Het bericht ‘Weesboten steeds groter probleem’ |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met de berichten «Weesboten steeds groter probleem»1 en «Nederland telt over een paar jaar 35.000 spookboten»?2
Ja.
Deelt u de inschatting van Waterrecreatie Advies BV3 dat het aantal zogenaamde spookboten de komende jaren kan stijgen tot 35.000 en het probleem steeds groter wordt, vergeleken met de situatie in 2013, toen al vragen4 over dit onderwerp zijn gesteld?
Het rapport van Waterrecreatie Advies BV. stelt dat er in de komende 5 jaar naar schatting 12.500 boten zullen worden gesloopt. Dat aantal zou volgens het rapport kunnen oplopen naar 35.000 tussen 2025 en 2030. Het is mogelijk dat een deel van deze «end of life» boten zullen worden achtergelaten in bijvoorbeeld jachthavens en dat daarmee het aantal spookboten stijgt. Het is evenwel niet de taak van de rijksoverheid om dit soort gegevens te verzamelen en te beheren, maar van de beheerder van de betreffende vaarweg.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het rapport van Waterrecreatie Advies BV, dat mede mogelijk is gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, waarin verontrustende scenario’s zijn opgenomen voor de periode 2015–2030? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In het licht van het feit dat u twee jaar geleden in uw beantwoording van genoemde eerdere vragen aangaf dat u geen verantwoordelijkheid zag voor de rijksoverheid om het inmiddels steeds groter wordende probleem van spookboten aan te pakken en bij te dragen aan mogelijke oplossingen die destijds werden voorgedragen; hebt u in de afgelopen twee jaar inderdaad geen enkele actie ondernomen om, samen met de betrokken brancheorganisaties, het probleem van spookboten structureel aan te pakken, terwijl u er door het eerder genoemde rapport ervan op de hoogte was dat het probleem steeds groter werd?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van 11 juli 2013 heb aangegeven, zie ik geen verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid om het probleem van spookboten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat ik dit jaar in het kader van het Programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) en op basis van een initiatief van de NRK (branchevereniging van de Nederlandse Rubber en Kunststof Industrie) onderzoek ben gestart naar de mogelijkheden om vezelversterkte composieten te kunnen recyclen. Ik zie een groeiende trend van toepassing van vezelversterkte composiet materialen in allerlei producten, waaronder pleziervaartuigen. Momenteel is dat materiaal niet goed te recyclen.
Bent u nog altijd van mening dat de rijksoverheid geen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het aanpakken van het probleem van spookboten en de daarmee gepaard gaande schade aan en/of risico’s voor landschap, natuur, milieu en de gezondheid/veiligheid van recreanten, door bij te dragen aan mogelijke oplossingen? Hoe valt dit te rijmen met het feit dat het Ministerie van Economische Zaken wel degelijk een subsidie heeft verleend om het eerder genoemde onderzoek van Waterrecreatie Advies BV mogelijk te maken?
Ja. Het Rijk heeft geen verantwoordelijkheid voor achtergelaten spookschepen op of in gronden of wateren die niet van het Rijk zijn. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een (kleine) subsidie verleend voor een haalbaarheidsstudie in het kader van de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT), voor de topsector Water. De subsidie is gebruikt om de gegevens die per provincie beschikbaar waren over de problematiek op een rij te zetten en te analyseren. De studie is zonder inhoudelijke bemoeienis vanuit het ministerie tot stand gekomen.
In 2013 erkende u dat er naast de kosten die gemaakt worden door jachthavens om spookboten op te ruimen er ook kosten gemaakt worden door lokale overheden voor spookboten in wateren die worden beheerd door gemeenten en waterschappen; deelt u de mening dat er dan ook sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel overheid als producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties?
Het is juist dat verschillende partijen met de kosten van verwijdering te maken kunnen krijgen. Dat zijn zowel private partijen als overheden. De betrokken overheid is die overheid die de vaarweg beheert waarin het betrokken vaartuig zich bevindt. Dit is vaak een provincie, gemeente of waterschap.
Deelt u voorts de mening dat een fonds voor het opruimen van spookboten in heel Nederland een goede manier zou zijn om deze gezamenlijke verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen en daarmee tevens te garanderen dat belastinggeld op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgegeven?
Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde vragen in 2013 heb aangegeven, zie ik het al dan niet oprichten van een fonds voor het opruimen en verwerken van verwaarloosde vaartuigen als een verantwoordelijkheid van producenten en importeurs van pleziervaartuigen, van overkoepelende branche- en belangenorganisaties, eventueel in samenwerking met beheerders van wateren waar pleziervaartuigen varen (waterschappen, provincies en de gemeenten). Verantwoordelijke partijen zouden daarbij het vraagstuk verder in kaart kunnen brengen en op basis daarvan bezien welke combinatie van instrumenten het meest effectief is.
Handhaaft u met de kennis van nu uw uitspraak uit 2013 dat u niet wilt bijdragen aan een landelijk fonds en kunt u daarbij nader ingaan op uw inschatting uit 2013, dat een dergelijk fonds «waarschijnlijk niet op korte termijn voldoende gevuld zal zijn»?
Ja. Ook bij het instellen van een verwijderingsbijdrage zal er naar verwachting enige tijd nodig zijn om voldoende financiële middelen op te bouwen.
Heeft u contact gehad met producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties over de haalbaarheid van een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen?
Nee. Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van 2013 is aangegeven, zijn er reeds twee registratiesystemen voor (plezier)vaartuigen:
Bent u op de hoogte van het succesvolle registratiesysteem voor pleziervaartuigen dat de gemeente Amsterdam hanteert? Is het mogelijk om een dergelijk systeem landelijk in te voeren?
Ik ben op de hoogte van het registratiesysteem van de gemeente Amsterdam. Reeds diverse malen is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingegaan op de wenselijkheid van een kentekenregistratie van pleziervaartuigen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 XII, nr. 6, brief aan gemeente Amsterdam van 5 juli 2012). Mijn ministerie bekijkt dit vanuit haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid op het water. Vanuit die optiek is met een kentekenregistratiesysteem geen significant voordeel te behalen en de administratieve lasten zullen naar verwachting aanzienlijk zijn.
De omstandigheden zijn ten opzichte van 2012 en 2009 niet dusdanig veranderd, dat ik mijn standpunt hierop wil aanpassen. Dat neemt niet weg dat het lokale overheden vrij staat om in navolging van de gemeente Amsterdam eigen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat het probleem van de spookboten groter is dan enkel de gemeente Amsterdam, dat meerdere gemeenten, waterschappen en jachthavens, verspreid over heel Nederland, kampen met dezelfde problematiek en er daarom sprake is van een sterke landelijke dimensie? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de gemeente Amsterdam van 5 juli 20125 heb ik de gemeente erop gewezen dat zij zelf, vanuit haar rol als toezichthouder voor de Binnenvaartwet en bevoegde autoriteit op basis van de Scheepvaartverkeerswet, vergaande bevoegdheden heeft om het scheepvaartverkeer te reguleren. De gemeente heeft dat uitstekend opgepakt.
Het feit dat meerdere bevoegde autoriteiten kampen met het verschijnsel «spookboten», duidt niet per definitie op een landelijke dimensie. Een spookboot is bij uitstek gebonden aan het grondgebied van de bevoegde autoriteit waarop het zich bevindt. Vanuit de bestaande wetgeving hebben deze autoriteiten voldoende bevoegdheden om deze problematiek aan te pakken.
Handhaaft u voorts onverkort uw uitspraak uit 2013 ten aanzien van de twee bestaande registratiesystemen dat u «geen noodzaak ziet om als rijksoverheid aanvullend aan deze twee systemen een nieuw systeem in te voeren of een van de twee systemen om te bouwen tot een verplicht landelijk systeem voor alle pleziervaartuigen», terwijl ook de brancheorganisatie van de watersportindustrie Hiswa Vereniging juist opnieuw vraagt om een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen, zoals ook het geval is bij auto’s, motoren en brommers?5
Ja. Het opzetten van een nieuw landelijk registratiesysteem zal naar verwachting leiden tot een toename van de administratieve lasten voor de burger. Lasten die zullen toenemen als naast snelle motorboten, ook andere motorboten of vaartuigen moeten worden geregistreerd. Daarnaast blijven de kosten voor verwijdering staan. De vraag is dan ook of een dergelijke maatregel effectief is.
Gemeenten hebben evenwel verregaande bevoegdheden om, indien nodig, zelf het scheepvaartverkeer beter te reguleren.
Hoe denkt u over het inrichten van een aantal strategische locaties, verspreid door het land, om zo een laagdrempelige manier te creëren voor eigenaren om verantwoord afstand te kunnen doen van hun pleziervaartuig?
De verantwoordelijkheid om een systeem van inzameling en verwerking te organiseren ligt bij de partijen die geconfronteerd worden met de afgedankte pleziervaartuigen. Het is aan hen om te bepalen of zij gezamenlijk tot een dergelijk systeem besluiten.
Kunt u in dit verband ingaan op de inschatting van de Nederlandse Jachtbouw Industrie (HJI) dat er behoorlijke grote «prop» aan zit te komen van af te danken pleziervaartuigen en dat het daarom zaak is ervoor te zorgen dat de infrastructuur op orde is voordat het echt te laat is en schepen her en der verweesd het milieu gaan belasten?
Zie antwoord op vraag 2. Er moet een onderscheid gemaakt worden ten aanzien van vaartuigen die ordentelijk worden aangeboden aan een afvalverwerker en de zogenaamde «weesboten» die door de eigenaar zijn achtergelaten. Of meer eigenaren van af te danken vaartuigen het gedrag gaan vertonen om hun vaartuig maar ergens achter te laten, kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat bij milieustraten voor pleziervaartuigen vanuit milieuoogpunt ook kansen liggen, aangezien verschillende afvalstromen direct gescheiden kunnen worden?
Het is een mogelijkheid om een milieustraat hiervoor in te richten. Het is aan de verantwoordelijke eigenaren, producenten en gemeenten om te beslissen om deze vorm van inzameling en verwerking nader – ook op financiële haalbaarheid – te onderzoeken.
Deelt u de mening dat er, door middel van concentratie op voorgenoemde locaties, genoeg volume van afgedankte pleziervaartuigen kan ontstaan opdat een milieustraat voor pleziervaartuigen ook economisch aantrekkelijk kan zijn voor gemeenten en waterschappen? Bent u bereid de business case hiervan te onderzoeken?
Zolang vezelversterkte composieten niet goed kunnen worden gerecycled, en dus als waardevolle grondstof wederom gebruikt kunnen worden om nieuwe producten te ontwikkelen, is mijn verwachting dat voorlopig nog geen gezonde business case ontwikkeld kan worden. Zie tevens vraag 4, waarin ik inga op het onderzoek naar de mogelijkheden om vezelversterkende composieten te kunnen recyclen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart voorzien op 25 juni 2015?
Ja.
De suggestie van de Hongaarse premier om in de EU een debat te voeren over het herinvoeren van de doodstraf |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Hongaarse premier Orban in de EU een debat wil over het opnieuw invoeren van de doodstraf?1
Ja.
Wat is precies de inhoud van het voorstel van de Hongaarse premier en welke status heeft dit? In welke mate is sprake van een serieus voorstel van Hongarije en welk concreet voornemen heeft deze lidstaat om dit onderwerp op de agenda van de Europese Raad te plaatsen?
De Hongaarse premier heeft op 28 april jl. naar aanleiding van een moordzaak gesteld dat de doodstraf als thema terug zou moeten kunnen komen op de Hongaarse politieke agenda. De politieke partij van de premier (Fidesz) heeft geen vastgesteld beleid of standpunt ten aanzien van het herinvoeren van de doodstraf. De uitspraak van de premier betreft geen concreet voorstel om de doodstraf daadwerkelijk opnieuw in te voeren. Premier Orban meent dat het onderwerp bespreekbaar moet kunnen zijn in het Hongaarse publieke debat, zoals hij ook op 19 mei jl. in het Europese parlement heeft betoogd.
In verklaringen nadien (onder meer een ingezonden brief in de Guardian van de woordvoerder van de Minister President Zoltan Kovacs d.d. 8 mei 2015 en uitspraken van Minister van Justitie Trocsanyi) heeft de Hongaarse regering bevestigd dat het land zijn verplichtingen onder EU wet- en regelgeving respecteert en dat datzelfde geldt voor het Hongaarse grondwettelijke verbod op de doodstraf.
Wat is de reactie van de Nederlandse regering op de opmerkingen van de Hongaarse premier? Bent u bereid net als eurocommissaris Timmermans hiertegen ferm stelling te nemen?
De Nederlandse regering is fervent tegenstander van de doodstraf. Dit is de Hongaarse autoriteiten herhaaldelijk en opnieuw recentelijk mede gedeeld.
Deelt u de mening dat een pleidooi voor de doodstraf door een Europese lidstaat indruist tegen fundamentele waarden van de Europese Unie, neergelegd in o.a. het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Europese Unie berust op gemeenschappelijke waarden, waaronder eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten. De lidstaten hebben deze waarden onderschreven bij toetreding. Daarnaast bepaalt het Handvest voor de Grondrechten van de EU dat niemand tot de doodstraf mag worden veroordeeld of terechtgesteld, als onderdeel van het recht op leven (artikel 2). Ook heeft Hongarije zowel het Zesde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden als het Tweede Aanvullend Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, die beiden de doodstraf verbieden. Zoals gemeld onder vraag 2 heeft de Hongaarse regering bevestigd dat bovenstaande juridische en normatieve kader de basis is en blijft in een Hongaarse discussie over de doodstraf.
Indien de Hongaarse regering stappen zou ondernemen om de doodstraf in te voeren, dan druist dat in tegen de fundamentele rechten en waarden waar de EU voor staat en zou dat moeten leiden tot een stevige reactie van de EU, zoals ook de Commissie heeft betoogd in het debat in het Europees parlement op 19 mei jl.
Hoe beschouwt u het gegeven dat de premier van een Europese lidstaat, wiens politieke partij in het Europees parlement lid is van de Europese Volkspartij (EVP), een voorstel doet dat zó evident in strijd is met de basisbeginselen waarop de Europese Unie is gebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onderhavige voorstellen van een Europese lidstaat die indruisen tegen de mensenrechten en de rechtsstaat, de noodzaak aantonen om zo snel mogelijk te komen tot een adequaat mechanisme om de invulling van Europese waarden door lidstaten systematisch te behandelen en te beoordelen? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken hieromtrent, en bent u bereid daartoe namens Nederland druk op de ketel te houden?2
Zowel de Raad als de Commissie hebben reeds beschikking over procedures om te reageren in het geval van ernstige schendingen van de gemeenschappelijke Europese fundamentele waarden door een lidstaat.
In maart 2014 presenteerde de Commissie een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat om een doeltreffende en samenhangende bescherming van de rechtsstaat in alle lidstaten te waarborgen (COM(2014) 158 final). Het kader omschrijft het proces om, na een objectieve en grondige evaluatie van de desbetreffende situatie, te komen tot een gestructureerde uitwisseling tussen de Commissie en de lidstaat in kwestie om de eventuele bedreiging(en) voor de rechtsstaat op effectieve wijze te adresseren. Het doel van dit mechanisme is om tot een oplossing te komen samen met de lidstaat waar het mogelijke probleem zich voordoet om te voorkomen dat zich een «duidelijk gevaar voor een ernstige schending» voordoet in de zin van artikel 7 VEU.
De Raad beschikt over de zogenaamde artikel 7 procedure, verwijzend naar artikel 7 VEU, zoals ook genoemd in het kader van de Commissie. In een dergelijk geval, wanneer er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de fundamentele waarden door een lidstaat kan de Raad als uiterste maatregel besluiten tot schorsing van bepaalde rechten van deze lidstaat, met inbegrip van de stemrechten van de vertegenwoordiger van de regering van die lidstaat in de Raad. Het gaat om een zeer zwaar sanctiemechanisme dat nog niet eerder is gebruikt door de Raad.
Daarnaast hebben de Raad en de EU lidstaten, mede op initiatief van Nederland, op 16 december 2014 conclusies aangenomen waarin de Raad haar rol onderstreept op het terrein van de rechtsstaat. Deze conclusies voorzien in een jaarlijkse dialoog in de Raad Algemene Zaken, met de mogelijkheid van eventuele aanvullende thematische discussies, over rechtsstatelijke ontwikkelingen die alle lidstaten aangaan. Dit jaar en volgend jaar zullen de eerste dialogen in de Raad Algemene Zaken gevoerd worden.
Het kabinet zal zich blijvend inzetten voor de bevordering van de gemeenschappelijk Europese waarden en fundamentele rechten in de lidstaten, zowel via bilaterale sporen als ook via de verschillende beschikbare instrumenten op Europees niveau.
In welke mate maakt u zich ook breder zorgen over de rechtsstatelijkheid en het naleven van mensenrechten door Hongarije, gelet op eerdere zorgelijke ontwikkelingen aldaar als het beknotten op de persvrijheid, de rechtspraak en gelijke rechten?
Het onderwerp rechtsstatelijkheid heeft de voortdurende aandacht van de regering, ook bilateraal. En marge van de Raad Algemene Zaken heb ik, zoals hierboven gezegd, mijn Hongaarse collega, mede naar aanleiding van opmerkingen in mijn Europa speech van maart jl. aan de Universiteit Leiden, nogmaals deelgenoot gemaakt van mijn visie op dit gebied. Het onderwerp komt ook regelmatig aan de orde in bilaterale contacten tussen de Nederlandse en de Hongaarse autoriteiten. De Nederlandse ambassade heeft daarnaast middels een regionaal pilotproject rechtsstatelijkheid de mogelijkheid gekregen om extra aandacht te geven aan het onderwerp.
Wanneer vindt dit jaar de eerste jaarlijkse politieke dialoog in de Europese Raad plaats over rechtsstatelijkheid in de lidstaten? Op welke wijze zal deze dialoog precies gestalte krijgen? Welke rol speelt Nederland bij de invulling en agendasetting van die dialoog?
De dialoog over rechtsstatelijkheid zal plaatsvinden in de Raad Algemene Zaken. De eerste dialoog zal naar verwachting worden georganiseerd door het inkomend Luxemburgs voorzitterschap dit najaar. Het kabinet zal een constructieve bijdrage leveren aan de voorbereiding van deze eerste dialoog en onderhoudt contacten met gelijkgezinde lidstaten.
Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog voor de tweede maal worden gevoerd in de Raad. Daarnaast kan Nederland in het trio-voorzitterschap nauw samenwerken met het volgende voorzitterschap van Slowakije, mede met het oog op de evaluatie van het mechanisme voor het einde van 2016, zoals voorzien in de Raadsconclusies.
Het Adelbert College dat een moeder heeft laten aanhouden door de politie vanwege onenigheid over passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat het Adelbert College te Wassenaar de politie heeft gebeld om een moeder van een chronisch zieke leerlinge aan te laten houden en haar vervolgens vijf en een half uur in de cel te zetten na onenigheid over het passend onderwijs aan haar dochter?1
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ik kan mij echter situaties voorstellen waarin een conflict zo escaleert dat politie-ingrijpen helaas onvermijdelijk is.
Wat is uw mening over het feit dat zowel bovengenoemde leerlinge als haar broer sinds dinsdag 12 mei 2015 voor vijf dagen zijn geschorst door de school zodat onderzocht kan worden of zij van school verwijderd kunnen worden? Acht u dit een passende maatregel voor een door hoog opgelopen emoties ontstane situatie?
Scholen hebben in wet- en regelgeving bewust de mogelijkheid gekregen om een leerling voor maximaal één week te schorsen. Deze school maakt gebruik van deze mogelijkheid. Aan deze schorsing zijn procedurele voorwaarden verbonden, namelijk om het besluit tot schorsing schriftelijk aan de ouders bekend te maken en om de inspectie te informeren. Aan deze voorwaarden heeft de school voldaan. Ook is de school zich ervan bewust dat definitieve verwijdering alleen kan na overleg met de inspectie en indien een andere school bereid is gevonden de leerling in te schrijven. Het is niet aan mij om een besluit tot schorsing of verwijdering inhoudelijk te beoordelen.
Is er in uw ogen door de school een passend onderwijsaanbod aan de chronisch zieke leerlinge gedaan het afgelopen jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over de informatie en deskundigheid om daarover te kunnen oordelen. Wel is mij bekend dat de afgelopen periode veel verschillende partijen betrokken zijn geweest bij deze leerling met als doel zorg te dragen voor een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor haar. Mochten ouders het niet eens zijn met de geboden extra ondersteuning, dan kunnen zij zich wenden tot de geschillencommissie passend onderwijs, die over de deskundigheid beschikt om dit te kunnen beoordelen.
Is er in de voorliggende situatie naar uw mening voldaan aan de zorgplicht, zoals deze sinds de invoering van het passend onderwijs geldt?
De zorgplicht betekent dat de school moet zorgen voor een passend aanbod of, indien dat niet mogelijk is op de school zelf, te zorgen voor een passende plek elders. De school is zich hiervan bewust en geeft daaraan ook invulling, in eerste instantie op de eigen school maar nu ook door in samenwerking met het samenwerkingsverband te zoeken naar een mogelijke alternatieve plek voor de leerling.
Wat vindt u van het feit dat er door een school gepraat wordt over de toekomst van een leerling zonder dat de ouders daarbij betrokken worden – zelfs na een verzoek van de leerling zelf? Acht u dit een wenselijke gang van zaken?
Ik acht betrokkenheid van ouders van groot belang. Doorgaans zullen ouders dan ook worden uitgenodigd voor overleggen die hun kind betreffen. Ook in dit geval is dat gebeurd. Uiteraard kan een school daarnaast ook overleg voeren over leerlingen, zonder dat ouders daarbij aanwezig zijn.
Is passend onderwijs er niet juist op gericht om chronisch zieke leerlingen, die graag naar een reguliere school willen, te faciliteren door scholen (onder andere door extra financiering)? Wat is de reden dat het Adelbert College weigert een chronisch zieke leerlinge te faciliteren in haar onderwijsbehoefte?
Scholen zijn (ook) verantwoordelijk voor het onderwijs aan zieke leerlingen (zie artikel 6b van de Wet op het voortgezet onderwijs) en kunnen daarbij ondersteund worden door de consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL). Dat was al het geval voor de invoering van passend onderwijs en geldt nu nog steeds. In dit specifieke geval heeft de betreffende school verschillende aanpassingen gedaan om de leerling te ondersteunen. Ook de consulenten OZL hebben meegedacht. Helaas heeft dit niet geleid tot een aanbod waarmee alle betrokkenen tevreden zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook voor de betreffende leerlinge passend onderwijs te garanderen, zodat zij haar toetsen en daarmee haar schooljaar op een degelijke wijze succesvol kan afronden?
De betreffende school en het betreffende samenwerkingsverband zijn hiervoor aan zet. Zij zijn zich hiervan terdege bewust en zijn dan ook bezig om een passend aanbod voor deze leerling te organiseren.
Deelt u de conclusie van de school en het samenwerkingsverband dat een cluster-3 school de meest passende plek voor de betreffende leerlinge is, terwijl zij zelf aangeeft dat het met heldere afspraken goed mogelijk is om op dezelfde reguliere school te blijven? Welke invloed heeft de leerling en de ouders op de schoolkeuze?
Ik kan dit individuele geval niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen dat het beroep op extra ondersteuning dusdanig groot is dat een chronisch zieke leerling beter af is in het speciaal onderwijs dan in het regulier onderwijs. Vandaar ook dat er cluster 3 onderwijs is voor langdurig zieke leerlingen. Indien een reguliere school constateert dat zij de benodigde ondersteuning niet (meer) kan bieden, zal zij, altijd in overleg met de ouders, op zoek gaan naar alternatieven. Mochten zij daar gezamenlijk niet uitkomen dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten. Ook kunnen ouders terecht bij de geschillencommissie passend onderwijs.
Acht u het wenselijk dat de moeder van bovengenoemde leerlinge een kort geding tegen de school moet aanspannen om de school zover te krijgen de aanpassingen te doen die nodig zijn voor het meest passende onderwijs aan haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat meningsverschillen tussen school en ouders zo hoog oplopen dat ouders hun toevlucht moeten nemen tot het aanspannen van een kort geding. Daarom subsidieer ik ook de onderwijsconsulenten. Ouders die te maken hebben met een plaatsingsprobleem van hun kind, kunnen een beroep op hen doen. Een onderwijsconsulent kan (kosteloos) ingezet worden om te bemiddelen en te ondersteunen bij de plaatsing op een school, in overleg met alle betrokkenen. De onderwijsconsulenten zetten het belang van de leerling voorop bij het zoeken naar een passende plek.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal ouders dat een kort geding tegen een school heeft aangespannen om de leeromgeving aan te laten passen aan de behoeftes van een leerling met een beperking sinds de invoering van passend onderwijs en in de jaren daarvoor (2010, 2011, 2012 en 2013)?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid deze vragen in verband met de vijf dagen schorsing van bovengenoemde leerlinge vóór 18 mei aanstaande te beantwoorden?
Dit is vanwege de korte termijn niet mogelijk gebleken.
Het korten van het pensioen van een holocaustoverlevende, omdat zij woont op de West Bank |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Joodse dame met de Nederlandse nationaliteit, een overlevende van de Holocaust, is gekort op haar pensioen, omdat zij is gaan wonen op de West Bank?1 Klopt dit bericht en zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja.
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
De Sociale verzekeringsbank (SVB) is de uitvoerder van o.a. de AOW. De SVB heeft een brief aan betrokkene gestuurd met een besluit over aanpassing van haar AOW. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het oorspronkelijke besluit ten aanzien van betrokkene teruggedraaid en ontvangt zij een AOW-uitkering voor alleenstaanden gebaseerd op 70% van het wettelijk minimumloon.
Op welke rechtsgrond berust dit besluit ten aanzien van deze dame?
Zie antwoord vraag 1.
Wie is verantwoordelijk voor dit besluit en hoe is dit in procedureel opzicht verlopen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het vaker voorgekomen dat personen met de Nederlandse nationaliteit zijn gekort op hun pensioen in verband met hun verblijf op de West Bank?
Ja, en in alle gevallen is dat teruggedraaid omdat begrijpelijk is dat betrokkenen zich niet bewust konden zijn van de gevolgen van het wonen in of verhuizen naar door Israël bezet gebied.
Acht u het niet buitengewoon wrang en ongewenst dat een oude Joodse dame die de Holocaust heeft overleefd met een dergelijke pensioenmaatregel wordt geconfronteerd?
Het kabinet betreurt de gang van zaken. Voor betrokkene is de situatie nu aangepast en zij is daarover geïnformeerd. Zij krijgt nu haar AOW gebaseerd op 70% van het wettelijk minimumloon. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag deze houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaanden in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt en gecommuniceerd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940 -1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
Bent u bereid om het besluit ten aanzien van deze dame zo spoedig mogelijk terug te laten draaien en tevens te voorkomen dat dergelijke besluitvorming in toekomst opnieuw aan de orde kan zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bezoek van weer een haatsjeik, ditmaal aan een moskee in Helmond |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sheikwatch. Weer een haatimam naar Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die heeft opgeroepen tot de vernietiging van de Joden, de Christenen, de Alawieten en Shiieten geen podium verdient om in Nederland zijn geweldsdrang te verkondigen? Zo neen, waarom niet?
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn fundamenten van de democratische rechtstaat, daarbij hoort vanzelfsprekend ook de vrijheid om conferenties te organiseren vanuit religieuze overwegingen. Deze vrijheiden zijn echter niet onbeperkt. Deze worden nadrukkelijk begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen oproepen tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daardoor een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid horen geen podium te krijgen in Nederland.
In hoeverre draagt de in het artikel genoemde beroepsmoslim, alsmede de moskee in Helmond die hem heeft uitgenodigd, uws inziens bij aan een vrij en democratisch leefklimaat in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog het visum van deze beroepsmoslim te blokkeren en de moskee in Helmond na deze herhaalde uitglijder te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Door middel van het weigeren van visa aan predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, tracht de overheid polarisering en radicalisering te temperen. Daarnaast spreken gemeenten, moskeebesturen, maatschappelijke organisaties en andere verantwoordelijken elkaar regelmatig om vanuit een ieders (maatschappelijke) verantwoordelijkheid actief bij te dragen aan het wegnemen van ongerustheid over het bezoek van dergelijke predikers. In deze specifieke casus heeft er intensief overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester van Helmond en het bestuur van de Al Fadjr-moskee. De NCTV heeft informatie verschaft aan de lokale driehoek. Na overleg met het bestuur van de Al Fadjr-moskee heeft het bestuur besloten de uitnodiging aan Dhr. Sa'd bin «Ateeq al-«Ateeq en een andere buitenlandse gastspreker in te trekken en de conferentie te annuleren.
Het bericht 'Haven gaat zelf treinlijn opzetten' |
|
Albert de Vries (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haven gaat zelf treinlijn opzetten»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u bekend met de plannen van de Rotterdamse haven om als havenbedrijf te gaan investeren in (buitenlandse) spoorlijnen?
In het bericht wordt de suggestie gewekt dat het Havenbedrijf Rotterdam zal investeren in (buitenlandse) spoorlijnen. Daarbij is van belang onderscheid te maken tussen het investeren in spoorinfrastructuur en het investeren in vervoersdiensten op het spoor. Van het eerste is hier geen sprake. Met betrekking tot het tweede is het volgende van belang.
De heer Castelein heeft gerefereerd aan het bestaande programma «rail incubator» van het Havenbedrijf. Door dit programma investeert het Havenbedrijf in nieuwe vervoersdiensten die door marktpartijen worden geïnitieerd en die voldoen aan een aantal criteria op het gebied van modal shift en marktontwikkeling. Het Havenbedrijf stelt een financiële bijdrage aan de exploitant beschikbaar en ondersteunt de marketing van het betreffende spoorproduct. Uiteindelijk stapt het Havenbedrijf op een verantwoord moment weer uit de betreffende vervoersdienst en beoogt de investering terug te verdienen. In een investeringsovereenkomst wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de bijdrage wordt verstrekt en terugbetaling plaatsvindt.
Wat is de rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij deze strategische keuze van het havenbedrijf? Wat zou deze rol volgens u moeten zijn?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen rol bij strategische keuzes van het Havenbedrijf Rotterdam; zie tevens het antwoord op vraag 6 hierna. Het ministerie is wel inhoudelijk betrokken.
De gemeenteraad van Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam hebben eind 2011 de Havenvisie 2030 vastgesteld. Het realiseren van de Havenvisie vereist inzet van het bedrijfsleven, de overheid en het Havenbedrijf Rotterdam. Samenwerking is hierbij essentieel. Daarom hebben de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, de provincie Zuid-Holland, Deltalinqs, de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam het «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» (Stcrt. 15138, 20 juli 2012) ondertekend. In dat convenant onderschrijven zij de visie en ambitie van het Havenbedrijf.
In de Topagenda 2014–2015 voor de uitvoering van de Havenvisie 2030 is door de convenantpartijen geconstateerd dat in het bijzonder de spoorketen extra aandacht nodig heeft. Het spoorvolume blijft achter bij de groeiambities. Een goede spreiding van het goederenvervoer over de verschillende achterlandmodaliteiten is essentieel om de Rotterdamse haven bereikbaar te houden.
Waar het Havenbedrijf binnen genoemde Topagenda en passend bij de visie en ambities van de Havenvisie 2030 activiteiten ontplooit, onderschrijf ik deze in beginsel.
Welke rol is in dit kader weggelegd voor ProRail? En voor de Nederlandse Spoorwegen?
Voor ProRail is in dit kader geen andere rol weggelegd, dan de in de Spoorwegwet opgelegde taak: het op verzoek van vervoerders die zijn toegelaten tot het spoorwegnet, beschikbaar stellen van capaciteit op de spoorweginfrastructuur en het (be-)geleiden van het spoorverkeer.
Voor de Nederlandse Spoorwegen (NS) is geen enkele rol in dit kader weggelegd. NS is één van de toegelaten vervoerders (voor reizigers) op het spoorwegnet.
Deelt u de analyse van haventopman Castelijn dat als de haven zelf op het gebied van spoor geen actie onderneemt, «die treinen er niet komen»? Zo nee, op welke termijn verwacht u ontwikkelingen op de door de haven gewenste spoorlijnen?
De markt voor spoorgoederenvervoer is een volledig geliberaliseerde markt. Vanuit de ambities van het Havenbedrijf is goed voorstelbaar dat het Havenbedrijf stimulansen biedt om het spoorgoederenvervoer van en naar het achterland vorm te geven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijf ik dergelijke initiatieven voor zover deze passen binnen de Topagenda en de Havenvisie 2030.
Zou een havenbedrijf naar uw mening moeten investeren in (buitenlandse) spoorlijnen om de concurrentiepositie te verbeteren? Zo ja, wat zegt dit over het beleid van de Nederlandse, buitenlandse en de Europese overheid? Zo nee, welke acties onderneemt de regering jegens het havenbedrijf?
Het Havenbedrijf Rotterdam opereert als zelfstandige onderneming conform de mogelijkheden daartoe vanuit de statuten en aandeelhoudersovereenkomst. De ambities van het Havenbedrijf Rotterdam ten aanzien van de spoorvoorzieningen zijn met het eerder aangehaalde «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» reeds onderschreven.
Het programma van het Havenbedrijf past overigens goed in beleidsambities op verschillende niveaus. In het Werkprogramma zeehavens dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 862, nr. 25), is de verdere ontwikkeling van achterlandverbindingen één van de geformuleerde acties. De Europese Commissie ambieert met de Trans-Europese Netwerken goede verbindingen tussen de lidstaten, waaronder de achterlandverbindingen van de zeehavens. Meer specifiek heeft de Europese Commissie in de Verordening 913/2010 de Europese spoorgoederencorridors benoemd, welke momenteel geïmplementeerd worden. In de Lange Termijn Spoor Agenda is de implementatie van de corridors die door Nederland lopen, eveneens als actiepunt benoemd.
Indien het havenbedrijf daadwerkelijk investeert in spoorlijnen, welke gevolgen heeft dat voor de publieke zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het gebruik van die spoorlijnen?
Met betrekking tot de Hoofdspoorweginfrastructuur zijn de bepalingen uit de Spoorwegwet van kracht. De Hoofdspoorweginfrastructuur is publieke infrastructuur; het Havenbedrijf Rotterdam heeft hierover geen zeggenschap. Indien het Havenbedrijf Rotterdam zou investeren in andere infrastructuur niet zijnde Hoofdspoorweginfrastructuur, dan is de publieke zeggenschap daarover beperkt tot bepalingen die gericht zijn op het veilig gebruik van deze infrastructuur. Verder, zoals hiervoor aangegeven, opereert het Havenbedrijf Rotterdam als zelfstandige onderneming.
Het bericht dat België de politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen opschort |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België schort politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen op»?1
Deelt u de mening dat het aanhoudende geweld en de veiligheidssituatie in Burundi zorgwekkend is?
Hebben politieagenten die zijn opgeleid door de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds geschoten op burgers, waarbij geen sprake was van zelfverdediging?
Deelt u de mening van de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking dat de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds moet worden opgeschort? Zo ja, waarom en welk effect denkt u dat de opschorting te weeg zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om andere bilaterale steun aan Burundi op te schorten?
Gaat u nog andere maatregelen nemen om het verkiezingsgeweld te stoppen?
Heeft de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking De Croo contact met u opgenomen over de opschorting van de politiesamenwerking? Zo ja, wat is er uit dat contact gekomen?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Burundi?
De verwachte uitspraak van de Raad van State |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de behandelend advocaat in de zaak die vandaag, op 11 mei 2015, in hoger beroep zou worden behandeld door de Raad van State, de zaak waaraan u in uw brief d.d. 22 april 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1994) refereert, heeft ingetrokken?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Aangezien de richtinggevende uitspraak die u in uw brief aangaf te verwachten op 11 mei 2015 er nu kennelijk niet zal komen, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u nu gaat ondernemen in plaats van het afwachten van deze uitspraak?
Ik vind het van belang te benadrukken dat ik niet wacht op een uitspraak. In de brief van 22 april 2015 heb ik aangekondigd dat ik met de gemeenten in gesprek ga over een aantal aanvullende maatregelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat naar mijn mening voor de Nederlandse Staat geen verdere verplichtingen voortvloeien uit de verdragen waarbij Nederland partij is. Voor het overige wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op de door de leden Gesthuizen (SP), Schouw (D66), Voortman (GroenLinks) en Voordewind (ChristenUnie) op 28 april 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2467)
De situatie in Burundi en de inzet van Nederland om escalatie (zoals massamoord en mogelijke genocide) te voorkomen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het dispuut in Burundi over de vraag of een derde termijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, in strijd is met de Grondwet (in het bijzonder artikel 96) en de Arusha-vredesakkoorden van 2000?1 Bent u er tevens van op de hoogte dat Pierre Nkurunziza zich nu ook formeel kandidaat heeft gesteld voor het presidentschap?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Constitutionele Hof in Burundi heeft bepaald dat een derde ambtstermijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, niet in strijd is met Grondwet?2
Heeft u tevens kennisgenomen van het feit dat daags voor deze uitspraak de vicepresident van het Constitutionele Hof, Judge Sylvere Nimpagaritse, Burundi ontvlucht is, en heeft verklaard dat er grote druk is uitgeoefend op, en zelfs doodsbedreigingen zijn geuit aan, de leden van het Hof en dat hij van mening is dat een derde termijn wel degelijk in strijd is met de Grondwet?3
De voorzitter van de Afrikaanse Unie, Mevrouw Dlamini Zuma heeft verklaart: «Other than the Burundi Court, all interpretations of the constitution & Arusha Agreements are clear that there shouldn't be a third term.»4; bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie eens dat een derde termijn voor President Nkurunziza wel in strijd is met de Grondwet? Zo niet, kunt u een analyse geven op basis waarvan het wel rechtmatig is?
Bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie, mevrouw Zuma, eens dat van eerlijke en vrije verkiezingen nu geen sprake kan zijn?5 Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de International Crisis Group6 om de laatste tranche van de contributie aan de verkiezingen niet uit te keren? Zo niet, waarom blijft de Nederlandse regering de verkiezingen steunen?
In een OpED in de New York Times7, stellen Jean Claude Nkundwa en Jonathan W. Rosen het volgende: «Twenty-one years after the Rwandan genocide, as the United States, the United Nations and other international actors still try to come to terms with their failure to act in the face of horrific violence, they must not underestimate the severity of the crisis that once again is brewing in the region.»; hoe schat de Nederlandse regering de situatie in?
In een opinie stuk schetst Professor Filip Reyntjens vijf scenario’s8 voor Burundi; welk van deze scenario’s lijkt de regering de meest waarschijnlijke en welke contingency planning heeft de Nederlandse regering alleen of in EU-verband ondernomen in het geval dat een ander scenario zich voordoet?
Jan Egeland, voormalig onder-secretaris-generaal van de VN heeft woensdag gezegd dat internationale actie nodig is om een catastrofe te vermijden; aangezien Burundi een van de 15 partnerlanden van Nederland is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke diplomatieke inzet levert Nederland nu om te zorgen dat de situatie niet verder escaleert? Kan deze diplomatieke inzet verhoogd worden en is Nederland van plan op ministerieel niveau een afvaardiging te sturen? Zo niet, waarom niet?
De president van Kenya, Uhuru Kenyatta, stelde op 9 mei jl. »The continued civil unrest in Burundi is not only a threat to the country’s stability but the whole of the East African region.»9; bent u het met hem eens? Zo niet, waarom niet?
Sinds het oplopen van de spanningen zijn 50.000 mensen het land ontvlucht volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.10; wordt het huidige Nederlandse ontwikkelingsprogramma gewoon voortgezet? Kan een deel van het geld ingezet worden voor noodhulp? Zo niet, waarom niet?
Bent u op de hoogte van rapporten over de distributie van wapens en pogingen om in dit conflict de etnische verschillen te vergroten?11 Hoe schat u deze rapporten in?
Na een bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad heeft de Verenigde Staten gedreigd met visum bans of sancties, tegen diegenen die geweld plannen of daaraan deelnemen12; steunt de Nederlandse regering het dreigen met sancties en zal Nederland zich inzetten om op Europees niveau een sanctieregime op te zetten?
Bent u op de hoogte van een toespraak die President Nkurunziza onlangs gaf aan volgelingen (in Kirundi, en daarom waarschijnlijk niet breed weergegeven in de buitenlandse media) – blijkbaar inclusief Imbonerakure13 – waarin hij zei: «Het noodlottige moment is aangekomen (...) pak de schoffels die we je hebben gegeven, en zorg dat je je dienovereenkomstig georganiseerd.»?14 Hoe interpreteert u deze oproep?
In een artikel in Foreign Policy «Ever Again, We know a lot about genocide. So why do we keep letting it happen?» wordt de pertinente vraag gesteld «Is de internationale gemeenschap klaar om in te grijpen, mocht de situatie in Burundi escaleren?»15; is Nederland betrokken bij planning om in internationaal verband in te grijpen, indien zich er een (pre-)genocidale situatie voordoet?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht “Russen: wel een Boek, niet van ons” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen: wel een Boek, niet van ons»?1
Ja.
Is het rapport, waarvan melding wordt gedaan in dit bericht, door officiële Russische instanties opgesteld? Zo ja, door welke? Hebben Russische autoriteiten medewerking verleend aan het opstellen van het rapport? Is het rapport door officiële Russische instanties aangeboden aan de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) en/of aan het Joint Investigation Team (JIT)? Zo nee, zal de OVV of het JIT hierom verzoeken bij de Russische autoriteiten?
Het bericht in Novaya Gazeta stelt dat het gelekte rapport is opgesteld door «Russische ingenieurs, afkomstig uit het militair-industrieel complex». Om te voorkomen dat het kabinet de lopende onderzoeken doorkruist, doet het kabinet geen verdere navraag over de herkomst of inhoud van de publicatie van Novaya Gazeta en andere soortgelijke onderzoeken, maar laat dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat het rapport niet door Rusland via officiële kanalen aan hen is aangeboden. De Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt desgevraagd dat «het onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 in volle gang is. Gedurende het onderzoek geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen inzicht in de informatie die al dan niet is verkregen ten behoeve van het onderzoek.»
Het bericht dat tienermeisjes te laat hulp zoeken na een verkrachting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkrachte tienermeisjes zoeken te laat hulp»?1 Bent u ook op de hoogte van het originele onderzoek van het Bicanic et.al. van het Universitair Medisch Centrum?2 Wat is uw reactie op dit bericht en dit onderzoek?
Ja, het bericht en het artikel naar aanleiding van het onderzoek ken ik.
Het is goed dat met het onderzoek meer inzicht is gekomen voor het belang van snel melden van slachtoffers van een verkrachting en dat hiervoor aandacht wordt gevraagd. Voor slachtoffers is tijdige melding belangrijk voor medische hulp aan verwondingen, ter voorkoming van seksueel overdraagbare aandoeningen en ter voorkoming van een zwangerschap. Ook is het belangrijk dat meer slachtoffers binnen een week melden omdat dan de kans groter is dat daders berecht kunnen worden. Het onderzoek bevat een aantal handvatten voor verbetering om te zorgen dat jongeren seksueel geweld eerder kenbaar maken.
Wat is uw reactie op het feit dat het in 41% van de gevallen langer duurt dan één week voordat slachtoffers melding maken van een verkrachting?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan er volgens u voor gezorgd worden dat tienermeisjes het belang van een snelle melding inzien, ondanks de schaamte die op het eerste moment mogelijkerwijs overheerst?
In hoeverre deelt u de zorgen dat uit dit onderzoek blijkt dat meisjes vaak ongeïnformeerd zijn over meldingsmogelijkheden? Welke rol ziet u hier weggelegd voor seksuele voorlichtingscampagnes?
Welke inspanningen treft u momenteel om vrouwelijke slachtoffers, specifiek in de leeftijdscategorie 12–17 jaar, te attenderen op bestaan de meldingsmogelijkheden? Weet u wat het effect is van uw inspanningen? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Bent u bereid te onderzoeken op welke manier «peers» ook betrokken kunnen worden in de bewustwordingscampagnes, omdat blijkt dat 46% van de slachtoffers als eerste aan een vriend(in) meldt wat ze hebben meegemaakt, maar deze vaak een gebrek aan kennis hebben?
Hoe kan er volgens u voor worden gezorgd dat medische hulp zo spoedig mogelijk aan deze meisjes wordt verleend, om onder andere ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) te voorkomen?
In Nederland is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend dat slachtoffers van seksueel misbruik opvang biedt in de acute fase na het incident. Om dit aanbod structureel en duurzaam in te richten heeft de VNG het initiatief genomen om samen met andere financiers een landelijk dekkende infrastructuur voor multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daartoe wordt een landelijk dekkend model ontwikkeld, waarin ook de multidisciplinaire werkwijze van de CSG’s wordt betrokken. Dit model moet leiden tot een adequate opvang van onder andere slachtoffers van acuut seksueel geweld.
De aanvullende seksuele gezondheidsregeling (ASG) horende bij de wet publieke gezondheid, is per 1 januari 2015 aangepast. Nieuw daarin is dat slachtoffers van seksueel geweld zijn opgenomen als risicogroep voor soa’s en hiv. Belangrijkste reden hiervoor is niet zozeer het aantal slachtoffers met soa, maar vooral vanwege de contacten die GGD-en met politie, justitie en de CSG’s hebben. Hierdoor kunnen de GGD-en als loket dienen voor de breder hulpverlening via de CSG’s, als slachtoffers via de GGD-en binnenkomen. Ik heb de Tweede Kamer hierover eerder geïnformeerd (TK, 32 239, nr.3)
Deelt u de bevindingen uit het onderzoek dat er meer aandacht gegeven moet worden aan de ouder-kind- relatie? Zo ja, op welke manier wilt u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
U doelt waarschijnlijk op de uitkomst dat een sterke samenhang binnen het gezin beschermt tegen seksueel geweld en dat jongeren sneller bij «peers» melden dan bij hun ouders. Dat laatste sluit aan bij de vormgeving van bovengenoemde online campagne voor jongeren. Het bewerkstelligen van goede ouder-kind-relatie is uitgangspunt voor het jeugdbeleid in den brede.
Bent u bereid een (online) campagne te starten waarin u bijdraagt aan de kennis die er bestaat over de meldingsmogelijkheden? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet noodzakelijk is? Zo ja, op welke manier zou u dit vormgeven?
Het bericht dat de helft van de Somaliërs in de bijstand zit |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helft Somaliërs in Nederland zit in de bijstand»?1
Ja.
Hoe duidt u de enorme oververtegenwoordiging van Somaliërs in de bijstand, maar ook in statistieken over schooluitval en criminaliteit?
De cijfers waar het Volkskrant-artikel van 12 mei 2015 aan refereert, zijn niet nieuw. Het is zorgelijk dat veel Somaliërs zo slecht kunnen meekomen in onze maatschappij. Het kabinet is van mening dat iedereen moet participeren in de Nederlandse samenleving; immigranten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om hun integratie ter hand te nemen en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam bestaan op te bouwen in Nederland (zie ook Agenda Integratie (TK 2012–2013, 32 824, nr. 7)). Dus ook Somaliërs zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun integratieproces.
Vooral de lokale overheid is een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap en sleutelfiguren. Ik zet mij er voor in dat gemeenten met elkaar goede praktijken uitwisselen om dit te ondersteunen.
In hoeverre deelt u de constatering dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt en de voortgaande toestroom van kanslozen naar Nederland onze samenleving onder grote druk zet?
Hoewel opvang in de regio de voorkeur heeft, hecht het kabinet eraan bescherming te bieden aan vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen en van wie in een zorgvuldige procedure wordt vastgesteld dat zij in hun land van herkomst worden vervolgd of daar een ernstig risico op onmenselijke behandeling lopen. Nederland voert in dit verband een restrictief beleid, waarbij de internationale verplichtingen waaraan Nederland zich heeft verbonden leidend zijn. Vanwege de ernstige mensenrechten- en veiligheidssituaties in verschillende herkomstlanden, waaronder de oorlog in Syrië, is in het afgelopen jaar in relatief veel gevallen geconcludeerd dat een asielzoeker recht heeft op bescherming.
Het kabinet onderkent dat de komst van migranten belangrijke uitdagingen met zich mee kan brengen, mede op het terrein van integratie, maar deelt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt.
Kunt u aangeven waarom u – zeker gezien de enorme integratieproblemen van eerdere groepen asielzoekers, zoals Somaliërs – ook afgelopen jaar tienduizenden asielzoekers heeft toegelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de oplossing ligt in het toewerken naar het Australisch immigratiemodel, waar nieuwkomers de eerste jaren geen gebruik kunnen maken van sociale voorzieningen, enkel mensen die de samenleving komen versterken welkom zijn en asielzoekers alleen nog worden opgevangen in de regio van herkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is zoals hierboven aangegeven staand kabinetsbeleid dat opvang zoveel als mogelijk in de regio plaatsvindt. Het toepassen van een immigratiemodel in Nederland of de EU, waarbij asielzoekers uitsluitend nog worden opgevangen in derde landen die daartoe bereid zijn gevonden en de verantwoordelijkheid voor deze asielzoekers volledig aan die landen wordt overgedragen is gecompliceerd en moeilijk realiseerbaar. Zo is medewerking van die derde landen nodig, wat niet zonder meer het geval zal zijn. Daarnaast dient Nederland of de EU rekening te houden met bestaande EU- en internationale regelgeving, waaronder het beginsel van non-refoulement. Op basis van art. 3 EVRM moet Nederland of de EU kunnen garanderen dat het derde land, of een bevoegde autoriteit in het derde land, de opvang en de asielprocedure inricht naar toepasselijke internationale normen. Nader uit te werken scenario’s om deze complicaties te ondervangen wil ik evenwel niet uit de weg gaan, zoals uitbreiding van de capaciteit van de opvang van derde landen en een grotere rol van derde landen bij zoek- en reddingsactiviteiten. Daarvoor is op onderdelen ook aandacht in de op 13 mei jl. door de Europese Commissie uitgebrachte Europese Agenda voor Migratie.
De gevolgen van het noodlottige ongeval met een Apache gevechtshelikopter in Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat alle Nederlandse Apaches al bijna twee maanden aan de grond staan? Zo ja, wat betekent dat voor de veiligheid en inzetbaarheid van de Nederlandse militairen in Mali gezien het ontbreken van gevechtsondersteuning vanuit de lucht, in combinatie met de toegenomen dreiging?1
Ja, de Nederlandse Apaches (AH-64D) hebben bijna twee maanden aan de grond gestaan. De toestellen worden in Mali ingezet als observatieplatform en ter bescherming van VN-eenheden. Het ontbreken van gevechtsondersteuning van de Nederlandse Apaches is niet ten koste gegaan van de veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali. Gedurende de afgelopen twee maanden zijn alternatieve beschermingsmaatregelen getroffen. Er is een Quick Reaction Force op de grond samengesteld die de gevechtsondersteuning vanuit de lucht heeft vervangen. Het gevolg hiervan was dat de Nederlandse eenheden enigszins werden beperkt in de wijze van optreden. Daarnaast is in een aantal gevallen ondersteuning geleverd door Franse gevechtshelikopters. Sinds 14 mei jl. zijn de Nederlandse Apaches in Mali weer operationeel inzetbaar.
Wat zijn de praktische gevolgen voor de opleiding en training van Nederlandse Apache-vliegers als gevolg van de genomen maatregelen na het ongeval?
De uitvoering van het jaarprogramma voor opleidingen en trainingen van de Apache-vliegers heeft een achterstand opgelopen. Door de opleidingsmogelijkheden op Fort Hood (Verenigde Staten) te intensiveren kan de opleidingsachterstand de komende maanden worden ingelopen. De trainingsachterstand kan gedeeltelijk worden ingelopen. De operationele inzet en de voorbereiding hierop hebben echter prioriteit en zullen er geen hinder van ondervinden.
Op welke wijze is fabrikant Boeing betrokken geweest bij het onderzoek naar de toedracht van het noodlottige ongeval met de Apache gevechtshelikopter?
Defensie heeft een Commissie van Onderzoek (CvO) ingesteld om de toedracht van het ongeluk te achterhalen. De CvO heeft naar aanleiding van voorlopige onderzoeksresultaten een component uit de desbetreffende Apache helikopter als verdacht aangemerkt. Vervolgens is deze component nader onderzocht door de leverancier ervan, in het bijzijn van de CvO, Boeing en de US Army. Dit heeft geleid tot de bevestiging van de oorzaak van het ongeval. De component wordt nu diepgaand onderzocht. Aan Boeing is gevraagd dit onderzoek te coördineren. De CvO, de leverancier en de US Army maken deel uit van dit onderzoeksteam.
Neemt Boeing de kosten voor zijn rekening voor de te vervangen onderdelen van de Nederlandse Apaches als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak de toedracht was van het ongeval? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt?2
In het algemeen dekt Defensie de risico’s van ongevallen gedurende de gebruiksfase niet af met contractuele clausules die de fabrikant aansprakelijk stellen in geval van technische oorzaken. De Apache-gevechtshelikopters zijn aangeschaft via de Amerikaanse overheid en het Foreign Military Sales programma. Boeing is in dat programma de contractant van de Amerikaanse overheid. Het Foreign Military Sales programma garandeert dat Nederland contractueel op dezelfde manier wordt behandeld als de Amerikaanse overheid. Ook de Amerikaanse overheid neemt in haar overeenkomsten geen clausules op die de fabrikant gedurende de gehele gebruiksfase aansprakelijk stellen voor ongevallen door technische oorzaken.
Het toestel wordt niet direct vervangen. De versie van de Apache die Nederland in gebruik heeft, wordt niet meer geproduceerd. De fabrikant produceert op dit moment alleen de nieuwste variant. Met het project «Apache Mid-Life Update», omstreeks 2025, zullen de Nederlandse Apaches op een nieuwe standaard worden gebracht. Op dat moment zal tevens worden beoordeeld hoeveel toestellen Defensie nodig heeft.
Neemt Boeing het verlies van de gecrashte helicopter voor zijn rekening? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt? Bent u van plan het verloren toestel te vervangen door een nieuwe Apache?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de nabestaanden van de twee Apache-vliegers financieel worden gecompenseerd voor het trieste overlijden van hun naasten? Wat is uw inzet in deze?
De financiële compensatie van de nabestaanden bestaat uit verschillende componenten. In aanvulling op de nabestaandenvoorzieningen heeft Defensie de Regeling uitkering vliegongeval toegepast. Ook heeft Defensie bij de Verenigde Naties een claim ingediend ten behoeve van nabestaanden van deelnemers aan VN-vredesoperaties die in de uitvoering van een missie komen te overlijden.
Deelt u de mening dat Boeing financieel aansprakelijk gesteld moet worden voor de financiële compensatie richting de nabestaanden als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak leidde tot het noodlottige ongeval?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór het Algemeen Overleg over materieel Defensie op 17 juni 2015, beantwoorden?
Ja.
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling dat er een onwettig schaduwsysteem bestaat met juridische documentatie naast de officiële juridische documentatie die wordt bijgehouden bij de Justitiële Informatiedienst (JustId)?1
Er bestaat één systeem voor justitiële documentatie. De justitiële documentatie, die wordt beheerd door de Justitiële Informatiedienst (Justid), wordt opgebouwd uit gegevens afkomstig van verschillende bronsystemen van onder meer het Openbaar Ministerie (OM), de rechterlijke macht en de Dienst Justitiële Inrichtingen. De aanlevering van deze justitiële gegevens is bijvoorbeeld gekoppeld aan een statusverandering in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Daarmee geeft een uittreksel justitiële documentatie een actueel beeld, hetgeen impliceert dat het aan veranderingen onderhevig is. Het gaat daarbij dus om opeenvolgende mutaties. Verder kan bijvoorbeeld het OM langs twee wegen een uittreksel opvragen en printen. Daardoor kan alleen de opmaak van de prints verschillen; de inhoud van de op dat moment verkregen informatie is gelijk ongeacht de wijze van bevraging. Er is zodoende geen sprake van naast elkaar bestaande systemen voor justitiële documentatie.
Deelt u de mening dat de juistheid van de justitiële documentatie van groot belang is voor de rechtspleging? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Gezien de maatschappelijke functie van justitiële documentatie is het borgen van de juistheid daarvan van groot belang. Daartoe vinden geautomatiseerde kwaliteitscontroles plaats op de aangeleverde gegevens en worden gesignaleerde onjuistheden door menselijke tussenkomst hersteld door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid. Menselijk ingrijpen in de systemen wordt gelogd.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er verschillende versies bestaan van de justitiële documentatie van één persoon?
Ten eerste zijn de op een uittreksel justitiële documentatie gepresenteerde gegevens afhankelijk van het beoogde wettelijke doel in het kader waarvan het uittreksel wordt opgevraagd. Hierdoor kan de inhoud en de opmaak van een uittreksel verschillen. Zo omvat een uittreksel in het kader van emigratie enkel onherroepelijke veroordelingen en kan dit derhalve minder gegevens bevatten dan bijvoorbeeld een uittreksel justitiële documentatie in het kader van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). In deze gevallen gaat het om verschillende uittreksels in plaats van (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Daarnaast kan bij het op verschillende momenten opvragen van een uittreksel justitiële documentatie, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, sprake zijn van tussentijdse mutaties door ontwikkelingen in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Ook daarbij gaat het om verschillende uittreksels en niet om (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Verder kan een uittreksel in een strafzaak verschillen van een eerder uittreksel ten aanzien van dezelfde betrokkene doordat een correctie heeft plaatsgevonden. Het kan gaan om de correctie van de vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel, zoals genoemd in de bij vraag 1 aangehaalde berichtgeving. Deze correcties zullen binnenkort niet langer nodig zijn, zoals ik hierna toelicht. Een sepot 01 beslissing is een beslissing van het OM om niet te vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Op het moment dat het OM meerdere beslissingen heeft genomen ten aanzien van dezelfde verdachte in één strafzaak, waaronder een sepot 01 beslissing, is het nu voor Justid niet mogelijk deze sepot 01 beslissing automatisch weg te laten uit het uittreksel van een betrokkene. Een zaak met meerdere feiten ten aanzien van dezelfde verdachte wordt in z’n geheel geregistreerd en getoond op een uittreksel. Op grond van artikel 7 Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Besluit jsg) is een sepot 01 beslissing geen justitieel gegeven. Uit dit artikel volgt dat een sepot 01 beslissing niet op een uittreksel vermeld mag worden. Justid gaat in de huidige situatie tot handmatige correctie over als een vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel wordt geconstateerd. Verder informeert Justid de instanties die vóór dat moment een uittreksel ten aanzien van de betreffende persoon hebben opgevraagd over het feit dat er correctie heeft plaatsgevonden. Deze instanties kunnen dan een gecorrigeerd uittreksel opvragen als zij dat nodig hebben. Justid is zodoende bekend met dit fenomeen en gaat op korte termijn over tot het – ook in zaken met meerdere feiten – automatisch weglaten van een sepot 01 beslissing uit een uittreksel. Dit zal uiterlijk per 1 augustus 2015 zijn gerealiseerd. Over het aantal gevallen waarin tot op heden na correctie van een sepot 01 vermelding een nieuw uittreksel is opgevraagd en gemaakt, kan Justid geautomatiseerd geen gegevens genereren. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats.
Indien u hier geen sluitende verklaring voor kunt geven, bent u bereid deze kwestie te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het naast elkaar bestaan van verschillende versies van de justitiële documentatie hebben voor de betrokkene?
Wat precies in een uittreksel justitiële documentatie staat, is afhankelijk van het doel waarvoor het is opgevraagd. Verder dient besluitvorming plaats te vinden op grond van recent opgevraagde uittreksels die de actuele situatie weergeven. Dit betekent dat er geen sprake is van tegelijkertijd naast elkaar bestaande inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel. De doelbinding kan, zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 3, 4 en 7, wel tot gevolg hebben dat op hetzelfde moment voor verschillende doelen opgevraagde uittreksels ook daadwerkelijk verschillen. Dit is wat de wetgever met het opstellen van de justitiële documentatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen heeft beoogd.
Verder mag een sepotbeslissing wegens het onterecht als verdachte zijn aangemerkt geen gevolgen hebben voor de betrokkene. Om die reden is in het Besluit jsg vastgelegd dat een dergelijke beslissing geen justitieel gegeven is. Wanneer deze sepot 01 beslissing toch op een uittreksel vermeld staat, geldt dat degene die dat uittreksel in een beoordeling betrekt geen gevolgen mag verbinden aan de sepot 01 beslissing. Zo mag een sepot 01 beslissing niet meewegen in de beoordeling van een VOG-aanvraag. Een dergelijke sepotbeslissing mag ook niet meewegen in de strafeis of de strafmaat bij een vervolging wegens andere feiten. Van Justis, het OM en de zittende magistratuur verwacht ik dat voldoende is geborgd dat het buiten beschouwing laten van een sepot 01 beslissing deel uitmaakt van de professionele taakuitoefening. Dat doet er niet aan af dat het van belang is dat Justid uiterlijk 1 augustus 2015 zal voorzien in het – ook in zaken met meerdere feiten – geautomatiseerd weglaten van sepot 01 beslissingen op uittreksels justitiële documentatie.
Is het waar dat de gegevensverwerking automatisch gaat en dat er dus feitelijk niet zomaar wijzigingen kunnen worden aangebracht? Hoe is dit dan toch mogelijk? Is menselijk ingrijpen in dit systeem nu wel of niet mogelijk, en zo ja, gebeurt dat ook?
In beginsel is er sprake van een geautomatiseerd informatiesysteem en verwerkingsproces. Vanwege adequaat beheer is menselijk ingrijpen in bepaalde situaties noodzakelijk. Zo worden zoals gezegd gesignaleerde onjuistheden via menselijk ingrijpen hersteld. Dit menselijk ingrijpen is alleen mogelijk door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid en wordt gelogd in de systemen.
Komt het vaker voor dat er verschillende versies bestaan van uittreksels van de justitiële documentatie? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het heroverwegen van boetes die op grond van de te versoepelen Fraudewet zijn opgelegd |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leeuwarden negeert Minister en betaalt fraudeboetes wel terug?»1
Ja.
Begrijpt u de opstelling van de wethouder in kwestie dat het, nu de Fraudewet wordt versoepeld omdat die te streng zou zijn in gevallen dat mensen niets te verwijten valt, logisch is eerder opgelegde boetes te herbeoordelen? Zo nee, waarom niet?
In het geval dat mensen niets te verwijten valt, mag er geen sanctie worden opgelegd. Dat was al zo voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep2 (CRvB). Mensen kregen en krijgen een waarschuwing of een boete als zij de inlichtingenplicht hebben overtreden. Gemeenten kunnen op eigen kosten besluiten om eerder opgelegde boetes te herzien. Gemeenten zijn het bevoegde bestuursorgaan en als zodanig mogen ze ook terugkomen op door hen genomen besluiten die rechtens onaantastbaar zijn geworden.
In hoeveel andere gemeenten is er sprake van het herbeoordelen van eerder opgelegde boetes zoals gebeurt in de gemeente Leeuwarden?
Daar zijn geen gegevens over bekend.
Bent u bereid om het door u in uw schrijven aan de Kamer van 30 april jongstleden2 verwoorde verzoek aan de uitvoeringsorganisaties om onherroepelijke boetebesluiten «nu niet te herzien» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen juridische verplichting om eerder opgelegde boetes waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat (bezwaar of beroep) opnieuw te beoordelen. Het herbeoordelen van rechtens onaantastbare boetes zou een precedent scheppen dat gevolgen kan hebben ook buiten het stelsel van de sociale zekerheid. Daarnaast is het opnieuw beoordelen van alle boetes die sinds 1 januari 2013 zijn opgelegd erg kostbaar.
Indien u vraag 4 met nee hebt beantwoord, bent u dan bereid het al dan niet herbeoordelen van onherroepelijke boetebesluiten aan de uitvoeringsinstanties zelf over te laten nu in voormeld schrijven immers sprake is van «verzoeken»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het kaalplukken van een afvalverwerker voor private equity |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het artikel «investeerder plukt afvalverwerker kaal»?1
Ik ken de berichtgeving rond de overname van Attero door Waterland. Dit is een voorbeeld waar een private-equityinvesteerder een onderneming overneemt en deze financieel herstructureert. Zonder in te kunnen gaan op de specifieke feiten en omstandigheden van dit geval, wil ik wel de noodzaak benadrukken van een zorgvuldige afweging door de aandeelhouder van alle in de onderneming betrokken belangen.
Private-equityaandeelhouders dienen net als andere aandeelhouders rekening te houden met de legitieme andere belangen bij een onderneming. Om die andere belangen te beschermen is op verschillende terreinen wet- en regelgeving van toepassing. Het Nederlandse vennootschapsrecht bepaalt dat de winst uit een onderneming toekomt aan de aandeelhouders, en stelt grenzen aan uitkeerbaarheid. Dat geldt ongeacht het type aandeelhouder. Daarnaast heeft de AIFM-richtlijn die in de Wft is geïmplementeerd private-equityinvesteerders gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Deze maatregel komt bovenop eisen die aan alle aandeelhouders worden gesteld en geldt specifiek voor private equity.
Wat vindt u ervan dat private equitypartij Waterland zichzelf 183 miljoen euro gemeenschapsgeld toebedeelt dat deels was bedoeld voor het saneren van stortplaatsen?
Op grond van een statement dat Waterland heeft uitgegeven ter toelichting en informatie van Attero is er € 183 miljoen uitgekeerd. Daarnaast heeft een afwaardering plaatsgevonden van de voorziening voor pre-nazorgkosten. Het gaat daarbij echter volgens diezelfde verklaring niet om geld dat bedoeld was voor het saneren van stortplaatsen.
Amper een jaar geleden heeft private equitypartij Waterland, Attero gekocht; vindt u ook dat het er alle schijn van heeft dat Waterland de aankoop voornamelijk heeft gedaan om Attero vervolgens financieel uit te kleden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik begrijp dat de schijn van financieel uitkleden ontstaat als er meer dividend wordt uitgekeerd dan er is geïnvesteerd. Tegelijkertijd is er in principe niets mis met een situatie waarin een bedrijf meer uitkeert dan het aan investeringen ophaalt. Het vennootschapsrecht bepaalt dat winst uit de vennootschap toekomt aan de aandeelhouders. Grenzen aan de uitkeerbaarheid worden ook door de wet gesteld; die gelden voor alle typen aandeelhouders.
Attero en Waterland melden dat de financiële positie van Attero sinds de overname niet ongezond is en dat er geen sprake is van een continuïteitsrisico.
Kan het voorkomen dat de solvabiliteit van Attero in gevaar komt als gevolg van het uitkeren van 183 miljoen euro aan superdividend?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er wettelijke beperkingen aan de hoogte van superdividend?
In het ondernemingsrecht geldt sinds 2012 dat bij dividenduitkeringen de goedkeuring nodig is van het bestuur. Het bestuur is verplicht die goedkeuring te weigeren indien het weet, of redelijkerwijs kan voorzien, dat die dividenduitkering ertoe zou kunnen leiden dat de vennootschap haar opeisbare schulden niet meer kan voldoen. Als het bestuur toch goedkeuring heeft gegeven aan een dividenduitkering die men juist had moeten tegenhouden, en de vennootschap doordat die uitkering heeft plaatsgevonden, niet meer in staat is haar opeisbare schulden te voldoen en failliet gaat, dan zijn de aandeelhouders aansprakelijk tot het bedrag dat zij ten onrechte ontvingen. De bestuurders zijn aansprakelijk voor het «tekort dat door de uitkering is ontstaan plus de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering» (art. 2:216 lid 3 BW).
Welke actie(s) gaat u concreet ondernemen om te voorkomen dat private equitypartijen bedrijven financieel uitkleden, zoals in het verleden al vaak is voorgekomen?
De afgelopen jaren is een aantal stappen gezet ter bestrijding van mogelijke negatieve effecten van private equity-investeringen. De AIFM- heeft private-equityinvesteringen gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Het private-equityfonds moet zich in de eerste twee jaar nadat hij een controlerend belang in de onderneming heeft verkregen, onthouden van het bevorderen, steunen of opdragen van bepaalde handelingen die tot een aanzienlijke daling van het vermogen van de onderneming kunnen leiden. In de richtlijn worden de volgende vier handelingen genoemd die dienen te worden tegengegaan: uitkeringen, kapitaalvermindering, terugbetaling van aandelen en verwerving (verkrijging) van eigen aandelen indien daarmee wettelijke minimum-kapitaalseisen worden doorbroken. Dit geldt zowel bij beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen en voor alle typen aandeelhouders.
Voorts geldt sinds 2012 met de flexibilisering van het B.V.-recht dat dividenduitkeringen de goedkeuring nodig hebben van het bestuur. Daarnaast bestaan in het ondernemings- en faillissementsrecht regels om excessieve dividenduitkeringen in aanloop naar een faillissement tegen te gaan, waarbij ook het instrument van het enquêterecht bij de ondernemingskamer een rol speelt in het tegengaan van wanbeleid. Bestuurders en commissarissen lopen bovendien in geval van faillissement van een onderneming in beginsel het risico op persoonlijke aansprakelijkheid voor het gehele tekort, indien zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Volgens Peter Roosenboom, EUR-hoogleraar Entrepreneurial Finance and Private Equity, behalen private equitypartijen een derde van het rendement via de renteaftrek van de schuld waarmee overnames worden gefinancierd; is dat voor u aanleiding om de renteaftrek op vreemd vermogen (fors) te beperken? Kunt u uw antwoord toelichten2?
De rente over een schuld (vreemd vermogen) kan in beginsel ten laste van het resultaat worden gebracht. Met ingang van 1 januari 2012 kunnen de rentebetalingen op overnameschulden slechts in beperkte mate ten laste van het resultaat van het overgenomen lichaam worden gebracht. Hierdoor wordt voor dergelijke overnames een aanzienlijke belemmering in het leven geroepen.
Uitbreiding van deze rentebeperking zou eveneens overnames treffen waarbij geen sprake is van bovenmatige schuldfinanciering. Daar komt bij dat in OESO verband op dit moment in zijn algemeenheid nog wordt gesproken over de beperking van renteaftrek.
Het bericht dat 10-jarige Sem niet bij de gemeente Stadskanaal en niet bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in aanmerking komt voor een indicatie voor zorg en ondersteuning |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de 10-jarige Sem noch bij zijn gemeente Stadskanaal noch bij het CIZ terecht kan voor een indicatie voor zorg, terwijl hij voor 2015 wel zorgindicaties had?1
Het heeft te lang geduurd voordat duidelijk is geworden dat de gemeente op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk is voor de zorg voor Sem en dus verantwoordelijk is voor de verlenging van de indicatie, die nog onder de AWBZ was afgegeven. Overigens heb ik begrepen dat aan Sem gedurende deze periode gelukkig wel zorg is verleend, door dezelfde hulpverlener.
De gemeente Stadskanaal neemt de zorg voor Sem met terugwerkende kracht van 1 januari 2015 over.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, worden diverse bijeenkomsten georganiseerd. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs. Deze raakvlakken zijn eerder behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In samenwerking met de VNG zijn in april en juli bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen. Om meer informatie te verstrekken over de toegang tot de Wlz levert het CIZ een bijdrage aan de bijeenkomst in juli. Naargelang het aantal deelnemers en de vragen zullen meer bijeenkomsten worden georganiseerd.
Vindt u het ook zo treurig dat er mensen «zoek» raken in het zorgstelsel; met andere woorden dat mensen nergens lijken «thuis te horen», maar tegelijkertijd wel zorg nodig hebben? Vindt u dit een gewenst effect van de doorgevoerde veranderingen en bezuinigingen?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 1. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
In het geval van een levenslange zorgbehoefte is het toch de regel dat de Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Als u het verhaal van de 10-jarige Sem leest, een jongen met zowel epilepsie als een autismestoornis, dceelt u dan de mening dat deze jongen de rest van zijn leven behoefte heeft aan steun en zorg, en dus onder de Wlz zou moeten vallen?2
In artikel 3.2.1 van de Wlz zijn de criteria vastgelegd waar de toegang tot de Wlz wordt geregeld. Om toegang te hebben tot de Wlz moet er sprake zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarnaast moet er sprake zijn van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het is dus niet zo dat de aanwezigheid van een levenslange zorgbehoefte bepalend is voor de toegang tot de Wlz.
Sem heeft geen toegang tot de Wlz, omdat bij hem primair sprake is van een psychiatrische aandoening of beperking. Het CIZ maakt bij de beoordeling van een aanvraag om toegang tot de Wlz gebruik van informatie over diagnostiek en informatie over stoornissen en beperkingen die wordt aangeleverd door een ter zake deskundige.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door het CIZ doorverwezen worden naar de gemeente voor zorg en ondersteuning, en kunt u daarbij aangeven op welke gronden dat gebeurt? Is er een stijging van het aantal doorverwijzingen te zien sinds 1 januari 2015? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken, en de Kamer zo spoedig als mogelijk daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ geeft aan dat op basis van de eerste maanden nog geen gevalideerd landelijk beeld beschikbaar is over het aantal doorverwijzingen. Ik ben met het CIZ in overleg over deze cijfers en verwacht u in de volgende voortgangsrapportage HLZ nader te kunnen informeren over het aantal afwijzingen van aanvragen gericht op toegang tot de Wlz.
Hoeveel mensen zijn, net als Sem en zijn familie, in dit doolhof terecht gekomen waar gemeenten en CIZ naar elkaar blijven wijzen? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze gegevens te achterhalen, en deze zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Indien een aanvraag voor de Wlz wordt afgewezen kan de cliënt zich tot de gemeente wenden voor hulp. Dat wil niet zeggen dat het in de praktijk toch wel eens fout kan lopen.
Indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie kunnen zij zich melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen. Dit jaar hebben 346 cliënten met vragen met betrekking tot gemeenten van deze dienstverlening gebruik gemaakt. In 166 gevallen ging het daarbij om onduidelijkheden bij de indicatiestelling.
Heeft het CIZ een indicatietaakstelling gekregen, en daardoor genoodzaakt mensen naar gemeenten te verwijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het CIZ heeft geen taakstelling gekregen. Van een noodzaak tot verwijzen naar gemeenten of de zorgverzekeraars, is geen sprake. Het CIZ stelt onafhankelijk en objectief indicaties voor de Wlz, zoals tijdens de parlementaire behandeling is besproken.
Wat is de oplossing voor Sem en zijn familie en mensen die in een vergelijkbare situatie terecht zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Wmo 2015 kunnen cliënten worden ondersteund in hun contact met het CIZ. Juist voor die gevallen dat het CIZ een afwijzend besluit neemt, is – in die gevallen waarin onduidelijk is bij welk loket de betreffende cliënt terecht kan met zijn vraag – de ondersteuning van een cliëntondersteuner Wmo 2015 van grote toegevoegde waarde om dergelijke mensen snel naar het juiste loket te begeleiden.
Kunt u aangeven in welke brief of in welke officiële stukken aan de Kamer is gemeld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wlz communicerende vaten zijn?
Er is geen sprake van automatisch communicerende vaten. De vraag of ondersteuning in de thuissituatie nog passend is, hangt immers mede af van die thuissituatie. En omgekeerd, leidt een indicatie voor Wlz-zorg, soms tot niet-verzilvering daarvan.
Tbs’ers die langer op de kamer zitten wegens bezuinigingen bij de Pompekliniek |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over tbs’ers die langer ingesloten moeten zitten wegen personeelstekort bij de Pompekliniek?1
Deze berichtgeving is mij bekend. Voor de Forensisch Psychiatrische Centra (hierna fpc) gelden onder andere de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Gezondheidswet, Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Beroepen in de Individuele Gzondheidszorgwetten. Ook de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna Bvt) kent zorggerelateerde onderwerpen. Op basis van de wettelijke kaders ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toe op de kwaliteit en randvoorwaarden voor de gezondheidszorg in alle fpc’s, waaronder de Pompekliniek. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Pompekliniek zich niet houdt aan de wettelijk gestelde kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de door de kliniek genomen maatregelen, aangekondigd in een brief aan de patiënten, te weten het langer en vaker op cel zetten van patiënten en het feit dat voor- en nabespreken voortaan tijdens verloftijd plaatsvindt?
Een fpc heeft zelf de bevoegdheid om aanpassingen door te voeren in de insluittijden zolang deze vooraf gemeld worden aan de patiënten en de aangepaste tijden passen binnen de huisregels van de kliniek. De aangepaste in- en uitsluit tijden liggen, gemiddeld genomen, in lijn met de andere fpc’s De klacht van de patiënten over de insluittijden is door de Commissie van Toezicht niet ontvankelijk verklaard omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht.
Wat is uw reactie op de suggestie dat de maatregelen genomen moesten worden wegens bezuinigingen? Acht u dergelijke maatregelen een wenselijk gevolg hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft interne bezuinigingen van de kliniek en de stichting die niet vanuit Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Het is aan de kliniek om, binnen de grenzen van de wet, maatregelen te nemen om de kosten van de geboden zorg beheersbaar te houden.
Welke consequenties hebben deze maatregelen volgens u voor de behandeling van een veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij?
Een beperking van de uitsluittijden mag niet ten koste te gaan van het behandelprogramma. De kliniek werkt in haar behandeling met zogenaamde zorgpaden. In een zorgpad wordt van begin tot eind het proces beschreven van de behandeling en zorg voor een groep patiënten met een bepaalde diagnose/stoornis. In de zorgpaden zijn de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt die de kliniek ook toepast. Deze zijn gericht op een veilige en verantwoorde resocialisatie en terugkeer van de patiënten naar de maatschappij.
Eenieder die in de ochtenden geen werk of therapie heeft moet tot 12.00 uur achter de deur worden gezet, maar hoe gaat dat met mensen die niet kunnen of mogen werken door ziekte of arbeidsongeschiktheid?
Patiënten die niet kunnen werken vanwege ziekte verblijven tot 12 uur op hun kamer, waar zij echter wel zorg kunnen ontvangen. Voor de patiënten die niet kunnen werken vanwege arbeidsongeschiktheid worden inspanningen geleverd om hen toch een (minimaal) dagprogramma te laten volgen. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt systematisch en multidisciplinair getoetst met als doel deze zo kort en beperkt mogelijk te houden.
In hoeverre kan de Pompekliniek op dit moment en in de toekomst voldoende werk en een dagprogramma voor iedereen aanbieden?
De Pomplekliniek stelt dat zij voor nu en in de toekomst over voldoende aanbod van dagbesteding beschikt. In het afgelopen jaar is dit aanbod nog toegenomen. Wel kan het zijn dat patiënten niet altijd het type dagbesteding hebben waar zij zelf de voorkeur voor hebben.
Klopt het dat het recht of in ieder geval de mogelijkheid om aanspraak te maken op verlof vervalt als de afdeling er geen gebruik van maakt of als personeel nodig is om de kliniek te ondersteunen? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat er voldoende personeel dient te zijn om beide taken goed uit te kunnen voeren?
Patiënten hebben geen recht op uitvoering van hun verlof op een bepaald tijdstip. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 zijn in de zorgpaden die de kliniek gebruikt de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt. Ik deel met u de mening dat er voor zowel de werkzaamheden in de kliniek als begeleiding van het verlof voldoende personeel beschikbaar moet zijn.
Er wordt aangegeven dat de maatregelen tijdelijk en noodzakelijk zijn, maar hoe lang is tijdelijk en waarom is het noodzakelijk?
De kliniek heeft aangegeven dat de maatregelen structureel zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Welke mogelijkheden ziet u om deze maatregelen terug te draaien?
Dit hoort niet tot mijn bevoegdheden. Gezien het feit dat de insluittijden in lijn zijn met de overige fpc’s acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel verschillende en onervaren invalkrachten zijn ingezet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van? Zo nee, waarom niet?
De kliniek hanteert een «flexschil»; ongeveer 10% van de medewerkers werkt op basis van flexibele en/of tijdelijke arbeidscontracten. Dit om de krimp en groei van de organisatie en uitval in de 24-uurs bezetting op te vangen. Invalkrachten worden door de kliniek zorgvuldig ingewerkt en getraind. Anders dan vaste krachten zijn zij niet gebonden aan een bepaalde afdeling, waardoor zij de patiënten minder goed kennen. Daarom werken zij in principe altijd samen met afdelingsgebonden krachten.
Klopt het dat de Pompekliniek een schuld heeft van ongeveer 15 miljoen euro? Zo ja, hoe is deze schuld ontstaan en wat heeft dat voor gevolgen voor de kliniek en de patiënten? Zo nee, hoe hoog is deze schuld en hoe is deze ontstaan? Welke mogelijkheden heeft u om deze situatie te verbeteren?
Nee dit klopt niet. De Pompestichting beschikt over het wettelijk toegestane (maximum) eigen vermogen van ongeveer 10%. Jaarlijks wordt bij de eindafrekening de hoogte van het eigen vermogen door de Directie Forensische Zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen, beoordeeld.
Was deze problematiek al langer bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om de problemen op te lossen of maatregelen zoals het langer opsluiten van tbs’ers en het aanpassen van het verlof te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij in algemene zin bekend dat de huidige financieringssystematiek gekoppeld aan facturatie achteraf, organisaties soms voor liquiditeitsvraagstukken stelt. Daarom wordt er gewerkt met voorschotten.
Hoeveel euro is er de afgelopen jaren bezuinigd op de Pompekliniek?
De Pompekliniek heeft geen bezuinigingen vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie gekend, anders dan de bezuinigingen die voor de hele forensische zorg sector zijn doorgevoerd en welke in de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg zijn overeengekomen met het veld.
Krijgt deze kliniek de komende jaren met meer bezuinigingen dan wel taakstellingen te maken? Zo ja, aan welke bedragen moeten we de komende jaren dan denken?
Er is geen sprake van bezuinigingen. Echter er is wel sprake van een teruglopende behoefte aan capaciteit. Vooralsnog is daarvan echter bij de Pompekliniek geen sprake. De capaciteit bij de kliniek is de afgelopen jaren niet verminderd, echter vermeerderd. In de toekomst zal de behoefte aan tbs-capaciteit volgens de prognoses afnemen, welke gevolgen dit per kliniek zal hebben is nog niet langjarig in bedragen te duiden.
Op welke manier is en wordt er rekening gehouden met de aanstaande sluiting van tbs-kliniek Oldenkotte, waardoor een deel van de tbs’ers is verhuisd van Oldenkotte naar de Pompekliniek? Zijn er personeel en/of andere noodzakelijke middelen bijgekomen of zal dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u uw antwoord specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het masterplan DJI zijn zowel FPC Oldekotte als FPC Tweelanden reeds gesloten. De patiëntenpopulatie van de Pompekliniek is derhalve gegroeid. Vanwege de toestroom is er extra personeel aangenomen om de diagnostiek- en behandelmodules uit te kunnen voeren.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te brengen van de uitkomst van de klacht die de bewoners van de Pompekliniek op 18 april 2015 voorgelegd hebben aan de Commissie van Toezicht van de Pompestichting? Zo nee, waarom niet?
De klacht van de patiënten is op 1 mei 2015 niet ontvankelijk verklaard door de Commissie van Toezicht omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht. Ik heb begrepen dat de directie van de Pompekliniek naar aanleiding van de klacht een verduidelijkende brief opstelt aan de patiënten.
De PGB-betaling in orde te maken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de 75-jarige Mientje Ernste van Nijmegen naar Utrecht moest om bij de SVB de salarisbetaling van haar hulp in orde te maken?1
Het is niet ongebruikelijk dat klanten van de SVB voor vragen naar één van de kantoren van de SVB gaan. De SVB heeft een hoofdkantoor en regionale kantoren in heel Nederland. Daarnaast heeft de SVB aantal kantoren die gespecialiseerd zijn in bijvoorbeeld dienstverlening aan emigranten of mensen met een persoonsgebonden budget.
Op de website van de SVB https://www.svb.nl/int/bepaalVestiging.do kunnen klanten na het invullen van de postcode en de regeling waarover zij een vraag hebben, zelf bepalen naar welk kantoor zij het beste kunnen gaan. Klanten worden gevraagd een afspraak te maken voor een bezoek aan het kantoor, zodat de medewerker van de SVB zich kan voorbereiden. Ook klanten die geen afspraak maken, worden door de SVB geholpen als zij een bezoek brengen aan één van de kantoren van de SVB. Zij krijgen dan wel een brief mee waarin hen verzocht wordt bij een volgend bezoek eerst een afspraak te maken. Wekelijks brengen gemiddeld 75 personen een bezoek aan een SVB-kantoor. Er wordt volgens de SVB niemand die zich fysiek meldt, weggestuurd.
Kunt u verklaren waarom zij eerst werd weggestuurd, maar later – wellicht toen bleek dat er een journalist van het SP-partijblad Tribune mee was – toch een persoonlijk gesprek kreeg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen mensen persoonlijk hun zaken regelen bij de SVB, en worden zij allemaal geholpen? Met andere woorden: wordt er niemand die zich fysiek bij de SVB meldt weggestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat er in het gesprek met mevrouw Ernste is aangegeven dat er nog enorme achterstanden zijn in de te beantwoorden mails en ongeopende post, maar dat de perswoordvoerder dat ontkent?
Zoals eerder2 aan de Tweede Kamer meegedeeld, wordt volgens de SVB alle post en alle mail dagelijks geopend, gelezen en worden van mails met declaraties deze declaraties ingevoerd in het systeem voor de uitbetaling van de zorgverlener. Er is een achterstand in het beantwoorden van mail. Deze wordt momenteel gestaag ingelopen, nu de instroom afneemt. Er is geen sprake van ongeopende post en of mail.
Hoeveel kort gedingen zijn er inmiddels tegen de SVB aangespannen om betaling van salarissen te eisen?
Dinsdag 12 mei heeft een kort geding plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter in Den Haag van een budgethouder tegen de SVB. Daarbij zijn de eisers in het gelijk gesteld en is de SVB gesommeerd tot betaling over te gaan. SVB heeft in deze casuïstiek een contract wijziging in de zorgovereenkomst niet op tijd doorgevoerd waardoor onnodig een betaling is tegengehouden.
Naast bovenstaande kort geding heeft de SVB – zo geeft men aan – eenmaal een dagvaarding ontvangen voor een kort geding, maar dat kort geding is ingetrokken. Aansprakelijkheidsstellingen waarbij de SVB betrokken is geweest, zijn doorgeleid naar het Rapid Reponse Team (RRT) en daar afgehandeld.
Klopt het dat er kort gedingen zijn afgeblazen nadat de SVB betalingstoezeggingen deed? Zo ja, onder welke voorwaarden moest iemand (of een organisaties) dan afzien van het kort geding?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, wanneer zorgverleners van budgethouders ziek zijn, dit niet geregistreerd kan worden in het systeem?
SVB geeft aan dat dit niet klopt. Budgethouders kunnen zorgverleners ziek en hersteld melden (ook via MijnPGB). Echter, de opvolging ervan – de betaling van de (vervangende) zorgverleners – loopt niet altijd goed. Hiervoor biedt het spoedkanaal een oplossing. Momenteel wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor dit probleem.
Bij hoeveel budgethouders leiden herstelwerkzaamheden tot nieuwe uitbetalingsproblemen? Welke redenen zijn er dat goedlopende betalingen opeens niet meer verricht (kunnen) worden?
Het uitgangspunt bij het herstel is dat dit niet mag lijden tot nieuwe betalingsproblemen. Daar waar bij een herstelactie een risico ontstaat met betrekking tot de continuïteit van uitbetalen, is de afspraak dat ketenpartijen direct acteren. Een voorbeeld hiervan is het risico bij het omzetten van een budget naar een andere verstrekker. Hierbij moet een zorgcontract opnieuw worden goedgekeurd door de nieuwe verstrekker. Als het goedkeuren door de nieuwe verstrekker te lang zou duren, kan het voorkomen dat betalingen niet kunnen worden uitgevoerd. Er zijn daarom afspraken gemaakt om de doorlooptijd van deze goedkeuring door de verstrekker zo kort mogelijk te houden om dit te voorkomen. Daarnaast is er een onderscheid te maken tussen het onbedoeld en bedoeld staken van betalingen. Het kan ook zijn dat de een zorgcontract inhoudelijk wordt afgewezen (omdat de verstrekker niet eens is met verleende zorg). In dat geval kunnen betalingen ook stoppen, echter dit is dan terecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 20 mei a.s?
Ja.
De markt van overheidswerk voor tolken en vertalers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de artikelen «Advocaten bezorgd over kwaliteit tolken» en «Zelfstandige tolken en vertalers verdienen level playing field»?1 2
Zoals uit de artikelen blijkt heeft de overheid voor verschillende diensten aparte contracten afgesloten met Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN). Recentelijk zijn aan TVcN twee aanbestedingen op het gebied van tolkdiensten gegund.
In de eerste plaats betreft het de aanbesteding voor tolkdiensten voor advocaten in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Hieraan is een marktverkenning voorafgegaan, waarbij de zorgen, wensen en ideeën van de beroepsorganisaties over de voorwaarden van de aanbesteding in de overweging zijn betrokken. Het afgesproken tarief ligt substantieel hoger dan in de oude overeenkomst in het kader van gesubsidieerde rechtsbijstand.
In de tweede plaats is er de aanbesteding geweest voor een aantal overheidsdiensten. Bij brief van 6 mei jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven dat daarbij is gelet op kwaliteit en dat marktconforme tarieven zijn aangehouden.3 In deze brief heb ik ook de betrokkenheid van de tolken in deze aanbesteding beschreven. Een dergelijke vereiste betrokkenheid van tolken in een aanbesteding is bedoeld om het belang van een level playing field voor zelfstandige tolken te onderschrijven.
Asieladvocaten constateren dat zij minder gekwalificeerde tolken krijgen toegewezen dan voorheen doordat registertolken wegens financiële motieven het werk weigeren. Bent u ervan op de hoogte dat dit gebeurt bij asielprocedures?
De vrees minder gekwalificeerde tolken te krijgen door werkweigering van registertolken wegens financiële motieven kan ik niet duiden, gelet op het door mij hiervoor vermelde feit dat de tolken voor advocaten in de gesubsidieerde rechtsbijstand een hoger tarief ontvangen dan voorheen. De IND maakt overigens geen gebruik van bemiddelingsbureaus voor de inzet van tolken tijdens het horen in de asielprocedure; de in de vragen gesignaleerde problematiek doet zich derhalve bij de IND niet voor.
De belangrijkste kwaliteitseis voor deze tolkdiensten voor de asieladvocaten, evenals bij andere afnemers uit het domein van politie en justitie, is dat in beginsel altijd beëdigde tolken worden ingezet. Deze tolken zijn ingeschreven in het bij wet ingestelde Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), nadat zij hebben aangetoond te beschikken over de vereiste competenties.4 Alleen in geval van spoed of als er geen registertolk beschikbaar is, mag daarvan worden afgeweken. Bij de lijst van meest gevraagde talen zette TVcN in 80,5% van de tolkdiensten een registertolk in. Bij de overige talen, waarvoor vaak geen Rbvt-tolk beschikbaar is, ligt het percentage rond de 25%. Het betreft hier geen verslechtering ten opzichte van voorheen.
Het is wel mogelijk dat door de wisseling van bemiddelaar asieladvocaten in dat domein andere tolken toegewezen krijgen dan vroeger. Een andere mogelijke oorzaak daarvoor is dat de bestaande praktijk, waarbij – deels niet beëdigde – voorkeurstolken werden toegekend, is beëindigd.
Kunt u aangeven bij hoeveel gesprekken op locatie tijdens asielprocedures geen registertolk kon worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de constatering van het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers (NGTV) dat de leveringsverplichting van Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN) prikkelt om niet-gekwalificeerde tolken in te zetten?
Ik deel de opvatting van het NGTV niet dat contractuele leveringspercentages de kwaliteit onder druk zetten. Om vertragingen in de processen te voorkomen is het gebruikelijk dat de overheid leveringsverplichtingen oplegt aan de opdrachtnemer. Het is bijvoorbeeld onwenselijk dat de afhandeling van een asielverzoek wordt gestuit omdat de inbreng door de advocaat niet of te laat wordt ingebracht vanwege het ontbreken van een tolk. TVcN levert de (register)tolken conform de lijn die is uiteengezet in de brief van 19 maart 2013 van mijn voorganger5 en overeenkomstig de bepalingen die in de programma’s van eisen daarover zijn opgenomen.
Op basis van de realisatiecijfers in het eerste kwartaal van 2015 stel ik overigens vast dat de leveringsverplichting in verhouding tot 2014 niet leidt tot een lagere inzet van registertolken.
Deelt u de mening zoals het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) stelt dat «de overheid (...) de aanbestedingen zodanig formuleert en clustert dat kleinere marktspelers geen enkele kans op gunning maken» en dat de tolk zelf maar één keuze heeft? Deelt u voorts de mening dat deze clustering van opdrachten van verschillende diensten en ministeries in overeenstemming is met artikel 1.5 van de Aanbestedingswet (Kamerstuk 32 440) – met name dat wat geschreven staat in lid 1 sub a en b van deze wet?
Nee. In de onlangs uitgevoerde aanbestedingen voor tolkdiensten zijn in verschillende aanbestedingen zodanige toelatingsdrempels gehanteerd dat nieuwe toetreders een goede inschrijving hebben kunnen doen en hiermee een eerlijke kans maakten een overheidsopdracht gegund te krijgen. Evenmin deel ik de mening dat de tolk maar één keuze heeft. Er zijn in ieder geval vier bedrijven op de bemiddelingsmarkt voor de overheid actief; daarnaast kan de tolk rechtstreeks zijn diensten aanbieden bij een aantal overheidsorganisaties die geen bemiddelaars hiervoor inzetten.
In die gevallen waarin verschillende dienstonderdelen van ministeries zijn samengevoegd in een overeenkomst, is gehandeld conform artikel 1.5 lid 1 sub a, b én c van de Aanbestedingswet.
Wat vindt u van het feit dat tolkencoöperaties, samenwerkingsverbanden tussen individuele tolken, in het verleden hebben moeten stoppen vanwege het verbod op kartels in de Mededingingswet (Kamerstuk 31 354 artikel 6) terwijl nu een vaste maximale prijs wordt bepaald door de bemiddelaars en de rijksoverheid?
Conform artikel 6 van de Mededingingswet is het verboden om de mededinging op de Nederlandse markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen. Dat was mogelijk het geval bij de betreffende tolkencoöperaties in het verleden.
Wat betreft de vaststelling van vergoedingen komt het er in de praktijk op neer dat een potentiële opdrachtnemer (i.c. de tolkenbemiddelaar) zelf zijn prijzen voor de inschrijving op een aanbesteding bepaalt die hij maximaal in rekening brengt bij zijn opdrachtgever (i.c. de overheid). In dat geval is geen sprake van prijsafspraken tussen concurrenten, maar van een (potentiële) overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Deelt u de mening van PZO die stelt dat de markt voor tolkdiensten elk jaar groeit maar dat tolken niet profiteren van die groei en bemiddelaars hen dwingen tot telkens lagere tarieven? Bent u van mening dat deze steeds lagere tarieven als gevolg van dominantie van twee bemiddelaars een gezonde marktwerking tot gevolg hebben?
Ten eerste merk ik op dat de markt voor tolkendiensten fluctueert; dit geldt zeker ook ten aanzien van asielprocedures. Verder neemt het totaal aantal tolkuren dat de overheid van de markt betrekt af, onder andere doordat de overheid in toenemende mate gebruik maakt van telefonische tolkdiensten in plaats van tolkdiensten op locatie, of doordat een overeenkomst in zijn geheel wordt stopgezet, zoals enkele jaren geleden door het Ministerie van VWS is gedaan.
In tegenstelling tot deze afname van tolkuren groeit het aantal zelfstandige tolk- (en vertaal-)bedrijven de laatste jaren. Daarnaast is het zo dat tolken in met name niet-Europese talen sterk afhankelijk zijn van de afname door de overheid en is de markt van de bemiddelaars de laatste jaren redelijk stabiel gebleven.
Gelet op deze ontwikkelingen deel ik de mening van PZO niet.
De hoogte van de tolkvergoedingen wordt bepaald door de marktwerking op drie fronten: de markt van bemiddelaars, de markt van zelfstandige tolken en de markt van de overheid en bemiddelaars of zelfstandige tolken. De werkwijze dat een tolk betrokken wordt bij de marktwerking tussen de bemiddelaar en de overheid onderschrijf ik. Daarnaast vind ik dat de overheid de toetredingsdrempels bij aanbestedingen op verantwoorde manier heeft vastgelegd, en ook de kansen voor toetreders op die manier zijn verbeterd.