Gepubliceerd: 26 november 2020
Indiener(s): Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU)
Onderwerpen: dieren gezondheidsrisico's landbouw zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35633-18.html
ID: 35633-18

Nr. 18 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 november 2020

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Ik dank de commissie voor de snelheid waarmee zij haar inbreng heeft geleverd.

In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de door de leden van de genoemde fracties gestelde vragen. Hierbij houd ik de volgorde en indeling van het verslag aan. De vragen heb ik genummerd.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Het wijzigingsvoorstel in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij komt nadat op een aantal pelsdierhouderijen nertsen besmet zijn geraakt met SARS-CoV-2. Deze uitbraken hebben tot zorgen geleid bij mensen op en in de buurt van de pelsdierhouderijen en ook voor de nertsenhouders zelf is het een heel onzekere tijd. Deze leden hebben nog een aantal vragen over het voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij en hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze leden zijn van mening dat het een goede ontwikkeling is dat de nertsenhouderij vroegtijdig wordt gesloten, in het belang van dierenwelzijn, maar ook in het belang van de volksgezondheid. Zo heeft het verleden ons geleerd dat in het geval van dierziektes altijd eerst de meest vergaande maatregel genomen moet worden en dat daarna verder onderzocht moet worden. Zo kunnen risico’s worden beperkt, en infectiehaarden worden voorkomen. Daarbij zijn deze leden al sinds 2002 kritisch op het houden van dieren voor hun vacht. Zij hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen over de voorliggende wetswijziging.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat het wetsvoorstel voor voortijdige beëindiging van de pelsdierhouderij relatief snel naar de Kamer is verstuurd, waardoor de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) tot uitvoering wordt gebracht. Deze leden hopen dat een snelle uitvoering ervoor kan zorgen dat er in 2021 geen nertsen meer in Nederland worden gehouden. Zij zijn blij dat de specifieke salderingsregeling stikstof voor pelsdierhouders uit het wetsvoorstel gehaald is. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State meldde, zou deze niet ten goede komen aan de natuur omdat deze gericht was op de instandhouding van de bestaande stikstofbelasting.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de Pelsdierhouderij. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

1.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat beoogt om op korte termijn een einde te maken aan de pelsdierhouderij in Nederland. Deze leden delen de mening dat het vanwege de verspreiding van het COVID-19-virus op de nertsenbedrijven noodzakelijk is om de nertsenhouderij ruim voor 2024 te beëindigen. Zij hadden graag gezien dat uit voorzorg eerder was begonnen met het ruimen van nertsen. Nu moeten zij constateren dat het ruimen in feite getrapt begonnen is. In het geval er COVID-19 wordt aangetroffen, wordt wel meteen geruimd. Zijn de reeds geruimde nertsenbedrijven, waarvan de eersten al bijna een halfjaar geleden geruimd zijn, ook leeg gebleven?

De geruimde bedrijven zijn niet opnieuw bevolkt. Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geldt nu een landelijk vervoersverbod voor nertsen, zodat er geen nieuwe nertsen op een bedrijf mogen worden aangevoerd (artikel 3a van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel dat voorziet in de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij in Nederland. Deze leden zijn zeer verheugd dat er eindelijk daadwerkelijk een einde komt aan deze onethische, moreel verwerpelijke en volstrekt overbodige sector. Zoals ook in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt geschetst, sprak de Kamer zich al in 1999 uit tegen de nertsenfokkerij. Het is bijzonder triest dat het meer dan 21 jaar heeft moeten duren voordat dit verbod eindelijk van kracht zal zijn. Tientallen miljoenen nertsen zijn in de tussenliggende jaren gefokt, hebben hun korte leven moeten doorbrengen in draadgazen kooitjes boven hun eigen uitwerpselen en zijn vervolgens in het najaar vergast om hun pels als bont te kunnen verkopen. Hieraan zal nu eindelijk een einde komen. Tegelijk is het wrang dat de Nederlandse belastingbetaler nu in totaal meer dan 200 miljoen euro moet gaan betalen voor het uitkopen van de nertsenfokkers, het slopen van de stallen en het vergoeden van de dieren die vroegtijdig zijn vergast vanwege de coronabesmettingen in de sector. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

1. Inleiding

2.

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van het aantal pelsdierhouderijen in Nederland (aantal bedrijven en aantal locaties, inclusief de reeds geruimde bedrijven) en het aantal pelsdierhouderijen dat sinds april 2020 geruimd is vanwege een besmetting. Kan de regering daarbij aangeven hoeveel nertsen er op 15 november 2020 in Nederland verblijven?

Er zijn 70 locaties geruimd. Er zijn ongeveer 423.000 volwassen moederdieren, 2752 reuen en 2.367.630 pups geruimd.

Er zijn op 23 november 2020 nog 12 locaties waar momenteel wordt gepelsd, met in totaal circa 120.000 dieren, en 44 locaties waar het pelzen is afgerond en waar geen nertsen, inclusief moederdieren, meer zitten.

3.

Kan de regering aangeven hoeveel mensen werkzaam zijn op de pelsdierhouderijen en hoeveel mensen werkzaam zijn in de keten van de pelsdierhouderij?

Er worden geen gegevens bijgehouden over het aantal mensen dat werkzaam is in de pelsdierhouderij. Op basis van de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN)-norm dat per fte 1.500 fokteven kunnen worden verzorgd, kan worden aangenomen dat de primaire sector werkgelegenheid biedt aan circa 500 mensen, exclusief tijdelijke werknemers voor het mede-verrichten van piekwerkzaamheden tijdens de paartijd, de werptijd en de pelstijd. Het aantal vaste arbeidsplaatsen ligt voor de gehele keten naar schatting op circa 1.000 mensen.

4.

De leden van de CDA-fractie hebben direct hun volledige steun gegeven aan het ruimen van besmette nertsenbedrijven. En omdat SARS-CoV-2 een ziekte is die van dier op mens overdraagbaar is en om toekomstige reservoirvorming bij nertsenbedrijven te voorkomen, steunen deze leden het versneld beëindigen van de nertsenhouderij in Nederland. Daarom hebben zij ook de motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112) ingediend die de regering vroeg te komen met een fatsoenlijke stoppersregeling voor de nertsenhouderij, zodat de nertsenhouders eind 2020 gestopt zouden zijn. Deze leden verbazen zich wel over de in de memorie van toelichting vermelde ethische bezwaren tegen de pelsdierhouderij als een van de motieven voor de voorgestelde vroegtijdige beëindiging van de pelsdierhouderij. Deze motivering voegt alleen maar extra leed toe aan de situatie waar de nertsenhouders zich in bevinden en is in dit stadium niet nodig volgens de leden.

De ethische bezwaren tegen de pelsdierhouderij waren destijds bij de totstandkoming van de Wet verbod pelsdierhouderij de reden om de nertsenhouderij per 1 januari 2024 te verbieden. Die bezwaren leefden toen en leven nu nog. Daarom haalt het kabinet deze aan in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. De primaire aanleiding voor dit wetsvoorstel is evenwel gelegen in het belang van bescherming van de volksgezondheid.

De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat de vervroegde beëindiging van de pelsdiersector in Nederland vanwege besmettingen met COVID-19 zo lang op zich heeft laten wachten. Vanaf het moment dat duidelijk werd hoe groot de besmettings- en verspreidingsrisico’s op nertsenhouderijen waren, hebben deze leden dan ook gepleit voor onmiddellijke sanering van de pelsdierhouderij. In hun ogen heeft de regering een onnodig groot risico genomen door sinds de eerste vastgestelde besmetting bijna zeven maanden te wachten met het aanbieden van wetgeving daartoe. Dat gezegd hebbende zijn zij desondanks content met het voornemen van de regering om de sector alsnog een spoedig halt toe te roepen. Samen met de collega’s van de PvdA zijn zij initiatiefnemer geweest van het wetsvoorstel om de productie van pelzen ten behoeve van de kledingindustrie te beëindigen en hoewel de aanleiding treurig is vormt het einde van de bontindustrie in Nederland een positieve mijlpaal in de geschiedenis van de veehouderij in ons land.

De leden van de SP-fractie achten het houden van dieren louter voor benutting van hun vacht in de kledingindustrie onethisch en niet van deze tijd. Daarnaast laten de leefomstandigheden van de dieren in de nertsenindustrie zwaar te wensen over, zo menen deze leden. In krappe kooien zonder enig comfort en zonder mogelijkheden om soorteigen gedrag te vertonen leiden de miljoenen dieren in de pelsindustrie een kort en miserabel leven alvorens zij worden gedood voor het vervaardigen van een product dat volstrekt onnodig is, gezien de vele alternatieven die beschikbaar zijn voor het vervaardigen van kleding.

2. Doel en aanleiding

2.1.1. Totstandkoming

De leden van de SP-fractie staan nog steeds onverkort achter de motieven die hen er toe hebben gebracht om wetgeving in te dienen om de pelsdierhouderij in Nederland te verbieden. Dat hiermee een ruime overgangstermijn gepaard is gegaan, is tegen de wens van deze leden geweest, maar zij hebben dit democratische compromis geaccepteerd. De huidige aard en omvang van de besmettingen van nertsen op Nederlandse pelsdierhouderijen zijn echter onverantwoord en vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Daarmee is het volgens hen gerechtvaardigd om de pelsdierhouderij niet door te laten modderen tot aan 2024, zoals aanvankelijk afgesproken. Dat nertsenhouders worden gecompenseerd voor hun verlies is terecht, al hebben deze leden hun twijfels bij de hoogte van de geldelijke bedragen die de regering hierbij voorstelt. Zij lichten dit nader toe bij de behandeling van de voorstellen omtrent de compensatieregeling.

2.1.2. Gerechtelijke procedure

De leden van de SP-fractie begrijpen en waarderen dat pelsdierhouders gebruik hebben gemaakt van hun democratische recht om het verbod op het houden van hun dieren juridisch aan te vechten. Hoewel deze leden verklaard tegenstander zijn van deze sector, hechten zij waarde aan een zorgvuldige naleving van de rechtsgang die past bij een open en democratische samenleving. De uiteindelijke gerechtelijke besluiten hebben bepaald dat het verbod rechtmatig is en de ondernemers hebben middels een langdurende overgangsregeling de mogelijkheid gehad om hun bedrijfsactiviteiten af te bouwen.

5.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat in 2014 een aantal individuele pelsdierhouders en de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders een civielrechtelijke procedure tegen de Staat der Nederlanden startten over de toenmalige wet die de nertsenhouderij in Nederland moest beëindigen. Kent de regering de signalen dat de nu voorliggende wetswijziging eveneens zou kunnen leiden tot een rechtszaak?

Er zijn mij geen concrete signalen bekend over eventuele rechtszaken.

6.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre een eventuele rechtszaak een zo snel als mogelijke ruiming van alle nertsenbedrijven zou kunnen belemmeren.

Een belemmering voor de invoering van het verbod door een rechtszaak ligt niet in de rede. Een eventuele rechtszaak zou dan inhouden dat nertsenhouders, vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak in een bodemprocedure over de rechtmatigheid van de wet, via een kort-gedingprocedure vorderen dat de wet buiten toepassing wordt verklaard. Het is vaste jurisprudentie dat hiervoor alleen aanleiding is als de wet onmiskenbaar onverbindend (buiten redelijke twijfel) is wegens strijd met een ieder verbindende bepalingen van verdragen, besluiten van volkenrechtelijke organisaties en algemene rechtsbeginselen. Ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel is er geen reden om aan de rechtmatigheid te twijfelen. In het bijzonder wijs ik hier op de eisen die het Eerste Protocol van het Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt aan de beperkingen aan het gebruik van eigendommen: er moet een wettelijke regeling zijn, een gerechtvaardigd algemeen belang, en een redelijk evenwicht tussen de mate van regulering van het eigendomsrecht en het daarmee gediende algemeen belang. Aan deze eisen is in dit wetsvoorstel voldaan.

7.

De leden van de PvdA-fractie menen uit pagina 16, paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel te mogen opmaken dat zowel de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland het niet eens zijn met de voorgestelde nadeelcompensatie en een volledige schadevergoeding wensen en de voorgestelde vervroegde ruimingen onrechtmatig achten. Is de regering hierover in overleg met deze organisaties, mede ter voorkoming van verdere juridisering?

Het kabinet heeft overleg gevoerd met de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland over het wetsvoorstel. Ter voorbereiding van de beleidsregel is voorts overleg gevoerd met de sector om inzicht te krijgen in de gevolgen die de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij met zich brengt. Het kabinet zal de komende tijd regulier overleg blijven houden met beide organisaties.

2.2. Vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij

8.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel onderzoek is gedaan naar de epidemiologie en de introductieroutes. Kan de regering de laatste stand van zaken delen over de onderzoeken? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag of het onderzoek alleen gericht is op de pelsdieren/nertsen of ook op andere huis- of knaagdieren en vogels? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom vindt er geen onderzoek plaats naar andere dieren (huisdieren, knaagdieren, zoals ratten en dergelijke, en vogels)?

Er is veel traceringsonderzoek gedaan naar de verspreidingsroutes van SARS-CoV-2 bij nertsenbedrijven. Op dit moment vindt nog aanvullend onderzoek plaats naar de rol van wilde dieren, waaronder knaagdieren, vogels en vleermuizen, hierin. Dat onderzoek is net gestart en daar zijn nog geen gegevens over.

Er is tot nu toe geen informatie boven gekomen waaruit infectiebronnen zijn aan te wijzen.

9.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering zo lang heeft gewacht met het voorbereiden van wetgeving om de pelsdierhouderij vervroegd te beëindigen. Eenieder die het tempo waarin de besmettingen plaatsvonden heeft bestudeerd, had kunnen concluderen dat het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten grote risico’s met zich mee zou brengen. Het feit dat mensen besmet zijn geraakt na in aanraking te zijn geweest met nertsen heeft deze leden gesterkt in die overtuiging. Dat deskundigen waarschuwden voor het ontstaan van een kolkend virusreservoir had in hun ogen ruim voldoende reden moeten zijn voor de regering om onmiddellijk in te grijpen door de sector vervroegd te beëindigen. De veiligheidsmaatregelen die de regering in plaats daarvan heeft genomen zijn niet effectief geweest, getuige het snel oplopende aantal bedrijven dat daarna nog besmet is geraakt. Deze leden wijzen er daarnaast op dat onderzoek van Koopmans et. al. (Koopmans et. al (2020). «Jumping back and forth: anthropozoonotic and zoonotic transmission of SARS-CoV-2 on mink farms») heeft aangetoond dat op de zestien onderzochte bedrijven maar liefst twee derde van de geteste medewerkers sporen vertoonden van besmetting. Tevens werd hierbij geconcludeerd dat het virus razendsnel over kan springen en dat mutaties zich met regelmaat voordoen. Zeker gezien de duidelijke concentratie van fokbedrijven in bepaalde regio’s achtten deze leden die conclusies destijds meer dan voldoende grond om tot definitieve sluiting over te gaan. Het gegeven dat loslopende nertsen en besmette katten zijn gesignaleerd in de omgeving van pelsdierhouderijen heeft daar zeker aan bijgedragen. Dat de regering ditzelfde oordeel pas velde nadat de helft van de bedrijven reeds was geraakt, betreuren zij ten zeerste.

Het kabinet volgt met het voorstel voor een vervroegd verbod op de pelsdierhouderij het advies van het OMT-Z van 24 augustus 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 28 286, nr. 1124) en het vervolgadvies van 9 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28 286, nr. 1132). Het OMT-Z ziet de verplichte beëindiging van de pelsdierhouderij na afloop van de pelsperiode als de beste optie om het volksgezondheidsrisico op de lange termijn (reservoirvorming en daaruit volgende infecties) te couperen.

10.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij allereerst nogmaals kort hun zorgen uiten over de reactie van de regering op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden. Nadat in april 2020 het eerste geval werd ontdekt van een coronabesmetting onder nertsen, zijn bij herhaling de risico’s hiervan onderschat, ook nadat half mei bleek dat het virus niet alleen van mens op nerts, maar ook van nerts op mens kon overspringen. Op het moment dat het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z) het zorgelijk noemde dat het niet lukte om grip te krijgen op de verspreiding van het virus in de pelsdierhouderij en daarbij adviseerde om de sector zo spoedig mogelijk te beëindigen, heeft het nog maanden geduurd voordat de regering met een concreet voorstel kwam. Ondanks de waarschuwing dat, hoe langer er nertsen op grote schaal worden gehouden terwijl het virus nog circuleert, hoe langer het risico voor de volksgezondheid (reservoirvorming) blijft bestaan. Daar komt nog bij dat het virus al die tijd heeft kunnen muteren doordat het tussen mens en nerts heen en weer sprong. Deze leden wijzen erop dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie-Van Dijk, die de uitbraak van de Q-koorts onderzocht, was dat bij voor mensen gevaarlijke dierziekten vanuit het voorzorgsbeginsel gehandeld dient te worden. Deze leden vinden dat deze aanbeveling volledig van toepassing is op de coronabesmettingen bij nertsen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat deze fundamentele les uit de Q-koorts-crisis niet door de regering is toegepast. Handelen vanuit het voorzorgbeginsel zou immers hebben betekend dat de regering in een eerder stadium had moeten besluiten dat de nertsenhouderij moest worden stilgelegd.

Zoals aangegeven in de brief van 11 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28 286, nr. 1133) achtte het OMT-Z in zijn advies van 24 augustus 2020 het risico van infectie vanuit nertsen voor omwonenden verwaarloosbaar ten opzichte van de kans op infectie van mens-op-mens in de bevolking. Het OMT-Z concludeerde dat het volksgezondheidsrisico op de korte termijn voor omwonenden en de rest van de populatie zeer klein is en het volksgezondheidsrisico op de langere termijn (kans op reservoirvorming en daaruit volgende infecties) met het verplicht stoppen van de sector na de pelsperiode eind 2020 het snelst kan worden gecoupeerd. Het OMT-Z heeft daarom op 24 augustus 2020 geadviseerd om zo snel mogelijk, voor het eind van 2020 een einde te maken aan de nertsenhouderij om de vorming van een reservoir in de nertsenhouderij op de langere termijn tegen te gaan. Tevens adviseerde het OMT-Z de strategie van het ruimen van besmette bedrijven voort te zetten en de monitoring te intensiveren. Het kabinet heeft dit OMT-Z advies overgenomen en voert dit uit. In zijn advies van 10 november 2020 geeft het OMT-Z aan dat – in het licht van de situatie in Denemarken – het risico van de huidige Nederlandse situatie voor de volksgezondheid niet is veranderd ten opzichte van de hierboven vermelde risicoanalyse in augustus 2020.

11.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de regering erop dat inmiddels in zeven landen nertsenvarianten van het coronavirus zijn geconstateerd bij mensen; naast Nederland en Denemarken, geldt dit ook voor Zuid-Afrika, Zwitserland, de Faeröer eilanden, Rusland en de Verenigde Staten. Deze leden vragen de regering dan ook met klem om internationaal te pleiten voor een einde aan de nertsenfokkerij. Zij brengen hierbij in herinnering dat de Kamer in 2009 al een motie aannam die opriep om in te zetten op een Europees nertsenfokverbod (motie van het lid Ouwehand, Kamerstuk 30 826, nr.21). Daarnaast zou op z’n minst moeten worden voorkomen dat de inventaris uit de Nederlandse nertsenfokkerij wordt verkocht of geëxporteerd naar het buitenland om daar de nertsenfokkerij voort te zetten. Zij hebben teleurgesteld geconstateerd dat hierover geen bepaling is opgenomen in het wetsvoorstel of de bijbehorende beleidsregel en vragen de regering deze omissie te herstellen.

Het doel van dit wetsvoorstel is om de nertsenhouderij in Nederland vervroegd te stoppen ter bescherming van de volksgezondheid en om ethische redenen.

Als de nertsenbedrijven stoppen, staat het de houders als rechthebbende vrij om met de inventaris te doen wat zij willen, dus ook export naar het buitenland. Een verbod daarop zou strijdigheid opleveren met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien een dergelijke verdergaande beperking aan het gebruik van het eigendom – een verbod op verkoop – niet te rechtvaardigen is vanuit een algemeen belang voor Nederland. Om die reden is geen bepaling hierover opgenomen in het wetsvoorstel.

12.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het vroegtijdig vergassen van alle dieren bij besmette bedrijven, gevoelsmatig het einde van de pelsdierhouderij naar voren werd gehaald. In deze situatie wordt stoppen als een natuurlijk moment gezien. Kan de regering bevestigen dat het ook mogelijk was geweest om het fokken van nertsen stil te leggen op basis van de maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, dus als dit zou zijn opgenomen als bepaling in de Tijdelijke COVID-wet?

De Wet publieke gezondheid, zoals gewijzigd bij Tijdelijke wet maatregelen covid-19, voorziet in de bevoegdheid om ten aanzien van mensen bepaalde gedragsvoorschriften te stellen en een aantal maatregelen te nemen. Die wet voorziet niet in bevoegdheden om beperkingen op te leggen aan veehouderijen of maatregelen te treffen ten aanzien van dieren. De preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en zoönosen is exclusief geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Die wet voorziet in een bevoegdheid om een fokverbod op te leggen, uitsluitend zolang dat nodig is voor het voorkomen van de verspreiding van een besmettelijke dierziekte (artikel 17 van die wet). Uiteraard heeft een dergelijk verbod alleen maar zin gedurende de paartijd bij nertsen. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voorziet dus niet in een bevoegdheid om permanent een fokverbod op te leggen, wanneer er geen risico meer is van verspreiding van een besmettelijke ziekte. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet ervoor om met dit wetsvoorstel te voorzien in een vervroegde invoering van het separate, permanente verbod op het houden van nertsen.

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3.1. Verkorten van de overgangstermijn

De leden van de SP-fractie steunen het verkorten van de overgangstermijn van ganser harte. Dit voorstel van de regering had wat deze leden betreft veel eerder geïnitieerd moeten worden.

3.1.2. Nieuwe einddatum

13.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen harde ingangsdatum voor deze wetswijziging wordt gesteld maar dat ervoor gekozen is om de genoemde einddatum (1 januari 2024) te vervangen door de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Kan de regering motiveren waarom hiervoor is gekozen? Wat was het alternatief en waarom is een mogelijk alternatief afgevallen? Waarom is er niet voor gekozen om een concrete einddatum te stellen?

Met de voorgestelde einddatum wordt recht gedaan aan de benodigde tijd voor parlementaire behandeling en anderzijds de wens om de wetswijziging met het oog op de volksgezondheid zo snel als mogelijk na die parlementaire behandeling in werking te laten treden. Dat is met het alternatief – een concrete datum in het wetsvoorstel – niet het geval.

Daarnaast is het uit oogpunt van rechtszekerheid van belang dat de pelsdierhouders voldoende tijd wordt geboden om aan het verbod te voldoen zodra de wetswijziging in werking treedt. Met de einddatum hebben pelsdierhouders de facto veertien dagen na publicatie van de wetswijziging in het Staatsblad de tijd om de nog aanwezige pelsdieren af te voeren. Het is de verwachting dat in de praktijk geen van de pelsdierhouders bij publicatie van de wetswijziging nog pelsdieren zal hebben.

14.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) later in de memorie van toelichting haar zorg heeft geuit over de datum van inwerkingtreding. Kan de regering ook op deze zorg in relatie tot de inwerkingtreding reageren? Kan de regering ingaan op de procedure die geldt voor nertsenhouders die op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houden? Is het haalbaar voor nertsenhouders om in een periode van twee weken de nertsenhouderij te beëindigen? Is een nertsenhouder die zijn bedrijf in deze periode moet beëindigen afhankelijk van andere organisaties of instanties? Zo ja, welke? Indien dit het geval is, kan de regering aangeven of er voldoende capaciteit is bij deze instanties om de werkzaamheden te verrichten bij alle nog in bedrijf zijnde pelsdierhouderijen? Zo nee, waarom niet?

De NVWA heeft in haar definitieve advies aangegeven dat «de handhaafbaarheid afneemt wanneer de wet niet rond 1 maart 2021 van kracht zou worden. Na 1 maart, wanneer het fokseizoen is begonnen, zal het draagvlak voor doden vermoedelijk in de sector afnemen». Ik ga er, mede op basis van gesprekken met de sector, van uit dat de nertsenhouders met het oog op de aangekondigde vervroegde inwerkingtreding van het verbod op het houden van nertsen, de komende tijd zullen besluiten om al hun dieren, inclusief de fokdieren, te pelzen en dat er op het moment van invoering van het verbod in Nederland geen nertsen meer zullen worden gehouden. Indien een nertsenhouder op het moment van de inwerkingtreding van deze wet nog nertsen houdt, dan heeft deze nertsenhouder nog dertien dagen de tijd om deze nertsen te doden. De nertsenhouder is daarbij niet afhankelijk van andere organisaties of instanties.

15.

Bij de leden van de SP-fractie is de indruk ontstaan dat de regering te veel waarde heeft gehecht aan het voltooien van de «pelscyclus» in het lopende seizoen. Deze leden erkennen dat pelsdierhouders het COVID-19 virus niet hadden kunnen voorzien, maar wijzen er desondanks op dat het grootschalig en geconcentreerd houden van dieren met grote regelmaat leidt tot virusuitbraken, niet zelden gepaard gaand met risico’s voor de volksgezondheid. Er is in dezen sprake van een bekend ondernemersrisico, zo menen zij.

Ten aanzien van de koppeling met de pelsperiode verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen nrs. 9 en 10, waarin ik het OMT-Z-advies heb behandeld. Met betrekking tot het ondernemersrisico merk ik op dat in de beleidsregel een normaal maatschappelijk risico (ondernemersrisico) van 15% is opgenomen.

16.

De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting dat wordt voorgesteld om de eerder vastgelegde einddatum van 1 januari 2024 te vervangen door een nieuwe einddatum en wel de dertiende dag na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Waar is de datum van inwerkingtreding, anders dan van de parlementaire behandeling van het voorliggend wetsvoorstel, van afhankelijk? In hoeverre is de inwerkingtreding van de wet afhankelijk van het tot stand komen van de beleidsregel waarin de nadeelcompensatie wordt uitgewerkt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van die beleidsregel en in hoeverre is de totstandkoming van die beleidsregel afhankelijk van consensus met de sector?

De datum van inwerkingtreding is gekoppeld aan de publicatie van de wetswijziging in het Staatsblad. Die publicatie kan zo snel mogelijk na de parlementaire behandeling plaatsvinden. Dit is dus niet afhankelijk van het tot stand komen van de Beleidsregel nadeelcompensatie pelsdierhouderij. Maar het is wel van belang dat tegelijk met de inwerkingtreding van de wet ook de Beleidsregel gereed is en in werking kan treden, zodat pelsdierhouders bij inwerkingtreding inzicht hebben in die compensatie. Om die reden is parallel aan het opstellen van het wetsvoorstel ook het ontwerp van de beleidsregel opgesteld. Dat ontwerp is ter informatie aan uw Kamer toegezonden. De definitieve vaststelling en publicatie van de Beleidsregel in de Staatscourant is voorts niet afhankelijk van consensus met de sector.

3.2. Nadeelcompensatie

17.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in het licht van artikel 14 van de Grondwet en artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziet in een nadeelcompensatie. Kan de regering toelichten waarom zij gekozen heeft voor een aparte beleidsregel waarin de nadeelcompensatie geregeld is? Wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen daarvan?

In het wetsvoorstel is de bevoegdheid opgenomen om nadeelcompensatie toe te kennen. De beleidsregel is in dit geval bij uitstek het instrument waarmee duidelijkheid wordt gegeven over de wijze waarop aan die wettelijke bevoegdheid invulling zal worden gegeven. Betrokkenen, in dit geval de pelsdierhouders, kunnen rechtszekerheid ontlenen aan de beleidsregel en er op vertrouwen dat de bevoegdheid gelijkelijk zal worden toegepast. Juist vanwege deze rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is afwijking van de beleidsregel in beginsel ook niet toegestaan. Dit is slechts anders indien sprake is van een bijzondere omstandigheid die bij totstandkoming van de beleidsregel redelijkerwijs niet had kunnen worden voorzien en die maakt dat onverkorte toepassing van de beleidsregel leidt tot een onevenredige en niet beoogde uitkomst.

18.

Kan de regering inzicht geven in de uitgangspunten van deze nadeelcompensatie? Kan de regering aangeven wat bedoeld wordt met de verwijzing naar de «speciale last» en het gegeven dat dit niet is opgenomen in de wet? Kunnen deze leden hieruit opmaken dat de regering van mening is dat de schade voor de sector vanwege de vervroegde beëindiging uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico? Kan de regering aangeven wat verstaan wordt onder een normaal maatschappelijk risico of een normaal ondernemersrisico?

Nadeelcompensatie is aan de orde indien een rechtmatige overheidsmaatregel een groep ondernemers of burgers onevenredige schade toe brengt. Bij de vraag wat onevenredig is, is gelet op het compensatierecht dat in jurisprudentie is ontwikkeld, van belang of de last «speciaal» is. Daarmee wordt bedoeld of de betrokkenen in het bijzonder belast worden ten opzichte van een andere groep. Daarnaast is van belang of de last «abnormaal» is. Dat betekent dat de geleden schade zodanig afwijkt van waar de ondernemer redelijkerwijs rekening mee had kunnen houden, dat deze niet (volledig) voor rekening en risico van de ondernemer hoort te blijven. Dit betreft het aspect van normaal maatschappelijk risico, of in voorliggend geval het normaal ondernemersrisico.

In hoeverre de schade onevenredig moet worden geacht, hangt van de omstandigheden van het geval af. In dit geval is zijn de omstandigheden zodanig dat de geleden schade als gevolg van de vervroegde beëindiging voor de hele groep pelsdierhouders als onevenredig nadeel moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de hele groep pelsdierhouders in aanmerking komt voor compensatie. Het moet dan wel gaan om schade die het rechtstreekse en noodzakelijk gevolg is van de voorgestelde vervroegde beëindiging (het causaliteitsvereiste). Van Ameyde Waarderingen B.V. heeft geadviseerd over de causale schade. In het rapport is naar voren gebracht dat de schade als gevolg van de vervroegde beëindiging vooral inkomensschade betreft. In aanvulling daarop is door Van Ameyde naar voren gebracht dat in bepaalde situaties ook een causale schade kan worden aangenomen met betrekking tot een transitievergoeding voor het personeel, een overbruggingsperiode voor het vinden van vervangende arbeid en de waardevermindering van fokteven in verband met de vanwege het opgelegde vervoersverbod ontstane beperking om de fokteven te exporteren.

Op deze aldus vastgestelde schade wordt vervolgens in mindering gebracht wat gelet op het normaal maatschappelijk risico voor rekening van de pelsdierhouder dient te blijven. In de beleidsregel is dit normaal maatschappelijk risico bepaald op 15% van de vergoedbare schade.

19.

Kan de regering ingaan op de persoonlijke omstandigheden waar nertsenhouders mee te maken krijgen na deze vervroegde beëindiging, zoals het beëindigen van een familiebedrijf dat soms generaties lang in het bezit is, het moeten verlaten van de bedrijfswoning omdat deze niet gebruikt kan worden als plattelandswoning of particuliere woning, de opbouw van het pensioen die door de beëindiging een «gat» kent, de omscholing van de nertsenhouder en diens personeel, waarbij dit de kinderen kunnen zijn? Kan de regering aangeven hoe zij om zal gaan met de sociaal-emotionele aspecten die gepaard gaan met deze vervroegde beëindiging?

De voorgestelde vervroegde beëindiging brengt met zich dat de pelsdierhouder drie productiejaren eerder moet stoppen dan de oorspronkelijke datum van 1 januari 2024. Net als destijds bij de totstandkoming van de Wet verbod pelsdierhouderij in 2013, gaat het hier om een ingrijpende maatregel die grote gevolgen heeft voor nertsenhouders in (bedrijfs)economisch en sociaal-emotioneel opzicht. De houders, hun gezinnen en werknemers worden nu immers onverwacht snel geconfronteerd met een forse ingreep in hun werk en leven door de overheid. Dat is een ingrijpende gebeurtenis.

Ik vind het mede hierom van belang om zo snel mogelijk duidelijkheid aan de pelsdierhouders te verschaffen waar zij met de nadeelcompensatie aan toe zijn. Daarnaast kunnen pelsdierhouders gebruik maken van het door LNV met een bedrag van € 4,6 miljoen gesubsidieerde sociaaleconomisch plan voor de pelsdierhouderij. Dit plan wordt uitgevoerd door NFE en LTO en is gericht op begeleiding bij het vinden van ander werk of een andere onderneming door middel van het aanbieden van opleidingen, trainingen, workshops en coaching.

20.

Kan de regering aangeven op welke manier het advies van de Raad van State verankerd is dat de nadeelcompensatie een gebonden bevoegdheid is? Kan de regering aangeven waarom dit niet in de wet is opgenomen?

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd om van de bevoegdheid voor het toekennen van schadevergoeding een gebonden bevoegdheid te maken. Dit sluit meer aan bij het nog niet in werking getreden artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 2013, 50). Dit advies is overgenomen. Het wetsvoorstel kent nu een gebonden bevoegdheid; de Minister kent compensatie toe indien aan de genoemde voorwaarden van causaliteit en normaal ondernemersrisico is voldaan (voorgesteld artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij).

21.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in gerechtelijke uitspraken rondom beëindiging van de nertsenhouderij de rechter ervan uitging dat een overgangsperiode nertsenhouders in staat zou stellen de investeringen terug te verdienen die zij ten behoeve van het dierenwelzijn hebben gedaan op grond van de personal protective equipment (PPE)-Verordening en tevens als compensatie van schade. De rechter overwoog ook dat wanneer zou vaststaan dat de voortzetting van de nertsenhouderij tijdens de overgangsperiode geen enkel voordeel bood ten opzichte van de situatie waarin het verbod ook voor nertsenhouders met onmiddellijke ingang zou gelden – hetgeen zich zou kunnen voordoen indien tijdens de overgangsperiode in het geheel geen winst wordt gemaakt – de overgangsperiode niet als tegemoetkoming in de schade zou kunnen worden beschouwd. Deze leden hebben vernomen dat de totale schade die de nertsenhouderij door het vervroegd en gedwongen beëindigen van de nertsenhouderij nu zo’n 300 euro miljoen bedraagt. Zij constateren dat het bedrag dat beschikbaar is voor de nadeelcompensatie maar een gedeelte van de werkelijke schade dekt, namelijk maximaal 150 miljoen euro. Kan de regering toelichten hoe dit bedrag tot stand gekomen is en kan de regering ook toelichten hoe tot de 20 miljoen euro ten behoeve van de uitvoeringskosten is gekomen?

Voor de nadeelcompensatie heeft het kabinet een bedrag gereserveerd van maximaal € 150 miljoen (inclusief maximaal € 20 miljoen uitvoeringskosten), gebaseerd op de algemene financieel-economische kenmerken van de pelsdiersector. Naar aanleiding van het Van Ameyde-advies is de nadeelcompensatie opgebouwd uit een viertal onderdelen, te weten inkomensschade, schade gedurende een periode voor het vinden van vervangende arbeid voor ondernemers, transitiekosten werknemers en waardevermindering fokteven. De verwachting is dat de € 130 miljoen toereikend is voor het totaal aan uit te keren nadeelcompensatie.

Er is naast deze € 130 miljoen een bedrag van maximaal € 20 miljoen voor uitvoeringskosten gereserveerd. Dit betreft hoofdzakelijk de door RVO te maken uitvoeringskosten van de beleidsregel nadeelcompensatie.

22.

Bij de nadeelcompensatie wordt tevens gesproken over het eerlijk verdelen van de publieke lasten. Kan de regering aangeven wat in dezen wordt verstaan onder «publieke lasten»?

Nadeelcompensatie gaat er van uit dat de nadelige effecten van rechtmatig overheidshandelen in beginsel door de maatschappij gedragen moeten worden. Elke burger of ondernemer heeft tot op zekere hoogte te accepteren dat dergelijke nadelige effecten als gevolg van rechtmatig optreden van de overheid kunnen ontstaan. Maar als het geleden nadeel verhoudingsgewijs onevenredig groot is, is nadeelcompensatie aan de orde. In de rechtspraktijk wordt dit veelal gebaseerd op het égalitébeginsel («égalité devant les charges publiques»), het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten. Het effect van nadeelcompensatie is dat met gemeenschapsgeld het onevenredige nadeel van een burger of ondernemer alsnog gelijkelijk over de gemeenschap wordt verdeeld.

23.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat de nertsenhouders recht hebben op een compensatie. Zij hadden immers niet aan kunnen zien komen dat hun sector in één keer geheel zou worden opgeheven. Deze leden horen veel geluiden in de samenleving dat de nadeelcompensatie voor nertsenhouders niet in verhouding staat tot de compensatie die andere sectoren krijgen die last hebben van de coronacrisis en de daaruit volgende maatregelen; denk hierbij aan de horeca- en cultuursector. Het argument dat de regering hierbij gebruikt is dat het verschil tussen de nertsenhouderij en andere sectoren is dat de nertsenhouderij volledig beëindigd wordt en dat de andere sectoren tijdelijk te maken hebben met deze maatregelen. Deze leden zien dit ook, maar zijn tegelijkertijd benieuwd of de regering nog andere argumenten heeft om het verschil in hoogte van de compensatie voor beide sectoren te verklaren. Daarnaast wijzen zij de regering erop dat het hierbij gaat om een sector die sinds 2013 al verboden is en alleen onder voorwaarden tot 2024 toegestaan was. Het gaat hier dus om een compensatie voor maximaal drie jaar en niet om een sector die nog jaren op volle kracht door kon gaan. In hoeverre heeft dit aspect een rol gespeeld bij het bepalen van de hoogte van de compensatie? Hoe staat dit in verhouding tot het ondernemersrisico, waar ook schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding van dierziekten onder valt?

De omstandigheid dat de pelsdierhouders in 2024 hoe dan ook hadden moeten stoppen, is betrokken bij de toets aan het causaliteitsvereiste; alleen de schade die het rechtstreeks gevolg van het vervroegde verbod is komt in aanmerking voor vergoeding. Kosten die de sector in 2024 hoe dan ook had moeten maken, komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.

Nadat bepaald is welke schade voor vergoeding in aanmerking komt, wordt het normaal ondernemersrisico daarop in mindering gebracht. Dit normaal maatschappelijk risico staat in zoverre los van het causaliteitsvereiste.

Onder normale omstandigheden komt schade als gevolg van overheidsmaatregelen ter bestrijding van dierziekten voor rekening en risico van de ondernemer. De voorliggende situatie kent een aantal bijzondere aspecten, die maken dat compensatie in de rede ligt. Van belang is onder meer dat de maatregel permanent van aard is. Zodra het gezondheidsrisico voorbij is, kan deze sector de productie niet opnieuw opstarten om opnieuw inkomen te genereren en daarmee de geleden schade op te kunnen vangen. Bovendien is de sector slechts een aantal maanden gegund om zich voor te bereiden op deze permanente maatregel. Terwijl zij op basis van de huidige wet er van uit mochten gaan dat zij nog tot 2024 de tijd hadden om zich op de permanente beëindiging voor te bereiden.

24.

Ook worden de activiteiten van de nertsenhouders wel gereguleerd maar wordt hun eigendom niet ontnomen. De regering schrijft zelfs dat het aannemelijk is dat dit eigendom een andere economische functie kan krijgen en dus enige waarde zal behouden. Is de regering in contact met nertsenhouders over welke activiteiten zij gaan of kunnen ondernemen zodra het houden van nertsen ophoudt? Zo ja, hoe verlopen deze contacten?

Over de eventuele omschakeling naar andere economische activiteiten door de nertsenhouder wordt primair contact onderhouden door de gemeente. In de digitale informatiebijeenkomst voor nertsenhouders, die op 28 oktober 2020 door het Ministerie van LNV werd georganiseerd, werd nertsenhouders aangeraden contact op te nemen met de gemeente, en werden voorbeelden besproken van andere economische activiteiten en advies vanuit de gemeente.

25.

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat emotie een grote rol speelt in de discussie over de nadeelcompensatie, bij nertsenhouders maar ook bij andere groepen in de samenleving. Deze leden hopen dan ook dat de regering inzicht kan geven in de objectieve criteria die gebruikt zijn om de hoogte van de compensatie te bepalen. Kan de regering meer inzicht geven in wat zij precies verstaat onder «schade die buiten het normale maatschappelijke of normale ondernemersrisico valt»? Zij schrijft in de memorie van toelichting immers dat ondernemers maatschappelijke discussies goed in de gaten moeten houden.

Het normaal maatschappelijke of normaal ondernemersrisico betreft een criterium waaraan gelet op het compensatierecht, zoals dat in jurisprudentie is ontwikkeld, moet worden getoetst bij de vraag in hoeverre schade als gevolg van een rechtmatige overheidsmaatregel vergoed dient te worden. Dit criterium betreft de vraag of de schade (volledig) voor rekening en risico van de ondernemer dient te blijven of dat de schade (deels) afwijkt van hetgeen de ondernemer rekening had behoren te houden. Uit jurisprudentie volgt dat bij de toets aan dit criterium alle omstandigheden van het voorliggend geval moeten worden afgewogen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag nr. 23.

26.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering daarnaast of zij in kan schatten in hoeverre nertsenhouders van plan zijn om hun bedrijf naar het buitenland te verplaatsen. Is zij het met deze leden eens dat het verwerpelijk zou zijn als nertsenhouders na het innen van de compensatiegelden in het buitenland opnieuw nertsen zouden gaan houden?

Mij zijn geen gegevens bekend over verplaatsing van nertsenhouderijen naar het buitenland. Over de nertsenhouderij in het buitenland besluit de overheid van het desbetreffende land. Nederland heeft hierover geen zeggenschap. Waar het om het grondgebied van de Europese Unie gaat, zet Nederland op dit moment in op het meldingsplichtig maken van Sars-CoV-2 bij gehouden nertsen en in aanvulling daarop het bestrijdingsplichtig maken van die ziekte binnen de Europese Unie.

27.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke juridische gronden de regering heeft om verplaatsing van nertsenbedrijven naar het buitenland aan banden te leggen.

De Nederlandse overheid heeft geen bevoegdheden om ingezetenen te verbieden om op het grondgebied van een ander land activiteiten te verrichten.

De leden van de SP-fractie steunen de zienswijze van de regering dat een deel van de geleden schade onder het ondernemersrisico valt. Dat gezegd hebbende zijn deze leden van mening dat de compensatie die wordt voorgesteld te ruimhartig is. Voor een inkomensverlies van drie jaar ontvangen pelsdierhouders waarschijnlijk bedragen die neerkomen op minstens vier modale salarissen per boekjaar. Zij achten dit onwenselijk aangezien hiervoor gemeenschapsgeld wordt ingezet dat door andere werkenden bij elkaar wordt gebracht. Bovendien kent de internationale pelsmarkt slechte perspectieven en hebben de betreffende ondernemers ruim de tijd gehad om zich te oriënteren op andere carrièremogelijkheden of bedrijfsactiviteiten. De voorgestelde nadeelcompensatie heeft dan ook veel weg van een gouden handdruk waarmee de regering de grotere pelsdierhouders in één klap miljonair maakt. Deze middelen kunnen naar mening van deze leden veel beter worden ingezet om werknemers uit andere getroffen sectoren van de arbeidsmarkt te begeleiden naar nieuwe banen waar momenteel grote behoefte aan is.

28.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het, zeker in deze tijd waarin zo veel ondernemingen worden geraakt door de coronapandemie en de maatregelen die hiertegen worden genomen, niet uit te leggen dat er zo veel geld wordt uitgetrokken voor deze sector. Voor het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensatie zijn veel factoren meegewogen die ieder voor zich vragen oproepen. Deze leden vragen de regering waarom deze regeling wordt uitgewerkt en vastgelegd in een beleidsregel. Waarom is hier niet gekozen voor een algemene maatregel van bestuur, zoals ook is gedaan bij de regels over de tegemoetkoming in de kosten van sloop of ombouw van gebouwen?

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 17, waarin ik ben ingegaan op de voorgestelde keuze voor het instrument van de beleidsregel.

29.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de Kamer meer te zeggen dient te hebben over een regeling van deze omvang. Door de nadeelcompensatie op deze manier te koppelen aan het voorliggende wetsvoorstel, ontstaat het gevoel dat de Kamer slechts mag tekenen bij het kruisje. Dat is wat deze leden betreft onacceptabel.

Het wetsvoorstel brengt een vervroegde beëindiging van de pelsdiersector met zich. Onder de voorliggende omstandigheden is het een gegeven dat pelsdierhouders voor de geleden schade als gevolg van de vervroegde beëindiging recht hebben op compensatie. Zonder compensatie zal niet de in het licht van artikel 1 Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens vereiste fair balance kunnen worden bereikt. Het recht op compensatie is dus hoe dan ook onlosmakelijk met het wetsvoorstel verbonden, om strijdigheid met het Europees Recht te voorkomen.

Met de Beleidsregel nadeelcompensatie pelsdierhouder wordt de wettelijke bevoegdheid nader ingevuld. Een concept is aan uw Kamer toegestuurd ter informatie. Zie voorts mijn antwoord op vraag nr. 17.

3.3. Gevolgen voor de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten

30.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uiterste datum kan aangeven waarop de nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten gereed is.

Voor de benodigde aanpassing van de sloopsubsidie is eerst een wijziging nodig van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij. Voor die wijziging – een algemene maatregel van bestuur – is een aantal processtappen vereist, waaronder overleg met de Europese Commissie en advisering door de Raad van de State. Op dit moment wordt het ontwerp van deze wijziging voorbereid. Het streven is het ontwerp in het eerste kwartaal van 2021 aan uw Kamer voor te leggen. Na deze voorhang en advisering door de Raad van State zal de wijziging zo snel mogelijk in werking treden.

31.

De leden van de CDA-fractie lezen: «Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten vast te stellen en deze inhoudelijke zoveel mogelijk bij de oude aan te laten sluiten.» Waar is de regering voornemens op af te wijken en wanneer komt er duidelijkheid over hoe de nieuwe subsidieregeling eruit gaat ziet?

Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij zal worden gewijzigd voor wat betreft de subsidiëring van sloopkosten. Dit heeft te maken met het Europese staatssteunkader waaronder de huidige subsidie voor sloopkosten is goedgekeurd door de Europese Commissie. Dit specifieke kader vereist als tegenprestatie de vrijwillige beëindiging van de productiecapaciteit. Vanwege het onderhavige wetsvoorstel kan subsidie voor sloopkosten niet meer onder dit kader worden gerechtvaardigd. De wijziging van het Besluit zal via een ander staatssteunkader bij de Europese Commissie aangemeld moeten worden.

De huidige subsidie voor ombouwkosten is op een ander Europees staatssteunkader gebaseerd en kan onder dat kader blijven worden toegepast. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag nr. 30.

32.

De leden van de CDA-fractie zijn met betrekking tot het ombouwen en omschakelen van pelsdierhouderijen bezorgd om de capaciteit bij gemeenten c.q. provincies met betrekking tot de benodigde vergunningverlening en vragen daarom wat de visie van de regering hierop is.

Dit is naar het oordeel van het kabinet primair een aangelegenheid van de gemeenten en provincies zelf. Wat de gevolgen voor gemeenten en provincies zijn, is van veel diverse factoren afhankelijk: het aantal nertsenhouderijen in gemeenten en provincies, de aard van de door de nertsenhouder voorgenomen vervangende activiteit, de mogelijkheden die in de lokale en provinciale regelgeving bieden en het tempo waarin de nertsenhouder aan de slag gaat. Dat maakt dat het op voorhand moeilijk in te schatten is hoeveel beslag er zal worden gelegd op de capaciteit bij gemeenten en provincies. Wel is het kabinet zich er van bewust dat bij met name ombouw het verkrijgen van de noodzakelijke omgevingsvergunning langere tijd in beslag nemen, zeker als daarvoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is. Het kabinet vertrouwt erop dat de nertsenhouder in goed overleg met de betrokken gemeente en provincie afspraken kan maken over een goed verloop van de vergunningenprocedure. Waar nodig zal de nertsenhouder hiervoor in het kader van de verlening van de ombouw- en sloopsubsidie ook voldoende gelegenheid voor worden geboden. Het kabinet werkt samen met gemeenten en provincies om de houders zo goed mogelijk bij te staan.

33.

De leden van de D66-fractie lezen dat op basis van de huidige subsidieregeling geen subsidies voor sloop meer kunnen worden verleend en dat de subsidieregeling aanpassing behoeft en opnieuw moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Wanneer kan de Kamer meer informatie verwachten over een nieuwe subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten?

Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag nr. 30.

34.

Daarbij lezen de leden van de D66-fractie: «De doelen van de initiatiefnemers van de wet, te weten het zorgen dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen, dat de percelen zoveel mogelijk een nuttige bestemming krijgen en dat wordt bijgedragen aan het maken van een doorstart van de voormalige pelsdierhouder in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten, blijven in de nieuwe situatie immers onverminderd van belang.» Wat wordt gezien als een nuttige bestemming? Welke eisen worden hierbij gesteld?

Als gevolg van het verbod verliest een pelsdierhouderijlocatie haar huidige functie, zodat het vinden van alternatief gebruik wenselijk is om verrommeling van het landschap tegen te gaan. Welke mogelijkheden daarvoor zijn, is sterk locatiegebonden en afhankelijk van de mogelijkheden die gemeenten en provincies via ruimtelijke ordening en de milieuregelgeving kunnen bieden. Daarbij kunnen sloop, als eind- of tussenstap, alsmede ombouw een belangrijke rol vervullen.

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het oordeel dat er met de verkorte overgangstermijn onvoldoende ruimte is om te spreken van een tegenprestatie voor ombouwkosten dan wel sloopwerkzaamheden die gefinancierd dienen te worden vanuit publieke middelen. Deze leden wachten de nieuwe voorstellen van de regering met betrekking tot sloop en ombouw af en zullen deze van hun oordeel voorzien. Zij zijn van mening dat de stalvoorzieningen die gebruikelijk zijn in de nertsenindustrie dermate krap zijn dat zij niet geschikt zijn voor verder gebruik in andere diersectoren. Het is dan ook een uitdrukkelijke wens van deze leden dat dit gedeelte van de bedrijfsinventaris niet meer beschikbaar komt voor de veehouderij.

Daarnaast achten van de leden van de SP-fractie de tijd meer dan rijp om over te gaan tot een algeheel verbod op de invoer en verkoop van bontproducten. Bont is een luxeproduct dat in het productieproces gepaard gaat met dierenwelzijnsstandaarden die voor deze leden volstrekt onacceptabel zijn. Tevens zijn voor de vervaardiging van kleding ruimschoots voldoende alternatieven voor handen waarbij dierlijke grondstoffen niet benodigd zijn.

35.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de subsidieregeling voor de sloop- en ombouwkosten zal worden aangepast. Kan de regering uitsluiten dat dit als gevolg heeft dat het totaalbedrag van deze subsidieregeling verder wordt verhoogd?

Voor de sloop- en ombouwregeling is € 32 miljoen gereserveerd. De sloop- en ombouwregeling wordt aangepast. Het gereserveerde bedrag zal naar aanleiding van deze wijziging niet verhoogd worden.

4. Verhouding tot hoger recht

4.2. Artikel 14 van de Grondwet

36.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan geven op het verschil tussen een schadeloosstelling en een nadeelcompensatie.

Een schadeloosstelling is aan de orde indien schade wordt geleden als gevolg van een onrechtmatige overheidsmaatregel. Bij een onrechtmatige daad is sprake van een handeling die in strijd is met het recht, en dus niet had mogen plaatsvinden. Alle gevolgen van de onrechtmatige handeling moeten (zoveel mogelijk) ongedaan worden gemaakt. Dat betekent dat alle schade die wordt geleden als direct gevolg van de overheidsmaatregel dan voor vergoeding in aanmerking komt.

Indien sprake is van een rechtmatige overheidsmaatregel is volledige schadeloosstelling uitsluitend aan de orde indien het eigendom wordt ontnomen (zoals bijvoorbeeld bij onteigening).

Nadeelcompensatie kan aan de orde zijn indien schade wordt geleden als gevolg van een rechtmatige overheidsmaatregel, maar dit hoeft niet. Bij rechtmatig handelen is sprake van een handeling waartoe de overheid bevoegd is, en die dan ook mag, of soms zelfs moet plaatsvinden. Maar ondanks dat het om rechtmatig handelen gaat, kan het voorkomen dat een groep burgers of bedrijven, of een individuele burger of bedrijf, ten opzichte van anderen door die rechtmatige handeling een onevenredig nadeel lijdt dat niet geheel voor zijn eigen rekening hoort te blijven. Door nadeelcompensatie kan de onevenredige benadeling worden weggenomen.

Voor de vraag of de betrokkene gecompenseerd dient te worden voor het geleden nadeel is onder meer van belang in hoeverre de geleden schade uit stijgt boven het normaal maatschappelijk risico.

Zie voorts mijn antwoorden op de vragen nrs. 18 en 22.

5. Gevolgen

5.1. Inschatting economische gevolgen voor de pelsdierhouderij

37.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven waarom Wageningen Economic Research (WEcR) geen onderzoek gedaan heeft of en, zo ja, in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Welk aanvullend onderzoek is er alsnog gedaan of wordt gedaan voor de uitwerking van de beleidsregel?

Een aanvullend onderzoek is in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerd door Van Ameyde Waarderingen. Van Ameyde heeft, als expert op het gebied van de bedrijfseconomische aspecten van nadeelcompensatie in onder meer de veehouderij, geadviseerd over de schade die als rechtstreeks gevolg van de vervroegde beëindiging is geleden en welke kostenposten dit betreft.

38.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af voor welk soort bedrijven, anders dan pelsdierhouderijen, de wet nog meer gevolgen heeft. Heeft de regering de gevolgen voor deze bedrijven, zoals toeleverende bedrijven of transport- en voerbedrijven, in kaart gebracht?

De Wet verbod pelsdierhouderij alsmede het daarbij geformuleerde flankerend beleid is gericht op de primaire producenten en ziet niet op de mogelijke gevolgen voor toeleverende bedrijven. Om die reden heeft het kabinet de gevolgen voor toeleverende en transport- of voerbedrijven niet in kaart gebracht.

39.

De leden van de D66-fractie lezen dat WEcR de economische gevolgen heeft berekenend en dat daarbij is nagegaan wat het verschil in opbrengsten en kosten zou zijn geweest tussen de situaties dat bedrijven in het voorjaar van 2021 in plaats van per 2024 moeten stoppen. Hierbij vernemen deze leden dat de opbrengstprijs van pelzen een grote invloed heeft op het saldo. Waarom is gekozen hierbij geen rekening te houden met de huidige marktprijs van pelzen, die ten gevolge van de coronacrisis sterk is gedaald? Het advies is om dit onderscheid te laten vervallen en de maatregelen die gedurende het pelzen aan bedrijven in het risicogebied zijn opgelegd in heel Nederland op te leggen.

Voor de ruimingsvergoedingen worden actuele marktprijzen als uitgangspunt gehanteerd. De nadeelcompensatie richt zich op het niet meer kunnen benutten van de verdiencapaciteit in de pelsdierhouderij in de komende drie jaren. Uit het Van Ameyde-advies komt naar voren dat de pelsprijs sterk fluctueert, maar dat deze zich langjarig beweegt tussen de € 20 en € 30. Daarbij is ook de pelsprijs van 2020 in ogenschouw genomen. Voor de nadeelcompensatie is, gegeven het Van Ameyde-advies, uitgegaan van € 24 per pels.

40.

De leden van de SP-fractie danken de regering dat zij onderzoek heeft laten uitvoeren naar de bedrijfseconomische waarde van de geleden schade van actoren in de pelsindustrie. Deze leden wijzen erop dat de uiteindelijke schatting van 90 tot 120 miljoen euro aanzienlijk lager is dan de vooraf ingeschatte reservering die de regering augustus jongstleden heeft aangekondigd. Desondanks zijn zij van mening dat ook het nieuwe getaxeerde bedrag onevenredig hoog is wanneer dit wordt afgezet tegenover andere bedrijven die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen en daarvoor geen of veel minder compensatie tegemoet hebben kunnen zien. Bedrijven met een maatschappelijk nuttige functie uit bijvoorbeeld de cultuursector dienen net als de nertsensector van overheidswege hun deuren te sluiten – terecht, met het oog op de volksgezondheid – en hierdoor dreigt thans een kaalslag in het culturele landschap. Zij hopen dat de regering voor dergelijke sectoren een soortgelijke warme belangstelling vertoont als voor de pelsdiersector.

Wageningen Economic Research heeft in beeld gebracht wat de economische gevolgen zijn voor de sector van het vervroegen van het verbod op het houden van nertsen, en schat dit nadeel op € 90 tot 120 miljoen. Daarbij is echter geen rekening gehouden met het feit dat ontslag van personeel afvloeiingskosten kosten met zich brengt en dat nertsenhouders tijd nodig hebben voor het vinden van een andere baan. Deze posten worden wel meegenomen in de beleidsregel over nadeelcompensatie. Voor bedrijven en sectoren die eveneens te maken hebben met de gevolgen van de coronacrisis, maar evenwel niet te maken krijgen met een permanent verbod op de betreffende activiteit, geldt dat zij steun vanuit het steun- en herstelpakket ontvangen.

41.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de totale economische gevolgen voor de pelsdierhouderij volgens het onderzoek van WEcR variëren tussen de 90 miljoen en 120 miljoen euro. Tevens lezen deze leden op pagina 15 van de memorie van toelichting dat WEcR niet onderzocht heeft in hoeverre de economische gevolgen in het kader van nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen: «De schade die voor compensatie in aanmerking komt wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Daarbij zal aanvullend aan het WEcR rapport nader financieel en juridisch onderzoek worden gedaan». Wat is de stand van zaken van het nader onderzoek?

Het nadere onderzoek is in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerd door Van Ameyde Waarderingen B.V. Uw Kamer heeft het betreffende rapport op 19 november 2020 ontvangen.

42.

Tevens merkt de regering op pagina 17 op dat «bij het bepalen van de hoogte van nadeelcompensatie het element van het normaal maatschappelijk risico, in dit geval het normale ondernemersrisico, een onlosmakelijk element is dat moet worden meegewogen». Mogen leden van de PvdA-fractie hieruit de conclusie trekken dat het totale bedrag van de nadeelcompensatie onder het bedrag van de totale economische gevolgen voor de sector van naar schatting 90 tot 120 miljoen euro zal blijven? Zo nee, waarom niet?

Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen nrs. 21 en 40. De verwachting is dat € 130 miljoen toereikend is voor het totaal aan uit te keren nadeelcompensatie. Dit is met inbegrip van toepassing van een korting vanwege het normale ondernemersrisico.

43.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat de nadeelcompensatie van nertsenbedrijven vooral ook rekening moet houden met het feit dat deze sector in 2024 toch al gesloten zou moeten worden, de gevolgen van de coronacrisis door de meeste ondernemers grotendeels zelf gedragen moeten worden, dat dit ook voor de nertsenbedrijven zou moeten gelden en dat derhalve zeer terughoudend moet worden omgegaan met de nadeelcompensatie aan nertsenbedrijven en het geen pas geeft als nertsenhouders door de nadeelcompensatie met gemiddeld 1,5 miljoen euro gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?

De nadeelcompensatie betreft enkel de geleden schade als rechtstreeks gevolg van de omstandigheid dat de pelsdierhouder drie jaar eerder moet stoppen. Een deel van de schade valt onder het normaal maatschappelijk risico (ondernemersrisico), welk deel voor eigen rekening van de pelsdierhouder hoort te blijven. Voor wat betreft een voorbeeldberekening van de nadeelcompensatie voor nertsenhouders, verwijs ik naar de Kamerbrief van 19 november 2020 (kenmerk DGA-DAD/20288391).

5.2. Fiscale gevolgen nadeelcompensatie

44.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een uitgebreide toelichting kan geven op paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting over de fiscale gevolgen van de nadeelcompensatie. Deze leden lezen dat een definitieve toets van de nadeelcompensatieregeling aan de btw-regelgeving pas kan plaatsvinden nadat de beleidsregel bekend is. Kan de regering bevestigen dat deze toets heeft plaatsgevonden en niet btw-plichtig is? Zo nee, waarom niet? De regering stelt dat de vergoeding in het kader van het wetsvoorstel kan worden verkregen in zijn algemeenheid behoort tot de winst. Kan de regering de mogelijkheden schetsen die een pelsdierhouder heeft om de verkregen compensatie voor belasting in te zetten voor een nieuwe onderneming of andere mogelijkheden om in eigen inkomsten te kunnen voorzien? Wat bedoelt de regering met de opmerking dat de toepassing van de herinvesteringsreserve de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader van deze regeling kan worden aangemerkt als een vervreemding als gevolg van overheidsingrijpen? Welke extra mogelijkheden biedt dit de pelsdierhouder? Kan de regering hiervan een uitputtend overzicht geven? Betekent deze opmerking dat er ook beperkingen voor de pelsdierhouder kunnen zijn? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een uitputtende lijst van de beperkingen en of nadelen.

Zoals in paragraaf 8 van het besluit tot vaststelling van beleidsregels voor de beoordeling van aanvragen om een vergoeding op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij is toegelicht is deze regeling inmiddels beoordeeld voor de btw. Geconcludeerd is dat sprake is van een onbelaste schadevergoeding voor de btw.

7. Uitvoering

45.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) belast is met de uitvoering van de wettelijke grondslag voor nadeelcompensatie. Kan de regering aangeven welke kosten (administratief en uren) RVO maakt met de uitvoer van de regeling? Wat wordt bedoeld met de handhaving van het wetsvoorstel? Welke handhavingstaken liggen bij RVO?

De inzet van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) betreft de voorbereiding, de communicatie over de voorwaarden, het inregelen van het proces en de ICT, en de vaststelling en uitbetaling van de nadeelcompensatie, inclusief de eventuele inzet van deskundigen en bezwaar- en beroepszaken. Met RVO is verkennend gesproken over de hoogte van de kosten en daarbij is aangegeven dat RVO binnen de genoemde uitvoeringskosten blijft.

Met de handhaving van het wetsvoorstel wordt bedoeld het toezicht op de naleving van het vervroegd in werking getreden verbod en het toepassen van handhavingsinstrumenten bij overtredingen van het verbod, met name het opleggen van een last onder bestuursdwang. Op dat vlak heeft RVO geen taken.

46.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de voorgestelde salderingsregeling met betrekking tot dit wetsvoorstel anders is dan de provinciale beleidsregels en dat deze zich niet richt op de vermindering van stikstofbelasting. Zo is de Raad van State van mening dat deze regeling juist de bestaande stikstofbelasting in stand houdt, omdat stikstofruimte afkomstig van nertsenhouderijen terechtkomt bij veehouderijen. Naar aanleiding van dit advies heeft de regering de voorgestelde bepaling over het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging van de nertsenhouderij geschrapt. In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering: «Het advies geeft ook geen aanleiding te veronderstellen dat het in het geheel niet mogelijk is om beperkingen te stellen aan de mogelijkheden van intern en extern salderen, ook niet indien deze deel uit maken van een verplichtende maatregelen. Indien een maatregel wordt genomen vanuit stikstofoogpunt, waarbij kan worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk, geschikt en evenredig is in het licht van de stikstofdoel-stellingen en tevens dat bij de toepassing van de maatregelen gelijke gevallen gelijk worden behandeld, acht ik dergelijke beperkingen mogelijk.» De regering zal «bezien op welke wijze voor beëindigingssituaties zoals de onderhavige beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte kunnen worden gesteld, zoals bijvoorbeeld middels de provinciale beleidsregels of op nationaal niveau.» Wanneer kan de Kamer hier meer informatie over verwachten? Is de regering het met deze leden eens dat 100% van de vrijgekomen ruimte terug gegeven dient te worden aan de natuur? Zo nee, waarom niet? In dit verband wijzen zij ook op de regeling inzake de gerichte opkoop van veehouderijen, die laat zien dat het mogelijk is om 100% van de vrijgekomen ruimte aan de natuur terug te geven. Zij zijn dan ook van mening dat bij de sluiting van de nertsenbedrijven alle vrijgekomen ruimte terug aan de natuur dient te worden gegeven. Is de regering bereid om een soortgelijke regeling te treffen voor de sluiting van de nertsenbedrijven? Indien het argument van de regering is dat hier geen sprake is van vrijwillige opkoop, waarom is dat volgens de regering een doorslaggevend argument om de stikstofruimte niet door te halen?

Het wetsvoorstel zoals dat ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd, voorzag in beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte die vrijvalt bij beëindiging van de nertsenhouderij. Voor intern salderen was voorzien in een afroming van 30% van de emissie die kon plaatsvinden vanuit de gerealiseerde capaciteit van het bedrijf. Deze ruimte zou dan via het zogenoemde stikstofregistratiesysteem, of een ander aangewezen programma, beschikbaar worden gesteld voor andere activiteiten. De mogelijkheid van extern salderen van de stikstofruimte werd uitgesloten. De Afdeling advisering van de Raad van State zag bezwaren tegen de beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte in het wetsvoorstel, met name omdat voor nertsenhouders dan andere regels zouden gelden dan voor andere sectoren (gelijkheidsbeginsel) en adviseerde deze beperkingen te schrappen. Het kabinet heeft naar aanleiding daarvan besloten om de beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte te schrappen uit het wetsvoorstel.

Voor de nertsenhouders gelden dus dezelfde regels als voor andere sectoren voor wat betreft de stikstofruimte: zij kunnen deze bijvoorbeeld gebruiken om zelf een doorstart te maken, middels intern salderen, of, in provincies waar extern salderen met veehouderijbedrijven is opengesteld, middels extern salderen de ruimte aan een andere ondernemer beschikbaar stellen met een afroming van 30% die ten goede komt aan de natuur.

Overigens kijk ik naar de mogelijkheden om in de toekomst beperkingen aan het gebruik van de stikstofruimte te stellen in het geval van beëindigingssituaties, bijvoorbeeld via provinciale beleidsregels. Het streven is om uw Kamer hierover in het voorjaar van 2021 te informeren.

8. Toezicht en handhaving

47.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVWA adviseert om, als het wetsvoorstel eenmaal wet is en niet uiterlijk rond 1 maart 2021 ingaat, te wachten met de invoering tot 1 januari 2022, na afloop van de fokperiode in 2021. Dit advies leidt tot verbazing bij deze leden. Kan de regering toelichten waar dit advies op gebaseerd is? Deelt de regering dit advies? Wat zijn volgens de NVWA de risico’s mocht deze wet niet uiterlijk rond 1 maart 2021 worden ingevoerd? Kan de regering toelichten op welke wijze de NVWA de maatschappelijke onrust en de onduidelijkheid voor de nertsenhouders heeft meegewogen in haar advies? Kan de regering vervolgens ingaan op het risico dat de NVWA ziet dat er na inwerkingtreding van het verbod alsnog nertsen gehouden zouden kunnen worden? Deelt de regering dat de kans hierop minimaal is omdat een nertsenhouder geen enkele kant op kan met de pelsen? Klopt het dat een dierenarts of andere erfbetreders geen dienstverlening zullen uitvoeren aan illegaal gehouden nertsen? Kan de regering de suggesties van de NVWA voor de invulling van de nadeelcompensatie delen met de Kamer en een toelichting geven op de gedane suggesties? Voorziet de regering een actieve rol voor de NVWA na de beëindiging van de individuele bedrijven? Met andere woorden: volgt er een controle op bedrijfsniveau of de bedrijven daadwerkelijk gesloten zijn?

Voordat ik in ga op deze vraag, merk ik op dat de passage in de memorie van toelichting over de uitvoerings- en handhavingstoets van de NVWA gebruik is gemaakt van een ontwerp van het advies. In haar uiteindelijke advies heeft de NVWA het punt over de uitgestelde invoering van de wet niet opgenomen. In het definitieve advies staat: «De NVWA is van mening dat de handhaafbaarheid afneemt wanneer de wet niet rond 1 maart 2021 van kracht zou worden. Na 1 maart, wanneer het fokseizoen is begonnen, zal het draagvlak voor doden vermoedelijk in de sector afnemen».

Ik verwacht, mede op basis van gesprekken met de sector, dat de nertsenhouders met het oog op de aangekondigde vervroeging van de inwerkingtreding van het verbod op het houden van nertsen, de komende tijd zullen besluiten om al hun dieren, inclusief de fokdieren, te pelzen en zullen er op het moment van invoering van het verbod in Nederland geen nertsen meer zijn.

Verder geldt met het oog op de voorkoming van verspreiding van Sars-CoV-2 bij nertsen een verplichting voor nertsenhouders om wekelijks het aantal door hen gehouden nertsen te melden bij de NVWA (artikel 2c van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen). Hierdoor heeft de NVWA een concreet beeld van het aantal in voorkomend geval nog aanwezige nertsen in de periode voorafgaand aan de invoering van het verbod en kan zij er gericht op toezien dat ook die bedrijven tijdig hun bedrijf beëindigen. De NVWA zal na de invoering van het verbod steekproefsgewijs op een aantal locaties van pelsdierhouders fysieke inspecties uitvoeren en onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van pelsdieren. Indien de uitkomsten, of andere signalen, daar aanleiding toe geven, kan de NVWA uiteraard meer locaties inspecteren.

Het wetsvoorstel voorziet verder niet in regels over dienstverlening ten behoeve van illegaal gehouden dieren.

Met betrekking tot de nadeelcompensatie heeft de NVWA de suggestie gedaan om te bepalen dat pelsdierhouders alleen in aanmerking kunnen komen voor compensatie indien zij de Wet pelsdierhouderij naleven. Met deze suggestie is in die zin rekening gehouden dat in de ontwerpbeleidsregel is bepaald dat de inkomensschade onder meer wordt bepaald op basis van het aantal fokteven dat rechtens mag worden gehouden. Uitsluiting van compensatie vanwege niet-naleving is evenwel geen optie, omdat het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens nu eenmaal nadeelcompensatie vereist. Indien het verbod niet wordt nageleefd kunnen de reguliere handhavingsinstrumenten worden toegepast (bestuursrechtelijke herstelsancties of strafrechtelijke vervolging).

48.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten voor de NVWA voor het toezicht op de naleving van de wet. Hoe hoog zijn deze kosten? Waar is dit op gebaseerd en op welke manier en uit welke categorie worden de kosten gefinancierd?

De NVWA zal na de invoering van het verbod steekproefsgewijs op een aantal locaties van pelsdierhouders fysieke inspecties uitvoeren, zie hiervoor mijn antwoord op vraag nr. 47. Zoals ik in mijn antwoord op vraag nr. 14 heb gemeld, verwacht ik dat de nertsenhouders voor de invoering van het voorgesteld vervroegde verbod alle nertsen op hun bedrijf hebben gedood. De kosten van uitvoering zijn nog niet bekend.

49.

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat de regering inzet op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel en onderschrijven dit doel. Deze leden merken op dat de NVWA een aantal suggesties heeft gedaan voor de invulling van de nadeelcompensatieregeling. Kan de regering uiteenzetten van welke suggesties hier sprake is?

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 47, waarin ik ben ingegaan op het advies van de NVWA naar aanleiding van de uitvoerings- en handhavingstoets.

50.

Naast dat de leden van de D66-fractie positief zijn over het feit dat de nertsenhouderij zo snel als mogelijk wordt beëindigd, zijn er ook zorgen. Deze leden hebben een aantal verontrustende signalen en beelden ontvangen omtrent het feit dat twee nertsenhouderijen zich niet aan de hygiënevoorschriften houden en dat sprake zou zijn van dierenmishandeling. Zo is op de beelden te zien dat geen beschermende kleding wordt gedragen bij het pelzen en dat geen juist gebruik wordt gemaakt van een mondkapje. Bovendien is te zien dat medewerkers dieren vastpakken, bijvoorbeeld aan hun poten, en van een afstand in de kar slingeren. Hoe verhouden deze beelden zich tot de conclusie dat van opzet bij de verspreiding van het virus geen sprake is? Is de regering van mening dat op bedrijven sprake is geweest van nalatigheid? Is de regering bereid verder te onderzoeken of sprake is geweest van nalatigheid in het toepassen van beschermende kleding? Hoe verhouden de uitspraken van de regering dat dierenwelzijn bij ruimingen in acht wordt genomen zich tot deze beelden? Is de regering bereid te onderzoeken of dit soort zaken zich ook hebben voorgedaan op andere nertsenhouderijen? Hoe laat dit zich rijmen met regelgeving die stelt dat voortdurend visueel toezicht moet worden gehouden bij dieren die worden bedwelmd of gedood?

Er zijn geen aanwijzingen van opzet, noch van nalatigheid. De verplichte hygiënemaatregelen zijn enkele keren aangescherpt. De houders houden zich aan de maatregelen en doen hun uiterste best de ziekte buiten hun bedrijf te houden.

Er zijn wel signalen geweest dat op enkele houderijen de verplichte hygiënemaatregelen onvoldoende werden toegepast en de voorschriften niet voldoende werden nageleefd. De houders zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de regels. De vertegenwoordigers van de pelsdierenhouders zijn hierop aangesproken. De NVWA doet hiernaar onderzoek en zal bij overtredingen door nertsenhouders handhavend en verbaliserend optreden.

De NVWA heeft op alle te ruimen bedrijven toezicht gehouden op het dodingsproces en de ruiming. Waar zaken niet goed zijn gegaan, heeft de NVWA de houders en medewerkers daarop aangesproken, en zal dit blijven doen. Gedurende het laden wordt door middel van een steekproef gecontroleerd of de nertsen snel het bewustzijn verliezen en vervolgens overlijden. Voordat er gelost wordt, wordt nog een visuele inspectie uitgevoerd en tijdens het lossen wordt ook visueel gecontroleerd of de dieren dood zijn. Na het lossen van de bak in de container van het destructiebedrijf wordt er nogmaals gecontroleerd of er geen levende nertsen zijn.

De Welzijnscommissie dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op de hoogte gebracht. Zij heeft in het algemeen geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief vastgesteld en heeft geconstateerd dat de NVWA waar nodig adequaat heeft gereageerd.

51.

De leden van de SP-fractie steunen de regering in haar opvatting dat het vervroegde verbod zo snel mogelijk van kracht moet worden. De suggestie van de NVWA om bij vertraagde inwerkingtreding van het wetsvoorstel een jaar te wachten met de uitvoering achten deze leden gevaarlijk en onrealistisch. Zij vragen de regering welke maatregelen of sancties zij kan treffen ten opzichte van bedrijven die zich aantoonbaar niet houden aan het naar voren gehaalde fok, – en houdverbod.

Over het advies van uitgestelde inwerkingtreding verwijs ik naar mijn antwoord op vraag nr. 47. Wie dertien dagen na inwerkingtreding van het verbod nog nertsen houdt, overtreedt artikel 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij. Dat is een economisch delict (artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten). Overtreders van dit verbod kunnen dus strafrechtelijk worden vervolgd. Hierop staat een maximumstraf van hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (€ 21.750,–). Verder is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd om als bestuursrechtelijke herstelsanctie een last onder bestuursdwang op te leggen (artikel 11a van de Wet verbod pelsdierhouderij).

52.

Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd of de regering er voldoende vertrouwen in heeft dat de NVWA over genoeg personele capaciteit beschikt om alle nog in bedrijf zijnde nertsenhouderijen te ruimen. De recente rapportage die Deloitte publiceerde over de mogelijkheden die de NVWA heeft om aan haar uitgebreide takenpakket te voldoen geeft deze leden veel reden tot zorgen, zeker met het oog op de zojuist uitgebroken vogelgriep.

Het doden van dieren met het oog op de invoering van het voorgestelde vervroegde verbod op pelsdierhouderijen geschiedt door de nertsenhouder zelf. De verwachting is dat er geen nertsen meer op de bedrijven aanwezig zullen zijn op de ingangsdatum van het verbod. De NVWA zal hierop controleren, zie hiervoor mijn antwoord op vraag nr. 47.

53.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de NVWA opmerkingen heeft gemaakt bij de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van dit wetsvoorstel. Die opmerkingen leidden er zelfs toe dat de NVWA adviseerde te wachten met de invoering van de wet tot 2022 zodat er nog een nieuwe fokperiode kan komen. Deze leden delen de mening van de regering dat dat geen optie is, maar zij zien de opstelling van de NVWA wel als een veeg teken dat de handhaving van de wet een probleem kan gaan vormen. Is de NVWA wel voldoende toegerust om de wet te handhaven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de handhaving wel gegarandeerd kan worden?

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag nr. 47, waarin ik ben ingegaan op het advies van de NVWA naar aanleiding van de uitvoerings- en handhavingstoets.

9. Regeldruk

54.

De leden van de VVD-fractie lezen onder «Regeldruk» dat de totale administratieve lasten worden geraamd op 1,15 miljoen euro. Kan de regering dit nader toelichten? Hoe worden deze administratieve kosten meegenomen in het totale beschikbare bedrag van 150 miljoen euro? Vallen deze kosten onder de uitvoeringskosten van 20 miljoen of onder de 130 miljoen euro ter nadeelcompensatie? Wat zijn de totale kosten voor RVO in de uitvoering?

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp is aangegeven, vormen de beschreven lasten ten bedrage van € 1,15 miljoen de maximumvariant. Op basis van de verkregen deskundigenadviezen kon worden besloten om gebruik te maken van op normen gebaseerde uitgangspunten en worden afgezien van een zeer complex uitvoeringsproces, waardoor ook de administratieve lasten voor de pelsdierhouders mee zullen dalen. De beleidsregel staat toe dat aan de pelsdierhouder redelijke kosten ter zake van door een derde verleende deskundige bijstand worden vergoed. Deze kosten vallen onder de € 130 miljoen.

10. Financiële gevolgen voor de overheid

55.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering «een regeling reserveert van maximaal 150 miljoen (inclusief 20 miljoen euro uitvoeringskosten)». Deze leden vragen naar een toelichting en uitsplitsing van de 130 miljoen euro en de 20 miljoen euro uitvoeringskosten. Hoe is de berekening van 20 miljoen euro gemaakt? Welke diensten zijn betrokken ten laste van de uitvoeringskosten?

Voor de uitsplitsing van de € 130 miljoen en de berekening van de € 20 miljoen uitvoeringskosten van de daarbij betrokken diensten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag nr. 21.

56.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering een bedrag van maximaal 150 miljoen euro (inclusief uitvoeringskosten) heeft gereserveerd voor nadeelcompensatie in het kader van dit wetsvoorstel. Nu zijn de economische gevolgen voor de sector op basis van onderzoek van WEcR maximaal 120 miljoen euro en is de regering niet voornemens om dit hele bedrag te compenseren. Vanwaar dan toch het gereserveerde bedrag van 150 miljoen euro? Welk deel van de 150 miljoen euro wordt er voor uitvoeringskosten gereserveerd?

WEcR berekent op basis van zijn gehanteerde uitgangspunten een bedrag van € 90 á 120 miljoen. Het door Van Ameyde Waarderingen opgestelde advies bevat geen berekening van de te betalen kosten aan nadeelcompensatie op sectorniveau, daarnaast vestigt Van Ameyde Waarderingen meer aandacht dan WEcR op de schade-elementen transitiekosten personeel en voor het vinden van ander werk door ondernemers. Voor het antwoord op het gereserveerde bedrag van € 150 miljoen verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen nrs. 21 en 45.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten