd dat de rechtszaak in eerste aanleg zou zijn bijgewoond, maar dit later niet het geval is gebleken?
In het commissiedebat op 8 juli 2021 heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak van dhr. Radi was bijgewoond. De Nederlandse Ambassade in Rabat woonde echter niet de rechtszaak in eerste aanleg van dhr. Radi bij, maar wel zittingen in andere zaken. Sinds het commissiedebat zijn twee zittingen van het hoger beroep van dhr. Radi bijgewoond. Deze zittingen werden kort na opening verdaagd.
Hoe is het misverstand ontstaan dat rechtszaken niet zouden kunnen worden bijgewoond, maar dat volgens Aida Alami, een Marokkaanse journalist voor onder meer The New York Times, de zittingen echter «voor iedereen toegankelijk zonder restricties» waren? Waarom is er niet ter plekke bezien of het mogelijk zou zijn de rechtszaak bij te wonen?
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten met extra aandacht. Waar mogelijk worden met andere gelijkgestemde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van bepaalde openbare rechtszittingen. Een complicerende factor is dat de locatie en tijd van zittingen soms kort van tevoren bekend zijn. De pandemie was de afgelopen periode daarnaast een beperkende factor in het kunnen bijwonen van rechtszittingen. Het noopte de ambassade om zelf terughoudend te zijn in het sturen van medewerkers naar rechtszittingen. Er is daarnaast regelmatig sprake geweest van «besloten hoorzittingen» waarbij achteraf soms bleek dat er in beperkte mate toch toegang was voor publiek.
Waarom is behalve informatieverzoeken aan de Marokkaanse overheid niet actief contact gezocht met de ouders van Radi en/of de advocaat Kandil?
Het betreft een lopende rechtszaak in een ander land, van een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Het is in die gevallen niet gebruikelijk om contact op te nemen met de familie. Het proactief in contact treden met een partij in een rechtszaak kan ook worden opgevat als inmenging. Om die reden is Nederland terughoudend met dit soort contacten.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de informatieverzoeken gedaan aan de Marokkaanse overheid?
In 2021 heeft Nederland verscheidene keren om meer informatie verzocht over de aanklacht en het vonnis in deze zaak. Contacten hierover vonden op hoog-ambtelijk niveau plaats in Den Haag en in Rabat.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de contacten met Radi en de advocaat van Radi?
Er zijn geen directe contacten geweest met dhr. Radi en diens advocaat. Wel is er schriftelijk contact geweest met de vader van dhr. Radi nadat hij via e-mail contact heeft gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat.
Wanneer en door wie is de eerdere genoemde e-mail van de vader van Radi ontvangen?
De e-mail is op 11 juli 2021 ontvangen in een postbus van de ambassade.
Wanneer heeft u bericht ontvangen van de heer Arnoud Simons over deze rechtszaak? Door wie is dit bericht ontvangen?
De heer Arnaud Simons heeft voor zover bekend geen direct contact opgenomen. Wel is kennis genomen van de verklaring en brief die dhr. Simons op 8 januari 2021 online heeft gepubliceerd.
Op welke manier gaat u zich tijdens het hoger beroep inzetten in deze zaak?
Het is aan Marokko om een zorgvuldig proces te garanderen. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang. Wel heeft de Nederlandse regering de aantijgingen van spionageactiviteiten voor de Nederlandse ambassade in Rabat in gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten ten stelligste verworpen, zoals ook is aangegeven in de kamerbrief van 14 oktober jl. (Kamerstuk 30 010, nr. 51). De positie van de Nederlandse regering ten aanzien van deze aantijgingen is in een brief ook rechtstreeks kenbaar gemaakt aan het Marokkaanse Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie. Waar mogelijk en in overleg met gelijkgezinde partners zullen vertegenwoordigers van de Nederlandse Ambassade in Rabat zittingen van het hoger beroep bijwonen.
Heeft de Nederlandse ambassadeur instructies gekregen deze zaak te volgen en bij te wonen indien mogelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, brengt de ambassadeur hier regelmatig verslag over uit?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 9.
Heeft u contact met de advocaat van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dit hoger beroep ondersteunen?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 9.
Heeft u contact met de ouders van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe frequent is dat contact?
Zie antwoord vraag 11.
Het nationaliseren van de kleine NAM-velden |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden geen nieuwe boorvergunningen meer af zullen geven en een einddatum willen afspreken voor olie- en gaswinning?1 Wat is uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en de rest van de wereld richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat landen als Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden hun olie- en gasgebruik willen terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen.
Bent u bereid gehoor te geven aan hun oproep en deel te nemen aan de Beyond Oil & Gas Alliance? Zo ja, op welke wijze gaat u de druk op investeerders opvoeren zich terug te trekken uit fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance is gericht op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratie- en exploitatievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de energietransitie en productie in eigen land Nederland minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen, onder meer door geologische onzekerheden in vergunningsgebieden op de Noordzee te reduceren die exploratieactiviteiten belemmeren en de doorlooptijd van vergunningsprocedures te verkorten.
Erkent u dat u, vanwege bestaande vergunningen, geen zeggenschap heeft over het wel of niet winnen van gas op plekken waar problemen zijn of waar het draagvlak van de samenleving ontbreekt?
Een winningsvergunning is een marktordeningsvergunning. Dit geeft een partij het alleenrecht om binnen een specifiek gebied gas te winnen. Daarmee heeft een partij nog geen toestemming om op een specifieke locatie een boring te doen of een winningsinstallatie in gebruik te nemen. Hiervoor is een goedgekeurd winningsplan nodig. Voordat er door mij een definitief besluit wordt genomen op een winningsplan wordt het conceptbesluit ter inzage gelegd. Iedereen kan van deze gelegenheid gebruik maken om zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen worden meegenomen in het definitieve besluit. Daarbij geldt dat instemming met een winningsplan uitsluitend kan worden geweigerd op basis van de limitatieve gronden in artikel 36 van de Mijnbouwwet, namelijk in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen of indien er nadelige gevolgen voor het milieu of voor de natuur ontstaan. Naast deze formele procedure is het voor mijnbouwbedrijven gebruikelijk om voorafgaand aan nieuwe gaswinningsprojecten in gesprek te gaan met omwonenden om te kijken hoe zij eventuele zorgen kunnen adresseren. Dit uitgangspunt is verankerd in de sectorale gedragscode kleine velden.
Deelt u de mening dat de verkoop van de kleine velden van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op een goed moment komt zodat u (de Staat) de kans krijgt deze velden te kopen en zo grip krijgt op het beleid?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te willen stoten. De NAM heeft geconcludeerd dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een operator die meer investeringsruimte heeft. Het kabinet heeft geen plannen om de gasvelden te kopen.
Deelt u de mening dat het goed is dat de staat als eigenaar van de kleine gasvelden de gaswinning in Nederland kan uitfaseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit kleine velden onder de Noordzee boven import. Op het moment dat een operator, met meer mogelijkheden om te investeren, één of meerdere onderdelen van de NAM overneemt, zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een minder grote afname in de natuurlijke afbouw van de gaswinning uit de kleine velden.
Hoeveel leveren de kleine gasvelden de Staat jaarlijks op? Hoeveel leveren ze de NAM jaarlijks op? Hoeveel ontvangt de NAM aan subsidies voor de kleine velden?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De overige circa 30% van de opbrengsten zijn voor de mijnbouwonderneming. De jaarlijkse omvang van de opbrengsten voor de Staat en mijnbouwondernemingen is afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. In de Kamerbrief van 14 september 2020 over Kabinetsaanpak Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over subsidies van fossiele brandstoffen. Voor gaswinning uit kleine velden zijn er geen subsidies in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen beschikbaar. Wel kunnen mijnbouwondernemingen, zoals NAM, gebruik maken van een investeringsaftrek ten behoeve van de opsporing en winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden. Deze investeringsaftrek kan worden toegepast op het winstaandeel, wat een extra heffing voor mijnbouwbedrijven is krachtens de Mijnbouwwet naast de vennootschapsbelasting. De investeringen in exploratie en winning door EBN betreffen geen subsidies, omdat het hierbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat. In het convenant «investeringsaftrek gaswinning kleine velden» staat de afspraak dat de mijnbouwbedrijven voor de kleine velden op land (inclusief gaswinning onder de Waddenzee) vrijwillig afzien van de investeringsaftrek.
Deelt u de mening dat lusten en lasten van het winnen van bodemschatten eerlijk verdeeld zouden moeten zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor mijnbouwondernemingen gebruikelijk om bij nieuwe projecten te kijken hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren aan de omgeving in de gebieden waar nieuwe projecten plaatsvinden. Zij hebben hiervoor principes vastgelegd in de sectorale gedragscode kleine velden. In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik wil kijken of ook bij andere energieprojecten een vorm van gebiedsinvestering mogelijk en wenselijk is. Vraagstukken die daarbij spelen zijn op welke wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de omgeving, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging.
Ziet u de mogelijkheden voor een eerlijker schadeafhandeling rondom mijnbouwlocaties wanneer de staat hier verantwoordelijk voor zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli 2020 worden meldingen van bewoners en kleine bedrijven over mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit Nederlandse kleine velden afgehandeld door de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak en omvang van de schade en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de mijnbouwonderneming. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt bewoners en kleine bedrijven door in feite de bewijslast van schademelders over te nemen. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor de mijnbouwonderneming. Hiermee is geborgd dat bewoners en kleine bedrijven die schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit kleine velden niet met deze schade achterblijven. Ik ben van mening dat hiermee een eerlijke, transparante en laagdrempelige afhandeling van schade is ingesteld en dat het wel of niet overnemen van kleine velden door de Staat hier los van staat. De Commissie Mijnbouwschade wordt jaarlijks geëvalueerd. De eerste jaarlijkse evaluatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat het nationaliseren van de gaswinning en het uitfaseren daarvan ervoor zorgt dat de hoge subsidies die naar fossiele brandstoffen gaan dan geïnvesteerd kunnen worden in echt duurzame energie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 is er bij gaswinning uit de kleine velden geen sprake van subsidie in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen, maar van een investeringsaftrek. Met deze investeringsaftrek wordt beoogd om te voorkomen dat gaswinning uit Nederlandse kleine velden te snel wordt afgebouwd ten opzichte van de Nederlandse vraag en dat de infrastructuur vroegtijdig wordt ontmanteld waardoor deze niet meer kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie. Het tenietdoen van de benoemde investeringsaftrek zou mogelijk zelfs het averechtse effect kunnen hebben dat de gasbaten en daarmee de inkomsten voor de staat lager uitvallen, waardoor er minder middelen beschikbaar zijn voor de energietransitie.
Wat is uw reactie op de wens van de gemeente Westerkwartier die ook graag ziet dat de staat deze gasvelden koopt?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet geen plannen om gasvelden te kopen. Ik zal met belangstelling kennis nemen van de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) die benaderd zijn door de gemeente Westerkwartier om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de plannen van NAM om gaswinning opnieuw op te starten bij Sebaldeburen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. NAM heeft op 16 december 2021 melding gedaan in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw over het opnieuw opstarten van de gastoestroom in de put Sebaldeburen-1 (SEB-1). Op grond van het bestaande winningsplan Grijpskerk-Zuid is winning uit het gasveld Sebaldeburen mogelijk.
Welke technische redenen zorgden ervoor dat in 2017 de winning in Sebaldeburen werd stilgelegd? Wat is eraan gedaan? Heeft de toezichthouder inmiddels toestemming gegeven om daar weer gas te winnen?
Vanaf 2010 is de put in Sebaldeburen langzaam dichtgeslibd door zoutafzetting. De winning werd niet door SodM stilgelegd. De NAM werkt momenteel aan het verhelpen van dit probleem, SodM houdt toezicht op de werkzaamheden die de NAM daartoe verricht.
In 2017 is een nieuw winningsplan ingediend, waarmee de Minister heeft ingestemd in 2019. Deze aanpassing betrof alleen verlenging van de periode van de winning tot 2023. Er was geen andere inschatting van de risico’s ten gevolge van deze verlenging. De NAM mag de winning dus na het herstel hervatten en dient daarbij uiteraard aan de vergunningvereisten te voldoen.
Zijn er in de omgeving van deze locatie, nabij Grijpskerk, al schademeldingen gedaan bij de Commissie Mijnbouwschade of het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Zo ja, hoeveel? Hoeveel zijn er toegewezen?
Het Instituut Mijnbouw Schade (IMG) handelt schade ontstaan door bodembeweging van het Groningenveld en de gasopslag Norg af, deze schades zijn mogelijk ook aanwezig in Sebaldeburen. Sebaldeburen ligt in de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen. Op de website van het IMG4 staan de meest recente aantallen van gemelde en afgehandelde schades in de gemeente Westerkwartier. De Commissie Mijnbouwschade adviseert over mogelijke schade bij winning en opslag van gas uit kleine velden en ontzorgt schademelders. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver geen schadevergoedingen geadviseerd in de gemeente Westerkwartier.
Wat vindt u van het feit dat de NAM, lopende de procedure, heeft laten weten te stoppen met fracking door middel van hydraulisch stimuleren in Pieterzijl, met als reden dat dit niet meer rendabel is?4 Welke verandering heeft ertoe geleid dat dit besluit is genomen?
Een winningsplan bevat een verwachte winning in de toekomst. Het is dus altijd mogelijk dat er ontwikkelingen zijn waardoor de verwachte werkzaamheden wijzigen. In het geval van Pieterzijl-Oost had de NAM in het winningsplan aangegeven naar verwachting te moeten fracken in het gasveld. Interne heroverweging van de NAM heeft, zo deelde de NAM mee, ertoe geleid dat zij de frack niet meer rendabel acht. Aangezien de frack nog onderdeel was van een beroepsprocedure, vind ik het goed dat de NAM hier transparant over is geweest.
Zijn er meerdere locaties in Nederland waar gas wordt gewonnen op deze manier door de NAM of zijn er plannen om dat te doen? Zo ja, is het daar nog wel rendabel?
Als de NAM van plan is om een frack te zetten dan moet dit beschreven staan in het winningsplan. In het onderzoek dat TNO in 2019 deed in opdracht van SodM is een overzicht gegeven van alle locaties waar olie en/of gas wordt gewonnen met gebruikmaking van een frack6.
Heeft het besluit van de NAM om kleine gasvelden te verkopen, mogelijk gevolgen voor het niet toepassen van de fracking-methode in Pieterzijl? Kunt u de omwonenden geruststellen?
Op basis van het winningsplan mag NAM of een nieuwe partij niet fracken. Mocht een nieuwe partij wel willen fracken bij Pieterzijl, dan zal deze partij een nieuw winningsplan moeten indienen. Dit nieuwe winningsplan zal dan door mij volgens de gebruikelijke procedures opnieuw worden beoordeeld, op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs en decentrale overheden. Daarbij is er ook gelegenheid voor inspraak voor omwonenden.
Het bericht ‘Grondpersoneel geweerd bij veiligheidsonderzoek Schiphol’ |
|
Daan de Kort (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grondpersoneel geweerd bij veiligheidsonderzoek Schiphol»1?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het betrokken personeel is uitgesloten bij het rijksonderzoek naar de vliegveiligheid en de arbeidsomstandigheden op de luchthaven?
Het doel van dit onderzoek was het kunnen doen van een uitspraak over de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol, in samenhang met de vliegveiligheid. Het is aan de opdrachtnemer om te bepalen hoe het onderzoek wordt opgezet. Het NLR geeft hierover als trekker van het onderzoeksteam aan dat gedurende het onderzoek is gebleken dat gedetailleerd inzicht in de mate van veiligheidscultuur niet zou bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.2
In hoeverre is bekend hoeveel incidenten, zoals botsingen van grondmaterieel met vliegtuigen, dit jaar hebben plaatsgevonden? Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat dit soort incidenten niet worden gemeld door het personeel?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) krijgt informatie over incidenten en andere voorvallen op het luchthaventerrein vanuit de meldingen die bedrijven verplicht zijn te doen bij het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) en vanuit het toezicht dat de ILT uitvoert op de bedrijven die actief zijn op Schiphol. In 2019 is de ILT begonnen met thema-inspecties op grondafhandeling waarbij gekeken wordt naar de naleving van de regels op de vliegtuigopstelplaatsen en onderzoek naar het pushbackproces (het proces rondom het terugduwen van vliegtuigen voor vertrek). De ILT rapporteert hierover in de Staat van Schiphol. De eerstvolgende Staat van Schiphol over gebruiksjaar 2021 verschijnt in het eerste kwartaal van 2022.
De ILT beoordeelt de volgende gedragingen bij grondafhandeling als meest risicovol: een voertuig dat onder een vliegtuigvleugel doorrijdt, onjuiste afbakening van het vliegtuig en het blokkeren van noodvoorzieningen.
Een risico van deze gedragingen is dat het kan leiden tot een ongeval tijdens de grondafhandeling of dat schade aan het vliegtuig ontstaat die niet (tijdig) wordt opgemerkt, waardoor het vliegtuig met schade die mogelijk de luchtwaardigheid heeft aangetast, vertrekt. De ILT spreekt de luchthavenexploitant aan op de verantwoordelijkheid om de veiligheid van de grondoperatie te bewerkstelligen of waarborgen.
De ILT heeft eerder in de Staat van Schiphol het signaal gegeven dat de meldingsbereidheid bij grondafhandelingsbedrijven beperkt is en brengt het belang van melden bij het ABL regelmatig onder de aandacht van de sector. De ILT blijft in 2022 inzetten op verbetering van het structureel melden van voorvallen bij het ABL.
Hoe wordt er rekening gehouden met de waarschuwing van European Union Aviation Safety Agency (EASA) dat economisch herstel op vliegvelden na de coronacrisis er niet toe mag leiden dat arbeidsomstandigheden en veiligheid in het geding komen?
Vanuit het ABL en de ILT zijn meerdere malen de waarschuwingen uit het EASA Covid-19 risk portfolio gedeeld en besproken met sectorpartijen. Hierbij is ook de waarschuwing van EASA rondom risicovolle situaties bij het opnieuw opschalen van het luchtverkeer aan de orde geweest.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden.
In hoeverre weet u of het aangegeven personeelstekort heeft geleid tot onveilige situaties op luchthaven Schiphol?
Met betrekking tot de veiligheid voert de ILT doorlopend gesprekken met betrokken partijen, staat de ILT open voor signalen en voert de ILT steekproefsgewijs controles uit op het platform. De ILT heeft incidenteel voorvallen geconstateerd en die zijn goed opgepakt.
Bent u op de hoogte van dergelijke onveilige situaties op andere luchthavens in Nederland?
De ILT heeft dit jaar een klein aantal meldingen ontvangen waarin personeelstekorten in de grondafhandeling worden genoemd. Betreffende meldingen zijn niet alleen afkomstig van luchthaven Schiphol, maar incidenteel ook van de andere Nederlandse luchthavens. De ILT inspecteurs hebben de luchthavens erop bevraagd en de luchthavens hebben de situaties goed opgepakt. De ILT houdt hier aandacht voor vanwege het belang van grondafhandeling in de keten.
De verwijdering van Marion Koopmans van het WHO SAGO-team |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scalp: COVID investigator funded by the Chinese Communist Party removed from WHO Team following National Pulse Expose»?1
Ja, ik heb dat artikel bekeken nadat u mij erop gewezen heeft. Artikelen van Scalp worden niet regulier in de gaten gehouden.
Heeft u met mevrouw Koopmans contact gehad over de vraag waarom zij niet langer is vermeld als een van de leden van het Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) SAGO-team, nadat zij eerder op deze lijst heeft gestaan? Zo ja, wat is haar reactie hierop? Zo nee, bent u bereid om mevrouw Koopmans hierover te bevragen naar aanleiding van het bovenstaande artikel?
De WHO heeft uit de lijst een andere keuze gemaakt. Professor Koopmans maakt wel deel uit van een recent ingerichte andere expert groep van de WHO.
Heeft u contact opgenomen met de WHO omtrent het bovenstaande artikel? Zo ja, wat was de reactie van het WHO? Zo nee, bent u bereid om aan de WHO te vragen waarom mevrouw Koopmans niet langer als lid van het SAGO-team vermeld wordt?
Mijn ministerie heeft contact opgenomen met de WHO, maar niet over bovenstaand artikel. De WHO heeft telefonisch aangegeven dat zij een andere keuze heeft gemaakt omtrent de samenstelling van het SAGO-team. De WHO heeft ook aangegeven dat dit pertinent niet betekent dat er vragen zijn over de integriteit van professor Koopmans. Professor Koopmans maakt nog steeds deel uit van andere commissies bij de WHO.
Klopt het dat mevrouw Koopmans financiering heeft ontvangen van de Chinese staat – en dus van de Chinese Communistische Partij (CCP) – voor onderzoek?
Nee, dat klopt niet. Professor Koopmans heeft nooit geld ontvangen van de CCP voor onderzoek.
Wel werkt ze samen met een groot aantal universiteiten en wetenschappers, en hoewel haar projecten door westerse organisaties worden gefinancierd, zijn er ook studies waarvoor Chinese wetenschappers medegefinancierd zijn door Chinese organisaties, zoals de China Scholarship Council.
Klopt het dat mevrouw Koopmans in de adviesraad van de Centers for Disease Control van Guandong in China heeft gezeten en dus voor de CCP heeft gewerkt?
Zoals eerder vermeld in de antwoorden van 6 oktober jl. is de professionele geschiedenis van professor Koopmans bekend. Professor Koopmans heeft een onbetaald adviseurschap in China bekleed vanuit het RIVM.
Wat vindt u van deze nauwe band tussen mevrouw Koopmans en de CCP?
Het strekt zeer tot aanbeveling als wetenschappers een internationale blik op het onderzoeksveld hebben, zeker wanneer dit onderzoeksveld een nadrukkelijk internationaal karakter heeft, zoals infectieziekten met pandemisch potentieel. Het is daarom te verwachten dat een gerenommeerd wetenschapper zoals professor Koopmans een zeer uitgebreid internationaal netwerk heeft. Omdat China een hotspot is op het gebied van infectieziekten en zoönosen, is het des te belangrijker dat dit ook geldt voor Chinese wetenschappers. Professor Koopmans heeft niet direct met de CCP samengewerkt.
Mede in het licht van de afschuwelijke dreigmails die professor Koopmans, en andere wetenschappers, bij voortduring blijven ontvangen, en waar dit soort speculatieve vraagstelling ook een rol in speelt, wil ik graag herhalen wat mijn voorganger op 5 juli j.l.2 ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen heeft aangegeven;
Ziet u een belangenverstrengeling in deze rollen, aangezien mevrouw Koopmans ook de theorie van een lablek van covid-19 uit China heeft ontkend2, iets dat nu toch plausibel lijkt?
Nee. Ik zie geen belangenverstrengeling.
Vindt u nog steeds dat de onafhankelijkheid van mevrouw Koopmans op het covid-19-dossier gegarandeerd kan worden? Zo ja, waarom? Hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb geen enkele reden om aan de onafhankelijkheid van mevrouw Koopmans te twijfelen.
Voorziet u gevolgen voor de rol van mevrouw Koopmans in het OMT als het blijkt dat zij uit het SAGO-team gezet is door de WHO vanwege haar nauwe band met de CCP?
Nee.
Bent u bereid om mevrouw Koopmans uit het OMT te zetten mocht inderdaad blijken dat de WHO haar uit het SAGO-team heeft gezet voor haar banden met de CCP?
Nee. Ik ga niet over de samenstelling van het OMT en er is geen sprake van de door u genoemde banden.
Het bericht ‘Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen»?1
Ja.
Kunt u een indicatie geven van de kans dat er gastekorten ontstaan komende winter?
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om de leveringszekerheid te borgen voor beschermde afnemers. Zo zijn met Shell, ExxonMobil en NAM in het zogenaamde Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. Dit om de leveringszekerheid van laagcalorisch gas, het gas dat door vrijwel alle Nederlandse huishoudens wordt gebruikt, te borgen. De huidige inschatting is er deze winter geen tekorten aan laagcalorisch gas in Nederland zullen ontstaan een eventuele onderbreking van gaslevering vanuit Rusland kan voor dit moment worden opgevangen.
Van belang is om de leveringszekerheid van het Europees gangbare hoogcalorische gas ook vanuit een Europees perspectief te bezien. De gemiddelde vulgraad van de Europese opslagen was aan het begin van het koudeseizoen met 77% (nu: ca 26%) krap ten opzichte van andere jaren, maar onderzoeken en stresstesten2 van de Europese Commissie en Europese netbeheerders en toezichthouders (ENTSOG, ACER) laten zien dat de gasinfrastructuur voldoende robuust is en de opslagen voldoende zijn gevuld om ook een koude winter door te komen
Vindt u het ook een slecht idee om een essentiële voorziening als gaslevering aan de grillen van de markt over te laten? Wilt u hier een reflectie op geven tegen de achtergrond van de huidige ontwikkelingen?
De Nederlandse gasmarkt is ingebed in een Europese markt en gekoppeld aan de mondiale markt via LNG-stromen. Deze geïntegreerde markt heeft geleid tot meer concurrentie door verschillende aanbieders en daarmee ook tot verbetering van de leveringszekerheid. Lidstaten kunnen elkaar door betere interconnectiecapaciteit ondersteunen en gebruik maken van elkaars gasfaciliteiten zoals LNG-terminals en opslagen. De geïntegreerde markt met handelsbeurzen heeft het mogelijk gemaakt om in relatief korte tijd de winning van het Groningenveld drastisch terug te schroeven van meer dan 40 miljard Nm3 in gasjaar 2013/14 tot minder dan 10 miljard Nm3 in gasjaar 2020/21, dit zonder dat de leveringszekerheid op enig moment in gevaar is gekomen. De overheid heeft als publieke belang het borgen van de leveringszekerheid van beschermde afnemers, dat wil zeggen de situatie dat deze eindafnemers van gas op het juiste moment en in de juiste kwaliteit (voor beschermde afnemers in Nederland is dat laagcalorisch gas) met de benodigde hoeveelheid worden beleverd. De betaalbaarheid van energie is een ander publiek belang dat de overheid daarbij nastreeft.
De overheid laat leveringszekerheid daarbij niet volledig over aan de markt, maar heeft gerichte wet- en regelgeving waarmee er een heldere systematiek is waarin de verschillende spelers: leveranciers, netbeheerders, toezichthouder en het kabinet ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. Vanuit dat perspectief zijn in de Kamerbrief van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid ook maatregelen aangekondigd om de leveringszekerheid op zowel de korte als de langere termijn te versterken.
Met het Norg Akkoord (zie beantwoording vraag 2) zijn reeds maatregelen genomen gericht op de leveringszekerheid van laagcalorisch gas.
Daarnaast is in het Besluit leveringszekerheid Gaswet vastgelegd dat Gasunie Transport Services (GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet) verantwoordelijk is voor levering van gas aan kleinverbruikers bij temperaturen van – 9 t/m – 17 graden Celsius. Daarbij is – 17 graden Celsius de temperatuur die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 50 jaar. Daarmee gaat Nederland verder dan andere lidstaten die veelal uitgaan van een temperatuur die eens in de 20 jaar voorkomt.
Naast de beschermde afnemers zijn er ook de niet-beschermde afnemers zoals grote industrieën. Deze industriële afnemers zijn professionele gasinkopers en kunnen zelf bepalen welke mate van leveringszekerheid ze wensen. Bij het inkopen zijn er meerdere opties: inkopen op de spotmarkten (levering op korte termijn) of vooruit gas inkopen op de gashandelsplaats tegen vastgelegde prijzen (tot 5 jaar vooruit op de Nederlandse gashandelsplaats) of via lange termijn contracten met producenten/leveranciers. Ook kunnen zij gas opslaan in een opslag om zo prijs- en leveringsrisico’s af te dekken. Aan het afdekken van risico’s zijn kosten verbonden. Het is aan deze bedrijven om te bepalen welke leveringszekerheidsrisico ze willen lopen.
De huidige situatie op de gasmarkt in combinatie met de geopolitieke spanningen maakt het belang van leveringszekerheid nog eens extra zichtbaar en dient ook benut te worden om kritisch te kijken of en waar meer overheidsinterventie gewenst is om de leveringszekerheid nog meer te borgen. De Europese Commissie heeft op 15 december jl. haar voorstel uitgebracht voor een decarbonisatiepakket voor gas met daarin ook voorstellen voor een gecoördineerd Europees beleid voor gasopslagen. In aanvulling daarop heeft de Commissie in haar communicatie RePOwerEU aangekondigd in april met wetgevende voorstellen voor gasopslag te komen. Dit sluit aan bij de voornemens van het kabinet zoals aangekondigd in het coalitieakkoord en verder uitgewerkt in voornoemde brief van 14 maart jl.
In de Kamerbrief over gasleveringszekerheid van 14 maart is dat alles in het licht van de zeer gespannen geopolitieke situatie nader belicht en is aangegeven welke aanvullende stappen worden gezet om de leveringszekerheid te borgen via onder meer het vullen van de gasopslagen en aantrekken van meer LNG. Dit alles eerst en vooral met het oog op de komende winter, maar ook voor de jaren daarna.
Vindt u ook dat u een onverantwoord risico heeft genomen met betrekking tot de leveringszekerheid van gas? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3. En zoals aangegeven in de Kamerbrief van 14 maart heeft het kabinet inmiddels besloten aanvullende maatregelen te treffen gezien de zeer precaire geopolitieke situatie en de wens om de afhankelijkheid van Russische energiebronnen, met name aardgas, snel af te bouwen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van een koude winter voor huishoudens en bedrijven? In welke mate wordt de levering van gas (wegens wetgeving van de Europese Unie) aan huishoudens gegarandeerd?
Met de afspraken uit het Norg Akkoord (zie vraag 2), maar ook maatregelen die zijn uiteen gezet in de Kamerbrief «Gasprijzen en het functioneren van de internationale gasmarkt» (Kamerstuk 32 813, nr. 481) beoogt het kabinet de leveringszekerheid van de beschermde afnemers te borgen, ook in een koude winter. Daarnaast is er het Besluit leveringszekerheid Gaswet (zie antwoord op vraag 3).
Mocht er ondanks alles onverhoopt toch een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaan dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, dan ontstaat er een noodsituatie als omschreven in Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Op dat moment treedt de maatregelenladder uit het Bescherm- en Herstelplan Gas in werking (Kamerstuk 29 023, nr. 252). De overheid kan dan ultimo genoodzaakt zijn om middels een afschakelplan niet-beschermde afnemers zoals bedrijven af te schakelen. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende gas beschikbaar blijft voor beschermde afnemers zoals huishoudens en ziekenhuizen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is in overleg met bedrijfsleven om ook op deze situatie voorbereid te zijn, om in dat geval een abrupte afschakeling te voorkomen.
Kunt u op een rij zetten wanneer u sinds het aantreden van kabinet-Rutte III door (ambtelijk) adviseurs of belangrijke spelers in de sector als Gasunie en Gasterra bent gewaarschuwd voor de kwetsbaarheid van uw beleid met betrekking tot gasleveringszekerheid? Kunt u ook op een rij zetten hoe u vervolgens heeft gehandeld?
In de afgelopen jaren heeft de overheid zich, uitgebreid laten adviseren door alle relevante partijen, waaronder GTS en GasTerra, over de gasleveringszekerheid en was en is er nauw contact met buurlanden, de Europese Commissie en de lidstaten die onderdeel zijn van de diverse risicogroepen waar Nederland op grond van voornoemde EU-verordening deel van uitmaakt. Voor een antwoord op de daaruit volgende acties verwijs ik naar antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat juist Nederland, dat relatief afhankelijk is van gas, er alles aan moet doen om leveringszekerheid van gas te garanderen?
De Nederlandse energiehuishouding is nog steeds relatief sterk afhankelijk van gas. En ondanks de ambitieuze klimaatdoelen blijft gas de komende decennia een grote rol spelen. Het kabinet ziet het grote belang van de leveringszekerheid en heeft (zie het antwoord op vraag 3) dan ook verschillende wet- en regelgeving opgesteld en met het Norg Akkoord concrete afspraken gemaakt over het vullen van laagcalorisch gasopslagen met als doel de leveringszekerheid van beschermde afnemers te borgen. Voor de niet-beschermde afnemers zoals grote industriële gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor het bepalen van het gewenste leveringszekerheidsniveau en de contracten die zij daartoe moeten afsluiten. Dit is ook in lijn met de voornoemde EU-verordening, waarin lidstaten maatregelen mogen en moeten nemen om de beschermde afnemers te beschermen tegen gastekorten.
Overigens mag bij dit alles niet uit het oog worden verloren dat Nederland met eigen productie, een LNG-terminal, een uitgebreid en zeer robuust transportnet en diverse gasopslagen, relatief beter is gepositioneerd dan andere lidstaten.
In het antwoord op vraag 3 is ingegaan op de geopolitieke spanningen en het effect op de gasmarkt en het kabinet heeft aangegeven te komen tot verplichte vullingspercentages voor de gasopslagen. Dit met als doel de afhankelijkheid van andere landen en dan met name Rusland te verkleinen. In de met uw Kamer gedeelde brief van 14 maart over gasleveringszekerheid wordt hier uitgebreider op ingegaan.
Waarom heeft u niet, zoals de Franse overheid, strategische gasreserves gevuld, of, zoals de Italiaanse overheid, afspraken gemaakt met gasleveranciers over een minimale gasreserve? Bent u van plan dit in het vervolg wel te doen?
Zoals hiervoor aangegeven heeft ook de Nederlandse overheid door middel van het Norg Akkoord afspraken gemaakt over het vullen van gasopslagen, dit met als doel de leveringszekerheid van laagcalorisch gas, het gas dat wordt verbruikt door vrijwel alle Nederlandse huishoudens, te borgen (zie het antwoord op vraag 2). Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd te komen tot verplichte vullingspercentages voor gasopslagen, zie ook antwoord op vraag 3 en 7 en de Kamerbrief over leveringszekerheid gas die uw Kamer recent heeft ontvangen.
Verder heeft de Europese Commissie in haar mededeling REPowerEU van 8 maart jl. laten weten in april met een wetsvoorstel ten aanzien van het vullen van opslagen te komen.
Hoe verklaart u dat, volgens een raming in een rapport in opdracht van Gasterra in november 2018, Nederland in 2023 slechts 0,4% van de vraag naar gas heeft gedekt met langetermijncontracten (of binnenlandse productie), terwijl dit in andere Europese landen 36% tot 94% is?2
Nederland kent geen traditie van langetermijncontracten. Totdat de gasmarkt een open markt werd, waren Nederlandse marktpartijen verplicht om jaarlijks hun gas in te kopen bij het toen nog ongesplitste Gasunie. Na de aangepaste wet- en regelgeving als gevolg van Europese wetgeving nam de ontwikkeling van de Nederlandse gashandelsplaats een grote vlucht. Op deze handelsplaats vindt zowel handel in spotproducten plaats (dag-, dag vooruit- en maand vooruit producten), maar er kan ook gas tot vijf jaar vooruit worden ingekocht.
Verder geldt dat een groot aantal van de in Nederland actieve leveranciers ook in andere landen van (Noordwest-)Europa) actief is. In algemene zin hebben deze leveranciers, naast spotinkopen en kortlopende contracten, ook langetermijncontracten. Dit voor hun gehele portfolio, waar ook hun Nederlandse activiteiten onder vallen. Dit vertekent dus het vergelijken van percentages tussen landen. Dergelijke leveranciers verplichten langetermijncontracten voor alleen Nederland te sluiten kan tot gevolg hebben dat zij hun Nederlandse activiteiten afbouwen. Daarnaast staat dit op gespannen voet met EU-regelgeving voor de interne markt voor gas die een rem zet op het opnemen van bestemmingsclausules in gascontracten. Overigens mag bij dit alles niet uit het oog worden verloren dat Nederland met eigen productie, een LNG-terminal, een uitgebreid en zeer robuust transportnet en diverse gasopslagen, relatief beter is gepositioneerd dan andere lidstaten.
Bent u ook van mening dat de gaslevering in Nederland, net als in onze buurlanden, onder andere via langetermijncontracten veilig gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Het bericht dat meer dan de helft van de Amsterdamse taxichauffeurs betrokken was bij strafzaken in de afgelopen drie jaar. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat meer dan de helft van de Amsterdamse taxichauffeurs betrokken was bij strafzaken in de afgelopen drie jaar?1
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat Bureau Beke in opdracht van het RIEC Amsterdam Amstelland heeft uitgevoerd.
Kunt u zeggen of dit ook geldt voor andere steden? Zo ja, kunt u aangeven in welke gebieden van het land deze problematiek zich afspeelt?
Vanuit andere steden of gebieden is mij geen beeld bekend met recente cijfers over betrokkenheid van taxichauffeurs bij strafzaken in de afgelopen drie jaar.
Kunt u aangeven of op andere plekken dan Amsterdam de taxichauffeurs vaak betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit? Zo ja, op welke plekken?
Zie het antwoord op vraag twee.
Wat doet u om taxichauffeurs weerbaar te maken tegen de georganiseerde criminaliteit?
Het percentage taxichauffeurs in Amsterdam dat betrokken is bij verschillende vormen van criminaliteit zoals uit het aangehaalde onderzoek blijkt is zorgelijk. Echter, het percentage taxichauffeurs dat betrokken is bij georganiseerde criminaliteit is relatief klein. Desondanks is het zorgwekkend en is het belangrijk om taxichauffeurs weerbaar te maken tegen alle vormen van criminaliteit. In 2021 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid een campagne gestart gericht op ondernemers om criminele inmenging te voorkomen. Met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de gemeente Amsterdam, de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Openbaar Ministerie, de politie, de Regionale Informatie en Expertise Centra en de Belastingdienst wordt naar aanleiding van het onderzoek van Bureau Beke verkend welke maatregelen er kunnen worden getroffen. Hierbij wordt niet alleen gefocust op weerbaarheid van chauffeurs, maar wordt ingezet op het breder aanpakken van georganiseerde criminaliteit in de taxibranche.
Hoe houdt u toezicht op de taxichauffeurs en vindt u dit toezicht voldoende om de georganiseerde criminaliteit een hak te zetten?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bewaakt de toegang tot het beroep en tot de markt middels controle op ondernemersvergunningen en chauffeurskaarten op basis van de Wet personenvervoer 2000. Ondernemers en chauffeurs moeten een verklaring omtrent gedrag (VOG) overleggen om respectievelijk de vergunningen en de chauffeurskaarten te krijgen en te behouden. Chauffeurs met een chauffeurskaart worden continu gescreend door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van kaarthouders wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. Daarnaast wordt er ook lokaal toezicht gehouden. De ILT, de politie, de gemeente Amsterdam en het RIEC Amsterdam-Amstelland werken hierbij samen. Momenteel wordt er met betrokken organisaties verkend welke additionele maatregelen nodig zijn om georganiseerde criminaliteit tegen te gaan, zie ook het antwoord op vraag vier.
Herkent u dat vaak taxichauffeurs met eenmanszaken verantwoordelijk zijn voor faciliteren van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, wat klopt er niet aan de statistieken die blijken uit het betreffende onderzoek?
In het aangehaalde onderzoek komt naar voren dat veel taxichauffeurs zelfstandig ondernemer zijn, vaak in de vorm van een eenmanszaak. Een klein percentage van de taxichauffeurs is veroordeeld voor het faciliteren van georganiseerde criminaliteit. De onderzoekers hebben niet geconstateerd dat er een direct verband bestaat tussen taxichauffeurs met eenmanszaken en georganiseerde criminaliteit.
Waarom denkt u dat taxichauffeurs over gaan op het faciliteren van de georganiseerde criminaliteit? Komt dit volgens u, bijvoorbeeld door slechte arbeidsomstandigheden dankzij platforms zoals Uber?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband is tussen het faciliteren van criminaliteit en het aanbieden van taxidiensten via een platform. Er loopt momenteel een onderzoek naar de gevolgen van corona op de financieel-economische situatie van taxichauffeurs, hier zult u binnenkort door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over geïnformeerd worden.
Denkt u dat de komst van grote taxiplatforms zoals Uber ervoor hebben gezorgd dat de georganiseerde criminaliteit makkelijker kan werken? Zo nee, waarom niet?
In het aangehaalde onderzoek wordt de kwetsbaarheid van de taxibranche verklaard door een aantal risicofactoren. Risicofactoren volgens de onderzoekers zijn onder andere de zelfstandigheid, de sociale aard van het beroep (in aanraking komen met veel verschillende mensen) en het gebruik van contant geld. Dit geldt voor zowel de opstap- als de bestelmarkt.
Bent u bereid te kijken naar het indammen van grote taxiplatforms, om de georganiseerde criminaliteit het lastiger te maken om drugs, wapens of geld te vervoeren door steden?
Uit het aangehaalde onderzoek volgt niet dat het indammen van grote taxiplatforms georganiseerde criminaliteit tegengaat. De onderzoekers constateren dat de taxibranche aantrekkelijk is voor criminele organisaties. Dit betekent dat er gekeken moet worden op zowel bedrijfsniveau als individueel chauffeursniveau waar knelpunten zitten en hoe deze kunnen worden aangepakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag vier werken genoemde partijen met het aangehaalde onderzoek in de hand aan een integrale aanpak van de problemen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangekondigd dit jaar te gaan starten met de periodieke evaluatie van de taxiwet- en regelgeving, onderdeel van de Wet Personenvervoer 2000. In 2023 wordt de evaluatie afgerond. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft, zal er een wetstraject gestart worden om de wet- en regelgeving aan te passen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met taxiplatforms die gebruik maken van zzp’ers om ervoor te zorgen dat malafide taxichauffeurs geweerd worden uit de branche?
Op dit moment spreken zowel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT als de gemeente Amsterdam periodiek met taxiplatforms. In samenspraak met hen en andere betrokken departementen kan het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij deze gesprekken aansluiten.
Digitale veiligheid |
|
Renske Leijten |
|
Raymond Knops (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van een Europese digitale identiteit en de Nederlandse inzet daaromtrent?1
De Europese Commissie heeft op 3 juni 2021 een wetsvoorstel ingediend voor een «raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit», dat de huidige eIDAS-verordening herziet. De Commissie deed ook een aanbeveling voor een met de lidstaten te ontwikkelen «Toolbox».2
De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde Uw Kamer op 9 juli 2021 over de positie van het kabinet in dit dossier in het BNC-fiche.3 De kern van dit fiche is dat het voorstel van de Commissie inhoudelijk aansluit op het Nederlandse beleid voor elektronische identificatie en uitwisseling van gegevens. Het Nederlandse beleid heeft tot doel dat alle ingezetenen en bedrijven in Nederland en in andere Europese landen op een veilige, betrouwbare, toegankelijke en gebruiksvriendelijke manier digitaal transacties kunnen verrichten in het publieke en in het private domein. Een verdere toelichting op het Europese digitale identiteit raamwerk is eerder gegeven in de Kamerbrief voortgangsrapportage domein toegang.4
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkeling van Nederlandse digitale identiteiten, zoals de eID?
Op 12 oktober 2021 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang op het domein digitale toegang.5 In deze brief wordt uitgebreid ingegaan op het gehele domein van de digitale toegang waar zowel de doorontwikkeling van DigiD, het publieke inlogmiddel voor burgers, als eHerkenning, het private stelsel van inlogmiddelen voor bedrijven) onder valt. Het domein Toegang heeft in de kern twee doelen. Allereerst (persoonlijke) toegang verlenen tot een goede, efficiënte digitale dienstverlening voor burgers en bedrijven. En ten tweede de betrouwbaarheid van de private en publieke inlogmiddelen garanderen, zodat persoonsgegevens zo goed mogelijk beschermd zijn.
In de genoemde brief over het domein toegang zijn eveneens de ontwikkelingen op het domein digitale identiteit meegenomen. Voor een visie op dit domein verwijs ik naar de visiebrief digitale identiteit die in februari 2021 naar uw Kamer is gestuurd.6 Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de taken en verantwoordelijkheden die de overheid invult met betrekking tot de digitale identiteit en de digitale infrastructuur.
Kunt u helder uiteenzetten in welke mate en hoe de data die gekoppeld is aan een eID decentraal wordt opgeslagen en in welke mate en hoe dit centraal wordt opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van het eID-stelsel worden om in te loggen bij overheden geen andere attributen (persoonsgegevens) verwerkt dan het burgerservicenummer; dat wil zeggen niet op andere plekken dan waar dit nu reeds plaatsvindt. Bij de implementatie van eID is overigens een centrale, maar ook een decentrale opzet, of een combinatie van beide mogelijk. In alle situaties is de kern dat er een adequate privacybescherming wordt gerealiseerd. Daarbij dienen alle beginselen uit de AVG worden meegenomen.
Begrijpt u de kritiek van experts, die aangeven dat hoewel mensen eigenaar lijken te zijn van hun eigen data, maar dat dit principe ondermijnd wordt door verdienmodellen van verschillende deelnemers en aanbieders van digitale identiteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de waarborgen waardoor deze prikkels worden weggenomen?
Ik deel de achterliggende zorg. Ik ben het met de experts eens dat persoonsgegevens van burgers geen handelswaar zijn en dat verdienmodellen van aanbieders daarop ook niet gebaseerd mogen zijn. Ik ben van mening dat daarvoor ook afdoende waarborgen getroffen zijn en worden. Zowel in de revisie van de bestaande eIDAS verordening tot vorming van een Europees digitale identiteit raamwerk, als in de voorstellen voor de Wet Digitale Overheid, is opgenomen dat gebruiks- en gebruikersgegevens en eventuele andere categorieën persoonsgegevens niet gebruikt mogen worden voor andere doeleinden dan de veilige uitgifte van inlogmiddelen en het inloggen met deze middelen.7 De data van mensen dienen dus niet het verdienmodel van een aanbieder van een digitaal identiteitsmiddel, omdat dit onder de voorgestelde wetgeving niet wordt toegestaan.
Waarom is er bij de ontwikkeling van de eID/SSI (Self-Sovereign Identity) gekozen voor blockchaintechnologie? Begrijpt u de kritiek van wetenschappers dat dit kwetsbaar en kostbaar is, onder andere omdat data, ook als deze niet juist is, niet verwijderd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel waaraan u refereert beschrijft één experiment en geen breed maatschappelijk geïmplementeerde toepassing. De genoemde pilot wordt momenteel niet aan burgers aangeboden. Het Nederlandse eID voor burgers is DigiD. Hierbij wordt de door u genoemde technologie niet gebruikt.
De mate waarin distributed ledger technologie (blockchain) in de toekomstige Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur gebruikt wordt staat nog niet vast. Ik kijk hier zeer kritisch naar, niet alleen vanuit het oogpunt van privacy, maar ook vanuit duurzaamheid. Het maatschappelijke doel staat in het Nederlandse beleid voorop, niet de ondersteunende technologie. De overheid blijft graag in open dialoog en onderzoekt diverse technologische initiatieven die kunnen bijdragen aan een betrouwbare digitale identiteit infrastructuur, zeker waar het gaat om het borgen van de autonomie en privacy van Nederlandse burgers. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tracht hierbij zo min mogelijk voorbarige conclusies te trekken, maar probeert te leren door te experimenteren.
Kunt u ingaan op de zorgen over hoe de gekozen techniek mensen ernstig kan benadelen, omdat zij aan een systeem vastzitten en daar alleen afstand van kunnen nemen met grote persoonlijke consequenties? Hoe denkt u dit te voorkomen?
Ik ben bekend met deze technologie en de kritiek hierop. We onderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van het European Blockchain Partnership, diverse mogelijkheden om distributed ledgers (blockchains) te gebruiken zonder daarop persoonsgegevens op te slaan. Dit heeft mijn voorkeur. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, staat de mate waarin distributed ledger technologie (blockchain) in de toekomstige Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur gebruikt wordt, nog niet vast. Het maatschappelijke doel staat in het Nederlandse beleid voorop, niet de ondersteunende technologie.
Hoeveel lobbycontacten zijn er geweest tussen de overheid en het platform ID2020? Kunt u een overzicht verstrekken?
In het opstellen van de Nederlandse lijn in het werken aan het Europese digitale identiteit raamwerk zijn geen contacten geweest met medewerkers van het platform ID2020.
Kunt u ingaan op de zorgen van wetenschappers dat de coronapandemie door bedrijven en politici wordt gebruikt of misbruikt om een digitale identiteitskaart(ID) in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse digitale identiteitskaart bestaat op dit moment niet. De wet op de identificatieplicht laat dit niet toe. Voor een visie op dit domein verwijs ik naar de visiebrief digitale identiteit die in februari 2021 naar uw Kamer is gestuurd.8
In hoeverre vindt u het ethisch verantwoord dat bedrijven of beleidsmakers een gezondheidscrisis gebruiken om een digitale identiteit aan te prijzen, waardoor zij meer winst kunnen maken of meer invloed kunnen vergaren door dataverzameling?
Er is door de overheid geen gezondheidscrisis gebruikt om meer winst te maken of invloed te vergaren door datavergaring. De verdere doorontwikkeling van onze digitale identiteit infrastructuur zal altijd een maatschappelijk vraagstuk zijn dat weloverwogen stappen vergt. In de visiebrief digitale identiteit (feb 2021) heb ik nadrukkelijk stil gestaan bij de diverse publieke waarden die hierbij meespelen.9 Denk hierbij aan publieke waarden als de cyberveiligheid van ons land, de autonomie van de burger, de privacy van de burger, economische kansen en vermindering van administratieve lasten voor de burger. De kern is dat ik wil bouwen aan vertrouwen in de digitale wereld door een betrouwbare digitale identiteit infrastructuur in te richten. Winst van private partijen zal hierbij geen doel zijn. Invloed vergaren door middel van dataverzameling bij het gebruik van digitale identiteitsmiddelen is voor zowel overheden als private partijen volgens de voorgestelde wetgeving niet toegestaan. Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke manier zijn de ethische aspecten meegewogen in het beleid rond de Europese en Nederlandse digitale identiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdere doorontwikkeling van onze digitale identiteit infrastructuur zal altijd een maatschappelijk vraagstuk zijn dat weloverwogen en ethisch verantwoorde stappen vergt. In de visiebrief digitale identiteit (feb 2021) is nadrukkelijk stil gestaan bij de diverse publieke waarden die hierbij meespelen. Denk hierbij aan publieke waarden als de cyberveiligheid van ons land, de autonomie van de burger, de privacy van de burger, economische kansen en vermindering van administratieve lasten voor de burger. Ook worden in deze brief enkele uitgangspunten voor de toekomstige digitale identiteit infrastructuur aangegeven.10 Om een gedragen en betrouwbare inrichting van de Nederlandse en Europese digitale identiteit infrastructuur te bewerkstelligen zal ik hierover in de toekomst met uw Kamer en met diverse maatschappelijke experts, waaronder ethici, in gesprek gaan.
Kunt u reflecteren op de wenselijkheid van de invloed van onder andere Microsoft, maar ook andere multinationals of big techbedrijven, in de oproep aan overheden tot het ontwikkelen van een zogenoemde coronapas? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van het «raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit», dat de huidige eIDAS-verordening herziet, wordt onafhankelijk van het eerder ontwikkelde EU digitale Corona Certificaat ontwikkeld. Voor de ontwikkeling van de onder vraag 1 genoemde toolbox zal ook de kennis en ervaring vanuit het bedrijfsleven betrokken worden. Dit doen we op een open wijze met een gelijk speelveld voor de betrokken partijen.
In hoeverre vindt u het afhankelijk worden van een digitale identiteit wenselijk als er tegelijkertijd nog altijd grote beveiligingsrisico’s zijn voor mensen als het gaat om het gijzelen van data en persoonsgegevens?2
Op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid is veel werk te doen. Het kabinet zet zich permanent in voor het vergroten van de digitale veiligheid in de samenleving; ik verwijs naar de Kamerbrief met de Beleidsreactie Cybersecuritybeeld Nederland 2021 (CSBN2021) en de voortgangsrapportage Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).12 De digitale dreiging is immers groeiende en alle overheden en organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een brede maatschappelijke opgave voor publieke en private partijen. Digitale veiligheid is dan ook een essentiële randvoorwaarde voor het slagen van de digitale transitie. Daarom dient deze veiligheid in de basis geborgd te worden zodat dit geen beletsel vormt voor de toekomstbestendigheid van de Europese en Nederlandse digitale identiteit infrastructuur.
Kunt u aangeven wat u onderneemt om deze kwetsbaarheid, en het oplossen van die kwetsbaarheden, zo veel mogelijk onder de aandacht te brengen van (overheids)instellingen en bedrijven?
Vanuit de driehoek BZK, JenV en EZK wordt nauw samengewerkt om de digitale weerbaarheid in de publieke en private sectoren in Nederland te verhogen. Een goed voorbeeld hiervan is de recente aanpak van Apache Log4j kwetsbaarheid waarbij binnen de rijksoverheid, onder operationele coördinatie door het NCSC, organisaties vanuit de eigen rollen en taken nauw hebben samengewerkt. Een speciaal georganiseerd online-webinar, georganiseerd door het Digital Trust Center (DTC), NCSC en CSIRT-DSP, werd door 4000 IT- en cyberspecialisten bezocht waardoor kennis snel gedeeld kon worden met partijen die aan de knoppen zitten. Uw Kamer is hier op 17 december jl. over geïnformeerd.13
Kunt u aangeven hoe bedrijven en (overheids)instellingen en getroffen burgers worden ondersteund bij eventuele schade van dit veiligheidslek?
Leveranciers van software zijn allereerst verantwoordelijk om bij kwetsbaarheden actie te nemen en zo te zorgen dat hun producten veilig zijn. Door de stichting Apache zijn in deze casus ook updates beschikbaar gesteld om de kwetsbaarheden te dichten.14 Bedrijven en organisaties in Nederland zijn primair zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun IT en dienen de patch, waar dat kan, dan ook zo snel mogelijk uit te voeren.
Het NCSC heeft daarnaast krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) tot taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in het geval van dreigingen of incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, zowel desgevraagd als proactief, te informeren, adviseren en overige bijstand te verlenen. Digitale dienstverleners (clouddiensten, online marktplaatsen, zoekmachines) die onder de Wbni vallen kunnen desgewenst bijstand verkrijgen van het nationale Cyber Security Incident Response Team voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP).15 Het DTC ondersteunt het MKB hierin met algemene en specifieke dreigingsinformatie, advies, handelingsperspectieven en tools. Ook stimuleert het sectorale en regionale samenwerkingsverbanden van bedrijven die tot doel hebben de cyberweerbaarheid van hun deelnemers te verhogen.
Het is aan alle partijen om zich goed voor te bereiden op eventuele compromittering van hun netwerk- en informatiesystemen, zoals dat ook bij inbraak en diefstal het geval is in de analoge situaties. Wanneer onverhoopt burgers slachtoffer worden van een dergelijk incident, dan zal per geval bekeken moeten worden of er partijen aansprakelijk gesteld kunnen worden. Wanneer burgers of instellingen als gevolg van een dergelijk incident te maken krijgen met cybercrime, dan kunnen zij hiervan aangifte doen bij de politie.
Vindt u het wenselijk dat zoveel bedrijven en instellingen afhankelijk zijn van het veiligheidsbeleid van één bedrijf? Zo nee, wat is hiervoor volgens u een oplossing?
Als een (digitale) toepassing door heel veel bedrijven en instellingen wordt gebruikt dan zal de economische of maatschappelijke schade bij incidenten veelal groter zijn dan wanneer er weinig gebruikers zijn. Organisaties zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen digitale weerbaarheid en het bepalen van welke producten of diensten ze daartoe afnemen. Voor verschillende organisaties geldt wel dat ze wel onder meer op grond van de Wbni een zorgplicht hebben en dus passende en evenredige beveiligingsmaatregelen moeten treffen. Ook vindt er toezicht op de naleving hiervan plaats.16
Daarnaast is het kabinet in dit verband positief over het commissievoorstel voor de herziening van de NIB-richtlijn. Dat voorstel bevat onder andere bepalingen over het inrichten van een proces voor gecoördineerde risicoanalyses voor kritieke ICT-systemen, -producten of diensten. Ook regelt het voorstel dat de entiteiten die zullen vallen onder de herziene NIB-richtlijn adequate beveiligingsmaatregelen moeten treffen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de beveiliging van hun toeleveringsketens. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Kunt u aangeven of er een melding moet worden gedaan van digitale aanvallen en beveiligingslekken waardoor er preventief kan worden opgetreden om verdere onveiligheden op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van het kabinetsbeleid ten aanzien van digitale aanvallen en beveiligingslekken is om slachtoffers en schade te voorkomen, het aanvalsproces te verstoren en daders op te sporen. Voor verschillende organisaties geldt er onder meer krachtens de Wbni reeds een meldplicht van incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening. Op dit moment wordt er in de EU onderhandeld over de herziening van de NIB-richtlijn, die in Nederland is geïmplementeerd via de Wbni. Met de herziening van de NIB-richtlijn zal het aantal sectoren en organisaties die onder de herziene richtlijn komen te vallen en dus onder meer moeten voldoen aan een meldplicht van incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening behoorlijk worden uitgebreid. Tevens stimuleert het NCSC het inrichten van een beleid voor Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD), waarbij gebruikers melding kunnen maken van kwetsbaarheden bij de eigenaars of producenten van software en systemen. Het NCSC kan bemiddelen indien een leverancier of eigenaar niet of niet goed reageert op een dergelijke melding.
Daarnaast staan het NCSC, het CSIRT voor digitale diensten en het DTC met elkaar in contact om zo veel als mogelijk te adviseren over welke beveiligingsmaatregelen organisaties kunnen nemen en zij waarschuwen bij geconstateerde kwetsbaarheden hun onderscheidenlijke doelgroepen om onder meer het bewustzijn te vergroten. Ook bieden ze hulpmiddelen voor het treffen van maatregelen aan ter verhoging van de cyberweerbaarheid.
Gorillas |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Alles in de flitsbezorging gaat snel, behalve het uitbetalen van het loon aan de koeriers»?1
Ja.
Klopt het dat Gorillas sinds kort een Nederlandse holding is, in plaats van een Duits bedrijf?
Gorillas heeft desgevraagd aangegeven inderdaad te hebben besloten om een Nederlandse holdingmaatschappij te worden. Dit volgt ook uit het uittreksel van Gorillas Technologies Holding B.V. uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarin is opgenomen dat op 29 januari 2022 de B.V. is ontstaan door omzetting van Gorillas Technologies GmbH.
Heeft dit te maken met het feit dat er in Duitsland meer regels gelden rondom zeggenschap, en dat Gorillas deze regels zou proberen te ontwijken? Klopt het dat Gorillas in Duitsland via de rechter probeert te voorkomen dat er een ondernemingsraad wordt opgericht?
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Of de regels rondom zeggenschap in Duitsland een reden zijn voor de beslissing om een Nederlandse Holding te worden, kan ik niet bevestigen.
Uit een persbericht op de website van het Arbeidsgericht in Berlijn van eind november 2021 blijkt wel dat Gorillas de rechter eerder heeft verzocht om een beëindiging van de verkiezing van de ondernemingsraad. Uit hetzelfde bericht maak ik op dat dit verzoek door de rechter is afgewezen.
Is hierover contact geweest met de Duitse overheid?
Voor zover ik weet, is hierover geen contact geweest tussen de Nederlandse en de Duitse overheid. Of Gorillas hierover contact heeft gehad met de Duitse overheid is mij niet bekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verschillen zijn in de regelgeving tussen Nederland en Duitsland op het gebied van medezeggenschap?
De beantwoording van deze vraag vraagt een vergaand onderzoek naar de medezeggenschapsregels in Europese landen. Voor zover bekend is er geen recent rechtsvergelijkend onderzoek voorhanden. Vanwege de complexiteit van een dergelijk onderzoek is het niet mogelijk om binnen het bestek van deze vragen alle verschillen tussen Nederland en Duitsland op het gebied van de medezeggenschap uiteen te zetten dan wel de verhouding van het Nederlandse medezeggenschapsrecht in relatie tot andere Europese landen te duiden.
Passend bij de voorliggende casus volgt hierna op hoofdlijnen wel een beschrijving van enkele verschillen tussen Nederland en Duitsland2 op het gebied van de medezeggenschap.
Een eerste verschil is het niveau waarop de medezeggenschap in Nederland en Duitsland plaatsvindt.
In Nederland kennen we de ondernemingsraad op vestigingsniveau. Daarnaast hebben ondernemingsraden een (algemeen) voordrachtsrecht voor leden van de raad van commissarissen van structuurvennootschappen. Voor een derde van het aantal leden van de raad van commissarissen geldt voor de ondernemingsraad een versterkt recht van aanbeveling. De persoon die de ondernemingsraad op die grond aanbeveelt, wordt door de raad van commissarissen in beginsel op voordracht geplaatst.
In Duitsland zijn twee niveaus van medezeggenschap te onderscheiden. Allereerst op vestigingsniveau. Daarnaast op het niveau van de onderneming. Op vestigingsniveau kent Duitsland de Betriebsrat/ondernemingsraad die zich richt op operationele zaken. Op ondernemingsniveau vindt medezeggenschap plaats in de Aufsichtsrät/Raad van Commissarissen. Anders dan in Nederland kunnen vertegenwoordigers van werknemers in Duitsland direct plaatsnemen in die raad. Deze medezeggenschap wordt Mitbestimmung genoemd. Alleen in grotere ondernemingen bestaat het recht op Mitbestimmung.
Een tweede verschil is het moment waarop de ondernemingsraad/Betriebsrat wordt ingesteld.
Zo is een ondernemer in Nederland verplicht om een ondernemingsraad in te stellen wanneer hij een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn. Hij kan daartoe ook eerder vrijwillig overgaan. In kleine ondernemingen waarin in de regel minder dan 50 personen werkzaam zijn en waar geen ondernemingsraad is ingesteld, kan een personeelsvertegenwoordiging worden ingesteld. In bepaalde gevallen is de ondernemer daartoe verplicht.
In Duitsland kan een Betriebsrat worden ingesteld in een private onderneming, wanneer er doorgaans ten minste vijf werknemers werkzaam zijn die mogen stemmen en ten minste drie van hen eveneens verkiesbaar zijn.
In zowel Nederland als Duitsland is het aantal leden van de ondernemingsraad afhankelijk van het aantal personen dat werkzaam is in de onderneming. Waar in Nederland een minimum van drie leden geldt, kan een Betriebsrat in Duitsland al bestaan uit 1 persoon.
Een ander verschil ziet op de vraag wanneer iemand kiesgerechtigd is en zich verkiesbaar kan stellen voor de ondernemingsraad/Betriebsrat.
In Nederland hebben de in de onderneming werkzame personen na drie maanden actief en passief kiesrecht voor de verkiezingen van de ondernemingsraad. Werkzame personen zijn personen die in de onderneming werkzaam zijn krachtens een publiekrechtelijke aanstelling dan wel krachtens een arbeidsovereenkomst. Ook uitzendkrachten die ten minste 18 maanden werkzaam zijn, hebben actief en passief kiesrecht binnen de onderneming van de inlener. In Nederland lijken bezorgers van Gorillas veelal een arbeidsovereenkomst te hebben voor bepaalde of onbepaalde tijd. Dit betekent dat zij na drie maanden zowel actief als passief kiesrecht zouden verwerven voor de ondernemingsraad.
In Duitsland hebben alle werknemers actief kiesrecht wanneer zij 16 jaar of ouder zijn. Werknemers zijn degenen die in loondienst werkzaam zijn. Ook ambtenaren werkzaam in privaatrechtelijke instellingen vallen hieronder. Uitzendkrachten die meer dan drie maanden werkzaam zullen zijn in de onderneming hebben in dat geval eveneens actief kiesrecht. Verkiesbaar zijn die werknemers die 18 jaar of ouder zijn en (in beginsel) minimaal zes maanden werkzaam zijn in de onderneming. Anders dan in Nederland kunnen uitzendkrachten in Duitsland zich niet verkiesbaar stellen in de onderneming van de inlener.
Tot slot is op hoofdlijnen gekeken naar de verschillende bevoegdheden van de ondernemingsraad en Betriebsrat. Ook daar zijn verschillen te ontdekken.
In Nederland heeft de ondernemingsraad verschillende rechten zoals: adviesrecht, instemmingsrecht, initiatiefrecht en het recht op informatie. De ondernemer dient minimaal twee keer per jaar in een overlegvergadering waar ook het bestuur bij aanwezig is de algemene gang van zaken met de ondernemingsraad te bespreken.
De Betriebsrat in Duitsland heeft eveneens verschillende rechten als instemmingsrecht, het recht op consultatie, het recht om te worden gehoord, het recht op informatie en het doen van voorstellen. De ondernemer en Betriebsrat komen minimaal een keer per maand bij elkaar om de aan de orde zijnde zaken te bespreken.
Op het gebied van de economische aangelegenheden verschilt de rol van de ondernemingsraad van de rol van de Betriebsrat. In Nederland heeft de ondernemingsraad adviesrecht m.b.t. diverse economische aangelegenheden. Zo heeft zij adviesrecht met beroepsrecht op elk voorgenomen besluit tot het vestigen of afstoten van de zeggenschap over een andere onderneming, fusies, het beëindigen van de werkzaamheden van de onderneming of een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming.
In Duitsland dient de ondernemer de Betriebsrat te informeren over structurele wijzigingen als bezuinigingen en het sluiten of verplaatsen van de onderneming. De ondernemer moet overleg voeren over zijn plannen met de Betriebsrat en proberen tot overeenstemming te komen. Anders dan in Nederland heeft de Betriebsrat instemmingsrecht op het Sociaal Plan. Duitse bedrijven met meer dan 100 werknemers moeten een aparte commissie instellen waarmee de economische aangelegenheden worden besproken. Deze commissie moet worden geïnformeerd en in bepaalde gevallen geconsulteerd.
Verschillend is ook dat ondernemingen in Duitsland met meer dan 20 stemgerechtigde werknemers de instemming moet hebben van de Betriebsrat ten aanzien van specifieke personele wijzingen zoals aanneming van personeel, inschalingen en overplaatsingen van personeel. In bepaalde wettelijk bepaalde gevallen kan de Betriebsrat deze instemming weigeren. Als de werkgever de voorgenomen beslissing toch wil doorvoeren, dan moet de zaak worden voorgelegd aan de rechter. Verschillend is ook dat de Betriebsrat voorafgaand aan elk ontslag moet worden gehoord. Gebeurt dit niet, dan is het ontslag ongeldig. De Betriebsrat kan bezwaar maken tegen een ontslag. Nederland kent niet een soortgelijke rol voor de ondernemingsraad, tenzij meerdere ontslagen aan de orde zijn ten gevolge van bijvoorbeeld een inkrimping van de onderneming.
Komt het vaker voor dat bedrijven vanwege de Nederlandse regels rondom medezeggenschap ervoor kiezen hun bedrijf Nederlands te maken?
De keuze van ondernemingen om hun bedrijf Nederlands te maken zal vermoedelijk gebaseerd zijn op meerdere redenen. De regels rondom medezeggenschap spelen daar mogelijk ook een rol in. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de Nederlandse medezeggenschapsregels daarin een doorslaggevende factor zijn.
Hoe zijn de Nederlandse regels rondom medezeggenschap in verhouding tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de invloed van Europese regelgeving op regels rondom medezeggenschap?
Voor het antwoord op deze vraag is nader gekeken naar de Richtlijn inzake de Europese ondernemingsraden en de SE-Richtlijn.
De Richtlijn inzake de Europese ondernemingsraden (Richtlijn 2009/38/EG) voorziet in maatregelen om de medezeggenschap van werknemers in multinationals met vestigingen binnen de Europese Unie te waarborgen. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op de Europese ondernemingsraden (Wet EOR).
De Wet EOR geldt voor multinationals met ten minste 1000 werknemers, die vestigingen hebben in Nederland én in ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie. Daarnaast moeten er in twee verschillende lidstaten gemiddeld 150 werknemers werkzaam zijn. Ongeveer 59% van de Nederlandse multinationals die daartoe verplicht zijn, hebben ook daadwerkelijk een EOR ingesteld.3
De Wet EOR waarborgt het recht op informatie en raadpleging van werknemers in multinationals. De bevoegdheden van de EOR komen voort uit onderhandelingen van werknemersvertegenwoordigers uit verschillende lidstaten en het hoofdbestuur. De bevoegdheden zullen (grotendeels) gebaseerd zijn op de referentievoorschriften uit de Wet EOR. Zo wordt de EOR bijvoorbeeld ten minste één keer per jaar geïnformeerd en geraadpleegd over grensoverschrijdende aangelegenheden die van belang zijn voor de multinational, zoals financieel-economische onderwerpen, fusie of inkrimping.
De bevoegdheden van de EOR komen niet in de plaats van de bevoegdheden van de Nederlandse nationale ondernemingsraden of de centrale ondernemingsraad (COR). De EOR kan daarom een meerwaarde hebben voor de medezeggenschap van werknemers in multinationals. Het overleg in de EOR kan de medezeggenschap van werknemers versterken door hun betrokkenheid op grensoverschrijdende onderwerpen. Als er vertegenwoordigers van Nederlandse medezeggenschapsorganen in de EOR zitten, kan dit bevorderend zijn voor het contact tussen de EOR en Nederlandse medezeggenschapsorganen.
De Europese vennootschap (SE) is een rechtsvorm die wordt gebruikt door ondernemingen die actief zijn in ten minste twee verschillende lidstaten van de Europese Unie. Voor de SE is een medezeggenschapsregeling opgenomen in de SE-richtlijn (Richtlijn 2001/86/EG). Er moet voor worden gezorgd dat de oprichting van een SE niet gepaard gaat met een intrekking of inperking van bestaande praktijken ten aanzien van de rol van de werknemers in de vennootschappen die aan de oprichting van een SE deelnemen. De richtlijn geeft daartoe aanvullende regels. De medezeggenschapsregeling voor de SE is in Nederland geïmplementeerd in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen (WRW).
Het bestuur van de SE onderhandelt met werknemersvertegenwoordigers van de verschillende deelnemende vennootschappen over de rol van werknemers in de SE. Voor het bepalen van de rol van werknemers kunnen zekere referentievoorschriften leidend zijn. Deze referentievoorschriften zijn onderverdeeld in voorschriften met betrekking tot informatie en raadpleging enerzijds, en bepalen dat de SE een ondernemingsraad moet instellen die bestaat uit werknemers van de verschillende vennootschappen. Anderzijds zien de referentievoorschriften op de medezeggenschap, en zien bijvoorbeeld op inspraak op de samenstelling van het bestuursorgaan of toezichthoudend orgaan.
De richtlijn laat de bestaande rechten met betrekking tot de rol van de werknemers, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk, die de werknemers van de SE en van haar dochterondernemingen en vestigingen genieten, onverlet. Dit geldt niet voor de medezeggenschap in de organen van de SE. Voor zover het dochterondernemingen van de SE betreft blijven ook de rechten van de werknemers inzake medezeggenschap in de vennootschapsorganen in stand.
De Richtlijn 2002/14/EG stelt een algemeen kader van minimumvoorschriften vast met betrekking tot het recht van werknemers op informatie en raadpleging op het gebied van de economische situatie van en de werkgelegenheid binnen de onderneming of vestiging. Het recht op informatie en raadpleging van werknemers is geregeld in de WOR. De WOR kent de ondernemingsraad meer rechten en bevoegdheden toe dan in de richtlijn zijn opgenomen. Voor de implementatie van de richtlijn waren dan ook slechts een beperkt aantal aanpassingen nodig.4
Voor de Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) is een medezeggenschapsregeling opgenomen in een aparte Richtlijn (Richtlijn 2003/72/EG). Deze is (ook) geïmplementeerd in de WRW.
Tot slot is ook de Richtlijn (EU) 2017/1132 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht relevant voor de medezeggenschap. Deze richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/2121 voor wat betreft grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen. Ten aanzien van deze laatste Richtlijn loopt nog een implementatietraject.
Rechtsbijstand bij verhoor van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2021 waarin is bepaald dat minderjarigen die niet zijn aangehouden in gelijke mate recht hebben op rechtsbijstand wanneer zij worden verhoord als minderjarigen die zijn aangehouden en worden verhoord?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Waarom heeft u aan deze uitspraak van de rechtbank en aldus uitbreiding van de rechtsbijstand geen gevolg gegeven?
Aan de uitspraak is uitvoering gegeven. De belanghebbende heeft de door hem gevraagde vergoeding voor verleende rechtsbijstand ontvangen. Momenteel ben ik met de advocatuur en de meest betrokken ketenpartners in gesprek om een tijdelijke voorziening te treffen, waarbij wordt bezien op welke wijze rechtsbijstand bij politieverhoor wordt geregeld voor ontboden jeugdige verdachten.
Waarom heeft u hieraan tot op heden richting publiek en ketenpartners in het veld nog geen ruchtbaarheid gegeven?
Over de uitspraak en de daaraan te verbinden gevolgen bestaat contact met de ketenpartners, zoals de politie en de advocatuur. Ook is de uitspraak van de rechtbank aan de orde geweest bij de schriftelijke beantwoording van vragen uit Uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Klopt het dat de Staat in hoger beroep zal gaan tegen deze uitspraak? Zo ja, waarom?
Het is juist dat ik aan de Raad voor rechtsbijstand heb gevraagd om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De aanleiding hiervoor is dat ik het niet eens ben met het oordeel van de rechtbank dat de implementatie van richtlijn 2016/800/EU, bij wet van 15 mei 2019, onvolkomen is.3 Meer in het bijzonder miskent de rechtbank dat, zowel in de richtlijn als in de implementatiewetgeving, behalve aan de ernst van het feit en de mogelijke gevolgen voor de verdachte, ook betekenis kan worden toegekend aan de vraag of de verdachte van zijn vrijheid is benomen. Van vrijheidsbeneming is in ieder geval sprake bij aangehouden verdachten die worden opgehouden voor onderzoek. In dat geval wordt in gefinancierde rechtsbijstand voorzien. Bij ontboden verdachten is van vrijheidsbeneming geen sprake. De verdachte wordt dan wel gewezen op zijn recht op rechtsbijstand maar, in beginsel, wordt geen piketadvocaat toegevoegd. Deze implementatiewijze is bij de totstandkoming van voornoemde wet, ook uitvoerig toegelicht.4 Kern van die toelichting is dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, er uit de richtlijn geen algemeen recht op gefinancierde en toegewezen rechtsbijstand voor de minderjarige verdachte voortvloeit. Zoals ook geldt voor de andere rechten die in de richtlijn zijn benoemd, komt bij de implementatie aan de Lidstaten een beoordelingsruimte toe. Voor wat betreft het recht op rechtsbijstand, vloeit die beoordelingsruimte voort uit artikel 6, zesde lid, van de Richtlijn.
Uiteraard kan met het oog op nog betere rechtsbescherming voor jeugdige verdachten meer worden geregeld dan waartoe de Richtlijn verplicht. Daarover was ik al vóór deze uitspraak in gesprek met de advocatuur en de ketenpartners over de mogelijkheden om ook voor ontboden minderjarige verdachten rechtsbijstand te regelen bij politieverhoor. Ook wordt er op dit moment de impact van een dergelijke uitbreiding van rechtsbijstand in kaart gebracht.
Klopt het dat de uitspraak van 9 november 2021 directe werking heeft en aldus direct van invloed is op de rechtsbescherming van niet-aangehouden verdachten? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de rechtstreekse werking van de uitspraak en de rechtstreekse werking van de richtlijn. De uitspraak van de rechtbank ziet op een individueel geval, waaraan reeds gehoor is gegeven (zie ook het antwoord op vraag 2). De vraag of de richtlijn rechtstreekse werking heeft, waardoor eenieder zich op de richtlijn kan beroepen, heeft de rechtbank in zijn uitspraak bevestigend beantwoord. Met de uitleg van de rechtbank over de reikwijdte van de richtlijn ben ik het niet eens. Om die reden heb ik de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd in hoger beroep te gaan en dient de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te worden afgewacht.
Is het mogelijk dat het uitblijven van rechtsbijstand aan niet-aangehouden minderjarige verdachten problemen kan opleveren met betrekking tot de rechtmatigheid van de verklaringen die als bewijs zouden moeten worden gebruikt in een strafproces? Zo nee, waarom denkt u van niet?
De uitspraak heeft betrekking op de vergoeding van rechtsbijstand in de concrete zaak, waarin beroep was aangetekend bij de rechtbank. Daarbij geeft de rechtbank, zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 aangegeven, een brede uitleg aan de bepalingen van de Richtlijn, die niet strookt met het uitgangspunt dat voor de vraag of rechtsbijstand van overheidswege voor de jeugdige verdachte geregeld moet worden, naast de ernst van het feit ook betekenis toekomt aan vrijheidsbeneming. Ik hecht eraan te verduidelijken dat de uitspraak in het bijzonder betrekking heeft op de vergoeding voor verleende rechtsbijstand door de Raad voor rechtsbijstand en niet op de vormen die in het strafproces in acht moeten worden genomen.
Bent u bereid in ieder geval tot een tijdelijke regeling te komen om de rechtmatigheid van de verhoren te waarborgen tot aan de uitspraak van de Raad van State in hoger beroep? Zo nee, waarom niet?
Die bereidheid bestaat en een regeling is in de maak. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Technologieleverancier van Defensie en politie gehackt, losgeld geëist voor vertrouwelijke informatie’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Technologieleverancier van Defensie en politie gehackt, losgeld geëist voor vertrouwelijke informatie»1?
Ja. Dit voorval is zeer onwenselijk. Onderdeel van ons beleid is beter te gaan monitoren hoe toeleveranciers van de overheid omgaan met onze data. Het gaat daarbij om een samenhang van de te treffen beveiligingsmaatregelen (in zowel de contracten van de overheid als van de ICT-leverancier) als om het inregelen van toezicht. Ook het beleid van ICT-leveranciers ten aanzien van ransomware moet hierin worden meegenomen.
Aan welke overheidsorganisaties levert Abiom communicatietechnologie?
Voor zover bekend nemen onder andere de Nationale Politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, Rijkswaterstaat, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Luchtverkeersleiding Nederland en het Ministerie van Defensie diensten en producten af van Abiom. Abiom levert in dat verband aan verschillende overheidsorganisaties onder andere C2000 portofoons en communicatietechnologie. Op dit moment is er geen uitputtende lijst bekend van het gebruik van ICT-producten zoals dat van Abiom binnen de overheid.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan de wettelijke verankering van en toezicht op informatieveiligheid voor het gehele openbaar bestuur, waaronder de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) in een volgende tranche van de Wet Digitale Overheid (WDO). Overwogen wordt om in nadere regelgeving op te nemen dat bij iedere bestuurslaag voldoende snel kan worden achterhaald welke organisaties gebruik maken van welke leveranciers en/of software. Met deze informatiepositie kan de overheid haar respons op toekomstige digitale aanvallen beter invulling geven.
Gelden er bepaalde (veiligheids)eisen voor kritieke toeleveranciers zoals Abiom die technologie leveren aan overheidsorganisaties? Zo ja, welke en in welke mate wordt hierop gescreend bij aanbestedingsprocessen? Zo nee, waarom niet?
(Veiligheids)eisen zijn van toepassing op alle leveranciers. Zoals bijvoorbeeld in antwoord op eerdere Kamervragen over het bericht «Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen» is aangegeven, is voor de aanschaf van ICT-producten en diensten, door de overheid de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) van kracht.2, 3 De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat ICT-producten en diensten van een leverancier worden afgenomen. Op grond van die risicoafwegingen bepalen zij dan de toepassing binnen hun eigen bedrijfsprocessen. De inkopende overheidsorganisatie bepaalt ook aan welke eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Deze overheidsorganisaties zullen ook tijdens de looptijd van het contract moeten toezien op het naleven van die eisen door de leverancier.
Om de inkopende overheidsorganisatie te helpen bij het bepalen aan welke inkoopeisen op het gebied van informatieveiligheid moet worden voldaan in het geval van ICT-producten en -diensten heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een inkooptool ontwikkeld, de zogenaamde ICO-wizard, Inkoopeisen Cybersecurity Overheid.4
Tevens geldt in algemene zin dat bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten binnen de rijksoverheid (eventuele) risico’s voor de nationale veiligheid worden meegewogen. Hierbij wordt in het bijzonder gelet op mogelijke risico’s ten aanzien van de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en de ongewenste opbouw van strategische afhankelijkheden. Bij elke casus wordt bezien hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt. Het uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.5 Uiteindelijk is het aan de opdrachtgever om deze risicoafweging te maken en mitigerende maatregelen te implementeren en te monitoren. De term «kritieke toeleveranciers» heeft geen specifieke status binnen de overheid.
In algemene zin biedt het wettelijk kader de mogelijkheid om bij inkoop en aanbestedingen specifieke (veiligheids)eisen als voorwaarden te stellen aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Hier kan op worden gecontroleerd tijdens het aanbestedingsproces en gedurende de looptijd van het contract. Ook hier geldt dat de betreffende overheidsorganisatie hier zelf verantwoordelijk voor is.
Politie:
Bij alle Europese aanbestedingen betreffende door de Politie te verlenen opdrachten zijn eisen en contractuele bepalingen opgenomen die zich richten op geheimhouding en de verwerking van persoonsgegevens. Met de toeleveranciers van de politie worden – indien nodig – verwerkersovereenkomsten gesloten. In deze overeenkomsten staan de eisen met betrekking tot de omgang met informatie opgenomen waaraan een toeleverancier moet voldoen om leverancier van de politie te kunnen zijn. Deze eisen neemt de politie al mee bij de (voor-)selectiekeuzen voor leveranciers. Daarnaast worden, wanneer relevant, bij aanbestedingen eisen opgenomen die betrekking hebben op het beschermen van (digitale) politiegegevens, het vernietigen na gebruik en de plicht tot het melden van datalekken. Recentelijk is door de Korpsleiding van de politie besloten tot het intensiveren van het toezicht tijdens de uitvoeringsfase van een contract waarbij substantiële veiligheidsrisico’s zijn voorzien.
Defensie:
Voor Defensie geldt dat de Algemene Beveiligingseisen Defensieopdrachten (ABDO) van toepassing is op gerubriceerde opdrachten die Defensie bij de industrie belegt. De ABDO voorziet in diverse maatregelen om gerubriceerde informatie te beveiligen tegen een dreiging van bijvoorbeeld statelijke actoren. Welke (beveiligings-)eisen van toepassing zijn wordt per opdracht bepaald. ABDO is ook van toepassing op subcontractors en heeft daarmee impact op de beveiliging van de hele keten waar een gerubriceerde opdracht wordt belegd. De MIVD houdt toezicht op het naleven van de ABDO. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over welke bedrijven dit betreft.
Deelt u de mening dat het goed is om de minimale veiligheidseisen voor IT-leveranciers te herzien en wellicht te verhogen om de kans op hacks met grootschalige impact zo klein mogelijk te maken? Zo ja, welke veiligheidseisen heeft u voor ogen en vanaf wanneer? Zo nee, waarom niet?
De minimale beveiligingseisen waar IT-leveranciers van overheden zich aan moeten houden liggen vast in de BIO. De uitdaging ligt in het toepassen van de BIO bij bijvoorbeeld inkooptrajecten. Die eisen zullen specifiek ingevuld moeten worden voor de verschillende in gebruik te nemen ICT-producten en -diensten. De inkooptool, de eerdergenoemde ICO-wizard, die ontwikkeld is voor tien inkoopsegmenten, ondersteunt de inkopende overheidsorganisaties bij het bepalen en/of uitwerken van deze beveiligingseisen. Dat ontheft de inkopende organisatie niet van de verantwoordelijkheid om zelf op basis van risicomanagement te bepalen welke eisen in relatie tot de inkoop van ICT-producten of -diensten moeten komen te gelden.
Daarnaast wijs ik er graag op dat er op dit moment binnen de EU wordt onderhandeld over de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB2-richtlijn). Deze richtlijn regelt onder meer dat entiteiten in 16 sectoren, waaronder de overheid, maatregelen moeten nemen om risico’s voor hun netwerk- en informatiesystemen die zij gebruiken bij het leveren van hun diensten te beheersen. Onderdeel van deze zorgplicht is dat zij rekening moeten houden met risico’s die voortkomen uit de relatie met hun leveranciers en dienstverleners. Op de naleving van de bepalingen uit de richtlijn moet worden toegezien door de lidstaten via hun nationale toezichthouders.
Aan welke eisen moeten IT-leveranciers aan de overheid voldoen na een veiligheidsincident zoals een hack? Welk controle of testen worden er uitgevoerd?
De BIO schrijft voor dat er na een incident een analyse moet worden gemaakt ter voorkoming van vergelijkbare incidenten in de toekomst. Dit voorschrift geldt voor zowel de proceseigenaar als voor de leverancier. Dergelijke analyses moeten worden gedeeld met relevante partners om herhaling van en toekomstige incidenten te voorkomen. De exacte invulling hiervan is afhankelijk van de aard en het belang van het betreffende ICT-proces en zal voor elke organisatie per geval verschillen. Los hiervan moeten (overheids)organisaties inbreuken in verband met persoonsgegevens bij de Autoriteit Persoonsgegevens melden, indien die inbreuk een risico vormt voor de rechten en vrijheden van personen.
Klopt het dat de ransomwaregroep LockBit vertrouwelijke documenten online heeft gezet? Zo ja, om wat voor documenten en gegevens gaat het en komen hierdoor processen van de overheid in gevaar en/of lopen burgers gevaar om eventueel slachtoffer te worden van misbruik met hun gegevens?
Nee, burgers en processen van de overheid lopen, voor zover bekend, geen gevaar om door dit lek slachtoffer te worden van misbruik met hun gegevens. In tegenstelling tot de genoemde berichtgeving heeft Abiom geen kopieën van paspoorten van de politieambtenaren, verdachten, verbalisanten en/of benadeelden ontvangen vanuit de politie. De informatie die door de ransomwaregroep LockBit is gepubliceerd betreft – in het geval van de politie – kentekens van voertuigen en een zeer beperkt aantal zakelijke e-mailadressen van medewerkers. Deze informatie heeft Abiom tot zijn beschikking vanwege uitlevering van randapparatuur zoals bijvoorbeeld op maat gemaakte oortjes voor communicatievoorzieningen. Deze informatie stond op facturen van Abiom aan de politie. De vrijgekomen informatie heeft naar verwachting een beperkte impact op het operationele proces. Op basis van de nu beschikbare informatie kunnen politiemedewerkers en andere hulpverleners nog steeds veilig gebruik maken van C2000. Ook de informatie ten behoeve van het primaire proces bij meldkamers en politiediensten is nog steeds beschikbaar en ongewijzigd.
Naar huidig inzicht heeft de vrijgekomen informatie een beperkte impact gehad bij Defensie. Uit onderzoek is gebleken dat van enkele Defensiemedewerkers contactgegevens zijn gelekt en een beperkte hoeveelheid ongerubriceerde informatie. Deze informatie had geen betrekking op operationele eenheden. Ook zijn er geen missies in gevaar gekomen.
Wat is het bedrag dat LockBit vraagt voor het niet publiceren van deze documenten? Klopt het dat Abiom niet is ingegaan op de eis van de hackers?
Zoals aangegeven in een statement van Abiom over het incident is er in overleg met de politie door Abiom besloten om niet in contact te treden met de actor die verantwoordelijk is voor de ransomware-aanval.6 In verband met het lopende politieonderzoek kan er op dit moment niet nader in worden gegaan op de casus.
Is bekend waarom een ransomware-aanval bij Abiom is gedaan, wat de werkwijze van de criminelen is en wie hier eventueel achter zit? Zo nee, wordt daar nog onderzoek naar gedaan?
Op basis van de beschikbare informatie wordt ervan uitgegaan dat LockBit informatie heeft gestolen met het doel om losgeld te verkrijgen voor het niet publiceren van vertrouwelijke informatie. Vanwege het lopende politieonderzoek kan geen nadere informatie worden gegeven over de casus.
Wordt er vanuit de overheid toezicht gehouden op gevoelige data van kritieke toeleveranciers van de overheid die online komen te staan? Zo ja, wie verzorgt dit toezicht en wat voor data is tot nu gevonden dat kan worden herleid tot de hack bij Abiom? Zo nee, waarom gebeurt dit niet?
Nee, zoals genoemd in vraag 3, heeft de term «kritieke toeleveranciers» geen specifieke status van de overheid. Hierop wordt als zodanig vanuit de overheid dus ook geen toezicht gehouden. Wel kan een incident aanleiding vormen voor andere toepasselijke toezichthoudende partijen om een onderzoek in te stellen. Wanneer bijvoorbeeld persoonsgegevens online komen te staan (een zogenaamde datalek) als gevolg van een incident is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te overwegen of nader onderzoek ingesteld moet worden.
Daarnaast eist de BIO in het algemeen dat overheidsorganisaties beveiligingseisen opnemen in hun contracten met leveranciers en dat ze jaarlijks de prestatie van leveranciers op het gebied van informatiebeveiliging beoordelen op basis van vooraf vastgestelde prestatie-indicatoren. Deze behoren onderdeel te zijn van het contract met de leveranciers. Met een toekomstige wettelijke verankering van de BIO worden deze bepalingen van de BIO ook wettelijk verplicht.
Deelt u de mening dat het goed om is Abiom te vragen om informatie over de hack te delen met bijvoorbeeld het Nationaal Cyber Security Centre en/of Digital Trust Centre? Zo ja, is dit gevraagd en wat gaat er met deze informatie gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van mijn ministerie heeft krachtens de Wbni primair tot taak om vitale aanbieders en andere aanbieders die deel uitmaken van de rijksoverheid te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen. Dit betekent onder andere dat het NCSC zich daartoe een zo goed mogelijk beeld vormt van dergelijke dreigingen of incidenten en van de in die gevallen mogelijke mitigerende maatregelen. Het NCSC kan hiervoor informatie opvragen bij betrokken partijen, zoals de leverancier van kwetsbare softwareproducten. DTC heeft vooruitlopend op het wetsvoorstel Bevordering digitale weerbaarheid bedrijven (Wbdwb) de bevoegdheid het als niet-vitaal aangemerkte bedrijfsleven te informeren over serieuze dreigingen indien deze bekend zijn bij het DTC. Daarnaast neemt het DTC in voorkomende gevallen contact op met bedrijven waarbij er sprake is geweest van een serieus incident en DTC hier weet van heeft. In sommige gevallen deelt het DTC de verkregen informatie in meer algemene vorm zodat andere bedrijven hiervan kunnen leren en hun eigen cyberweerbaarheid kunnen vergroten. Het delen van informatie door bedrijven met het DTC over incidenten gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het DTC heeft contact gezocht met Abiom om navraag te doen en is nog in afwachting van een reactie. Daarnaast hebben de getroffen overheidsorganisaties contact met Abiom gehad inzake aangifte, onderzoek en herstel, buitgemaakte gegevens, acties van Abiom en acties van de politie zelf.
Deelt u de mening dat dit soort voorvallen zeer schadelijk kunnen zijn voor het functioneren van kritieke processen van de overheid zoals het functioneren van onze hulpdiensten? Zo ja, welke lessen worden uit deze hack getrokken en welke maatregelen kunnen worden genomen om kritieke toeleveranciers van de overheid (nog) weerbaarder te maken tegen ondermijnende digitale aanvallen zoals ransomware-aanvallen?
Als een incident leidt tot de verstoring van een vitaal proces is er een risico op maatschappelijke ontwrichting. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb vermeld, schrijft de BIO voor dat organisaties incidenten evalueren. Welke lessen er exact worden getrokken zal per organisatie verschillen, omdat iedere organisatie verschilt en ook omdat de verlening van diensten en producten van Abiom op verschillende manieren is ingezet binnen de betrokken overheidsorganisaties. Die organisaties zullen daarbij zelf steeds een afweging moeten maken hoe risico’s gemitigeerd kunnen worden en welke eventuele restrisico’s blijven bestaan.
Nederlandse investeringen in Qatar |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA), de Th. Bruijn |
|
Wat is uw oordeel over het Volkskrant-artikel waaruit blijkt dat ING, hoofdsponsor van de KNVB, via Qatar National Bank (QNB) betrokken is bij mensenrechtenschendingen rondom de bouw van infrastructuur in Qatar?1
Het kabinet verwacht van bedrijven, waaronder banken, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt voor alle financiële diensten en producten, waaronder projectfinanciering, zakelijke leningen en obligaties. In lijn hiermee verwacht het kabinet van ING dat de bank gepaste zorgvuldigheid toepast bij financiële dienstverlening aan bedrijven en banken in Qatar. Als er bij zakenrelaties sprake is van een risico op mensenrechtenschendingen, dan behoort ING invloed aan te wenden om dit risico te voorkomen en aan te pakken. Indien het niet mogelijk is om met alle geïdentificeerde risico’s aan de slag te gaan, dan mag de bank de risico’s prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid om te bepalen met welke risico’s de bank als eerste aan de slag gaat. Bij deze prioritering behoort de bank te overleggen met zakelijke relaties, andere relevante ondernemingen en (mogelijk) betrokken stakeholders en rechthebbenden. Ook behoort een bedrijf transparant te zijn over dit proces. De beëindiging van zakenrelaties is een laatste redmiddel, na vergeefse pogingen tot beperking van het risico of wanneer de bank beperking van het risico niet haalbaar acht of vanwege de ernst van het negatieve gevolg. Hoe invulling wordt gegeven aan de naleving de OESO-richtlijnen en in welke bedrijven wel of niet wordt geïnvesteerd is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele bedrijven. Dit geldt ook voor de beslissing om het gesprek aan te gaan met een bedrijf waarin zij investeren over het voorkomen en aanpakken van risico’s of om juist over te gaan tot uitsluiting.
Hoe is het mogelijk dat een grote Nederlandse bank als ING via een Qatarese bank betrokken raakt bij mensenrechtenschendingen, terwijl u op 21 mei nog in antwoord op Kamervragen schreef: «het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven»2?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toe te passen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren. Naast wetgeving zet het kabinet in op het verlenen van informatie aan bedrijven, het verstrekken van financiële ondersteuning, het stellen van IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium en het stimuleren van sectorale samenwerking. Op deze manier verwacht het kabinet dat de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen wordt verhoogd en zich minder schendingen op het gebied van mens en milieu zullen voordoen in de ketens van Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid er bij ING op aan te dringen om inzicht te geven in de wijze waarop haar besluit om in 2021 nog leningen te verstrekken aan de QNB tot stand is gekomen, terwijl ING volgens die richtlijnen haar hele keten hoort door te lichten?
Nee. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder banken, transparant te zijn over het gepaste zorgvuldigheidsproces. De OESO-richtlijnen schrijven niet voor dat bedrijven transparant moeten zijn over de afwegingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten aan afzonderlijke zakelijke relaties.
In een reactie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ING aangegeven dat het beleid van de bank is om geen commentaar te geven op individuele klanten. ING merkt op dat in openbare informatie te vinden is dat ongeveer tachtig procent van de balans van QNB wordt gefinancierd met deposito’s van klanten. Voor het resterende deel gebruikt de bank andere financieringsbronnen, waaronder bankfinanciering, leningen en bedrijfsobligaties. QNB heeft op haar website gegevens gepubliceerd over verschillende financieringsoperaties in de afgelopen jaren, waaronder de namen van meer dan veertig banken die aan deze transacties hebben deelgenomen. Hier wordt ook ING genoemd. ING geeft verder aan dat wanneer ING door eigen onderzoek of onderzoek van derden verneemt dat klanten in verband kunnen worden gebracht met mensenrechtenschendingen, de bank conform de OESO-richtlijnen in contact treedt met de klant. Deze klant is geen uitzondering op die regel.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de status van de ING als huisbankier van de overheid te herzien, indien deze bank in gebreke blijft?
De Nederlandse overheid eist dat instellingen die inschrijven op het betalingsverkeer van de overheid een verklaring over mensenrechten ondertekenen. De verklaring behelst kortweg dat de inschrijver zich committeert aan naleving van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Deze verklaring is meest recentelijk in 2020 ook door ING ondertekend bij de inschrijving op de aanbesteding betaling giraal betalingsverkeer. Uit onder meer de «Human Rights Update 2020» van ING blijkt op welke wijze ING hier gevolg aan geeft.
In de overeenkomst over het girale betalingsverkeer van het Rijk is opgenomen dat een veroordeling van de dienstverlener van het Rijk voor gedragingen zoals genoemd in artikel 2.86 van de Aanbestedingswet, waaronder «kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ (PbEU 2011, L 101)», een opzeggingsgrond kan zijn. Hiervan is geen sprake.
Op welke wijze heeft u Nederlandse bedrijven die willen ondernemen in Qatar, gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen?
Het bevorderen van IMVO vormt een integraal onderdeel van de dienstverlening van de Nederlandse overheid aan bedrijven die actief zijn of willen worden in het buitenland, dus ook in Qatar.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven en kunnen hierbij op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert Nederlandse ondernemers ook over de risico’s op het gebied van IMVO, onder andere op de website. Daarbij wordt in het geval van Qatar ook aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en dat implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Ook de Nederlandse ambassade in Doha wijst Nederlandse bedrijven op hun verantwoordelijkheden omtrent IMVO en gaat, mede afhankelijk van de vraag en de omvang van de inzet van de bedrijven in kwestie, met hen in gesprek over de beschikbare informatie over IMVO en relevante ondersteuning van de overheid op dit onderwerp. IMVO wordt besproken tijdens bedrijfsbezoeken of reguliere ronde tafels met Nederlandse bedrijven. Hierbij worden ook internationale organisaties betrokken, zoals de Internationale Arbeidsorganisatie. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen.
Waarom heeft Nederland «vanaf het begin sterk ingezet op handelscontacten met Qatar»? Herkent u uw beleid in het citaat van een medewerker van het DG Buitenlandse Economische Betrekkingen? Hoe verhoudt dit citaat en de promotie van het bedrijfsleven zich tot de mensenrechten als hoeksteen van het buitenlandbeleid?
De Golfregio, inclusief Qatar, is voor Nederland een politiek strategische regio en prioritaire markt voor handel en investeringen. De regio kent maatschappelijke uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. In Qatar gaat het ook om gezondheidszorg en sport, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen.
De bilaterale relatie van Nederland met Qatar is gericht op politieke en economische samenwerking en dialoog, waarin ook ruimte is om gevoelige onderwerpen aan te kaarten. In lijn daarmee brengt Nederland stelselmatig de zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar over aan de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden.
Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is de combinatie van samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Hoe kwalijk moet de mensenrechtensituatie zijn voordat u stopt met de promotie van ondernemen in Qatar? Welke criteria hanteert het kabinet hierbij?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doet u om Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun betrokkenheid bij grove schendingen van de rechten van arbeidsmigranten, zoals gedwongen arbeid en dood door abominabele arbeidsomstandigheden?
Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij mensen- en arbeidsrechtenschendingen, dan gaat het kabinet hierover in gesprek met de desbetreffende bedrijven om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen.
Hoe gaat u bedrijven in positieve zin beïnvloeden, in lijn met de geplande wetgeving op IMVO-gebied, die u toezegde te gaan voorbereiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren. IMVO-wetgeving houdt in dat een afgebakende groep bedrijven verplicht wordt gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toe te passen. Op 5 november 2021 werden de bouwstenen voor IMVO-wetgeving met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 377). De bouwstenen geven inzicht in de manier waarop wetgeving het gedrag van bedrijven beoogt te beïnvloeden.
Het kabinet zal een IMVO-steunpunt oprichten, dat goed toegankelijk moet zijn voor zowel bedrijven die (op termijn) onder de wetgeving vallen, als voor bedrijven die niet onder de reikwijdte van de wetgeving vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het steunpunt moet bedrijven handvatten bieden en versnippering van dienstverlening voorkomen.
Wat is uw oordeel over het artikel over Nederlandse pensioenfondsen die in Qatar beleggen? Hoe gaat u deze activiteiten meer in lijn brengen met IMVO richtlijnen?3
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights in het beleid en gepaste zorgvuldigheidsproces van pensioenfondsen. De convenantafspraken hierover hebben betrekking op verschillende beleggingscategorieën, waaronder de in het artikel aangehaalde staatsobligaties. In het kader van het IMVB-convenant zijn de overheid en pensioenfondsen doorlopend met elkaar in gesprek over de gepleegde inspanningen op gepaste zorgvuldigheid.
Deelt u de mening dat werkenden en gepensioneerden zeggenschap dienen te hebben over de wijze waarop hun pensioengeld wordt geïnvesteerd?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het vaststellen van het beleggingsbeleid. Werknemers en pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd in het pensioenfondsbestuur en/of de pensioenfondsorganen. Dat is wettelijk geregeld. Bij alle paritaire bestuursmodellen worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur4. Daarnaast nemen vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden zitting in het verantwoordingsorgaan (bij paritaire bestuursmodellen) of belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursmodellen). Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers (werknemers en pensioengerechtigden) vormgegeven. De pensioenfondsorganen zijn onder meer bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Uit overleg met de Pensioenfederatie hierover blijkt dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de individuele pensioenfondsdeelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het collectieve beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes naar beleggingsvoorkeuren.
Bij pensioenopbouw in een zogenaamde Wet verbeterde premie (Wvp)-regeling zijn er mogelijkheden voor deelnemers om meer direct invloed uit te oefenen op de manier waarop hun individuele pensioenvermogen belegd wordt. Het staat de werkgevers- en werknemers(vertegenwoordigers) vrij om te kiezen voor een Wvp-regeling. Bij dat type pensioenregelingen zijn er pensioenuitvoerders die individuele deelnemers, onder voorwaarden, de keuze bieden in welke beleggingscategorieën en/of -fondsen hun pensioenvermogen belegd wordt.
Wat is uw oordeel over het bericht «Stroopwafels voor de sjeik»?4
Het artikel schetst een beeld van de invulling die het kabinet geeft aan de bilaterale relatie van Nederland met Qatar zoals beschreven in het antwoorden op de vragen 6 en 7. Ook de aandacht die het kabinet geeft aan IMVO bij het bevorderen van internationale handel komt aan bod, waarbij geldt dat het onderwerp de afgelopen jaren verder aan betekenis heeft gewonnen. Het artikel maakt tevens inzichtelijk welke dilemma’s Nederlandse bedrijven ondervinden bij het ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, de goede manieren waarop verschillende bedrijven daaraan invulling geven, al dan niet met hulp van de ambassade, en de ruimte die er nog is om bedrijven verder te informeren over en te ondersteunen bij IMVO.
Is het juist dat 38 Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij bouwprojecten in Qatar, zoals blijkt uit het onderzoek van Profundo?
Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht aan te geven dat zij zaken (gaan) doen in het buitenland of zich te registreren bij een Nederlandse ambassade. Ik kan daarom niet bevestigen dat 38 Nederlandse bedrijven betrokken zijn (geweest) bij bouwprojecten in Qatar.
Gaat u bij deze 38 bedrijven na in hoeverre zij voldoen aan mensenrechten en normen rond maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet houdt momenteel geen toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van directeur Hendriks van het bedrijf Henko A&T: «Er zullen zeker misstanden zijn, maar die zijn overal in de wereld»? Deelt u de mening dat je met een dergelijke dooddoener nooit vooruitkomt?
Bedrijven behoren potentiële en daadwerkelijke misstanden in hun waardeketen te voorkomen en aan te pakken. Het feit dat overal misstanden kunnen voorkomen ontslaat bedrijven niet van deze verantwoordelijkheid. Waar nodig en wenselijk ondersteunt de overheid Nederlandse bedrijven om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen.
Gaat u uitvoering geven aan de aangenomen SP-motie5 om geen officiële afvaardiging naar het WK in Qatar te sturen? Zo nee, waarom negeert u de wens van de Kamer?
Zoals opgemerkt door de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet, gezien de start van het WK in november 2022, later in 2022 terugkomen op deze motie. In de tussentijd blijft het kabinet in gesprek met Qatar, de Internationale Arbeidsorganisatie en mensenrechtenorganisaties en blijft het in de economische dienstverlening aandacht geven aan IMVO, inclusief de positie van arbeidsmigranten.
Het controleren en koppelen van data van onschuldige mensen |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
Waarom is er niet bij de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming een privacytoets gedaan op projecten zoals het proefproject «Athene»?1
De politie geeft aan dat bij de overgang van het Wpg regime naar het AVG regime onvoldoende is gerealiseerd dat een privacytoets voor dit reeds bestaande project noodzakelijk was. Hierdoor heeft de toets pas plaatsgevonden in november 2021, waarna het project is beëindigd.
Zijn er vergelijkbare projecten bij de politie of in de asielketen waarbij er geen privacytoets is gedaan? Zo ja, welke zijn dit en bent u bereid alsnog een dergelijke toets uit te voeren?
Organisaties hebben privacy officers die erop toezien dat verplichtingen rondom privacywetgeving worden nageleefd, zij hebben hiervoor ook een eigen verantwoordelijkheid. Bij ketenbrede trajecten wordt dan ook standaard gekeken naar de privacyaspecten.
Bij rondgang in de migratieketen is vooralsnog niets gebleken van vergelijkbare projecten waarbij er geen privacytoets is uitgevoerd. Wanneer mijn ministerie binnen de migratieketenketen later vergelijkbare verwerkingen tegenkomt waarop nog geen privacytoets, de zogenaamde Data Protection Impact Assessment (DPIA), is uitgevoerd wordt u hierover geïnformeerd en zal evident zo’n toets alsnog uitgevoerd gaan worden.
Wat was de oorspronkelijke termijn van dit proefproject?
Vanaf 2016 is gesproken over het Project Athene met als doel het verbeteren van de aard en kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van nationale
veiligheid en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Het projectvoorstel dat aan de basis lag van het Project Athene, voorzag in een planning wat betreft de inrichtingsfase van het project. Het voornemen was de inrichtingsfase af te ronden in februari 2020.
Kunt u aangeven hoe en wanneer de Kamer op de hoogte is gesteld van het beginnen van dit project en de waarborgen en kaders daaromtrent? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie van Justitie en Veiligheid naar het identificatie- en registratieproces (I&R-proces) uw Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak «Versterking proces ID straten».2 Hierin wordt genoemd dat gegevensdragers als onderdeel van het identificatie- en registratieproces worden onderworpen aan een handmatige check van de inhoud van de gegevensdrager.
Welke privacy-analyse is gemaakt bij de start van dit proefproject? Kunt u die de Kamer doen toekomen?
Het project Athene is in 2016 ontwikkeld. De verwerking van het project Athene viel volledig onder het verwerkingsregime van de Wet politiegegevens (Wpg). Het was in 2016 geen verplichting -op grond van de Wpg- een DPIA op te stellen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) komen te vallen.
Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een DPIA3 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM, die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Is er over deze data-interceptie een aanvraag gedaan bij de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden of de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?
Er is geen sprake van data-interceptie. De wettelijke basis van het uitlezen van de gegevensdragers in het kader van het I&R-proces is artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is niet van toepassing. Daarmee is ook een aanvraag bij de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden of de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten niet van toepassing.
Met welke instanties zijn deze verkregen gegevens gedeeld? Als deze gegevens gedeeld zijn, zijn de onterecht verkregen gegevens dan ook uit die systemen gehaald?
De politie heeft bij mij aangegeven dat verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u ingaan op de kritiek dat hoewel mensen in theorie het recht hebben om te weigeren hun telefoon af te geven, dit in praktijk een wassen neus is? Is het volgens u wenselijk dat er alleen een theoretisch recht bestaat dat mensen in praktijk dus geen bescherming biedt?
Ik verwijs u naar het nader rapport waarin uitgebreid is gereageerd op het advies van de Raad van State4 betreffende het uitlezen van de simkaart en andere elektronische gegevensdragers. Daaruit komt onder meer naar voren dat er voor de medewerkingsplicht van de vreemdeling die asiel aanvraagt, wettelijke grondslagen bestaan. In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.5 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Een telefoon of een andere digitale gegevensdrager kan materiaal bevatten dat relevant is voor de vaststelling van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag, of dat verband houdt met de nationale veiligheid. Te denken valt aan situaties waarin uit foto’s op de telefoon de betrokkenheid blijkt bij terroristische organisaties.
Tegelijkertijd ben ik van mening dat het verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Wat verandert er volgens u in de praktijk, naast het geautomatiseerde karakter, als de gegevens niet meer automatisch worden uitgelezen maar handmatig?
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig bekeken. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle besloten of een volledige uitlezing gewenst is. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken. Dat laatste vindt nu niet meer plaats.
Bent u bereid alsnog met een voorstel te komen om recht te doen aan het advies van de Raad van State? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State begrijpt de regering de opmerkingen van de Afdeling advisering zo dat de huidige regeling in de Vreemdelingenwet 2000 die ziet op -kort gezegd- het inzien van bescheiden na het indienen van een asielaanvraag in een sterkere en specifiekere bescherming zou moeten voorzien om ook het uitlezen van digitale gegevensdragers van de asielzoeker mogelijk te maken. Artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 biedt een uitdrukkelijke wettelijke basis voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt dit artikel nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Hiermee doe ik recht aan het advies van de Raad van State.
Zoals eveneens vermeld in het nader rapport, zal op een geschikt moment artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 worden verhelderd, zodat daaruit uitdrukkelijk blijkt dat ook digitale gegevensdragers kunnen worden ingezien en uitgelezen. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bestaat, is het passend dit te verduidelijken in de wetstekst.
Het bericht ‘Zorgen en boosheid na plotseling afblazen contractondertekening voor verbreden A2, Rijkswaterstaat meldt miljoenentekort’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen en boosheid na plotseling afblazen contractondertekening voor verbreden A2, Rijkswaterstaat meldt miljoenentekort»?1
Ja.
Wat is er precies aan de hand?
Kort voor de geplande vaststelling van enkele uitvoeringsovereenkomsten voor het project A2 Het Vonderen Kerensheide is besloten de ondertekening niet plaats te laten vinden. Dat heeft bij de regio – begrijpelijk – tot onvrede geleid. In het antwoord op vraag 3 ga ik daar nader op in. De overeenkomsten konden helaas niet worden getekend, omdat de (geactualiseerde) raming van het project hoger ligt dan het taakstellend budget. De voorbereidingen van het project lopen ondertussen conform planning door waardoor op dit moment geen effect is op het geplande moment van aanbesteding (voorjaar 2022).
Wat is de reden dat het ondertekenen van de overeenkomst zo laat is afgezegd?
De annulering had ten eerste ruim eerder moeten plaatsvinden, omdat het genoemde tekort al eerder bekend was. De communicatie met de betrokken partijen over het annuleren van de ondertekening is voorts te laat opgestart en niet goed verlopen. Inmiddels heb ik hierover met de gedeputeerde van Limburg contact gehad en mijn verontschuldigingen hiervoor aangeboden.
Het zou gaan om een tekort van «enkele miljoenen» op een totaal budget van 287 miljoen euro. Hoe groot is precies het tekort?
Het proces van validatie van de precieze omvang van het tekort voor de A2 Het Vonderen Kerensheide is op dit moment gaande, waardoor ik nog niet in kan gaan op de exacte hoogte van het tekort. Over de uitkomst van de validatie en het vervolg wordt u via de reguliere kanalen volgens het MIRT geïnformeerd, in vervolg op de MIRT-brief van 15 december jongstleden.
Sinds wanneer is bekend dat er een tekort is? Was de provincie hiervan op de hoogte?
Bij vaststellen van het Tracébesluit (TB) in oktober 2019 is binnen het ministerie vastgesteld dat de raming hoger lag dan het met de provincie Limburg bestuurlijk vastgesteld taakstellend budget. Om deze spanning te beheersen is na ondertekening van het TB, conform de bestuursovereenkomst over dit project in opdracht van het Ministerie van I&W een onderzoek naar versoberingen uitgevoerd. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en wordt door het ministerie in samenhang met de validatie van de raming beoordeeld. Over de uitkomst van deze beoordeling wordt u, na afstemming met de regio, via de reguliere kanalen geïnformeerd. De provincie is over het tekort recent, bij het annuleren van ondertekening van de overeenkomsten op bestuurlijk niveau geïnformeerd.
Klopt het dat het niet ondertekenen van de overeenkomst geen effect heeft op de uitvoering van het project? Zo ja, waarom is de ondertekening geannuleerd als dit alleen een formaliteit is? Zo nee, waarom heeft Rijkswaterstaat dit dan aan de provincie laten weten? Wat is de actuele planning van het project?
Het niet ondertekenen van de overeenkomsten op 2 december heeft vooralsnog geen effect op de realisatie en/of planning van het project. Met ondertekening van de overeenkomsten ontstaat een verplichting. Het is daarom niet slechts een formaliteit. Het is noodzakelijk voor de start van de aanbesteding. We zetten er op in om een effect op de planning te voorkomen. Dit is afhankelijk van een besluit over het budget. De huidige planning gaat uit van de start van de aanbesteding in (voorjaar) 2022, gunning in 2023 en uitvoering van 2025 tot 2027.
Welke oplossingen zijn er mogelijk om de overeenkomst alsnog te kunnen ondertekenen?
Op basis van de gevalideerde raming en het onderzoek naar versoberingen dient een besluit te worden genomen over het project.
In hoeverre wordt de verdere uitvoering van dit project gehinderd door de stikstofproblematiek?
Verdere uitvoering van het project wordt niet gehinderd door stikstofproblematiek, omdat het Tracébesluit is vastgesteld en onherroepelijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Zwemles |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (CU), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De wachtlijst voor zwemles wordt steeds langer door corona»?1
Ja.
Wordt zwemles als sport of als onderwijs beschouwd? Welke criteria gelden hier? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Onder de definitie van onderwijsactiviteiten wordt een activiteit op een locatie op een onderwijsinstelling of daarbuiten verstaan die onderdeel uitmaakt dan wel rechtstreeks verband houdt met a. het onderwijs dat door of namens een instelling voor primair onderwijs of instelling voor voortgezet onderwijs wordt verzorgd; b. een beroepsopleiding, opleiding educatie of opleiding voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, n en n1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die door of namens een instelling voor beroepsonderwijs wordt verzorgd; c. een opleiding waaraan accreditatie is verleend als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die door of namens een instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd.
Zwemles houdt geen verband met de hierboven genoemde vormen van onderwijs, maar vindt plaats op een locatie voor de beoefening van sport.
Is er een beeld van het aantal kinderen per leeftijdscategorie dat momenteel op de wachtlijst staat voor zwemles?
Nee, het beeld is divers en ik baseer mij daarbij op inschattingen vanuit de branche die via de Nationale Raad Zwemveiligheid tot mij komen.
Klopt de verwachting dat de wachtlijsten pas in 2023 zijn weggewerkt wanneer deze «avondlockdown» nog tot en met januari duurt? Zo nee, wanneer zijn de wachtlijsten naar verwachting dan opgelost?
In onzekere tijden als deze is het lastig om een inschatting te maken wanneer de wachtlijsten opgelost zijn. Bovendien geldt dat voordat de beperkende maatregelen voor het eerst werden opgelegd op een aantal plekken al wachtlijsten voor zwemles bestonden als gevolg van het tekort aan docenten en beschikbaar badwater.
Delen de bewindspersonen onze mening dat de wachtlijsten voor volgende zomer weggewerkt zouden moeten zijn in het belang van de veiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaan zij zetten om zwemscholen te ondersteunen bij het wegwerken van de wachtlijsten? Zo nee, wat is dan het streven?
Idealiter halen alle kinderen die dat willen hun zwemdiploma, niet alleen voor de zomer maar ook om het hele jaar door te blijven zwemmen. Toen de epidemiologische situatie daar een beetje ruimte voor bood, is voor zwemles een uitzondering gemaakt in de afgelopen periode om gedeeltelijk open te kunnen. Aanvullend heeft de branche vorig jaar creatief en hard gewerkt om zo veel mogelijk wachtlijsten weg te werken. Maar daarbij zijn ze natuurlijk afhankelijk van het beschikbare badwater.
Hoeveel kinderen zullen er deze zomer zijn zonder A-diploma, die wel een diploma zouden hebben als zwemlessen onverminderd hadden kunnen doorgaan? Wat zijn de gevolgen voor de zwemveiligheid?
Ieder jaar halen ongeveer 300.000 tot 400.000 kinderen een zwemdiploma. Het is moeilijk te zeggen hoeveel kinderen nu geen diploma gehaald hebben als gevolg van de beperkingen. In 2021 is zwemles niet mogelijk geweest tot 16 maart en vanaf 28 november tot einde van het jaar is zwemles na 17:00 uur niet toegestaan. Sinds zaterdag 15 januari zijn de zwembaden weer onbeperkt geopend.
Dat is een volledige lesbeperking van 11 weken en een lesbeperking van 7 weken in de avond. Dat laatste komt in netto lestijd neer op ongeveer een volledige week lestijd. In 2021 verviel daarmee dus 12/52e (=23%) van de potentiële lestijd. Daarmee schat ik het aantal kinderen dat nu (nog) geen diploma heeft maar dat wel had gewild op 69.000 tot 92.000 kinderen, grotendeels als gevolg van de strenge maatregelen in het begin van het jaar. De beperkingen van november 2021 tot einde van het jaar zorgen voor een achterstand van ca. 6.000 tot 8.000 diploma’s.
Ieder kind dat als gevolg van de maatregelen niet tijdig een diploma kan halen zal verminderd zwemveilig zijn. Als gevolg hiervan zullen zij in de zwemzomer langer met hulpmiddelen (bijv. zwembandjes) en onder nadrukkelijk toezicht van hun ouders of begeleiders moeten zwemmen.
Wat is er veranderd na het 103e OMT-advies waardoor zwemles nu, in relatie tot de veiligheid van kinderen, niet meer belangrijk genoeg is om open te blijven?
Gedurende de lockdown van begin 2021 waren binnensporten niet toegestaan. Ook zwemlessen konden daarom geen doorgang vinden. In het advies naar aanleiding van de 103e bijeenkomst van het OMT stelde het OMT dat het belangrijk en mogelijk is om de zwemlessen te hervatten met inachtneming van de toenmalige epidemiologische condities. Gegeven de destijds voortdurende lockdown en het belang van de veiligheid van kinderen is, op basis van het 103e OMT-advies, besloten om zwemlessen tot 12 jaar weer toe te staan.
Met de maatregelen die golden tot 15 januari van dit jaar is getracht om bij uitzondering zwembaden open te stellen voor zwemles 05.00 en 17.00 uur.
Het OMT heeft in zijn advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst geadviseerd om de CTB-plicht verder uit te breiden naar o.a. sport. In dit kader heeft het kabinet besloten om voor personen vanaf 18 jaar een CTB-plicht in te voeren voor locaties waar sport wordt beoefend. Gezien zwemlessen op deze locaties plaatsvinden, moeten de bezoekers in het bezit zijn van een vaccinatie-, herstel- of testbewijs om toegang te krijgen tot de locatie.
Er zijn geen aanwijzingen dat er toen veel of weinig besmettingen waren bij zwemlessen. Simpelweg omdat we de effecten van de maatregelen niet op dit specifieke niveau kunnen bezien.
Waarom is er niet gekozen voor hetzelfde regime met betrekking tot zwemles als in maart dit jaar? Zijn er aanwijzingen er dat er toen veel besmettingen waren bij zwemlessen? En zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het artikel «Nog langere wachtlijsten en afhakers bij zwemscholen door avondlockdown» uit Het Parool van 10 december?2
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen niet de dupe mogen worden van de coronatoegangsbewijs (CTB)-plicht bij zwemscholen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Maar ik wil wel duidelijk maken dat kinderen niet geweigerd worden en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test.
Bent u bereid het OMT nogmaals advies te vragen over zwemles, mogelijke veiligheidsmaatregelen, openingstijden en het gebruik van het CTB in zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Sinds de versoepelingen die afgelopen zaterdag 15 januari zijn ingegaan is zwemles mogelijk. Natuurlijk met inachtneming van de maatregelen die voor alle sportaccommodaties gelden.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat ook deze kinderen voldoende zwemvaardigheden hebben voor de aankomende zomer?
Ik ga ervan uit dat zwemlesaanbieders manieren vinden om de achterstanden weg te werken, zoals ze vorig voorjaar ook keihard hebben gewerkt om dat voor elkaar te krijgen. Wanneer dit niet tijdig lukt wil ik alle ouders en hun kinderen op het hart drukken alleen te gaan zwemmen onder nadrukkelijk toezicht van een zwemvaardige volwassene en met hulpmiddelen zoals zwembandjes.
Wat zouden de gevolgen zijn van het uitzonderen van zwemscholen van de CTB-plicht op de verspreiding van het coronavirus? Staat dit volgens u in verhouding tot het gevaar voor kinderen als ze niet genoeg zwemvaardigheden hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat kinderen niet geweigerd worden, en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test en dat het gaat om een hele kleine groep van ouders die niet aan de CTB-plicht wil voldoen en ook geen alternatieve oplossing voor hun kinderen vindt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Beantwoording voorafgaand aan het coronadebat op 15 december was niet mogelijk.
Signalen van slechte zorg, fraude en hoge salarissen bij een instelling die zorg zou moeten leveren aan ex-gedetineerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat het met de zorg bij het Enschedese Zorg en Research slecht gesteld was, maar de eigenaar financieel binnenliep? Kunt u aangeven of deze signalen bij u bekend waren en zo ja, hoe lang al?1 2
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. De signalen die zijn genoemd in de berichtgeving waren bekend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De eerste signalen vanuit ketenpartners zijn in maart 2020 geuit.
Kunt u aangeven wat u precies gedaan heeft met de zorgen die de Reclassering bij uw ministerie heeft uitgesproken over de kwaliteit van zorg bij Zorg en Research en wanneer de reclassering deze zorgen voor het eerst heeft geuit?
De reclassering heeft deze zorgen voor het eerst geuit in september 2020. Mede op basis van de signalen van ketenpartners, waaronder de reclassering en gemeente Enschede, is DJI op 13 juli 2021 een materiele controle gestart naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de door deze zorgaanbieder geleverde en gedeclareerde zorg. DJI heeft besloten het contract niet te verlengen. De zorgaanbieder heeft vervolgens een kort geding aangespannen tegen DJI en vorderde daarbij het contract alsnog te verlengen. De rechter heeft deze vordering afgewezen.3 Het contract liep dus van rechtswege af op 31 december 2021.
Vindt u dat het toezicht op deze instelling voldoende was? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Gedurende de contractperiode borgt DJI middels contractmanagement of zorgaanbieders nog steeds aan de geldende eisen voldoen. Indien het contractmanagement daar aanleiding toe geeft, kan DJI nader onderzoek instellen, een verbeterplan vragen of zelfs besluiten geen patiënten meer te plaatsen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 was er aanleiding om dit naderonderzoek te starten naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de door deze zorgaanbieder geleverde en gedeclareerde zorg. Daarmee heeft DJI opvolging gegeven aan de ontvangen signalen.
Bent u het er mee eens dat geld dat voor zorg, begeleiding en het voorkomen van nieuwe criminaliteit bestemd is, niet zou moeten verdwijnen in de zakken van de directie?
Het geld dat aan de forensische zorg wordt besteed, is bedoeld voor de zorg aan forensische patiënten om zo de maatschappij veiliger te maken. Daarvoor is een positief bedrijfsresultaat tot een bepaald niveau noodzakelijk, zodat een instelling vermogen op kan bouwen ten behoeve van toekomstige investeringen, maar ook om jaren te kunnen compenseren wanneer zich door omstandigheden een negatief resultaat voordoet.
Kunt u verklaren hoe het kan dat er bij Zorg en Research tonnen aan winst zijn gemaakt en zeer forse bedragen aan salarissen aan de directie zijn uitgekeerd? Hoe is hier toezicht op gehouden? Hadden alleen hierom al niet alle alarmbellen af moeten gaan bij u?
DJI betaalt dezelfde tarieven aan Zorg en Research als aan andere aanbieders van deze soort zorg. Dit is gebaseerd op het maximumtarief zoals dat door de Nederlandse Zorgautoriteit is vastgesteld. Omdat dergelijke hoge winsten, zoals bij Zorg en Research, ongebruikelijk zijn, kan dat aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg. Het eerdergenoemde onderzoek dat DJI uitvoert naar de rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg zal uitsluitsel moeten geven of inderdaad sprake is van onrechtmatige declaraties, die konden leiden tot dergelijke hoge winsten en hoge salarisuitkeringen. Om het toezicht van DJI op zorgaanbieders te verbeteren, is de afdeling die de rechtmatigheid van declaraties controleert afgelopen jaar uitgebreid en volgt dit jaar een verdere uitbreiding. Ook werk ik aan betere inkoopvoorwaarden en aan een betere informatiepositie van DJI.
Bent u het er mee eens dat dit voorbeeld aantoont dat de zorg in zijn essentie niet aan de markt overgelaten kan worden, en de zorg in strafrechtelijk kader al helemaal niet, omdat dit onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van de samenleving oplevert en gepaard kan gaan met verkwisting van belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
De overgrote meerderheid van de aanbieders zijn professionele aanbieders die goede kwaliteit leveren en rechtmatig handelen. Dit zijn zorgaanbieders die zich dagelijks inspannen om goede zorg te leveren aan een moeilijke doelgroep om Nederland op die manier veiliger te maken. Ik vind het dus nog steeds passend een deel van de zorg in een strafrechtelijk kader door particuliere zorgaanbieders uit te laten voeren.
Hoe kan het dat iemand die zelf eerder veroordeeld is, de baas kan zijn van een instelling die zorg moet verlenen aan ex-gedetineerden? Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze directeur gescreend is voorafgaand aan het gunnen van de opdracht om zorg te leveren aan ex-gedetineerden en hoe gekeken is of de zorginstelling wel geschikt was voor het leveren van die zorg? Ziet u, naar aanleiding van deze zaak, reden om deze controles wellicht te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
In deze aanbesteding heeft DJI de uitsluitingsgronden (gronden die verband houden met strafrechtelijke veroordelingen op basis van een onherroepelijk vonnis) toegepast.4 Het gaat hierbij om de volgende uitsluitingsgronden: deelneming aan een criminele organisatie, omkoping, fraude, witwassen van geld of financiering van terrorisme, terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten of kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel. DJI heeft in de aanbesteding al deze gronden van toepassing verklaard conform de Aanbestedingswet. De veroordeling van de bestuurder van deze organisatie viel niet in één van deze categorieën.
Tijdens de aanbesteding moesten inschrijvende partijen voldoen aan de door DJI gestelde eisen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 26 november 2021 is vermeld, ben ik de inkoopprocedure aan het herzien om nog beter aan de voorkant van een aanbestedingsprocedure te kunnen definiëren waar een zorgaanbieder aan moet voldoen.5
Wat gaat u doen om het geld dat door Zorg en Research niet besteed is aan zorg terug te halen, zodat het alsnog besteed kan worden aan zorg?
Op dit moment loopt het onderzoek naar de rechtmatigheid van de door Zorg en Research gedeclareerde zorgprestaties. DJI zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek gepaste maatregelen treffen. Een terugvorderingsprocedure behoort tot de mogelijkheden.
Bescherming medische gegevens in de intensieve kindzorg |
|
Mirjam Bikker (CU), Lucille Werner (CDA), Maarten Hijink (SP), Ockje Tellegen (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Fleur Agema (PVV), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u ook signalen ontvangen dat zorgverzekeraars medische gegevens van chronisch ernstig zieke kinderen delen met derden zonder de indicatiestellers die BIG geregistreerd zijn en de ouders/kinderen hierover te informeren? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen over zorgverzekeraars die zonder toestemming medische gegevens delen aan «derden» als zijnde «buitenstaanders» zonder wettelijke grondslag. Er zijn mij wel signalen bekend dat zorgverzekeraars onder eigen verwerkingsverantwoordelijkheid een verwerker inhuren. Deze verwerker voert controlerende taken uit ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, zoals het afleggen van een huisbezoek. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.1
Voldoet het delen van medische dossiers met derden door verzekeraars ten behoeve van controle op doelmatigheid volgens u aan artikel 9 van de AVG, waarin wordt gesteld dat het delen van medische gegevens is verboden, behalve als het nodig is voor het verlenen van goede gezondheidszorg, het beheren van het stelstel of als uitdrukkelijk toestemming is gegeven? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op hoofdlijnen geldt dat voor elke verwerking van persoonsgegevens een grondslag als opgesomd in artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aanwezig dient te zijn. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens moet voldaan zijn aan een uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in artikel 9, tweede lid, AVG. In het geval dat een verwerkingsverantwoordelijke gegevens doorgeeft aan een verwerker die zelf ook verwerkingsverantwoordelijk is, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke zich ervan vergewissen dat hij hiervoor een grondslag heeft op basis van de AVG. Voor elke grondslag (bijvoorbeeld expliciete toestemming) gelden eigen randvoorwaarden. Naast de grondslag dient een verwerkingsverantwoordelijke zich ook te houden aan de andere uitgangspunten van de AVG. Zo mogen enkel de gegevens verwerkt worden die strikt noodzakelijk zijn voor het vastgestelde doel en mogen gegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk. De verwerkingsverantwoordelijke moet tevens de mogelijkheid hebben voor betrokkene om zijn rechten onder de AVG, recht van inzage, wissing en zo verder te kunnen uitoefenen. Het staat de verwerkingsverantwoordelijke vrij om een verwerker in te huren die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke gegevens verwerkt. Deze verwerker voert dit dan uit ten behoeve van en onder volledige verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De verwerker heeft geen eigen grondslag nodig.
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Is volgens u sprake van een tegenstrijdigheid die nu is ontstaan binnen de AVG en de Zorgverzekeringswet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Als ik uw vraag goed interpreteer vraagt u zich af of de inzet van een organisatie (als zijnde verwerker) voor het doen van de controle op doelmatigheid in opdracht van de zorgverzekeraar (als zijnde verwerkingsverantwoordelijke) in strijd is met de AVG. Dat hoeft niet het geval te zijn als deze organisatie dit doet ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverzekeraar hierover de juiste afspraken heeft gemaakt. De verwerker handelt dan onder de grondslag van de zorgverzekeraar en heeft geen eigen grondslag nodig.
De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Deelt u onze zorg dat het hier om een kwetsbare groep kinderen gaat en dat het delen van een medisch dossier een potentieel risico kan vormen voor de persoonlijke levenssfeer als dit vaker wordt uitgewisseld en op meer plekken staat opgeslagen? Hoe kan volgens u hier veiligheid worden gewaarborgd?
Met alle persoonsgegevens dient zorgvuldig om te worden gegaan. Dit geldt ook, en des te meer, voor bijzondere persoonsgegevens. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dan ook strengere wetgeving in de AVG. Het medische dossier van kwetsbare kinderen valt onder deze categorie bijzondere persoonsgegevens.
Klopt het dat verzekeraars ouders geen toestemming vragen voor het delen van de medische gegevens van hun kind? Waarom is deze toestemming niet wettelijk vereist? Wat zouden de consequenties van een toestemmingsvereiste zijn voor verzekerde en verzekeraar?
In de polisvoorwaarden zijn bepalingen opgenomen over de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de zorgverzekeraar. Verwerking daarvan is noodzakelijk voor de uitvoering van de basisverzekering. De zorgverzekeraar mag persoonsgegevens delen met derden (bijvoorbeeld een zorgaanbieder) voor zover dat noodzakelijk is om de verplichtingen op grond van de basisverzekering na te komen.
Ouders geven door ondertekening van het aanvraagformulier van een Zvw-pgb expliciet toestemming dat de zorgverzekeraar contact opneemt met de indicerende verpleegkundige, de huisarts en/of de medisch specialist om de (medische) gegevens omtrent deze aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en/of verzorging in te zien.
Verder is in het pgb-reglement van de zorgverzekeraars vermeld dat de verzekerde toestemming geeft aan de zorgverzekeraar om contact op te nemen met de verpleegkundige, de huisarts en de behandelend specialist om de (medische) gegevens van de verzekerde omtrent de Zvw-pgb aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en verzorging in te zien op het moment dat het nodig is voor een juiste uitvoering van de verzekering. Dit vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur of verpleegkundig adviseur. Het pgb-reglement is onderdeel van de polisvoorwaarden van de verzekerde.
Klopt het dat verzekeraars ook zelf controle kunnen uitvoeren op de doelmatigheid van indicatiestelling van chronisch zieke kinderen? Zou dit in deze situatie niet de voorkeur genieten, omdat er dan geen medische gegevens met derden hoeven te worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen zorgverzekeraars zijn in de positie om de controle op doelmatigheid uit te voeren. Als zij deze opdracht laten uitvoeren door een organisatie kan die organisatie die opdracht enkel uitvoeren ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zijn en blijven daarmee verantwoordelijk voor de verwerking van de desbetreffende gegevens.
Vindt u het delen van gegevens door zorgverzekeraars met derden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. Ik ben natuurlijk van mening dat iedereen en dus ook zorgverzekeraars zich moeten houden aan de AVG. Als zorgverzekeraars zich houden aan die privacywetgeving heb ik geen bezwaar tegen een eventuele gegevensverwerking in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar als verwerkingsverantwoordelijke. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Bent u bereid om met Zorgverzekeraars Nederland in gesprek te gaan over deze praktijk?
Eind 2020 bent u inhoudelijk over dit onderwerp geïnformeerd2 en is met zorgverzekeraars het gesprek gevoerd over gegaan over dit onderwerp. Dit was naar aanleiding van een vraag van het lid Bergkamp (D66) over een wijziging van een zorgverzekeraar in het reglement Zvw-pgb. Op basis van dat gesprek zag mijn ambtsvoorganger geen aanleiding tot vervolgstappen en op dit moment zijn er bij mij geen aanwijzingen om dat besluit te heroverwegen. Desalniettemin staat het verzekerden altijd vrij om klachten over een mogelijke inbreuk op de AVG kenbaar te maken bij hun zorgverzekeraar of zich te wenden tot de Autoriteit Persoonsgegevens voor een formele beoordeling van de juistheid van deze gegevensverwerking.
Het nieuws dat medewerkers van Schiphol ernstige gezondheidsrisico’s lopen als gevolg van blootstelling aan ultrafijnstof |
|
Mahir Alkaya , Bouchallikh , Senna Maatoug (GL) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «ziek van Schiphol» van Zembla?1
Ja.
Zijn er sinds 2007 meldingen binnengekomen bij de Inspectie SZW over de grote hoeveelheid uitstoot van ultrafijnstof op Nederlande luchthavens en het gevaar daarvan voor platformmedewerkers? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt en met welk resultaat?
Er zijn in totaal twee meldingen gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie met betrekking tot de uitstoot van ultrafijn stof op Schiphol in verband met platformmedewerkers. De meldingen zijn in 2021 gedaan. Deze meldingen zijn in behandeling genomen en hebben geleid tot een onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW op Schiphol sinds 2007 gecontroleerd op gezondheidsklachten onder medewerkers als gevolg van uitstoot?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te voldoen aan de Arbowet. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de naleving van deze regelgeving. De Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht. Hiermee wordt ingezet op het aanpakken van de grootste risico’s en het behalen van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Daarnaast doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar aanleiding van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
De Arbeidsinspectie is naar aanleiding van twee meldingen in 2021, sinds eind 2021 bezig met een onderzoek op Schiphol, waarin het specifiek gaat over dieselmotoremissie (DME) en vliegtuiguitstoot. Deze onderzoeken lopen nog.
Schiphol, KLM en de luchtvaart in algemene zin zijn grote werkgevers en daarmee regelmatig onderwerp van toezicht. Dat kan gaan om zowel arbeidsvoorwaarden als arbeidsomstandigheden.
Bij KLM is sinds 2007 breed geïnspecteerd op de verplichtingen met betrekking tot het werken met gevaarlijke stoffen, maar deze inspecties hadden geen betrekking op DME in de buitenruimte of vliegtuiguitstoot. Deze inspecties hebben zich in het bijzonder gericht op carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen). Sinds 2006 zijn inspectieprojecten uitgevoerd met betrekking tot blootstelling aan DME in omsloten situaties (binnenruimten). In deze situaties worden de grootste risico’s voor werknemers verwacht.
Wat is er gedaan ter bescherming van de werknemers toen twee jaar geleden bekend werd dat door het RIVM hoge concentraties ultrafijnstof werden gemeten? Is de Inspectie SZW toen in actie gekomen?
Het onderzoek van het RIVM van twee jaar geleden was gericht op de gezondheidsrisico’s voor omwonenden, waarbij geen metingen zijn gedaan op het luchthaventerrein. Die zijn wel gedaan in de periode mei-juni 2021. De rapportage hiervan is opgenomen in het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021.
Het is en blijft een verantwoordelijkheid van de werkgever om aan de wet te voldoen en om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. De Nederlandse Arbeidsinspectie is eind 2021 begonnen met een onderzoek.
Klopt de stelling van de FNV dat de veiligheid van de medewerkers op dit moment bij het ministerie geen prioriteit heeft?
Nee, veiligheid en gezondheid van mensen is altijd belangrijk. Het is in de eerste plaats de werkgever die op grond van de Arbowet- en -regelgeving ervoor verantwoordelijk is dat werknemers gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Het Ministerie van IenW heeft in 2020 het RIVM gevraagd om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor gezondheidsonderzoeken onder werknemers. Dat heeft in september 2021 geleid tot de publicatie van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol».
Bijna tegelijkertijd is het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» gepubliceerd.
Het Ministerie van IenW heeft na het publiceren van beide rapporten er bij de sector op aangedrongen om aan te geven hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbevelingen van het RIVM en TNO en heeft het belang van onafhankelijkheid benadrukt bij het besluiten over die invulling. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Kunt u aangeven wat u momenteel onderneemt om de gezondheid van platformmedewerkers te monitoren en te beschermen?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Is het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007, dat in de uitzending van Zembla wordt genoemd, bekend bij de Inspectie SZW? Zo ja, wat is er met de conclusies uit dit onderzoek gedaan?
Het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007 is niet gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie en was daarom niet bekend. Tijdens het lopende onderzoek heeft de Arbeidsinspectie dit rapport eind 2021 ter beschikking gekregen. Deze informatie wordt betrokken bij het lopende onderzoek.
Klopt het dat Schiphol en KLM om subsidie hebben gevraagd bij de rijksoverheid om hun medewerkers te beschermen?
Een dergelijke vraag is niet bekend bij de rijksoverheid.
Schiphol en KLM hebben aangegeven geen subsidie te hebben aangevraagd voor beschermende maatregelen voor medewerkers.
Bent u bereid om voor Nederlandse vliegvelden regelgeving in te stellen over het starten van motoren op afstand van werknemers, vergelijkbaar met de regelgeving in Kopenhagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de sector nu bezig invulling te geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Op basis daarvan zal worden bezien of aanvullende stappen noodzakelijk zijn. Ik wil daar op dit moment niet op vooruitlopen.
Klopt het dat KLM niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van het RIVM? Wat vindt u daarvan? Bent u bereid KLM hierop aan te spreken?
KLM heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van KLM, ter voorbereiding op het onderzoek van het RIVM naar de haalbaarheid van een gezondheidsonderzoek bij werknemers op Schiphol, in oktober 2020 een oriënterend overleg met medewerkers van het RIVM heeft gevoerd. Daarna heeft deze KLM-vertegenwoordiger de vragenlijst helaas niet ontvangen.
Het RIVM heeft aangegeven dat men de vragenlijst voor het onderzoek niet aan afzonderlijke bedrijven heeft gestuurd, maar aan het Schiphol Airline Operators Committee (SAOC). SAOC heeft de vragenlijst vervolgens verspreid onder de bedrijven die werkzaam zijn op de platforms. De anoniem ingevulde vragenlijsten zijn via het SAOC bij het RIVM aangeleverd. Wat het RIVM kreeg aangeleverd was voldoende om het onderzoek uit te kunnen voeren.
Waarom is Schiphol toch opdrachtgever geworden van een nieuw onderzoek? Is het ministerie en/of de Inspectie SZW alsnog bereid zelf opdracht te geven voor een grootschalig onderzoek onder medewerkers door een onafhankelijke partij, waarbij in ieder geval ook individuele blootstelling aan ultrafijnstof wordt meegenomen evenals actuele gezondheidsklachten?
Op grond van de Arbowet en -regelgeving is de werkgever primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van zijn werknemers. Daarom zijn de bedrijven die actief zijn op de platforms nu aan het bezien hoe ze invulling kunnen geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Schiphol en de andere werkgevers zijn momenteel bezig een sectorbrede taskforce en een onafhankelijke begeleidingscommissie in te stellen. Die commissie krijgt een onafhankelijk voorzitter om de onafhankelijkheid te borgen, zoals gevraagd door uw Kamer en aangegeven in de Kamerbrief van 1 oktober 2021. Ook wordt voorzien in de betrokkenheid van de zijde van het personeel.
Onder meer de individuele blootstelling aan ultrafijn stof en de actuele gezondheidstoestand van de medewerkers zijn onderwerpen die in taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zullen komen.
Wat vindt u ervan dat Schiphol aangeeft uiterlijk in 2030 de vliegtuigen naar de startbanen te gaan slepen? Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Alkaya/Bouchallikh (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 30) om dit proces te versnellen?
Het slepen van vliegtuigen tussen de gates en de start- en landingsbanen, wordt duurzaam taxiën genoemd. Om dit grootschalig op een luchthaven te kunnen invoeren, moet onder meer duidelijk zijn wat dit betekent voor de veiligheid, welke fysieke aanpassingen op de luchthaven nodig zijn, welke operationele procedures moeten worden aangepast, enz. Hier moet zorgvuldig mee worden omgegaan, met name vanwege de veiligheid op de luchthaven, want bij duurzaam taxiën neemt het aantal bewegingen op de luchthaven verder toe.
Om duurzaam taxiën door te kunnen voeren als standaardprocedure op Schiphol zijn er ingrijpende aanpassingen nodig aan de infrastructuur, processen en techniek. Naast de ontwikkeling van de techniek en infrastructuur is er ook tijd nodig voor certificering en goedkeuring. Schiphol is de eerste luchthaven die op grote schaal deze vorm van taxiën wil introduceren voor 2030.
In het overleg tussen overheid en sector wordt onder meer bezien wat de planning is om deze stappen zo efficiënt mogelijk te doorlopen en daarbij wordt rekening gehouden met het verzoek in de genoemde motie om het proces te versnellen. Duidelijk is dat het nog geruime tijd zal duren voordat duurzaam taxiën is ingevoerd, dus zullen in de tussentijd andere maatregelen moeten worden getroffen door werkgevers om de werknemers voldoende te beschermen. Welke maatregelen dat zijn, wordt gezamenlijk uitgewerkt in de sectorbrede taskforce.
Wanneer gaat u van start met het actuele onderzoek naar de gezondheid van platformmedewerkers en bent u van plan om de medewerkers ditmaal te betrekken bij de opzet en uitvoering van het onderzoek?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 11.
Wat is de reden dat TNO tot op heden geen blootstellingsonderzoek heeft uitgevoerd waardoor nog steeds niet bekend is aan welke concentraties medewerkers worden blootgesteld?
In het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021 is aangegeven dat één van de (aanvullende) doelstellingen van het onderzoek was het verkrijgen van «Een eerste indruk van de toepasbaarheid van draagbare UFP sensoren voor het in kaart brengen van de persoonlijke blootstelling van medewerkers van Schiphol.»
In het rapport is aangegeven welke conclusies daarover zijn getrokken en tot welke aanbevelingen dat heeft geleid. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, beziet de sector momenteel hoe invulling kan worden gegeven aan die aanbevelingen. Een van de aanbevelingen is een «vervolgonderzoek uit te voeren naar de persoonlijke blootstelling van medewerkers die waarschijnlijk het meest belast zijn (o.a. platform medewerkers, bagagemedewerkers)». Dit is een onderwerp dat in de nog in oprichting zijnde sectorbrede taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zal komen.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid als aandeelhouder van Schiphol en KLM net zo goed verantwoordelijk is voor de bescherming van werknemers als de werkgever?
Het zorgdragen voor een veilige en gezonde werkomgeving is op grond van de Arbowet en -regelgeving een taak van een bedrijf en niet van de aandeelhouders van dat bedrijf.
Het is natuurlijk wel de insteek van het Rijk om te zorgen dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Dat heeft de hoogste prioriteit en daar zetten wij ons ook voor in, samen met alle relevante partijen.
Deelt u de mening dat huidige en voormalige medewerkers van Schiphol recht hebben op compensatie, indien zij door hun werkzaamheden gezondheidsschade hebben opgelopen?
Dit is in eerste instantie een zaak tussen werknemers en werkgevers. Werkgevers en werknemers op Schiphol zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht. Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten complex is (het vaststellen van de oorzaak van de schade is vaak ingewikkeld en de schadeafhandeling is daardoor tijdrovend en kostbaar) heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd advies uit te brengen over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is erop gericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. Op 10 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze regeling2. Deze tegemoetkoming komt niet in de plaats van een eventuele schadeloosstelling door de werkgever; de weg naar schadeverhaal door de werkende blijft bestaan.
Bent u bereid om de directies van KLM en Schiphol te ontbieden om uitleg te geven over de gang van zaken omtrent de interne klachtenprocedure en de wijze waarop met meldingen van medewerkers is omgegaan?
Het ministerie is op dit moment in overleg met Schiphol over de invulling van de aanbevelingen van het RIVM en TNO. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is de sector bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce en onafhankelijke begeleidingscommissie, die zich zullen buigen over de vervolgstappen die nodig zijn. Ook wordt voorzien in betrokkenheid vanuit de zijde van het personeel.
Gelet op het hiervoor staande, is het nu niet nodig om te doen wat in de vraag wordt gesteld.
Wel spoort het ministerie partijen aan om alles in het werk te stellen om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen. De werkgevers geven aan dit belang ook te zien.
Zijn de risico’s van ultrafijnstof bij bedrijven op en rondom luchthavens opgenomen in de plannen voor risico-inventarisatie en -evaluatie?
Volgens de Arbowet en -regelgeving moet de werkgever een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) van de arbeidsrisico’s hebben gemaakt. Aan de hand daarvan moeten maatregelen worden getroffen om de geïnventariseerde risico’s aan te pakken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie neemt het bekijken van de RI&E van betrokken werkgevers op Schiphol mee in het eerdergenoemde lopende onderzoek.
De laatste stand van zaken in de aanpak tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het recente bericht van de Stichting Artsen Covid Collectief die oproept om terughoudend te zijn met vaccineren van zwangere vrouwen?1
De mRNA-vaccins zijn inmiddels op grote groepen zwangere vrouwen getest en zijn door het EMA veilig bevonden voor deze groep. Ook de Gezondheidsraad adviseert mRNA vaccins aan te bieden aan zwangere vrouwen. Recent is aangetoond dat het coronavirus ook de placenta kan binnendringen en kan leiden tot ernstige ontstekingen en verdikkingen. Dit kan resulteren in een placenta die niet meer werkt. Dit kan levensbedreigend zijn voor het ongeboren kind. Daarom is het van groot belang dat zwangere vrouwen zich wél laten vaccineren. Vrouwen die zwanger zijn hebben een drie keer hogere kans om door besmetting met het coronavirus op de intensive care te belanden en aan de beademing te moeten dan vrouwen uit dezelfde leeftijdsgroep die niet zwanger zijn. Daarnaast hebben ze een 1,7 keer hogere kans op overlijden vergeleken met niet-zwangere vrouwen van dezelfde leeftijd. Door het ontraden van vaccinatie voor zwangere vrouwen brengt Stichting Artsen Covid Collectief zowel aanstaande moeders als hun ongeboren kinderen in gevaar.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot adviezen van Bijwerkingencentrum Lareb en het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG) die met «nadruk adviseert om alle zwangere vrouwen, ongeacht de termijn van de zwangerschap, en vrouwen in het kraambed zich te laten vaccineren omdat zij per definitie tot een risicogroep behoren»?2, 3
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u, en is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), van mening dat het advies van de Stichting Artsen Covid Collectief, dat dus gegeven wordt door artsen, in strijd is met het Standpunt van de NVOG en dat terughoudendheid in vaccineren bij zwangeren juist tot ernstige en vermijdbare gezondheidsschade kan leiden? Zo ja, hoe strookt dit met de artseneed waarin staat: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»?
Het «Standpunt Vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed» van onder meer de NVOG, KNOV, NVK en het RIVM, is duidelijk en beschrijft het nut en de noodzaak van het vaccineren van zwangeren, vrouwen met een kinderwens en vrouwen die borstvoeding geven. Het advies van de Stichting Artsen Collectief is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb beschreven, met dit standpunt in strijd. Zorgverleners zoals gynaecologen, (huis-)artsen en verloskundigen zijn belangrijk bij het juist informeren en het adviseren van deze groep mensen. De IGJ gaat ervan uit dat zorgverleners daarbij het genoemde Standpunt uitdragen.
Wat is de juridische status van dit standpunt van de NVOG in het tuchtrecht voor artsen?
De algemene tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), waaraan de tuchtrechter in een tuchtrechtelijke procedure het handelen en/of nalaten van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar toetst, zijn in de wet in globale termen geformuleerd. Deze tuchtnormen worden nader ingevuld aan de hand van protocollen, richtlijnen en gedragsregels van de desbetreffende beroepsgroep. De NVOG is de wetenschappelijke beroepsvereniging voor gynaecologen. Het standpunt van de NVOG over vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed, is daarnaast tot stand gekomen in samenwerking met diverse andere beroepsverenigingen zoals genoemd in vraag 2. De tuchtrechter zal dan ook in een mogelijke tuchtrechtelijke procedure over deze materie onder meer toetsen aan het standpunt van de NVOG.
Welle andere stichtingen of organisaties, naast de Stichting Artsen Covid Collectief, zijn nog actief die vertegenwoordigd worden door zorgverleners en in disproportionele mate communiceren tegen de adviezen van wetenschappelijke verenigingen in? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende organisaties die in meer of mindere mate «anti-geluiden» laten horen. Deze organisaties zijn bij mij bekend en de content die zij plaatsen wordt in de gaten gehouden. Ik zie geen noodzaak deze organisaties expliciet bij naam te benoemen.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter sinds het laatste bericht op 31 augustus jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?4
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen van uw Kamer5, heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft de indruk dat de betreffende artsen zich hierna terughoudender hebben opgesteld en dat is ook wat de IGJ beoogt. Op het moment dat er opnieuw meldingen of signalen komen dat deze artsen weer hebben gehandeld in strijd met de richtlijnen van hun eigen beroepsgroep of desinformatie verspreiden, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn voor verdere actie.
Na het nieuwsbericht van 31 augustus 20216 heeft de IGJ nog enkele meldingen ontvangen, waarop zorgverleners zo nodig zijn aangesproken. Naast de opgelegde boete heeft IGJ een tuchtzaak in voorbereiding. Verder zijn er nog geen andere bestuursrechtelijke maatregelen aan BIG-geregistreerde zorgverleners opgelegd. De IGJ heeft overigens wel boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Waarom is er sinds 31 augustus jl. geen nieuw bericht van de Inspectie meer gekomen over het aantal zaken richting zorgverleners die onjuiste informatie verspreiden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners die desinformatie willens en wetens blijven verstrekken als uiteindelijke sanctie geschrapt moeten kunnen worden? Is dit als eens gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
In hoeverre is berisping mogelijk als zorgverleners mensen bewust van zorg afhouden? Hoe verhoudt dit zich tot de eed: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»? Zijn daar eerder sancties voor opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Als de tuchtrechter een tuchtklacht gegrond verklaart, dan is het aan de tuchtrechter om op grond van de feiten en omstandigheden te bepalen welke maatregel passend is. Het tuchtrecht is van toepassing op alle BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, ongeacht of zij een medische eed hebben afgelegd. Voor het overtreden van normen waarbij de beroepsbeoefenaar aan de patiënt schade heeft toegebracht en/of waarbij hij de patiënt niet goed heeft voorgelicht zijn over de jaren in diverse tuchtzaken maatregelen opgelegd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie hierboven.