De aangekondigde evaluatie van de helikopterlaagvlieggebieden |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in het tijdpad met betrekking tot de aangekondigde evaluatie van de situering van de helikopterlaagvlieggebieden, zoals die in 2014 moet plaatsvinden?1
Zoals aangekondigd bij de aanbieding van de vorige evaluatie zal dit jaar een volgende evaluatie worden uitgevoerd. Enkele natuurbeschermingsorganisaties hebben een verweerschrift ingediend bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de natuurbeschermingswetvergunning die is verleend voor het laagvliegen met helikopters boven of nabij de beschermde natuurgebieden in de daartoe aangewezen helikopterlaagvlieggebieden. Waar nodig zal in de evaluatie rekening worden gehouden met de uitspraak in deze zaak.
Op welke wijze zal, zoals eerder toegezegd, tevens de klankbordgroep Laagvlieggebied Maas Waal Area worden betrokken bij de opstelling van deze evaluatie? Welke concrete stappen zijn daartoe gezet?
Zoals in onderstaande antwoorden naar voren komt, is de afgelopen jaren een nauwe samenwerking gegroeid tussen de klankbordgroep en het Commando Luchtstrijdkrachten. Deze samenwerking zal ook worden voortgezet in de uitvoering van de evaluatie.
Langs welke weg wordt ook reeds op dit moment gewerkt aan het terugbrengen van (ervaren) overlast als gevolg van oefeningen met laagvliegen? Welke resultaten zijn hiermee geboekt?
Er wordt onderscheid gemaakt tussen oefeningen, die vaak een langere periode achtereen duren en meer helikopters omvatten, en dagelijkse vluchten van één of twee helikopters. Oefeningen worden ruim van tevoren gepland en gecommuniceerd via gemeenten, de media en contactpersonen in de klankbordgroep Maas/Waal. Daarmee zijn mensen doorgaans van tevoren op de hoogte van deze vluchten. Dagelijkse vluchten worden meestal pas kort van tevoren gepland en kunnen daarom niet vooraf worden aangekondigd. Omdat dagelijkse vluchten geregeld geannuleerd of verplaatst worden naar een ander tijdstip, is communicatie op korte termijn niet zinvol. Zodra een bericht publiek gemaakt is, kan de vlucht immers al hebben plaatsgevonden of zijn verplaatst.
In de klankbordgroep Maas/Waal is afgesproken dat Defensie de juiste personen en instanties tijdig blijft informeren omtrent oefeningen en vluchten die ruim van tevoren bekend zijn. Gemeenten en belangengroepen geven deze informatie aan de inwoners door. In opdracht van Defensie onderzoekt bureau Intomart hoe de communicatie verloopt en kan worden verbeterd.
Welke mogelijkheden zijn er om de overlast te beperken door vaker gebruik te maken van de inzet van simulatoren? Welke winst is hier nog te boeken en tegen welke kosten?
Op dit moment worden al zoveel vlieguren als verantwoord is, vervangen door simulatoruren. Meer beschikbare simulatorcapaciteit biedt geen extra mogelijkheden. De huidige simulatoren zijn vooral bedoeld voor het trainen van procedures en noodsituaties en voldoen niet aan de eisen voor laagvliegtraining. Zowel het stuurgevoel in de simulator als de wijze waarop de omgeving wordt geprojecteerd zijn onvoldoende om laagvliegsituaties te simuleren.
In hoeverre is het mogelijk om omwonenden nauwkeuriger op de hoogte te houden bijvoorbeeld via een website van geplande oefeningen met laagvliegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de trend als het gaat om aard en aantal van de gemelde klachten omtrent overlast als gevolg van deze laagvliegoefeningen?
In het Maas/Waal laagvlieggebied is het aantal klachten over de afgelopen jaren als volgt:
Het merendeel van deze klachten heeft betrekking op geluidsoverlast.
Kunt u inzicht geven in de afhandeling van schademeldingen als gevolg van laagvliegen? Wat is de trend hieromtrent en verloopt de afhandeling hiervan op adequate en bevredigende wijze? Hoe wordt dit gemonitord?
De afdeling Claims van Defensie behandelt schademeldingen. Nadat de schademelding is geregistreerd, neemt een schadebehandelaar direct contact op met de claimant. De voortgang van elke afhandeling wordt met behulp van een geautomatiseerde hulpmiddelen nauwgezet bewaakt. De melders van schade zijn in de meeste gevallen tevreden over de vlotte afhandeling. Als de afhandeling toch langer duurt, betreft het veelal het bewijs dat de melder moet leveren. Schademeldingen gerelateerd aan laagvliegen betreffen voornamelijk schade aan vee en doen zich vooral voor in de lente- en zomermaanden, wanneer het vee buiten is.
Bij tien schademeldingen vanwege militair luchtverkeer bleek na radarcontrole dat het civiel luchtverkeer betrof.
Het afschieten van huiskraaien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woede in Hoek van Holland om afschieten huiskraaien»?1
Ja.
Is het waar dat de ingehuurde «faunabeheerder» het verschil niet weet tussen de beschermde kauw en de onbeschermde huiskraai, en «bij vergissing» een kauw heeft doodgeschoten? Zo ja, had de uitvoerder expliciete toestemming van de grondeigenaar om kauwen te bestrijden?
Deze vragen hebben betrekking op het aanwijzingsbesluit van de Gedeputeerde Staten (GS) van Zuid-Holland van 5 december 2012. Dit is dan ook een zaak van de provincie Zuid-Holland. De informatie in dit antwoord heb ik van de provincie ontvangen.
In de aanwijzing van 5 december 2012 staat dat gedeputeerde staten het risico dat bij de uitvoering een enkele kauw of zwarte kraai wordt gedood, hebben afgewogen in de besluitvorming. In de aanwijzing staat dat afschot pas toegelaten is in laatste instantie. Duke Faunabeheer heeft zich aan de aanwijzing gehouden.
Het eventueel intrekken van de aanwijzing is overigens een bevoegdheid, die ligt bij de provincie.
Deelt u de mening dat vergunningen van Duke Faunabeheer ingetrokken moet worden als blijkt dat de eigenaar van het bedrijf inderdaad een kauw heeft gedood, zonder de benodigde toestemming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de aanwijzing om huiskraaien te vangen pas afschot toelaat in allerlaatste instantie? Zo ja, bent u van mening dat Duke Faunabeheer de bedoelde terughoudendheid betracht heeft alvorens over te gaan tot afschot?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lijst van «inheemse diersoorten» aan herziening toe is, nu daarop exotische soorten voorkomen die al sinds mensenheugenis niet in Nederland gesignaleerd zijn? Zo nee, kunt u aangeven waarom soorten als Auerhoen, witbuikzandhoen en zwartbuikzandhoen wel als inheemse soorten beschouwd worden en de huiskraai niet?
Nederland is verplicht om bescherming te bieden aan alle vogelsoorten die van nature in het wild voorkomen op het grondgebied van de Europese Unie (Vogelrichtlijn; Richtlijn 79/409/EEG). Of een vogelsoort wel of niet in Nederland voorkomt, is daarbij niet van invloed. Dit is als zodanig geïmplementeerd in de Flora- en faunawet.
Het auerhoen, witbuikzandhoen en het zwartbuikzandhoen behoren tot de van nature in Europa voorkomende vogelsoorten (en zijn dus beschermd) en de Indische huiskraai niet. De Indische huiskraai is in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren aangewezen als invasieve exoot.
Deelt u de mening dat het onderscheid tussen «eigen, inheemse dieren» en «allochtone, uitheemse dieren» niet meer van deze tijd is? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op het gemaakte onderscheid tussen beschermde diersoorten en invasieve exoten. Dit onderscheid is gemaakt in de Vogelrichtlijn en als zodanig geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Dit juist ter bescherming van de inheemse dier- en plantensoorten (zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7).
Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
Kunt u aangeven wanneer dieren die al decennia of langer niet meer in Nederland gesignaleerd zijn als uitheems beschouwd gaan worden en of u ruimte ziet nieuwe soorten als inheems aan te merken wanneer die algemeen voorkomen zoals de halsbandparkiet?2
De deelnemende landen aan het Biodiversiteitsverdrag – waaronder ook Nederland – hebben met elkaar vastgesteld dat invasieve exoten, na habitatverlies en exploitatie, de grootste bedreiging voor biodiversiteit vormen. De deelnemende landen zijn verplicht om beleid te ontwikkelen waarmee de introductie van soorten die inheemse soorten of ecosystemen kunnen bedreigen wordt voorkomen. Ik geef hieraan invulling door beleid te ontwikkelen dat de inheemse biodiversiteit tegen invasieve exoten beschermt.
Mijn beleid ten aanzien van «nieuwe diersoorten» hangt af van de verwachte effecten van de introductie van deze nieuwe diersoort op de biodiversiteit, economie en veiligheid. Ik hanteer hierbij de volgende lijn.
Als vuistregel geldt dat van dieren die op eigen kracht Nederland kunnen bereiken, bijvoorbeeld door het verbinden van natuurgebieden of vanwege klimaatverandering, minder schade te verwachten is dan van soorten die door direct menselijke handelen (transport, infrastructuur) in Nederland geïntroduceerd worden. De halsbandparkiet komt van origine uit tropisch Afrika en Zuid-Azië en is ooit naar Europa gehaald als volièrevogel. In de loop der jaren is een aantal van deze vogels ontsnapt of vrijgelaten. De halsbandparkiet is dus een uitheemse soort.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Extra eisen Nederlandse banken |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht Den Haag worstelt met extra eisen aan Nederlandse banken?1
Ja.
Wat is uw inschatting als het gaat om een «alleingang» in Europa op het punt van kapitaalseisen en de leverage ratio vóór 2018? Wat is uw inschatting ná 2018? Is het de bedoeling dat landen inderdaad na 2018 geen enkele zelfstandige wijziging van het dan vastgestelde ongewogen leverage ratio voor Nederlandse banken mogen doorvoeren? In hoeverre biedt de Europese regelgeving op dit moment mogelijkheden voor een «alleingang» voor de leverage ratio?
De kapitaaleisenverordening (CRR), die onderdeel is van het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk, staat toe dat lidstaten eigen beleid kunnen vaststellen op het terrein van de leverage ratio, zolang hierover nog geen bindende Europese afspraken zijn gemaakt. Wel is in de CRR de ambitie opgenomen om per 2018 een bindende EU-brede leverage ratio afspraak te introduceren. Er zijn echter nog geen definitieve afspraken gemaakt over de uiteindelijke vormgeving en hoogte. Een bindende Europese leverage ratio afspraak kan worden vormgegeven door middel van minimum- of maximumharmonisatie. Ook wordt in de CRR de mogelijkheid genoemd om de leverage ratio tevens onderdeel te laten uitmaken van het zogenoemde flexibiliteitspakket2. Het Europese besluit over de exacte vormgeving van de leverage ratio zal uiterlijk in 2017 worden genomen.
In hoeverre is de Europese Centrale Bank (ECB), die eind 2014 het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht gaat uitvoeren en dus ook het toezicht voor de grote banken in Nederland, in staat én bereid om aan allerlei verschillende nationale regelgeving te toetsen als aanvulling c.q. kop op de standaard Europese regelgeving, zoals een leverage ratio hoger dan 3%? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de ECB, want er wordt toch juist gewerkt aan een Single Rulebook? Bent u voorstander van een Single Rulebook in het kader van het Europees bankentoezicht? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich actief in voor de totstandkoming van een effectieve bankenunie, inclusief een Single Rulebook. Met het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk wordt een belangrijke stap gezet naar verregaande harmonisatie van de prudentiële regels voor banken. Onderdeel van dit raamwerk zijn ook afspraken over de leverage ratio, waaronder regels ten aanzien van de definitie. Dit met het oog op rapportageverplichtingen door banken aan de toezichthouder en de publicatie door banken van informatie over hun leverage ratio per 2015. Lidstaten hebben vooralsnog de ruimte om de leverage ratio hoger vast te stellen dan de voorlopige 3% die in het Bazelse Comité overeen is gekomen. In de afwezigheid van geharmoniseerde Europese afspraken, kijkt de ECB naar vastgesteld nationaal beleid. De inzet van het kabinet is echter om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. In mei zal de ECB de zogenoemde´Framework Regulation» publiceren, waarin wordt vastgelegd hoe de ECB, in samenwerking met de nationale toezichthouders, het Europees bankentoezicht in de praktijk zal vormgeven.
Waarom zou u het wenselijk dan wel noodzakelijk vinden om eerst in Nederland hogere eisen te stellen aan Nederlandse banken terwijl die straks, bijvoorbeeld na 2018, niet meer mogelijk zijn en dus eventueel weer verlaagd zouden moeten worden?
Zoals reeds aangegeven is het de inzet van het kabinet om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. Daarbij wordt gestreefd naar een leverage ratio van minimaal 4% voor ten minste alle systeemrelevante instellingen. Dit draagt bij aan het verder versterken van de weerbaarheid van deze banken en het verder verkleinen van de impliciete too-big-to-fail garantie. Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat er steeds meer draagvlak lijkt te zijn onder wetenschappers, beleidsmakers, toezichthouders en financiële marktpartijen voor een hogere leverage ratio.3 Het feit dat sommige banken, ook in Nederland, al op een leverage ratio van om en nabij de 4% zitten of dit actief nastreven, is een indicatie dat een hogere kapitalisatie ook duidelijke voordelen met zich meebrengt. Mijn beeld is dat de Nederlandse banken tot de kopgroep van de Europese bankensector op het terrein van kapitaalsterkte willen behoren, en dat zij er dan ook altijd naar zullen streven ruim boven het wettelijk minimumniveau van de kapitaaleisen te zitten.
In hoeveel tijd en in welk tempo wilt u het leverage ratio verhogen? De directeur toezicht van De Nederlandse Bank, de heer Sijbrand, waarschuwt voor het te snel opvoeren van de leverage ratio, banken moeten de tijd krijgen, mede met het oog op de kredietverlening; hoe moet dit gezien worden in relatie tot de gang van zaken dat als een eis eenmaal bestaat, ook al ligt die verder in de tijd, de kapitaalmarkt dan ook snel overgang naar die nieuwe eis verlangt?
Het uitgangspunt is dat de Nederlandse systeembanken uiterlijk in 2018 de leverage ratio naar minimaal 4% hebben gebracht. De betreffende banken dienen hiertoe aangepaste meerjarige kapitaalplannen bij DNB in te dienen, die aantonen op welke manier deze leverage ratio hoogte uiterlijk in 2018 zal zijn bereikt. DNB zal deze plannen vervolgens zorgvuldig toetsen op kwaliteit en haalbaarheid, waarbij DNB tevens zal toezien op een vormgeving die eventuele negatieve effecten op de kredietverlening op de korte termijn minimaliseert. De verhoging van de leverage ratio naar minimaal 4% gaat verder dan de bestaande internationale (Bazelse) afspraken die tot op heden zijn gemaakt. Het is dan ook niet de verwachting dat internationaal opererende marktpartijen zullen verlangen dat de betreffende Nederlandse banken direct aan de nieuwe eis voldoen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het afrondende plenaire debat over de kabinetsvisie Nederlandse bankensector?
Ja.
Over allochtone homohaters uit Amersfoort |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is zijn eigen schuld»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw over het gegeven dat er opnieuw een man is weggeterroriseerd vanwege zijn geaardheid en naar eigen zeggen het slachtoffer is van (doods)bedreigingen, discriminatie, scheldkanonnades, het bekogeld worden met stenen tijdens het uitlaten van de hond, het uit zijn handen trappen van boodschappentassen, beschadigingen aan zijn auto en andere pesterijen door «een stuk of 30 tot 40 allochtone jongeren» uit de wijk?2
Ik vind het onacceptabel als mensen op grond van hun seksuele voorkeur, genderidentiteit of welke andere grond dan ook gepest en gediscrimineerd worden en zich daardoor niet veilig voelen zichzelf te kunnen zijn. Dat geldt voor de woonomgeving, maar ook voor andere domeinen zoals school, werk, sport en zorg.
Deelt u de visie dat niet de slachtoffers van bedreiging, intimidatie en geweld de wijk horen te verlaten, maar dat het gewelddadige tuig zou moeten vertrekken? Zo neen, waarom niet?
Daders moeten worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Dat is het uitgangspunt van aanpak van pesten en discriminatie voor iedere lokale veiligheidsdriehoek (burgemeester, openbaar ministerie en politie). Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij niet aan de orde.
Om daders te kunnen bestraffen, evt. via gedwongen verlaten van de wijk, moet het slachtoffer aangifte doen én moet er sluitend bewijs zijn. Dat laatste is in geval van pesten en discriminatie vaak lastig. Ook dan is het echter belangrijk dat het gezag zich laat zien, voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is goede communicatie tussen betrokken instanties, slachtoffer en buurt van essentieel belang.
Mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik ondersteunen acties om de alertheid van gemeenten en de aangiftebereidheid van lhbt’s te vergroten en de opvang van slachtoffers te verbeteren, onder meer via samenwerking met lokale COC-afdelingen, anti-discriminatievoorzieningen en Roze in Blauw (het roze politienetwerk) en de landelijke Gay-Straightalliantie «Natuurlijk Samen». Daarnaast ondersteunen mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik verschillende activiteiten van gemeenten (G4) en lhbt-organisaties om de veiligheid en sociale acceptatie van lhbt’s te vergroten in kringen waarin homoseksualiteit gevoelig ligt.
Deelt u de mening dat de massa-immigratie en islamisering de emancipatie van homo's in de weg staan, gezien het feit dat allochtonen procentueel fors zijn oververtegenwoordigd in statistieken over anti-homogeweld3 en niet-westerse allochtonen homoseksualiteit zien als «iets van westerlingen en ongelovigen en de afwijzing legitimeren vanuit de religie?4 Zo neen, hoe ziet u dit dan?
Nee. Uit het politieonderzoek dat u aanhaalt blijkt dat zowel slachtoffers als daders van anti-homogeweld in de openbare ruimte vaak autochtone jongemannen zijn. Afgezet tegen de omvang van bevolkingsgroepen zijn bij de daders jongens met een Marokkaanse achtergrond inderdaad oververtegenwoordigd. De cijfers geven echter weinig informatie over anti-homogeweld in de woonomgeving. Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 2013, komt naar voren dat in religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksualiteit gemiddeld inderdaad lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders, met name als homoseksualiteit «dichtbij» komt: in de openbare ruimte, op school, in het eigen gezin. De meerderheid staat echter neutraal tot positief tegenover het idee dat homoseksuelen hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen. Tenslotte: een gebrek aan sociale acceptatie betekent niet automatisch geweld tegen lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders.
Bent u bereid eindelijk te stoppen met het beleid van pappen en nathouden en zo spoedig mogelijk in te zetten op zwaardere straffen, huis- en wijkuitzettingen, uitzetting van criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit (na denaturalisatie)? Zo neen, waarom laat u de problemen alleen maar groeien?
Zie antwoord vraag 3.
De ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persberichten van de Vereniging van Nederlandse Brouwers, en de branchevereniging van merkhouders van gedistilleerde dranken Spirits NL, waarin melding wordt gemaakt van de ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken?1
Ja.
Is het waar dat voor de sector gedistilleerd als geheel in 2013 slechts 3 miljoen extra aan accijnzen werd binnengehaald, maar dat circa 10 miljoen liter sterke drank minder werd verkocht, hetgeen overeenkomt met een zesde van de totale omzet? Erkent u dat er een directe relatie is tussen verhoging van accijnzen enerzijds, en daling van omzetten anderzijds, met als gevolg dalende btw- en accijnsinkomsten voor de schatkist?
De realisaties van de accijnsopbrengsten in 2013 komen beschikbaar bij het Financieel Jaarverslag (FJR) 2013, net zoals de gerealiseerde ontvangsten in 2013 van alle andere belastingsoorten. Het FJR wordt jaarlijks op de derde woensdag in mei aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor de btw-ontvangsten geldt dat deze afhankelijk zijn van het geconsumeerde aantal liters alcoholhoudende dranken en de gemiddelde verkoopprijs van deze liters. De accijnsontvangsten op alcohol zijn gebaseerd op het door fabrikanten en handelaren aan detaillisten verkochte volume en zijn afhankelijk van het gemiddelde alcoholpercentage of, voor bier, het extractgehalte, uitgedrukt in percenten Plato. Er kan derhalve geen één op één relatie worden gelegd tussen accijnsontvangsten en btw-ontvangsten.
Is het waar dat de verhoging van de accijns op sterke dranken met 10% in 2013 voor bier heeft geleid tot een marktdaling van 3% en dat hierdoor het verlies aan btw-inkomsten (€ 28 miljoen) groter is dan de extra accijnsinkomsten in 2013 (naar verwachting € 24 miljoen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar, dat een marktdaling van ruim 3% – nog afgezien van indirect banenverlies leidt tot een verlies van 300 directe banen bij brouwerijen?
Het CBS registreert de (directe) werkgelegenheid per sector. Het CBS geeft niet per sector aan hoeveel werknemers ten behoeve van deze sector in andere sectoren werken (indirecte werkgelegenheid). Evenmin kan een directe relatie worden gelegd met de accijnsverhoging van 2009. De werkgelegenheid hangt af van veel economische factoren.
Is het waar, dat de directe en indirecte werkgelegenheid in de sector na 30% bieraccijnsverhoging in 2009 in de periode 2008–2012 met 14,7% is gedaald?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat vooral zelfstandige slijterijen, handelsondernemingen en distilleerderijen vaak familiebedrijven – de prijs betalen voor opeenvolgende verhogingen van accijnzen op gedistilleerde dranken en dat zij ook de prijs betalen voor oneerlijke concurrentie met het buitenland? Kunt u een overzicht geven van faillissementen in de sector sinds 2008?
Het accijnstarief voor overige alcoholhoudende producten (waaronder gedistilleerd) is sinds 2006 hetzelfde gebleven. Naar aanleiding van het Begrotingsakkoord 2013 is het tarief voor overige alcoholhoudende producten per 1 januari 2013 verhoogd. De maatregelen in het Begrotingsakkoord 2013 waren nodig om de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Hiervoor zijn moeilijke maatregelen nodig, die van iedereen in de samenleving een bijdrage vragen. In de Grenseffectenrapportage van september 2013 is uitgebreid ingegaan op de effecten van deze accijnsverhoging.2 Hierin werd geconcludeerd dat er op dat moment onvoldoende aanleiding was om in macro-termen een derving van enige omvang toe te rekenen aan grenseffecten, gezien de ontwikkeling van de accijnsopbrengsten van alcoholhoudende dranken in 2013. Overigens neemt Nederland, wat betreft de hoogte accijnstarieven van overige alcoholhoudende dranken, een middenpositie in tussen Duitsland en België.
Uit contact met het CBS is gebleken dat een overzicht van faillissementen in de drankensector niet beschikbaar is. Het CBS beschikt alleen over een zeer grofmazige indeling van faillissementen, waaruit de faillissementen in de drankensector niet kunnen worden afgeleid.
Deelt u de mening dat drank-accijnsverhogingen «méér kapot maken dan ons lief is», en dat niet alleen de consument en de producent aantoonbare schade ondervinden, maar ook de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de sector dat wie rationeel naar de accijnscijfers kijkt, ziet dat een accijnsverlaging niet alleen goed kan zijn voor de sector en de consument, maar óók voor de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u bij de algemene evaluatie van de (gevolgen van) accijnsverhogingen ook de gederfde btw-inkomsten als gevolg van omzetdalingen betrekken?
Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om de uitkomsten van een evaluatie van de gevolgen van de accijnsverhoging van diesel en LPG, met name voor verkopen in de grensstreek, met beide Kamers te zullen delen. De uitkomsten van deze evaluatie verwacht ik in de tweede helft van mei aan de Kamers te kunnen sturen. De evaluatie zal plaatsvinden aan de hand van leveranties van oliemaatschappijen en analyse van de accijnsopbrengsten van diesel en LPG. De btw-afdracht over de omzet van pomphouders hangt niet alleen af van de verkochte hoeveelheid brandstof, maar ook van de brandstofprijzen. Tevens verkopen pomphouders niet alleen brandstof maar ook andere producten. Daarnaast drukt op de verkoop voor zakelijk gebruik geen btw. Het onderscheid naar zakelijk en niet-zakelijk verkeer is relevant om het btw-effect te berekenen. Als het grenseffect alleen optreedt bij zakelijk verkeer is er geen BTW-derving. Als het alleen niet-zakelijk verkeer betreft is er wel een BTW-effect. Voor een goede analyse op de btw-ontvangsten is een meer diepgaand onderzoek nodig waarvoor geen tijd is, gegeven de druk om zo snel mogelijk inzicht te geven in de verkoop van liters brandstof. De btw-afdracht kan daardoor niet in de evaluatie van de accijnsverhoging worden betrokken.
De financiële sleuteltabel van het Ministerie van Financiën2 geeft indicatief de budgettaire opbrengsten en dervingen weer van wijzigingen in de belastingen; acht u de sleuteltabel voor 2014 nog betrouwbaar, waar het de opbrengst van alcoholaccijnzen betreft? Zo neen, wanneer past u de tabel aan?
De sleuteltabel wordt jaarlijks herijkt en geeft tot de eerstvolgende publicatie een betrouwbaar indicatief beeld van de budgettaire opbrengsten en dervingen van wijzigingen in de belastingen. In de sleuteltabel wordt geabstraheerd van mogelijke gedragseffecten (in lijn met de begrotingsregels). Gedragseffecten kunnen zich natuurlijk wel voordoen.
Het bericht dat jonge criminelen van 12 tot 23 jaar binnenkort als straf naar school gestuurd kunnen worden |
|
Lilian Helder (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor straf naar school»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle scholieren recht hebben op een fysiek en sociaal veilige leeromgeving en op tuigvrij onderwijs?
Ik ben van mening dat iedere scholier recht heeft op een fysiek en sociaal veilige omgeving. De scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben ook diverse maatregelen genomen om deze veiligheid te borgen. Alle mbo-instellingen beschikken over een vertrouwenspersoon en een meldpunt voor ongewenst gedrag. En alle instellingen hebben een veiligheidsplan opgesteld.
Onderkent u dat deze maatregel de veiligheid van vooral ROC-scholieren en -docenten ondermijnt en bovendien schadelijk is voor het imago van het mbo?
Het wetsvoorstel tot invoering van een tbo-maatregel van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, geeft uitvoering aan een afspraak uit het regeerakkoord «Bruggen slaan».
Het biedt de mogelijkheid om jeugdigen die een problematisch onderwijsverleden hebben en strafbare feiten plegen, verplicht met onderwijs in aanraking te brengen. Het wetsvoorstel is momenteel voor advies aanhangig bij de afdeling advisering van de Raad van State. Over de onderbouwing van het wetsvoorstel en hetgeen voor een goede uitvoering daarvan noodzakelijk is, voeren wij na indiening bij uw Kamer graag het debat met u.
Op basis van welke onderzoeken denkt u dat terbeschikkingstelling van het onderwijs wel tot resultaat gaat leiden waar reguliere terbeschikkingstelling (tbs) dat niet doet?
Zie antwoord vraag 3.
Als u deze maatregel doorzet, wilt u deze categorie leerlingen dan onderbrengen in aparte onderwijsvoorzieningen waar speciaal opgeleide docenten voor de klas staan, om zo reguliere docenten en goedwillende leerlingen niet de dupe te laten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het volgen van onderwijs geen straf of maatregel is, maar een investering in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het volgen van onderwijs is inderdaad een investering in de toekomst. Het kan op grond van het wetsvoorstel daarom eveneens deel uitmaken van maatregelen die genomen worden naar aanleiding van het plegen van een strafbaar feit. De achterliggende gedachte is, dat bij de toepassing van het jeugdstrafrecht de resocialisatie ook onderdeel moet zijn van een op te leggen sanctie.
Deelt u de mening dat het volgen van onderwijs niet bedoeld is om een straf af te kopen, dan wel een maatregel zoals tbs te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 6.
Het bericht dat Zorggroep Oude en Nieuwe Land honderdduizenden euro's verspilt aan zweverige managementcursussen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «honderdduizenden euro’s aan Sezen managerscursussen bij Zorggroep Oude en Nieuwe Land»?1
Ja.
Hoeveel onvrijwillig afgedragen belastinggeld en onvrijwillig afgedragen zorgpremiegeld verspilde Zorggroep Oude en Nieuwe Land aan deze zweefcursussen voor haar managers?
De instelling heeft bekend gemaakt2 dat zij over een periode van 3 jaar gemiddeld € 285.000 per jaar heeft besteed aan advies, coaching en scholing van intramurale en extramurale teams.
Is Zorggroep Oude en Nieuwe Land onbekend met uw megabezuinigingen op de ouderenzorg van meer dan 4 miljard euro waaronder de sluiting van de verzorgingshuizen en het halveren van de thuiszorg?
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land is bekend met de kabinetsvoornemens gericht op hervorming van de langdurige zorg.
Klopt het dat de voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer Van Soelen, de zweefcursussen af neemt bij het bureau Sezen waar zijn vrouw een bestuursfunctie vervult? Deelt u de mening dat dit riekt naar de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land heeft, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, middelen besteed aan advies, coaching en scholing van intramurale en extramurale teams. Volgens deze instelling is de vrouw van de heer Soelen sinds 2011 onbezoldigd bestuurslid bij bureau Sezen. De beoordeling of hier sprake is (schijn) van belangverstrengeling ligt primair bij de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft dit expliciet afgewogen en geconcludeerd dat er hier geen sprake is van belangenverstrengeling.
Klopt het dat bij Zorggroep Oude en Nieuwe Land vorig jaar 1 extern financieel manager 25.000 euro per maand toucheerde? Klopt het dat deze grootgraaier ingevlogen werd door het bedrijf Bascole dat een dochteronderneming is van het bureau Sezen dat de zweefcursussen verzorgde? Deelt u de mening dat dit riekt naar de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
De Zorggroep heeft, zo stelt zij, via bemiddeling van Bascole – dat gelieerd is aan Sezen – een interim leidinggevende voor de afdeling financiën en automatisering in dienst gehad. De jaarverslagen over 2013 moeten nog worden ingediend.
Indien er sprake is van een salariëring die op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNP), dient te worden vermeld in het jaarverslag, zal dat bij de publicatie van het jaarverslag over 2013 blijken. Ook hier geldt dat het aan de Raad van Toezicht is om te beoordelen of in dit concrete geval sprake is van belangenverstrengeling.
Klopt het dat de Raad van Toezicht deze toestand heeft goedgekeurd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik verwijs u naar mij antwoord op vraag 4 en 5.
Klopt het dat het bedrijf Sezen ook zweefcursussen verzorgde voor het college van BenW in de Noordoostpolder en dat wethouder Ruifrok (PvdA) mede daarom moest vertrekken? Zo ja, waarom gaan deze toestanden dan gewoon nog door maar dan bij een zorginstelling?
Het oordeel over cursussen voor lokale bestuurders laat ik aan de lokale democratie. Wat betreft zorginstellingen geldt dat het primair aan hen zelf is om te bepalen welke uitgaven worden gedaan voor opleidingen en cursussen. De Raad van Toezicht ziet hier op toe.
Hoe kan het dat het opnieuw niet het Ministerie van VWS zelf is die dit soort misstanden aan het licht brengt en uit bant maar in dit geval de lokale partij ONS Noordoostpolder?
Ik verwijs u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
De dreigende sluiting van ruiter- en mountainbikepaden beheerd door Staatsbosbeheer |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Omroep Gelderland «Petitie voor behoud ruiter- en mountainbikepaden?1
Ja.
Deelt het kabinet de vrees van de paardensportbond Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) en de wielersportbond Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) dat het aantal ruiter- en mountainbikepaden gaat afnemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Staatsbosbeheer laat mij weten dat het op dit moment niet voornemens is om ruiter- of mountainbikepaden af te sluiten. Van een afname van het aantal ruiter- en mountainbikepaden is dus geen sprake. Wel zetten de teruggelopen overheidsbijdragen voor recreatie Staatsbosbeheer aan tot een verkenning van nieuwe vormen van financiering voor niet in het basispakket opgenomen recreatievormen, zoals de ruiter- en mountainbikepaden. Staatsbosbeheer streeft ernaar de basisinfrastructuur voor wandelen en fietsen in ieder geval vrij toegankelijk te houden. Ten aanzien van de meer specifieke vormen van recreatie, zoals gebruik door ruiters en mountainbikers, verkent Staatsbosbeheer met vertegenwoordigers van deze gebruikers hoe gebruik, beheer en onderhoud van deze voorzieningen in de toekomst het beste georganiseerd kunnen worden.
Indien er sprake is van een afname van ruiter- en mountainbikepaden, om welke gebieden gaat dit dan?
Er is geen sprake van een afname; zie het antwoord op vraag 2.
Hoe houdt het kabinet toezicht op de beschikbaarheid en het onderhoud van paden, voor onder andere ruiters en mountainbikers, op gronden die beheerd worden door Staatsbosbeheer?
Dit is primair een verantwoordelijkheid van beheerders zelf, in dit geval Staatsbosbeheer. Het kabinet houdt hier geen toezicht op.
Is volgens het kabinet op basis van de hem beschikbare informatie, het onderhoud en daarmee de veiligheid van gebruikers van paden, die door Staatsbosbeheer worden beheerd, in het geding?
Nee.
Hoe denkt het kabinet Staatsbosbeheer te sturen in deze problematiek?
De sturing van Staatsbosbeheer vindt plaats op hoofdlijnen, gericht op de taakomschrijving van Staatsbosbeheer die is opgenomen in de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. Hierbij past niet een gedetailleerde sturing gericht op het beheer en onderhoud van routes voor ruiters en mountainbikers.
Acht het kabinet het wenselijk dat er heffingen opgelegd gaan worden aan ruiters en mountainbikers die gebruik maken van paden die beheerd worden door Staatsbosbeheer? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is het kabinet voornemens het opleggen van heffingen te voorkomen?
Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar de door Staatsbosbeheer aangekondigde verkenningen met betrokken partijen. Het kabinet is niet voornemens vormen van medefinanciering door gebruikers bij voorbaat te blokkeren.
Is het kabinet bereid om samen met Staatsbosbeheer in overleg te gaan met KNHS en de NTFU, bijvoorbeeld door met belanghebbenden tot slimme mogelijkheden te komen?
Staatsbosbeheer is reeds met betrokken partijen in gesprek. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van deze gesprekken. Via onder andere het actieplan Ruimte voor buitensport is het kabinet op de hoogte van de problematiek die door sommige sportbonden wordt aangekaart en de discussie over bijvoorbeeld nieuwe verdienmodellen die plaatsvindt. Het kabinet onderkent het belang van een goede recreatieve infrastructuur. Ik wijs er wel op dat het Rijk geen beleidsverantwoordelijkheid draagt voor het thema recreatie. Het is primair aan de sportbonden en terreinbeheerders om, in samenspraak met provincies, oplossingen aan te dragen voor gesignaleerde problemen.
Een gevaarlijke Zwitserse jeugdcrimineel die in Nederland in een luxueus hotel is geplaatst |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gewelddadige Zwitser in Nederlands wellness-hotel»?1
Ja.
Klopt het dat een Zwitserse jeugdcrimineel met een ellenlang strafblad door de Zwitserse overheid is overgeplaatst in een luxueus hotel in Nederland, waar hij zijn opleiding tot professioneel thaibokser voort kan zetten?
Uit navraag bij de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 is het volgende gebleken. Het gaat om een jeugdige Zwitser die in Zwitserland is veroordeeld. Hij heeft enkele dagen in Nederland onder begeleiding in een hotel verbleven. Dit betrof tijdelijke huisvesting in het kader van zijn resocialisatietraject en dus geen overplaatsing. Volgens de Zwitserse autoriteiten was er geen indicatie van vluchtgevaar noch van een gevaar voor de Nederlandse samenleving.
De Zwitserse autoriteiten hebben om hen moverende redenen er niet voor gekozen voorafgaand aan of tijdens dit verblijf contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten. Dit had wel behoren te gebeuren. Het al dan niet weigeren van de toegang van betrokkene tot Nederland was gezien het voorgaande niet aan de orde. Verder was betrokkene ten tijde van het contact met de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 al uit Nederland vertrokken.
Heeft Zwitserland deze overplaatsing in overleg met Nederland gerealiseerd? Zo ja, vindt u het normaal om criminelen te importeren, ze ook nog eens op te leiden tot professionele vechters en onze samenleving aan de risico’s hiervan bloot te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederland al genoeg (geïmporteerde) criminelen heeft en dat deze gast de toegang tot Nederland geweigerd had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Draagt de Nederlandse belastingbetaler op welke wijze dan ook bij aan dit belachelijke begeleidingstraject?
Nee.
Bent u bereid per direct een einde te maken aan deze onzin en de crimineel per direct terug te sturen naar Zwitserland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het betreffende luxe hotel over een speciale trainingsruimte voor jeugdige delinquenten beschikt? Zo ja, wat kost dat de belastingbetaler en bent u bereid de Kamer te voorzien van alle informatie daarover?
Er is geen sprake geweest van een behandeling in het hotel. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de overige vragen.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Nederland nog verder afglijdt naar dit soort «behandelmethodes», nu we hebben kunnen lezen hoe links beleid in Zwitserland heeft geleid tot dit schokkende in de watten leggen van criminelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de vrijstelling van de pensioenpremie voor gelegenheidswerkers onder druk staat |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsbrief van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) van 6 februari 2014 waarin wordt aangeven dat voor gelegenheidswerkers van 21 jaar of ouder er met ingang van 1 april 2014 geen vrijstelling meer van toepassing is voor de pensioenpremie?
Ja.
Klopt het dat de vrijstelling van pensioenpremies bij gelegenheidswerkers (van maximaal 8 weken arbeid) bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?
Het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL) heeft blijkbaar de inschatting gemaakt dat de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers in strijd met de wet is. Ik ken de precieze overwegingen niet. Of de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers al dan niet in strijd met de wet is, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat de huidige werking van de regeling voor gelegenheidswerkers voor werkgevers enorm belangrijk is om flexibel in te spelen op de werkzaamheden?
Ik kan mij voorstellen dat de huidige regeling door werkgevers als belangrijk wordt aangemerkt om flexibel in te kunnen spelen op de werkzaamheden omdat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden.
Deelt u de opvatting dat het niet langer toestaan van de pensioenpremievrijstelling in het kader van de gelegenheidsarbeid een zeer grote lastenverzwaring voor het bedrijfsleven is en dat de betaalbaarheid van de piekarbeid hiermee zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling? Ziet u mogelijkheden om uitvoering te geven aan de premievrijstelling conform de voorwaarden van de huidige vrijstelling onder de gelegenheidswerkers die niet in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling?
Het is wat mij betreft een goede zaak dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling. Ik heb begrepen dat er een principe-akkoord is bereikt, dat ter goedkeuring is voorgelegd aan de achterban en wordt getoetst op juridische haalbaarheid. Ik kan daarom nog niet ingaan op de inhoud van het principe-akkoord, maar ik kan er wel het volgende over opmerken.
Het is van belang dat de regeling past binnen de kaders van de Pensioenwet en de gelijke behandelingswetgeving. Onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van een arbeidsovereenkomst is verboden, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor dat onderscheid (legitiem doel, passend en noodzakelijk middel). Het is aan de sociale partners om de objectieve rechtvaardiging uit te werken en te onderbouwen. Daarbij kunnen zij het College voor de Rechten van de mens om advies vragen. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen over de inhoud van de regeling.
Wat betekent het (in financiële zin) als werkgevers zich genoodzaakt zien om pensioenpremies te gaan betalen voor gelegenheidswerkers?
Ik kan mij voorstellen dat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden (premies, uitvoeringskosten, administratieve lasten). Het is de vraag of de voordelen van pensioenopbouw voor de betreffende groep werknemers opweegt tegen deze nadelen. Het is aan de sociale partners in de sector om deze afweging te maken.
Deelt u de zorg dat als er geen oplossing komt voor deze kwestie de betaalbaarheid van piekarbeid zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om hier wat aan te doen?
Gelet op het feit dat er een principe-akkoord is bereikt, heb ik er vertrouwen in dat sociale partners een oplossing vinden voor deze kwestie. Het akkoord zal definitief zijn na goedkeuring door de achterban en na een uitgebreide juridische toets. Vervolgens zullen het pensioenreglement en de verplichtstelling van BPL aan het akkoord worden aangepast. Ik heb als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze kwestie alleen een rol in het traject van wijziging van de verplichtstelling.
Het bericht dat staatsraden nevenfuncties hebben bij loterijen |
|
Ronald van Raak (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Staatsraden hebben nevenfuncties bij loterijen»?1
Ja.
Is het waar dat twee staatsraden van de Afdeling advisering van de Raad van State een nevenfunctie bij respectievelijk de Holding Nationale Goede Doelen Loterijen en de Stichting Algemene Loterij Nederland hebben, en er in de behandelende sectie zelf ook staatsraden zitten met nauwe banden met loterijorganisaties?
Op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl ) zijn de nevenbetrekkingen van leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst vermeld. Daaruit blijkt dat een staatsraad commissaris is bij de Holding Nationale Goede Doelen Loterij/Postcode Loterij en dat een andere staatsraad voorzitter is van het bestuur van Algemene Loterij Nederland. In de sectie van de Afdeling advisering die momenteel het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand in behandeling heeft, zitten geen staatsraden met nevenfuncties in loterijorganisaties.
Erkent u de schijn van belangenverstrengeling die kan ontstaan? Zo ja, deelt u de mening dat het gezag van een belangrijk wetgevingsadviesorgaan in het geding is?
Nee, zoals uit de informatie op de website duidelijk wordt, vervullen staatsraden op een zeer breed terrein nevenfuncties. Het verzekert deskundigheid en betrokkenheid. De adviezen van de Raad worden in beginsel bij overeenstemming vastgesteld, zodanig dat persoonlijke opvattingen, die niet algemeen gedeeld worden, ondergeschikt zijn.
Hoe wordt in het beleid van de Afdeling advisering van de Raad van State voorkomen dat nevenfuncties en de in de kwaliteitseisen gevraagde maatschappelijke ervaring zich tegen de onafhankelijkheid van de advisering kunnen keren?
Iedere nevenfunctie wordt door het desbetreffende lid of de desbetreffende staatsraad voorgelegd aan de vice-president van de Raad van State. Goedkeuring volgt eerst nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van onverenigbaarheid van functies, zoals opgenomen in de artikelen 5, 8 en 10 van de Wet op de Raad van State.
Verder bepaalt artikel 27e van de Wet op de Raad van State dat de vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst geen deel nemen aan beraadslagingen en niet mee stemmen, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In hoeverre zijn de nevenfuncties van de staatsraden openbaar en wegen deze functies mee binnen de Afdeling advisering van de Raad van State bij wetgevingsadviezen? Via welk kanaal worden deze gepubliceerd?
De nevenfuncties zijn openbaar via de website van de Raad van State.
Heeft voor de sollicitatie respectievelijk acceptatie van de nevenfunctie afstemming plaatsgevonden met een daartoe aangewezen persoon binnen de Raad van State om zodoende mogelijke integriteitsrisico’s inventariseren en zo nodig te minimaliseren?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actie voeren nu hun verzorgingshuis gesloten is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actievoeren nu hun verzorgingshuis gesloten is en gesloopt wordt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat het Woonzorgcentra Haaglanden een feestje gaf toen de sloopkogel door het verzorgingshuis ging en dat erop gedronken werd, terwijl de mensen aan hun lot worden overgelaten, er zelfs geen receptie meer is en ze nergens van op de hoogte zijn gebracht? Vindt u dat ook zo wanstaltig?
Nieuw Heeswijk is een appartementencomplex voor mensen die zelfstandig wonen. De bewoners hebben geen indicatie voor verblijfszorg.
Vóór april 2013 maakten de bewoners van Nieuw Heeswijk gebruik van de voorzieningen van het naastgelegen verzorgingshuis WZH De Sonneruyter, zoals de ontmoetingsruimte en het restaurant. Het gebouw Sonnenburgh van WZH De Sonneruyter wordt momenteel afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw van een verpleeghuis.
WZH biedt bewoners van gebouw Nieuw Heeswijk ook na de sluiting van gebouw Sonnenburgh een pakket van voorzieningen aan. WZH heeft daartoe onder andere één van de appartementen uit de verhuur gehaald en omgebouwd tot een gezamenlijke ontmoetingsruimte. Hier wordt met behulp van vrijwilligers op doordeweekse dagen een activiteitenprogramma voor de bewoners van Nieuw Heeswijk aangeboden. Daarnaast zorgt WZH dat het activiteitenappartement schoon blijft en verzorgt WZH de koffiecorner. Bovendien zorgt WZH onder meer voor persoonsalarmering. Voor storingen in de woningen en in de algemene ruimtes kunnen de bewoners melding maken bij de huismeester. Net als voorheen levert WZH of een andere zorgleverancier naar eigen keuze de eventuele geïndiceerde thuiszorg, zoals in andere situaties waarin bewoners zelfstandig wonen.
Een bouwproces is een langdurig en intensief proces voor een organisatie. Daarin zijn mijlpalen die de gelegenheid geven om met betrokken partijen de voortgang te duiden van belang. Het afscheid nemen van het oude verzorgingshuis vanwege de sloop is zo’n mijlpaal. Het is aan de organisatie hoe men hier mee om wil gaan.
Realiseert u zich dat met uw landelijke beleid om alle verzorgingshuizen te sluiten de totale wijkfunctie overal verdwijnt omdat de aanleunwoningen nergens meer tegenaan leunen, er geen dagbesteding meer in de wijken is, er geen diner meer verzorgd kan worden in de verzorgingshuizen en ouderen zich ook niet meer veilig voelen?
Mensen die in aanleunwoningen wonen, zijn mensen die zelfstandig wonen, hun woning huren en in hun woning zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Bewoners van aanleunwoningen kunnen gebruik maken van voorzieningen die worden geboden vanuit het verzorgingshuis, zoals een restaurant of de ruimte voor dagbesteding. De voorzieningen die door verzorgingshuizen worden geboden kunnen ook op een andere wijze worden geboden. Bij dagbesteding gaat het bijvoorbeeld vaak om een zinvolle besteding van de dag en het ontmoeten van andere mensen; dat kan ook buiten het verzorgingshuis worden georganiseerd. Met behulp van voorzieningen als «tafeltje dekje», bezorgdiensten van kruideniers, buurtrestaurants of mantelzorgers die maaltijden bereiden, kan ook worden voorzien in de maaltijdvoorziening. Ik besef dat de sluiting van het verzorgingshuis voor bewoners van de aanleunwoningen kan betekenen dat voor een aantal voorzieningen – die voorheen als vanzelfsprekend vanuit het verzorginghuis werden geregeld – gezocht moet worden naar een nieuwe oplossing. De locatie Sonneburgh verandert van een verzorgingshuislocatie in een verpleeghuislocatie. In de toekomst kunnen de aanleunwoningen gebruik maken van de faciliteiten van het verpleeghuis. Ik heb van WoonZorgcentra Haaglanden begrepen dat in de tussenliggende periode de voorzieningen zijn getroffen zoals vermeld onder het antwoord op vraag 2.
Waarom blijft u mooie sier maken met een schamele 200 miljoen euro waarmee u hooguit 3.000 wijkverpleegkundigen kunt financieren voor heel Nederland, terwijl u de hele wijkfunctie afbreekt met uw ruim 4 miljard euro aan bezuinigingen op de ouderenzorg?
Bij de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning zijn wordt uitgegaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd. Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg. De meest kwetsbare mensen houden recht op passende zorg in een beschermende, intramurale omgeving in de Wlz. Naast de € 200 miljoen extra voor de wijkverpleegkundigen, komt er ook € 50 miljoen extra beschikbaar voor de instelling van sociale wijkteams. Daarnaast gaat er in 2015 ongeveer € 3 miljard om in de nieuwe aanspraak wijkverpleging en ongeveer € 2 miljard van de extramurale AWBZ-zorg komt beschikbaar in de Wmo. De (extra) wijkverpleegkundigen vormen een onderdeel van een netwerk van professionals die werkzaam zijn vanuit de Zvw en de Wmo.
Realiseert u zich dat dat 233 tachtigplussers op 1 wijkverpleegkundige is en zij dat nooit kunnen behappen al zouden ze allemaal een batmobiel in plaats van solex hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer draait u het sluiten van de verzorgingshuizen (het stoppen met de financiering van zzp 1–3 en de helft van 4) en al die bijkomende gevolgen terug?
Cliënten blijven langer thuis wonen; dat is een trend die al langer zichtbaar is en waarop wordt aangesloten met het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s. Het sluiten van (een locatie van) een verzorgingshuis is een beslissing die door een instelling zelf wordt genomen. Vaak gaat het bij sluiting om locaties die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd en/of niet meer voldoen aan de veranderende wensen van de mensen om langer thuis in hun eigen omgeving geholpen te worden.
Misbruik van camerabeelden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte na intiem filmpje op «Marokkaanse Hoerenpagina'»?1
Ja.
Deelt u de mening dat camerabeelden die door een overheids- of private instelling op de openbare weg zijn vastgelegd voor bewakingsdoeleinden niet voor andere doelen dan beveiliging mogen worden gebruikt? Zo ja, welke regelgeving bestaat er ten aanzien van het misbruik van camerabeelden voor andere doelen en wat kunnen de sancties zijn in het geval van gebleken misbruik? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Dat sluit zodoende op zichzelf niet uit dat verdere verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden gerechtvaardigd kan zijn, mits de afweging die op grond van artikel 9, tweede lid, Wbp moet worden gemaakt redelijkerwijs tot die uitkomst kan leiden. Daarbij dienen omstandigheden te worden betrokken zoals de verwantschap tussen het oorspronkelijke en beoogde doeleinde van verwerking, de aard van de gegevens, de gevolgen voor de betrokkene, de wijze van verkrijging van de gegevens en de mate waarin wordt voorzien in passende waarborgen voor de betrokkene. Sanctionering op grond van de Wbp is pas aan de orde als de verantwoordelijke een overtreding van artikel 9 Wbp zou laten voortduren. In dat geval is het College bescherming persoonsgegevens op grond van artikel 65 Wbp bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In dit concrete geval gaat het om beelden gemaakt door een beveiligingscamera van een gebouw van de Rijksgebouwendienst, dat in gebruik is bij Rijkswaterstaat in Utrecht. Wanneer op deze beelden personen herkenbaar in beeld worden gebracht en die beelden ook worden beoordeeld of opgeslagen, is er doorgaans sprake van het verwerken van persoonsgegevens. Die verwerking moet dan primair ten dienste staan aan het doel waarvoor de verwerking plaatsvindt, te weten bewakings- en beveiligingsdoeleinden. In dit geval zijn de beelden anderhalf jaar nadat ze zijn gemaakt op Facebook geplaatst met de kennelijke bedoeling de beelden in bredere kring te verspreiden. Als op de beelden personen voor derden – behorende tot de kring van ontvangers van de beelden – herkenbaar in beeld worden gebracht, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens voor een ander doel dan het doeleinde waarvoor de beelden oorspronkelijk zijn verzameld. Bovendien zouden op de beelden intieme handelingen te zien zijn. In dat geval is er gehandeld in strijd met de wet omdat er geen sprake is van het gerechtvaardigd verder verwerken van de beelden in de zin van artikel 9, tweede lid, Wbp. Uit het in vraag 1 aangehaalde bericht maak ik op dat de betreffende Facebook-pagina ondertussen is verwijderd.
Rijkswaterstaat heeft met de betrokken personen gesproken en aangegeven te betreuren dat de camerabeelden openbaar zijn gemaakt. Rijkswaterstaat verleent volledige medewerking om uit te zoeken wie de camerabeelden vanaf de beveiligingsmonitor heeft opgenomen. Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf hadden in dat kader afgesproken uit te zoeken wie de camerabeelden heeft gemaakt en daaraan gevolgen te verbinden. Aangezien de politie ondertussen een strafrechtelijk onderzoek verricht naar deze zaak, hebben Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf besloten dit politieonderzoek af te wachten.
Hoe worden personen die beelden van bewakingscamera’s bekijken getraind en geïnstrueerd ten aanzien van het omgaan met die beelden? Zijn er in het geval een dergelijke persoon camerabeelden met aanstootgevende of kwetsende beelden openbaar maakt disciplinaire maatregelen mogelijk?
Rijkswaterstaat heeft over dit concrete geval het volgende toegelicht. Het toenmalige, private beveiligingsbedrijf dat zorgde voor de beveiliging van het betreffende gebouw kende opleidingen en trainingen waarin ondermeer het werken met bewakingscamera’s was opgenomen. Daarnaast kende het interne instructies, een integriteitsprotocol en een protocol cameratoezicht. Medewerkers van het beveiligingsbedrijf die werkzaam waren in een meldkamer met cameratoezicht kregen, conform de eisen die genoemd zijn in de overeenkomst met Rijkswaterstaat, de opleiding «centralist particulier en overheidsgebouwen». In het integriteitsprotocol zijn bepalingen en verboden opgenomen die kunnen leiden tot disciplinaire maatregelen als een medewerker niet handelt volgens de geldende instructies.
Kan het opnemen en verspreiden van beelden van mensen die zich onbespied wanen, strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Onder omstandigheden kan het strafbaar zijn om, met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, een afbeelding te maken van een persoon die zich bevindt op een voor het publiek toegankelijke plaats. Dit is opgenomen in artikel 441b Wetboek van Strafrecht (Sr). Een vergelijkbare strafbaarstelling voor het gebruik van een verborgen camera in woningen en andere niet openbare plaatsen is opgenomen in artikel 139f Sr. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel te voorkomen dat in onze samenleving verborgen camera’s op ongecontroleerde wijze worden gebruikt.2
Deelt u de mening dat het op internet plaatsen van beelden van personen door derden met de intentie die personen te schande te zetten ongewenst is en in voorkomende gevallen ook strafbaar? Zo ja, in welk opzicht kan er sprake van strafbaarheid zijn en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Het op internet plaatsen van beelden waardoor opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangetast kan strafbaar zijn op grond van artikel 261 Sr (smaad). Op grond van deze strafbepaling kan vervolging of een andere strafrechtelijke interventie plaatsvinden.
Naar aanleiding van een aangifte onderzoekt de politie deze concrete zaak. Ik kan daarover vanwege de belangen van opsporing en vervolging geen nadere mededelingen doen.
Wat kan er gedaan worden om slachtoffers die op dergelijke beelden staan, aan te zetten tot het doen van aangifte? In hoeverre kan daarbij de identiteit van de aangever worden beschermd of afgeschermd?
Het doen van aangifte is primair een verantwoordelijkheid van degenen die slachtoffer zijn of kennis hebben van een strafbaar feit. Voor zover het binnen mijn invloedsfeer ligt hun aangiftebereidheid te vergroten, heb ik daartoe een aantal maatregelen genomen3. Deze bestaan uit het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Het relevante criterium voor het afschermen van de identiteit van een aangever is de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke, bedreigende situatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de stand van zaken van de in het bericht genoemde aangifte?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat social media websites niet altijd geneigd zijn om mee te werken aan het verwijderen van aanstootgevende pagina’s waarop willoze slachtoffers staan? Zo ja, kan het op een dergelijke website laten staan van voor het slachtoffer kwetsende of beledigende beelden ook voor een dergelijke website strafbaar zijn, bijvoorbeeld omdat daarmee het delict wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Gebruikers kunnen social media websites vragen een aanstootgevende pagina te verwijderen als de beelden op deze pagina in strijd zijn met de gebruikersvoorwaarden. Zoals ik hiervoor aangaf, blijkt de betreffende Facebook-pagina ondertussen te zijn verwijderd.
De bereidheid van social media websites om mee te werken met het verwijderen van gegevens van hun website kan afhangen van de vraag in welk land de internet service provider (ISP) zich bevindt, de strafbaarheid van de inhoud van de gegevens naar het nationaal recht van dat land en de opvattingen van dat land over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting.
Als het gaat om afbeeldingen waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld, zoals kinderpornografische afbeeldingen, kan onder omstandigheden ook de eigenaar van een website waarop de beelden zijn geplaatst strafbaar zijn als deze de beelden niet verwijdert. Kwetsende of beledigende beelden zijn geen beelden waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld.
Het ouderschapsplan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kinderen van de rekening»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De situatie van kinderen in een vechtscheiding is schrijnend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik willen dat de situatie van deze kinderen verbetert. Daartoe hebben wij bij brief van 31 maart 2014 een uitvoeringsplan naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer bent u van plan om het toegezegde beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren naar de Kamer te sturen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het ouderschapsplan alle onderzoeken hierover naast elkaar gelegd dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken neemt u mee?
Ja. Op 20 december 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het WODC rapport «Evaluatie ouderschapsplan» aan uw Kamer aangeboden3. Dit onderzoek is een eerste verkenning. Voor een uitgebreidere evaluatie verwijst het WODC naar te verschijnen resultaten van universitaire projecten, waar het WODC niet bij betrokken is (voor een overzicht, zie pagina 18 van het rapport). De voortgang van deze projecten volg ik met belangstelling.
Wilt u het onderzoek van Ed Spruijt en Inge van der Valk van de Universiteit van Utrecht, waarnaar in het artikel wordt verwezen, betrekken bij het opstellen van het beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren?
Ten behoeve van de WODC evaluatie van het ouderschapsplan zijn door de Universiteit Utrecht gegevens aangeleverd. Deze evaluatie, en derhalve ook deze gegevens, hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik betrokken in het uitvoeringsplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren, dat u op 31 maart 2014 heeft mogen ontvangen. Van recenter onderzoek van de Universiteit Utrecht, op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het ouderschapsplan tot meer vechtscheidingen leidt, ben ik overigens niet op de hoogte.
Welke gevolgen zijn er bekend over het wegvallen van de behandeling van relatieproblematiek zonder psychiatrische diagnose uit het basispakket? Bent u bereid het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) nader advies te vragen over het opnemen van hulp bij relatieproblematiek in het basispakket?
Die gevolgen zijn mij niet bekend. Het CVZ heeft in 2012 een advies uitgebracht over geneeskundige GGZ in het verzekerde pakket. Een van de conclusies was dat (psychosociale) hulp bij werk- en relatieproblematiek niet tot het domein van de geneeskundige GGZ behoort. Dit omdat een psychiatrische of psychische stoornis ontbreekt die geneeskundige behandeling behoeft. Om te bevorderen dat alleen zorg wordt vergoed die verzekerd is, heeft het CVZ voorgesteld expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen dat hulp bij relatieproblemen, die al niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ viel, niet in het Zvw-pakket zit. De Regeling zorgverzekering is in die zin per 1 januari 2013 gewijzigd.
Ik ga het CVZ dus niet vragen om een nader advies in deze.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van programma’s die gericht zijn op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij echtscheiding?
Echtscheiding en kindermishandeling zijn prioriteiten binnen de programmalijn Hulpmiddelen van het ZonMw programma «Effectief werken in de jeugdsector». Dit najaar worden subsidierondes opengesteld waarbinnen het mogelijk is voorstellen in te dienen voor effectiviteitsonderzoek naar interventies en instrumenten. In overleg met ZonMw wordt bezien op welke wijze onderzoek naar de interventies, gericht op emotionele ondersteuning van ouders na een vechtscheiding en het vormgeven van het hernieuwd ouderschap, hierin een plaats kan krijgen.
Het ZonMw-programma «Effectief werken in de jeugdsector» loopt van 2012 tot en met 2019. In december 2013 is binnen de programmalijn Kind en Gezin een project gestart dat een verdere beschrijving en (theoretische) onderbouwing geeft van een eigen kracht versterkende methodiek voor kleuters in (echt)scheidingssituaties: Stoere Schildpadden.
Wat is de stand van zaken betreffende het programma «Effectief werken in de jeugdsector» waarbij «echtscheiding» een prioritair thema is?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht op welke wijze Centra voor Jeugd en Gezin op dit moment hulp bieden bij relatieondersteuning en bijdragen aan het signaleren van ouderlijke conflicten? Zo ja, hoe doen ze dit? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ZonMw programma «Zorg voor Jeugd» is het relatieondersteunend aanbod vanuit het CJG in augustus 2009 in kaart gebracht. Hieruit is gebleken dat de Centra voor Jeugd en Gezin relatieondersteunende programma’s aanbieden. Dit past inhoudelijk ook in het basismodel van het CJG: het voorkomen van langdurige spanningen in het gezin komt het welbevinden van het kind ten goede. In enkele CJG’s in Nederland is ook een aanbod aan gezinnen rondom scheiding beschikbaar. Er is echter geen landelijke dekkend netwerk. Met de gemeentelijke pilots, zoals genoemd in het uitvoeringsplan, aangehecht bij de brief van 31 maart 2014, wordt gestimuleerd dat op termijn wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk.
Is er een landelijk dekkend netwerk van programma’s die gericht zijn op relatieondersteuning en vermindering ouderlijke conflicten? Zo ja, om welke programma's gaat dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte, dat vechtscheidende ouders vaak hulp mislopen (met alle gevolgen voor de kinderen) omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed in het basispakket en ouders in vechtscheiding zich vaak niet psychiatrisch willen laten onderzoeken (uit angst kinderen kwijt te raken)?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat het CVZ relatieproblematiek niet ziet als een geneeskundige behandeling waardoor het niet wordt vergoed in het basispakket. Gemeenten kunnen er voor kiezen om hulp bij ouderlijke conflicten in te kopen in hun zorgpakket vanaf 2015. Ik ben momenteel met gemeenten aan het bekijken hoe zij bij de transitie van de jeugdhulp zo effectief mogelijk hun hulpverleningsaanbod bij scheiding kunnen inrichten.
Zoals genoemd in de brief van 31 maart 2014, wordt binnen de gemeentelijke pilots bezien op welke wijze relatieondersteuning en mediation onderdeel van het totale pakket kunnen uitmaken.
Op welke wijze wordt hulp bij «ouderlijke conflicten» nu vergoed en door welke instanties wordt deze zorg momenteel geleverd?
Zie antwoord vraag 10.
Boringen naar onconventioneel gas in Oekraïne |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Altijd Wat over de boringen naar onconventioneel gas (schaliegas) van Shell in Oekraïne?1
Ja.
Is het gebruik van open bassins voor de opslag van vervuilde boorvloeistof en frackwater toegestaan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder voorwaarden. Het gaat hier om tijdelijke bassins. In Nederland is het gebruik van open bassins om tijdelijk (boor) vloeistoffen in op te slaan niet als zodanig verboden bij de wet. Wel is via een uitgebreid vergunningen systeem gereguleerd dat de (tijdelijk aanwezige) bassins (indien gebruikt) aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.
Vindt u het acceptabel dat een Nederlands bedrijf in het buitenland dergelijke opslagtechnieken toepast? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om Shell te bewegen deze techniek niet toe te passen?
Ja, mits voor deze tijdelijke bassins wordt voldaan aan de vigerende regelgeving en dat Shell zich ervan heeft verzekerd geen extra milieuschade toe te brengen.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen waarom in Oekraïne deze technologie wordt toegepast en niet gebruik wordt gemaakt van opslag in gesloten tanks?
Ja, dat heb ik gedaan. Shell gebruikt alleen open bassins in het conventionele gas exploratie project voor de tijdelijke opslag van boorvloeistoffen, inclusief een vloeistofdichte afdekking van de bodem. Dit is conform Oekraïense wet- en regelgeving.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het contract dat Shell heeft gesloten met de Oekraïense staat een derde contractpartner is opgenomen, namelijk het Oekraïense bedrijf Nadra Yuzisvka? Bent u ervan op de hoogte dat 10% van de winsten van dit bedrijf gaan naar het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u op de hoogte van de vermoedens van corruptie gekoppeld aan SPK Geoservice en de mogelijke banden met de Oekraïense ex-president Janoekovitsj en zijn aanhang?
Ja.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen over contractpartner Nadra Yuzivska en de vermoedens van corruptie die verbonden zijn aan het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, dat heb ik inmiddels gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereidt bij Shell navraag te doen wie de eigenaars zijn van SPK Geoservice?
Ja, dit is overigens openbare informatie.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Tot dusver heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat Shell in de Oekraïne niet conform de OESO Richtlijnen handelt.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van corruptiebestrijding? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Shell heeft – naar eigen zeggen – uitgebreid due diligence uitgevoerd naar SPK Geoservice en haar aandeelhouders, zoals verificatie van persoons- en bedrijfsgegevens op basis van diverse internationale sanction & embargo lijsten en law enforcement databases, en interviews met de aandeelhouders van SPK en met personen die met SPK hebben samengewerkt. Er is ook uitgebreid onderzoek gedaan naar de tender proces waarin SPK haar aandeel in het Yuzivska project heeft gewonnen. Op basis van die onderzoeken was er geen aanleiding om corruptie te vermoeden. Ik heb Shell gevraagd de ontwikkelingen rondom dit bedrijf nauwlettend te volgen.
Het bericht ‘Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid niet veilig op straat en in eigen huis kunnen verblijven en dat er direct een oplossing moet komen voor deze problematiek?
Ja, ik vind het onacceptabel dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid zich niet veilig voelen. Verder kan ik me voorstellen dat bij de burgers een gevoel van onbegrip overheerst in dergelijke situaties. Duidelijk is dat dergelijk gedrag vraagt dat de lokale driehoek er bovenop zit, het gezag zich laat zien en de voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is een goede informatievoorziening binnen de gemeente cruciaal en communicatie tussen de betrokken instanties – en richting slachtoffers en de buurt – van essentieel belang. Het is dus de taak van lokale autoriteiten om
deze problemen in de gemeente op te lossen. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en ik dragen er zorg voor dat de randvoorwaarden voor een goede communicatie en informatievoorziening aanwezig zijn.
Hoeveel gelijksoortige gevallen van bedreiging, mishandeling en terroriseren omwille van geaardheid vinden jaarlijks in Nederland plaats? Hoe staat het met de aangiftebereidheid van slachtoffers? Zijn hier cijfers over beschikbaar?
Het rapport van de Nationale Politie «Anti-homogeweld in Nederland, een analyse van (dreiging van) fysiek anti-homogeweld» van 22 januari 2014 toont een landelijk beeld van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen. Daarvoor werd gekeken naar de registratie bij de politie in de periode van 1 januari 2009 tot september 2013. In die periode waren er 769 meldingen, wat neerkomt op een gemiddelde van drie meldingen per week. De cijfers geven geen compleet beeld van het aantal gevallen van anti-homogeweld, omdat lang niet alle zaken bij de politie worden gemeld. Het meest voorkomende type delict is mishandeling (31,5%), daarna bedreiging (16,9%) en zware mishandeling (6,7%). Verder zijn er gevallen geregistreerd van diefstal met geweld, openlijke geweldpleging, straatroof en vechtpartij/ruzie.
Specifieke cijfers over de aangiftebereidheid van slachtoffers van discriminatie op basis van seksuele geaardheid zijn niet bekend. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder deze groep is eind 2013 door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD-politie) een campagne gestart. Het doel hiervan is de bewustwording te vergroten zodat altijd aangifte wordt gedaan. De campagne loopt gedurende zes maanden en bestaat onder andere uit een banner op de homepage van gay.nl en advertenties in geschreven media zoals de Gaykrant, Gay & Night en Zij aan Zij. Het kabinet werkt thans aan de vormgeving van een landelijke campagne om bewustwording en aangifte- en meldingsbereidheid van burgers te vergroten, zoals destijds is toegezegd in het AO van 14 maart 2013. Daarbij wordt de wens van gemeenten en veldpartijen, om de campagne te richten op het mobiliseren van medemensen en maatschappelijk middenveld om klachten namens slachtoffers in te dienen, meegenomen.
Begrijpt u het onbegrip van de burger over dergelijke terreur? Wat bent u van plan te ondernemen om tot een oplossing van deze problematiek te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke belemmeringen die adequaat optreden tegen deze vorm van terreur voorkomen?
De wettelijk beschikbare instrumenten om ongewenst gedrag in de woonomgeving tegen te gaan volstaan. Door gemeenten kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, zoals gedragsaanwijzingen op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, cameratoezicht, opnameapparatuur, een alerteringsysteem voor slachtoffers, aware-kastjes met een opvolgingsprotocol, een mobiele politiepost of het inzetten van de ME.
Om een goed beeld te krijgen van de omstandigheden van het geval, moet de wijkagent vroegtijdig contact leggen met de melders. De wijkagent dient snel zicht te krijgen op de dadergroep en de kwestie snel op te schalen naar het Regionaal Discriminatie Overleg en de lokale driehoek.
Bent u bereid de lokale autoriteiten te ondersteunen bij het oplossen van dit probleem?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven hebben de Minister van OCW en ik maatregelen genomen om gemeenten te ondersteunen. Wanneer een gemeente daar behoefte aan heeft ben ik altijd bereid om met hen in gesprek te gaan om te bezien aan welke aanvullende ondersteuning behoefte bestaat.
Het Masterplan Toekomst IJsselmeer |
|
Arie Slob (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies: Drie jaar niet vissen in IJsselmeer» en «Bond eist compensatie voor IJsselmeervissers»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de mediation over de IJsselmeervisserij nog niet is afgerond, omdat er met het advies nog geen totaalpakket ligt met de benodigde financiële middelen?
Ik acht het van groot belang om met een totaalpakket voor de IJsselmeervisserij te komen, inclusief inzet van financiële middelen. Inzet van middelen uit het voorgestelde transitiefonds, op dit moment € 2,25 miljoen, moet gericht zijn op het bieden van perspectief aan visserijondernemers.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat er voor het transitiefonds naast het aanvangsbudget van € 2,25 miljoen, waaraan de verschillende partijen hebben bijgedragen, meer structurele financiering nodig is voor herstel van ecologie en visstand, de versterking van de visserijketen en visserijbedrijven, het stimuleren van de omschakeling naar duurzame visserijtechnieken door sport- en beroepsvissers en voor het uitbouwen van de recreatiefunctie van het IJsselmeer?
Het budget van € 2,25 miljoen, dat beschikbaar is gesteld voor transitie naar een duurzame visserij op het IJsselmeer, moet zich richten op een transitie naar een duurzame visserij en herstel van ecologie en visstand. Indien er aanvullend infrastructurele maatregelen nodig zouden zijn, moet daarvoor aanvullende financiering worden gevonden.
Ik wijs in dit verband bijvoorbeeld op de ontwikkeling van de «Markerwadden» waar specifieke financiering voor toegezegd is.
Bent u bereid voor de structurele voeding van dit fonds een relatief gering deel van de opbrengsten uit delfstofwinning (zand) of andere exploitaties (windmolens) in het IJsselmeergebied te gebruiken, zodat deze structurele voeding vanaf 2016 geregeld is?
Het beleid en regelgeving ten aanzien van de door u genoemde activiteiten betreffen mede het beleidsveld van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het kabinet zal op korte termijn reageren op het Masterplan.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat het noodzakelijk is de visserij op het IJsselmeer voor langere tijd stil te leggen en deelt u de mening dat stilliggen voor een periode van drie jaar slechts tijdelijk helpt als niet tegelijk het aantal visvergunningen structureel wordt gereduceerd?
Binnen twee weken zal ik met mijn reactie op het Masterplan en mijn voorstellen voor een totaalpakket komen.
Deelt u de mening dat het knelpunt met de visstand op het IJsselmeer meerdere oorzaken heeft en dat deze oorzaken lang niet allemaal worden beïnvloed door de vissers en deelt u de mening dat een belangrijke oorzaak de verandering van de waterkwaliteit is?
In het Algemeen Overleg Visserij van 28 november 2013 heb ik op vragen van het lid Geurts (CDA) toegezegd u in maart 2014 te informeren over wat op dit moment bekend is over de relatie tussen de visstand en stuurvariabelen als nutriënten, visserij, schelpdieren, en dergelijke, in de Nederlandse binnenwateren. Deze informatie ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, op korte termijn.
Deelt u de mening dat niet van de vissers kan worden gevraagd te stoppen met vissen of zo lang stil te liggen zonder compensatie voor hun investeringen in visvergunningen, materiaal en schepen, zoals eerder ook met de kokkelvissers is gebeurd, en deelt u de mening dat de echte duurzame oplossing het uitkopen van een groot deel van de IJsselmeervissers is en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid bij te dragen aan de financiering van een dergelijke warme sanering inclusief een overbruggingsregeling van drie jaar voor de vissers die hun vergunning houden en hiervoor geld in te zetten uit de opbrengsten van zandwinning en realisatie van windmolens in het gebied en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
De door mij toegezegde € 1 miljoen is bedoeld voor transitie naar een duurzame visserij en is derhalve niet bedoeld voor sanering. Wat betreft het aanwenden van opbrengsten uit zandwinning, en/of realisatie van windmolens verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen nu u het visplan heeft afgekeurd en de vissers daarmee per direct in een patstelling terecht zijn gekomen? Bent u bereid, gezien deze nijpende situatie, op korte termijn deze uitkoopregeling te realiseren en kunt u aangeven wanneer u dit besluit neemt?
Ik heb begin februari het Visplan ontvangen en dat als onvoldoende beoordeeld waarop ik de PO in de gelegenheid heb gesteld om op de afwijzingsgronden te reageren alvorens ik mijn definitieve afweging inzake het Visplan maak.
Problemen met foute overschrijvingen met IBAN |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van bankklanten dat er bij IBAN niet meer wordt gekeken bij overboekingen of de opgegeven naam en het opgegeven rekeningnummer overeenkomen?
Ja.
Klopt het dat er als er bij IBAN één cijfer (van de in totaal 18 cijfers) verkeerd wordt ingevuld, het geld naar de verkeerde persoon wordt overgemaakt en dat het dan aan de klant zelf is om dat geld terug te krijgen? Zo ja, waarom is dit het geval? Waarom wordt de naam niet gecontroleerd door banken bij IBAN? Zou dat niet heel veel ellende voorkomen?
Een typefout bij het invoeren van een IBAN resulteert vrijwel altijd in een onjuist IBAN, zodat ook geen geld naar een verkeerde persoon of bedrijf kan worden overgemaakt. Het IBAN is namelijk opgebouwd als een zelf-controlerend rekeningnummer en kent een geïntegreerde controle op basis van de (wiskundige) modulo 97-proef.1 Het controlegetal van het IBAN ondervangt type- of schrijffouten. De naam-nummercontrole werd in het «oude» Nederlandse betalingsverkeer met name voor oud-Postbanknummers gebruikt. De oud-Postbanknummers kennen geen geïntegreerde controle. Binnen het betalingsverkeer met uitsluitend gebruik van het IBAN heeft de naam-nummercontrole dus geen meerwaarde. Het gebruik van het IBAN is niet de oorzaak van onjuiste overboekingen, maar juist een oplossing hiervoor.
Daarnaast is de naam-nummercontrole een proces dat erg foutgevoelig is. Het leidt er namelijk ook toe dat betalingen op basis van juist ingevoerde rekeningnummers worden tegengehouden doordat de meegegeven namen niet exact overeenkomen met de tenaamstellingen van de rekeningen (dit speelt bijvoorbeeld veel bij en/of rekeningen). Zowel consumenten als bedrijven ondervinden hier nadeel van doordat betalingen niet worden uitgevoerd.
Heeft u ook verschillende signalen ontvangen van mensen die abusievelijk geld verkeerd overmaakten en daarvan problemen ondervonden? Zijn er cijfers bekend over hoeveel misbetalingen er sinds de invoering van IBAN zijn geweest? Zo ja, in hoeverre is er sprake van een duidelijke stijging sinds de invoering van IBAN?
Het komt voor dat consumenten en bedrijven op basis van een verkeerd ingevoerd rekeningnummer geld overmaken naar een ander rekeningnummer dan bedoeld. Bijvoorbeeld doordat een factuurnummer i.p.v. een rekeningnummer wordt ingevuld.
Tijdens de huidige «duale periode», de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN, zien de Nederlandse banken een stijging van het aantal misbetalingen. Deze problematiek is vooral aan de orde bij oud-Postbankrekeningnummers, die geen zelf-controlerende functie kennen. Een foutief ingevoerd oud-Postbankrekeningnummer kan namelijk door een conversiedienst automatisch omgezet worden in een correct opgebouwde (maar onbedoelde) IBAN.2
Een voorzichtige inschatting van deze problematiek geeft aan dat gedurende deze duale periode, ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand naar een onjuist (of onbedoeld) rekeningnummer worden overgeboekt. De bedragen die hiermee onjuist worden overgeboekt variëren sterk. Maar de inschatting van De Nederlandsche Bank is dat 18 miljoen euro per maand onjuist wordt overgeboekt. Dit resulteert in een bedrag ongeveer 200 miljoen euro op jaarbasis. Gemiddeld komt 77,5% van de onjuist overgeschreven bedragen binnen dit proces terug. Het restant, grofweg 50 miljoen euro op jaarbasis, kan door de overschrijver buiten het bancaire proces op juridische gronden teruggevorderd worden.
Waarom is het wel mogelijk om incasso-opdrachten te storneren maar foutieve overboekingen niet? Welke mogelijkheden zijn er om het terughalen van foutieve overboekingen te vergemakkelijken zonder dat het risico op wanbetalingen toeneemt?
Een overboeking wordt geïnitieerd door een consument of bedrijf, op basis van het ingevoerde rekeningnummer. Dit is een onherroepelijke betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Banken moeten er uiteraard voor zorgen dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden maar rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het invullen van de correcte rekeningnummers.
Zoals bevestigd door de Nederlandse rechter kan en mag een bank geen invloed uitoefenen op de verwerking van een via internetbankieren gegeven opdracht tot overboeking. Dit is een finale (of onherroepelijke) betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Om deze reden kan er ook geen sprake zijn van een zorgplicht voor de bank.3 Bij incasso-opdrachten is stornering wel mogelijk omdat deze opdrachten niet geïnitieerd worden door de betaler maar door de begunstigde. Dit storneringsrecht is onderdeel van de productvoorwaarden en de consumentenbeschermingsmaatregelen van de (standaard-)incasso.
Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht. Hierbij neemt de bank van de overschrijver contact op met de onterechte ontvanger. Dit is een zorgvuldig proces omdat dit anders de mogelijkheid biedt om onder valse voorwendselen overboekingen terug te laten boeken. Zo is de medewerking vereist van de onterechte ontvanger. Indien de overschrijver en ontvanger er middels het proces «onverschuldigde betalingen» niet onderling uitkomen, kan het geld door de overschrijver met een juridische procedure teruggevorderd worden.
Wilt u in samenspraak met de sector de mogelijkheden om foutieve overboekingen te voorkomen en, indien nodig, terug te halen inventariseren? Zo ja, wilt u dit onderwerp op de agenda zetten voor het volgende Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)?
Het gebruik van het IBAN blijkt niet de oorzaak van het fenomeen «foutieve boekingen», het biedt juist een oplossing hiervoor. Om deze reden is het naar mijn mening niet nodig dit onderwerp op de agenda te (laten) zetten van de volgende MOB-vergadering van 21 mei 2014.
Het Nationaal Forum Sepa-migratie (NFS) adviseert mede om deze reden ook voor consumenten zo snel mogelijk te migreren naar SEPA en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de overgangsperiode na 1 augustus nog met enige tijd te verlengen. Bij de formulering van dit advies zijn, in overleg met consumentenorganisaties, de voor- en nadelen voor consumenten uitgebreid afgewogen. Naar aanleiding van deze uitgebreide afweging lijkt het volgens de NFS-leden en mijzelf het meest verstandig om de conversiediensten voor consumenten niet langer dan tot 1 augustus van dit jaar aan te bieden.
Mogelijke contacten van Kamerleden met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u (of uw medewerker(s) / ambtenaren) – buiten de plenaire- en commissievergaderingen om – contact heeft (/ hebben) met (individuele) Kamerleden over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid?
Ja. Deze wijze van contact bestaat al gedurende vele jaren, ook onder mijn voorgangers.
De contacten zien op feitelijke informatie over zaken die aangekaart zijn bij Kamerfracties of zaken waarvan bijvoorbeeld in de media een bepaald beeld is geschetst. Er zijn Kamerleden die alvorens te besluiten of zij hierover Kamervragen willen stellen of anderszins willen interveniëren, zich eerst langs deze weg willen laten informeren over de feiten. Deze (ambtelijke) bijstand vindt plaats om te voorkomen dat Kamerleden mogelijk op basis van onjuiste aannames Kamervragen stellen of interventies plegen. Deze contacten kunnen zowel per mail, in briefvorm, als ook telefonisch plaats hebben. Er bestaat geen overzicht op basis waarvan kan worden aangegeven hoe vaak genoemde contacten plaats hebben.
Evenmin is aan te geven of en hoe vaak deze contacten uiteindelijk leiden tot de in de vraag genoemde interventies. In een deel van de gevallen volgt op het informeel contact, alsnog een formele interventie (brief) of een Kamervraag. Wel kan ik aangegeven dat het zoeken van contact door een Kamerlid als zodanig nimmer aanleiding kan zijn voor een interventie in een procedure of zelfs vergunningverlening.
Zo ja, kunt u de aard van deze contacten toelichten, aangeven hoe vaak deze contacten hebben plaatsgevonden en hoe vaak deze contacten hebben geleid tot een ingreep, bijvoorbeeld het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid of het uitstellen van een uitzetting die zonder het contact achterwege was gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat openheid over deze contacten, het verloop hiervan en het resultaat hiervan vereist is, zodat de Kamerleden die niet bij dit soort overleg zijn betrokken toch hun controlerende taak kunnen uitoefenen? Zo neen, waarom niet?
Ik meen dat het nagaan van de juistheid van feiten alvorens te besluiten om Kamervragen te stellen begrijpelijk is vanuit de wens om geen onnodige Kamervragen te stellen. Ook kan het verifiëren van de feiten bijdragen aan het voeren van het juiste debat.
Wanneer op basis van de juiste feiten het debat wordt gevoerd of nadere Kamervragen worden gesteld, zal dit dienstig kunnen zijn voor alle bij het onderwerp betrokken Kamerleden.
Hoe verhoudt uw werkwijze dat (tijdens debatten of bij de beantwoording van Kamervragen) niet op individuele zaken wordt ingegaan zich met het (mogelijke) gegeven dat dit buiten de debatten om wel gebeurt?
Dat ik terughoudend ben met het verstrekken van informatie over individuele zaken aan uw Kamer of in het publieke debat botst niet met de mogelijkheid voor Kamerleden om bij mij feitelijke (individuele) informatie te verifiëren.
Deelt u de mening dat achterkamertjespolitiek, die zich afspeelt buiten de waarneming van (de meeste) Kamerleden, ook op het gebied van vreemdelingenzaken achterwege dient te blijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier in het vervolg vorm aan geven?
Nu de hier beschreven werkwijze voor alle Kamerleden en fracties gelijk is en deze werkwijze tot doel heeft uw Kamer in de gelegenheid te stellen op basis van correcte feiten uw parlementaire werkzaamheden te vervullen, ben ik van mening dat er geen sprake is van «achterkamertjespolitiek». Om diezelfde reden acht ik het niet opportuun deze mogelijkheid voor de leden van uw Kamer te beperken.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst? Kunt u bij elk van de gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
Vielen de presentaties binnen het Nederlandse beleid, zoals dat in de OESO is afgesproken en met de Kamer gedeeld onder andere op het gebied van substance-eisen?
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen, bij voorkeur nog voorafgaand aan de besloten technische briefing over het stallen van geld door de Oekraïense elite in Nederland die 11 maart aanstaande plaatsvindt?
Wie heeft de deelnemers voor de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev uitgenodigd? Bent u bereid een deelnemerslijst voor deze bijeenkomst met de Kamer te delen?
Hoeveel bijeenkomsten – en in welke landen – staan er de komende vier maanden op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
In de beantwoording van eerdere vragen1 wordt aangegeven dat conform Europese wetgeving onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht is voor banken en trustkantoren; hoeveel meldingen zijn er in de periode 2010–2013 door banken en trustkantoren gedaan van verdachte transacties en of vermoeden van witwaspraktijken met betrekking tot gelden uit Oekraïne?
Hoe verhoudt dit aantal meldingen zich tot de hoeveelheid kapitaal dat van Oekraïne naar en door Nederland stroomt?
Bij hoeveel van deze meldingen is overgegaan tot vervolging?
Is deze meldingsplicht van vermoeden van fraude of witwassen door trustkantoren en financiële instellingen (die hun geld verdienen met het stallen van vermogens) niet een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Conform internationale afspraken gaat de Nederlandse wetgeving tegen witwassen uit van verplichtingen voor zogenoemde poortwachters: instellingen die door hun dienstverlening toegang bieden tot het Nederlandse financiële stelsel. Daartoe behoren financiële instellingen en trustkantoren, maar ook bijvoorbeeld advocaten en notarissen. Deze instellingen zijn verplicht zelf onderzoek te doen naar de identiteit en achtergrond van hun cliënten en transacties van hun cliënten. Met hun expertise zijn de instellingen daartoe het beste uitgerust en kunnen zij het best boordelen of een transactie ongebruikelijk is. Zulke transacties moeten zij melden bij de Financial Intelligence Unit – Nederland. Toezichthouders zoals de Nederlandse Bank (DNB) controleren of instellingen deze verplichtingen naleven. Zo heeft DNB vorig jaar nog maatregelen genomen ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 10 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.