Gepubliceerd: 24 oktober 2022
Indiener(s): Kiki Hagen (D66)
Onderwerpen: arbeidsomstandigheden europese zaken internationaal werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35851-15.html
ID: 35851-15

Nr. 15 NADER VERSLAG

Vastgesteld 24 oktober 2022

Inhoudsopgave

1.

Algemeen

1

2.

Onderdeelsgewijs

3

 

2.1.

Onderdeel A

3

 

2.2.

Onderdeel E

4

 

2.3.

Onderdeel K

6

 

2.4.

Onderdeel O

6

 

2.5.

Onderdeel P

7

3.

Overig

7

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie bedanken de regering voor de tweede nota van wijziging, de brieven van 29 juni en 1 september jl. Met de tweede nota van wijziging is het wetsvoorstel verder aangepast. Naar aanleiding van de Initiatiefnota van het lid Omtzigt hebben deze leden reeds een aantal vragen aan de regering gesteld, die betrekking hebben op de tweede nota van wijziging. Graag maken zij bij de inbreng voor dit nader verslag gebruik van de mogelijkheid om nog een paar aanvullende vragen aan de regering te stellen. Allereerst merken zij nogmaals op dat klokkenluiders moeten kunnen rekenen op bescherming. Daarover geen enkel misverstand.

De leden van de VVD-fractie vragen of het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, na de twee nota’s van wijziging, aan de Richtlijn vanuit Europa voldoet. Als het wetsvoorstel niet aan de Richtlijn zou voldoen, op welke punten wijkt het af? Een aantal gedane voorstellen zijn niet in de tweede nota van wijziging opgenomen, omdat daar nog nader onderzoek naar wordt gedaan of omdat nog nader overleg nodig is. Is het mogelijk om de pilot «mediation en juridische ondersteuning» en de pilot «psychosociale ondersteuning» te verbreden naar werkvelden buiten de rijksoverheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Op welke termijn verwacht de regering dat de onderzoeken en overleggen zijn afgerond? Kunnen die processen worden versneld? Op welke termijn zou een nieuw wetsvoorstel voorgelegd kunnen worden? Graag krijgen zij een antwoord van de regering op deze vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het nader verslag van het voorliggend wetsvoorstel en de EU-Richtlijn. Deze leden onderstrepen het belang van bescherming en ondersteuning van klokkenluiders in de maatschappij.

Zij maken zich zorgen over de opgelopen vertraging van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn echter tevens van mening dat zorgvuldige wetgeving prevaleert boven snelle wetgeving, zeker als het gaat om betere bescherming van burgers die een misstand melden die van maatschappelijk belang is. Daarnaast blijkt uit de wetenschapstoets dat het huidige wetsvoorstel wel in de letter in overeenstemming is met de EU-Richtlijn maar niet in de geest. Zij nemen deze constatering serieus en willen op basis daarvan de regering nog enkele (kritische) vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie weten uit verschillende rapporten en evaluaties dat financiële, juridische en psychosociale ondersteuning van eminent belang is voor de melder. Uit de analyse van de wetenschapstoets blijkt dat het proces te veel uitgaat van eigen initiatief en zelfredzaamheid van de melders. Dit betekent ook dat de melder op eigen initiatief op zoek moet gaan naar juridische en psychosociale steun, wat erg kostbaar is. In het verlengde daarvan ondervinden melders ook vaak stress die financieel van aard is, want melders ondervinden vaak negatieve financiële gevolgen van hun melding. Vaak is de conclusie van de melder dat indien zij opnieuw de keuze konden maken om een melding te doen, zij ervan af hadden gezien om een melding te maken. De materiele en immateriële kosten zijn zwaarder dan het aankaarten van een mogelijke misstand van maatschappelijk belang. Deze leden vinden dat een belangrijk signaal en zijn van mening dat melders de juiste ondersteuning moeten krijgen. Zij vragen aan de regering of het wel zinvol is om allerlei pilots af te wachten en of het niet wenselijk is om de financiële, juridische en psychosociale ondersteuning voor de melder beter te waarborgen in de wet waaronder het oprichten van een fonds voor klokkenluiders.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging op het voorstel tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L305) en enige andere wijzigingen. Voor deze leden staat voorop dat als iemand een misstand aan het licht brengt, die misstand moet worden aangepakt en niet de klokkenluider. Verder constateren zij dat, om een klokkenluider te beschermen, juridische, psychologische en financiële ondersteuning in de praktijk noodzakelijk is. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Minister een pilot aangekondigd, die in eerste instantie is gericht op de juridische bijstand en psychosociale ondersteuning van melders (Kamerstuk 35 581, nr. 6. p. 6). Zij vragen de regering wat op dit punt de stand van zaken is.

De leden van de SP-fractie hebben de wijziging met betrekking tot het voorgenomen wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn voor klokkenluiders gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden vinden de wijzigingen een vooruitgang ten opzichte van het eerder ingediende voorstel en zijn de regering hiervoor erkentelijk. Zij hechten er eveneens waarde aan om op te merken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamer heeft betrokken bij het proces tot wijziging van de wet en dat stellen zij op prijs. Desalniettemin zien zij nog enkele zaken waar verbetering van de wet noodzakelijk en mogelijk is. Zij vrezen dat ondanks de goede aanpassingen dit implementatievoorstel toch tekort schiet als het gaat om eerbiedigen van de EU Richtlijn 2019/1937.

Deze leden hebben al eerder kritiek geuit op het ontbreken van middelen waar een klokkenluider een beroep op kan doen als ondersteuning. Klokkenluiders hebben immers vaak te maken met juridische en persoonlijke kosten, zoals inkomstenderving en psychosociale ondersteuning. Vele instanties, waaronder het Huis voor Klokkenluiders zelf, dringen aan op een dergelijk fonds en het volgt uit artikel 20 van de Richtlijn. Desondanks heeft de regering hier nog geen voornemens toe. Waarom, zo vragen zij? Zij wijzen erop dat als er sanctiemogelijkheden zijn in de zin van boetes, er een revolverend fonds zou kunnen ontstaan. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en dan vooral van de tweede nota van wijziging die daarbij is ingediend. Deze leden hebben wel een aantal vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede nota van wijziging.

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het wijzigingsvoorstel om de klokkenluidersrichtlijn te implementeren. Dit lid waardeert het dat de regering met een tweede nota van wijziging is gekomen en dat daarbij rekening is gehouden met een aantal voorstellen in de initiatiefnota. Hij constateert echter ook dat een paar wezenlijke voorstellen niet zijn overgenomen die bijdragen aan een betere bescherming voor klokkenluiders. Hij betreurt dat en zou op een aantal punten graag aanpassingen zien.

Hij verzoekt de regering om het instellen van een fonds voor klokkenluiders niet langer uit te stellen. Artikel 20 van de EU-Richtlijn dat gaat over het bieden van «Ondersteuningsmaatregelen» heeft nog niet of althans onvoldoende weerslag gevonden in het ontwerpwetsvoorstel. Melders van misstanden zouden veel beter geholpen zijn als er snel financiële en psychologische hulp gedurende het hele traject beschikbaar komt door een onafhankelijk financieel fonds.

2. Onderdeelsgewijs

2.1. Onderdeel A

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de door de Afdeling advisering van de Raad van State naar voren gebrachte punten. Op 12 oktober jl. bracht de Raad van State voorlichting uit over het onderhavige wetsvoorstel. Specifiek vragen deze leden aandacht voor de opmerking over «interne regels van een werkgever» en misstanden. De Afdeling advisering adviseert om de uitbreiding naar interne regels te beperken tot concrete voorschriften met een wettelijke basis.

Zij constateren voorts dat met betrekking tot het criterium van «maatschappelijk belang» in de definitie van misstand er duidelijker wordt toegelicht welke criteria een rol spelen bij het bepalen of het maatschappelijk belang in het geding is. Is overwogen om deze criteria in de wettekst zelf vast te leggen? Welke overwegingen spelen daarbij een rol? Gaarne krijgen zij een reactie.

De leden van de D66-fractie hebben vanuit de wetenschapstoets kennisgenomen dat de definitie van het «maatschappelijk belang», ondanks de uitbreiding, nog steeds onvoldoende wordt gewaarborgd en dat dit juist ertoe kan leiden dat potentiële melders afzien van een melding. Deze leden vragen aan de regering of zij bereid is om naar aanleiding van de aanbeveling afkomstig uit de wetenschapstoets, een reeks criteria wettelijk vast te leggen met daarin wat wordt verstaan onder «maatschappelijk belang». Dit criterium moet namelijk geen belemmering zijn voor mensen om misstanden te melden.

Deze leden merken ook op dat in conflicten tussen werknemers en werkgever, de werknemer vaak het onderspit derft. De term klokkenluider c.q. melder is niet wettelijk vastgelegd, waardoor deze geen status heeft. Zij zijn van mening dat hier beter naar gekeken moet worden. Kan de regering toelichten of zij bereid is dit te doen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de nota van wijziging voorziet in een integrale definitie van «misstand». Als gevolg daarvan zal wettelijk geen onderscheid worden gemaakt tussen het melden van een misstand en het melden van een inbreuk op het Unierecht. Deze leden constateren dat hiermee een van de knelpunten in het voorliggende wetsvoorstel wordt opgelost. Zij onderschrijven de uitbreiding van de reikwijdte van het begrip misstand tot schending van interne regels van een werkgever. Zij vragen wel hoe de toelichting zich verhoudt tot de wettekst zelf. In de toelichting wordt aangegeven dat er een wettelijke basis is voor de interne regels en dat de regels voldoende concreet en duidelijk moeten zijn. Zij vragen waarom de in de toelichting aangegeven grenzen niet in de wettekst zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat de definitie van misstand nog altijd samenhangt met het vereiste dat er een maatschappelijk belang gediend moet worden. Deze leden menen dat misstanden door het luiden van de klok kunnen worden aangepakt waar zij anders niet aan het licht zouden zijn gekomen. Ook het publieke belang wordt gediend als het om interne misstanden bij bedrijven gaat; die staan immers niet los van de samenleving en het publieke leven. Grote onrechtvaardigheden binnen bedrijven hebben hun uitwerking op ander personeel en de samenleving in totaal. Nepotisme, wanbeheer, angstcultuur, allen kunnen interne bedrijfsaangelegenheden zijn, maar ook de publieke moraal ernstig aantasten, is de regering het daarmee eens? Wat betreft deze leden is de noodzaak om te spreken van een misstand met maatschappelijk belang. Daarbij sluiten zij zich aan bij de kritiek zoals die onder andere geuit is door Transparency International, dat voor een melder het moeilijk te bepalen is wat voldoende in het maatschappelijk belang is om de klok te luiden. Daardoor wordt de meldcultuur ondermijnd. Kan de regering aangeven waarom zij desondanks hier aan vast blijft houden? Kan de regering aangeven hoe in andere landen, zoals Ierland, Letland en Frankrijk, een misstand wordt gedefinieerd, zowel juridisch als in praktijk? Kan de regering ook ingaan op de definitie van een misstand, zoals vastgelegd in de ISO-richtlijn (37 002)? Waarin verschilt deze met de definitie die de regering hanteert? Kan de regering, als zij dit pleidooi niet overneemt, helder uiteenzetten wat het verschil is tussen een misstand van maatschappelijk belang en een misstand zonder maatschappelijk belang?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat tot de definitie van «misstand» komt te behoren «een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is». Deze leden begrijpen dat in het Verenigd Koninkrijk aan de hand van een reeks criteria de term «public interest» is ingekaderd. Kan de regering hier nader op ingaan en aangeven in hoeverre die criteria ook in uw wetsvoorstel een plaats zouden kunnen krijgen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in lijn met de toelichting de definitie van misstand niet duidelijker heeft omschreven, bijvoorbeeld dat interne regels moeten berusten op een wettelijk voorschrift. Het is wenselijk dat wettelijke definities op deze kernpunten voldoende duidelijk zijn.

Deze leden constateren dat de regering van mening is, onder meer met verwijzing naar andere landen, dat het criterium van maatschappelijk belang op grond van de Richtlijn gesteld mag worden. Zij menen dat geen onduidelijkheid dient te ontstaan over de bedoeling van de Richtlijn. Zij vragen of de regering kan aangeven of het niet enkel toegestaan is om het maatschappelijk belang als criterium op te nemen, maar dat dit criterium ook behoort tot de bedoeling van de Richtlijn. Zij wijzen bijvoorbeeld op overweging 1 van de Richtlijn, waar gedefinieerd wordt dat personen als klokkenluiders handelen indien zij inbreuken op het Unierecht melden die schadelijk zijn voor het algemeen belang.

Het lid Omtzigt constateert dat in de tweede nota van wijziging de definitie van «misstand» wordt uitgebreid naar schendingen van EU-recht en schendingen van interne regels van een werkgever. Indien het niet gaat om schendingen van EU-recht wordt nog wel vereist dat sprake is van een «maatschappelijk belang». Aangezien dit begrip niet is gedefinieerd, is niet duidelijk wat precies onder «maatschappelijk belang» wordt verstaan. Als sprake is van een misstand overeenkomstig de nationale definitie is het maatschappelijk belang per definitie in het geding. Dit lid zou dan ook graag willen zien dat «maatschappelijk belang» helemaal uit de definitie van «misstand» wordt geschrapt. Wel sluit hij zich aan bij de opmerking van de Raad van State om het begrip «interne regels» nader te specificeren. Bij «interne regels van een werkgever» moet worden aangegeven dat het gaat om regels waarbij de belangen van personen buiten diens onderneming in het geding zijn, zoals voorgesteld door de FNV.

2.2. Onderdeel E

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat de wet moet voorzien in een grondslag voor de preventieve taak van het Huis voor Klokkenluiders, te weten om «kennis te bevorderen met het oog op voorkomen van misstanden in een werkgerelateerde context». Met de Afdeling advisering van de Raad van State vragen deze leden of de regering met deze formulering beoogt dat het Huis zich niet primair richt op het voorkomen van misstanden als zodanig, maar op het voorkomen dat werknemers zich genoodzaakt voelen om als klokkenluider naar buiten te treden. Zij vragen of het in dat geval niet beter is dat ook in de wettekst tot uitdrukking te brengen.

De leden van de SP-fractie zien dat het Huis voor Klokkenluiders en de Richtlijn van de EU dezelfde doelen lijken na te streven, toch lijkt het erop dat de Richtlijn het beschermen van klokkenluiders, of melders van misstanden, ziet als een arbeidsrechtelijke voorwaarde. Deze leden vragen de regering hoe zij dit ziet. Is de regering van mening dat het voorkomen of het aanpakken van de gemelde misstand voldoende onderdeel van de Richtlijn en daarmee van de implementatie van de Richtlijn is in dit wetsvoorstel?

Deze leden signaleren dat de regering aangeeft met een tweede wetsvoorstel te komen met daarin reactie op de aanbevelingen van evaluatie van het Huis voor Klokkenluiders. Zij betreuren dat dit niet bij het huidige wetsvoorstel in één keer geregeld kan worden en zij willen de regering behoeden voor vertraging. Daarom willen zij de regering vragen om voor maart 2023 met het tweede wetsvoorstel te komen, ten einde geen vertraging op te lopen met de noodzakelijke discussie over de positie en de werkzaamheden van het Huis voor Klokkenluiders. Zij vragen de regering dit toe te zeggen en bij beantwoording van het nader verslag in te gaan op de zorgen die de Raad van State hier over uit in haar advies van 12 oktober 2022 (No.W04.22.0183/I/Vo).

De leden van SP-fractie hechten veel waarde aan een goede bescherming van klokkenluiders. Deze mensen brengen belangrijke misstanden aan het licht, vaak met vele risico’s voor hun werkzame en persoonlijke leven. De bescherming van klokkenluiders dient volgens deze leden twee doelen: bescherming tegen enige benadeling van de klokkenluiders door het luiden van de klok en het aanpakken van de misstand die de klokkenluider aan het licht heeft gebracht. Op deze gedachtegang is ook het SP-voorstel voor het Huis voor Klokkenluiders geschoeid. Dit betekent dat bescherming van klokkenluiders ook gaat over de misstand voorkomen en oplossen, en dat is breder dan enkel arbeidsrechtelijke bescherming voor de klokkenluider. Zij vragen in dat kader naar het ontbreken van sanctiemogelijkheden voor het Huis voor Klokkenluiders. Hoewel de regering verwijst naar mogelijkheden van een klokkenluider binnen het privaatrecht, schiet dat volgens deze leden tekort. Naast dat dit een groot persoonlijke offer van de klokkenluider vraagt is dit ook een beperkte opvatting van het algemeen belang dat een klokkenluider dient, betogen zij. Kan de regering hier nader op in gaan? Kan de regering ook toelichten waarom zij denkt wel te voldoen aan artikel 23 van de Richtlijn, waarin wordt gesteld dat er doeltreffende sanctiemogelijkheden moeten zijn?

De leden van de SGP-fractie zouden graag meer toelichting vernemen op de reikwijdte van de voorgestelde preventietaak. Deze leden constateren dat de nota van wijzing in algemene, onbepaalde zin spreekt van het bevorderen van kennis over het voorkomen van misstanden in een werkgerelateerde context, maar dat de toelichting meer specifiek lijk te spreken over activiteiten om in concrete organisaties de integriteit te bevorderen. De ambitie om een breed kennisinstituut te zijn dat onder meer algemene handreikingen en instrumenten ontwikkelt past volgens hen wel bij de voorgestelde wettelijke formulering, maar het richting geven aan beleid in specifieke organisaties en contexten past daar minder goed bij en roept vragen op over de afstemming met de anderen taken van het Huis.

Het lid Omtzigt ziet liever dat het Huis onafhankelijker wordt gemaakt van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De Tweede Kamer moet een rol krijgen in de benoeming van de bestuursleden van het Huis. Benoeming bij koninklijk besluit is niet voldoende onafhankelijk, aangezien ook bij ministeries klokkenluiders kunnen rondlopen.

2.3. Onderdeel K

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het moeilijk is voor te stellen dat een bejegeningsonderzoek met voldoende diepgang kan worden verricht zonder dat de identiteit van betrokkene bekend is. Waarom meent de regering toch dat het nuttig is om anoniem melden ook in deze situatie mogelijk te maken?

2.4. Onderdeel O

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de nota van wijziging verduidelijkt wordt wat onder benadeling kan worden verstaan. De genoemde voorbeelden van benadeling vormen een niet-limitatieve opsomming en zijn ontleend aan de «represailles» genoemd in de Richtlijn. Deze leden vragen waarom niet alle voorbeelden die de Richtlijn noemt, in de nota van wijziging zijn opgenomen. Daarnaast strekt het begrip «represailles» uit de Richtlijn zich ook uit tot «dreigingen met en pogingen tot» represailles. Zij vragen waarom deze uitbreiding van het begrip «represailles» uit de Richtlijn niet terugkomt in het voorgestelde artikel 17da, in lijn met wat de Afdeling advisering van de Raad van State noemt.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat het met terugwerkende kracht ontbinden van zwijgbedingen juridisch ingewikkeld is. Hoe wordt echter voorkomen dat, met inwerkingtreding van deze wet, zwijgbedingen nog extra zullen worden opgelegd, nu dit is toegestaan? Is het mogelijk bijvoorbeeld om in de wet aan te kondigen, nu het wetstraject al loopt, dat zwijgbedingen die vanaf nu worden ingesteld onder de nieuwe regels zullen vallen? Zo nee, waarom niet? Kan de regering daarnaast nader ingaan op de stelling van bijvoorbeeld de FNV, dat seksuele intimidatie en corruptie ook misstanden zijn? Deelt de regering deze mening en zo nee, kan zij toelichten waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de rationale is achter de keuze van de gronden van benadeling in de tweede nota van wijziging. De selectie komt deze leden behoorlijk willekeurig over in het licht van wat de Richtlijn regelt. Zo worden sommige onderdelen uit de Richtlijn geheel, sommige gedeeltelijk overgenomen. Van bepaalde onderdelen wordt slechts een heel specifieke uitwerking benoemd, bijvoorbeeld het overplaatsen naar een andere vestiging, terwijl een brede vermelding voor de hand lijk te liggen.

Zij vragen om een vergelijking van de mate waarin de lijsten van benadeling in de Richtlijn en het wetsvoorstel uitputtend zijn. De regering schrijft dat beide lijsten niet-limitatief zijn. Toch wijzen deze leden erop dat de aanhef in beide teksten uiteenloopt. De Richtlijn spreekt immers van «met name», terwijl het wetsvoorstel spreekt «van in ieder geval». Hoewel beide een niet-uitputtende opsomming bevatten, zou de focus van de Richtlijn als specifieker gelezen kunnen worden dan die van het wetsvoorstel. Zij vragen een nadere duiding van de regering.

Het lid Omtzigt verzoekt de regering nogmaals om de omgekeerde bewijslast ook van toepassing te laten zijn bij het bejegeningsonderzoek.

2.5. Onderdeel P

Het lid Omtzigt constateert dat volgens het Nederlandse voorstel de identiteit van de melder vertrouwelijk moet blijven, maar er staat niet dat de meldkanalen goed beveiligd moeten zijn. De EU-Richtlijn stelt dat meldkanalen beveiligd moeten zijn en niet-gemachtigde personeelsleden daar geen toegang tot mogen hebben. Zou het voor de bescherming van klokkenluiders niet beter zijn om gebruik te maken van beveiligde, externe meldplatformen, zodat niet-gemachtigde personeelsleden geen toegang hiertoe hebben? Is de regering bereid dit in de wet vast te leggen?

3. Overig

Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat een spoedige behandeling van het onderhavige wetsvoorstel nodig is. Klokkenluiders die melding willen maken van een misstand hebben daar baat bij, maar ook van belang is dat Nederland een boete en een dwangsom vanuit Brussel opgelegd kan krijgen. Het kan daarbij gaan om grote bedragen. Bij het nog indienen van een wetsvoorstel voor een Evaluatiewet kunnen eventuele andere, nader te bepalen onderwerpen, worden meegenomen, zo menen deze leden. Wat is overigens de stand van zaken met betrekking tot de infractieprocedure? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de aanbeveling om naast civiele sancties, aanvullend strafrechtelijke en/of bestuurlijke sancties wettelijk in te voeren. Volgens de wetenschappers zijn strafrechtelijke sancties wel degelijk effectief en doeltreffend. Is de regering bereid om naast civiele sancties, aanvullend ook bestuurlijke of strafrechtelijke sancties (boetes) wettelijk te verankeren?

Deze leden zijn van mening dat een veilige werkcultuur het belangrijkste element is om misstanden te kunnen melden. Deze wet voorziet hierin nog niet. Zij vragen op welke wijze de regering ervoor zal zorgen dat middels deze wet of lagere wetgeving (c.q. beleid) medewerkers eerder bereid zijn om misstanden te melden dan nu het geval is.

De leden van de SP-fractie zouden de regering graag willen vragen of zij in gesprek is geweest met Frits Veerman en of zij een ander standpunt in heeft kunnen nemen naar aanleiding van de nog voortdurende onbeantwoorde vragen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat wetenschappers in de wetenschapstoets van het voorliggend wetsvoorstel de aanbeveling hebben gedaan «om beleidsinstrumenten te ontwikkelen die ervoor zorgen dat betere rechtsbescherming ook leidt tot het oplossen van maatschappelijke misstanden». Kan de regering hierop ingaan? Neemt de regering deze aanbeveling over en zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Het lid Omtzigt constateert dat de voorliggende Wet bescherming klokkenluiders Nederland nog geen uitvoering geeft aan de verplichting uit artikel 23 van de EU-Richtlijn om te zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties voor het benadelen van klokkenluiders. Dit lid verzoekt de regering om sanctionering in zowel de strafrechtelijke als in de civiele sfeer mogelijk te maken, waarbij boetes kunnen doorvloeien in een fonds voor klokkenluiders. Daarnaast moet er een onafhankelijk toezichtsregime (zoals de arbeidsinspectie) worden ingesteld op bedrijven/instellingen om te controleren of de meldkanalen goed zijn ingericht.

Dit lid constateert dat volgens artikel 9 lid 1c en d van de EU-Richtlijn meldingen opgevolgd dienen te worden door een onafhankelijke partij. In artikel 2 lid 2d van het Nederlandse voorstel Wet bescherming klokkenluiders staat dat in de procedure moet worden vastgesteld bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris(sen) het vermoeden van een misstand kan worden gemeld en welke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding. Klopt het dat de ontvanger van de melding dus onafhankelijk moet zijn, maar dat dit niet geldt voor de opvolger van de melding? Dit lid constateert dat als dit het geval is, dit zou betekenen dat het voorstel niet in lijn is met de EU-Richtlijn.

Dit lid heeft tijdens de debatten meerdere keren gevraagd hoeveel mensen in de overheidssector uiteindelijk erkend zijn als klokkenluider. Het antwoord was telkens dat dat te lezen valt in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2021. Daarin staat het volgende opgenomen: in de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 waren er respectievelijk 1, 2, 3, 0 en 0 misstanden volgens de klokkenluidersregeling. Dit lid vindt dit bizar weinig. Hij zou graag van de regering vernemen bij welke onderdelen van de regering deze klokkenluiders werkzaam waren. Ook verneemt hij graag van de regering hoeveel mensen de afgelopen vijf jaar erkend zijn en een tegemoetkoming gehad hebben in de proceskosten (waarin de CAO voorziet). Hij is vooral verbaasd omdat er in meerdere schandalen klokkenluiders geweest zijn. Zonder volledig te zijn – immers veel klokkenluiders hebben liever geen publiciteit – wijst hij op:

  • 1. De belastingdienst, waar er in het toeslagenschandaal meerdere klokkenluiders naar buiten getreden zijn en een van de klokkenluiders zelf voorwaardelijk ontslag gekregen heeft.1

  • 2. De klokkenluider bij het Ministerie van OCW en de publieke omroep.

  • 3. Klokkenluiders bij de Omgevingswet.2

  • 4. Zeven klokkenluiders bij het Ministerie van Justitie over oneigenlijke beïnvloeding.3

  • 5. Klokkenluiders bij Defensie.4

Het lid Omtzigt heeft geen enkele moeite om deze lijst aan te vullen. Vooral op Veiligheid en Justitie en Defensie zijn er legio voorbeelden. Heeft de regering enig vermoeden waarom deze mensen, die één voor één ernstige misstanden aan de kaak gesteld hebben, meestal ook eerst tijden intern, niet als klokkenluider zijn aangemerkt en beschermd? En welk onderdeel van de nieuwe wet leidt ertoe dat dit in het vervolg wel zal gebeuren?

De voorzitter van de commissie, Hagen

Adjunct-griffier van de commissie, Muller