Over de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dissertatie «Language problems in young children. General assumptions investigated» van Keegstra?1
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar vanwege de neurofysiologische ontwikkeling sterk varieert, zonder dat dit problematisch is? Wat betekent de conclusie dat kinderen een redelijk autonome ontwikkeling doormaken – waardoor het aanbieden van een rijke leeromgeving geen significante effecten heeft – voor het beleid ten aanzien van vroegschoolse educatie (VVE)?
Het klopt inderdaad dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar sterk varieert.
Bij een taalontwikkelingsstoornis kan, afhankelijk van de oorzaak, bijvoorbeeld medische behandeling of logopedie nodig zijn. Een vergroting van het taalaanbod door voor- en vroegschoolse educatie heeft dan geen zin. Bij een taalachterstand die wordt veroorzaakt door onvoldoende Nederlands taalaanbod vanuit de omgeving van het kind (blootstellingsachterstand) is het wel belangrijk het taalaanbod in het Nederlands te vergroten, bijvoorbeeld door middel van voor- en vroegschoolse educatie.
In 2009 is door het RIVM aan de professionals in de jeugdgezondheidszorg (jgz) een omgevingsanalyse beschikbaar gesteld om een risico op een achterstand in de Nederlandse taal door een gebrek aan taalaanbod in het Nederlands te kunnen signaleren bij kinderen van circa 2,5 jaar. In deze omgevingsanalyse is ook aangegeven dat er een onderscheid is tussen een taalontwikkelingsstoornis en een gebrek aan een Nederlands taalaanbod.
Gemeenten kunnen onder andere met schoolbesturen en jgz-professionals afstemmen binnen de Lokaal Educatieve Agenda (artikel 167, eerste lid, Wet op het primair onderwijs) over welke kinderen tot de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie behoren.
Deelt u de analyse dat momenteel onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen een taalontwikkelingsstoornis en een blootstellingachterstand? Klopt het dat in groep 1 en 2 van het basisonderwijs bij het vermoeden van problemen in de taalontwikkeling van kinderen geen multidisciplinaire diagnose wordt verricht? Welke verbetering wilt u op dit gebied bewerkstelligen?
Nee, ik deel deze analyse niet. De jgz-professionals volgen vanuit het uniform deel van het basistakenpakket JGZ de taalspraakontwikkeling van alle kinderen en signaleren of er sprake is van mogelijke taalspraakstoornissen.
Juist omdat het in de praktijk niet altijd duidelijk was voor welke kinderen deelname aan voor- en vroegschoolse educatie zinvol is, is daarnaast de omgevingsanalyse ontwikkeld als hulpmiddel voor jgz-professionals om kinderen met een blootstellingsachterstand te signaleren.
Bij twijfels over de taalspraakontwikkeling kan de leerkracht een kind verwijzen naar de jgz. De jgz-professional kan indien nodig een kind doorverwijzen naar een audiologisch centrum waar nadere diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat voor kleuters met een D-score en E-score voor de Citotoets een traject voor extra taalstimulering wordt ingezet, en dat dit traject voor kinderen met een C-score wordt overwogen? Deelt u het inzicht dat de variatie van de normale taalverwerving tussen 10% en 90% ligt en dat dus alleen een E-score reden voor verder onderzoek moet zijn? Bent u bereid deze richtlijn in het onderwijs indringend onder de aandacht te brengen?
Het is op scholen geen automatisme om bij een bepaalde score al dan niet een traject van taalstimulering in te zetten. Het is aan de professionaliteit van de leerkracht, de school en het schoolbestuur om dergelijke onderwijskundige richtlijnen al dan niet vast te stellen. Als scholen opbrengstgericht werken vragen ze zich dan ook voortdurend en systematisch af of het onderwijsaanbod past bij wat alle leerlingen nodig hebben. Er wordt dus geen standaard traject uitgezet.
Welke conclusies trekt u uit de constatering dat extra blootstelling aan de Nederlandse taal met name voor allochtone kinderen van belang kan zijn? Hoe oordeelt u over de suggestie dat een taalstimuleringsprogramma daarvoor wellicht niet het noodzakelijke middel is en dat bijvoorbeeld verblijf in peuterspeelzaal of kinderopvang kunnen volstaan?
Extra blootstelling aan de Nederlandse taal kan zowel voor allochtone als voor autochtone kinderen van belang zijn. Dit is met name het geval als de ouders een laag opleidingsniveau hebben dan wel als er andere elementen binnen het gezin zijn die ertoe kunnen leiden dat de kinderen thuis en in de directe omgeving te weinig Nederlands taalaanbod krijgen.
De constatering uit het onderzoek is gebaseerd op een onderzoek bij 136 kleuters.
Het onderzoek «VVE onder de loep» (IVA, 2008) komt tot de conclusie dat zowel allochtone als autochtone kinderen baat kunnen hebben bij vve-programma’s. Dat onderzoek heeft gebruik gemaakt van de gegevens uit het uitgebreide PRIMA-cohortonderzoek. Uit die analyses blijkt dat deelname aan vroegschoolse educatie een positief modererend effect heeft op de schoolresultaten van bepaalde doelgroepen. Het gaat dan om leerlingen met een lage SES-achtergrond. De autochtone kinderen boeken daarbij ook vooruitgang, hoewel de allochtone kinderen meer vooruitgang boeken.
Het enkele verblijf in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf is nog geen garantie dat er voldoende blootstelling is aan de Nederlandse taal. De medewerkers dienen het spel van de kinderen actief te verrijken. De vve-programma’s bieden hiervoor thema’s en adviezen aan de medewerkers.
Hoe krijgt de afbakening van doelgroepkinderen voor VVE gestalte? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met het gegeven dat taalproblemen bij autochtone kinderen in alle lagen van de bevolking voorkomen?
Het college van burgemeester en wethouders stelt in samenspraak met betrokkenen de doelgroep vast voor voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente. Betrokken actoren zijn dikwijls de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, schoolbesturen en de jeugdgezondheidszorg. Bij het beoordelen of er sprake is van onvoldoende Nederlands taalaanbod in de omgeving van het kind, kan worden gekeken naar het opleidingsniveau van ouders, de thuistaal van het kind, het inkomen, of er boeken in huis zijn, etc. Er wordt dus terdege rekening gehouden met het feit dat taalproblemen zowel bij autochtone als allochtone kinderen kunnen voorkomen. De jgz-professional kijkt daarnaast bij alle kinderen – dus in alle lagen van de bevolking – of er sprake is van een mogelijke taalontwikkelingsstoornis.
Bent u ook van mening dat vanwege het fundamentele onderscheid tussen moedertaalverwerving en schooltaalbeheersing bij de overgang naar groep 3 meer nadruk moet liggen op de toetsing van leerlingen op schoolrijpheid? Wat is uw reactie op de conclusie van prof. dr. S. Goorhuis-Brouwer dat een dyslexieprotocol pas vanaf groep 3 functie kan hebben, omdat kinderen dan pas in de concreet-operationele denkfase zijn beland?2
De schoolbesturen stellen hun eigen criteria vast voor de bepaling of kinderen overgaan naar groep 3. Dat hoort ook bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Daarbij is de vraag niet zozeer of kinderen «over mogen gaan» naar groep 3, maar of in groep 3 rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de kinderen.
Voor de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs is een protocol leesproblemen en dyslexie ontwikkeld dat als doel heeft om de beginnende ontwikkeling van geletterdheid van een kind te volgen en te signaleren wanneer de ontwikkeling stagneert. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet goed herkennen van letters en woordklanken. Het protocol is er op gericht om de voorbereiding op het lees- en schrijfonderwijs dat vanaf groep 3 start, te verbeteren.
Wat is uw reactie op de constatering dat verkeerd vroegtijdig gebruik van stimuleringsprogramma’s leidt tot problemen in de ontwikkeling, zoals faalangst en auditieve verwerkingsproblematiek?1 Welke inzet pleegt u om deze negatieve gevolgen te voorkomen?
De afgelopen tijd is veel informatie aan kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, schoolbesturen en jgz-professionals verstrekt over wat voor- en vroegschoolse educatie inhoudt en welke kinderen hier baat bij kunnen hebben. Over verdere inzet, zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze worden bovenstaande punten meegenomen in de ontwikkeling van de specialisatie in de Pabo voor het jonge kind? Wordt in deze specialisatie voldoende aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologie?
De wens om te komen tot een specialisatie voor het jonge kind is geboren uit de noodzaak dat er meer kennis nodig is over de wijze waarop jonge kinderen zich ontwikkelen. Het veld heeft er grote invloed op welke onderwerpen wel of niet in het curriculum terechtkomen. De problemen die op dit moment worden ervaren, zullen zeker geagendeerd worden.
Hulpverlening in Afghanistan |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerde Nederlander in Afghanistan leeft nog» van de Volkskrant1 en het bericht «Afghanistan nu gevaarlijker dan ooit» van RTLNieuws?2
Ja.
Is al meer bekend over de conditie van de Nederlandse hulpverlener die in Afghanistan is ontvoerd, en de reddingsmaatregelen die worden genomen?
Zoals u weet is tot ieders vreugde en opluchting de ontvoering van de Nederlandse hulpverlener en zijn Afghaanse chauffeur inmiddels geweldloos geëindigd. De hulpverlener is veilig en zo snel mogelijk naar Nederland teruggekeerd. In het belang van de veiligheid van alle betrokkenen kan ik verder geen mededelingen doen over het proces dat heeft bijgedragen aan zijn vrijlating.
Wie heeft de leiding over de reddingsmaatregelen?
De werkgever van de ontvoerde hulpverlener had de leiding in het proces dat heeft geleid tot de vrijlating en werd daarbij ondersteund door de Afghaanse autoriteiten. Door hun doortastende optreden kon deze zaak tot een goed einde worden gebracht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Kabul hebben ondersteuning gegeven aan de inspanningen.
In hoeverre nemen ontvoeringen van hulpverleners de laatste tijd toe in Afghanistan? Kunt u dit weergeven voor de periode van de afgelopen vier jaar?
Ontvoeringen vormen een van de veiligheidsrisico’s in Afghanistan. Dit risico treft zowel Afghanen als buitenlanders, inclusief hulpverleners. Ik kan op basis van de beschikbare informatie niet de conclusie trekken dat er een trend is die wijst op een toename van ontvoering van hulpverleners.
Welk effect verwacht u van het recente verbod van president Karzai op private buitenlandse beveiligers voor de activiteiten van internationale hulporganisaties in Afghanistan?
Veel hulporganisaties kiezen er zelf voor geen gebruik te maken van private beveiligingsbedrijven, omdat zij liever met een meer lokaal en minder zichtbaar profiel willen opereren. Sommige organisaties zien ook een meer principieel bezwaar in (gewapende) beveiliging van ontwikkelingsprojecten. In die zin is het niet zo dat een eventueel verbod op private beveiligingsbedrijven een probleem zou zijn voor alle hulpinspanningen, maar voor sommige projecten en organisaties zou een verbod zeker problemen kunnen opleveren.
Sinds de uitvaardiging van het presidentiële decreet met betrekking tot private beveiligingsbedrijven wordt er daarom op hoog niveau overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering, onder andere over de gevolgen voor de activiteiten van die internationale hulporganisaties die gebruik maken van private beveiliging.
Inmiddels is er al meer duidelijkheid over de wijze waarop het decreet geïmplementeerd zal worden. Voor de beveiliging van bestaande ontwikkelingsprojecten kan gebruik blijven worden gemaakt van legale private beveiligingsbedrijven voor de duur van het project. Voor nieuwe projecten zal op termijn gekeken worden naar beveiling door de APPF, de Afghan Public Protection Force. Over de precieze uitwerking hiervan bestaan nog vragen aan de kant van de internationale gemeenschap, waar de komende tijd verder over gesproken zal worden met de Afghaanse autoriteiten.
Ontevredenheid van bedrijfsartsen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek naar arbeidstevredenheid en loopbaanwensen van bedrijfsartsen? 1
Ik heb kennisgenomen van deze uitkomsten.
Deelt u de veronderstelling van de onderzoeker dat het werkklimaat binnen arbodiensten er beroerd voor staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de verklaring daarvoor?
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken. Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de conclusie dat er problemen zijn met het waarborgen van professionele integriteit van bedrijfsartsen in een commerciële omgeving? Zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe is dat te verhelpen?
Ik wacht de uitkomsten van het lopende onderzoek af. In algemene zin kan gesteld worden dat het waarborgen van professionele integriteit altijd inzet en aandacht vereist. In de eerste plaats van de beroepsbeoefenaar zelf. Maar ook van zijn werkgever en van zijn beroepsvereniging. Betrokkenen dienen samen zorg te dragen voor een goede naleving van bestaande regels en professioneel statuut. Dit laat onverlet of er al dan niet in een commerciële omgeving wordt gewerkt.
Stijging van het aantal armen in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat het aantal huishoudens in Amsterdam dat op of rond het minimuminkomen moeten leven is gestegen naar 70 000? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en wat gaat u hiertegen doen?1
De Amsterdamse armoedemonitor 2010 geeft aan dat in 2008 69 067 huishoudens tot de minima behoorden in de gemeente Amsterdam. De afgelopen jaren was een trend te zien van een daling in het aantal minimahuishoudens als gevolg van gunstige economische omstandigheden. 2009 is echter een omslagpunt van de dalende trend, waarbij de gevolgen van de economische crisis zichtbaar worden. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2009 in Amsterdam 70 157 huishoudens tot de minima behoorden, een lichte stijging.
Het oordeel over het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam en de uitvoering daarvan is primair aan de gemeenteraad van Amsterdam. Zoals bekend berust de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het minimabeleid, onder andere gericht op armoedebestrijding, bij de gemeenten. De gemeente kan daardoor inspelen op de lokale omstandigheden en gebruik maken van lokale mogelijkheden.
Groeit de armoede ook in de rest van het land? Welke maatregelen gaat u nemen om de armoede te bestrijden? Wat zijn uw doelen ten aanzien van armoedebestrijding?
De meest recente landelijke armoedecijfers zijn gebaseerd op de inkomensgegevens uit 20083. Hieruit blijkt dat het aandeel lage inkomens tussen 2007 en 2008 licht gestegen is, van 7,6% naar 8,0%. Hiermee leefden 545 000 van de 6,9 miljoen huishoudens onder de lage-inkomensgrens.
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten gericht zijn op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid. Het kabinet spreekt mensen aan op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat om te beginnen u de voorgenomen armoedige bezuinigingen die de mensen met de laagste inkomens treffen, zoals het verlagen van de bijstandsuitkeringen, het fors inperken van de armoederegelingen en het afpakken van geld van mensen met een arbeidsbeperking en ouderen zou moeten schrappen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, welke bezuinigingen heeft u in petto voor de rijken en de veroorzakers van de crisis?2
Zie antwoord vraag 2.
Financiering lobby door Aegon |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aegon financiert anti-Obama campagne»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Aegon meer dan 5 miljoen in een campagne van de US Chamber of Commerce steekt, gericht tegen de regulering van de financiële sector in de Verenigde Staten?
In algemene zin geldt dat ik zelfs in mijn hoedanigheid van aandeelhouder van de staatsdeelnemingen niet treedt in de dagelijkse operationele activiteiten van de betreffende deelnemingen; die verantwoordelijkheid is belegd bij de raden van bestuur en directies van de ondernemingen. Dit geldt zeker voor ondernemingen waarin de staat geen aandelen houdt, zoals AEGON. Het feit dat de staat eind 2008 het kapitaal van AEGON heeft versterkt doet hieraan niet veel af.
Wel heb ik mij wel laten informeren over deze kwestie en dat heeft mij het volgende geleerd.
Navraag leert dat AEGON in de Verenigde Staten de stichting «AEGON Transamerica Foundation» onder beheer heeft. Deze stichting is een non-profitorganisatie die jaarlijks geld doneert aan verschillende instellingen. Gedurende de periode 2004–2006 heeft deze stichting een bedrag van $ 3 miljoen gedoneerd aan een verzelfstandigd onderdeel van de Amerikaanse Chamber of Commerce dat «National Foundation» heet. De National Foundation heeft een algemeen karakter en behartigt de belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven waartoe dochterondernemingen van AEGON behoren.
Voor wat betreft enig standpunt tegen regulering van de financiële sector begrijp ik dat de Amerikaanse Chamber of Commerce heeft gezegd niet tegen regulering in algemene zin te zijn, maar tegen bepaalde onderdelen van de wetgeving. In de uiteindelijke afweging heeft de Amerikaanse Chamber of Commerce gemeend dat die laatste onderdelen zo zwaar wegen dat een negatief stemadvies is uitgebracht op deze wetgeving.
Vindt u het wenselijk dat een Nederlandse verzekeraar miljoenen steekt in een politieke lobby in het buitenland? Maakt het daarbij uit of de organisatie met overheidssteun overeind is gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het van belang om te weten of en in welke mate Nederlandse financiële instellingen geld doneren aan een politieke lobby in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse Kamer van Koophandel niet te vergelijken is met de Nederlandse Kamer van Koophandel en veel meer functioneert als een lobby-organisatie?
De organisaties delen dat zij belangen behartigen van het bedrijfsleven. In de invulling hiervan door beide organisaties zijn wel verschillen, in het bijzonder de politiek-maatschappelijke context waarbinnen beide organisaties opereren. Ik kan me goed vinden in de stelling dat de Amerikaanse Chamber of Commerce meer als lobby-organisatie functioneert dan de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Staat de US Chamber of Commerce geregistreerd als lobby-organisatie in de Verenigde Staten?
De registratie van lobby-activiteiten op federaal niveau – en in het bijzonder het Congres – is in beginsel persoonsgebonden. Navraag leert dat meerdere stafleden van de Amerikaanse Chamber of Commerce zijn geregistreerd als lobbyist.
De financiële steun van het dictatoriale islamitische regime van Iran aan de Afgaanse president Hamid Karzai |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Kent u de mediaberichten «Afghan Leader Admits His Office Gets Cash From Iran»1 en «Karzai erkent geld van Iran te krijgen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de (recente ontwikkeling van de) relaties tussen het Iraanse regime en dat van Afghanistan?
De regering ziet Iran niet als een stabiele factor in de regio. Berichten over geldstromen vanuit Iran richting het kantoor van Karzai, roepen onmiddellijk vragen op over de motivatie achter deze financiële steun. Nederland vindt dat welk land dan ook zich in moet zetten voor stabiliteit in de regio en voor een vrij, veilig en welvarend Afghanistan. De regering ziet niet in hoe deze contante betalingen van de kant van Iran aan Karzai's kantoor hieraan bijdragen.
Deelt u de mening dat het door Iran financieren van het cliëntelisme van het regime Karzai de regio (verder) kan destabiliseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort Nederland tot de «bevriende naties» die het regime van president Karzai met rechtstreekse financiële bijdragen ondersteunen? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Nee. Het grootste deel van het Nederlandse geld loopt via fondsen die beheerd worden door internationale instellingen als de Wereldbank. Daarnaast werkt Nederland met partnerorganisaties als Nederlandse NGO’s, VN-organisaties en Afghaanse ontwikkelingsorganisaties. Het geld gaat dus niet rechtstreeks naar de Afghaanse overheid.
Is Nederland direct of indirect betrokken bij het eerder dit jaar aangekondigde trustfund voor Afghanistan?3 Zo ja, op welke manier?
Nederland is niet betrokken bij het trustfund voor het re-integratieprogramma APRP. In de brief van mijn voorganger aan de Kamer van 16 juli jl. over de Nederlandse inzet voor de Kabulconferentieis aangegeven dat de Nederlandse regering de plannen van de Afghaanse regering voor re-integratie verwelkomt, maar dat zij de precieze uitwerking van het re-integratieprogramma en het fonds af wilwachten, alvorens een besluit te nemen over eventuele financiering. Dit is nog altijd de Nederlandse positie.
Nederland zal hierbij onder meer letten op het leren van fouten uit eerdere programma’s, maatregelen tegen corruptie, de veiligheid van re-integranten en gemeenschappen, het voorkomen van een «draaideur-effect» en de inbedding in een breder (lokaal) vredesproces. Nederland blijft er daarnaast voor pleiten dat processen van verzoening en re-integratie niet leiden tot straffeloosheid en dat recht kan worden gedaan aan het lijden van slachtoffers van oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen.
Welke concrete rol ziet u voor Nederland weggelegd met betrekking tot de in bovengenoemde brief aan de Kamer beschreven verzoening met de Taliban en de re-integratie van (Taliban)strijders?
Nederland hecht aan een duurzame oplossing van de conflicten in Afghanistan. Verzoening, re-integratie van strijders en politieke dialoog moeten daarvan deel uit kunnen maken. Verzoening is in de eerste plaats een zaak van en tussen Afghanen. Andere landen hebben daarbij slechts een ondersteunende rol. Nederland stelt in elk geval vast dat verzoening niet mag betekenen dat zware mensenrechtenschenders vrijuit gaan. Verzoening mag nooit synoniem zijn met straffeloosheid. Dit punt blijft Nederland benadrukken in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten.
Het bericht dat MillEnergy extra ambtenaren in Delfzijl wil betalen om zo snel mogelijk de aanleg van een windmolenpark te kunnen realiseren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTV Noord dat energiebedrijf MillEnergy de gemeente Delfzijl € 45 000 geeft voor extra ambtenaren teneinde de vergunningsprocedure te versnellen?
Ja. Volgens de gemeente Delfzijl is dit geld echter niet bestemd voor de aanstelling of betaling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de bouwvergunning/omgevingsvergunning worden verleend.
Deelt u de mening dat op deze manier de onafhankelijkheid van de overheid in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Neen. De Gemeenteraad heeft aangegeven alleen een op een bepaald punt gewijzigd ontwerp-plan te willen goedkeuren. Een belangrijk deel van de hiervoor benodigde informatie moet door de initiatiefnemer worden geleverd. Teneinde de bruikbaarheid voor de planaanpassing te borgen, hebben het College van B&W en de initiatiefnemer afgesproken samen het voorbereidende onderzoek te doen uitvoeren, waarbij de initiatiefnemer € 45 000 in de kosten bijdraagt. Mede door de dualistische opzet van het gemeentebestuur zal de Raad een voorstel van B&W kritisch en onafhankelijk kunnen beoordelen.
Deelt u de mening dat bedrijven nooit en te nimmer ambtenaren mogen inhuren om zo de procedures te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, is dit hier niet aan de orde. Het zou bovendien in strijd zijn met de Gemeentewet.
Deelt u de mening dat de gemeente Delfzijl te allen tijde de € 45 000 dient te weigeren omdat daarmee een schijn van belangenverstrengeling kan worden gewekt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de aanleg van windmolenparken door de impact op het landschap een gedegen afweging noodzakelijk maakt en er dus geen sprake mag zijn van overhaaste beslissingen? Zo nee, waarom niet.
De aanleg van een windmolenpark kan veel omgevingseffecten hebben, zowel wat betreft mensen, hun woonmilieu maar ook op het landschap en de natuur. Uiteraard is een zorgvuldige en niet overhaaste afweging daarbij noodzakelijk. Ik heb geen aanwijzing dat er in Delfzijl sprake is van een overhaaste werkwijze. Over het vast te stellen bestemmingsplan wordt al geruime tijd gesproken met de Gemeenteraad. Mede in verband met een hieruit voortgekomen verzoek om planaanpassing zal verder onderzoek plaatsvinden.
De belangen van Iran in het buitenland in verband met zijn nucleaire ambities |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over belangen die Iran heeft in een uraniummijn in Namibië (de open uraniummijn «Rössing») die in het bezit is van de Anglo-Australische onderneming Rio Tinto? Heeft Iran een aandeel van ca. 15 procent in deze mijn?1
Ja. De website van de Rössing uraniummijn in Namibië vermeldt dat de Iranian Foreign Investment Cooperation een aandeel van 15 procent heeft in deze uraniummijn. Iran heeft dat aandeel al sinds begin jaren zeventig. De grootste aandeelhouder van de Rössing uraniummijn is het bedrijf Rio Tinto, dat een belang van 69 procent heeft.
Heeft premier Nahas Angula van Namibië in februari 2009 verklaard dat Namibië Iran behandelt als elk ander land tenzij bijvoorbeeld de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties landen oproept om niet aan Iran te leveren?2
In het artikel in «The Namibian» (www.allafrica.com) van 3 februari 2009 stelt premier Angula dat Namibië zich zal houden aan internationale afspraken, waaronder resoluties van de VN Veiligheidsraad, over de levering van uranium aan Iran.
Heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties afgelopen juni resolutie 1929 aangenomen op grond waarvan alle staten onder meer worden verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat vanaf hun grondgebied materialen, goederen enzovoort aan Iran worden geleverd die kunnen bijdragen aan (onder meer) Iraans verrijkingsactiviteiten?
De VN Veiligheidsraad nam op 9 juni 2010 VNVR-resolutie 1929 aan, ter invoering van aanvullende sancties tegen Iran. Resolutie 1929 bouwt voort op eerdere resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran, te weten resoluties 1696 (2006), 1737 (2006), 1803 (2008) en 1887 (2009).
VN Veiligheidsraad resolutie 1737, aangenomen op 23 september 2006, verbiedt de levering van uranium aan Iran. Hier bestaan slechts enkele uitzonderingen op, zoals de levering door Rusland van splijtstof aan de reactor in Bushehr. Resolutie 1929 verbiedt de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran. Het Iraanse aandeel in de Rössing uraniummijn, dat dateert van begin jaren zeventig van de 20e eeuw, valt niet binnen de reikwijdte van deze resolutie, die niet in terugwerkende kracht voorziet.
Wordt in deze resolutie tevens de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran verboden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat Iran voor het gebruik van uranium voor haar nucleaire installaties steeds meer is aangewezen op de import van uranium uit andere landen?
Iran heeft voor zijn nucleaire installaties behoefte aan uranium in de vorm van zowel grondstof (erts, yellowcake, UF6) als eindproduct (splijtstof). Iran beschikt over ten minste een operationele uraniummijn. Hieruit wordt op kleine schaal uranium gewonnen, dat op dit moment beperkt in de behoefte aan grondstof voorziet. Maar dat is niet genoeg: Iran zal dus meer uranium willen importeren. Rusland voorziet Iran de komende jaren van de splijtstof die het nodig heeft voor de energieproductie in de reactor in Bushehr. Iran beschikt nog over ruim voldoende grondstoffen om het huidige verrijkingsprogramma de komende jaren voort te zetten. Deze hoeveelheid is echter niet toerijkend om op termijn voldoende splijtstof voor de reactor in Bushehr te maken.
Zult u eraan bijdragen dat het voor Iran zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt om uranium uit andere landen te betrekken? Zo ja, hoe?
Nederland zal zich krachtig blijven inzetten voor naleving door de internationale gemeenschap van alle relevante resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 5.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanwezigheid van Iraanse studenten die in Nederland kennis opdoen inzake nucleaire technologie? Is de Nederlandse regering voornemens nadere stappen te nemen in dat opzicht?
Het overdragen van specifieke kennis inzake nucleaire technologie aan Iraanse onderdanen is op grond van artikel 2a van de Sanctieregeling Iran 2007 verboden. De Rechtbank Den Haag heeft de voorschriften die in dit artikel zijn opgenomen op 3 februari 2010 tussen partijen onverbindend verklaard. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is nog niet beslist.
Naar aanleiding van de rechtszaak is de onderwijsregeling op een paar punten aangepast. Zo is het toegangsverbod tot een aantal nucleaire locaties geschrapt, aangezien de algemene veiligheidsregimes die voor deze locaties worden toegepast, voldoende worden geacht. Ook is in de regeling duidelijker weergegeven op welke wijze een ontheffingsverzoek wordt beoordeeld. De gewijzigde regeling voldoet nog steeds in alle opzichten aan de eisen van VNVR resolutie 1737.
Het schenden van een wapenembargo door China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China een VN-rapport tegenhoudt waarin staat dat de VN-vredesmilitairen van de VN-missie in Darfur UNAMID beschoten zijn met munitie afkomstig uit China?1
Ja.
Heeft u het rapport inmiddels gelezen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, wilt u dan aandringen bij de VN op een spoedige vrijgeving van het document?
Het rapport van de VN Panel of Experts is nog niet openbaar. De inhoud van het rapport zal verder worden besproken in de VN Veiligheidsraad. Nederland steunt het werk van het Panel en zal bij de VN het belang van publicatie van het rapport benadrukken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is en in strijd met het VN-wapenembargo wanneer China munitie levert aan het Soedanese leger?
De regering is van mening dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met wapenleveranties aan Soedan. Levering van munitie aan het Soedanese leger is niet per definitie strijdig met het VN-embargo. VN Veiligheidsraad Resoluties 1556 (2004) en 1591 (2005) bepalen wel dat het niet toegestaan is militaire goederen te leveren aan de partijen van het N’Djamena Comprehensive Ceasefire Agreement. Hier valt ook het Soedanese leger onder, voor zover dit opereert in Darfur.
Bent u ervan op de hoogte dat Amnesty International al eerder (2007) melding gemaakt heeft van schending van het wapenembargo door China en Rusland? Zo ja, wat heeft u met deze kennis gedaan?
De regering is op de hoogte van de melding van Amnesty International en roept in VN-kader landen op om zich te houden aan de relevante resoluties.
Het Panel of Experts, dat krachtens VN Veiligheidsraad Resolutie 1 591 (2005) is opgericht, ziet toe op de naleving en implementatie van deze Resolutie, en derhalve van het wapenembargo. Dit Panel of Experts geeft aanbevelingen aan het «Sanctions Committee», die haar zienswijze voorlegt aan de VN Veiligheidsraad. Nederland heeft er vertrouwen in dat het Panel of Experts haar werk zorgvuldig en onafhankelijk uitvoert. Mocht het Panel in het rapport concluderen dat een land het wapenembargo ten aanzien van Darfur schendt, dan steunt Nederland eventuele actie of maatregelen hiertegen.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen nadat er in 2008 schriftelijke vragen waren gesteld over schending van het wapenembargo door China?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om verdere schending van het VN- en het EU-wapenembargo voor Soedan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om uit te sluiten dat in Europa gevestigde wapenhandelaren zich schulding maken aan schending van het wapenembargo?
Binnen de EU is het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (GS) van kracht. Dit GS bevat acht criteria waaraan elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt getoetst. Eén van deze criteria verplicht de EU-lidstaten zich te houden aan een wapenembargo dat van toepassing is op het land van eindbestemming. Als de beoogde export onder dit wapenembargo valt, zal de toets aan dit criterium negatief uitvallen en wordt geen exportvergunning afgegeven.
De anti-PVV cursus aan de Erasmus Universiteit |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wilders benoemt de ellende en de elite ontkent het»?1
Ja.
Waarom organiseert de Erasmus Universiteit alleen een bijeenkomst tegen de PVV en niet tegen andere politieke partijen?
Navraag heeft opgeleverd dat de Erasmus Universiteit geen bijeenkomst tegen de PVV heeft georganiseerd. Het betrof een workshop met als insteek: Is framing een vreemd of geniaal verschijnsel? De bijeenkomst betrof een analyse van een debattechniek aan de hand van een bekend politicus en een debattraining waarin de techniek «framing» voorkwam. De workshop is georganiseerd door Erasmus Universiteit Rotterdam (Studium Generale) in samenwerking met Arminius, Podium voor Kunst, Cultuur en Debat in Rotterdam. Belangstellenden voor de desbetreffende workshop hebben op de website van de organisatoren kunnen kennisnemen van de bijeenkomst onder de titel: «Framing, het geheime wapen van Wilders». Over de techniek van framing heeft Hans de Bruijn, spreker tijdens de workshop, onlangs een boek gepubliceerd, waarin hij deze techniek analyseert aan de hand van de frames van – zoals hij hem benoemt – rasdebater Geert Wilders
Uit de workshopinformatie is mij niets gebleken van een bijeenkomst tegen de PVV. De politieke inkleuring die de opsteller van het bericht in NRC Handelsblad aan de workshop heeft gegeven is naar mijn oordeel een persoonlijke opvatting.
Is bij de universiteit bekend dat PVV-stemmers ook meebetalen aan het hoger onderwijs van Nederland?
Elke belastingbetaler, dus ook de PVV-stemmer, levert een financiële bijdrage aan de bekostiging van het hoger onderwijs in Nederland. Elke instelling voor hoger onderwijs in Nederland, dus ook de Erasmus Universiteit, wordt geacht de wet te kennen en dus hiervan op de hoogte te zijn.
Waarom hebben linkse mensen een cursus nodig op kosten van de belastingbetaler?
De workshop was niet gericht op een specifieke doelgroep en stond open voor iedereen, ongeacht politieke voorkeur.
Universiteiten hebben als wettelijke taak: het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij veelal aangeduid als maatschappelijke dienstverlening. In dat licht bezien heeft Studium Generale van de Erasmus Universiteit de workshop georganiseerd. Voor de inhoud van de workshop verwijs ik u kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de kosten van deze workshop in mindering te brengen op de subsidie die naar deze universiteit gaat?
De constructies waarbij bedrijven zoals Google via Nederland massaal belasting ontwijken |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u de techniek1 waarbij inkomsten van bedrijven zoals Google naar Ierland en vervolgens via Nederland naar Bermuda gaan? Sinds wanneer bent u van deze constructie op de hoogte?
Allereerst wil ik opmerken dat het vanwege de geheimhoudingsplicht niet mogelijk is om in te gaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In antwoord op de vragen zal ik daarom meer in algemene zin aangeven waarom Nederlandse vennootschappen een rol spelen in de concernstructuur van internationaal opererende ondernemingen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland om verschillende redenen fungeert als knooppunt in het financiële verkeer. Mijn ambtsvoorganger is uitgebreid ingegaan op dit aspect in de brief van 26 oktober 2009 (DB 2009/624M).
Het Nederlandse belastingstelsel loopt internationaal gezien in de pas. De vennootschapsbelasting heeft een tarief van 25,5% voor winst die is behaald in Nederland. Dit ligt rond het Europese gemiddelde. Ook bevat het Nederlandse belastingstelsel, net als dat van andere landen, een aantal elementen waarmee internationale dubbele belastingheffing wordt voorkomen. In ons geval zijn dat de deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide netwerk van belastingverdragen en de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen. Dit zijn belangrijke pijlers van ons vestigingsklimaat.
Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Dit maakt het aantrekkelijk om zaken te doen in en vanuit Nederland. Die zekerheid kan alleen worden verkregen als een onderneming een reële aanwezigheid in Nederland heeft. De Nederlandse belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de vraag of de beloning voor de desbetreffende activiteiten in Nederland zakelijk is. De kaders hiervoor zijn onder andere vastgesteld in de besluiten van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1338M, 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/124M en 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. Van geval tot geval vindt er een beoordeling plaats. Er is geen beleid met een vast percentage van 0,2%.
Door deze goede fiscale infrastructuur en het hoge niveau van de financiële en juridische dienstverlening is Nederland een knooppunt in het financiële verkeer. Naast belastingopbrengsten zorgt dit voor werkgelegenheid, onder andere in de financiële en juridische dienstverlening. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.3
Het brengt tegelijkertijd risico’s met zich mee. Op bepaalde onderdelen kan deze opstelling ten aanzien van grensoverschrijdende transacties als neveneffect hebben dat Nederland wordt opgenomen in (ontgaans)constructies van buitenlandse bedrijven. Het staat het desbetreffende buitenland uiteraard vrij om – net als Nederland doet – via de uitvoering of via antimisbruikwetgeving op te treden tegen ongewenste ontgaansconstructies. Bovendien loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheden op dit punt. Zo verlangt Nederland eenzijdig van financiële dienstverleningslichamen dat sprake is van reële aanwezigheid in Nederland en dat reële commerciële risico's worden gelopen met betrekking tot de door het lichaam uitgeoefende functies. Voorts worden in de nieuwe bilateraal te sluiten belastingverdragen in toenemende mate maatregelen opgenomen die misbruik van deze verdragen voorkomen.
Ook doet Nederland volop mee aan internationale informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Bovendien heeft Nederland moderne integriteittoezichtwetgeving, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT) en de Wet Toezicht Trustkantoren (WTT).
Kunt u deze constructie uitgebreid toelichten? Hoe werkt dit? Van welke wetten en internationale verdragen wordt hier gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het effectieve percentage winstbelasting dat bedrijven in het buitenland moeten betalen door de in deze vragen genoemde constructie verlaagd wordt tot 2,4 procent? Vindt u dit percentage belasting een eerlijk aandeel vergeleken met wat bedrijven anders hadden moeten betalen als ze geen gebruik van constructies gemaakt hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst een speciale afspraak gemaakt heeft met een aantal bedrijven waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom die via Nederland loopt vennootschapsbelasting int?2 Hoe is deze afspraak wettelijk geregeld? Kunt u deze regeling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levert het via Nederland doorsluizen van royalty's de Belastingdienst in totaal op? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven op grote schaal belastingconstructies opzetten met het doel om miljarden aan belasting te ontwijken terwijl overheden de broekriem moeten aanhalen?
Bedrijven dienen zich natuurlijk te houden aan de wetten en regels in de diverse landen waar zij actief zijn. De landen hebben de mogelijkheid hun belastinggrondslag te beschermen met flankerende antimisbruik maatregelen, zij zullen daarbij waarschijnlijk een afweging maken tussen grondslagbescherming enerzijds en een aantrekkelijk vestigingsklimaat anderzijds. De Verenigde Staten hebben hun eigen afweging gemaakt op dit punt en ze hebben niet aan Nederland gevraagd om zijn regelgeving aan te passen. Om een dergelijke afweging goed te kunnen maken is van belang dat landen transparant zijn over hun regelgeving en dat landen effectief samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling. Nederland maakt in de belastingverdragen afspraken over informatie uitwisseling, maar ook over gerechtigdheid tot verdragsvoordelen. Zo is in het belastingverdrag met de Verenigde Staten een zogenaamde «limitation on benefits» bepaling opgenomen om te voorkomen dat fiscale constructies zonder reële activiteiten van de verdragsvoordelen kunnen profiteren. Daarnaast is Nederland de laatste jaren ook actief geweest om, in lijn met internationale initiatieven zoals die van de OESO, afspraken te maken inzake informatie uitwisseling met (voormalige) belastingparadijzen. Nederland heeft ook een afspraak gemaakt (Tax Information Exchange Agreement) om informatie uit te wisselen met bijvoorbeeld Bermuda4. Tenslotte kan worden opgemerkt dat Nederland een actieve rol speelt in diverse internationale fora die een effectieve samenwerking tussen landen op fiscaal terrein moeten bevorderen zoals het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information.
Is het waar dat de Verenigde Staten in het algemeen hebben aangegeven dat zij belastingconstructies ongewenst vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten bij de Nederlandse regering aangegeven dat zij belastingconstructies die via Nederland lopen ongewenst vinden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten Nederland verzocht om wetten of verdragen te wijzigen om belastingconstructies tegen te gaan? Zo ja, wanneer? En welke wetten of verdragen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u stappen ondernemen om in het bijzonder de in deze vragen genoemde constructies tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere stappen gaat u ondernemen om internationale belastingconstructies tegen te gaan nu er steeds wildere feiten bekend worden?
Zie antwoord vraag 6.
De hoge schooluitval in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bijna één op de vijf startende mbo’ers hun school verlaat zonder diploma?1
Door de inspanningen van de laatste jaren is vooruitgang geboekt in de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en ook in het lopende schooljaar zet deze positieve ontwikkeling door. Maar de uitval vind ik nog steeds té hoog.
Hoe kan het percentage uitvallers zo hoog zijn, terwijl het aanpakken van voortijdig schoolverlaten de afgelopen jaren als belangrijk werd beschouwd door het kabinet?
De voortijdig schoolverlaters-cijfers voor het mbo laten een afname zien. In de afgelopen jaren is, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven – hard gewerkt aan de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en dat heeft resultaat opgeleverd. In het schooljaar 2005/2006 bedroeg het vsv-percentage voor het mbo 9,3, in het schooljaar 2007/2008 was dit percentage gedaald naar 8,5 en in het schooljaar 2008/2009 naar 7,8. Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent de uitval als percentage van de instroom in het schooljaar 2005/2006. Het CBS kan met deze cohort-benadering (nog) geen ontwikkeling in de tijd laten zien.
OCW daarentegen presenteert jaarlijks de uitval als percentage van de gehele deelnemerspopulatie, die vanzelfsprekend groter is dan de instroom van één jaar. Dat verklaart grotendeels het verschil in de gepubliceerde percentages.
Wat is volgens u de reden dat de uitval met name bij mbo niveau 1 erg hoog is? Deelt u de mening dat de enorme Regionale Opleidingscentra (ROC’s) er blijkbaar onvoldoende in slagen om deze groep jongeren onderwijs te bieden dat bij hen past? Zo nee, waarom niet?
Uit de vele onderzoeken naar schooluitval is onder andere gebleken, dat die bij mbo-opleidingen het hoogst is. De belangrijkste reden daarvan blijkt veelal een verkeerde opleidingskeuze, maar binnen de groep waarin hiervan sprake is, gaat het ook vaak om een opeenstapeling van problemen2. De instellingen erkennen het feit dat naast een verkeerde studiekeuze een deel van de uitval met de organisatie van de opleiding zelf te maken heeft. Roc's kunnen vanzelfsprekend de problematiek van individuele leerlingen niet zo maar oplossen, maar met beter en goed georganiseerd onderwijs kan een belangrijk deel van het voortijdig schoolverlaten worden voorkomen. Dat is de taak van de roc’s. Wij leggen de lat ook voor het mbo hoger; punten uit het regeerakkoord als versterking van de professionaliteit van docenten, vergroten van ouderbetrokkenheid, het verhogen van het rendement gelden ook voor het mbo.
Hoe hoog is de uitval onder mbo’ers in een vm2-traject waarbij vmbo en mbo in elkaar zijn geschoven?
Op grond van de huidige data is bekend, dat het voortijdig schoolverlaten onder de VM2 leerlingen uit de eerste tranche (met een uitval van 2,2%) lager ligt dan het landelijke gemiddelde (met een uitval van 2,4%) en ook lager ligt dan het vsv-percentage in het voorgaand cohort op de scholen met een experiment eerste tranche (met een uitval van 3,0%), die toen nog niet gebruik maakten van VM2.
Dit is een aanwijzing, dat de VM2-aanpak bij de experimenten een positief effect heeft.
Over de uitval van mbo-ers in het VM2 experiment is nog niets bekend, aangezien de eerste groep VM2 leerlingen pas dit schooljaar 2010–2011, is gestart met het MBO programma.
Deelt u de mening dat deze uitvallers op latere leeftijd de mogelijkheid moeten krijgen alsnog een mbo-diploma te halen? Zo ja, wanneer gaat de bezuiniging van tafel om het onderwijs voor mbo’ers van 30 jaar en ouder niet langer te bekostigen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de vakmensen waarover u schrijft in uw regeerakkoord?
Werknemers boven de 30 jaar kunnen nog volop scholing volgen. Werkgevers die hun werknemers faciliteren in een scholingstraject kunnen op grond van de Wet Vermindering Afdracht (WVA) in aanmerking komen voor een afdrachtvermindering bij de Belastingdienst; werknemers kunnen hun scholingskosten als aftrekpost bij hun belastingaangifte opvoeren.
Voorts kunnen werkgevers en werknemers de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen inzetten.
De Dairy Campus |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de fusieplannen met betrekking tot de proefboerderijen van Wageningen University en Researchcentre (WUR)?1
Ja.
Hebben de reorganisatieplannen naar uw mening een effect op het dierenwelzijn van de dieren die gehouden worden in de proefboerderijen? Zo ja, welk effect is dat en hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Wageningen UR dient zich te houden aan de wettelijke voorschriften zoals deze van kracht zijn.
Is het waar dat alle proefboerderij-activiteiten omtrent de melkveehouderij geclusterd gaan worden in Friesland, waar een Dairy Campus wordt opgezet? Zo ja, kunt u meer informatie geven over deze Dairy Campus?
Dairy Campus is een initiatief van de provincie Friesland. Doel van Dairy Campus is om hét nationale centrum te zijn voor innovatie, educatie en training, gericht op Integraal Duurzaam en de internationale markt voor de melkveehouderij.
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten. Het voornemen van de Wageningen UR is om het melkveehouderijonderzoek te concentreren in Goutum (bij Leeuwarden) in het kader van de afspraken met de provincie Friesland, de gemeente Leeuwarden, het bedrijfsleven en Aeres (PTC+, beter bekend als Oenkerk), over samenwerking, bundeling van activiteiten en voorzieningen in Dairy Campus.
Is het waar dat de proefboerderij in Friesland op dit moment 200 koeien huisvest, en dat deze koeien toegang tot de wei hebben? Is de verwachting dat er in de toekomst meer koeien worden gehuisvest in de proefboerderij? Zo ja, hoeveel koeien zullen hier gehuisvest worden, en hebben zij gegarandeerd toegang tot de wei? Zo nee, welke veranderingen worden dan voorzien?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoekprogramma’s kunnen worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van Wageningen UR.
Hoeveel publiek geld wordt er geïnvesteerd in de Dairy Campus, door wie is dit geld beschikbaar gesteld en waar wordt dit geld aan uitgegeven?
Ter versterking van de regionale economie komt in totaal € 20 mln. vanuit publieke middelen beschikbaar waarvan € 2,5 mln. van de provincie Friesland, € 2,5 mln. vanuit de gemeente Leeuwarden en € 15 mln. uit economische programma's zoals Koers Noord, Compensatie Zuiderzee. Als eenmalige impuls heeft mijn departement € 175 000,- bijgedragen als uitvoering van amendement 61 Atsma, Waalkens en Cramer vergaderjaar 2008.
Zie ook bijlage 1: Financiering Dairy Campus; besluit provincie Friesland van 23 juni jl.2
Op welke wijze wordt er in de proefboerderijen van Wageningen UR aandacht besteed aan dierenwelzijn, aan biologische veehouderij en aan (agrarisch) natuurbeheer? Hoeveel geld is hiervoor beschikbaar? Kunt u dat afzetten tegen het budget dat beschikbaar is voor onderzoek ten bate van de intensieve veehouderij?
Zie mijn antwoorden op vragen 269 en 399 bij de behandeling van de begroting 2011 (Lijst van vragen en antwoorden LNV begroting 2011, Kamerstukken 32 500-XIV).
Daarnaast stel ik ruim € 10 mln. beschikbaar voor onderzoeksprogramma’s voor Natuur, Landschap en Platteland. Ik stel geen budget beschikbaar voor onderzoek voor een specifieke sector maar voor maatschappelijke thema’s zoals onderzoek naar emissiebeperkingen, ontwerptrajecten integraal duurzame stallen, strooiselstallen e.d.
Het onderzoek bij het onderdeel DLO van Wageningen UR wordt slechts gedeeltelijk publiek gefinancierd. De faciliteiten worden ook aangewend ten behoeve van onderzoeksvragen vanuit het bedrijfsleven.
De samenwerking met Frankrijk voor internetvrijheid |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Zal Nederland deelnemen aan de internationale conferentie over internetvrijheid van 29 oktober 2010 te Parijs, die voortbouwt op een Nederland-Frans initiatief van ministers Verhagen en Kouchner?1
In verband met mijn verhindering op de datum van de conferentie heeft Frankrijk besloten deze tot nader orde uit te stellen. Nederland zal spoedig in gesprek gaan met Frankrijk over een mogelijke nieuwe datum, locatie en modaliteiten van de beoogde conferentie. De inzet van Nederland blijft daarbij dat de vrijheid van meninguiting op internet het thema van de conferentie moet zijn, waarbij een zo breed mogelijke groep landen en andere belanghebbenden betrokken moet blijven.
Is de vrijheid van meningsuiting en informatievergaring en het recht privacy op internet naar uw mening gediend bij de 3-strikes regeling die de Franse president voorstelt voor die conferentie?
Nederland onderschrijft de Hadopi-wet niet. Zoals opgenomen in het regeerakkoord, is Nederland voor een open en vrij internet. Het beleid van het vorige kabinet dat het beleid «three strikes and you're out» uit de Hadopi-wetgeving voor Nederland niet acceptabel is, blijft onverkort van kracht. Nederland zal dit standpunt in de diverse internationale gremia blijven uitdragen.
Bent u voornemens daar de uitspraken van de vorige regering gestand te doen dat in Nederland geen 3-strikes regeling zal worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Zult u zich verzetten tegen de wens van de Franse regering om maatregelen uit de omstreden Hadopi-wet op te nemen in een internationale gedragscode?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer verslag te doen van de uitkomsten van de conferentie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 29 oktober 2010?
Het onderbrengen van kernenergie bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en internationale verdragen die dit niet toelaten |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Betekent de formulering «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van energie», uit het Besluit houdende opheffing van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (besluit nr. 10.002841), dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet naar het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaan?1
Ja.
Zo ja, hoe verhoudt die nieuwe indeling zich tot de artikelen 8 lid 2 van het Verdrag nucleaire veiligheid en artikel 5 lid 2 van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid, waarin is vastgelegd dat er een scheiding van taken moet zijn tussen het regulerende lichaam en andere lichamen of organisaties die zich bezighouden met de bevordering of het gebruik van kernenergie?
In de desbetreffende verdragen is bepaald dat er een scheiding dient te zijn tussen de regulerende organisatie(s) en organisaties die zijn betrokken bij de bevordering of het gebruik van kernenergie. De minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie is verantwoordelijk voor het energiebeleid, maar bevordert daarmee geen kernenergie zoals bedoeld in de genoemde verdragen. De minister stelt alleen randvoorwaarden voor een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, en het is aan marktpartijen om binnen deze randvoorwaarden al dan niet te investeren in kernenergie. Ook is de minister niet betrokken bij het gebruik van kernenergie.
Is het waar dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet per 1 juli 1999 juist van het toenmalige ministerie van Economische Zaken naar het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer waren overgedragen, vanwege de verplichte scheiding op grond van het Verdrag nucleaire veiligheid? Zo neen, waarom vermeldt het betreffende overdrachtsbesluit (Stb, 1999, 275) het Verdrag dan expliciet als reden? Zo ja, wat is er sinds 1999 veranderd aan de internationale verdragen dat terugdraaien van de scheiding in uw ogen mogelijk maakt?
Zoals blijkt uit de toelichting op het overdrachtsbesluit, was de primaire reden voor de overdracht dat het belang van kernenergie en de aspiraties op het gebied van de bevordering daarvan in 1999 aanzienlijk waren verminderd ten opzichte van de periode waarin de Kernenergiewet van kracht is geworden. Omdat daarmee stralingsbescherming het zwaartepunt van de uitvoering van de Kernenergiewet werd, is in 1999 om praktische redenen de Kernenergiewet overgedragen naar de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De totstandkoming van het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid is blijkens de toelichting op het overdrachtsbesluit genoemd als bijkomend argument waarom overdracht van de primaire verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening wenselijk zou zijn. Tot op heden is de minister van Economische Zaken overigens mede bevoegd gezag bij de vergunningverlening en voor het stellen van algemene regels op grond van de Kernenergiewet. Dit heeft het IAEA nooit beschouwd als zijnde in strijd met het genoemde verdrag.
Bent u bereid om het bovenvermelde besluit (nr. 10.002841) te wijzigen om de verantwoordelijkheden inzake de Kernenergiewet weer in lijn met de in vraag twee genoemde internationale wet- en regelgeving te brengen? Zo nee, bent u dan bereid de Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) te verzoeken hun oordeel te geven over de nieuwe indeling en bijbehorende bevoegdheden inzake de Kernenergiewet en dit oordeel aan de Kamer te doen toekomen?
Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 3 is er geen reden om wijzigingen aan te brengen in de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie voor de Kernenergiewet. Het IAEA toetst eens in de drie jaar of lidstaten voldoen aan de vereisten uit het Verdrag. Bij de eerstvolgende toetsingsconferentie in april 2011 zal ook de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling aan de orde komen. Zoals gebruikelijk zal de Tweede Kamer over de bevindingen van het IAEA worden geïnformeerd.
Het 'gay-alert' in Utrecht |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrecht komt met gay-alert»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het instellen van een «gay-alert» slechts symptoombestrijding is? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik niet. De burgemeester van Utrecht heeft samen met de politie een Gay Alert ingesteld, nadat zich in korte tijd een aantal homogerelateerde geweldsincidenten in Utrecht had voorgedaan. Het Gay Alert is vooral bedoeld om in een vroegtijdig stadium te kunnen reageren op beginnende treiterijen en overlast. Daarmee is het geen symptoombestrijding, maar een nuttige stap om verdere escalatie te voorkomen. Daarnaast is het Gay Alert voor mensen die aarzelen over het wel of niet aangifte doen, een laagdrempelige ingang. Ik juich dit initiatief voor het instellen van een Gay Alert dan ook zeker toe, vooral nu de gemeente Utrecht en de politie samen met andere betrokken organisaties daarmee sneller in dit soort situaties kunnen optreden.
In hoeverre erkent u dat er een verband bestaat tussen de toenemende bedreigingen tegen homo’s en één van de conclusies uit het SCP-rapport «Gewoon Anders» uit 2010, dat veel niet-westerse allochtonen homoseksualiteit afwijzen vanuit hun religie en deze geaardheid bestempelen als iets van westerlingen en ongelovigen?
Uit het Landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 (TK 2009–2010, 32 123 VII, nr. 74), dat op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd, blijkt dit directe verband niet. Wel is het aantal homogerelateerde incidenten toegenomen van 380 in 2008 naar 429 in 2009. In dit criminaliteitsbeeld is echter niet specifiek ingegaan op de achtergronden van de verdachten. Uit de LECD-rapportage «Homofoob geweld» van de politie blijkt dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte door het slachtoffer werd genoemd. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd.
Het wegpesten van homo's |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrechtse homo weg uit woning na pesterijen»?1
Ja.
Waarom worden slachtoffers van pesterijen extra gestraft door een gedwongen verhuizing? Waarom worden de daders van homo pesterijen en homogeweld niet opgepakt?
Dit kabinet pakt daders aan en beschermt slachtoffers. Dat is ook de inzet geweest van de korpsbeheerder van het korps Utrecht. Hij heeft mij laten weten dat het niet zo is dat slachtoffers van pesterijen in Utrecht worden gedwongen te verhuizen. Soms is het gebeuren echter zo heftig, en de escalatie zo snel, dat het de keuze van het slachtoffer is om te verhuizen. De woningbouwcorporatie werkt hier dan vaak met voorrang aan mee.
De verdachte van de pesterijen in bovengenoemde zaak is aangehouden en verhoord. Het politieonderzoek is afgerond en de zaak ligt ter beoordeling bij het Openbaar Ministerie. Zie verder het antwoord op vraag 9 over de aanpak van daders.
Bent u van mening dat de gedwongen verhuizing van het slachtoffer van homogeweld en pesterijen een verkeerd signaal afgeeft aan de daders, namelijk dat ze niet worden gestraft en gemakkelijk weg kunnen komen met mishandeling en vandalisme?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om in de toekomst te voorkomen dat slachtoffers worden bestraft door een gedwongen verhuizing? Welke maatregelen gaat u nemen ten aanzien van daders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het gebrek aan vertrouwen in de aanpak van gemeente en politie ten aanzien van overlast en pesterijen, waardoor homo’s geen aangifte meer willen doen, kunnen ontstaan?2 Wat gaat u doen om dit wantrouwen bij homo’s weg te nemen?
Voor een effectieve aanpak en vervolging van geweld, intimidatie en discriminatie van homoseksuelen is een aangifte van essentieel belang. De politie neemt elke aangifte van discriminatie op. Ook in de aanwijzingen van discriminatie van het OM wordt hierop gestuurd. Ik betreur dan ook het gebrek aan vertrouwen in de politie en gemeente.
In het spoeddebat van 4 november jl. over incidenten bij moskeeën heb ik een brief aan de Kamer toegezegd begin volgend jaar waarin ik onder andere het ingezette aangiftebeleid ten aanzien van discriminatie zal aanscherpen. Ik zal de aangiftebereidheid en de mogelijkheid om (beperkt) anoniem aangifte te doen met de relevante spelers, zoals gemeenten (VNG) en politie, nog eens tegen het licht houden.
Is het niet treurig gesteld met onze samenleving, indien homo’s zich onveilig voelen op straat, op school en zelfs in hun eigen huis?
Dat homoseksuelen zich onveilig voelen is zorgwekkend. Dit kabinet staat, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, borg voor de emancipatie van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders en zal daartoe concreet beleid ontwikkelen. Het verbeteren van de veiligheid van homoseksuelen is één van de prioriteiten in de beleidsbrief emancipatie welke de Kamer in het voorjaar 2011 zal ontvangen.
Hoe veilig zijn homo’s op scholen? Zijn er in de afgelopen vijf jaar incidenten geweest van weggepeste homo leerlingen of leerkrachten? Wat is het schoolverzuim van homoleerlingen?
Uit het onderzoek «Weerbaar en divers» van 2009 (TK 2008–2009, 27 017, nr. 50 van de Inspectie van het Onderwijs, waarin de seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid in het onderwijs is onderzocht, blijkt dat de helft van de ondervraagde leerlingen meent dat je op school beter niet voor je homoseksualiteit uit kunt komen. Verder lijkt het erop dat incidenten rond homoseksualiteit zich voornamelijk af spelen in het voortgezet onderwijs. Ruim een derde van de 35 bezochte scholen had te maken met incidenten rond homoseksualiteit. Deze incidenten betroffen bijna altijd verbale incidenten. De inspectie constateert in het onderzoek dat het pesten van homoseksuele leerlingen en leraren geen zeldzaamheid is. Ook in de monitor «sociale veiligheid in het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs» van 2008» (TK 2008–2009, 29 240, nr. 30 wordt melding gemaakt van incidenten. Van de leidinggevenden geeft 10% aan dat ze te maken hebben gehad met incidenten tegen leerlingen vanwege homoseksualiteit. 7% meldt incidenten tegen personeel vanwege homoseksualiteit. Er zijn geen cijfers van weggepeste homoseksuele leerlingen of -leerkrachten of over het school verzuim van homoseksuele leerlingen.
Wat is in de afgelopen vijf jaar de oplossingspercentage bij homogeweld? Erkent de politie dat zij minimaal scoren bij de opsporing van daders van homogeweld?
Op dit moment zijn er geen landelijke opsporingsresultaten bekend van homogeweld. Het Openbaar Ministerie (OM) geeft jaarlijks inzicht in de vervolging en afdoening van de zogenaamde zuivere discriminatiezaken, zoals het aanzetten tot haat. Met de invoering van een nieuw registratiesysteem (GPS) zal het OM over 2012 voor het eerst ook landelijke cijfers beschikbaar hebben die inzicht geven in het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect, zoals homofoob geweld.
Klopt het dat de daders van pesterijen en homogeweld vaak niet opgepakt kunnen worden, omdat er geen getuigen zouden zijn? Waarom wordt dan de groepsaansprakelijkheid niet ingezet, waarbij de politie niet meer hoeft te achterhalen wie wat heeft gedaan?
Er worden wel degelijk daders opgespoord, aangehouden en vervolgd. De ervaring leert echter dat de bewijsvoering soms problematisch is, bijvoorbeeld bij gebrek aan forensisch-technisch bewijs of getuigen. In sommige gevallen zijn pesterijen niet strafbaar. De politie intervenieert in dat soort gevallen overigens wel, bijvoorbeeld door daders aan te spreken.
Voor wat betreft het aspect van groepsaansprakelijkheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Heeft de burgemeester van Utrecht bij dit recente incident de groepsaansprakelijkheid ingezet om de daders op te sporen?
Groepsaansprakelijkheid is een civielrechtelijk begrip. Artikel 166 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek maakt individuele leden van een groep hoofdelijk aansprakelijk voor schade die is geleden. Groepsaansprakelijkheid is geen middel om daders op te sporen en kon niet worden ingezet door de burgemeester, omdat jegens hem geen onrechtmatige daad was gepleegd. Bovendien ging het in dit geval om één dader, niet om een groep.
Heeft de burgemeester van Utrecht het slachtoffer bezocht en in de desbetreffende wijk een bijeenkomst georganiseerd?
De burgemeester van Utrecht heeft zowel telefonisch contact alsook een persoonlijk gesprek gehad met het slachtoffer.
Heeft de burgemeester van Utrecht de politie in de gelegenheid gesteld om speciale opsporingsfaciliteiten in te zetten, zoals een lokagent?
Het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen is voorbehouden aan de officier van justitie. Gezien de aard van de zaak was de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen niet nodig. Ook de inzet van een lokagent bleek niet nodig.
De berichten 'UNHCR: stuur geen Irakezen meer terug' en 'Nederland stuurt Iraakse vluchtelingen naar onveilige gebieden' |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van NOS Nieuws, waarin een UNHCR-vertegenwoordiger zich uitspreekt tegen het terugsturen van Iraakse vluchtelingen naar Irak?1,2en3
Ja.
Op grond waarvan komt u tot het oordeel dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet dusdanig is dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tot gevolg heeft, nu het meest recente ambtsbericht over Irak dateert van januari 2010, terwijl sindsdien de (veiligheids)situatie is veranderd door het plaatsvinden van de verkiezingen en het ontbreken van een centrale regering?
Op 29 oktober 2010 is een nieuw algemeen ambtsbericht Irak verschenen dat de situatie in Irak beschrijft gedurende de periode van februari 2010 tot en met september 2010. Ik zie in dit ambtsbericht geen aanleiding om het bestaande beleid ten aanzien van Iraakse asielzoekers te wijzigen.
Uit de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde en gepubliceerde algemene ambtsberichten over Irak blijkt dat de gewelds- en mensenrechtensituatie in Irak al vele jaren zorgwekkend is. Evenwel lieten deze ambtsberichten ook zien dat de veiligheidssituatie ten opzichte van 2006 en 2007 aanzienlijk is verbeterd. Het nieuwe ambtsbericht bevestigt deze vaststelling hoewel de verbeteringen zich niet in dezelfde mate doorzetten als in voorgaande jaren. Hoewel blijkens het ambtsbericht, meerdere bronnen over de afgelopen jaren, inclusief deze verslagperiode, een (licht) positieve ontwikkeling van de veiligheidssituatie waarnemen, wisselen op de korte termijn verslechteringen en verbeteringen elkaar af. Zo verslechterde de veiligheidssituatie in de weken na de verkiezingen van 7 maart 2010, maar was het geweldsniveau eind april weer ongeveer op het niveau van vóór 7 maart. Er kan dan ook niet in zijn algemeenheid voor de gehele verslagperiode worden gesproken van een verbetering of verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak ten opzichte van voorgaande verslagperiodes.
Gelet op deze informatie ben ik van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak thans niet dusdanig is dat een Iraakse vreemdeling bij terugkeer naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, het risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM. Uit de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) volgt dat het EHRM een zodanige benadering alleen zou volgen in de meest extreme gevallen van algemeen geweld (onder andere F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009, nr. 32621/06). Op basis van de informatie in het ambtsbericht kan niet worden geconcludeerd dat in Irak sprake is van een extreme situatie van algemeen geweld in de zin van de jurisprudentie van het EHRM.
Op 22 oktober 2010 heeft Nederland, net als Zweden en het Verenigd Koninkrijk, een brief van het het EHRM ontvangen betreffende de gedwongen terugkeer naar Irak. Het EHRM wil, mede in het licht van het standpunt van de UNHCR, opnieuw de terugkeer naar Irak beoordelen. Het feit dat het EHRM een vraag heeft voorgelegd over de algemene situatie in Irak, wil nog niet zeggen dat de juridisch bindende uitspraak van het Hof in de zaak F.H. tegen Zweden aan juridische relevantie heeft ingeboet. Op verzoek van het EHRM heeft Nederland het EHRM op 29 oktober 2010 geïnformeerd over de terugkeer naar Irak. Deze informatie bestond primair uit het algemeen ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Ik ga ervan uit dat de door Nederland ingebrachte informatie voldoet aan de vraag van het EHRM om objectieve informatie over de algemene situatie in Irak en dat na beoordeling van deze informatie door het EHRM niet langer aanleiding zal bestaan om verzoeken tot «interim measures» van personen die terug dienen te keren naar Irak, in zijn algemeenheid toe te kennen.
Bent u met de UNHCR, die beschikt over recente informatie, van mening dat de situatie in Irak te onvoorspelbaar en te risicovol is om in te kunnen staan voor de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak? Zo nee, op basis van welke recente informatie bent u een andere mening toegedaan en op welke wijze kunt u de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak garanderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, ben ik op basis van de informatie uit het recente ambtsbericht van oktober 2010 van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak, of in bepaalde regio’s van Irak, niet dusdanig is dat elke uitzetting een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
Dit betekent niet dat de veiligheidssituatie geen enkele rol speelt bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Iraakse asielzoekers. De individuele beoordeling laat onverlet dat de algemene situatie in Irak, die bekend is uit objectieve bronnen zoals de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, steeds wordt meegenomen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Bovendien is de veiligheidssituatie in Irak nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare minderheidsgroepen, het individualiseringsvereiste te nuanceren bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dit betekent dat Iraakse christenen, mandeeërs, yezidi’s, Palestijnen, joden, shabak en kaka’i, met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor bescherming. Verder vraag ik bij de beoordeling van de asielaanvraag ook nog steeds extra aandacht voor bepaalde groepen waaronder bijvoorbeeld personen werkzaam in risicoberoepen.
Kunt u bevestigen dat momenteel de meerderheid van de EU-landen vluchtelingen uit Irak niet gedwongen doet terugkeren? Hoe wordt door andere EU-landen de veiligheidssituatie in Irak gekwalificeerd in het licht van artikel 3 van het EVRM?
Op 26 oktober 2010 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken mij een brief gestuurd waarin hij mij informeert over het beleid van Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Denemarken ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Irak. Deze brief is ook gepubliceerd op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Uit deze brief blijkt dat alle genoemde landen Irakezen gedwongen terugkeren naar Irak. In het verlengde van deze informatie is ook vernomen dat op 25 oktober 2010 een uitzetting naar Irak heeft plaatsgevonden vanuit het Verenigd Koninkrijk en op 27 oktober 2010 vanuit Zweden. Daarnaast blijkt dat van de genoemde landen, enkel België een vorm van categoriale bescherming toepast ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit bepaalde provincies en regio’s in Irak.
Bent u, mede naar aanleiding van bovengenoemde berichten en het verzoek van de UNHCR, bereid de gedwongen terugkeer van Iraakse vluchtelingen op te schorten totdat het nieuwe algemeen ambtsbericht in oktober wordt uitgebracht?
Ja.
Bent u bereid deze vragen binnen een termijn van een week te beantwoorden?
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat bankrekeningen geplunderd zijn na het stelen van post met bankgegevens |
|
Sadet Karabulut |
|
Wat is uw reactie op het bericht over plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens?1
Ik heb naar aanleiding van deze berichtgeving navraag gedaan bij TNT Post. Zij hebben mij laten weten dat post aan rekeninghouders van enkele financiële instellingen is onderschept, waarna door de dader(s) – zich uitgevend voor de geadresseerden – om een vervangende pinpas/pincode werd gevraagd. In een aantal gevallen zouden deze frauduleuze aanvragen zijn gehonoreerd, en zijn vervangende passen en de bijbehorende nieuwe pincodes door de betreffende financiële instellingen verzonden. Deze post is opnieuw door de dader(s) onderschept, waarna bankrekeningen zijn geplunderd. Op welke wijze deze post is onderschept, is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post.
Is het stelen van post eenvoudiger geworden na de berichten over kostenreducties die TNT doorvoert in verband met de concurrentie in de post, waardoor de postbezorging faalt en op sommige einddistributiepunten aanhangwagentjes op parkeerterreinen worden ingezet of zelfs zakken die onbeheerd in de publieke ruimte staan?2
De wijze waarop deze fraude heeft kunnen ontstaan is nog onduidelijk. Dit is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post. Voordat conclusies kunnen worden getrokken, dienen de resultaten van het onderzoek van politie en TNT Post naar de fraude en de resultaten van het onderzoek van OPTA te worden afgewacht.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13075 (van 17 september 2010) doet OPTA onderzoek naar het mogelijk door TNT Post niet zorgvuldig behandelen van de post (zoals het onbeheerd achterlaten van postzakken op steunpunten) in het kader van diens plicht ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden. Zoals vermeld in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13437 (van 23 september 2010) heb ik OPTA gevraagd het aspect van mobiele depots mee te nemen in het onderzoek.
Het is aan OPTA om te bepalen in hoeverre deze berichtgeving relevant is voor diens onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat de resultaten van het onderzoek van politie Amsterdam en TNT Post over de wijze waarop deze fraude heeft kunnen plaatsvinden van wezenlijk belang kunnen zijn voor de afweging van OPTA.
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) deze berichten betrekken bij het onderzoek naar de wijze waarop TNT haar verantwoordlijkheid voor het bewaren van het briefgeheim invult?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze berichten over het plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT en het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Het ontvreemden van poststukken kwam (helaas) ook vóór de datum van volledige opening van de postmarkt voor.
Verkoop van geneesmiddelen via internet |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de steekproef voor wat betreft zelfzorgvoorlichting van drogisten en apothekers?1
De uitzending van Tros Radar van 4 oktober jl. maakt duidelijk dat de advisering over zelfzorggeneesmiddelen veel te wensen over laat, vooral in drogisterijen. Een grote meerderheid van de drogisterijen (72%) ging in deze steekproef niet zorgvuldig om met de verkoop van ibuprofen. Apotheken scoorden beter met 40%, hoewel ook dit natuurlijk nog veel beter zou moeten.
Uit mystery-shopping onderzoek van de Consumentenbond komt naar voren dat de advisering in drogisterijen tekortschiet.
Ik vind het teleurstellend dat in de drogisterijsector, die al vele tientallen jaren nagenoeg het monopolie heeft op opleidingen, examens en verkoop van UAD-geneesmiddelen, nog steeds niet zorgvuldig wordt geadviseerd over zelfzorggeneesmiddelen.
Deelt u de mening dat de kassacheck altijd moet worden uitgevoerd, de juiste vragen worden gesteld, zoals naar het gebruik van andere geneesmiddelen, en het juiste advies moet worden gegeven? Zo ja, gaat u hierover contact opnemen met de Centraal Bureau Drogisterijbedrijven (CBD) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)?
De Geneesmiddelenwet bepaalt in artikel 62 dat in drogisterijen «verantwoorde zorg» wordt geleverd. Volgens de wet houdt dit in dat de terhandstelling van UAD-geneesmiddelen geschiedt onder verantwoordelijkheid en onder toezicht van een drogist, en dat alleen een (assistent) drogist de bedoelde voorlichting mag geven. Over de zogenaamde «kassacheck» heerst een misverstand. De kassacheck is niet verplicht. Bij de plenaire behandeling van de Geneesmiddelenwet was aanvankelijk een kassacheck voorgesteld in de toelichting bij amendement Van der Vlies 2. Mijn ambtsvoorganger heeft toen de opsteller van het amendement verzocht zijn amendement aan te passen. De minister bracht daarbij de vrees over van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) dat een kassacheck zou leiden tot irritatie bij klanten en personeel omdat de meeste mensen geen behoefte hebben aan advies, en omdat het in een rij bij de kassa vaak niet goed mogelijk is zelfzorgklachten te bespreken3. Daarop is een gewijzigd amendement ingediend waarin de toelichting duidelijk aangeeft dat de voorlichting moet plaatsvinden bij de drogisterij-afdeling en «niet pas als de koper bij de kassa is gekomen»4. De toelichting bij het amendement stelt ook dat de winkelier er voor zorgt dat de koper expliciet verwezen wordt naar de persoon of naar de locatie waar hij advies kan krijgen. Maar bij voorkeur dus niet bij de kassa.
Het is bekend dat de meeste consumenten geen behoefte hebben aan advies. Veel aankopen in de drogisterij zijn herhaalaankopen. Tegen deze achtergrond denk ik dat de sector niet moet inzetten op een zo hoog mogelijk volume aan adviezen of op het opdringen van adviezen aan mensen die dat niet willen. Het gaat hier immers om zelfzorggeneesmiddelen. Zelfzorggeneesmiddelen zijn bij gebruik conform de bijsluiter veilige en verantwoorde geneesmiddelen. De consument kan zijn informatie overal vandaan halen, van de bijsluiter tot het internet of de drogist. Wat ik wel belangrijk vind is dat wanneer mensen advies willen, zij ook een goed advies krijgen.
Heeft het CBD voldoende mogelijkheden om op te treden, indien drogisten onvoldoende communiceren? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het CBD heeft personeel in dienst dat controleert op naleving van de drogistencertificaten. Dit berust op zelfregulering van de sector zelf en is derhalve op vrijwillige basis. Certificering is geen wettelijke eis. Daarnaast houden de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Voedsel- en Waren Autoriteit toezicht op de naleving van de wet. Dit toezicht vindt plaats aan de hand van prioritering op risico’s voor de volksgezondheid.
Vindt u, indien er geen drogistenwaarborgcertificaat is, dat een drogist AV- en UAD-middelen (Algemene Verkoop en middelen die uitsluitend bij apotheek en drogist verkrijgbaar zijn) mag verkopen? Zo nee, wat is de meerwaarde van een CBD certificaat?
Het certificaat is niet wettelijk verplicht. Drogisten mogen zelf weten op welke wijze zij invulling geven aan hun voorlichtende taak. De steekproef van Tros Radar vond plaats onder 20 gecertificeerde en 20 niet gecertificeerde drogisten. Uit de steekproef blijkt dat 60% van de gecertificeerde bedrijven ibuprofen verkocht op een wijze die in strijd is met de eigen zelfregulering. Tros Radar vroeg zich mijns inziens terecht af wat de meerwaarde is van dit certificaat. Ik wijs er overigens op dat het drogistendiploma volstaat om UAD-middelen te mogen verkopen. Ik vind dat de sector meer werk moet maken van de opleiding en examens. Wellicht moet meer nadruk worden gelegd op adviesvaardigheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in het voorjaar een nieuwe organisatie, Drogisterijcollege, aangewezen die drogistenexamens zal afnemen, naast de stichting Pharmacon die dit al vele decennia doet. Ik hoop dat hier een extra prikkel van uitgaat richting de sector.
Deelt u de mening dat verkoop via internet van AV- en zeker van UAD-middelen zeer onwenselijk is en onmogelijk zou moeten zijn, omdat hierdoor niet aan de voorwaarden van voorlichting en informatie kan worden voldaan?
De wetgeving maakt geen onderscheid tussen verkoop vanuit een winkel/apotheek en verkoop via internet. Dit geldt ook voor receptgeneesmiddelen, mits uiteraard aan alle wettelijke regels wordt voldaan. Ik vind wel dat er ook bij de verkoop van UAD-middelen via internet altijd de mogelijkheid moet zijn van on-line of telefonische advisering onder verantwoordelijkheid van drogist of apotheek. En uiteraard is net als bij receptgeneesmiddelen, ook bij zelfzorggeneesmiddelen de bijsluiter on-line beschikbaar via de sites zelfzorg.nl en cbg-meb.nl.
Wat is uw oordeel over het feit dat via dokteronline nog steeds het morfineachtige middel tramadol zonder recept verkrijgbaar is? Is dit wettelijk toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?2 Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Tramadol is uitsluitend op recept van een arts verkrijgbaar (UR). Mijn ambtsvoorganger heeft de apotheek die in Nederland met de website dokteronline.com samenwerkte een aanwijzing gegeven op basis van de Kwaliteitswet Zorginstellingen, die inhield dat de betrokken apotheek de aflevering van UR geneesmiddelen diende te staken. Voorzover mij bekend zijn er in Nederland thans geen artsen of apothekers die betrokken zijn bij de aflevering van UR-geneesmiddelen via dokteronline.com. Mijn ambtsvoorganger is op 23 september jl. in antwoord op Kamervragen ook ingegaan op deze kwestie. Daarbij is aangegeven dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen (eigenaren/beheerders van) websites enerzijds, en beroepsbeoefenaren in de zorg in Nederland die daaraan meewerken anderzijds. Die beroepsbeoefenaren zijn inmiddels effectief aangepakt. Dergelijke veelal vanuit het buitenland opererende websites zijn echter niet zomaar «uit de lucht te halen».6
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar het toenemend aantal drogistensites en andere sites (zoals reprint) dat bijvoorbeeld UAD-middelen aanbiedt via internet en hiertegen op te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Tegen de achtergrond van het totaal aan risico’s dat zich voordoet op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland, zie ik op dit moment geen reden om hiernaar onderzoek te laten doen.
Hoe zit het met het toezicht van de Inspectie op de verkoop via internet van receptgeneesmiddelen, en vindt u dit voldoende?3
Verkoop van UR geneesmiddelen anders dan via internetsites die aan de hiervoor geldende eisen8 voldoen, acht ik, in tegenstelling tot de verkoop van AV en UAD middelen, een groot risico voor de volksgezondheid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet wat zij kan, maar zoals eerder aangegeven is het instellen van opsporingsonderzoek naar illegale websites en het «uit de lucht» halen hiervan zeer lastig6. Wel is het voor de inspectie mogelijk om op te treden tegen artsen en apothekers die in Nederland samenwerken met zo’n website en waarvan de identiteit via open bronnen is te achterhalen. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op reclame van receptgeneesmiddelen op internet. Waar nodig neemt de inspectie passende maatregelen. In samenwerking met de Douane oefent de inspectie grenscontroles uit op de illegale invoer van via internet bestelde geneesmiddelen. Daarbij zijn in oktober van dit jaar bij een internationale actieweek ongeveer 25 000 illegale geneesmiddelen onderschept.