Het houden van wallabies in Nederland en de onvermijdelijke tragedies die dit oplevert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er al dagen een ontsnapte – of met opzet vrijgelaten – wallaby door de Arnhemse bossen struint en dat er een zoekactie gestart zal worden om het dier te vangen?1
Ja. Het dier is inmiddels gevangen.
Bent u ervan op de hoogte dat er eerder deze maand ook al een wallaby gevangen is die uit een vakantiepark in Overijssel ontsnapt was? Heeft u kennisgenomen van de reactie van de algemeen manager van het Overijsselse vakantiepark, die stelde «Het leek een leuk idee, een wallaby op het vakantiepark, maar in praktijk pakte het idee minder goed uit»?2
Ja.
Erkent u dat je in Nederland dus zonder problemen exotische diersoorten als een kangoeroe aan kunt aanschaffen terwijl je geen idee hebt waar je eigenlijk aan begint? Zo ja, erkent u dat dieren daar de dupe van zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke voorwaarden er volgens u worden gesteld aan de verkoop van dieren?
De Bennettwallaby is geen op basis van de Europese CITES verordening beschermde diersoort. Dit dier wordt veelal hobbymatig gehouden. Op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren valt informatie te lezen over het gedrag en de verzorging van wallaby’s.
Momenteel worden geen voorwaarden gesteld aan de verkoop van wallaby’s. Wel is in het voorgenomen Besluit gezelschapsdieren de plicht opgenomen om bij de verkoop van gezelschapsdieren schriftelijke informatie te verstrekken teneinde de koper in staat te stellen het dier zo goed mogelijk te verzorgen.
Hoe beoordeelt u de onderbouwde visie van Stichting AAP, die stelt dat het houden van wallaby's onvermijdelijk op een tragedie uitloopt voor mens en dier?3
In het kader van de Wet dieren wordt de positieflijst voor zoogdieren voorbereid. De Wageningen UR, Livestock Research (WUR), doet hiertoe onderzoek. Een onderdeel hiervan vormt een enquête over het gedrag en het welzijn van zoogdieren die door de houders van zoogdieren en deskundigen op het terrein van bepaalde zoogdiersoorten kan worden ingevuld. Ook voor wallaby’s kan informatie worden aangeleverd. Belangrijke stakeholders, waaronder stichting AAP, zijn benaderd om de enquête in te vullen.
Eerder is door de WUR wetenschappelijke informatie verzameld over het natuurlijke gedrag van zoogdieren. Deze informatie zal de WUR in samenhang met relevante en zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwde informatie uit de enquête, per zoogdiersoort beoordelen op risico’s voor het houden van dieren. Ook hierbij zal onder meer Stichting AAP worden betrokken. Dit resulteert in een advies over plaatsing van zoogdiersoorten op de positieflijst.
Deelt u de mening dat kangoeroes geen huis- of hobbydieren zijn? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze dieren als zodanig worden gefokt en verhandeld? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat een wallaby, die veel levensruimte nodig heeft, een snelheid van 30 km per uur kan halen, niet plekzindelijk is en dus overal uitwerpselen achterlaat, en ook agressief kan zijn, wél geschikt is om als huisdier te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten wat het kost om de wallaby te vangen en de rest van zijn leven te verzorgen? Wie gaat dat betalen? Geeft u toe dat de eigenaar waarschijnlijk niet achterhaald zal kunnen worden, omdat u een registratie- en identificatieplicht voor dieren niet nodig vindt? Geeft u dan ook toe dat de belastingbetaler moet opdraaien voor de gevolgen van uw gebrekkige beleid op het gebied van gezelschapsdieren? Zo nee, hoe zit het dan?
De gemeente Arnhem heeft de nodige inspanningen verricht om de wallaby te vangen. Op basis van het Burgerlijk Wetboek hebben gemeenten de plicht om een gevonden dier gedurende twee weken op te vangen, teneinde de eigenaar van een dier te kunnen achterhalen. De voormalige eigenaar van de wallaby heeft zich gemeld en de kosten van het vangen en opvangen van de wallaby zullen door de gemeente Arnhem op hem worden verhaald. Deze persoon heeft afstand gedaan van zijn dier.
Kunt u uiteenzetten wat er met de ontsnapte wallaby zal gebeuren als deze gevangen is? Deelt u de mening dat dit sociale dier niet zomaar bij een particulier kan worden ondergebracht maar een goede plek verdient waar zoveel mogelijk in zijn natuurlijke behoeften kan worden voorzien, bijvoorbeeld bij Stichting AAP? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren, en zorgt u voor de financiële middelen die nodig zijn voor een goede opvang van het dier?
De wallaby is door de gemeente Arnhem op zorgvuldige wijze geplaatst bij een particulier die ook andere Bennettwallaby’s houdt. Volgens de laatste berichten maakt de wallaby het goed. Hij is opgenomen in de groep.
Kunt u uiteenzetten hoeveel kangoeroes er in Nederland jaarlijks worden verhandeld en hoeveel kangoeroes er gehouden worden door handelaren, particulieren, kinderboerderijen en andere instellingen? Hoeveel wallaby's worden er jaarlijks gefokt in ons land? Hoeveel fokkers van en handelaren in kangoeroes zijn gevestigd in Nederland? Worden er kangoeroes naar en van Nederland geëxporteerd? Is daarbij ook sprake van wildvang? Zo nee, hoe kan het dat u helemaal geen zicht heeft op de handel in deze dieren?
De handel in beschermde kangoeroes wordt geregeld door de Europese CITES verordening. Dienst Regelingen heeft voor de handel in beschermde kangoeroes geen vergunningen of certificaten afgegeven. Voor de niet-beschermde kangoeroesoorten, waaronder de Bennettwallaby, bestaat geen vergunningenplicht.
Dierentuinen moeten op grond van de Europese dierentuinenrichtlijn die in het Dierentuinenbesluit is geïmplementeerd, over een bijgewerkt dierregister beschikken. Gegevens over dierentuincollecties hoeven niet aan mij te worden verstrekt.
Het bericht ‘Bank zet trouwe klant in de kou’ |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat banken momenteel substantieel minder financieringsruimte voor een hypotheek bieden aan bestaande klanten van wie de inkomenspositie niet is verslechterd?1
Wat iemand hypothecair mag lenen ten opzichte van zijn inkomen (LTI norm) wordt bepaald door de normen van het Nibud. De ruimte die een huishouden heeft voor woonuitgaven wordt hierbij bepaald door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en overige kosten voor levensonderhoud. Jaarlijks worden de normen opnieuw berekend. De laatste jaren zijn de normen verkrapt door beperkingen van de koopkracht, onder andere door aanpassingen van regelingen voor sociale zekerheid. Daardoor is het bedrag wat iemand kan lenen ten opzichte van zijn inkomen de laatste jaren beperkt. Afhankelijk van de rentestand en het inkomen kan er in 2012 daardoor 1 tot 5% minder geleend worden dan in 2011. De wijze waarop deze LTI norm wordt berekend, is niet veranderd, uitsluitend de uitkomsten van deze berekeningen hebben tot een verkrapping geleid.
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) is mede op aandringen van de AFM en het ministerie van Financiёn door marktpartijen zelf aangescherpt met ingang van 1 augustus 2011. Hypotheken die zijn en worden afgesloten na 1 augustus dienen te voldoen aan de regels in deze GHF. Dit geldt ook voor hypotheken die, zoals in het artikel in de Telegraaf d.d. 16 mei 2012 wordt aangegeven, worden meeverhuisd naar een nieuwe woning. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Voor inwerkingtreding van deze aangepaste GHF werd in ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de LTI- norm (in 2009 werd in 6,5% van de gevallen niet goed onderbouwd waarom werd afgeweken van deze norm). Daarom zijn in de GHF beperkingen gesteld aan de afwijkingsmogelijkheden van de inkomensnormen. Dit betekent dat een aantal consumenten minder kan lenen dan toen deze afwijkingsmogelijkheden groter waren.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat, hoewel de financieringsruimte iets kleiner is geworden, ook de huizenprijzen gedaald zijn en de overdrachtsbelasting met 4% is afgenomen.
Kunt u toelichten in welke mate de financieringsruimte voor klanten is verminderd sinds, mede op voorspraak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de regels voor hypotheekverstrekking zijn verscherpt? Kunt u aangeven welk effect dat heeft op de hypotheekruimte voor consumenten en op de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke wijze de banken de strengere regelgeving van de AFM interpreteren? Is er in uw ogen sprake van een striktere interpretatie door de banken dan noodzakelijk? Kunt u dit toelichten?
Binnen de GHF regels is er nog steeds ruimte voor maatwerk bij de LTI norm.
Voor deze inkomensnormen geldt dat naast de Nibud normen rekening mag worden gehouden met een onvoorwaardelijke, schriftelijk vastgelegde inkomensstijging binnen 6 maanden; de gemiddelde inkomsten over de laatste drie kalenderjaren wanneer de consument ondernemer is; en inkomsten uit vrij beschikbaar vermogen. Daarnaast zijn er verschillende uitzonderingsmogelijkheden op de inkomensnorm mogelijk. Als een hypothecaire financiering wordt overgesloten, mag er een uitzondering worden gemaakt (onder de voorwaarden dat de consument in de woning blijft wonen en de nieuwe hypothecaire financiering niet hoger is dan de af te lossen hypothecaire financiering, vermeerderd met notaris- en taxatiekosten, eventuele afsluitkosten en/of door de consument aan een bemiddelaar betaalde vergoedingen ter zake van de hypothecaire financiering en een eventueel verschuldigde vergoeding wegens vervroegde aflossing van de oude hypothecaire financiering). Dit mag ook bij energiebesparende voorzieningen in de woning en bij verwerving van een woning met het zogenaamde A-label. In zo’n geval mag een extra hypothecaire financiering verstrekt worden door het Contactorgaan Hypothecair Financiers in overleg met het NIBUD vast te stellen bedrag.
Verder mogen bij een zogenaamde overbruggingssituatie de verplichtingen van de consument uit een bestaande hypothecaire financiering van een verkochte of te verkopen woning en van een overbruggingsfinanciering buiten beschouwing worden gelaten, mits aannemelijk is dat de verplichtingen uit de hypothecaire financieringen gedurende een realistische periode door de consument kunnen worden nagekomen.
Tenslotte is er een algemeen omschreven uitzonderingsmogelijkheid opgenomen in de GHF. Als een afwijkende situatie goed gedocumenteerd is, goed gecontroleerd wordt en aantoonbaar bestendig is, kan worden afgeweken van de inkomensnormen.
De AFM houdt in haar toezicht rekening met deze uitzonderingsmogelijkheden. Eind vorig jaar (Kamerstuk 29 507, nr. 105) heb ik Uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de banken en de AFM en het ministerie van Financiёn waarbij werd verduidelijkt hoe bepaalde uitzonderingen konden worden toegepast in de praktijk. De banken, de AFM en ikzelf blijven hierover in gesprek.
Zijn er in uw ogen andere redenen dan de verscherpte hypotheekregels waarom banken steeds strengere voorwaarden stellen aan hypotheekverstrekking aan consumenten? Kunt u dit toelichten en tevens aangeven welke signalen u daarover heeft ontvangen?
Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre banken strenger zijn in het verstrekken van hypothecair krediet om andere redenen dan hierboven genoemd.
De huidige economische en financiële problemen confronteren banken echter wel met een aantal factoren die kunnen betekenen dat banken voorzichtiger zijn in het verstrekken van nieuwe leningen dan in de hoogtijjaren voorafgaand aan de crisis. Zo is het voor banken sinds het uitbreken van de crisis moeilijker om financiering aan te trekken voor de (hypothecaire) leningen die ze verstrekken. Dit kan invloed hebben op het vermogen en de bereidheid van banken om extra (hypothecaire) leningen te verstrekken.
Daarnaast beoordelen banken bij het verstrekken van een (hypothecaire) lening altijd het risico dat een lening (ten dele) niet wordt terugbetaald. Hoewel het aantal betalingsachterstanden en gedwongen verkopen in Nederland nog steeds erg laag is ten opzichte van andere landen, maken het huidige slechte economische klimaat, de dalende huizenprijzen en de oplopende werkloosheid banken mogelijk voorzichtiger in het verstrekken van nieuwe hypothecaire leningen.
Banken worden daarnaast geconfronteerd met diverse maatregelen, zoals verscherpte kapitaalseisen onder Basel III en een bankbelasting. Deze hebben (mogelijk) beperkende gevolgen voor de kredietverlening aan consumenten. Het is moeilijk om aan te geven wat de precieze impact van dergelijke maatregelen is. Ten aanzien van de bankbelasting is recent aan Uw Kamer een brief (Kamerstuk 33 121, nr. 31) gestuurd waarin DNB een berekening heeft gemaakt van de effecten van de bankbelasting op de kredietverlening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat banken relatief hoge hypotheekrentes berekenen aan consumenten, zowel voor hypotheken met nationale hypotheekgarantie (NHG) als zonder, terwijl zij zelf voor relatief lage rentes kunnen lenen op de internationale geldmarkt? Kunt u dit toelichten?
In 2011 heeft de NMa onderzoek gedaan naar de margeontwikkeling op de Nederlandse hypotheekmarkt. De NMa concludeerde dat de marges na het uitbreken van de crisis op de financiële markten sterk waren toegenomen en historisch gezien op een hoog niveau lagen, maar dat de marges begin 2011 weer waren gedaald tot niveaus die voor de crisis gangbaar waren. Daarnaast is het van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de rente op Nederlandse staatsobligaties, de interbancaire rente (euribor) en de rentes die banken betalen op de internationale kapitaalmarkten. De rente op Nederlandse staatsobligaties is door de problemen in de Eurozone sterk gedaald; ook de interbancaire rente is sterk gedaald, mede door het optreden van de ECB. Echter, de interbancaire rente is niet de rente waartegen banken onbeperkt lange financiering kunnen aantrekken aangezien de interbancaire markt door het onderlinge wantrouwen tussen banken behoorlijk opgedroogd is. Daarmee zijn de rente op Nederlandse staatsobligaties en de interbancaire rente dus geen goede graadmeter voor de rente die de banken op de internationale kapitaalmarkten betalen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de strengere regels voor hypotheekverstrekking zo rigide worden toegepast dat aantoonbaar kredietwaardige consumenten toch substantieel minder hypotheekruimte krijgen van hun bank? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is ruimte voor maatwerk.
Huursubsidie aan hogere inkomens |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «En in welke schijf val jij»?1
Ja.
Heeft u enig idee waarop de uitspraak in dit artikel2 is gebaseerd? Klopt het wat hier wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, nu huursubsidie uitsluitend voor de lagere inkomens (< € 27 000) is bedoeld en niet voor inkomens van € 54 367 en hoger?
De cijfers waarop de uitspraak in het artikel is gebaseerd («toch zijn er nog een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen en toch huursubsidie krijgen»), zijn afkomstig uit de inkomensstatistieken van het CBS.
De gegevens betreffen voorlopige cijfers over 2010. De waarneming betreft daarom de voorlopig toegekende en uitbetaalde toeslag. Als bij de definitieve toekenning blijkt dat het inkomen in 2010 te hoog was voor het ontvangen van toeslag, wordt de te veel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd. Overigens zet de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stop als uit voorgaande jaren blijkt dat burgers hun inkomen structureel te laag schatten.
Daarnaast treedt enige vertekening op omdat het CBS-bestand uitgaat van de samenstelling van het huishouden op een bepaald moment (31 december), maar een inkomen waarneemt over een periode (jaar). Het kan zijn dat de samenstelling van het huishouden op het moment van aanvragen van de huurtoeslag afweek van die op het einde van het jaar (het peilmoment dat gehanteerd wordt). Als de huishoudsituatie wijzigt doordat bijvoorbeeld iemand die in het eerste deel van het jaar (terecht) huurtoeslag ontvangt, later in het jaar gaat samenwonen met iemand met een hoger inkomen, dan is dit in de statistieken te zien als een huishouden met een hoger inkomen, maar toch met huurtoeslag.
Deze cijfers wijzen er dus niet op dat ten onrechte een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen toch huursubsidie (huurtoeslag) krijgen.
Het bericht dat de gemeente Almelo circussen weert met wilde dieren |
|
Han ten Broeke (VVD), Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen circussen met wilde dieren meer in Almelo»?1
Ja.
Op grond waarvan hebben de gemeenten Almelo, Heemskerk, Den Haag, Groningen en Amsterdam besloten dat circussen met wilde dieren niet langer zijn toegestaan?
Het is mij niet bekend of er bij alle genoemde gemeenten sprake is van een voorkeursbeleid. Uit de media ontstaat het beeld dat er zorgen zijn omtrent het welzijn van dieren of de herkomst van dieren of er zijn ethische overwegingen.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gericht op maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen.
Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3.
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met een ander oogmerk regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.
Was er in alle gevallen sprake van een bedreiging van de openbare orde? Zo nee, deelt u de opvatting dat gemeenten dan niet bevoegd zijn om dergelijke besluiten te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten op grond van voorkeursbeleid geen circussen meer kunnen weigeren als zij voldoen aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de wetgeving als de rechtspraak hebben duidelijke kaders aangegeven.
Het tentenkamp in Ter Apel |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van acht Groningse Statenfracties om te zoeken naar een oplossing voor de asielzoekers die in het tentenkamp in Ter Apel verblijven? Heeft u ook kennisgenomen van hun oproep deze asielzoekers te huisvesten zolang zij niet terug kunnen naar hun eigen land? Geeft u gehoor aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?1
Ja. In de brief van de Groningse Statenfracties wordt gevraagd om deze groep duidelijkheid te bieden. Zoals ik al tijdens het spoeddebat van 15 mei jl. heb gezegd, is aan deze vreemdelingen in het verleden duidelijkheid geboden. Na een zorgvuldige asielprocedure, met de mogelijkheid van een rechterlijke toets, is geoordeeld dat deze vreemdelingen niet in aanmerking komen voor bescherming in Nederland. In dat geval is terugkeer aan de orde. Dat een afwijzing van de asielaanvraag botst met de hoop en verwachtingen van deze vreemdelingen begrijp ik, maar kan geen reden zijn om beslissingen die zorgvuldig zijn genomen, aan de kant te schuiven.
Vreemdelingen die niet of niet langer recht op verblijf hebben, dienen Nederland te verlaten. Het beleid inzake terugkeer is een integraal onderdeel van het migratiebeleid en is essentieel voor het draagvlak voor en geloofwaardigheid van het toelatingsbeleid. Het is mijn verantwoordelijkheid om eenduidig te handelen, en te blijven handelen, richting vreemdelingen die uitgeprocedeerd zijn. Hun perspectief kan – hoe pijnlijk dit soms ook is – niet anders dan terugkeer zijn. Dit geldt ook voor de vreemdelingen uit het tentenkamp. De eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling staat hierbij voorop.
In het kamp zitten met name Irakezen en Somaliërs. Deze vreemdelingen kunnen, in tegenstelling tot wat in de oproep wordt gesuggereerd, vrijwillig terugkeren. Dat heb ik in het spoeddebat uiteengezet. Daar waar in een individuele zaak blijkt dat een vreemdeling buiten zijn schuld niet kan terugkeren, kan een buitenschuldvergunning worden verleend.
In wiens opdracht kwam het verbod op bedden en klapstoelen in het tentenkamp, zodat de mensen gedwongen worden op de grond te slapen?
De actievoerders bevinden zich op een terrein van het COA. Door het COA zijn, mede in het licht van de beheersbaarheid van de situatie, afspraken gemaakt met de woordvoerders over welke spullen in het tentenkamp mogen worden binnengebracht. Door het COA is duidelijk gemaakt dat voorwerpen die een langdurig en/of permanent verblijf mogelijk maken, zoals bankstellen of tafels, niet worden getolereerd. De woordvoerders van de actievoerders hebben ingestemd met deze voorwaarden en hebben ermee ingestemd om zelf toe te zien op de naleving van de gemaakte afspraken.
Wat is uw reactie op het relaas van een huisarts die ons ter plaatse heeft gesproken en die na meerdere consulten in het kamp bij ons heeft aangedrongen op goede medische zorg en hygiënische omstandigheden omdat meerdere mensen ziek zijn en infecties zich nu snel kunnen verspreiden?
In het kader van de volksgezondheid zijn er 12 toiletten geplaatst, die iedere dag gereinigd worden door de gemeente. Ook zijn er op 14 mei 2012 twee watertanks geplaatst. Sinds 16 mei 2012 is zijn er tappunten vanuit de waterleiding beschikbaar.
In geval van een medische noodsituatie dan wel medisch zorgwekkende situatie, kan er, zoals gebruikelijk, met de hulpdiensten contact worden gezocht via het noodnummer.
Vandaag wordt door de Geneeskundige Gezondheidsdienst een onderzoek ter plaatse uitgevoerd in het kader van de volksgezondheid en eventueel aanwezige besmettelijke ziektes.
Zoals ik ook in de beantwoording op de Kamervragen van de heer Fritsma heb gemeld, heb ik de vreemdelingen uit het tentenkamp een week onderdak aangeboden, zonder dat hieraan voorwaarden waren gekoppeld. Dit aanbod heeft de groep echter geweigerd. De groep kiest voor voortzetting van de actie ondanks het feit dat hen een alternatief is geboden en kiest dus zelf voor een precair verblijf in tenten.
Nu u de situatie in het tentenkamp eerder onhoudbaar heeft genoemd, kunt u specificeren voor wie de situatie precies onhoudbaar is? Voor de mensen ter plekke, voor de gemeente Vlagtwedde, voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers of voor de Nederlandse regering? Welke consequenties verbindt u aan deze uitspraak?
In de beantwoording van de eerder genoemde vragen van de heer Fritsma heb ik geschreven dat de situatie niet langdurig houdbaar is. Dit geldt zowel voor de (lokale) overheid als voor de vreemdelingen zelf. Daarom heb ik ook gemeld dat ik met de burgemeester van Vlagtwedde, en zo mogelijk met de actievoerders, zal komen tot afspraken over de beëindiging van de actie.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 2012 12.00 u beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bijstandsfraudeurs hebben vrij spel’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bijstandsfraudeurs hebben vrij spel»?1
Ja.
Klopt de schatting van Het Landelijk Contact Sociaal Rechercheurs dat 10 á 20 procent van de mensen in de bijstand fraudeert, wat neerkomt op bijna 1 miljard euro fraude per jaar? Zo neen, waarom niet?
Wat we weten is dat in 2010 in de sociale zekerheid voor € 119 miljoen aan fraude met uitkeringen is aangetoond, waarvan € 53 miljoen in de bijstand. Het werkelijke fraudebedrag zal ongetwijfeld hoger zijn. Van de niet geconstateerde fraude kan echter geen betrouwbare schatting gemaakt worden. Het is dus niet mogelijk om te zeggen of de schatting van het LCSR klopt.
Is het waar dat gemeenten te weinig investeren in het aanpakken van bijstandsfraude waardoor fraudeurs ongestraft wegkomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de gemeenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid met als doel fraude keihard aan te pakken?
Gemeenten investeren anders in het aanpakken van fraude dan het LCSR voor ogen staat. Waar het LCSR een grotere inzet van sociaal rechercheurs en sanctioneren van fraude via het strafrecht bepleit, streven gemeenten ernaar de problemen meer bij de bron en integraal aan te pakken. De handhaving maakt integraal onderdeel uit van het «gewone» controlewerk bij gemeenten. Hierbij ligt de nadruk sterk op preventie van fraude (voorbeeld: huisbezoek na uitkeringsaanvraag) en een hogere pakkans (risicoselectie, koppeling van gegevens). Dit leidt tot het eerder constateren van fraude, gevolgd door snelle bestuursrechtelijke afdoening (lik-op-stuk). Sociale recherche en inzet van het strafrecht is dan minder vaak nodig. Er valt winst te boeken met deze integrale aanpak van fraude. Ik vind het een goede ontwikkeling dat gemeenten zich hier meer op richten.
Deelt u de mening dat bijstandsfraude, juist ter bescherming van de bijstand, het sociaal vangnet, keihard moet worden aangepakt en nooit mag lonen?
Fraudebestrijding is cruciaal om het draagvlak voor de sociale voorzieningen te behouden. Fraude mag nooit lonen en moet altijd streng bestraft worden. Het kabinet geeft hoge prioriteit aan fraudebestrijding in de sociale zekerheid. Het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 2), dat op 20 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden, voorziet daarin. Het wetsvoorstel bevat een breed pakket aan maatregelen. Zo vervalt voor gemeenten de huidige beleidsvrijheid om zelf te mogen beoordelen of de bijstandsuitkering na fraude wordt teruggevorderd. Frauderende uitkeringsontvangers moeten het ten onrechte verkregen bedrag helemaal terugbetalen, inclusief wettelijke rente en alle kosten van invordering. Daarnaast krijgen ze datzelfde bedrag aan boete. Bij recidive volgt een verdere ophoging van de boete.
Voorts is het voor gemeenten belangrijk dat zij, om fraude te voorkomen en te bestrijden, bestanden kunnen koppelen. Samen met de gemeenten, UWV en SVB heb ik een inventarisatie gedaan naar de ervaren knelpunten en mogelijkheden van een bredere inzet van bestandskoppeling. Deze inventarisatie heeft een lijst van maatregelen opgeleverd. De meeste daarvan zijn mogelijk binnen de huidige wet- en regelgeving. In mijn brief van 13 maart 2012 heb ik u hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2011/12, 17 050, nr. 416). Voor de overige maatregelen is wetswijziging nodig. Ik streef ernaar een wetsvoorstel hiertoe na de zomer aan uw Kamer voor te leggen.
Welke maatregelen neemt dit kabinet om fraude aan te pakken? Deelt u de mening dat bij bijstandsfraude altijd het totale fraudebedrag plus boete tot aan de laatste cent moet worden teruggevorderd, inclusief wettelijke rente? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het uitmaken van een agent voor ‘mierenneuker’ |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het uitmaken van een agent voor mierenneuker?1
Ja.
Wat betekent dit arrest voor de succesvolle voortzetting van het «zero-tolerance»-beleid ten aanzien van belediging, intimidatie en mishandeling van politiemensen?
De Hoge Raad heeft in dit arrest onder verwijzing naar vaste rechtspraak aangegeven dat een uitlating als beledigend moet worden beschouwd als die de strekking heeft de ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, kan de context het gebruik toch beledigend maken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het woord «mierenneuker» in het algemeen niet beledigend is. Dat de context in de betreffende zaak zodanig was dat er toch sprake was van een belediging, is volgens de Hoge Raad door het gerechtshof onvoldoende gemotiveerd. Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof om opnieuw te berechten. Er is in deze zaak dus nog geen definitief oordeel geveld over de strafbaarheid van het gebruik van het woord «mierenneuker».
Het «zero-tolerance»-beleid ten aanzien van belediging, intimidatie en mishandeling van politiemedewerkers wordt onverkort voortgezet. Ook relatief lichtere zaken, zoals belediging, vallen onder de aanpak van agressie en geweld tegen politiemedewerkers. Daarbij hoort onder andere het eisen van drie keer zo zware straffen.
Nieuwe anti-christelijke maatregelen in Indonesië |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u – ieder afzonderlijk en in samenhang – de nieuwsberichten: «Indonesië sluit 16 kerken in Atjeh»1, «Church Row a «Dark Time» for Aceh»2, «Moderate Indonesia: 17 churches closed in Sharia province of Aceh»3, «Local Protestant church torched in North Sulawesi Indonesia»4, «Indonesian mayor : Church can only be reopened if mosque is built next door»5 en «Indonesian Police do little to stop harassment of Christians by Muslim radicals»?6
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van deze nieuwsberichten.
Deelt u de opvatting dat in Indonesië een jihad wordt gevoerd tegen de christelijke minderheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regering van Indonesië zet zich in voor de bevordering van religieuze tolerantie. Wel is er in sommige delen van Indonesië toenemende intolerantie tegen religieuze minderheden, waaronder een aantal christelijke kerkgemeenschappen en Ahmadiyah.
Herinnert u zich uw antwoorden van resp. 1 november 2010, 20 september 2011 en 3 oktober 2011 op eerdere vragen over islamitische christenvervolgingen in Indonesië7? Hebben de in die antwoorden gerapporteerde en aangekondigde acties uwerzijds de positie van christenen in Indonesië verbeterd of moet thans worden vastgesteld dat uw acties geen enkel tastbaar resultaat hebben opgeleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het resultaat van de Nederlandse inspanningen moet worden bezien in de bredere context van de Indonesische en internationale inspanningen die gericht zijn op meer religieuze tolerantie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat, waar de sharia is ingevoerd, zoals in Atjeh, geen ruimte is voor wat u in uw antwoorden van 1 november 2010 omschreef als «religieuze pluriformiteit en godsdienstvrijheid»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebt u richting de Indonesische autoriteiten in concrete zin ondernomen om hen te bewegen de sharia in Atjeh buiten werking te stellen?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Ook in Aceh is ruimte voor het belijden van andere religies. Aceh is onderworpen aan de nationale wetgeving zoals deze in heel Indonesië geldt.
Wat hebt u sinds november 2011 in concrete zin ondernomen en wat gaat u ondernemen om de door islamitische krachten bedreigde Indonesische christenen te beschermen?
Nederland vraagt regelmatig aandacht voor de positie van religieuze minderheden in Indonesië. In mei jl. werd hierover gesproken tijdens de derde EU-Indonesië mensenrechtendialoog en ook tijdens de vierjaarlijkse bespreking in VN-verband (Universal Periodic Review) van de mensenrechtensituatie in Indonesië werd er veel aandacht geschonken aan dit onderwerp. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft begin juni Jakarta bezocht en daar de positie van christenen en Ahmadiyah aan de orde gesteld in gesprekken met de Indonesische autoriteiten, christelijke en moslim organisaties en maatschappelijk middenveld.
Gematigde moslimorganisaties, christelijke koepelorganisaties, het maatschappelijk middenveld en door de overheid geïnitieerde fora voor religieuze harmonie (FKUB) zetten zich in voor religieuze verdraagzaamheid. Nederland steunt dit waar mogelijk. Zo voert Nederland sinds 2004 een programma uit dat onder andere gericht is op het bevorderen van religieuze verdraagzaamheid en Nederland ondersteunt op dit moment ook een pilotproject samen met het ministerie van Religieuze Zaken op gebied van conflictbemiddeling tussen religieuze groepen.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het gehele Noorden van Mali in handen is van extremisten. |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht getiteld «Extremisten vestigen macht in N-Mali»?1
Ja
Deelt u de zorg dat de toenemende macht van gewapende groeperingen als de Mouvement National pour la Liberation de l'Azawad (MNLA) en extremisten zoals Al-Qaeda-in-de-Islamitische-Maghreb (AQIM) en Ansar ud-Din in Mali en West-Afrika een bedreiging vormen voor zowel de veiligheid in Mali als voor veiligheid in Nederland en Europa als geheel? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke wijze wapent Nederland zich tegen deze toenemende dreiging?
De toenemende macht van rebellengroeperingen als de MNLA en extremistische groepen als AQIM en Ansar ud-Din is zorgwekkend. Zij bedreigen de stabiliteit in West- en Noord-Afrika (Maghreb) met ook effecten buiten deze regio.
Nederland steunt programma’s ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in de regio, bijvoorbeeld projecten via de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de capaciteitsopbouw van de politiemacht. Nederland neemt ook deel aan het Europese Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics (MAOC-N) in Lissabon, dat drugsstromen uit Latijns-Amerika via Afrika naar Europa in kaart brengt en bestrijdt. Daarnaast zoekt Nederland aansluiting bij de EU-Sahelstrategie. Deze richt zich op een parallelle aanpak van veiligheid en ontwikkeling om armoede te bestrijden en bedreigingen van terrorisme, ontvoeringen, grensoverschrijdende criminaliteit, drugs- en mensenhandel tegen te gaan.
Wat doet Nederland zelfstandig en in Europees verband om het toenemende extremisme en geweld in Noord-Mali op te lossen en de legitieme regering van het land te ondersteunen bij het bestrijden van extremisme en geweld?
De Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft het voortouw genomen in de onderhandelingen met de verschillende rebellengroeperingen in het noorden van Mali. De EU steunt deze aanpak van ECOWAS. Nederland is voorstander van een aanpak in multilateraal verband.
Overweegt u vanwege de toenemende macht van extremisten en gewapende groeperingen nu wel, zoals eerder aan u gevraagd middels mondelinge vragen2, te pleiten voor een contactgroep Mali en daar als Nederland actief aan bij te dragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Afrikaanse Unie heeft aangekondigd een internationale ondersteunings- en follow-up groep voor Mali in te stellen. Nederland volgt, samen met EU-partners, de ontwikkeling en samenstelling van een dergelijke groep nauwlettend. Indien Nederland wordt gevraagd toe te treden tot een dergelijke internationale groep, zullen wij op basis van dan beschikbare gegevens een zorgvuldige afweging maken.
Is er vooruitgang geboekt via de Economische Organisatie van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke punten wel en nog niet?
Ja. Dankzij de inspanningen van ECOWAS hebben de coupplegers de macht relatief snel overgedragen aan een interim-president, een benoemde premier en een regering van nationale eenheid. Inmiddels is een transitieperiode van 12 maanden overeengekomen waarbinnen presidents- en parlementsverkiezingen moeten plaatsvinden. Daarmee is een vorm van civiel bestuur hersteld.
Daarentegen is de bezetting van het noorden van Mali niet opgelost.
ECOWAS is betrokken bij de onderhandelingen met groeperingen in het noorden van Mali. ECOWAS zou bereid zijn een troepenmacht in te zetten als de Malinese autoriteiten hier om vragen.
Op welke wijze zet Nederland zich in om ontheemden, zoals de honderden vluchtelingen in Mopti, als gevolg van het geweld in Noord-Mali bij te staan?
Nederland draagt indirect bij aan de bestrijding van de humanitaire crisis in Mali en omringende landen via de algemene jaarlijkse bijdragen aan de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR (Eur 38 mln), aan het CERF (Centrale Noodhulpfonds van de VN – bijdrage Eur 40 mln) en aan de Internationale Confederatie van het Rode Kruis ICRC (Eur 25 mln). Hiermee worden o.a. activiteiten in Mali en ten behoeve van Malinese vluchtelingen gefinancierd.
De Europese Commissie heeft voor de Sahel een bedrag van Eur 123 mln ter beschikking gesteld. Voor Mali, inclusief de vluchtelingenproblematiek heeft de Commissie Eur 9 mln extra gealloceerd. Nederland heeft hier aan bijgedragen.
Op welke wijze wordt de voedselzekerheid in Mali aangetast als gevolg van het conflict en de toenemende macht van extremisten?
Het conflict in Mali heeft de voedselzekerheid in Mali verslechterd. De vluchtelingenstromen naar de omliggende landen en naar het zuiden van Mali leiden tot extra druk op beschikbare voedselvoorraden. Daarnaast belemmert het conflict projecten en programma’s van de Malinese overheid en nationale en internationale NGOs ter verbetering van de voedselzekerheidssituatie. Bovendien worden door het conflict noordelijke markten moeilijker bevoorraad, waardoor de prijzen stijgen. Ten slotte accepteren verschillende rebellenorganisaties nauwelijks hulp; hierdoor komt het nieuwe agrarische seizoen in gevaar. Ook op langere termijn wordt ook de voedselzekerheid hiermee in gevaar gebracht.
Wordt de humanitaire hulp aan het land en het Noorden nog steeds onverkort voortgezet? Zo ja, welke rol speelt Nederland daarbij? Zo nee, waarom niet?
Enkele noodhulpkonvooien hebben Timboektoe, Gao en Kidal kunnen bereiken. Daarnaast zijn enkele organisaties erin geslaagd enige ondersteuning te geven aan de ziekenhuizen in deze steden.
De Nederlandse ambassade bevordert de dialoog en afstemming tussen de humanitaire coördinator van de VN en OCHA enerzijds en de associatie van Malinese gemeenten en de federatie van gezondheidscomités anderzijds over de hulpverlening. De ambassade adviseert voorts over Nederlandse financiering van het aankomende «consolidated appeal» voor Mali.
De aanhoudende problemen met koopkracht en belastingdruk op de BES-eilanden |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de toezegging van 30 januari 2012, verwijzend naar een aankondiging in de zomer van 2011, dat een interdepartementaal onderzoek zou plaatsvinden in Caribisch Nederland, niet alleen naar de belastingen, maar ook naar de economische situatie op de eilanden, naar koopkrachtmutaties en naar de inflatie?1
Ja. Tijdens het algemeen overleg heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat Ecorys onderzoek doet naar onder andere de koopkrachtontwikkeling op de eilanden en de oorzaak van de stijging van consumentenprijzen. Het onderzoek is afgerond. Op 11 juni 2012 is het onderzoek met de kabinetsreactie aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer aangeboden. Ook de verkenning naar armoede is afgerond. De resultaten daarvan zijn inclusief een kabinetsreactie op 22 juni 2012 aan uw Kamer aangeboden.
Herinnert u zich de opmerking van 30 januari 2012, waarin u de armoede op de eilanden bij een deel van de bevolking serieuze problematiek noemt en daarbij stelt dat u zich daar mede verantwoordelijk voor voelt?2
Tijdens het AO heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheidgezegd dat we samen met het eilandbestuur een gedeelde verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om armoede. Daarop heeft hij een analyse van de harde kern van armoede op de eilanden toegezegd. De hiertoe strekkende verkenning is inmiddels afgerond, gedeeld met de eilandbesturen en op 22 juni 2012 aan uw Kamer verzonden.
Herinnert u zich tevens uw uitgesproken verwachting aan het einde van het eerste kwartaal van 2012 helderheid te kunnen geven over het koopkrachtonderzoek en de belastingopbrengsten?2
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geantwoord dat we in ieder geval in de loop van het voorjaar de resultaten zouden krijgen. Zoals hiervoor opgemerkt is het onderzoek met kabinetsreactie op 11 juni 2012 naar de Tweede en de Eerste Kamer gestuurd. Ecorys is gevraagd een eerste inschatting te maken van de belastingopbrengsten over 2011. Pas in het najaar van 2012 zal definitieve duidelijkheid over de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel kunnen worden gegeven.
Wat is de meest recente stand van zaken betreffende deze afzonderlijke onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onbetamelijk is dat ruim anderhalf jaar na «10-10-10» nog steeds geen duidelijk zicht is op de problemen betreffende de teruggelopen koopkracht?
Ik deel die mening niet. In het voorjaar van 2011 zijn de eerste CBS-cijfers inzake de hoogte van de inflatie op de eilanden van Caribisch Nederland gepubliceerd. De signalen vanuit Caribisch Nederland over prijsstijgingen en de nadelige invloed daarvan op de koopkracht, zijn serieus genomen. Mede in verband daarmee zijn de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Financiën in juni 2011 naar Caribisch Nederland gereisd om persoonlijk kennis te nemen van de situatie ter plaatse. Naar aanleiding van de gesprekken die tijdens dat werkbezoek zijn gevoerd met eilandbesturen, eilandraadsleden en ondernemers, is besloten dat er een onafhankelijk onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar, kort samengevat, de ontwikkeling van de koopkracht op Caribisch Nederland. Vooruitlopend op de resultaten van dat onderzoek heb ik eind 2011 via het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 al diverse wijzigingen van het (nieuwe) fiscale stelsel van Caribisch Nederland doorgevoerd. De belastingvrije som, de ouderentoeslag en de kindertoeslag zijn vooruitlopend daarop verhoogd, waardoor veel belastingplichtigen met ingang van 1 oktober 2011 een hoger netto inkomen hadden. Daarnaast is het tarief van de algemene bestedingsbelasting voor diensten op 1 oktober 2011 met 2%-punten verlaagd.
Kunt u toezeggen dat de resultaten van het koopkrachtonderzoek op zo kort mogelijke termijn aan de Kamer gestuurd worden, met daarbij voorstellen om de gesignaleerde problemen adequaat aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat het onderwerp «genoegzaam aan de orde komt» door « vóór 1 juli 2012 een analyse van de «harde kern» van de armoede in Caribisch Nederland aan de Tweede Kamer te doen toekomen»?4 Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitlatingen van Rijksvertegenwoordiger Stolte, die stelt: «Indien maatregelen op zich laten wachten en de inflatie hoog blijft, zal met name de economisch meest kwetsbare groep inwoners in een armoedeval belanden»?5
Het koopkrachtonderzoek en de verkenning naar de «armoede in Caribisch Nederland» bieden handvatten om de situatie voor betrokkenen waar nodig te verbeteren. De inflatie is dit jaar aan het afvlakken. Daarnaast zijn uitkeringen en het minimumloon per 1/1/2012 geïndexeerd met de inflatie over het voorgaande jaar. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 zijn er eerder al fiscale maatregelen getroffen. Het kabinet toont hiermee passende maatregelen te nemen wanneer dit nodig is.
Is het waar dat Sint Maarten inmiddels een overeenkomst heeft getekend om de splitsing van het energiebedrijf GeBe te regelen, waardoor de weg vrij is een verdrag te sluiten met Sint Maarten om dubbele belastingheffing voor het goederenvervoer naar Bonaire te voorkomen? Zo ja, waarom is dat verdrag nog niet tot stand gekomen? Zo nee, welke formele stappen moeten nog worden ondernomen voordat dat verdrag gesloten kan worden?
Het wegnemen van de dubbele indirecte belastingheffing op goederen die inwoners en ondernemers van Sint Eustatius en Saba op Sint Maarten kopen is wat mij betreft een op zichzelf staande kwestie. Met Sint Maarten zijn gesprekken gaande om deze kwestie op zo kort mogelijke termijn op te lossen. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
De angst bij zorgmedewerkers om aangifte te doen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mishandelde zorgverleners te bang voor aangifte»1 en het bijbehorende nieuwsbericht in het RTL nieuws?
Ja.
Begrijpt u dat medewerkers in de zorg geen aangifte van geweld durven te doen, omdat zij bang zijn voor de gevolgen als bij de dader bekend wordt wie er aangifte gedaan heeft?
Ja. Daarom bestaan er binnen de kaders van het recht op een eerlijk proces mogelijkheden om in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden de identiteit van de melder, aangever of getuige af te schermen. Dit is geregeld in de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie (OM).
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) in principe aangiftes van werkgevers op kan nemen, waarbij van het betrokken personeel alleen personeelsnummers opgenomen worden? Voeren de arrondissementsparketten gelijk beleid bij het behandelen van aangiftes op personeelsnummer?
Het doen van aangifte op (personeels)nummer is mogelijk. Dit heeft recent in een concreet geval bij het Slingelandziekenhuis geleid tot een succesvolle strafzaak.
Gegeven het belang dat wij hechten aan het bevorderen van het doen van aangifte in de zorg, is dit een belangrijk aandachtspunt in het Actieplan Veilig Werken in de zorg dat wij hebben opgesteld met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en sociale partners in de zorg. Daarbij zetten wij zowel in op beschermd aangifte doen als het doen van aangifte door de werkgever.
Tijdens de algemeen overleggen veilig werken in de zorg van 23 mei 2012 en veilige publieke taak van 5 juni 2012 heb ik toegezegd dat er een regeling komt die het mogelijk maakt aangifte op nummer te doen. Deze regeling geldt uiteraard voor alle sectoren van de publieke taak en niet alleen voor de zorg. In september van dit jaar stuur ik u een brief waarin staat hoe ik dit ga doen.
Is het waar dat aangiftes op personeelsnummer vaak niet in behandeling worden genomen? Welke afweging wordt hierbij gemaakt door het OM? Speelt extra werkdruk voor het OM hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg op 21 december 2011 met betrekking tot de aangehouden motie-Kuiken/Marcouch2 over aangifte op personeelsnummer? Heeft naar aanleiding hiervan het overleg inmiddels plaatsgevonden? Wat is hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt de mogelijkheid om anoniem, op personeelsnummer, aangifte te doen niet genoemd in het actieplan «Veilig werken in de zorg», dat u op 22 maart 2012 naar de Kamer heeft gestuurd?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u ervoor zorgen dat medewerkers in de zorg, die een reële angst ervaren als hun naam opgenomen wordt in een aangifte van geweld, voor 1 september 2012 overal door hun werkgevers in staat gesteld worden om met personeelsnummer aangifte te doen? Hoe gaat u dit nieuwe beleid richting de zorgsector bekend maken, zodat de angst voor het doen van aangifte vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
De regioindeling in het Pachtprijzenbesluit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid, in aansluiting op de antwoorden op eerdere vragen over de regio-indeling1, een nadere analyse te geven van de 65 verzoeken tot herziening van de grondprijs die in het kader van artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek in 2011 bij de Grondkamers zijn ingediend en de betreffende beschikkingen?
Ja, ik heb een analyse gemaakt van de 101 beschikkingen die de grondkamers in 2011 hebben afgegeven. Naast de circa 65 verzoeken uit 2011 heeft een gedeelte hiervan betrekking op verzoeken die reeds in 2010 zijn ingediend.
Tien herzieningsverzoeken zijn afgewezen van de overige 91 beschikkingen waren 68 herzieningsverzoeken ingediend door verpachters en 23 door pachters. Van de 68 door verpachters ingediende verzoeken heeft dit in 67 gevallen tot een verhoging van de pachtprijs geleid en in een geval tot een daling van de pachtprijs. Bij de meeste verzoeken lag daar de doorberekening van de onderscheiden regionormen of veranderpercentages aan ten grondslag, omdat de verpachter deze in voorgaande jaren niet had doorberekend.
Van de 23 door pachters ingediende verzoeken heeft dit in 8 gevallen tot een verlaging geleid en in 15 gevallen tot een verhoging.
Bij 35 van de 91 beschikkingen was de bepaling van 2% van de vrije verkeerswaarde van het object de bepalende route voor de vaststelling van de nieuwe pachtprijs.
Hoeveel verzoeken zijn bij de Grondkamers ingediend met betrekking tot knelpunten in de gebiedsindeling en welke beschikkingen volgden daarop?
Ik kan hier geen uitspraak over doen, want in het verzoek tot herziening van de pachtprijs wordt door de indiener veelal niet vermeld wat de motivatie is voor het verzoek.
Hoeveel verzoeken zijn bij de Grondkamers ingediend vanwege door omstandigheden meer of minder incourante gronden en hoeveel daarvan hebben door een bijstelling van de verkeerswaarde tot een verlaging van de pachtprijs geleid?
Zoals aangegeven in vraag 2 bevatten de meeste verzoeken tot herziening niet de achterliggende motivatie van het verzoek. Wel zijn er 7 dossiers waar in het herzieningsverzoek is aangegeven dat verlaging van de pachtprijs werd verzocht vanwege gebruiksbeperkingen van de grond, zoals beperkingen die zijn opgelegd door het waterschap bij dijken, matige kwaliteit van de grond, zeer natte grond en droogtegevoelige grond. In al deze gevallen heeft dit geleid tot een pachtprijsverlaging.
Op welke wijze heeft u, in lijn met uw toezegging2, ervoor zorg gedragen dat meer en systematisch bekendheid gegeven gaat worden aan de jurisprudentie van de grondkamers inzake de waardering van minder geschikte gronden?
In de brochure van DR »Pacht, nieuwe regels en prijzen 2012» wordt een paragraaf opgenomen die hier aandacht aan besteedt. Verder worden consequent de samenvattingen van de beschikkingen van de Centrale Grondkamer opgenomen op de website www.grondkamers.nl. De beschikkingen van de Centrale Grondkamer geven een beeld van de meer principiële kwesties die spelen binnen het pachtrecht.
Hoeveel ruimte hebben de Grondkamers om in het geval van gronden met een relatief laag opbrengend vermogen in een pachtregio met merendeels gronden met relatief hoog opbrengend vermogen (zoals zandgronden op de Utrechtse Heuvelrug die bij het Rivierengebied ingedeeld zijn) een verlaging van de pachtprijs voor te stellen? Hoeveel ruimte hebben zij om de pachtprijsontwikkeling in pachtregio’s met merendeels gronden met relatief laag opbrengend vermogen mee te wegen?
Bij een herzieningsverzoek op grond van artikel 333, tweede of derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de vrijheid van de Grondkamer beperkt, omdat zij de bestaande pachtprijs moet verhogen tot de hoogst toelaatbare pachtprijs overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, 2a, 2b en 3 van het Pachtprijzenbesluit 20073, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
In de praktijk betekent dit dat de Grondkamer een taxatie uitvoert voor de bepaling van 2% van de vrije verkeerswaarde. Hierbij wordt gekeken naar de waarde van land in onverpachte staat die overeenstemt met de prijs bij voortgezet agrarisch gebruik. Er is derhalve geen ruimte om de pachtprijsontwikkeling in de taxatie te betrekken, het gaat immers om grondwaarde. Er wordt bij de taxatie gekeken naar de waarde van vergelijkbare objecten. Deze vergelijkbare objecten kunnen zich in dezelfde pachtprijsregio bevinden, maar ook in andere pachtprijsregio’s, zoals pachtregio’s met merendeels gronden met relatief laag opbrengend vermogen. Bij de taxatie van de vrije verkeerswaarde kan een aftrek worden gedaan wanneer er beperkingen voor het agrarisch gebruik zijn, zoals bijvoorbeeld bij de handhaving door het waterschap van de keur bij dijken en bij de blijvende aanwezigheid van poelen, sloten, bosschages, bomen en openbare onderhoudspaden vanwege rangschikking onder de Natuurschoonwet4.
Bent u bereid in overleg met organisaties van pachters en verpachters de zogenaamde Grondkamerroute te verduidelijken en te versterken, indien nodig door het aanpassen van Artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek of Artikel 21 van het Pachtprijzenbesluit, zodat het gewenste maatwerk geleverd kan worden?
Ja, in het geval dat belangenorganisaties hier om vragen ben ik bereid om in aanvulling op de brochure (zie vraag 4) de Grondkamerroute verder te verduidelijken.
Ik ben echter van mening dat aanpassing van artikel 333 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 21 van het Pachtprijzenbesluit 2007 niet in de rede ligt, omdat deze artikelen goede handvatten bieden voor een objectieve waardebepaling van de betreffende grond.
Welke stappen gaat u, in aansluiting op de antwoorden op de eerdere vragen over de regio-indeling, concreet zetten om knelpunten als gevolg van de robuuste regio-indeling in het Pachtprijzenbesluit aan te pakken? Gaat u in overleg met organisaties van pachters en verpachters over mogelijke knelpunten en de aanpak daarvan? Gaat u het Landbouw Economisch Instituut (LEI) opdracht geven om effecten en technische haalbaarheid van mogelijke voorstellen voor wijziging te onderzoeken? Bent u bereid hierbij in ieder geval een oplossing te zoeken voor de Wieringermeerpolder (indeling bij IJsselmeerpolders) en voor de zandgronden op de Utrechtse Heuvelrug die bij het Rivierengebied ingedeeld zijn?
In mijn antwoord op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1740) heb ik gesteld dat een andere regio-indeling alleen aan de orde is als alle belanghebbende partijen mij hier unaniem om vragen. Daarnaast ben ik van mening dat de Grondkamerroute een geschikt alternatief biedt voor mogelijke knelpunten van de regio-indeling, temeer daar niet alleen gekeken wordt naar vergelijkbare gronden binnen de eigen regio, maar ook naar vergelijkbare gronden in andere regio’s.
Een CAK-vordering van bijna 20.000 euro voor een burger |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van mevrouw D. die facturen van in totaal zo’n 20 000 euro van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ontving, gebaseerd op een indicatiewijziging van de zorg van haar ouders waarvan zij niet op de hoogte is gesteld? Vindt u dit een aanvaardbare gang van zaken?1
Ik betreur het zeer dat een verzekerde een dergelijke naheffing krijgt. Navraag bij het CAK leert dat de naheffing is ontstaan als gevolg van het bijna twee jaar lang uitblijven van de melding van de indicatiewijziging aan het CAK. Op grond van de indicatiewijziging waren de ouders van mevrouw D. in het vervolg in plaats van de lage inkomensafhankelijke eigen bijdrage, de hoge inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd. Geconfronteerd met deze situatie, heeft het CAK in eerste instantie coulancehalve besloten de hoge eigen bijdrage drie maanden later van kracht te laten worden dan op grond van het indicatiebesluit was aangewezen. Tevens heeft het CAK de situatie met mevrouw D. besproken, en haar gewezen op de mogelijkheid tot bezwaar. Op het vervolgens ingediende bezwaar heeft het CAK de beslissing genomen om een bedrag van ca. € 8 900 kwijt te schelden. Het nog te betalen bedrag is daarmee ca € 9 900. Tegen deze beschikking op bezwaar is geen beroep aangetekend. Het CAK wijst in vergelijkbare situaties altijd op de mogelijkheid van een betalingsregeling, en heeft dat ook in dit geval gedaan.
Gelet op het bovenstaande zie ik, hoe vervelend ik de situatie voor betrokkenen ook vind, geen aanleiding om met mevrouw D in contact te treden.
Is het geoorloofd dat kinderen die tevens contactpersoon zijn niet geïnformeerd worden over een indicatiewijziging van de zorg voor hun ouders? Zo nee, op welke wijze kunnen zorgaanbieders die dit verzuimen worden aangepakt? Zo ja, op grond waarvan deelt u de mening dat de regels dan zodanig moeten worden gewijzigd dat de eerste contactpersoon altijd op de hoogte wordt gesteld van indicatiewijzigingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een indicatiewijziging leidt altijd tot een indicatiebesluit van het CIZ. Cliënten kunnen aangeven of de contactpersoon het indicatiebesluit dient te ontvangen. Vanzelfsprekend kan een cliënt ook besluiten dat contactpersonen niet over een indicatiewijziging worden geïnformeerd.
Vindt u het aanvaardbaar dat het CAK (na)vorderingen zo hoog laat oplopen dat burgers in een klap worden geconfronteerd met enorme bedragen die niet of nauwelijks zijn op te brengen? Vindt u het verantwoord dat het CAK op deze wijze mensen de schulden injaagt? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het betreurenswaardig dat mensen met zulke bedragen worden geconfronteerd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het niet het CAK dat de vordering heeft laten oplopen.
Op welke wijze kan een oplossing voor de vervelende situatie van mevrouw D. worden gevonden? Bent u bereid mevrouw D. te horen en desnoods met het CAK in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vergelijkbare zaken speelden vorig jaar en hoeveel van dit soort zaken zijn thans onopgelost?
In 2011 is, gemeten over de eigen bijdrageregelingen AWBZ en Wmo, in 348 gevallen een bezwaar tegen de oplegging van de eigen bijdrage gegrond of gedeeltelijk gegrond verklaard.
Ongeveer 850 cliënten die in een AWBZ-instelling verblijven hebben een schuld aan eigen bijdrage open staan van tussen de € 10 000 en € 20 000 en ongeveer 240 cliënten een schuld van meer dan € 20 000. Daarbij moet bedacht worden dat de maximale bijdrage meer dan € 2 100 per maand bedraagt. De schuld kan dus snel oplopen. Het CAK kent een speciale behandeling van hoge facturen. Deze worden eerst extra gecontroleerd, waarna betrokkene telefonisch wordt geïnformeerd over de ontstane situatie. Hoge rekeningen worden dus niet zonder voorafgaande toelichting verstuurd. Indien daar om wordt verzocht wordt een betalingsregeling overeengekomen.
Hoe gaat u ingrijpen om eindelijk te zorgen dat burgers niet langer verstrikt raken in uitzichtloze administratieve rompslomp en conflicten met het CAK? Wilt u uw antwoord toelichten?
Omdat het CAK voor de juiste vaststelling van de eigen bijdrage afhankelijk is van gegevens van ketenpartners zijn in de instellingswet van het CAK als zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2011, 561) sanctiemogelijkheden gecreëerd om ketenpartijen aan te kunnen spreken indien de kwaliteit van de gegevensaanlevering bij een partij structureel te wensen overlaat. Zoals ik in mijn brief van 2 juli 2012, kenmerk Z-3121349, heb aangegeven is de beoogde invoering van de wet 1 januari 2013.
Online privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet in het belang is van de opsporing om inzicht te verschaffen in de mate waarin sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd worden?1
Ja.
Is het waar dat informatie over het aftappen van telefoonverkeer door opsporingsdiensten wel openbaar wordt gemaakt? Bent u van mening dat het vrijgeven van deze informatie het risico met zich mee brengt dat personen hun gedrag daarop gaan afstemmen?
De jaarlijkse tapstatistieken maken deel uit van het departementaal jaarverslag. De cijfers over het jaar 2011 heeft uw Kamer onlangs ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 240 VI, nr. 1). Deze statistieken omvatten zowel telefoontaps als IP-taps, alsook het aantal vorderingen van verkeers- en identificerende gegevens. Het risico dat personen hun gedrag afstemmen op basis van deze informatie acht ik aanvaardbaar, maar dit risico neemt toe naarmate de cijfers verder uitgeplitst worden.
Bent u van mening dat voor het aftappen van telefoons en sociale media door opsporingsautoriteiten dezelfde juridische en democratische controlemechanismen moeten gelden?
De inlichtingenplicht van bewindspersonen tegenover de Staten-Generaal, zoals vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet, is een uitermate belangrijk staatsrechtelijk beginsel. Het parlement kan zijn controletaak niet goed uitvoeren indien het niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikt. Zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitvoerig uiteen heeft gezet in een brief over de reikwijdte van artikel 68 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 362, nr. 2) stelt dit artikel evenwel ook een grens aan de inlichtingenplicht, namelijk bij gevallen waarin het verstrekken van de gevraagde informatie in strijd is met het belang van de staat. Hiervan is naar mijn oordeel in dit geval sprake.
Zou u alsnog inzicht willen geven in de mate waarin sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt? Zo nee, zou u deze weigering dan willen toelichten in het licht van artikel 68 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 3.
Het verdwijnen van de studie Fries |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het verdwijnen van de enige Nederlandse universitaire opleiding Friese taal en cultuur van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG)?1
Ik heb begrepen dat de bacheloropleiding Friese taal en cultuur – in afwijking van eerdere berichtgeving daarover – als afzonderlijke opleiding wordt gehandhaafd en geregistreerd blijft in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Zie ook mijn antwoord van 26 april jl. op vragen van de leden Jadnanansing en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat het beschermen en onderzoeken van de Friese taal en cultuur niet afhankelijk moet zijn van het toevallige aantal studenten dat in een jaar voor de opleiding wordt aangetrokken? Deelt u de mening dat als de kennis en kunde eenmaal is verdwenen, de bestaande expertise lastig opnieuw op te bouwen is?
De eerste mening deel ik niet helemaal. In het algemeen geldt immers voor elke studie dat het behoud van kennis en kunde ten langen leste ook mede afhankelijk is van de belangstelling voor het betreffende vakgebied; die belangstelling komt onder andere tot uitdrukking in het aantal inschrijvingen voor de opleiding. Dit gegeven staat overigens los van de bescherming van de Friese taal en cultuur.
De mening dat het moeilijk is expertise, wanneer zij eenmaal is verdwenen, opnieuw op te bouwen, deel ik.
Bent u van plan om te bevorderen dat de studie en de kennis van het Fries wordt geborgd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1. heb aangegeven blijft het Fries aan de RUG niet alleen zelfstandig bestaan, de bachelor zal tevens programmatisch en inhoudelijk worden ingekaderd in de nieuwe brede bachelor Europese talen en culturen. Het laatste is naar mijn mening een verstandige aanpak van de RUG en de beste manier om kennis en kunde op het gebied van het Fries in stand te houden. Zie ook mijn antwoord van 2 mei jl. op vragen van de leden De Rouwe en Ferrier (beiden CDA) van uw Kamer over het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies te laten opgaan in brede studies.
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Compensatie aan passagiers bij vertraging luchtvaart |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u onze eerdere vragen over de aantasting van de rechten van vliegtuigpassagiers?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van de advocaat-generaal aan het Europees Hof, waarin staat aangegeven dat bestaande Europese regelgeving en eerdere uitspraken van het Europese Hof betreffende het recht op compensatie bij vertraging van meer dan drie uur, annulering of overboeking, onverkort gehandhaafd moeten worden?1
Ja.
Bent u van mening dat luchtvaartmaatschappijen die hun passagiers op dit moment niet compenseren bij vertraging van meer dan drie uur, annulering of overboeking, in strijd handelen met de geldende Europese regelgeving? Of bent u het eens met de lezing van luchtvaartmaatschappijen die menen dat hangende een nieuwe rechterlijke uitspraak geen compensatie hoeft te worden gegeven aan consumenten die een beroep doen op deze regelgeving?
De eerdere uitspraak van het Europese Hof, het zogenaamde Sturgeon-arrest, is geldend Europees recht. Als luchtvaartmaatschappijen dit arrest niet naleven, handelen zij derhalve in strijd met het geldend Europees recht. Ik ben het dan ook niet eens met de lezing van luchtvaartmaatschappijen die menen dat hangende een nieuwe rechterlijke uitspraak geen compensatie hoeft te worden gegeven aan consumenten die een beroep doen op deze regelgeving.
Bent u bereid om iedere luchtvaartmaatschappij, die weigert om de bestaande Europese regelgeving over vertraging, annulering en overboeking zoals neergelegd in EG Verordening 261/2004 en het Sturgeon arrest, hierop aan te spreken en, via de Inspectie Leefomgeving en Transport, te dwingen tot betaling over te gaan, indien consumenten overeenkomstig deze regelgeving bij deze maatschappijen een beroep op compensatie doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) past in de klachtafhandeling en in haar handhaving het Sturgeon-arrest toe. Voor het niet naleven van het Sturgeon-arrest kan de inspectie, conform het handhavingskader, luchtvaartmaatschappijen een last onder dwangsom opleggen. In mijn brief van 19 december 2011 heb ik u geïnformeerd over de tegengestelde opvatting die de inspectie en de luchtvaartmaatschappijen hebben over de gevolgen van het Sturgeon-arrest. Dit heeft geleid tot een aantal juridische procedures. Voor het niet naleven van het Sturgeon-arrest heeft de inspectie vier Nederlandse luchtvaartmaatschappijen elk een last onder dwangsom opgelegd. Hierover worden vier voorbeeldprocessen gevoerd. In afwachting van de uitspraken over deze voorbeeldprocessen legt de inspectie geen nieuwe sancties op. Wel blijft de inspectie in haar besluiten op ingediende klachten het niet naleven van het Sturgeon-arrest als overtreding vaststellen en luchtvaartmaatschappijen hier op aanspreken.
De bestuursrechter Haarlem heeft in december 2011 een tussenuitspraak (AWB 11/4680) gedaan in twee van de vier voorbeeldprocessen. Deze uitspraak komt erop neer dat de bestuursrechter Haarlem eerst de beantwoording door het Europese Hof wil afwachten van reeds gestelde prejudiciële vragen, voordat hij de twee zaken verder afhandelt. De andere twee voorbeeldprocessen zijn in behandeling bij de bestuursrechter Amsterdam. Deze heeft inmiddels prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie en daarom nog geen uitspraak gedaan in de betreffende zaken.
Nadat het Europese Hof nadere duiding zal hebben gegeven over het Sturgeon-arrest, zal er duidelijkheid zijn over de vraag of het Sturgeon-arrest leidend zal blijven of niet. In het eerste geval zullen de luchtvaartmaatschappijen zich moeten neerleggen bij de verruimde verplichtingen en zal de inspectie waar dan nog nodig met sancties optreden. Als de lijn van het Sturgeon-arrest wordt verlaten, zullen Sturgeon-klachten niet langer aan de orde zijn en zal naar verwachting ook het aantal situaties waarin de consument naar de rechter moet stappen aanzienlijk verminderen.
Deelt u de mening dat klachtafhandeling, die onder verantwoordelijkheid van uw inspectie valt, binnen 6 maanden moet plaatsvinden of dat er anders een opschortende werking moet komen voor klachten?
Ja. Dit gebeurt ook in nagenoeg alle gevallen. Ingediende klachten hebben een maximale afhandeltermijn van 6 maanden. Bij eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer 12 weken en bij complexe zaken 24 weken. Of de zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek, daarom is niet van te voren exact vast te stellen wat de behandeltermijn zal zijn. De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo is het regelmatig nodig om gedetailleerde technische en operationele informatie op te vragen bij de desbetreffende luchtvaartmaatschappij en te laten beoordelen door inspecteurs. De indiener van een klacht wordt over de procedure geïnformeerd.
Homorechten in Oekraïne |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Pride Kiev afgelast»1 en «Wetsvoorstel moet Oekraïne behoeden voor homogevaar»?2
Ja.
Deelt u het oordeel dat het afblazen van de eerste gaypride in Kiev als een signaal kan worden gezien dat de rechten en de veiligheid van homo’s en lesbiennes in Oekraïne niet gewaarborgd zijn? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, hoe moet het afblazen van de gaypride dan wel worden gezien?
In Oekraïne is homoseksualiteit kort na de onafhankelijkheid, in 1991, gedecriminaliseerd. Oekraïne is partij bij diverse internationale en Europese mensenrechtenverdragen die de rechten van LGBT (Lesbians, Gays, Bisexuals and Transgenders)waarborgen. Mede vanwege deze internationale verplichtingen hebben de gemeente Kiev en het Ministerie van Binnenlandse Zaken hun volledige medewerking toegezegd met betrekking tot taken op gebied van veiligheid en openbare ordehandhaving bij de Kyiv Pride Parade 2012. Het is een feit dat een groot deel van de Oekraïense bevolking nog altijd vooroordelen heeft jegens LGBT, en homoseksuele relaties, gedrag en uitingen afwijst. Een kleine agressieve minderheid is bereid deze afwijzende houding met fysiek geweld kracht bij te zetten, zoals helaas bleek bij de gebeurtenissen rond de Kyiv Pride Parade 2012. De Oekraïense autoriteiten zijn niet in staat gebleken om in het geval van grootschalige, agressieve tegenstand voldoende bescherming aan LGBT te bieden.
Bent u bereid hetgeen in Oekraïne is gebeurd rondom de gaypride scherp te veroordelen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Bent u voornemens om de ambassadeur van Oekraïne in ons land daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 21 mei jl. tegenover de media mijn teleurstelling uitgesproken over de afgelasting van de Kyiv Pride Parade, en mijn zorgen geuit over het homofobe klimaat in Oekraïne dat heeft bijgedragen aan het geweld tegen LGBT. De ambassadeur van Oekraïne is op de hoogte van dit Nederlandse standpunt. De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, mw Catherine Ashton, heeft op 24 mei jl. een verklaring afgegeven waarin zij haar zorgen uit over de gewelddadige verstoring van activiteiten in het kader van Kyiv Pride, die ik volledig onderschrijf. Een kopie van de betreffende verklaring treft u bijgaand aan.
Bent u op de hoogte van het bestaan van een wetsvoorstel dat in Oekraïne homoseksuele uitingen moet verbieden? Zo ja, wat is de strekking van dat wetsvoorstel en wat is uw mening daarover?
Het wetsvoorstel nr. 8 711 («On Introduction of Changes to Certain Legislative Acts of Ukraine (regarding protection of children’s rights on the safe information sphere)») behelst amendementen op een aantal wetten in Oekraïne, i.c. het wetboek van strafrecht, de wet ter bescherming van de publieke moraal, en diverse mediawetten. Indien goedgekeurd, zal het openlijk uiten van, en publiceren over, homoseksueel gedrag strafbaar worden gesteld. Dit wetsvoorstel zal binnenkort door het parlement worden behandeld. Ik acht dit wetsvoorstel discriminerend t.a.v. LGBT en in strijd met internationale mensenrechtenverdragen en -verplichtingen, waaronder het EVRM.
Beïnvloedt het afblazen van de gaypride of het aannemen van het genoemde wetsvoorstel, uw voornemen om tijdens het Europees kampioenschap geen voetbalwedstrijden in Oekraïne te bezoeken als de rechtsstaat in dat land de komende tijd niet zichtbaar verbetert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1150) op 4 mei jl. aan uw Kamer gemeld, heeft het Nederlandse kabinet besloten dat als de situatie van mevrouw Timosjenko niet voldoende zou verbeteren, Nederland op politiek niveau niet naar Oekraïne zou gaan om wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens het EK Voetbal 2012 bij te wonen. Daarbij is aangegeven dat de regering op basis van de dan geldende stand van zaken en mede in het licht van de opstelling van andere EU-lidstaten kort voor aanvang van het EK Voetbal een definitieve afweging over politieke aanwezigheid zou maken.
Op 9 juni jl. heeft minister Schippers namens het kabinet de wedstrijd Nederland-Denemarken bijgewoond. Om uiting te geven aan de Nederlandse zorgen over de mensenrechten in Oekraïne, heeft minister Schippers, samen met haar Deense collega Elbaek, een flankerend programma gericht op de mensenrechten gevolgd, waarbij ook is gesproken met LGBT-organisaties. Voor de inhoud van de gevoerde gesprekken verwijs ik kortheidshalve naar het verslag dat minister Schippers naar uw Kamer heeft gestuurd.
Deelt u de mening dat in het geval de rechtsstaat in Oekraïne in het algemeen en de situatie ten aanzien van oud-premier Tymosjenko en de rechten van homo’s en lesbiennes in het bijzonder niet verbeteren, de finale van het EK-voetbal beter in Polen in plaats van in Oekraïne kan plaatsvinden? Zo ja, bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – bij de organisator op een verplaatsing van de finale aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van een EK voetbal vergt jaren van voorbereiding. Verplaatsing van de finale van het EK Voetbal naar Polen is vlak voor aanvang van het toernooi praktisch en organisatorisch niet uitvoerbaar en acht ik bovendien niet wenselijk.
Deelt u de mening dat, als een groep ultrarechtse extremisten al in staat is een relatief kleine groep mensen te bedreigen, het dan onzeker is dat de deelnemers en supporters aan het EK-voetbal voldoende kunnen worden beveiligd? Zo ja, welke boodschap gaat volgens u hiervan uit in de richting van Nederlandse supporters en deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Handhaving van openbare orde en veiligheid en de naleving van de wet is een zaak van de instanties in de landen zelf. De capaciteit van de autoriteiten om de openbare orde te handhaven en de veiligheid van bezoekers en supporters te garanderen is voor de UEFA een belangrijk criterium bij de toewijzing van het EK aan Oekraïne geweest. Ik vertrouw erop dat de UEFA, die veel ervaring heeft met de organisatie van dit grote sportevenement, dit met de grootste zorgvuldigheid heeft nagegaan. Ik ga ervan uit dat de Oekraïense autoriteiten er alles aan zullen doen om de veiligheid van spelers en supporters te waarborgen. Nederlandse supporters worden in het onlangs gepubliceerde «Oranje Boekje» (zie link http://www.minbuza.nl/producten-en-diensten/evenementen/samen-naar-het-ek-2012.html) gewezen op de omstandigheden en de risico’s waarmee zij rekening dienen te houden. Voor informatie over de veiligheidsplanning van betrokken Nederlandse overheidsdiensten verwijs ik naar de Leidraad Veiligheid EK Voetbal 2012 van het NCC (Nationaal Crisis Centrum, zie https://www.nationaalcrisiscentrum.nl/sites/risicoencrisis.sandbox.tdclighthouse.com/files/assets/documents/Leidraad%20Veiligheid%20EK%20Voetbal%202012.pdf).
De verplaatsing van de verkoop van drugs van het zuiden van het land naar Nijmegen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verplaatsing van de verkoop van wiet van Zuid-Nederland naar Nijmegen en over de scepsis van de Nederlander over de wietpas?1
Ik heb kennisgenomen van de artikelen waarnaar u verwijst.
Heeft u deze verschuiving verwacht? Zo ja, waarom heeft u de invoering van de wietpas toch doorgezet? Zo nee, hebben anderen u hiervoor gewaarschuwd? Zo ja, wat heeft u met deze waarschuwing gedaan?
Voor een uiteenzetting van de effecten van invoering van de clubpas één maand na invoering, waaronder de effecten in Nijmegen, verwijs ik naar mijn brief d.d. (PM datum). In voornoemde brief concludeer ik dat verschuivingseffecten – conform de verwachting – beperkt zijn. Er is regelmatig contact met politie en gemeenten in de regio ten noorden van Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Net als in Nijmegen, wordt tevens in Gorinchem en Rotterdam enige toename in drugstoeristen uit Zuid-Nederland gemeld, maar dit heeft – uitgaande van informatie van de gemeente, de politie en het OM – niet geleid tot een toename van de overlast.
Bent u het eens met de uitspraak van de politie dat er geen sprake is van grote problemen in Maastricht, alleen meer overlast door straathandel? Vind u straathandel geen overlast? Kunt u zich voorstellen dat bewoners dit wel zo ervaren?
Het Kabinet staat nog steeds achter dit beleid dat – onder meer na bespreking in de Tweede Kamer op 1 en 28 maart 2012 – op 1 mei 2012 van start is gegaan.
Zoals ik heb bericht in mijn brief d.d. (PM) kan een maand na invoering – de eerste balans opmakend – worden geconcludeerd dat de introductie van het beslotenclubcriterium en het ingezetenencriterium in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland conform de verwachtingen verloopt. De invoering heeft nu al geleid tot een sterke afname van het aantal drugstoeristen.
De straathandel is weliswaar in deze beginfase toegenomen, maar de situatie is – zoals blijkt uit de informatie van gemeenten, politie en OM – beheersbaar. Het aantal meldingen van straathandel is zoals verwacht het grootst in Limburg, het aantal meldingen in Zeeland is zeer beperkt en de situatie in Noord-Brabant, met name in de grotere Brabantse gemeenten, zit daar tussenin. Daar waar straathandel zich voordoet pakt de politie deze aan. Derhalve zijn in met name Limburg aanhoudingen verricht.
Gezien het bovenstaande zie ik geen noodzaak om op dit moment nadere stappen te ondernemen.
Hebben andere gemeenten ook een verhoging van de verkoop van cannabis geconstateerd? Zo ja welke gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de peiling waaruit blijkt dat de Nederlander grote scepsis heeft over de wietpas? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de meerderheid van de bevolking dat de illegale handel en de daarbij behorende overlast op straat is toegenomen als gevolg van de wietpas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de wietpas ingevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Als de bevolking gelijk heeft en de overlast is toegenomen als gevolg van de invoering van de wietpas, welke stappen gaat u dan nemen om de overlast terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier gaat u Nijmegen helpen om de toegenomen overlast te voorkomen en tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voor het debat met de Kamer over de wietpas?
Ja.