Kamerstuk 35256-16

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 9 november 2020, over Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingswet en nadeelcompensatierecht (35256)

Dossier: Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht


Nr. 16 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 1 december 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 9 november 2020 overleg gevoerd met mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Kamerstuk 35 256).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Voorzitter: Van Nispen

Griffier: Westerhoff

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Van Dam, Van Nispen, Regterschot en Smeulders,

en mevrouw Ollongren, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aanvang 9.32 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik heet u allen van harte welkom. Aan de orde is het wetgevingsoverleg over de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht. Ik heet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom. Aanwezig zijn de heer Smeulders van GroenLinks, mevrouw Regterschot van de VVD en we verwachten ook de heer Van Dam van het CDA nog. We hanteren bij dit wetgevingsoverleg de begrotingsvolgorde, zoals afgesproken. Daarom geef ik als eerste het woord aan de grootste aanwezige oppositiefractie, en dat is GroenLinks. Ik geef het woord aan de heer Smeulders.

De heer Smeulders (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter, en dank dat u dit overleg wil voorzitten. Ik ben vandaag te gast in deze commissie omdat ik als woordvoerder Ruimtelijke Ordening het woord voer over de Omgevingswet. Vandaag spreken we over een wetsvoorstel dat niet per se over de inhoud van de Omgevingswet gaat, maar de procedurele voorschriften hebben natuurlijk wel invloed op de werking van de inhoud van de wet. Daarom vind ik het belangrijk om onze zorgen hier vandaag in dit debat in te brengen.

Zoals bekend – de Minister weet dat – is GroenLinks geen voorstander van de invoering van de Omgevingswet. We hebben tot nu toe als een van de weinige partijen in dit huis consequent tegen de verschillende wetsvoorstellen gestemd. Zonder het hele inhoudelijke debat daarover over te willen doen, vind ik het wel belangrijk om kort aan te geven waarom wij tegen de Omgevingswet zijn, omdat dit deels raakt aan het wetsvoorstel dat we hier vandaag bespreken. Ons belangrijkste bezwaar is dat met de komst van de Omgevingswet het hele omgevingsrecht wordt gedecentraliseerd en gedereguleerd. Dat betekent dat de rijksoverheid de regie niet meer naar zich toe trekt zoals wij eigenlijk zouden willen zien, gelet op de grote opgave waar wij voor staan. Denk aan wat er met de landbouw moet gebeuren en aan de energietransitie, de natuur en de grote woningbouwopgave, waarover we vanmiddag ook verder gaan praten. Dat wordt dus voor een nog groter deel aan de decentrale overheden gelaten. Daarnaast, en dat is een nog groter bezwaar in onze ogen, worden ook de normen voor de bescherming van de meest kwetsbare ruimten in ons land verder losgelaten. Straks geldt het «ja, mits»-principe en GroenLinks is bevreesd dat de kwaliteit van onze ruimtelijke ordening hiermee verder achteruitgaat. Niet doen dus, wat ons betreft.

Voorzitter. Dat gezegd hebbende, brengt me dat automatisch op het voorliggende wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel hebben wij de indruk dat het voor belanghebbenden steeds lastiger wordt om hun gelijk te halen en dat eventuele compensatie niet voldoende zou zijn. Collega's Van Nispen en Van Gerven van de SP hebben hier een amendement over ingediend, namelijk om de nadeelcompensatie te verbeteren. Ik kan hun redenering goed volgen en ben dan ook heel benieuwd naar de reactie van de Minister daarop.

Verder wil ik graag mijn zorgen uiten over de mogelijkheden die bijvoorbeeld omwonenden, maar ook natuur- en milieuorganisaties hebben om bezwaar te maken tegen ongewenste ontwikkelingen die straks, in onze ogen helaas, makkelijker kunnen voorkomen. Stichting Natuur & Milieu heeft mede namens Milieudefensie, de provinciale Natuur- en Milieufederaties, de Waddenvereniging, Natuurmonumenten, de Vogelbescherming, LandschappenNL en SoortenNL op het wetsvoorstel gereageerd. De natuur- en milieuorganisaties plaatsen enkele vraagtekens bij de voorgestelde coördinatieregeling. Zij hebben de vrees dat het voorgestelde artikel 3.25 lid 1 onderdeel h, op grond waarvan het coördinerend bestuursorgaan de beslistermijn voor de coördinerende besluiten bepaalt, door het Rijk kan worden gebruikt om beslistermijnen willekeurig te verkorten. Dit zou ten koste gaan van de zorgvuldige voorbereiding van het maatschappelijk draagvlak voor de desbetreffende besluiten. Ook zou dit onder omstandigheden strijd kunnen opleveren met EU-recht, het verdrag van Aarhus. De natuur- en milieuorganisaties pleiten er daarom voor de langste beslistermijn als verplichte maatstaf te handhaven. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister daarop.

Verder vragen de natuur- en milieuorganisaties zich af of de nieuw voorgestelde coördinatieregeling in voldoende mogelijkheden voor burgerparticipatie voorziet. Ze achten een verplichting tot het geven van een openbare kennisgeving noodzakelijk om een balans tussen de belangen van de initiatiefnemer en de omgeving te kunnen handhaven. De collega's van de SP hebben ook op dit punt een amendement ingediend, al ziet dat alleen op omwonenden. Het zal wat GroenLinks betreft ook voor natuur- en milieuorganisaties moeten gelden. Ik ben benieuwd naar de reactie daarop van de Minister.

GroenLinks deelt de zorgen van de natuur- en milieuclubs en we zijn nog niet gerustgesteld door de reactie van de Minister in de memorie van toelichting. Graag dus een nadere reactie. We willen graag weten hoe de Minister de mogelijkheden van belanghebbenden waarborgt om op te komen tegen besluiten waarmee zij het niet eens zijn.

Voorzitter, ik rond af. Het lijken misschien kleine punten die ik hier noem, maar zoals ik al zei, zorgt de Omgevingswet ervoor dat het omgevingsrecht verder wordt gedereguleerd en juist dan zijn extra waarborgen nodig om op te komen tegen besluiten en plannen. Het lijkt er echter op dat met dit wetsvoorstel, hoe begrijpelijk wellicht ook vanuit het perspectief van een efficiënte overheid, de rechtsbescherming niet op de juiste wijze meebeweegt. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de Minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Smeulders. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Regterschot, die zal spreken namens de VVD.

Mevrouw Regterschot (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Net als mijn collega Smeulders ben ook ik hier vandaag te gast in deze commissie, ook vanuit mijn portefeuille Ruimtelijke Ordening. Dat delen we dus met elkaar.

Vandaag spreken we in dit wetgevingsoverleg met elkaar over de wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten, in verband met het nieuwe Omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht. Zulke lange titels zijn voor mij echt nieuw; dat is bij ruimtelijke ordening echt anders. Het gaat om het laatste wetsvoorstel, los van het slot-koninklijk besluit, dat behandeld moet worden in het traject van de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2022. Het wijzigingsvoorstel vloeit voort uit het geheel van de overkoepelende Omgevingswet, een traject dat als het aan de VVD ligt zoals eerder al gezegd met de inwerkingtreding van die Omgevingswet per 1 januari 2022 een mooie afronding krijgt. De verwachting van de VVD is dan ook dat nog dit jaar het slot-koninklijk besluit van de Omgevingswet in beide Kamers kan worden voorgehangen, om inwerkingtreding te bewerkstelligen.

De VVD heeft alleen nog een vraag over de tweede nota van wijziging. Deze nota van wijziging, die begin dit jaar naar de Kamer is gestuurd, strekt ertoe dat voor de rechtsmacht van de bestuursrechter voor wat betreft de nadeelcompensatie wordt aangesloten bij de hoofdregel van de rechtspraak in twee instanties: enerzijds beroep bij de rechtbank en anderzijds hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarmee wordt teruggekeerd naar de regeling zoals die aanvankelijk was opgenomen in het wetsvoorstel van februari 2011, de zogenaamde Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, die de regering destijds bij nota van wijziging van november 2011 heeft aangepast.

Voorzitter. Kan de Minister een toelichting geven waarom hier uiteindelijk toch voor gekozen is? De oorspronkelijke procedure waarmee de Kamers destijds hebben ingestemd, was goed verdedigbaar: één beroepsinstantie in deze gevallen zorgt voor minder juridisering en komt daarmee meer tegemoet aan de achterliggende gedachte van de Omgevingswet om procedures te bekorten en te versnellen. Hoe denkt de Minister hierover?

Voorzitter. Voor de rest heb ik geen vragen, dus tot zover mijn bijdrage in eerste termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Omdat ik nu zelf het woord moet voeren als tweede aanwezige oppositiefractie wil ik de heer Smeulders vragen het voorzitterschap tijdelijk over te nemen en de orde te bewaken tijdens mijn bijdrage.

Voorzitter: Smeulders

De voorzitter:

Dank u wel. Dat komt vast helemaal goed. Het woord is aan de heer Van Nispen namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Hoewel de wijzigingen die we vandaag bespreken misschien op het eerste oog klein en technisch van aard lijken, hebben zij op sommige punten toch de potentie om van grote invloed te kunnen zijn op processen rond de ruimtelijke ontwikkelingen van onze leefomgeving. De nadruk van deze wijzigingen lijkt dan ook vooral gelegd te zijn op verhoging van de snelheid waarmee ruimtelijke projecten van de grond kunnen komen en het vermijden van bestuurlijke en andere bureaucratische rompslomp. Ook de SP is groot voorstander van het snel kunnen realiseren van maatschappelijk noodzakelijke ontwikkelingen en het vermijden van nodeloos lange procedures. Maar de snelheid van de procedures mag wat de SP betreft nooit ten koste gaan van de zorgvuldige afweging van belangen, de participatie van belanghebbenden en een eerlijke verdeling van de lusten en de lasten.

Voorzitter. Het is precies op deze punten waar de SP zich zorgen over maakt en de Minister vragen over wil stellen. Ook hebben we enkele wijzigingsvoorstellen ingediend. De heer Smeulders begon er terecht al over. In de eerste plaats een vraag over de beperking van de rechtsgang. In het tweede lid van het nieuw voorgestelde artikel 3:29 wordt namelijk de bevoegdheid van rechtsbank en dus bestuursrechtspraak in twee instanties beperkt tot uitsluitend die gevallen waarin voor alle gecoördineerde besluiten beroep in twee instanties geldt. Hoewel ook de SP wel ziet dat bestuurslagen in principe het beste voorhebben met de samenleving, lijkt de keuze voor deze wijziging ons toch net iets te veel richting de kat op het spek binden te gaan. Kan de Minister namelijk aangeven welke garanties voorkomen dat misbruik gemaakt kan worden van deze regeling en dat deze wijziging dus niet betekent dat het simpelweg aan een coördinatieregeling toevoegen van een onderdeel waarvan de rechtsgang bestaat uit een instantie, ervoor zou kunnen zorgen dat de bestuursrechtspraak in twee instanties van overige onderdelen wordt vermeden? Kortom: hoe wordt nou misbruik van de bedoeling van deze regeling voorkomen?

Dan een tweede zorg van mijn partij. Dat betreft de eerste coördinatievoorziening, die bewerkstelligt dat voor beslissingen op aanvragen van een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met een omgevingsplan waarvan de voorbereiding wordt gecoördineerd met de voorbereiding van de wijziging van dat plan, als beoordelingskader het gewijzigde omgevingsplan geldt, en dus niet het op het moment van het nemen van de beslissing op de aanvraag geldende omgevingsplan. Hoewel met deze voorziening veel tijd gewonnen kan worden en voorkomen wordt dat een activiteit getoetst wordt aan een omgevingsplan dat toch al op het punt staat te worden gewijzigd, neemt hierbij ook de kans op verwarring bij de belanghebbende toe. Die verwarring kan ontstaan bij zowel initiatiefnemers als omwonenden. Voor initiatiefnemers geldt dat hun aanvraag van een omgevingsvergunning wordt beoordeeld op basis van een voorbereiding van een wijziging van een omgevingsplan via de coördinatieregeling. Deze beoordeling zal echter altijd vergezeld dienen te gaan van een voorbehoud en pas als het nieuwe omgevingsplan is vastgesteld, eventueel na aanpassing, worden geëffectueerd. Omdat een omgevingsplan pas geldig is nadat het door het bevoegd coördinerend gezag is vastgesteld, is het ook voor belanghebbende omwonenden onduidelijk aan welke versie van het omgevingsplan een initiatief in hun leefomgeving moet voldoen en in welke mate zij beschermd zijn tegen in hun ogen ongewenste ontwikkeling. Kan de Minister aangeven hoe de verschillende belangen worden beschermd en hoe voorkomen wordt dat tijdens deze gecombineerde omgevingsprocessen omgevingsvergunningen worden verleend voordat sprake is van een onderliggend vastgesteld omgevingsplan?

Dan over de participatie en de communicatie. Met de natuur- en milieuorganisaties vindt de SP het van groot belang dat de bekendmaking van een coördinatiebesluit en de eventueel daarmee gecombineerde ruimtelijke ontwikkelingen gepaard gaan met een verplichte, openbare en direct op de belanghebbenden gerichte kennisgeving van dit besluit. Daarbij moet tevens aangegeven of en, zo ja, op welke wijze de burgerparticipatie plaatsvindt. De SP vindt dat de beperking van de rechtsgang en de korte periode van bezwaar en beroep van zes weken ervoor zouden moeten zorgen dat bij de aankondiging en bekendmaking van een coördinatiebesluit niet kan worden volstaan met de reguliere wijze van bekendmaking. We moeten dus wat extra's doen. Natuurlijk is participatie ook een verantwoordelijkheid van de belanghebbenden zelf. Maar je kunt die verantwoordelijkheid pas nemen als je tijdig kennis hebt van de geplande ontwikkelingen en het te volgen participatietraject. Alleen als overheden alles op alles zetten om belanghebbenden te betrekken bij ontwikkelingen in de samenleving kan duidelijk worden of er voor de voorgestelde ontwikkelingen voldoende draagvlak is of niet. Ik vind dat ook eigenlijk niet te veel gevraagd van overheden. Sterker nog, het zou juist heel verstandig zijn om mensen heel erg goed te informeren en te betrekken. Kan de Minister nogmaals aangeven waarom zij van mening is dat de reguliere wijze van bekendmaking voldoende is om te zorgen voor een maximale participatie van belanghebbenden? Is het niet gewenst dat belanghebbenden ook persoonlijk schriftelijk op de hoogte worden gesteld? De SP vindt van wel. Daarom hebben wij het amendement op stuk nr. 10 ingediend om op een dergelijke wijze de informatievoorziening van belanghebbenden te verbeteren.

Dan kom ik op de nadeelcompensatie. De overheid is niet verplicht om de schade die het gevolg is van rechtmatig overheidshandelen volledig te vergoeden. Alleen onevenredige schade hoeft te worden vergoed. Hierbij worden veel overheidshandelingen gezien als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Daaruit volgt dat de schade ten gevolge van zulke handelingen in beginsel behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Daarmee wordt dus eigenlijk een soort eigen risico ingevoerd voor de benadeelde mensen in kwestie. De SP deelt dit beginsel slechts zeer ten dele. Wij staan op het standpunt dat niet alle overheidshandelingen gezien hoeven te worden als een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarbij mensen nou eenmaal pech hebben en die ontwikkeling te dulden hebben. In veel gevallen is de schade niet uitsluitend materieel, maar vooral ook fysiek. Denk bijvoorbeeld aan milieuhinder als stank en geluidsoverlast. Daarom is de SP van mening dat schade als gevolg van waardevermindering van onroerend goed in z'n geheel dient te worden vergoed. Die schade vergoeden betekent dat ook het draagvlak voor ontwikkelingen wordt vergroot.

Het onderzoeksbureau Sira Consulting heeft onderzocht wat de gevolgen van deze wijzigingen zijn voor de kosten van de overheid. Volgens dit onderzoek hebben de veranderingen voor het onderdeel nadeelcompensatie een significant effect en worden de kosten ten gevolge van de invoering van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met de Invoeringswet Omgevingswet voor overheden lager. Dat is natuurlijk leuk voor deze overheden, maar dat kan maar een ding betekenen, namelijk dat de kosten voor de mensen die schade lijden, hoger worden. Er blijft dus meer schade voor eigen rekening van de mensen als gevolg van handelingen van overheden, een hoger eigen risico dus. Dat laatste is wat de SP betreft niet wenselijk. Laten we belanghebbenden volledig compenseren voor hun schade door de waardevermindering van hun onroerend goed. Om hiervoor te zorgen heeft de SP het amendement op stuk nr. 9 ingediend. Daarmee zorgen we ervoor dat bewoners die geconfronteerd zijn met waardedaling van hun huizen als gevolg van overheidsplannen in de directe omgeving, op een eerlijke manier worden gecompenseerd door die waardedaling.

Door een soort eigen risico te hanteren van 4% wil de overheid ervoor zorgen dat omwonenden een deel van de waardevermindering voor hun eigen rekening nemen. In de praktijk betekent dit uitgaande van een woningwaarde van bijvoorbeeld € 300.000 een eigen risico van € 12.000. Dat is een onacceptabele verdere verslechtering van de verdeling van de lusten en lasten bij ruimtelijke ontwikkeling in het nadeel van omwonenden. Dat is niet alleen oneerlijk, in mijn ogen, maar het ondermijnt ook het draagvlak voor belangrijke ontwikkelingen zoals rond de energietransitie, de aanleg van wegen of woningbouwlocaties. Woon je naast een gepland windmolenpark, dan ligt de waardedaling van jouw huis tussen de 2% en 5%, zo blijkt uit een recent onderzoek. In de praktijk ontvangen huizenbezitters dan dus helemaal niets of maar een heel klein beetje, volgens het voorstel van de regering dat vandaag voorligt. Daarom zorgen we met dit amendement voor een eerlijke compensatie voor de waardedaling van woningen als gevolg van omgevingsplannen van de overheid. Het normale maatschappelijke risico dat in de Omgevingswet wettelijk is vastgesteld op 4% van de totale waarde van de woning wordt dan niet meer in mindering gebracht op de schadevergoeding als gevolg van de omgevingsplannen. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de Minister op dit amendement.

Helemaal tot slot vraag ik nog aandacht voor ons amendement op stuk nr. 11. Excuses dat het wat laat is ingediend, afgelopen zaterdag volgens mij pas. Het komt maar al te vaak voor dat een schade veroorzakende gebeurtenis voor de een, bijvoorbeeld een bewoner die zijn huis minder waard ziet worden, tegelijkertijd financieel voordeel oplevert voor de ander, bijvoorbeeld een projectontwikkelaar. Dan zou het wel heel oneerlijk zijn als de gedupeerde met schade blijft zitten en een soort eigen risico, het normaal maatschappelijk risico dus, niet wordt gecompenseerd. Wel de lusten maar niet de lasten voor de ontwikkelaar, en wel de lasten maar niet de lusten voor de omwonenden. Dat gaat wat de SP betreft niet door. Graag een positieve reactie van de Minister en steun vanuit de Kamer voor onze voorstellen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan geef ik het voorzitterschap graag aan u terug.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Dam, die zal spreken namens het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

De heer Van Dam, die zich vandaag bijna een vreemde in zijn eigen «Justitie en Veiligheid»-pakhuis voelt. Het ontgaat mij ook volkomen waarom jullie dat bij BZK niet zelf opgeknapt hebben, maar goed. Dat gezegd hebbend, zal ik een bijdrage leveren aan het algemeen belang.

Voorzitter. Laten we realistisch zijn: dit wetsvoorstel stond op de lijst om gehamerd te worden en daar hebben wij ons niet tegen verzet, dus ik ga hier geen stenen verleggen in de geschiedenis van dit wetsvoorstel. Ik ga hooguit enkele vragen ter verduidelijking stellen. Ik besef ook dat het een onderwerp is waarbij het, denk ik, volstrekt onmogelijk is om het iedere Nederlander naar de zin te maken. Willen we in ons land, dat eigenlijk al knap volgebouwd is, zeker op bepaalde plekken, nog de noodzakelijk ontwikkelingen doen die we ook allemaal willen, dan leidt dat tot pijn die op een bepaalde manier gekanaliseerd moet worden. Mijn fractie is van mening dat dit wetsvoorstel, met alle plussen en minnen die daarbij te zeggen zijn, op zich daaraan voldoet. Dat laat onverlet – dat is de voornaamste reden dat ik hier ben – dat het wetsvoorstel als het onthamerd wordt onderdeel is van het Kamerproces. Dan vind ik eigenlijk dat alle bankjes hier gevuld hadden moeten zijn. Maar goed, ik ben er.

Een paar vragen, voorzitter. Allereerst is er met dit wetsvoorstel een goede poging gedaan om tegemoet te komen aan de burger die te maken krijgt met een meervoudige vergunningprocedure. Met de voorgestelde coördinatieregeling moet het makkelijker worden, en is het proces vergevingsgezinder, als er per abuis iets misgaat. Dat vinden wij een positieve ontwikkeling. Ik heb echter nog wel enkele vragen over de geboden rechtsbescherming. Ik begrijp dat artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gaat bijdragen aan het stroomlijnen van de gehele procedure. Het eerste lid geeft aan dat besluiten zo veel mogelijk gelijktijdig aangevraagd moeten worden bij het coördinerend bestuursorgaan. Betekent dit nu impliciet ook dat er een inspanningsverplichting rust bij dat coördinerend bestuursorgaan of bij andere bestuursorganen om de burger naar het juiste loket te verwijzen, zodat aanvragen door de burger zo veel mogelijk bij het juiste coördinerend bestuursorgaan worden ingediend? Hoe verhoudt dit artikel en eigenlijk de gehele afdeling 3.5 Awb zich tot de herstelmogelijkheid van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht en de doorzendverplichting van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht? Ja, mensen, als u dit thuis volgt, dan denk ik dat u nu koffie bent gaan zetten, maar dat terzijde.

Voorzitter. Dan over de indeplaatstreding. De Minister heeft in haar nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat zij de vrees voor misbruik van de bevoegdheid tot aanpassing van de beslistermijn niet deelt. Daarom zijn geen waarborgen opgenomen om misbruik door coördinerende bestuursorganen te voorkomen. Nu vraag ik de Minister hoe de bevoegdheid tot indeplaatstreding zich verhoudt tot de bevoegdheid van het coördinerend bestuursorgaan om de beslistermijn aan te passen, met daarbij de uiterste beslistermijn van een van de besluiten als maximumtermijn. Als je een aantal dingen leest, krijg je soms de indruk dat al die mooie regels vooral ook mooi zijn voor de overheid en niet per definitie altijd mooi voor de burger. Soms kan het hanteren van een uiterste beslistermijn namelijk ook buitengemeen frustrerend zijn voor burgers.

Voorzitter. Tot slot een vraag over artikel 3:21, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht. Moet ik dat zo lezen dat het coördinerend bestuursorgaan alleen kan afzien van toepassing van het coördinatiebesluit als wordt voldaan aan de aldaar genoemde voorwaarden? Ik lees daar dan dat een coördinerend bestuursorgaan eigenlijk alleen mag afzien van het nemen van een coördinatiebesluit als er geen sprake is van aanmerkelijke voordelen. De Minister geeft echter duidelijk aan dat in bepaalde gevallen waar sprake is van een verplichting tot de coördinatieregeling, zoals bij de Wet ruimtelijke ordening, er een duidelijke afname van administratieve lasten voor burgers en bedrijven zichtbaar is. Deze afname van administratieve lasten lijkt mij zeker een aanmerkelijk voordeel, maar dan een aanmerkelijk voordeel voor de burger of voor bedrijven. Betekent dit eigenlijk dat een coördinerend bestuursorgaan daar ook oog voor heeft? Voor wie is nou eigenlijk dat aanmerkelijke voordeel? Is dat het aanmerkelijke voordeel voor de overheid of is ook het aanmerkelijke voordeel voor de burger, bijvoorbeeld omdat die minder administratieve lasten heeft?

Voorzitter, dat zijn mijn vragen bij dit wetsvoorstel. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 09.54 uur tot 10.10 uur geschorst.

De voorzitter:

We hervatten de behandeling van de Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht. Ik geef het woord aan de Minister voor haar eerste termijn.

Minister Ollongren:

Dank, voorzitter. Dank dat ik te gast mag zijn in deze commissie. Dat is voor mij ook weer een nieuwe ervaring, maar gelukkig zijn er bekende gezichten. De Omgevingswet is een wet in aanbouw, net als de Algemene wet bestuursrecht. De wet komt stap voor stap tot stand, maar we beginnen langzaam maar zeker het einde te zien van een grote en belangrijke wetgevingsoperatie. Met dit wetsvoorstel beogen we nog enkele laatste, maar ook noodzakelijke verbeteringen aan te brengen.

Omdat ik altijd iedere kans die ik krijg, aangrijp om te proberen GroenLinks te overtuigen om toch uiteindelijk ook voor de Omgevingswet te zijn, ga ik dat nu weer proberen. De heer Smeulders heeft erom gevraagd, zou ik bijna zeggen. Hij noemt de Omgevingswet een decentralisatie en een verandering waardoor er minder regie zou komen vanuit het Rijk. Maar ik wil hier nog eens benadrukken – ik heb dat al eerder gedaan – dat met de Omgevingswet geen fundamentele verschuivingen plaatsvinden in de bevoegdheidsverdeling tussen de overheidslagen. Daarmee is het in mijn ogen dus geen decentralisatie. De taken en bevoegdheden op het gebied van de fysieke leefomgeving liggen al grotendeels bij de decentrale overheden. Met de NOVI en de uitvoering daarvan voer ik regie, juist om samen met die decentrale overheden de grote opgaven zoals de energietransitie, maar ook andere opgaven – de heer Smeulders noemde ook de woningbouw – aan te pakken. Ik denk eerlijk gezegd dat samenwerking ook de enige manier is om vooruit te komen. Niet doordrukken vanuit het Rijk, niet gewoon maar loslaten en zien wat er gebeurt, maar echt samenwerken, want die grote opgaven worden juist ook door onze decentrale bestuurders uiterst serieus genomen en serieus opgepakt.

Met zijn stelling dat er onder de Omgevingswet geen gelijkwaardig beschermingsniveau meer zou zijn omdat de normen zouden worden losgelaten, schetst de heer Smeulders wel een heel somber beeld, dat ik niet herken. Verreweg de meeste normen zijn gewoon een-op-een overgenomen van het huidige recht. Op onderdelen wordt juist een hoger beschermingsniveau gegarandeerd, bijvoorbeeld bij externe veiligheid. Bij een aantal aspecten krijgen gemeenten, waterschappen en provincies meer ruimte om een afweging te maken die passend is bij de lokale situatie. Denk bijvoorbeeld aan een hogere geluidsnorm op een bedrijventerrein of een lagere geluidsnorm voor eenzelfde bedrijf als dat in een rustige woonwijk gevestigd zou zijn. Voor die afwegingsruimte bevat de Omgevingswet dus ook waarborgen en instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals die grenswaarde voor geluid. Daarbij wou ik ook nog aantekenen dat we dat heel nauwgezet zullen monitoren. Dat is de afspraak.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Smeulders.

De heer Smeulders (GroenLinks):

Het is eigenlijk te leuk om niet te doen. De Minister noemt de NOVI. Alleen, zij weet ook dat de NOVI niet bindend is voor decentrale overheden. Waar we vroeger een ruimtelijk beleid hadden, met structuurvisies, waar provincies en gemeenten zich aan de houden hadden, is dat nu niet zo. Ik zie dat er ook met de Omgevingswet niet meer rijksregie wordt genomen. Er wordt gezegd: de NOVI is een inspiratiedocument. Zou de Minister daarop kunnen reflecteren? Dat vind ik namelijk niet helemaal matchen met het gevoel dat we wel degelijk stevige rijksregie zouden hebben.

Minister Ollongren:

De NOVI is overkoepelend en richtinggevend, maar is natuurlijk niet het enige. In de samenwerking met die medeoverheden zijn er ook visies die gelden voor de regio, voor de gemeenten. Die sluiten op elkaar aan. Met andere woorden: de NOVI is voor het hele land, dat wordt vervolgens ingevuld per regio en dat wordt ook nog ingevuld op het niveau van een gemeente. Daarmee hebben we eigenlijk een dekkend systeem, wat in mijn ogen veel beter is. Je geeft als Rijk wel de richting aan. Dat spreek je ook met elkaar af, dus het is niet van bovenaf opgelegd, maar gezamenlijk tot stand gebracht. Vervolgens is het uitgewerkt op het niveau waar het thuishoort. Ik denk dat de heer Smeulders en ik het wel met elkaar eens zijn dat we in de uitvoering van al die grote opgaven die we beiden hebben genoemd de medeoverheden ontzettend hard nodig hebben. Ik denk ook dat we het met elkaar belangrijk vinden dat zij daar een eigen invulling aan kunnen geven en een eigenstandige keuze in kunnen maken, maar wel binnen de kaders die we samen hebben afgesproken. Anders krijgen we bijvoorbeeld die hele energietransitie nooit voor elkaar.

De heer Smeulders (GroenLinks):

Dit is misschien een soort voorbeschouwing op het debat dat we vanmiddag gaan hebben. CDA en VVD zijn voorstander van het aanwijzen van één polder waar woningbouw moet plaatsvinden, omdat ze het op lokaal niveau niet voor elkaar krijgen. Dat is niet wat ik zou willen. Wat ik wel zou willen, is dat de rijksoverheid duidelijke doelen stelt, op het gebied van woningbouw, maar ook op het gebied van de energietransitie. Bijvoorbeeld: er moeten zo veel woningen gebouwd worden of er moet zo veel energie worden opgewekt. Als een regio niet levert, kan de rijksoverheid ingrijpen. Zou de Minister ook voor zo'n systeem openstaan? Dan maak je gebruik van alle kracht die er op lokaal niveau is en bereik je het maatwerk waar zij voor kunnen kiezen en het draagvlak, maar zorg je er wel voor dat de belangrijke nationale doelen die wij allemaal belangrijk vinden, worden gehaald.

Minister Ollongren:

Nu beginnen we wel heel dicht bij elkaar te komen. Ik zal inderdaad het specifieke voorbeeld even voor vanmiddag laten, want dat schijnt daar aan de orde te komen. Het doel is natuurlijk dat je het gezamenlijk eens bent over de doelen. Die doelen kunnen we als Rijk definiëren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de woningbouw. Het geldt voor de energietransitie. Zo zijn er natuurlijk nog veel meer opgaven, die soms niet op het terrein van mijn ministerie liggen. Die stel je vast in de NOVI. Op de andere niveaus worden die plannen ook gemaakt. Dan monitor je dat en dan toets je dat. Op het moment dat die doelstellingen niet worden gehaald, moet je uiteindelijk als Rijk de mogelijkheid achter de hand houden om instructies te geven. Die mogelijkheid hebben we ook. We moeten wel samen die doelen halen. Het is dus niet vrijblijvend. Het is een nieuwe manier van werken, inderdaad anders dan vroeger met de oude structuurvisies, die veel meer past bij deze tijd en ook nodig is om daadwerkelijk dingen voor elkaar te krijgen.

Voorzitter. Ik ga door met het beantwoorden van de gestelde vragen. Ik begin met de vragen die zijn gesteld over de nieuwe coördinatieregeling; die van de heer Smeulders als eerste. Hij vroeg: gaan coördinerende bestuursorganen beslistermijnen niet willekeurig verkorten? Zou niet automatisch de langste beslistermijn moeten gelden? Als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, zullen coördinerende bestuursorganen een beslistermijn moeten vaststellen die recht doet aan de complexiteit van de te nemen besluiten. Dat is van belang voor het draagvlak onder de betrokken bestuursorganen, belanghebbende burgers en maatschappelijke organisaties. Ik dacht dat de heer Van Dam vreesde voor een onredelijke verlenging van de termijn. De heer Smeulders vreesde voor een onredelijke verkorting. In bezwaar of beroep kan een belanghebbende, bijvoorbeeld een gemeente, aanvoeren dat een termijn te kort was om te kunnen beslissen. Als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb van toepassing is, geldt gewoon de inspraaktermijn van zes weken van de Awb. Daar heeft een coördinerend bestuursorgaan geen invloed op. Strijdigheid met het recht op inspraak – het Verdrag van Aarhus dat de heer Smeulders noemde – zie ik dan ook niet.

Van een terinzagelegging voor inspraak wordt kennisgegeven in een huis-aan-huisblad of in een officieel publicatieblad zoals het gemeenteblad of de Staatscourant. Als de kennisgeving in het gemeenteblad staat, kan een belanghebbende hiervan bericht krijgen via de attenderingsservice. «Berichten over uw buurt» heet die attenderingsservice. Per 1 juli volgend jaar zullen deze kennisgevingen verplicht in een officieel publicatieblad komen te staan. Degenen met een MijnOverheid-account krijgen dan automatisch bericht over kennisgevingen in hun naaste omgeving. Iedereen kan de attendering uitbreiden tot een grotere straal. Natuurbeschermingsorganisaties kunnen over het hele land desgewenst geattendeerd worden op voor hen relevante kennisgevingen en besluiten.

Daarmee loop ik al een beetje vooruit op het antwoord op de volgende vraag van de heer Smeulders, die vroeg: voorziet de nieuwe coördinatieregeling in voldoende mogelijkheden voor participatie van burgers en belangenorganisaties? Wat ik zonet heb geschetst zal daar een hele belangrijke rol bij spelen. Ik wil er ook op wijzen dat, mede door amendementen van deze Kamer op de invoeringswet, er in de Omgevingswet diverse waarborgen zijn opgenomen voor participatie en inspraak. Wij hadden daar voorstellen voor gedaan en die zijn eigenlijk aangescherpt en verbeterd door die amendementen, zodat de burgers en belangenorganisaties inderdaad vroegtijdig op de hoogte zijn. Die waarborgen gelden ook bij de coördinatie van besluiten. Bij besluitvorming over grote projecten kan iedereen een zienswijze indienen. Straks bij de behandeling van een amendement van de heer Van Nispen ga ik hier nog nader op in.

De heer Smeulders vroeg: hoe waarborgt u de mogelijkheid van belanghebbenden om op te komen tegen besluiten waar ze het niet mee eens zijn? Dat is een beetje de andere kant. Je maakt het gemakkelijker voor mensen die een vergunning willen aanvragen, maar is dan ook geborgd dat degenen die dat niet zouden willen er goed mee uit de voeten kunnen? Tegen besluiten die worden gecoördineerd staat voor belanghebbenden altijd rechtsbescherming open op grond van de Awb. De coördinatieregeling zorgt er alleen voor dat voor alle besluiten dezelfde procedure geldt. De coördinatieregeling zorgt voor bundeling en wijst een bestuursorgaan en een bevoegde rechter aan. Zo kan een bezwaar worden ingediend bij het coördinerend bestuursorgaan, dat vervolgens voor een gecoördineerde afhandeling zorgt. Als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, geldt in plaats van bezwaar dat inspraak door het indienen van een zienswijze is voorgeschreven. Voor het beroep bij de bestuursrechter worden de gecoördineerde besluiten als één besluit aangemerkt. Dit zorgt voor een eenduidige rechtsgang, die helderheid verschaft aan zowel de belanghebbende die tegen een besluit wil opkomen als aan het bevoegd gezag en andere belanghebbenden.

De heer Van Nispen vroeg of alle belangen goed beschermd worden als in beroep wordt vooruitgelopen op een nieuw omgevingsplan. Met de regeling wordt de vergunning direct afgestemd op het nieuwe omgevingsplan. Anders zou de vergunning waardeloos worden bij inwerkingtreding van het nieuwe omgevingsplan. Het voorkomt dat een beroep gegrond is wegens strijd met een oud omgevingsplan en belanghebbenden dan met lege handen komen te staan wegens het komende plan.

Een vergunning kan pas gebruikt worden als er een geldige rechtsbasis is; anders kan het niet. Ik ben het dus wel met de SP eens dat verwarring over geldigheid moet worden voorkomen. Dat kan dus ook: bij de besluitvorming over de vergunning kan worden aangegeven wanneer en onder welke voorwaarden die in werking treedt. Dat voorkomt dat voortijdig van een vergunning gebruik kan worden gemaakt.

Dan een aantal vragen van de heer Van Dam op dit punt. Hij vroeg of er een inspanningsplicht rust op het coördinerend bestuursorgaan of andere bestuursorganen om de burger naar het juiste loket te verwijzen. Uiteraard, een bestuursorgaan moet altijd zijn best doen om burgers naar het juiste loket te verwijzen. Dat is zelfs expliciet verankerd in de Awb als er meerdere besluiten voor een activiteit nodig zijn. In dit verband wijs ik ook op het nieuwe artikel dat via een ander wetsvoorstel in de Awb wordt opgenomen. Daarin staat: een bestuursorgaan draagt zorg voor passende ondersteuning bij het verkeer met dat bestuursorgaan. Mocht ondanks alles toch een aanvraag bij het verkeerde bestuursorgaan worden ingediend, dan is er altijd nog de doorzendplicht. Dus bestuursorganen zijn verplicht om stukken die bij een ander bestuursorgaan thuishoren naar dat andere bestuursorgaan door te sturen. Deze doorzendplicht geldt ook als iemand een aanvraag indient bij een ander bestuursorgaan dan het coördinerend bestuursorgaan. Dus op die manier is dat geborgd.

De heer Van Dam (CDA):

Als voormalig ambtenaar weet ik dat dat doorzenden altijd heerlijk is. Als je erachter komt dat iets niet bij jou hoort, dan, hup, stuur je het door. Maar deze situatie is toch iets anders, omdat ook de situatie zich kan voordoen dat het Rijk of de provincie iets heeft overgenomen. Dat kan weleens tegen het zere been zijn van de lagere overheid die daar niet zo blij mee was. Dan krijg je een ander element in de discussie, namelijk dat je het niet kwijt wilt, maar bij je wilt houden. Denkt u dat deze wetgeving daar voldoende waarborgen voor biedt?

Minister Ollongren:

Dat is natuurlijk wel fundamenteel en het is ook belangrijk dat het goed geregeld wordt. Dus inderdaad niet, zoals de heer Van Dam schetst, uit ongenoegen over waar een bepaalde verantwoordelijkheid ligt, toch niet doorverwijzen. Volgens mij hebben we een systeem gemaakt dat zowel voor burgers als voor de besturen, de coördinerende bestuursorganen, in dat opzicht dwingend is. Dat moet ervoor zorgen dat hetgeen de heer Van Dam schetst zich niet kan voordoen.

De heer Van Dam (CDA):

Om met deze vraag wat wetsgeschiedenis te creëren het volgende. Stel je voor dat het Rijk iets heeft overgenomen en dat er een onwillige gemeente is, betekent dat dan dat het Rijk de bevoegdheid zou hebben om zijn hand uit te strekken naar die gemeente, waar wellicht een verzoek blijft hangen, om het naar zich toe te trekken? Moet ik dat zo zien?

Minister Ollongren:

Ik heb voor de zekerheid even achterom gekeken naar de ambtenaren, voordat ik daar met een volmondig «ja» op antwoord. Ja, voor de wetsgeschiedenis, zeg ik tegen de heer Van Dam.

Ik ga even de volgende vraag van de heer Van Dam voorlezen. Hij gaf zelf al aan dat best een complexe vraag was. Hoe verhoudt artikel 3:23, en eigenlijk de gehele afdeling 3.5 Awb, zich tot de herstelmogelijkheid van artikel 6.6 Awb en de doorzendverplichting van artikel 6.15 Awb? Dat was zijn vraag. De door hem bedoelde herstelmogelijkheid en doorzendverplichting – het gaat hier over hetzelfde punt – gaan over de fase waarin bezwaar of beroep tegen een besluit wordt ingesteld. Die artikelen gelden onverkort bij een gecoördineerd tot stand gekomen besluit. Als een burger per ongeluk zijn bezwaarschrift niet indient bij het coördinerend bestuursorgaan, maar bij het bestuursorgaan dat normaliter het besluit neemt, moet het worden doorgestuurd naar het coördinerend bestuursorgaan. Dat mag niet ten koste gaan van de bezwaartermijn. De Awb schrijft immers voor dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde bestuursorgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar tijdig is ingediend. Voor beroep bij de rechter geldt hetzelfde. Als bijvoorbeeld uit artikel 3:29 Awb volgt dat de Afdeling bestuursrechtspraak bevoegd is, maar iemand bij de rechtbank een beroep instelt, dan moet de rechtbank het beroepsschrift doorsturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak.

De heer Van Dam vroeg ook of eventueel misbruik van de vaststelling van de beslistermijn kan worden gecorrigeerd met een indeplaatsstellingsbevoegdheid die wordt toegepast op het coördinerend bestuursorgaan. Ik begrijp het zo dat de heer Van Dam vraagt naar de bevoegdheid tot ingrijpen bij vermeend misbruik door het coördinerend bestuursorgaan. Het gaat dan over de dienstbevoegdheid tot aanpassing van de beslistermijn. Hij stelt voor om dit met een indeplaatsstellingsbevoegdheid te doen. Ik ben van mening dat er geen aanleiding bestaat voor de vrees voor misbruik van die bevoegdheid. Eventueel misbruik kan aan de orde worden gesteld bij bezwaar en beroep tegen de gecoördineerd tot stand gekomen besluiten. Als het coördinerend bestuursorgaan een orgaan is van de gemeente of de provincie, bestaat in beginsel de mogelijkheid dat de Kroon de aangepaste beslistermijn vernietigt. Het zou dan wel moeten gaan om dusdanige misbruik dat een dergelijke ingreep gerechtvaardigd is.

Dan de laatste vraag van de heer Van Dam: kan het coördinerend bestuursorgaan afzien van toepassing van de coördinatieregeling? De heer Van Dam zegt over artikel 3:21, lid 3: een coördinerend bestuursorgaan zal nooit kunnen besluiten om af te zien van een coördinatieregeling, want er zijn altijd aanmerkelijke voordelen verbonden aan de toepassing van de coördinatieregeling, namelijk afname van administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Ik ben het in zoverre met de heer Van Dam eens dat toepassing van de coördinatieregeling vrijwel altijd voordelen zal hebben. Toch is artikel 3:21, lid 3, nodig, omdat het anders een heel rigide systeem wordt. Er is eigenlijk een escape nodig voor de gevallen waarin de nadelen de voordelen overtreffen. Je zou je voorbeelden kunnen voorstellen waarbij dat zich voordoet. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin een besluitvormingsproces over een groot project beter kan worden opgeknipt in kleine stukjes, in deelbesluiten, waarbij latere deelbesluiten meeliften in een volgende coördinatieprocedure. Dat zou ook voor de burger voordeliger kunnen zijn, omdat die dan niet in een vroeg stadium op kosten wordt gejaagd door al een aanvraag te moeten indienen voor een activiteit die niet door blijkt te kunnen gaan. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor vergunningen voor de uitvoering van een project die pas later in beeld komen. Die vergunningen kun je beter apart houden en niet ook coördineren. Dat voorkomt onnodig tijdverlies voor de rest van de vergunningen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik geloof graag dat we het niet rigide moeten maken en dat er misschien situaties zijn die we hier nog niet eens kunnen bedenken maar die wel aangepakt kunnen worden. Ik wil graag nog iets vragen op het punt van het aanmerkelijk voordeel, want dat vind ik wel van belang. Voor wie is nou dat aanmerkelijk voordeel? Laat ik het zo formuleren: dat aanmerkelijk voordeel ligt toch niet alleen aan de zijde van de overheid? Dat kan toch ook een criterium zijn dat aan de zijde van de burger ligt? Ik ben onvoldoende ingevoerd in het terrein om nu even wat voorbeelden uit mijn mouw te schudden, maar ik kan mij voorstellen dat er in sommige gevallen alleen maar aan de zijde van de burger of aan de zijde van bedrijven aanmerkelijke voordelen zijn en niet aan de zijde van de overheid. Ik mag toch hopen dat deze regeling dan toch toegepast wordt. Ik zie de Minister al knikken.

Minister Ollongren:

Maar dat is niet voldoende, dus dan wil ik het graag beamen: wat de heer Van Dam zegt, klopt.

De heer Van Dam (CDA):

Dat hoor ik niet zo vaak. Ik ben dus blij dat u dit zo expliciet in de microfoon uitspreekt. Dat kan ik knippen en dan kan ik er een filmpje van maken. Dank u wel.

Minister Ollongren:

Dan kan ik er beter niks meer aan toevoegen.

De heer Van Nispen vroeg iets over beroep in twee instanties. Alleen bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt dat bezwaar en beroep worden gecoördineerd. Dus in plaats van bezwaar geldt bij die procedure dat belanghebbenden voorafgaand aan vaststelling van het besluit kunnen inspreken en hun zienswijze kunnen indienen. Als voor één besluit rechtspraak in één instantie openstaat, geldt dat voor alle gecoördineerde besluiten. Dat is dan wel de hoogste rechter. Misbruik daarvan dient dan dus ook geen doel.

Voordat ik toekom aan de amendementen, was er nog een vraag van mevrouw Regterschot over nadeelcompensatie.

Voorzitter: Smeulders

De voorzitter:

De heer Van Nispen wil u een vraag stellen.

De heer Van Nispen (SP):

Het is allemaal erg ingewikkeld en verwarrend voor een onderwerp dat toch al zo eenvoudig en eenduidig is. Ik wil het goed begrijpen. Ik weet niet of we elkaar goed begrijpen over de rechtsgang in twee instanties. Mijn zorg heeft betrekking op de regeling die ervoor zorgt dat slechts in één instantie – ik begrijp dat dat dan de hoogste instantie is – rechtsbescherming plaatsvindt. Mijn zorg is dat alleen al het toevoegen van één onderdeel waarvan de rechtsgang bestaat uit één instantie ervoor kan zorgen dat bestuursrechtspraak in twee instanties wordt vermeden. Volgens mij brengt de aard van dit voorstel dat met zich mee. Ik vind dat de Minister daar toch wel snel overheen stapt. Of ik heb het niet goed begrepen. Dat zou ook kunnen.

Minister Ollongren:

Dat denk ik niet; misschien ging ik te snel. Ik herhaal nog even mijn eerste deel van het antwoord, want misschien begrijpen we elkaar dan beter: alleen bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geldt dat bezwaar en beroep worden gecoördineerd. Als voor één besluit rechtspraak in één instantie openstaat, geldt dat dus voor alle gecoördineerde besluiten. Ik denk dat uw zorg in feite ziet op een bepaalde situatie en niet op alle situaties.

De heer Van Nispen (SP):

Dan komen we daar zo nog op terug, denk ik. Dat maakt het belang van communicatie en het informeren van betrokkenen en omwonenden volgens mij namelijk des te groter. Ik wacht met spanning op dat antwoord. Ik hoop dat de heer Smeulders mij daar dan het woord voor wil geven.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

De Minister vervolgt.

Minister Ollongren:

Ik was voornemens mevrouw Regterschot antwoord te geven. Zij vroeg waarom in de tweede nota van wijziging is teruggekomen op de eerdere keuze inzake de rechtsbescherming bij besluiten over nadeelcompensatie. Zij vroeg of ik die wijziging nog eens wil uitleggen. De rechtsprekende instanties hebben erop gewezen dat de oorspronkelijke regeling een verslechtering inhield voor de burger. Dat was zo niet bedoeld, maar zo is dat wel door hen geanalyseerd en uitgelegd. Deze zou bij nadeelcompensatiebesluiten in sommige gevallen een beroepsinstantie minder krijgen dan nu het geval is. Dat hebben we gerepareerd. De tweede nota van wijziging heeft dus tot gevolg dat er voor beroep tegen een nadeelcompensatiebesluit altijd een beroep in twee instanties openstaat: eerst de rechtbank en daarna de hogerberoepsrechter. Beroep in twee instanties is de hoofdregel van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Deze reparatie is dus in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingswet. Er treedt geen verslechtering op in de rechtsbescherming. Dat hebben we toen ook met elkaar afgesproken.

Voorzitter. Dan ben ik voornemens om nu de drie amendementen met u door te nemen. Ik begin met het amendement op stuk nr. 9 van de heer Van Gerven en mevrouw Beckerman, over forfait en eigen risico. De strekking is dat er geen percentage van waardedaling van een onroerende zaak moet worden ingehouden op de schadevergoeding. Daarmee wordt in de Omgevingswet dus de mogelijkheid uitgesloten dat een deel van de waardedaling van een huis als gevolg van indirecte schade voor rekening van de eigenaar komt. Ik kan op zich begrijpen waar de gedachte vandaan komt. Denk bijvoorbeeld aan het belang van draagvlak voor de energietransitie. Dat staat ook in het Klimaatakkoord. We moeten zeker ook aandacht hebben voor de verdeling van lusten en lasten, bijvoorbeeld als het gaat over energieprojecten. Dat is wat mij betreft een belangrijk onderdeel in het participatietraject. Maar in dit amendement, en overigens ook in dit wetsvoorstel, gaat het over nadeelcompensatie. Het gaat dus over de waardedaling van woningen door besluitvorming van de overheid. Natuurlijk is dat ook bepalend voor draagvlak, maar dat is niet het enige wat telt. Dat vaste forfait van 4% komt voort uit het principe dat rekening wordt gehouden met een eigen risico voor de eigenaar. Dat kan je niet zomaar afschaffen, want dat is onderdeel van een jarenlange rechtspraktijk en dat hebben we ook gecodificeerd in de Algemene wet bestuursrecht. Over de invulling van het forfait heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet uitvoerig met uw Kamer gesproken. Het percentage van 4% is het resultaat van een aangenomen amendement dat toen op heel breed draagvlak kon rekenen, ook van de SP overigens. Met die 4% is volgens mij een balans gevonden tussen de belangen van maatschappelijke projecten en bescherming van eigenaren. Met dit amendement wordt daar eigenlijk op teruggekomen. Het beperkt zich niet tot de realisering van energieopgaven, maar het gaat over alle opgaven, dus ook bijvoorbeeld kust- en dijkversterking, infrastructuur en woningbouw. Daarbij zou de mogelijkheid van die aftrek worden uitgesloten. Afschaffing van het forfait zou initiatieven gericht op de realisering van dergelijke opgaven echt belemmeren.

We zien nu al in rechtszaken dat procedures over nadeelcompensatie soms om enkele honderden euro's gaan, terwijl de procedure zelf een veelvoud daarvan kost en heel veel tijd. Ik zou zeggen: laten we dat geld en die tijd in die initiatieven zelf stoppen en in het aan de voorkant zo veel mogelijk meenemen van mensen en het creëren van draagvlak. Ik zou echt willen vasthouden aan het vaste wettelijke forfait voor alle ontwikkelingen en opgaven, dus ik ontraad het amendement.

Voorzitter: Smeulders

De voorzitter:

De heer Van Nispen wil daarover graag een vraag stellen.

De heer Van Nispen (SP):

De Minister zegt: er is in het verleden gekozen voor een bepaald eigen risico en dat kun je nu niet zomaar afschaffen. Er was een amendement uit de Kamer, waar de SP ook voor was. Die voorstem van de SP was omdat het nog hoger zou liggen als je dat niet zou doen, dus het was een verbetering ten opzichte van de situatie destijds. Dat betekent niet dat we niet de discussie zouden kunnen en moeten voeren over de vraag hoe wenselijk het is dat mensen met 4% van de kosten blijven zitten. Dat is heel fors. De Minister zegt dat het wat al te rigoureus is om het eigen risico af te schaffen, dus naar 0% te gaan. Die discussie kennen we ook bij andere sectoren. Daar is over te praten, maar het is wel degelijk een politieke keuze om vast te houden aan die 4%.

Uit het onderzoek van SIRA Consulting dat in het kader van deze wet is gedaan en dat meegestuurd is bij de stukken, blijkt dat als gevolg van de voorstellen die we vandaag bespreken, de kosten voor overheden fors lager komen te liggen. Dat betekent ook dat mensen met hogere schade blijven zitten, of in ieder geval dat er ruimte is om hen te vergoeden wat hen toekomt. Dat is ook nog eens goed voor het draagvlak voor allerlei ontwikkelingen die we heel graag zouden willen. Dat is toch waar we naar moeten streven? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter: Van Nispen

Minister Ollongren:

Ik begin met het eerste punt. Wat mij betreft is er geen enkel vraagteken bij het recht van de Kamer en iedere fractie of ieder Kamerlid om alsnog voorstellen te doen. Ik wijs er alleen op dat we hierover uitvoerig hebben gesproken bij de wetsbehandeling in de vorige ronde en dat de Kamer het oorspronkelijke kabinetsvoorstel van 5% heeft geamendeerd naar 4%. Dat was iets waar we ons toen in konden vinden. Bij de redenering om dat overeind te houden wijs ik erop dat het principe van het hebben van een eigen risico voor de eigenaar niet iets nieuws is. Integendeel. Dat is een jarenlange praktijk en ook rechtspraktijk, die ook is gecodificeerd in de Algemene wet bestuursrecht. Het is niet iets nieuws, het is geen verslechtering, het is geen verandering, het is een manier die we gewoon kennen, die redelijk is en die ook door de rechter als zodanig is beoordeeld.

Dan het tweede deel van de vraag van de heer Van Nispen: als de kosten voor overheden omlaaggaan, moet dat dan niet doorberekend worden naar de eigenaren? Je moet natuurlijk altijd goed kijken naar de specifieke situatie. De heer Van Nispen had het vooral over de energietransitie. Ik begrijp dat ook wel, want we spreken veel over windenergie en andere grootschalige energieprojecten en wat die betekenen voor huiseigenaren en de eventuele waardedaling. Ik denk dat het gesprek over de verdeling van baten en lasten, bijvoorbeeld met betrekking tot energieprojecten, zo breed mogelijk moet worden gevoerd. Dat gaat niet alleen over nadeelcompensatie, maar ook over andere manieren om samen met mensen tot dat soort besluiten te komen. Hoe kan je hen daar op een redelijke manier bij betrekken of onderdeel laten zijn van zo'n ontwikkeling?

Ik wil een beetje af van het beeld dat het altijd gaat over een huiseigenaar versus een projectontwikkelaar. We proberen die veel meer bij elkaar te brengen, en daar zijn hele mooie voorbeelden van in Nederland. Dan kan het belang van huiseigenaren in de buurt hetzelfde worden als van de gemeente die bijvoorbeeld de energietransitie voor elkaar wil krijgen, en van een projectontwikkelaar die daarbij een rol speelt, zodat ze niet tegenover elkaar komen te staan maar zo veel mogelijk aan dezelfde kant van de streep komen te staan. Nogmaals, er moet in alle redelijkheid naar worden gekeken, maar ik denk ook dat het redelijk is om forfaitair een vorm van eigen risico met elkaar af te spreken.

Dan ga ik naar het amendement op stuk nr. 10 over het in kennis stellen van omwonenden. Ik heb daar in mijn beantwoording al het een en ander over gezegd. De strekking van het amendement is: als besluiten en vergunningen over ruimtelijk ontwikkeling worden gecoördineerd, moet het coördinerend bestuursorgaan het ontwerpbesluit toezenden aan omwonenden. Zoals ik net al zei, ben ik het eens met het achterliggende doel van het amendement, namelijk dat omwonenden op de hoogte zijn, maar ik denk dat die informatiepositie al goed geborgd is in de nieuwe regelgeving. We hebben die regels over participatie en vroegtijdige betrokkenheid van omwonenden. Bovendien schrijft de Omgevingswet voor dat overheden hun burgers van elke aanvraag voor een omgevingsvergunning op de hoogte moeten stellen, via die kennisgeving in het digitale publicatieblad, zoals ik net zei. Als het ontwerpbesluit er is, volgt een nieuwe kennisgeving. Dat staat allemaal in de Awb.

Lokale overheden zijn daarvoor het beste geëquipeerd, want zij zijn het dichtste bij hun burgers. Zij kunnen zelf een afweging maken in welke gevallen extra middelen kunnen worden ingezet om burgers te informeren, bijvoorbeeld door huis-aan-huis een brief te verspreiden. Als je dat zou verplichten, zoals het amendement stelt, denk ik dat er ook weer aanleiding kan zijn tot discussie en tot verdere juridificering. Hoewel ik het dus eens ben met het achterliggende doel, vind ik een extra verplichting boven op wat er al is geregeld niet nodig. Om die reden ontraad ik dit amendement.

Voorzitter: Smeulders

De voorzitter:

De heer Van Nispen wil daarover graag een opmerking maken of een vraag stellen.

De heer Van Nispen (SP):

In een eerder antwoord aan de heer Smeulders heeft de Minister uitgelegd dat er voldoende mogelijkheden zijn, en daar verwijst ze nu naar, namelijk op grond van de algemene procedures in de Algemene wet bestuursrecht. Maar dan komt bij mij het beeld naar voren dat mensen vooral zichzelf op de hoogte moeten stellen. Er is een attenderingsservice. Mensen kunnen via MijnOverheid zelf aangeven waarover zij geïnformeerd willen worden. Maar ons punt is dat niet iedereen dat doet, omdat misschien niet iedereen de kennis en de middelen heeft om dat op die manier te doen, terwijl het wel gaat om hun belangen. Juist bij deze wet lijkt er alle aanleiding te zijn om er een schepje bovenop te doen, niet zozeer omdat wij er per se altijd schepjes bovenop willen doen, maar omdat het hier gaat om belangen van mensen die heel groot kunnen zijn. De procedures worden korter, en daar kunnen we ons best iets bij voorstellen. De rechtsgang wordt deels ook beperkt. Dat ligt lastig, maar dat is het voorstel. Maar dan moet er toch juist iets tegenover staan, een extra inspanning om de mensen erbij te betrekken en op z'n minst te informeren? Als je het niet weet, kun je ook niet je rechten uitoefenen, waar je dus gewoon recht op hebt. De Minister zegt dat zij de intentie begrijpt, maar dat het voorstel tot een wettelijke plicht haar iets te ver gaat. Dan zouden we toch moeten kijken waar we wel toe kunnen komen.

Minister Ollongren:

Dat begrijp ik wel heel goed. Nogmaals, dat mensen aan de voorkant zo goed mogelijk worden meegenomen, dat doel delen we, denk ik. Ik kan me voorstellen dat je in die fase, als je het hebt over participatie, ook kijkt hoe je aan de voorkant kan zorgen dat mensen worden verwezen naar die attenderingen waar ik het net over had. Die attendering moet er komen. Dat kan per mail via die attenderingsservice. Wellicht bereik je daarmee niet iedereen. Ik ben het er wel mee eens dat je goed zou moeten kijken hoe iedereen op de beste manier geattendeerd wordt. Ik denk dat de gemeente dat zelf heel goed weet. Welke mensen bereik je via zo'n mail? Misschien is het in sommige gevallen echt niet afdoende en moet je bijvoorbeeld overgaan naar een brief die huis-aan-huis wordt verspreid. Ik zou het niet op deze manier wettelijk willen verplichten, maar wel willen afspreken om daar maximaal op in te zetten, als onderdeel van de participatie.

De heer Van Nispen (SP):

Het is mooi dat de Minister daar maximaal op wil inzetten, maar dan blijft het toch iets wat de lagere overheden kunnen doen. De Minister kan wat willen, maar het kan ook zijn dat de gemeente de mensen niet huis-aan-huis per brief gaat informeren, omdat dat bezwaren oplevert. Dat zeg ik maar even als doemdenker, dat realiseer ik me; ik zeg niet dat het voor alle situaties zou gelden. Dan vind ik het toch een gemis dat we dat nu niet wettelijk regelen op de plek waar dat kan, juist om tegen te gaan hangen, omdat we de rechtsgang deels beperken en de procedure versnellen. Dan zou je moeten zeggen dat er toch wat tegenover moet staan. In heel veel gevallen kunnen we dat prima aan gemeentes overlaten, maar als we dat vertrouwen hebben, is het ook goed om het juist te regelen in gevallen waarin gemeentes denken: ik informeer die mensen maar niet. Zelfredzaamheid is in veel gevallen groot, maar in een aantal gevallen niet. Als ik bij een gemeente zou werken en dat met draagvlak bij alle mensen zou willen doen, zou ik alle betrokkenen informeren, maar ik vind ook dat we dat vandaag wettelijk moeten willen regelen bij het bespreken van deze wet. Als er iets technisch schort aan het amendement op stuk nr. 10, dan hoor ik dat graag van de Minister, want dan kunnen we daar nog naar kijken. Maar ik hecht er wel aan dat we een stap zetten en iets verbeteren ten opzichte van het voorstel dat we vandaag bespreken.

Voorzitter: Van Nispen

Minister Ollongren:

Ik ben blij dat we het eens zijn over het doel. Maar we zijn het nog niet helemaal eens over de weg daarnaartoe. Bij de totstandkoming van de bekendmakingswet in de Wet elektronische publicaties heeft mijn collega Raymond Knops, de Staatssecretaris van BZK, gekeken naar aanvullende mogelijkheden om burgers te informeren. Dat gaat precies over dit punt. Toen is de conclusie getrokken dat lokale overheden het best zelf de afweging kunnen maken in welke gevallen zij nog extra middelen willen inzetten om burgers te informeren. Dan moeten ze er ook keuzes in kunnen maken. Daarom zijn toen alternatieve informatiemethoden niet meteen algemeen verplicht gesteld, omdat geconstateerd is dat je daarmee eigenlijk te gedetailleerd in wetgeving vastlegt wat er moet gebeuren, terwijl we die medeoverheden, met name de gemeenten, de ruimte willen geven en we erop vertrouwen dat gemeenten het beste voorhebben met hun inwoners. Die medeoverheden zullen er dus altijd belang aan hechten om hun inwoners goed te informeren. Welke methode ze daarvoor kiezen, met een brief of via social media of weet ik wat, is aan hen. Het moet erom gaan zo veel mogelijk mensen te bereiken passend bij de samenstelling van de bevolking. Ik snap de zorg wel een beetje over bepaalde groepen die je misschien minder makkelijk bereikt, maar de gemeenten weten dat als geen ander. Die kennen ook als geen ander de samenstelling van hun bevolking. Ik geef de gemeenten heel graag de ruimte om daar zelf invulling aan te geven. Van mijn kant ben ik bereid om daar steeds op te hameren in de overleggen die ik met de medeoverheden heb. Als we samen werken aan die participatie, moet dit daar een belangrijk onderdeel van zijn.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb geen idee hoeveel keer wij mogen interrumperen en of dit het moment is, maar van alle amendementen blijf ik het langst bij dit hangen, ook omdat deze wet het mogelijk maakt dat er besloten wordt door organen die verder weg liggen van die gemeenten. Ik wil best geloven dat de gemeente weet welk lokaal sufferdje het meeste bereik heeft, maar naarmate die overheidsbeslissing verder weg van die burger komt te liggen, vind ik het belangrijker worden dat mensen geïnformeerd worden. Ik moet altijd denken aan mijn 87-jarige moeder, die werkelijk van ieder sociaal medium verstoken is. Dat is ingewikkeld. We hebben volgens mij nog een weekje voordat dit amendement in stemming komt. Zou ik de Minister kunnen verleiden om op dit punt nog een brief aan de Kamer te schrijven? Ik ben ook in andere verbanden bij de rechtsbescherming van burgers betrokken. Dan zie je gewoon dat we het hier wel mooi kunnen modelleren, maar dat heel veel mensen voor hun informatie toch nog echt afhankelijk zijn van wat er in hun brievenbus belandt.

Minister Ollongren:

Dat is heel herkenbaar, ook voor mij. Als de heer Van Nispen en de heer Van Dam elkaar hierin vinden, dan ben ik graag bereid om daar schriftelijk op terug te komen.

De voorzitter:

Dat noteren we als toezegging: we zullen voor de stemmingen nog per brief worden geïnformeerd.

Minister Ollongren:

Dat zal dan deze week zijn.

Dan het amendement op stuk nr. 11: bij de vaststelling van de te vergoeden schade voor degenen die een ontwikkeling gedogen, wordt het financiële voordeel voor de initiatiefnemer in aanmerking genomen. Als dit voordeel groter is dan het normale maatschappelijke risico, wordt de volledige schade vergoed. Dat is zo'n beetje de strekking. De SP wil hiermee regelen dat een rechthebbende die schade ondervindt van een ontwikkeling op zijn land, bijvoorbeeld door energieleidingen of een windpark, die schade volledig vergoed krijgt zonder aftrek van het normale maatschappelijke risico. Ter geruststelling van de heer Van Nispen en via hem de heer Van Gerven, zeg ik dat dit geregeld is in artikel 15.14 van de Omgevingswet. Alleen voor zogenaamde wettelijke gedoogplichten, bijvoorbeeld toegang geven voor landmeting of het toestaan dat dijken gemaaid geworden, geldt volgens artikel 15.13, eerste lid een aftrekpost van de te vergoeden schade voor normaal maatschappelijk risico. Ik neem aan dat dit is waar de SP op doelt. Daarnaast is in de Omgevingswet door een amendement van het CDA en de SGP opgenomen dat rechthebbenden een gebruiksvergoeding krijgen van de initiatiefnemer die op basis van een gedoogplicht iets op hun land uitvoert. Dat wordt uitgewerkt in een ministeriële regeling bij de Omgevingswet. De rechthebbenden krijgen straks onder de Omgevingswet een volledige schadevergoeding en een gebruiksvergoeding als ze een gedoogplicht krijgen opgelegd. Het doel is dus geborgd. Het amendement is daarom niet nodig. Als het niet nodig is, moet ik het ontraden.

Voorzitter: Smeulders

De heer Van Nispen (SP):

Dit is voor mij een ingewikkeld antwoord. Ik nam even het woord. Excuus, voorzitter. Wij hebben hier lang naar gekeken en zijn hier ook over geïnformeerd. De Minister zegt nu dat dit al is geregeld en dat het dus niet hoeft. Volgens ons en volgens onze informatie is dit niet het geval, maar ik ga daar nog goed naar kijken. Als er een wijziging van het amendement nodig is om het wel of anders of beter te regelen of om de lacune te dichten, die er volgens ons dus wel is, komt er nog een gewijzigd amendement. Overigens is er ter plekke een gewijzigd amendement gekomen, maar dat is op een wat kleiner punt gewijzigd.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Er zijn verder geen interrupties. Is de Minister aan het eind van haar beantwoording gekomen?

Minister Ollongren:

Ja, zeker.

De voorzitter:

Dat is het geval. Dan kijk ik naar de leden of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is een nee voor GroenLinks en de VVD en een ja voor het CDA. De heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Ik zou mijn tweede termijn nog even willen misbruiken, ook omdat u hierna eventueel nog een tweede termijn heeft, om te vragen waarom er in eerste instantie kennelijk wel genoegen werd genomen met die 4% en nu niet. Dat snap ik niet helemaal. Dat is een vrij objectieve vraag, die weinig politiek is bedoeld. Ik wil dit weten zodat ik mijn afweging goed kan maken.

Een tweede punt betreft een vraag aan de Minister over het amendement op stuk nr. 12. Ik mag toch aannemen dat de vermeerdering van waarde ook een onderdeel kan zijn van de discussie die de overheid aangaat met een projectontwikkelaar of wie dan ook. Als je dit wettelijk vastlegt, vraag ik me af of je ook niet de onderhandelingen vastlegt. Betekent dit dan ook niet in zekere zin dat er geen marcheerruimte meer is? Je kunt in sommige gevallen misschien ook nog wel meer vragen dan wat wettelijk de vermeerdering is. Het gaat mij om de argumentatie van het amendement. Ik vond het een vrij wetstechnische waardering in de zin van «het hoeft niet want we hebben het al geregeld, dus het is overbodig», maar ik zag er zelf nog wel wat meer argumenten in. Maar misschien zie ik dat verkeerd.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Smeulders, toch nog voor een tweede termijn.

De heer Smeulders (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen punt over dit specifieke wetsvoorstel, maar wel over de Omgevingswet in den brede. Kan de Minister aangeven hoe het gaat met de inwerkingtreding daarvan en met name wanneer het moment komt dat de Kamer het «go/no-go»-besluit kan nemen om het stelsel wel of niet in te voeren?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan heb ik zelf nog een korte tweede termijn namens de SP. Allereerst over de communicatie. Ik vind het prettig dat daar mede dankzij de interruptie van de heer Van Dam nog een brief over komt, maar een brief verandert natuurlijk niet de wet. Dat ligt voor ons toch lastig. Ik behoud mij natuurlijk het recht voor – dat recht heb ik sowieso; dat hoef ik me niet eens voor te behouden – om naar aanleiding van die brief nog te kijken of een wijziging van dat amendement wel of niet nodig is. Ik vertrouw heel graag de gemeentes en ik wil hun ook graag alle ruimte geven die er is op grond van de wet om de juiste middelen te kiezen om mensen te informeren, maar ik ben toch wel bezorgd. Dat is precies om de reden die ik net noemde: het is niet per se prettig voor een groot project als er veel bezwaren van omwonenden binnenkomen. Als een besluit of een plan heel erg goed is en mensen zien dat zij daar zelf van meeprofiteren, dan hoef je ook niet bang te zijn voor bezwaren of voor mensen die hun rechten uitoefenen. Ik denk juist dat het kan stimuleren om betere plannen te maken om tot beter draagvlak te komen, juist door mensen goed te informeren. Wat dat betreft zou ik het erg zonde vinden om te zeggen: we gaan dit niet aanvullend wettelijk regelen, hoewel we het allemaal wel heel erg belangrijk vinden; we hopen dat de gemeenten op dat punt de juiste dingen doen. Wat dat betreft doe ik een dringend beroep op de collega's om, ook naar aanleiding van de brief van de Minister die nog gaat komen, heel goed te kijken naar dat amendement en dat waar mogelijk te steunen.

Tot slot als het gaat over de nadeelcompensatie. Die heeft in dit debat eigenlijk twee takken gekregen. De eerste tak is wel of geen eigen risico. De kosten voor de overheden dalen, waardoor de rekening dus eigenlijk bij de burgers blijft liggen. Dit schijnt een al wat oudere politieke discussie te zijn met een bepaalde uitkomst. Wat ons betreft was het dus tijd voor herbezinning omdat het niet per definitie redelijk is om mensen met kosten te laten zitten waar ze niks aan kunnen doen. Het zijn weliswaar rechtmatige overheidsbesluiten; dat begrijp ik. Volgens mij begrijpt iedere rechtenstudent die een inleiding in het bestuursrecht heeft gehad, hoe het allemaal werkt met «onrechtmatig» en «rechtmatig». Maar het is niet zo dat omdat rechters daarmee akkoord zijn gegaan, het niet meer anders kan. We schrijven hier geschiedenis, zo is al gezegd. Ik weet niet of er veel kijkers zijn vandaag, maar we zijn hier geschiedenis aan het schrijven. We schrijven een wet. Daarbij kun je afstappen van het eigen risico van 4%, waartoe in het verleden besloten is. Wat ons betreft gaan we dat dus doen.

Over het laatste punt kan ik geen politieke discussie meer voeren. Maar het amendement dat inmiddels stuk nr. 12 heeft gekregen beoogt dus juist om degene die de plannen maakt, bijvoorbeeld een projectontwikkelaar die er best rijk van wordt, de kosten volledig te laten vergoeden en om de mensen dus niet met dat eigen risico te laten zitten. Ik ga er technisch nog heel goed naar kijken of dit al afdoende is geregeld en of dit amendement daarmee overbodig is geworden. Als dat zo is, denk ik dat wij zelf een fout hebben gemaakt omdat we het niet goed hebben geformuleerd of dat we niet het juiste artikel hebben geamendeerd. Ik ga daar heel goed naar kijken, want volgens ons zit daar dus nog een lacune. Ik zeg alvast tegen de collega's dat als er nog een nader gewijzigd amendement mocht komen, dit regelt wat we graag geregeld zouden willen hebben, en wat dus nog niet het geval is.

Daarmee rond ik af en geef ik het woord aan de Minister voor de beantwoording in tweede termijn.

Minister Ollongren:

Voorzitter, volgens mij kan ik heel kort zijn. Ik stel het volgende voor. Ik heb een brief toegezegd over het amendement op stuk nr. 12. Ik heb ook toegezegd ...

De voorzitter:

De toegezegde brief gaat over het amendement op stuk nr. 10, over de communicatie.

Minister Ollongren:

Excuus, die gaat over het amendement op stuk nr. 10. Ik stel voor dat ik in die brief terugkom op het andere punt, dat door de heren Van Dam en Van Nispen werd gemaakt, en dat ik daar schriftelijk nog eens wat uitvoerig op inga. Ik heb het idee dat we allemaal niet zo vreselijk ver uit elkaar liggen, zeker niet in de intenties. Als u het goedvindt, wil ik daar niet hier verder op ingaan, maar krijgt u dat deze week per brief.

Dan blijft de vraag van de heer Smeulders over. We hebben op 25 november – dat is al best snel – een notaoverleg met elkaar. Voor die tijd krijgt u nog een brief van mij met nadere informatie. Alles wat ik heb over waar we staan met de Omgevingswet, deel ik dan met u. Dat is wat mij betreft ook het moment om te zeggen: zijn we zover dat we nu het KB voor inwerkingtreding in zicht hebben? Ik hoop het, maar nogmaals: het moment om dat te beslissen is als ik met uw Kamer een notaoverleg heb.

De voorzitter:

Dank u wel. Nog één interruptie van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik had nog een vraag gesteld over de argumentatie met betrekking tot het amendement op stuk nr. 12. Is die alleen maar «het is overbodig, want het staat al in de wet» of is het ook tactisch, qua onderhandelingen, een onhandig amendement? Achter u wordt nee geschud, zeg ik er maar even bij.

Minister Ollongren:

Ik wilde eigenlijk aan de heer Van Dam vragen: tactisch in de onderhandelingen met wie? Ik begrijp niet helemaal wat hij daarmee bedoelt.

De heer Van Dam (CDA):

Dit amendement roept ertoe op dat als er bijvoorbeeld een bepaald infrastructureel iets wordt gedaan ... Je gaat ergens een nieuw station bouwen. Een heleboel mensen vinden dat verschrikkelijk vanwege de piepende remmen en weet ik wat allemaal, maar er staat ook een hotel naast, dat het fantastisch vindt. Ik kan me voorstellen dat het amendement erop ziet dat die dus een meerwaarde creëren en dat dat bij wijze van spreken afgeroomd moet worden. Ik hoor de Minister al zeggen dat dit al is voorzien in de wet, in het stelsel. Maar het lijkt mij ook zelf heel onhandig om dat in de wet verplichtend neer te leggen omdat je dat dan altijd moet gaan doen. Dat lijkt mij ook een overweging. Maar u kijkt mij aan alsof ik echt van een andere planeet kom, dus misschien zie ik dingen die niet gezien worden.

Minister Ollongren:

Ik denk dat ik dan wil beamen wat er blijkbaar achter mij gebeurde en de heer Van Dams oorspronkelijke vraag met nee beantwoord.

De voorzitter:

Daar gaan we het bij houden. Ik kijk nog een laatste keer rond. Er zijn geen andere opmerkingen. Dan is hiermee een eind gekomen aan de tweede termijn. Wij gaan volgende week dinsdag stemmen over deze wet en de ingediende amendementen. Er is nog een brief toegezegd door de Minister. Deze is nog verbreed. Deze zal niet alleen betrekking hebben op de communicatie, waarover in het amendement op stuk nr. 10 een voorstel wordt gedaan, maar ook op de winst, de waardevermeerdering en de discussie die ontstond over het amendement op stuk nr. 12. Dat is juist samengevat. Ik zie geen nadere opmerkingen. Ik sluit hiermee het debat. Dank u wel.

Sluiting 10.59 uur.