Het bericht dat 9292 OV-data tegen betaling vrijgeeft |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «9292 geeft OV-data tegen betaling vrij»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 9292 tegen betaling en met toestemming OV-data wil vrijgeven?
Dat klopt, maar het verdient nadere toelichting. 9292 maakt geen winst. 9292 geeft namens de OV vervoerders de ruwe data vrij tegen «verstrekkingkosten»4.
De data zijn dus gratis, de «ophaalkosten» zijn voor rekening van de afnemer.
Ten aanzien van de term «met toestemming» het volgende. 9292 stelt de gegevens volgens een licentiemodel5 beschikbaar aan de markt (voor grote en kleine verzoeken). Uitgangspunt hiervan is dat de door 9292 verstrekte OV-data niet voor andere toepassingen aan de markt ter beschikking worden gesteld, dan voor het verstrekken van reisinformatie aan de reiziger. Via het licentiemodel kan dat (beter) gereguleerd worden.
Hoe verhoudt zich dit met de belofte dat in 2011 de gegevens openbaar beschikbaar zouden worden in de Nationale Databank Openbaar Vervoersgegevens (NDOV)?2
Sinds 1 januari 2011 hebben de vervoerders op grond van het BP2000 de verplichting om actuele OV data ter beschikking te stellen aan eenieder die daarom vraagt ten behoeve van een reisinformatie systeem.
Daarnaast hebben de overheden (provincies, stadsregio’s en mijn ministerie) het project NDOV gestart. Het doel van dit project is de voorwaarden te creëren dat de gegevens eenvoudig en tegen verstrekkingskosten beschikbaar komen; marktpartijen kunnen dan op één plek hun gegevens «ophalen», in plaats van stuk voor stuk, bij alle vervoerders. De overheid heeft hierin een faciliterende rol, de markt wordt nadrukkelijk betrokken bij de vraag welke data benodigd zijn voor een OV reisadvies en op welke wijze dat idealiter wordt verkregen.
Hoe verhoudt zich dit met de ideeën uit de Digitale Agenda.nl zoals verwoord in het hoofdstuk «Groei en Innovatie met «open data» als grondstof»?3
De digitale agenda.nl stelt dat overheidsdata beschikbaar dienen te komen voor ondernemers volgens het principe «open, tenzij», zodat ondernemers deze data kunnen hergebruiken voor het ontwikkelen van innovatieve diensten.
OV data zijn echter afkomstig van de vervoerders, die marktpartijen zijn. 9292 is daarnaast, als marktpartij en als eigenaar van de 9292 databank, gerechtigd en vrij om haar databank ter beschikking te stellen. Zoals ik ook in vraag 3 heb omschreven hebben de vervoerders reeds de verplichting actuele OV data te verstrekken aan derden (WP2000 artikel 14 en BP2000 artikel 10).
Om welke reden wil 9292 deze gegevens alleen tegen betaling vrij geven? Wat is uw reactie hierop?
Zie ook het antwoord op vraag 2. De data van 9292 zijn gratis, de «ophaalkosten» (verstrekkingkosten) zijn voor rekening van de afnemer. Hiermee wordt aangesloten bij de WP2000 waarin staat dat de data onder redelijke en objectief gerechtvaardigde voorwaarden geleverd dienen te worden door de vervoerders ten behoeve van een reisinformatiesysteem. Hierbij valt te denken aan verstrekkingkosten.
Wat omvatten de «verstrekkingskosten» die 9292 in rekening wil brengen? Kunt u een schatting geven van de hoogte van deze kosten?
Verstrekkingkosten zijn de meerkosten die daadwerkelijk gemaakt moeten worden om de gratis data aan afnemers te verstrekken. De hoogte van het bedrag van deze verstrekkingkosten is nog niet bekend. De intentie van 9292 is echter om de verstrekkingkosten, voor alle partijen die OV data wensen ten behoeven met het doel hiervan reisinformatie te maken, op een laagdrempelige, proportionele en evenredige wijze uit te voeren om daarmee de innovatie op het vlak van het verstrekken van reisinformatie aan de reiziger te bevorderen.
Deelt u de mening dat, om daadwerkelijk innovatie te stimuleren en de ontwikkeling van apps die het reizen per OV makkelijker maken te bevorderen, de gegevens gratis moeten worden verstrekt?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 5 en 6. De data zelf is gratis wel zijn de verstrekkingskosten voor de afnemer.
Is er een business case gemaakt waarbij gekeken is naar de opbrengsten voor de totale maatschappij, waarbij de scenario’s van betaald en onbetaald vrijgeven van de gegevens zijn vergeleken?
Nee, er is immers geen sprake van het betalen van kosten voor de data.
Bent u bereid de OV-gegevens alsnog in 2011 vrij te geven, vrij van betaling?
Vervoerders hebben reeds de verplichting (WP2000/ BP2000) de data te verstrekken aan derden. Ik was zeer verheugd met het nieuws dat 9292 nog dit jaar de data van de vervoerders gratis ter beschikking stellen tegen verstrekkingkosten. Al eerder heeft de NS partijen toegang gegeven tot haar gegevens (via een API6). Ik vind dit een goede zaak.
Het bericht dat het Maasstad ziekenhuis heeft gefaald bij de aanpak van een gevaarlijke bacterie |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maasstad Ziekenhuis faalt bij aanpak resistentie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat door het «niet adequate reageren» van het ziekenhuis inmiddels 34 patiënten besmet zijn geraakt met de gevaarlijke bacterie Klebsiella pneumoniae?
Het is een ingrijpende gebeurtenis wanneer mensen in het ziekenhuis een besmetting oplopen. Wanneer hierbij sprake is van onzorgvuldig handelen is dat extra ingrijpend. Echter, op dit moment is de eerste prioriteit dat het ziekenhuis alle maatregelen treft om verdere verspreiding te voorkomen, zodat de veiligheid van de patiënten geborgd is. Daartoe heeft de IGZ d.d. 20 juli 2011 het Maasstad Ziekenhuis onder verscherpt toezicht gesteld en extra eisen aan het ziekenhuis gesteld zoals het aanstellen van een coördinator, in de vorm van een hoogleraar-arts-microbioloog, om de hygiënemaatregelen en infectiepreventiemaatregelen eenduidig toe te passen in het ziekenhuis. Vervolgens zal nader onderzoek van de IGZ moeten uitwijzen of en in hoeverre er sprake is geweest van «niet adequaat reageren» of «onverantwoordelijk handelen». Naar aanleiding van de uitkomst van het inspectieonderzoek zullen eventueel stappen worden genomen.
Klopt het dat er nog meer patiënten besmet kunnen zijn en dat het probleem veel groter kan zijn dan nu bekend is?
Om meer zicht te krijgen op de toedracht van de besmetting en op de verspreiding ervan vindt op dit moment een uitgebreid onderzoek plaats. Uit het onderzoek blijkt dat 70 patiënten deze bacterie hebben. Gezien het feit dat het onderzoek nog lopende is zou dit aantal nog kunnen veranderen. De uitkomsten van het onderzoek worden in september verwacht. Overigens zijn de meeste patiënten niet ziek, maar alleen drager van het micro-organisme.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende bronnen melden dat de bacterie wellicht al in 2009 of 2008 aanwezig was? Beschikt u inmiddels over de juiste datum van de uitbraak?
De beschikbare data en de gang van zaken rondom de uitbraak worden nog nader onderzocht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), maar het volgende kan ik er vast over zeggen:
Recent onderzoek van het RIVM, UMCU en GGD heeft vastgesteld dat de uitbraak van de Klebsiella pneumoniae (K. pneumoniae) rond 1 juli 2009 is begonnen in het Maasstad Ziekenhuis. De K. pneumoniae is een bacterie die vaker infecties veroorzaakt bij Intensive Care patiënten.
Dit zelfde onderzoek heeft tevens uitgewezen dat het ziekenhuis vanaf oktober 2010 te maken heeft gehad met de aanwezigheid van een speciaal type van de K. pneumoniae, namelijk de Oxa-48 producerende K. pneumoniae. Dit speciale type K. pneumoniae is resistent voor antibiotica uit de carbapenemgroep.
Klopt het dat er een meldingsplicht geldt voor deze bacterie? Zo ja, wat zijn dan de sancties indien dit niet wordt opgevolgd?
Op basis van de Wet publieke gezondheid en de Kwaliteitswet zorginstellingen is er geen meldingsplicht voor deze bacterie als zodanig. Volgens de huidige stand van zaken is dat ook niet nodig. Of er, op grond van artikel 4a lid 2 van de Kwaliteitswet zorginstellingen, sprake is van een te melden calamiteit is onderdeel van het onderzoek van de inspectie.
Deelt u de mening dat het bestuur van het Maasstad ziekenhuis onverantwoordelijk gehandeld heeft? Zo ja, gaat u het bestuur hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit «falen» van het bestuur aan te pakken, zodat dit niet meer voor kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
Een resistente bacterie in het Maasstad Ziekenhuis |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam al zeven maanden worstelt met de uitbraak van een zeer gevaarlijke en nagenoeg onbehandelbare bacterie, namelijk de Klebsiella pneumoniae?1
Ja.
Klopt het dat momenteel drie van de vier patiënten op de intensive care deze bacterie dragen en er in totaal tenminste 34 patiënten besmet zijn geraakt? Zo nee, wat zijn de werkelijke cijfers?
Omdat de populatie van de Intensive Care dagelijks wisselt, varieert het aantal patiënten met Oxa-48 producerende Klebsiella pneumoniae (K. pneumoniae). Dat maakt deze vraag moeilijk te beantwoorden.
In totaal is deze resistente bacterie tot nu toe bij 70 patiënten aangetoond. Gezien het feit dat het onderzoek nog lopende is zou dit aantal nog kunnen veranderen. De uitkomsten van het onderzoek, uitgevoerd door het Maasstad ziekenhuis met ondersteuning van het RIVM en UMCU, komen in september beschikbaar en zullen helderheid geven over het totaal aantal besmet geraakte patiënten. Overigens zijn de meeste patiënten niet ziek, maar alleen drager van het micro-organisme.
Klopt het dat de microbiologen van het Maasstad Ziekenhuis medio april 2011 geïnformeerd zijn over de besmetting met Klebsiella pneumonaie op de intensive care (ic), maar weinig met deze informatie hebben gedaan? Heeft de GGD Rotterdam pas op 26 mei 2011 bericht ontvangen van het Maasstad? Welke maatregelen neemt GGD Rotterdam momenteel?
De beschikbare data en de gang van zaken rondom de uitbraak worden nog nader onderzocht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), maar het volgende kan ik er vast over zeggen:
Het Maasstad Ziekenhuis is in april 2011 door de collega's van het Slotervaart Ziekenhuis geïnformeerd over de aanwezigheid van de Oxa-48 producerende K. pneumoniae. De bacterie werd aangetroffen bij een patiënt die overgebracht was van het Maasstad Ziekenhuis naar het Slotervaart Ziekenhuis.
Het Maasstad Ziekenhuis is in mei 2011 een intern onderzoek gestart waarbij ze heeft vastgesteld dat meerdere patiënten drager waren van de Oxa-48 producerende K. pneumoniae. Nadat dit was vastgesteld is dit op 26 mei 2011 gemeld bij de GGD Rotterdam.
Hoewel het bij een uitbraak van deze bacterie niet de specifieke taak van de GGD is, heeft de GGD de volgende acties ondernomen: Ze heeft contact gezocht met huisartsen, verpleeghuizen en andere zorgverleners in de omgeving om de situatie te monitoren. Tevens heeft ze de gemeenschap geïnformeerd via de regionale televisie en haar website2 en plaatsgenomen in het outbreakteam van het ziekenhuis. Binnen dit team draagt de GGD zorg voor de belangen van ontslagen patiënten en de gemeenschap in algemene zin.
Klopt het dat de Klebsiella pneumoniae resistent is voor de zwaarste categorie antibiotica, de carbepenem, en er enkel experimentele behandelingen overblijven om de infectie te bestrijden? Hoe effectief zijn deze behandelingen? Wat zijn de gezondheidsgevolgen van deze experimentele zorg voor de patiënt?
Het klopt dat de Oxa-48 producerende K. pneumoniae resistent is voor nagenoeg alle antibiotica, waaronder die uit de carbapenemgroep. Er is echter nog wel een enkel antibioticum over voor behandeling. Er blijven dus niet alleen experimentele behandelingen over. Ik beschik nog niet over de kennis van de effectiviteit en de mogelijke gezondheidsgevolgen van experimentele behandelingen, maar deze behandelingen worden vooralsnog niet toegepast.
Klopt het dat er sinds 2009 al een uitbraak is van Extended Spectrum Beta-lactamase (ESBL) op de ic van het Maasstad Ziekenhuis, maar deze niet is gerapporteerd? Heeft het Maasstad Ziekenhuis nog steeds last van deze ESBL? Hoeveel mensen zijn met deze ESBL besmet geraakt en naar welke plekken in Nederland hebben zij zich verplaatst?
Ja, het klopt dat het Maasstad Ziekenhuis sinds 2009 last heeft van ESBL-producerende bacteriën. ESBL-producerende bacteriën komen in meerdere ziekenhuizen voor. Het is niet gebruikelijk dat aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën wordt gerapporteerd bij de GGD. Indien deze bacteriën worden aangetoond moeten bepaalde (voorzorgs)maatregelen worden genomen om onder andere verdere verspreiding te voorkomen. Deze maatregelen staan beschreven in de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP). De WIP is een samenwerkingsverband van drie wetenschappelijke verenigingen op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne en maakt richtlijnen op het gebied van infectiepreventie voor de gezondheidszorg. De IGZ ziet toe op het naleven van deze richtlijnen.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van deze resistente bacteriën in het Maasstad Ziekenhuis? Kunt u de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over het Maasstad Ziekenhuis zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Een uitbraak met een resistente bacterie in een ziekenhuis is een lokaal probleem. De bestrijding binnen het Maasstad Ziekenhuis van de Oxa-48 producerende K. pneumoniae is in volle gang. Zoals bij vraag 2 gemeld vindt er een uitgebreid onderzoek onder grote groepen patiënten plaats. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting in september beschikbaar zijn. Zodra ik hierover beschik zal ik deze naar de Kamer zenden.
Bent u op de hoogte van meer uitbraken van resistente bacteriën in Nederlandse zorginstellingen of is het Maasstad Ziekenhuis een uniek geval?
De aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën neemt toe, zo blijkt uit de surveillance van het RIVM. Uitbraken met multiresistente bacteriën komen in meerdere ziekenhuizen voor. De aanwezigheid van de Oxa-48 producerende K. pneumoniaeis wel bijzonder en is slechts een enkele keer eerder voorgekomen in Nederland. Het is de eerste keer dat er sprake is van een uitbraak van de Oxa-48 producerende K. pneumoniae.
Welke maatregelen neemt u om de gezondheidsgevaren van de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis te minimaliseren?
De uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis is een lokaal probleem dat om lokale actie vraagt. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor in eerste instantie bij het ziekenhuis, met toeziend oog van de inspectie en ondersteuning van het RIVM bij het in kaart brengen en analyseren van deze uitbraak. Tevens heeft de IGZ d.d. 20 juli 2011 het Maasstad Ziekenhuis onder verscherpt toezicht gesteld en extra eisen aan het ziekenhuis gesteld zoals het aanstellen van een coördinator, in de vorm van een hoogleraar-arts-microbioloog, om de hygiënemaatregelen en infectiepreventiemaatregelen eenduidig toe te passen in het ziekenhuis.
Wat kunnen Nederlandse burgers doen om het risico voor hun gezondheid zo klein mogelijk te houden? Zijn er bepaalde gedragsvoorschriften?
De Oxa-48 producerende K. pneumoniae is een bacterie die voor gezonde mensen niet ziekteverwekkend is. Voor gezonde mensen vormt deze bacterie geen gevaar. De bacterie behoort tot de normale darmflora. Alleen als de bacterie buiten de darm in steriele weefsels komt kan dat tot infecties leiden. Dergelijke situaties kunnen in ziekenhuizen voorkomen. Nederlandse burgers kunnen gebruikelijke hygiënemaatregelen in acht nemen.
Het vier weken sluiten van spoorknooppunt Zwolle |
|
Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Zwolle vier weken dicht»1 en «Station Zwolle gaat volgend jaar vier weken dicht»?2
Ja.
Hoe komt het dat het beveiligingssysteem op station Zwolle zo weinig flexibel is dat er niet aan één spoor gewerkt kan worden, maar dat het hele systeem uitgeschakeld moet worden?
De nu door ProRail voorziene aanpak van werkzaamheden wordt niet veroorzaakt door de inflexilibiliteit van het beveiligingssysteem. ProRail heeft mij geïnformeerd dat zij, in overleg met de betrokken vervoerders, ervoor heeft gekozen dat deze werkzaamheden beter uitgevoerd kunnen worden door middel van één lange buitendienststelling dan door middel van een stapsgewijze aanpak met meerdere korte buitendienststellingen.
Klopt het dat de beveiliging in Zwolle opnieuw opgebouwd gaat worden met sterk verouderde, niet-redundante relaistechniek en dat ProRail deze aanpak ook wil volgen op de knooppunten Enschede, Zutphen, Utrecht en ’s-Hertogenbosch?
De nieuwe beveiligingsinstallatie in Zwolle wordt gebouwd op basis van relaistechniek. Deze techniek is inderdaad al enkele decennia in gebruik, maar niet verouderd. Beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek kunnen binnen kortere tijd gewijzigd worden dan die op basis van elektronische technologie, zijn vaak goedkoper en de instandhouding hiervan kan, in tegenstelling tot elektronische systemen, door meer partijen worden uitgevoerd. Deze installatie is niet redundant uitgevoerd omdat een storing hierin een beperkte impact op de treindienst heeft vanwege het relatief kleine gebied waarop dit betrekking heeft. Bovendien leidt een storing hierin zelden tot uitval van de gehele beveiligingsinstallatie, zoals dat vaak wel het geval is bij elektronische systemen. In mijn brief aan uw Kamer van 11 maart 20113 heb ik een toelichting gegeven over het al dan niet redundant uitvoeren van dergelijke installaties. In de op 12 juli 2010 naar uw Kamer gestuurde maatschappelijke kosten- en baten-analyse over de invoering van ERTMS van Decisio is het onderscheid tussen beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek en van elektronische technologie nader toegelicht4..
Op de knooppunten Enschede, Zutphen, Utrecht en ’s-Hertogenbosch zijn de aard en omvang van de benodigde wijzigingen en de leeftijd van de huidige beveiligingsinstallaties zodanig dat aanpassing van deze bestaande installaties het meest voor de hand ligt.
Waarom wordt er door ProRail tegenwoordig niet meer gekozen voor een moderne redundant uitgevoerde elektronische beveiliging, waarvan de software vooraf «offline» getest is zodat wijzigingen snel, betrouwbaar en veilig uitgevoerd kunnen worden en situaties zoals de wekenlange ongeplande stremming 4 jaar geleden in Almelo worden voorkomen?
In Zwolle worden, voorafgaand aan de lange buitendienststelling in de zomer van 2012, twee nieuwe relaishuizen gebouwd, waarin de beveiligingsinstallatie al zoveel mogelijk wordt «voor gebouwd» en «offline» wordt getest. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven kunnen wijzigingen in beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek bovendien binnen kortere tijd worden uitgevoerd dan bij elektronische systemen. De lessen van de uitloop van de indienststelling van het tijdelijke hulpspoor in Almelo in 2007 zijn bij de aanpak van de ombouw van de beveiligingsinstallatie in Zwolle meegenomen.
Deelt u de mening dat de keuze voor nieuwe relaisbeveiliging een forse kapitaalsvernietiging met zich meebrengt omdat dan over enkele jaren alles nóg een keer omgebouwd moet worden naar elektronische beveiliging?
Neen, die mening deel ik niet. Er is geen reden om deze nieuwe relaisbeveiliging binnen enkele jaren om te bouwen naar elektronische beveiliging, en er is dus ook geen sprake van kapitaalsvernietiging daardoor. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn beveiligingsinstallaties op basis van relaistechniek bovendien vaak goedkoper dan die op basis van elektronische technologie.
Deelt u de mening dat een toename van de reistijd van en naar het landsdeel noord vanaf Zwolle van één uur of meer, gedurende 4 weken, onacceptabel is?
ProRail en NS hebben mij geïnformeerd dat zij voor de periode van de lange buitendienststelling in de zomer van 2012 een alternatief vervoerplan zullen uitwerken. Bij deze uitwerking worden verschillende partijen betrokken, waaronder (vertegenwoordigers) van de treinreizigers. Daarbij wordt er naar gestreefd om de toename van de reistijd te minimaliseren. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan direct busvervoer om Zwolle heen voor doorgaande reizigers.
Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn onderzocht voor het sluiten van station Zwolle en waarom deze alternatieven niet zijn gekozen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft ProRail, in overleg met de betrokken vervoerders, ervoor gekozen dat deze werkzaamheden beter uitgevoerd kunnen worden door middel van één lange buitendienststelling dan door middel van een stapsgewijze aanpak met meerdere korte buitendienststellingen. Naast deze nu gekozen aanpak heeft ProRail samen met de betrokken vervoerders de volgende alternatieven onderzocht:
ProRail en de vervoerders hebben gezamenlijk gekozen voor de nu geplande aanpak vanwege:
Kunt u aangeven waarom er bij Zwolle niet gedacht is aan een tijdelijk nood-kopstation ten oosten van het station ter hoogte van de Deventerstraatweg? Deelt u de mening dat via zo’n noodstation een doorgaande intercity Leeuwarden/Groningen-Zwolle-Deventer-Arnhem kan blijven rijden waardoor busvervoer op de landsdelige hoofdroute vermeden wordt, het reistijdverlies wordt beperkt tot 30 minuten en ook de regiotreinen naar Nijverdal, Emmen en Groningen kunnen blijven rijden? Bent u bereid deze mogelijkheid bij de directies van NS en ProRail onder de aandacht te brengen?
Dit alternatief is door ProRail en de vervoerders overwogen en door hen als minder aantrekkelijk beoordeeld dan de nu gekozen aanpak. De nadelen daarvan zijn:
Is het daarnaast mogelijk om de regionaal al langer ter discussie staande rijtijdverkorting tussen Almelo en Vroomshoop te realiseren zodat reizigers van Mariënberg t/m Emmen tijdens de werkzaamheden zonder reistijdverlies van en naar de Randstad kunnen blijven rijden via Almelo, en daarnaast ook het goederenvervoer van Coevorden en het Noorden kan blijven rijden? Bent u bereid dit regionale project uiterlijk in het voorjaar van 2012 door ProRail te laten realiseren en indien nodig financieel te ondersteunen?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat de rijtijdverkorting die tussen Almelo en Vroomshoop gerealiseerd kan worden onvoldoende is om treinreizigers van Mariënberg t/m Emmen zonder reistijdverlies via Almelo in plaats van via Zwolle van en naar de Randstad te laten rijden. Het goederenvervoer van Coevorden en het Noorden blijft bij de huidige aanpak gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande zie ik geen reden om ProRail op te dragen dit project uiterlijk in het voorjaar van 2012 te laten realiseren. Besluitvorming hierover zal via de gebruikelijke, daartoe geëigende procedure plaatsvinden.
Is het, uitgaande van een voorspoedig lopend bouw- en testtraject, tevens mogelijk om de Hanzelijn vervroegd te openen tot Kampen Zuid of zelfs tot Zwolle IJsselallee, zodat reizigers uit Kampen eveneens een adequaat vervoersalternatief krijgen?
Op basis van informatie van ProRail kan ik u meedelen dat de huidige planning voor het bouwen en testen van de Hanzelijn, inclusief de daarbij benodigde marges voor het opvangen van onvoorziene risico’s en tegenvallers, geen ruimte biedt voor een dergelijke vervroegde opening.
Pensioentekort voor werknemers in de sociale werkplaats |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «FNV: pensioen voor werknemer sociale werkplaats in gevaar»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er zonder bijstorting of premieverhoging sprake zal zijn van een tekort van € 350 miljoen voor het pensioenfonds? Zo nee, over welk bedrag gaat het wel?
Ik kan dat bevestigen noch ontkennen. Aanvullende pensioenen zijn een verantwoordelijkheid van de sociale partners. De financiële positie van een pensioenfonds hangt af van een groot aantal variabelen, waaronder de pensioenregeling en daarin gemaakte afspraken over de pensioenleeftijd, pensioenhoogte, vervroegd uittreden en premiehoogte. Tevens is onder andere van invloed het gevoerde beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en niet-solidair is dat mensen met een laag inkomen nauwelijks pensioen opbouwen? Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om iets aan deze ongelijkheid betreft pensioenopbouw te doen en op welke termijn de Kamer deze maatregelen kan verwachten?
Het Nederlandse pensioenstelsel is gebouwd op drie pijlers. De solidariteit met mensen met een laag inkomen loopt primair via de AOW in de eerste pijler. In het pensioenakkoord van 10 juni jongstleden zijn maatregelen aangekondigd die zijn bedoeld voor de bescherming van lagere inkomens met weinig aanvullend pensioen. In het bijzonder gaat het daarbij om een extra verhoging van het AOW-pensioen vanaf 2013 en om de introductie van een extra inkomensafhankelijke ouderenkorting vanaf 2020.
Voor de tweede pijler (collectief georganiseerd pensioen) geldt dat daarin solidariteit wordt vormgegeven tussen de (ex)werknemers die deelnemen in dezelfde pensioenregeling, bijvoorbeeld binnen een bedrijf of bedrijfstak, zoals ook geldt bij de sw-sector.
In dit verband geldt dat de Stichting van de Arbeid (STAR) nadrukkelijk in overweging heeft gegeven aan de sociale partners, de pensioenkoepels Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen en de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (thans verenigd in de Pensioenfederatie) en het Verbond van Verzekeraars om pensioenopbouw mogelijk te maken voor mensen die met loondispensatie werken.
Ik onderschrijf de oproep van de STAR tot aanpassing van de pensioenregelingen op dit punt. Het is aan sociale partners in de pensioenfondsen en de andere betrokken partijen om hierover afspraken te maken.
De derde pijler omvat individueel georganiseerde pensioenproducten.
Kunt u aangeven in hoeverre er nog sprake is van premie-inkomsten bij het pensioenfonds Werk en (re)Integratie?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre is er ruimte voor premieverhoging, nu het huidige salaris van een wsw’er op het minimum niveau ligt en hierdoor ook de werkgeverslasten zullen stijgen?
Dat kan ik niet aangeven, aanvullende pensioenen zijn een verantwoordelijkheid van de sociale partners. Sociale partners kunnen naast afspraken over de premie ook nadere afspraken maken over de invulling van de pensioenregeling.
In hoeverre vindt u een bijstorting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een reële optie?
Dat is geen optie. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen partij in de pensioenregeling die door PWRI wordt uitgevoerd.
Indien premieverhoging en bijstorting geen reële opties zijn, in hoeverre kunt u de rechten van de huidige Wsw’ers nog respecteren, zoals afgesproken in het regeerakkoord?
Aanvullende pensioenen vallen onder de verantwoordelijkheid van sociale partners.
In hoeverre wordt het huidige pensioentekort verergerd door de voorgenomen afname van het aantal Wsw-plaatsen tot 30 000 en dus ook een navenante afname van premie-inkomsten?
De daling van het werknemersbestand in de Wsw zal zich naar verwachting geleidelijk voltrekken over een periode van ruim dertig jaar. Dat geeft sociale partners de tijd om de pensioenregeling, als dat nodig is, aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Daarnaast merk ik op dat pensioenen worden gefinancierd door middel van kapitaaldekking. Bij een goed financieel beleid heeft het fonds voldoende middelen om de reeds opgebouwde nominale pensioenaanspraken gestand te doen.
Radioactief besmette containers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Minder controle op containers uit Japan»1 en «Meltdown in drie kernreactoren Fukushima»?2
Ja.
Bent u van mening dat 38 radioactief besmette containers in ongeveer twee maanden, er 38 te veel zijn en kunt u aangeven hoeveel daarvan op zee, in de havens en op de vliegvelden zijn opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Het aantal van 38 radioactief besmette containers in ongeveer twee maanden is, gezien de situatie in Fukushima, lager dan verwacht. Al deze overschrijdingen werden geconstateerd bij de detectiepoorten in de Rotterdamse haven. Bij 15 van de 38 containers werd bij nader onderzoek door de Kernfysische Dienst een daadwerkelijke overschrijding van de vervoersnorm gevonden. De meeste van deze containers zijn inmiddels schoongemaakt en daarna weer vrijgegeven.
Deelt u de mening dat de ramp in Fukushima veel groter is dan dat in eerste instantie werd gesteld en dat er altijd nog grote onzekerheden zijn, aangezien deskundigen van het Internationaal Atoomenergie Agentschap hun vraagtekens zetten bij het voornemen van eigenaar Tepco om de situatie bij de centrale begin volgend jaar volledig onder controle te hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de ramp in Fukushima al direct als zeer ernstig is beoordeeld. In het begin waren nog weinig gegevens beschikbaar. Gaandeweg is meer duidelijk geworden hoe groot de schade is, alhoewel er nog altijd onzekerheden zijn over de ernst en aard van de schade ten gevolge van de verspreide radioactiviteit door de kerncentrale. Op dit moment kan nog niet exact worden bepaald wanneer de situatie in Fukushima weer volledig onder controle is. Ik heb dan ook geen reden om te twijfelen aan de resultaten van de beoordeling door de deskundigen van het Internationaal Atoomenergie Agentschap.
Bent u daarom van mening dat, totdat er vanuit Japan duidelijkheid is over de gang van zaken met de centrale, het controleren van containerschepen op zee door de Voedsel en Waren Autoriteit nog zeker met een jaar moeten worden verlengd? Zo nee, waarom niet?
Het controleren van containerschepen op zee is inmiddels gestopt. De belangrijkste reden daarvoor is dat in de afgelopen periode tijdens de metingen op zee geen besmetting met radioactiviteit is gemeten. Deze metingen waren minder nauwkeurig dan de metingen in de haven.
Deze metingen dragen niet langer bij aan de bescherming van de betrokken werknemers in de haven. Het besluit om deze metingen te stoppen, is in goed overleg tussen de betrokken overheidsinstanties en het bedrijfsleven tot stand gekomen. Mochten de lozingen van radioactieve stoffen in Japan toch weer groter worden, dan zal worden bezien of de metingen op zee wederom noodzakelijk zijn.
De controle door de Douane met de detectiepoorten in de haven blijft doorgaan. Dit zijn standaard metingen bij containers. Momenteel komen er nog sporadisch besmette containers binnen.
De steekproefsgewijze onderzoeken op de hoeveelheden Cesium-134, Cesium-137 en Jodium-131 bij levensmiddelen en diervoeders die worden uitgevoerd door de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op grond van de EU noodverordening (EU) 297/2011 zijn nu verplicht tot en met 30 september 2011.
In Brussel wordt door het Permanent comité voor de toxicologische veiligheid besloten of deze periode verlengd moet worden. Voor Nederland neemt het ministerie van VWS deel aan dit overleg. De besluitvorming zal afhangen van de analyseresultaten tot dan toe.
De Hanzelijn |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de beoogde tijdwinst voor een reis van Amsterdam naar Zwolle (of andersom) van 15 minuten, die het gevolg zou moeten zijn van de aanleg van de Hanzelijn, wellicht niet wordt bereikt?1
De verwachting is dat de reistijden, zoals genoemd in de referentie, op het moment van opening van de Hanzelijn nog niet kunnen worden gehaald. NS heeft aangegeven te verwachten dat, afhankelijk van een aantal hierna te noemen keuzes, de reistijd tussen Amsterdam en Zwolle in de dienstregeling 2013 tussen de 7 en 10 minuten verschilt ten opzichte van de tijden die als referentie zijn genoemd.
Bij de besluitvorming over de Hanzelijn is een reistijd van 57–58 min. tussen Amsterdam en Zwolle als referentie gehanteerd2. In de reactie (d.d. 29 september 2010) van mijn ambtsvoorganger op vragen over snelheidsverhoging op het spoor is aan deze reistijd gerefereerd, met de toevoeging dat hierbij is uitgegaan van InterCity-treinen met maximum treinsnelheden van 160 km/u.
Uitspraken over een beoogde tijdwinst zijn uiteraard afhankelijk van de dienstregeling die als vergelijking wordt gehanteerd. Op dit moment start NS conform het reguliere proces de detailuitwerking van de dienstregeling 2013. De Hanzelijn wordt hierin opgenomen. De reistijden die op het moment van opening van de Hanzelijn zullen worden gerealiseerd worden bepaald door de actuele mogelijkheden van de infrastructuur, keuzes in de dienstregelingen, te bedienen stations, te realiseren aansluitingen, type materieel en het daarin toegepaste beveiligingssysteem e.d. Welke reistijden precies in 2013 gerealiseerd gaan worden is gezien het lopende ontwerpproces van de dienstregeling nog niet aan te geven.
Van welke factoren is het afhankelijk of de beoogde reistijd van 55 minuten ook daadwerkelijk zal worden bereikt?
Het bereiken van de beoogde reistijd van 55 minuten is afhankelijk van de dienstregeling en de infrastructuur. Op de dienstregeling, en de factoren die daarbij een rol spelen, ben ik bij het antwoord op vraag 1 reeds ingegaan. Hieronder ga ik in op de factor infrastructuur.
Op de corridor Amsterdam–Zwolle zijn twee grote projecten in uitvoering: de Hanzelijn en de korte-termijn-maatregelen op de OV-SAAL corridor.
De Hanzelijn wordt conform de specificaties gebouwd en gecertificeerd opgeleverd als verbinding voor hogere snelheden (max. 200 km/u) tussen Lelystad en Zwolle3.
Bij de specificaties voor de korte-termijnmaatregelen in het OV-SAAL project is mede gelet op de reistijden tussen Schiphol en Zwolle. Op de corridor Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad worden, na ingebruikname van de Hanzelijn, verschillende maatregelen genomen om de reistijd stapsgewijs te verbeteren. Het project OV SAAL Korte Termijn cluster c (op de Zuidtak in Amsterdam) is inmiddels in realisatie en voor het project OV SAAL KT cluster a (op de Flevolijn) is in mei van dit jaar een ontwerp-tracébesluit gepubliceerd. Nog dit jaar zal er een tracébesluit worden vastgesteld. Zoals aangegeven in de brief over OV SAAL van 14 april 2011 zijn de korte termijnmaatregelen in 2015/16 gereed.
Na oplevering van alle korte-termijnmaatregelen zijn er ten opzichte van de dienstregeling 2013 naar verwachting kortere reistijden mogelijk.
Bent u met ons van mening dat de investering in de Hanzelijn van ruim 1 miljard euro een zo groot mogelijk maatschappelijk rendement moet opleveren, onder meer in de vorm van een snellere verbinding van de regio Zwolle en het Noorden met de Randstad? Welk effect heeft een langere reistijd op de kosten-batenverhouding van de investering in de Hanzelijn?
Ik ben met u van mening dat een investering een zo groot mogelijk rendement moet opleveren. Overigens moet daarbij, naast de destijds gestelde doelen, ook de huidige beleidscontext in acht worden genomen.
In het geval van de Hanzelijn behoorde het bereiken van een snellere verbinding van de regio Zwolle en het Noorden met de Randstad tot de destijds gestelde doelen, alsook het ontlasten van de Gooi- en Veluwelijn, een regionale verbinding tussen Zwolle en Lelystad, een verbinding voor het goederenvervoer naar het noorden en verhoging van de flexibiliteit en betrouwbaarheid van het netwerk. De huidige beleidscontext omvat mede PHS.
Na oplevering van de korte-termijnmaatregelen van OV-SAAL ontstaat een situatie die in principe reissnelheden mogelijk maakt die de eerder genoemde referentie benaderen. De werkelijke te behalen reistijden zijn zoals gezegd afhankelijk van keuzes ten aanzien van het vervoer, waaronder de dienstregeling. Er is daarom naar mijn oordeel geen aanleiding om te veronderstellen dat in de eindsituatie sprake zal zijn van een wezenlijk andere kosten-batenverhouding dan ten tijde van het besluit.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoogde reistijd van 55 minuten ook daadwerkelijk wordt bereikt? Wanneer kan de Kamer hierover duidelijkheid verwachten?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1, 2 en 3.
De praktijken binnen de zwaar gesubsidieerde hulpclub SNV |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat Robert de Jongh nog altijd SNV-directeur in Latijns-Amerika is1? Deelt u de mening dat gezien de onthullingen over een cultuur van vriendjespolitiek bij SNV in Latijns-Amerika Robert de Jongh beter niet meer als SNV-directeur actief kan zijn2? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met dien verstande dat hij SNV binnenkort zal verlaten.
Ik acht het de verantwoordelijkheid van de toenmalige directie van SNV om af te wegen of de aan het licht gebrachte feiten over onrechtmatigheden bij SNV in Latijns-Amerika zodanig verwijtbaar waren aan de directeur, dat hij zijn werkzaamheden niet langer had kunnen voortzetten.
Klopt het dat oud SNV-directeur Dirk Elsen in september 2009 – na een voor SNV Latijns-Amerika en daarmee ook voor Robert de Jongh zeer negatieve interne audit uit mei 2009 – met SNV-directielid Annemiek Jenniskens heeft overlegd om Robert de Jongh te promoveren tot directeur van SNV in Azië? Hoe oordeelt u over de wereldvreemdheid van de (toenmalige) directie van SNV?
Ik kan op deze vraag geen antwoord geven. Het is ook niet mijn streven om op de hoogte te zijn van alle gesprekken die medewerkers van SNV met elkaar voeren.
Klopt het dat naast Joke Brandt, directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en tevens oud SNV-medewerkster, ook Jan Remijn, senior beleidsmedewerker op het directoraat-generaal, als ambtenaar betrokken is (geweest) bij de perikelen rondom SNV? Klop het dat ook Jan Remijn een verleden heeft bij SNV? Deelt u de mening dat ambtenaren met een SNV-verleden beter niet op het SNV-dossier ingezet kunnen worden? Deelt u de mening dat elke schijn van verwevenheid tussen het ministerie en SNV vermeden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken ambtenaar was tot begin 2003 werkzaam op het hoofdkantoor van SNV.
Sinds 2007 heeft betrokkene zich onder meer bezig gehouden met zaken betreffende SNV. Zijn kennis van de organisatie kwam daarbij goed van pas. Het ministerie kent adequate regelgeving om belangenverstrengeling en partijdigheid te voorkomen. Die regels worden strikt toegepast.
Overigens was SNV tot 2003 een onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit impliceert logischerwijze dat veel medewerkers van het Departement in hun carrière ook voor SNV werkzaam zijn geweest.
Klopt het dat SNV adviesbureau «Huijskens Communications» in de arm heeft genomen? Zo ja, wat zijn de kosten hiervan voor de Nederlandse belastingbetaler? Deelt u de mening dat het inschakelen van een extern adviesbureau door SNV geen pas geeft? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tussen Huijskens Communications en SNV is een contract gesloten waarin is bepaald dat SNV dit jaar voor een bedrag van maximaal 75 000 euro gebruik kan maken van communicatie-advies van dit bureau.
Mijn voorkeur heeft het inhuren van externe bureaus over het algemeen niet, maar het is goed in dit geval rekening te houden met een Raad van Toezicht die zonder voorzitter was, zonder directievoorzitter en die zich tegelijkertijd met veel media-aandacht geconfronteerd zag.
Onjuiste informatie in debat met de Kamer met name over onderwijsuitgaven |
|
Boris van der Ham (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Waarop baseerde u uw uitspraak tijdens het verantwoordingsdebat dat Nederland op de vijfde plek van de Global Competitiveness Index (GCI) staat?
Ik baseerde mijn uitspraken tijdens het verantwoordingsdebat op de Global Competitiveness Index 2010/2011 van het World Economic Forum en Education at a Glance 2010 van de OESO.
Nederland stond volgens deze bronnen in de top 10 van meest concurrerende landen. Voor concurrentiekracht in algemene zin stond Nederland op nummer 8. Binnen die groep staat Nederland op nummer 5 voor wat betreft de uitgaven aan onderwijs als percentage van het bruto binnenlands product.
Ik sprak hiervan omdat het kabinet de prestaties in het onderwijs beziet in het licht van ons groeivermogen. De Nederlandse onderwijsprestaties moeten omhoog in het belang van het groeivermogen van onze economie. Beter presteren met onderwijs zit niet in meer geld en niet in een fundamentele aanpassing van ons onderwijsstelsel. Wel is een andere manier van werken nodig.
Waarop baseerde u uw uitspraak tijdens het verantwoordingsdebat dat deze index te maken heeft met de totale onderwijsuitgaven in het bruto binnenlands product?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Nederland in de GCI 2010/20111 slechts op plaats acht staat en niet op plaats vijf zoals u beweerde?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de GCI 2010/2011 slechts tien indicatoren over onderwijs bevat op een totaal van meer dan 110 indicatoren?
Ja.
Klopt het dat geen van deze indicatoren betrekking heeft op de totale onderwijsuitgaven in het bruto binnenlands product?
Ja.
Deelt u de mening dat de GCI daarmee geen goed beeld geeft van de inspanningen van dit kabinet op het gebied van kennis en onderwijs?
Ja.
Deelt u de mening dat uw uitspraken over de GCI tijdens het verantwoordingsdebat op onjuiste informatie waren gebaseerd?
Nee. De uitspraken waren onderbouwd door de genoemde cijfers van GCI en OESO. Ik heb daarover in het vragenuurtje van 7 juni gezegd dat Nederland evenveel uitgeeft aan onderwijs als de landen in de top 5 van meest concurrerende economieën in de wereld, terwijl Nederland zelf nog niet tot die top 5 economieën behoort.
Wat betekent de constatering dat deze informatie onjuist was voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de onderwijsinvesteringen en de doelstelling de internationale top 5 te halen?
Ik deel deze constatering niet.
Wat vind u ervan dat dit de tweede keer is in korte tijd dat een lid van uw kabinet met betrekking tot het onderwijs onjuiste informatie gebruikt ter ondersteuning van het kabinetsbeleid?2
Ik deel deze constatering niet.
Bent u het met ons eens dat de jaarlijkse «foto» van de Kennisinvesteringsagenda (KIA) een meer specifiek beeld geeft van de Nederlandse kennisprestaties dan de GCI?
De foto van de Kennisinvesteringsagenda geeft een samenvatting van beschikbare informatie over de uitgaven aan kennis in Nederland. Die informatie is specifieker dan wat er in de GCI is opgenomen.
Bent u bereid uw uitspraken over de kennisprestaties van ons land voortaan te baseren op de foto van de Kennisinvesteringsagenda zodat onjuiste informatie buiten het debat blijft?
Nee. Het kabinet benut informatie uit verschillende bronnen om het beleid te onderbouwen. Daarvoor is goed inzicht nodig over prestaties in internationaal perspectief en ontwikkelingen in de loop van de tijd. Daarvoor worden onder andere bronnen gebruikt als de GCI, de OESO, maar ook het CBS en het CPB.
De ANBI-status |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Anbi – recente ontwikkelingen» van Mr. S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst1 en het artikel «Heeft de fiscaal fondswervende instelling nog een toekomst?» van Mr. M. Kopinsky?2
Ja.
Bent u van mening dat de fiscale regelingen voor ANBI’s3 en fiscaal fondswervende instellingen van essentieel belang zijn voor de maatschappelijke doelen die zij beogen?
Via fiscale faciliteiten wordt beoogd het geven aan ANBI’s te bevorderen c.q. mogelijke fiscale belemmeringen weg te nemen. Deze faciliteiten zijn hierdoor voor de instellingen en de maatschappelijke doelen die zij dienen uiteraard van belang.
Deelt u de zorg dat onduidelijkheid over de ANBI-status respectievelijk de status van een fiscaal fondswervende instelling mogelijk de realisatie van in het maatschappelijk belang wenselijke activiteiten beperkt of geheel in gevaar brengt?
Deze zorg deel ik niet. Wel vind ik onduidelijkheid over de fiscale status van deze instellingen onwenselijk. Daarom is enkele jaren geleden ook de ANBI-beschikking in het leven geroepen, waarin de Belastingdienst een oordeel geeft over de fiscale status. Op de door de Belastingdienst verleende ANBI-status kan worden afgegaan, tenzij sprake is van kwade trouw.
Met betrekking tot de fiscaal fondswervende instelling geldt dat in de aangifte vennootschapsbelasting een beroep kan worden gedaan op de daarvoor bestaande faciliteit, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de bepaling inzake de fiscaal fondswervende instellingen. In de afgelopen jaren zijn hierover dan ook diverse procedures gevoerd. Hof ’s-Hertogenbosch2 heeft aan de voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze faciliteit een uitleg gegeven die in mijn optiek niet strookt met de oorspronkelijke gedachte achter de regeling (een faciliteit voor typisch fondswervende activiteiten). Zoals in het onderschrift bij die hofuitspraak en in de brief van 21 juni 2011 van de staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie, van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inzake de Geefwet aan uw Kamer is aangegeven overweeg ik daarom de huidige wettelijke bepaling meer in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke gedachte die ten grondslag ligt aan deze bepaling om daarmee voldoende duidelijkheid te scheppen voor de fondsenwervende instelling3. Een en ander zal worden uitgewerkt in het Belastingplan 2012.
Bent u er van op de hoogte dat de bevoegde inspectie (Belastingdienst Den Bosch) de ANBI-status in een aantal gevallen heeft geweigerd omdat de verzoekende stichting haar commerciële activiteiten onder had gebracht in een BV waarin de ANBI zeggenschap had en/of zich bemoeide met de activiteiten van de BV?
Activiteiten met een min of meer commercieel karakter zijn op zichzelf geen belemmering voor de ANBI-status. Tot de aangewezen ANBI’s behoren er zeer vele die in het kader van hun doelstelling zulke activiteiten verrichten. Het gaat dan bijvoorbeeld om activiteiten waarmee middelen worden verworven voor het doel van de instelling. Ook kan worden gedacht aan commerciële activiteiten die onverbrekelijk samenhangen met de algemeen nut beogende activiteit.
De ANBI-status wordt thans echter niet verleend als de commerciële activiteiten van instellingen zodanige vormen aannemen, dat het onderscheid tussen een ANBI en een onderneming vervaagt.
Als voorbeeld noem ik gevallen waarin de feitelijke activiteiten en het financiële beleid van die instelling niet – zoals de wet vereist – nagenoeg uitsluitend zijn gericht op het algemeen nut, maar op de continuïteit van de onderneming.
Zoals in de eerder genoemde brief van 21 juni inzake de Geefwet is aangegeven, is het kabinet van mening dat het binnen het beleid van stimuleren van ondernemerschap binnen de filantropische sector past om ruimhartiger om te gaan met de mate waarin commerciële activiteiten binnen de ANBI toegestaan kunnen worden. Het mag echter niet zo zijn dat dit ruimhartigere beleid ertoe leidt dat de ANBI als vehikel gaat dienen om ondernemingen belastingvrijdom of bepaalde faciliteiten in de sfeer van de vennootschapsbelasting te bieden. Evenmin mag deze benadering ertoe leiden dat ANBI´s een oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van gangbare marktpartijen wordt gegeven die dezelfde activiteiten ontplooien. In het kader van de Geefwet zal daarom worden gezocht naar een goede balans tussen enerzijds ruimhartiger beleid met betrekking tot de toegestane commerciële activiteiten binnen ANBI’s en anderzijds het voorkomen van oneigenlijk gebruik of een oneerlijk concurrentievoordeel.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitleg van de toenmalige staatssecretaris bij de totstandkoming van de aangescherpte ANBI-regeling waarin naar voren komt dat het ontplooien van commerciële activiteiten niet in de weg staat van de ANBI-status, mits deze commerciële activiteiten geen doel op zich zijn en de opbrengst daarvan geheel voor het goede doel wordt aangewend?
De Belastingdienst/Oost Brabant (die belast is met de uitvoering van de ANBI-regeling) past de huidige regeling naar mijn mening toe met inachtneming van de door mijn ambtsvoorganger gegeven uitleg en de daarbij gegeven voorbeelden.
Bent u van mening dat de juridische vorm waarin de commerciële activiteiten plaatsvinden, niet van belang is voor de beoordeling van de ANBI-status? Oftewel, kan het museum uit het voorbeeld van de parlementaire geschiedenis haar winkel in een aparte BV onderbrengen, zonder dat dit gevolgen heeft voor haar ANBI-status, mits de opbrengst voor het goede doel wordt aangewend?
Indien een ANBI haar commerciële activiteiten onderbrengt in een separate BV, heeft dit in beginsel geen gevolgen voor de ANBI-status van de instelling. Vanzelfsprekend moet ook in dat geval wel worden getoetst of de ANBI feitelijk het algemeen nut beoogt, daarbij de commerciële activiteiten en deelnemingen in acht nemend. Overigens zij opgemerkt dat eventuele belastingplicht voor de vennootschapsbelasting losstaat van de ANBI-status. Indien een lichaam ondernemingsactiviteiten verricht dan bestaat er in beginsel belastingplicht voor de vennootschapsbelasting. Bij stichtingen en verenigingen is dit het geval voor zover zij een onderneming drijven. NV’s en BV’s worden geacht met hun gehele vermogen een onderneming te drijven en zijn om die reden integraal belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Vervolgens dient zich de vraag aan in hoeverre dat lichaam een beroep kan doen op in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen faciliteiten, zoals die van de fiscaal fondsenwervende instelling.
Bent u vanwege het grote maatschappelijk belang bereid een nadere invulling te geven van de vormen waarin de commerciële activiteiten, zoals bedoeld in voornoemde Kamerstukken4, mogen plaatsvinden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zal in het kader van de Geefwet worden teruggekomen op het vraagstuk hoe commerciële activiteiten zich verhouden tot de ANBI-status.
In de eerder genoemde brief van 21 juni inzake de Geefwet is eveneens aangekondigd dat het kabinet € 25 miljoen zal vrijmaken door de aftrek van onderhoud voor rijksmonumenten in te perken. Dit budget zal fiscaal worden ingezet voor cultureel ondernemerschap.
De spaarrekening van de MBO Raad en de beantwoording van eerdere vragen over de MBO Raad |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
In hoeverre worden de «bijdrage mbo instellingen bedrijfstakgroepen» en de «overige bijdragen instellingen» opgebracht door bekostigde mbo-instellingen?1
Deelt u de opvatting dat wanneer de «bijdrage mbo instellingen bedrijfstakgroepen» en de «overige bijdragen instellingen» worden opgebracht door bekostigde mbo-instellingen, de MBO Raad in 2009 geen 7,2 miljoen euro heeft ontvangen van bekostigde instellingen, maar 8,9 miljoen euro? Zo ja, waarom antwoordde u op eerdere vragen dan 7,2 miljoen in plaats van 8,9 miljoen euro?2 Zo neen, waarom niet?
Wat is uw oordeel over de ruim 2,5 miljoen euro die de MBO Raad meer verdiende dan uitgaf in 2010? Hoe komt het exploitatieresultaat in 2010 ruim twee miljoen euro hoger is dan in 2009?
De MBO Raad is een vereniging en ik ga ervan uit dat zij geen geld verdienen of winst maken. Het exploitatieresultaat wordt verklaard door de verkoopopbrengst van het pand in De Bilt van de MBO Raad en de vrijval van de bijbehorende herwaarderingsreserve (zie pagina 4 en 11 van de jaarrekening 2010 van de MBO Raad).
Is het waar dat de MBO Raad 8,8 miljoen euro op de bank heeft staan? Hoe is deze 8,8 miljoen euro aan liquide middelen opgebouwd? Hoe kan het dat de liquide middelen van de MBO Raad in één jaar zijn gestegen met 6,9 miljoen euro?
Deelt u de constatering dat onderwijsgeld niet doelmatig wordt besteed wanneer de MBO Raad miljoenen euro’s meer binnen krijgt dan uitgeeft? Zo neen, hoe is het onderwijs gediend bij een winst van 2,5 miljoen euro van de MBO Raad? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Deelt u de mening dat de MBO Raad handelt in strijd met uw doelstelling om sectorraden doelmatiger met de middelen te laten omgaan, nu de Raad als reden voor het aanleggen van het spaartegoed aangeeft dat zij alvast hebben gespaard, omdat zij een daling in inkomen verwachten nu u scholen (waaronder mbo-instellingen) met 20 miljoen euro gaat korten? Zo ja, wat gaat u doen? Zo neen, hoe verhoudt deze strategie van de MBO Raad zich met uw doelstelling dat sectorraden efficiënter moeten werken?3 4
Deelt u de verwachting dat de bezuiniging op de sectorraden dankzij de handelswijze van de MBO Raad en de instellingen terecht komen bij het onderwijs in plaats van bij de sectorraad? Zo neen, waarom niet?
Is de constatering terecht dat u geen feitelijke macht heeft over de sectorraden en er geen garantie is dat de efficiencykorting van 20 miljoen euro op sectorraden in het onderwijs ook daar terecht zal komen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, zou u deze macht willen hebben? Is een korting op het onderwijsbudget dan niets meer dan een schot hagel in de hoop dat u de sectorraden ermee raakt?
Gelooft u er nog steeds in dat sectorraden het belang van het onderwijs voorop hebben staan en niet hun eigenbelang? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de MBO Raad onderwijsgeld onttrekt aan scholen met als doel de efficiencykorting die u voor hen heeft bedacht te ontduiken? Zo neen, bent u bereid er zorg voor te dragen dat er geen cent onderwijsgeld meer weglekt naar de MBO Raad?
Bent u bereid een maximum in te stellen dat onderwijsinstellingen mogen besteden aan een sectororganisatie? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de MBO Raad met als inzet dat de MBO Raad zijn uit onderwijsgeld opgebouwde spaargeld terugstort naar de scholen?
Hoe oordeelt u over het aantal personeelsleden van de MBO Raad (85 man) ten aanzien van de taken van de MBO Raad?5
Het bericht ‘Woerden weer intercitystation’ |
|
Gerda Verburg (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «CDJA wil Woerden weer intercitystation maken»?1
Ja.
Is het waar dat Woerden een belangrijk knooppunt en een van de meest centraal gelegen stations van Nederland is? Is het waar dat Woerden het grootste station is zonder intercitystatus? Is het waar dat het tijdverlies van een stop in Woerden slechts 2 minuten is, dankzij de 4 perrons?
Woerden is te omschrijven als een middelgroot vervoersknooppunt, centraal gelegen tussen diverse grote steden in de Randstad. Gezien deze centrale ligging wordt er per trein minimaal twee keer per uur een rechtstreekse verbinding geboden met de vier grootste steden van Nederland en met station Leiden Centraal.
Vanaf Woerden wordt twee keer per uur een Intercityverbinding geboden richting Utrecht Centraal en twee keer per uur richting Leiden. De overige richtingen worden met sprintertreinen bediend. Als u met «intercitystatus» bedoelt dat op een station intercity’s stoppen, dan is Woerden dus een station met intercitystatus.
De gemiddelde halteringstijd van een Intercitytrein is twee minuten. Deze tijd is niet afhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van vier perrons. Bij de overweging door NS m.b.t. het wel of niet laten stoppen van een Intercitytrein op een station wordt een afweging gemaakt tussen de extra reistijd voor doorgaande reizigers in de Intercitytrein ten opzichte van de voordelen (kortere reistijd) voor eventuele nieuwe reizigers.
NS streeft er naar om per dienstregeling 2013 het aantal treinen vanuit Woerden richting Utrecht uit te breiden tot 6 treinen per uur (2 keer per uur een Intercity en 4 keer per uur een Sprinter).
Wat zijn de criteria voor het geven van de intercitystatus aan een station? Voldoet Woerden daaraan?
De voorschriften in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vormen de randvoorwaarden waarbinnen NS zelf de dienstregeling kan bepalen. In de vervoerconcessie worden echter geen eisen gesteld aan op welke stations intercity’s moeten stoppen. Als u met «intercitystatus» bedoelt stations op welke intercity’s stoppen, dan gelden daarvoor geen criteria van het Rijk. NS maakt deze keuzes zelfstandig op basis van zaken als onder andere de beschikbare infrastructuurcapaciteit, de verwachte vervoervraag en de logistieke maakbaarheid. Bij het ontwikkelen en uitwerken van (wijzigingen van) de dienstregeling vraagt NS de zienswijze van consumentenorganisaties, regionale overheden en ProRail. Wanneer de regio daar belang aan zou hechten, kan ze via deze weg aandringen bij NS om de treindienst van/naar Woerden aan te passen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de ontsluiting per openbaar vervoer van Woerden te verbeteren en de stad zodoende voor onder meer forenzen en studenten aantrekkelijker te maken?
Voor zover het de ontsluiting per spoor betreft, zie antwoord 3. Overige ontsluitingsmogelijkheden per openbaar vervoer van in dit geval de gemeente Woerden vormen een zaak van de betrokken decentrale overheden.
“Betalen om aangifte te mogen doen” |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat sinds kort slachtoffers van misdrijven alleen aangifte bij de Griekse politie mogen doen als ze eerst honderd euro betalen?1
Alleen bij aangifte van voorkomende gevallen van belediging, smaad of laster, diefstal binnen de familie en licht lichamelijk letsel moet het slachtoffer een bedrag van € 100 voldoen. Om wachtlijsten te verkorten en de druk op het gerechtelijke stelsel te verminderen is dit bedrag per 1 januari 2011 verhoogd van 10 naar 100 euro.
Voor misdrijven zoals overval, beroving, diefstal of ernstig lichamelijk letsel is geen bijdrage verschuldigd. Iedereen, ongeacht de nationaliteit, kan dus bij de Griekse politie kosteloos aangifte doen van diefstal van bijvoorbeeld paspoort of portemonnee. Men dient dan een aangifte «tegen onbekenden» in en krijgt een verklaring van de aangifte mee.
Bij de consulaire afdeling van de Nederlandse Ambassade te Athene is nog nooit een klacht ontvangen van een Nederlander die moest betalen om aangifte van diefstal bij de Griekse politie te kunnen doen.
Zo ja, wilt u dan de volgende vragen beantwoorden:
Zie antwoord vraag 1.
De Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het artikel» NCDO verdient corrigerende tik op de vingers»?1
Het geschetste beeld van een organisatie die enkel uit is op eigen profilering en op het beconcurreren van andere initiatieven en organisaties herken ik niet. In het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking opereert de NCDO als kennis- en adviescentrum. De NCDO bevordert op een praktische en laagdrempelige wijze de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kennis over en ervaringen op het terrein van Burgerschap & IS. De organisatie heeft daarin uitdrukkelijk een positie tússen overheid en samenleving. Zij hanteert naar mijn stellige indruk een open en op samenwerking gerichte houding naar overheid, politiek, de OS-sector en andere onderdelen in de samenleving. Dat brengt ook met zich mee dat zij naar buiten treedt.
Is het waar dat u eind juni uitsluitsel zult geven over de toekomst van de NCDO? Zo neen, wanneer dan wel?
Rol en taken van de NCDO nieuwe stijl zijn reeds vorig jaar2 vastgesteld als onderdeel van het vernieuwde beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking . Het beleidsplan van de nieuwe NCDO voor de periode 2011–2014 is in december jl. goedgekeurd op voorwaarde van aanscherping op een aantal punten. Hieraan heeft de organisatie inmiddels voldaan. In 2011 staat de nieuwe NCDO voor € 9,6 mln op de begroting.
Welke taak ziet u voor het NCDO weggelegd?
Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. De overheid investeert in de bevordering van het bewustzijn daarvan. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over vraagstukken van armoede en ontwikkeling en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. Tegen deze achtergrond omvat het werkterrein van de NCDO «nieuwe stijl» vier domeinen:
Bent u van mening dat in tijden van bezuinigingen op het budget voor ontwikkelingssamenwerking het budget voor draagvlakbeleid eveneens herzien moet worden? Zo ja, gaat u dit doen?
Er is op het budget voor dit beleidsterrein een forse korting doorgevoerd. In 2010 was voor de NCDO «oude stijl» een bedrag van € 27 mln beschikbaar. Daarbovenop besteedden andere particuliere organisaties nog eens een ongeveer even groot bedrag uit de MFS I-subsidie aan zogenoemde draagvlakactiviteiten. Dat laatste is onder MFS II niet meer mogelijk. Voor 2011 staat voor het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking een totaalbedrag van € 22,6 mln op de begroting (€ 13 mln voor Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en € 9,6 mln voor de nieuwe NCDO). In de Begroting voor 2012 zal ik uitsluitsel geven over het beschikbare budget in 2012 en de jaren daarna.
Bent u van mening dat op een totaalbedrag van 30 miljoen euro voor draagvlakbeleid inderdaad een kenniscentrum nodig is dat van dat bedrag tussen de 9–11 miljoen euro per jaar opsoupeert? Zo ja, waarom?
De kwalificatie «opsouperen» laat ik voor rekening van de vragensteller. De vernieuwde NCDO heeft in het nieuwe beleid anders dan voorheen niet langer de rol van subsidieverstrekker. De verdeling van het beschikbare budget tussen de nieuwe Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en de NCDO als centrum voor kennis en advies (zie vraag 4) is gebaseerd op een door beide ingediend, goed onderbouwd beleids- en activiteitenplan.
Hoe wilt u voorkomen dat de NCDO anderen gaat beconcurreren?
De nieuwe NCDO heeft een eigen verantwoordelijkheid, maar uit haar beleidsplan voor 2010–2014 blijkt expliciet dat niet concurrentie, maar samenwerking de rode draad is. Dat sluit aan op de beleidsbrief «Investeren in mondiaal burgerschap» en het subsidiekader «Kennis voor Burgerschap en OS». Daarin worden complementariteit en samenwerking benadrukt.
Acht u het wenselijk dat IS zonder overheidssubsidie wordt gemaakt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dit gaan invoeren?
Het publieksmagazine IS is één van de instrumenten waarmee de NCDO mondiaal burgerschap bevordert. Het magazine slaagt er in een grote en brede doelgroep te bereiken. Dat een deel van de subsidie daarvoor wordt gebruikt acht ik logisch. Wel is het van belang oneigenlijke concurrentie met andere niet-gesubsidieerde bladen over internationale samenwerking te voorkomen. In regulier beleidsoverleg met de NCDO en in de Redactieraad van IS (waarin het ministerie vertegenwoordigd is) zie ik daarop toe. Ook de mogelijkheid van diversificatie van inkomstenbronnen, waardoor de subsidieafhankelijkheid verkleind kan worden, staat daarbij expliciet op de agenda.
Het gegeven dat nog slechts de helft van de Amsterdammers autochtoon is |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Krap de helft van Amsterdammers is autochtoon»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het, gezien de oververtegenwoordiging van allochtonen op het gebied van uitkeringsafhankelijkheid, schooluitval en criminaliteit, geen goede ontwikkeling is dat de stad steeds minder autochtonen telt? Zo nee, waarom niet?
De concentratie van achterstanden in sommige buurten en wijken in Nederland vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling. Er bestaat onder wetenschappers echter geen consensus over de verklaringen voor de oververtegenwoording van niet-westerse allochtonen op genoemde terreinen. Wel is men het erover eens dat omgevingsfactoren zoals sociaal-economische positie, woonomgeving, scholing, leeftijd, discriminatie en achterstelling een belangrijke rol spelen. Er is geen indicatie dat afkomst van doorslaggevende betekenis is. De geschetste visie deel ik derhalve niet.
Welke steden tellen nu al of in de komende twintig jaar, net als Amsterdam, meer allochtonen dat autochtonen?
De groep allochtonen waarover wordt gerapporteerd omvat zowel allochtonen van westerse als niet-westerse herkomst tot in de tweede generatie. Ook kinderen uit gemengde huwelijken worden tot deze groep gerekend. Omdat het percentage allochtonen in Nederland de komende jaren zal groeien door geboorten en immigratie, valt te verwachten dat meer steden in de toekomst op een percentage allochtonen van 50% of meer zullen uitkomen. Welke steden dat zijn is afhankelijk van verschillende factoren zoals bevolkingsgroei en vertrek van autochtonen uit de stad. In Den Haag en Rotterdam zijn nu respectievelijk 49% en 48% van de inwoners van allochtone afkomst. Het ligt in de rede dat in deze steden de komende jaren het aandeel autochtone bewoners onder de 50% zal zijn.
Totale bevolking
Autochtonen
Allochtonen totaal
Niet-westerse allochtonen
Westerse allochtonen
Amsterdam
779 800
387 900
319 900
272 800 (= 35% van totale bevolking)
119 100 (= 15% van totale bevolking)
Den Haag
495 000
254 000
241 100
167 900 (= 34%)
73 200 (= 15%)
Rotterdam
610 400
319 300
291 100
223 800 (= 37%)
67 300 (= 11%)
Utrecht
311 400
212 000
99 300
66 600 (= 21%)
32 700 (= 11%)
Bron: CBS Statline 2011
In hoeverre deelt u de mening dat de massa-immigratie Nederland niet alleen miljarden per jaar kost maar ook, gezien de oververtegenwoordiging van allochtonen op het gebied van uitkeringsafhankelijkheid, schooluitval en criminaliteit, de leefbaarheid van de samenleving op een negatieve manier beïnvloedt?
Ik deel de mening dat een grote instroom van migranten met geen of weinig perspectief op een zelfstandig bestaan veel druk legt op de samenleving. Het kabinetsbeleid is er daarom op gericht de instroom van deze groep mensen te beperken . De groei van het aantal allochtonen in Amsterdam is echter slechts deels het gevolg van nieuwe immigratie. Voor een groter deel vloeit het voort uit het relatief hoge geboortecijfer onder allochtonen, de vestiging van westerse allochtonen in de hoofdstad en het vertrek van autochtonen uit de stad.
Deelt u de visie van de minister-president, dat de multiculturele samenleving is mislukt? Zo nee, waarom niet?
Op 16 juni heeft uw Kamer een brief ontvangen met de visie die dit kabinet ten aanzien van integratie, binding en burgerschap heeft gevormd.
De kinderopvang op de BES eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Welk voorzieningenniveau beoogt de Nederlandse regering voor de kinderopvang op de BES-eilanden?
Bij de transitie heeft de wetgever er voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de kinderopvang in ieder geval de komende vijf jaar bij de eilandbesturen te laten. Dat neemt niet weg dat de eilandbesturen en het kabinet hebben vastgesteld dat het verbeteren van het voorzieningenniveau onderdeel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op verbetering van de sociaal-economische situatie van Caribisch Nederland. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bereid inhoudelijk ondersteuning te verlenen bij de vormgeving van deze aanpak.
Wat is het huidige voorzieningenniveau voor kinderopvang op de BES-eilanden en hoe verhoudt deze zich tot het beoogde voorzieningsniveau?
Het huidige voorzieningenniveau voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Naar verwachting voldoet een deel van de voorzieningen aan de door het eilandbestuur beoogde niveau en een ander deel niet.
Kunt u een overzicht verschaffen van de (beoogde) resultaten van reeds bestaande projecten, alsook van de nog uit te voeren plannen om de kinderopvang op de BES-eilanden op het beoogde voorzieningenniveau te brengen?
Ik beschik niet over een overzicht van eventuele projecten van de eilandbesturen om kinderopvang op het beoogde niveau te brengen.
Binnen het programma Sociaal Economische Initiatief (SEI) Bonaire, loopt een project Kinderopvang Bonaire. Een van de doelstellingen van dit project is om bij minimaal 5 crèches de kwaliteit van de kinderopvang op het door het eilandsbestuur beoogde niveau te brengen.
Hoeveel budget is beschikbaar om het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden te realiseren? Waaruit blijkt dat dit budget toereikend is om de beoogde doelstellingen te behalen?
De eilandbesturen stellen de doelstellingen voor de kinderopvang vast en bepalen welk budget zij beschikbaar willen stellen. De eilanden beschikken hiertoe over de zogeheten «vrije uitkering». Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal een referentiekader ontwikkelen waarmee beter inzicht wordt verkregen in de taken van de eilanden in relatie tot de vrije uitkering. Het kabinet streeft ernaar om per 2013 een extra budget beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak in de vorm van een bijzondere uitkering.
Welke problemen voorziet u bij het realiseren van het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden? Welke stappen onderneemt u om deze voorziene problemen te ondervangen?
Ik respecteer de verantwoordelijkheid van de eilandbesturen voor de integrale aanpak. Zij worden vanuit Nederland ondersteund bij het vormgeven daarvan.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage voor de kinderopvang op de BES-eilanden zich tot het salarisniveau op de eilanden?
De eigen bijdrage voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Ik beschik niet over voldoende gegevens om vast te kunnen stellen hoe de eigen bijdrage voor de kinderopvang zich verhoudt tot het salarisniveau op de eilanden.
Wat is er bekend over de effecten van de kinderopvangtoeslag op de arbeidsparticipatie?
De kinderopvangtoeslag is niet van toepassing op Caribisch Nederland.
De bezuinigingen op PGO’s |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u in totaal 18 miljoen euro gaat bezuinigen op patiënten- en ouderenorganisaties?1 Zo ja, wat zijn de consequenties voor het functioneren van deze patiënten- en ouderenorganisaties en de representatieve functie die zij uitoefenen?
Dat klopt, bij brief van 25 mei jl. (TK 29 214, nr. 59) aan Uw Kamer heb ik aangegeven welke maatschappelijke functie patiënten-, gehandicapten-, en ouderenorganisaties vervullen en voor welke taken een bijdrage uit algemene middelen passend is. Onder de representatieve functie versta ik het inbrengen van ervaringsdeskundigheid om zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie te verbeteren. Ik vind dat organisaties dat op een manier moeten doen, waarbij ze zoveel mogelijk kunnen bereiken: door meer samen te werken en één geluid te laten horen. Het nieuwe beleidskader stimuleert deze samenwerking. Ouderenorganisaties ontvangen geen subsidiemiddelen meer. Oud zijn zelf is geen aandoening. Voor de beperkingen die bij ouderdom komen kijken zijn specifieke patiënten- of gehandicaptenorganisaties die daar aandacht aan besteden.
Deelt u de mening dat patiënten- en ouderenorganisaties een belangrijke taak hebben in het uitoefenen van tegenmacht ten opzichte van grote belanghebbende partijen als zorginstellingen en zorgverzekeraars?
Ik deel dat patiënten- en gehandicaptenorganisaties een belangrijke taak hebben in het beïnvloeden van partijen om zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie te verbeteren. Ondanks dat er minder middelen beschikbaar zijn, zorg ik wel voor meer invloed van de patiënten- en gehandicaptenorganisaties bij zowel de agenda van het Kwaliteitsinstituut, als de uitvoering van die agenda. Op die manier wordt de stem van de cliënt echt meegenomen.
Welke rol spelen de patiënten- en ouderenorganisaties in uw visie bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg?
In mijn brief van 25 mei 2011 (TK 29 214 nr. 59) ben ik uitgebreid ingegaan op de rol van patiënten- en gehandicaptenorganisaties bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Daarnaast versterk ik de invloed van patiënten-gehandicaptenorganisaties bij het Kwaliteitsinstituut. Uit mijn brief van 14 juni 2011 (CZ-PKI-3061827) volgt dat het nadrukkelijk mijn inzet is om de inbreng van het cliëntperspectief bij programmering en ontwikkeling van professionele standaarden te borgen. Van patiënten- en gehandicaptenorganisaties wordt verwacht dat zij de ervaringsdeskundigheid die zij ter beschikking hebben als kennis kunnen inbrengen in de professionele standaarden. Ervaringsdeskundigheid overstijgt daarbij de ervaring van een individuele cliënt, want het betreft een gebundelde inbreng van systematisch verzamelde ervaringen. Dit vergt van patiënten- en gehandicaptenorganisaties nog een zekere professionaliseringslag ten aanzien van het ontwikkelen en effectief inzetten van hun ervaringsdeskundigheid. Ik ondersteun hen daarbij door naast invloed ook middelen ter beschikking te stellen voor deze specifieke inbreng.
Welke financiering voor de patiënten- en ouderenorganisaties past het beste bij uw visie?
In mijn brief van 25 mei 2011 en het bijbehorende concept-beleidskader (TK 29 214, nr. 59) is uitgebreid beschreven hoe ik de toekomstige financiering wil inrichten. Daarbij heb ik aangegeven dat ouderenorganisaties geen subsidiemiddelen meer binnen dit beleidskader ontvangen. Ik onderscheid vier taken met een bijpassende bekostiging:
Wat vindt u van het idee om patiëntenorganisaties te financieren uit de zorgpremies, zodat zij onafhankelijker van de overheid, zorginstellingen en zorgverzekeraars kunnen opereren en minder de dupe worden van bezuinigingsmaatregelen als gevolg van kostenoverschrijdingen op uw begroting?
Allereerst wil ik aangeven dat de keus om te bezuinigen op patiëntenorganisaties reeds is gemaakt in het regeer- en gedoogakkoord. Deze bezuinigingsmaatregel is daarbij niet het gevolg van kostenoverschrijdingen in de zorg.
In mijn brief van 25 mei 2011 (TK 29 214, nr. 59) heb ik onder premiefinanciering verstaan: het betalen van pg-organisaties uit de premiemiddelen voor de basisverzekering. Deze manier van premiefinanciering is voor mij niet wenselijk.
Bij de financiering uit premiemiddelen wil ik als principe zuiver houden dat de zorgverzekering en premieopbrengsten bedoeld zijn voor het leveren van zorg. Ik wil het ondersteunende werk van de patiënten- en gehandicaptenorganisaties, hoe nuttig ook niet onder zorgverlening scharen. Het nastreven van zuiverheid in deze vind ik met name van belang omdat ik bij de keuze voor premiefinanciering de werkgevers mede verplicht om eraan mee te betalen, Volgens een onderzoek van de CG-Raad zou de premieverhoging neerkomen op € 0,80 per persoon per maand, dus € 9,60 per jaar. Ik vind een dergelijke verhoging van de premie groot. Ten tweede zal ook bij inning van middelen via de zorgpremie het verdelingsvraagstuk en de systematiek en die daarbij horen, inclusief het toezicht op de besteding van middelen, aan de orde zijn.
Ten derde leidt premiefinanciering ertoe dat organisaties afhankelijker worden van verzekeraars, tegen wie ze juist ook een tegenwicht moeten bieden. Dit geldt des te meer als verzekeraars gaan beslissen over de verdeling van de middelen. Ik vind dat emancipatie van de patiënten- en gehandicaptenorganisaties niet bereikt wordt door een afhankelijkheidsrelatie met verzekeraars aan te gaan.
Ten vierde zijn patiënten- en gehandicaptenorganisaties er in eerste instantie voor patiënten en gehandicapten. Mensen met een aandoening of beperking kunnen als zij dit willen bij die organisaties terecht voor lotgenotencontact en informatievoorziening. Als zij dit belangrijk vinden, dan betalen ze lidmaatschap. Dit lidmaatschap wordt overigens steeds vaker vergoed middels de aanvullende verzekeringen.
Ten slotte wordt vaak aangedragen dat verzekeraars en aanbieders hun belangenbehartiging ook middels premiemiddelen betalen. Als zij dit doen, dan is dat hun eigen keuze. Zij kiezen ervoor om een lidmaatschapsvergoeding te betalen, dit is echter geen verplichting die voortvloeit uit de premiemiddelen en is derhalve geen automatisme. Zij kunnen hun belangenbehartiger afrekenen op het moment dat deze zijn taak niet goed uitvoert. Die belangenbehartiger moet zich bewijzen naar zijn leden
Indien overigens onder premiefinanciering wordt verstaan dat aanbieder en verzekeraars specifieke diensten van pg-organisaties verlangen, waarbij organisaties specifieke kennis inbrengen en daar vergoeding voor ontvangen, dan acht ik dat wel mogelijk en juich ik dat zelfs toe. Het gaat dan om incidentele bijdragen vanuit de verzekeraars of aanbieders en niet om een structurele koppeling aan premiegelden.
De uitspraken van de minister in het programma TROS Kamerbreed en over de uitspraken van de staatssecretaris in het programma Spijker met koppen over Paleis Soestdijk en het Nationaal Historisch Museum (NHM) |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat zijn de precieze kosten van de renovatie van paleis Soestdijk? Welke bron gebruikt de minister hiervoor? Welke lasten zijn nu jaarlijks gemoeid met de instandhouding van het paleis?1
De kosten van een renovatie hangen sterk samen met het toekomstig gebruik van het paleis en zijn omgeving. In de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 13 juli 2010 geeft deze aan dat de totale kosten voor restauratie/renovatie van het totale landgoed worden geraamd op een bedrag boven de € 100 miljoen, waarvan ca € 65 miljoen voor het paleisgebouw.
Op dit moment zijn geen middelen voorhanden voor een renovatie.
De huidige instandhoudingskosten bedragen ca € 3 miljoen per jaar. Hiervan wordt € 0,7 miljoen gedekt uit de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het overige wordt ten laste van het resultaat Rijksgebouwendienst gebracht.
Deelt u de mening dat de kosten voor het (achterstallig) onderhoud aan paleis Soestdijk een verantwoordelijkheid van het Rijk zijn?
Als eigenaar van het paleis neemt het Rijk de kosten voor het beheer en onderhoud van het paleis voor zijn rekening.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient het achterstallig onderhoud aan het paleis niet verder te laten oplopen omdat renovatie daarmee alleen maar duurder wordt?
De huidige inspanning van het rijk om het paleis in z’n huidige conditie te houden, is voor de komende jaren toereikend om te voorkomen dat een toekomstige renovatie duurder wordt.
Wat zijn de uitkomsten van de zoektocht naar een nieuwe bestemming voor paleis Soestdijk?
De interdepartementale stuurgroep «Herbestemming Paleis Soestdijk» heeft aan diverse toekomstige herbestemmingsopties gewerkt. Kern van de resultaten van de studies, zoals verwoord in de brief van 13 juli 2010, was dat er door de financieel-economische situatie op dit moment geen zicht is op een concrete herbestemming van het paleis.
Afgezien van de kosten, wat is uw mening met betrekking tot de voorgestelde nieuwe publieke functie van paleis Soestdijk als onderkomen voor het NHM?
In de brief van 13 juli 2010 is aangegeven dat het de voorkeur geniet om paleis Soestdijk een passende en bij voorkeur een bestemming met publieke betekenis te geven. Een combinatie van publiek-private functies is niet uitgesloten. In geval van verkoop van een gebouw in rijkseigendom aan een private partij kiest de Staat in principe voor de marktwaarde op basis van een reële taxatie.
Over de subsidiering van het NHM in de toekomst heeft de staatssecretaris van OCW na een integrale afweging voor de hele cultuursector zijn besluit kenbaar gemaakt in de brief over de financiering van de culturele basisinfrastructuur, die in juni namens het kabinet naar de Tweede Kamer is gezonden.
Hoe beoordeelt u het voorstel van het NHM en de provincie Utrecht om de eigendom van het paleis over te dragen aan een nieuwe stichting die zich samen met het NHM verantwoordelijk maakt voor het werven van het grootste deel van de fondsen, benodigd voor de renovatie, evenals voor de herbestemming van het paleis?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van het onderzoeken van deze voorgestelde herbestemming van Soestdijk afhankelijk is van het voortbestaan van het Nationaal Historisch Museum? Heeft de minister hierover gesproken met de staatssecretaris? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Over het voortbestaan van het NHM kan het kabinet geen besluit nemen. Dat gaat de stichting zelf aan. Over de subsidiering van het NHM in de toekomst heeft de staatssecretaris van OCW na een integrale afweging voor de hele cultuursector het besluit van het kabinet kenbaar gemaakt in eerdergenoemde brief.
Hoe redelijk vindt u de eis dat het NHM voor 10 juni 2011 negentig tot honderd miljoen euro moet hebben opgehaald om opheffing te vermijden zonder daarbij uitspraken te doen over de voorgestelde verzelfstandiging? Vindt u het redelijk dat culturele instellingen de overheid sponsoren?
Het kabinet neemt geen standpunt in over het opheffen van het NHM. Het kabinet heeft eerder besloten om het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, zoals aan de Tweede Kamer gemeld bij brief van 29 oktober 2010. Ik heb het NHM ook niet gevraagd voorstellen omtrent herbestemming van paleis Soestdijk te ontwikkelen. Wel heeft het kabinet begin juni de Tweede Kamer helderheid geboden over de toekomstige besteding van de voor cultuur beschikbare middelen.
Bent u bereid om aan de Rijksgebouwendienst en het NHM een opdracht te geven om een haalbaarheidsstudie uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het kabinet geen opdracht verstrekt voor een haalbaarheidsonderzoek: niet door de Rijksgebouwendienst en niet door de stichting HNM. Het kabinet heeft in zijn brief van begin juni het standpunt ingenomen de stichting NHM niet meer te subsidiëren. Over de toekomst van de stichting neemt de stichting zelf een besluit.
Bent u bereid de toekomst van het NHM in beraad te houden tot de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 9.
Rioolwater in de Westerschelde |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters rioolwater in Westerschelde door breuk» uit het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis grote gevolgen kan hebben voor het milieu en de Nederlandse en Vlaamse economie, aangezien de Westerschelde een belangrijke vaarroute is en de regio veel toerisme trekt en dat deze zaak daarom zo snel mogelijk moeten worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat deze gebeurtenis grote gevolgen kan hebben voor het milieu en de Nederlandse en Vlaamse economie. De lozing van ongezuiverd afvalwater heeft 48 uur aangehouden, waardoor de gevolgen lokaal en tijdelijk zijn gebleven. Het verloop van de lozing is nauwlettend gevolgd en er zijn diverse bemonsteringen uitgevoerd. Er heeft geen overschrijding plaatsgevonden van de landelijke bacteriële norm.
Bent u van mening dat tevens tot op de bodem moet worden uitgezocht of deze breuk met achterstallig onderhoud te maken heeft en of verantwoordelijken fouten hebben gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het Waterschap Brabantse Delta onderzoekt de oorzaak van de breuk in de persleiding op zijn terrein. Afhankelijk van de bevindingen zal het bevoegd gezag en eventueel de VROM-inspectie op de hoogte worden gehouden van de uitkomsten.
Mocht deze dramatische gebeurtenis met achterstallig onderhoud te maken hebben, bent u dan bereid om ook onderzoek te doen naar de staat van het gehele Nederlandse rioleringsstelsel, zodat dit niet op nog meer plekken kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier geen breuk in het gemeentelijk rioolstelsel, maar een breuk in een persleiding in beheer van het waterschap. De persleiding waarin de breuk is opgetreden is regelmatig aan inspectie onderworpen. Uit de benchmark riolering 2010 blijkt overigens dat het Nederlandse rioolstelsel op orde is, er is geen sprake van achterstallig onderhoud. De volgende rapportage volgt in 2013. Aanvullend onderzoek naar de staat van de gemeentelijke riolering acht ik niet nodig.
Bent u tevens bereid om, in vervolg op vraag 4, alternatieve methoden van tijdelijke opslag van rioolwater, zoals het bergbezinkbassin in Eindhoven, in kaart te brengen en te promoten bij gemeenten en waterschappen? Zo nee, waarom niet?
Een bergbezinkbassin kan een rol spelen in het opvangen van een beperkt deel van het rioolwater tijdens hevige neerslag in een bepaald gebied, maar niet voor het opvangen van water dat vrijkomt bij een breuk in een persleiding op een niet vooraf bekende plek.
De exposure van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen op Griekse staatsobligaties |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u de meest recente cijfers aangeven over de exposure van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen op Griekse staatsobligaties uitgesplitst naar categorie?
Kunt u aangeven wat in de genoemde categorieën de netto exposure van Nederlandse instellingen op Griekse Credit Default Swaps (CDS) is?
Is de indruk juist dat een Griekse default bij een haircut van 50% bij Nederlandse banken of verzekeraars geen kapitaalinjecties noodzaakt? Is dit ook bij een haircut van 70% het geval?
Kunt u het meest recente cijfer noemen van het nominale bedrag aan Griekse staatobligaties dat door de Europese Centrale Bank (ECB) is opgekocht?
Kunt u het bedrag noemen dat door de ECB betaald is hiervoor dan wel de gemiddelde prijs (eurocenten op euro schuld)?
Kunt u het breakeven percentage noemen van de haircut waarop de ECB verlies maakt, ervan uitgaande dat na een schuldsanering Griekenland in de ogen van de financiele markten weer solvabel is?
In welke orde van grootte ligt een eventueel verlies dat het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) zelf kan nemen via de winst- en verliesrekeningen bij een Griekse default zonder dat kapitaalinjecties van de lidstaten noodzakelijk zijn?
Kunt u meest recente bedrag noemen van het totaal bij de ECB in onderpand gegeven Griekse staatsobligaties?
Kunt u aangeven hoeveel liquiditeit als percentage van de nominale waarde in ruil voor dit onderpand gemiddeld genomen is gegeven?
Kunt u aangeven hoeveel van het totale bedrag aan Griekse obligaties in onderpand door Griekse banken in onderpand is gegeven?
Kunt u aangeven of het waar is dat een aantal gezonde Europees banken Griekse staatsobligaties in onderpand heeft gegeven bij de ECB teneinde «geld te maken» met illiquide of laaggeprijsde activa? Indien dit juist is, wat vindt u van deze praktijk?
Kunt u aangeven in hoeverre de stelling waar is dat een Griekse default bij Europese banken nauwelijks tot problemen zou leiden?
Wat vindt u van de opmerkingen van de heer Willem Buiter dat Griekenland failliet is en de ECB doet aan «paniekzaaierij» over de onafwenbare schuldsanering?1