Ingediend | 26 augustus 2025 |
---|---|
Beantwoord | 17 september 2025 (na 22 dagen) |
Indiener | Agnes Joseph (BBB) |
Beantwoord door | Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
Onderwerpen | arbeidsvoorwaarden belasting financiën ouderen sociale zekerheid werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z15406.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20252026-6.html |
Ja.
Dat klopt, in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland dat sinds 2016 in werking is, is opgenomen dat als een inwoner van Nederland of Duitsland pensioen- of lijfrente-uitkeringen of socialezekerheidspensioenen uit het andere land ontvangt die in een kalenderjaar bij elkaar € 15.000 of minder bedragen, het woonland deze uitkeringen mag belasten. Op verzoek van Nederland gold een algemene overgangsregeling gedurende een tijdvak van één jaar die mede diende om de inkomensgevolgen van deze nieuwe heffingsrechtverdeling te beperken. Belastingplichtigen met de genoemde uitkeringen konden op basis van die overgangsregeling voor het belastingjaar 2016 ervoor kiezen om het oude belastingverdrag toe te passen zodat voor hen de nieuwe verdeling van heffingsrechten pas vanaf 2017 toepassing vindt.
Dat kan het geval zijn. Als het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag aan Nederland wordt toegewezen, betrekt Nederland dit Duitse inkomen in de belastingheffing ook als in Duitsland netto premies zijn betaald. In de praktijk is onduidelijkheid ontstaan over de wijze waarop dit Duitse inkomen in Nederland in de heffing mag worden betrokken. Bij de rechter ligt namelijk de vraag voor of inkomstenbelasting (box 1) kan worden geheven over het deel van het Duitse socialezekerheidspensioen (Duitse Rente) waarvoor in Duitsland geen recht op aftrek bestond. De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen. Zie hierover nader het antwoord op de vragen 8 en 9.
Voor het jaar 2020 ging het om ongeveer 57.500 mensen met een pensioenuitkering uit Duitsland tot € 15.000 die in Nederland belasting moeten betalen over de pensioenuitkering.2 Gemiddeld ging het in die gevallen om een bedrag van € 2.862 aan Duitse Rente. Het gemiddelde overige inkomen bedroeg € 20.778. Er is toen berekend dat bij dit gemiddelde bedrag de belastingopbrengst per geval voor Nederland onder het nieuwe verdrag € 271 meer bedroeg dan onder het oude verdrag zou zijn geweest. Op basis hiervan bedroegen de extra belastinginkomsten bij deze groep circa € 16 miljoen per jaar. Deze berekening is gemaakt op basis van de beschikbare informatie en uitgangspunten zoals beschikbaar bij het schriftelijke overleg in 2022. Er is geen reden te veronderstellen dat de situatie wezenlijk veranderd is sinds destijds. Bij deze budgettaire inschatting dient overigens rekening gehouden te worden met het feit dat Nederland naast deze opbrengst ook een derving heeft door het verlies van heffingsrecht over de kleine pensioenen die vanuit Nederland betaald worden aan inwoners van Duitsland.
Wat de hoogte van het bedrag betreft (€ 15.000) kan worden opgemerkt dat deze grens het resultaat van een bilaterale onderhandeling is geweest. De rechtvaardiging voor deze € 15.000-grens in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is gelegen in het streven administratieve lasten te beperken. Hiermee wordt namelijk voorkomen dat inwoners van Nederland met «kleine» pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidspensioenen in Duitsland aangifte moeten doen. Ook in de Tweede Kamer is eerder aandacht gevraagd voor de problemen die belastingheffing in Duitsland in dergelijke gevallen meebrengt.3 Dergelijke administratieve lasten zijn voor inwoners van Nederland met een Duits pensioen (bijvoorbeeld een Rente) van € 15.000 of minder onder het huidige belastingverdrag niet meer aan de orde.
U vraagt om een voorbeeldberekening. Daarbij neem ik het volgende in acht. De belastingdruk tussen Nederland en Duitsland kan uiteraard verschillen. Nederland en Duitsland hebben immers separate belastingstelsels met eigen grondslagen en tarieven. De precieze omvang van het verschil in belastingdruk voor een pensioen net onder of op de grens (woonstaatheffing) en een pensioen net boven de grens (bronstaatheffing) is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval, zoals de hoogte van het overige inkomen dat in een land belast kan worden op grond van het belastingverdrag. In Duitsland is verder voor pensioenen bijvoorbeeld het moment van pensionering relevant. Afhankelijk van het jaar waarin voor het eerst recht bestaat op deze pensioenen geldt een vrijstelling voor een deel van de grondslag.4 In Nederland is de belastingdruk afhankelijk van de hoogte van eventueel ander inkomen dat de belastingplichtige geniet en dient het progressie-effect in de vergelijking te worden meegenomen. In de situatie dat er in het betreffende kalenderjaar geen inkomen is naast een Duits pensioen van € 15.000 of minder zal er in Nederland in beginsel geen belasting verschuldigd zijn. Dit komt door de werking van de heffingskortingen (de algemene heffingskorting, maar ook de ouderenkorting en mogelijk de alleenstaande ouderenkorting). Afhankelijk van het overige inkomen loopt het belastingtarief (tarieven 2025) op van 8,17%, naar 37,48% tot een tarief van 49,5% bij een overig inkomen van € 76.817 of meer.5
Het voorgaande in acht nemend is de gevraagde voorbeeldberekening gemaakt; zie daarvoor de onderstaande tabel. Hierbij is uitgegaan van een alleenstaande die in 2020 met pensioen is gegaan waardoor in Duitsland een vrijstelling geldt van 20% van de pensioengrondslag. Een pensioen van € 15.001 geeft daardoor een belastbaar inkomen dat lager ligt dan het Grundfreibetrag van € 12.096 waardoor de inkomstenbelasting in Duitsland uitkomt op nihil. Er is uitgegaan van verzekeringsplicht in Nederland waardoor er geen verschil is in verschuldigde premies volksverzekeringen en zorgverzekering. De bedragen betreffen uitsluitend de inkomstenbelasting.
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Inkomen uit Nederland
21.001
20.999
Pensioen uit Duitsland
14.999
15.001
Totale inkomen
36.000
36.000
Inkomstenbelasting Nederland
1.181
689
Inkomstenbelasting Duitsland
0
0
Totale inkomstenbelasting
1.181
689
Zoals is aangegeven bij de beantwoording van vraag 5, zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen het heffingsrecht over kleine pensioenen toe te wijzen aan de woonstaat om administratieve lasten te beperken. In dat kader is aan «kleine pensioenen» dus invulling gegeven aan de hand van een grens van € 15.000 per kalenderjaar. Voor pensioenen hoger dan € 15.000 per kalenderjaar zijn Nederland en Duitsland een bronstaatheffing overeengekomen. Dit sluit aan bij de Nederlandse onderhandelingsinzet bij bilaterale belastingverdragen, zoals vastgelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020.6 Dit brengt eveneens met zich mee dat Duitse pensioenen hoger dan € 15.000 per kalenderjaar in Duitsland in de heffing worden betrokken. De uiteindelijke belastingdruk in Duitsland is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden; derhalve kan niet worden aangenomen dat het Duitse regime per definitie in alle gevallen voordeliger is.
De bepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland voorkomt op adequate wijze dubbele belastingheffing en voorkomt eveneens dat inwoners die de genoemde uitkeringen tot en met € 15.000 (per kalenderjaar) uit het andere land ontvangen, in dat andere land aangifte moeten doen. Deze afspraak zorgt voor kleine pensioenen voor gelijke fiscale behandeling in de woonstaat: de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor inwoners van Nederland die een Duits pensioen van € 15.000 of minder ontvangen is namelijk hetzelfde als de belastingdruk voor inwoners van Nederland die onder gelijke omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen.
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen is de Duitse Rente bij de aanslagregeling volledig in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken (box 1). De inspecteur betoogt primair voor het Gerechtshof dat deze uitkering kwalificeert als loon uit vroegere dienstbetrekking, dan wel als een periodieke uitkering. Indien één van deze kwalificaties juist is, is niet van belang of er in Duitsland in het verleden sprake is geweest van premieaftrek.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde echter dat de Duitse Rente kwalificeert als een uitkering van een pensioenregeling van een andere mogendheid, in welk geval relevant wordt of de betaalde premies in Duitsland (deels) niet aftrekbaar zijn geweest.7 Hiermee heeft het Gerechtshof overigens een juridische uitspraak gedaan over hoe in zijn ogen de wet moet worden toegepast.
De inspecteur heeft een cassatievoorstel ingediend bij FJZ/Cassatie.8 De stelling dat de Belastingdienst de uitspraak van het Gerechtshof wilde volgen is dus niet juist. Mijn ambtsvoorganger heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld.9
Zie antwoord vraag 8.
Er is sprake van een lopende cassatieprocedure. Ik wacht derhalve het oordeel van de Hoge Raad af.
Zoals ook in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven10, wordt geen invulling gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof zolang de Hoge Raad geen arrest heeft gewezen. Indien de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt, zal de Belastingdienst invulling geven aan het arrest voor die belastingaanslagen die op de datum waarop het arrest is gewezen nog niet onherroepelijk vaststaan.
Bij brief van 22 december 2023 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de inhoud, impact en gevolgen van dit arrest.11 Door middel van een wijzigingswet (Overige fiscale maatregelen 2025) zijn de Invorderingswet 1990, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling met terugwerkende kracht tot en met 16 november 2023 aangepast om de wetgeving in lijn te brengen met het EU-recht.
Ja.