Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 mei 2018

I. Algemeen deel

De initiatiefnemers danken de leden van de fracties van D66 en ChristenUnie die een inbreng in het verslag hebben gehad voor hun positieve reacties. Zij maken daarnaast graag gebruik van de mogelijkheid om een nadere toelichting te geven op de vereiste motivering van het beroep op een verschoningsrecht, waar door de leden van de ChristenUnie-fractie om is verzocht.

Een beroep op een wettelijk verschoningsrecht dient deugdelijk gemotiveerd te worden. Het wetsvoorstel expliciteert deze verplichting, die op zichzelf reeds voortvloeit uit het wettelijk stelsel. Zonder een goede motivering kan de enquêtecommissie immers niet beoordelen of het beroep gerechtvaardigd is. Wat onder een deugdelijke motivering moet worden verstaan, kan niet in algemene bewoordingen worden beantwoord. Aangezien de wettelijke verschoningsrechten wat betreft hun aard en reikwijdte sterk verschillen van elkaar, is het niet mogelijk om een vastomlijnd beoordelingskader te geven. Wel is duidelijk dat bij absolute verschoningsrechten een veel minder uitvoerige motivering kan worden verlangd dan bij relatieve verschoningsrechten. Bij die tweede categorie moet de commissie een zorgvuldige belangenafweging kunnen maken. In het uiterste geval kan de commissie een beroep op een verschoningsrecht, inclusief de door de commissie al dan niet als deugdelijk beoordeelde motivering, voorleggen aan de rechter in het kader van een vordering wegens niet-medewerking.

Het verschoningsrecht met betrekking tot het belang van de staat vormt een bijzonder geval. Dit verschoningsrecht is weliswaar absoluut geformuleerd, maar vereist, gelet op de constitutionele verhoudingen tussen regering en parlement, niettemin een uitvoerige motivering. Het niet-verstrekken van informatie kan grote gevolgen hebben voor de mate waarin het parlement zijn constitutionele taken kan vervullen. Bovendien is in geval van een conflict over informatievoorziening een gang naar de rechter in deze verhouding moeilijk denkbaar.

De TCEWPE heeft uitvoerig onderzoek op dit terrein gedaan en tevens advies gevraagd aan deskundigen. Op basis daarvan kwam zij tot het oordeel dat een beroep op het belang van de staat alleen aan de orde zou moeten zijn wanneer bepaalde inlichtingen om zwaarwegende redenen absoluut niet kunnen worden verstrekt aan de enquêtecommissie. In andere gevallen kan een verzoek worden ingediend om vertrouwelijke behandeling, waarvoor verschillende modaliteiten denkbaar zijn. Verder wees de TCEWPE op de gedeelde verantwoordelijkheid van regering en parlement ten aanzien van het belang van de staat. Telkens moet een afweging worden gemaakt tussen de bescherming van een bepaald deelbelang en de concrete omstandigheden die aanleiding geven tot weigering of vertrouwelijke behandeling ten opzichte van het bijzondere constitutionele belang van openbare informatievoorziening aan de Kamer.

De initiatiefnemers onderschrijven deze zienswijze. Daarbij wijzen zij nog op de concrete suggesties die de TCEWPE heeft gedaan om – in overleg met de regering – ten aanzien van vertrouwelijke informatie of informatie die betrekking heeft op het belang van de staat een werkwijze te ontwikkelen die beter past bij de verhouding tussen regering en parlement. Waar nodig dienen bestaande procedureregels daarop aangepast te worden.1 De wijze van motivering kan daarin uiteraard worden meegenomen. In het kader van eenduidigheid is het voorts van belang om deze herijking breder te trekken dan alleen in het geval van de parlementaire enquête. De verschoningsgrond van het belang van de staat kan immers ook in het reguliere verkeer tussen regering en parlement op grond van artikel 68 Grondwet aan de orde zijn en tot onduidelijkheid leiden.

Van Raak

Van der Linde

Sneller

Nijboer

Van Toorenburg