Kamerstuk 34683-14

Brief van de leden Van Raak, Van der Linde, Sneller, Nijboer en Van Toorenburg over ontraden van het amendement van het lid Van Gent over het invoeren van het familiaal verschoningsrecht

Dossier: Voorstel van wet van de leden Van Raak, Van der Linde, Sneller, Nijboer en Van Toorenburg tot wijziging van de Wet op de parlementaire enquĂȘte 2008 in verband met de evaluatie van deze wet


Nr. 14 BRIEF VAN DE LEDEN VAN RAAK, VAN DER LINDE, SNELLER, NIJBOER EN VAN TOORENBURG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2018

Tijdens de behandeling van ons initiatiefvoorstel van wet tot wijziging van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (hierna: Wpe) (Handelingen II 2018/19, nr. 26, debat over de Wijziging Wet op de parlementaire enquête 2008) is door het lid Van Gent een amendement ingediend, dat strekt tot het opnemen van een familiaal verschoningsrecht in de wet.1 Tijdens het debat hebben wij het amendement reeds ontraden. Vanwege de mogelijk grote impact op het recht van enquête achten wij het zinvol om de redenen voor het ontraden in deze brief verder uiteen te zetten.

Aanvaarding van dit amendement brengt aanmerkelijke risico’s met zich mee voor de uitoefening van het recht van enquête. De enquête is ons zwaarste instrument, dat grondwettelijk is verankerd. De Kamer besluit niet lichtvaardig tot het houden van een parlementaire enquête. In dat geval heeft een (vaak ruime) meerderheid geconcludeerd dat het in het algemeen belang is dat dit onderzoek door de volksvertegenwoordiging ter hand wordt genomen ter uitvoering van haar taken. Het onderzoeksbelang is daarmee groot. Een verschoningsrecht zoals voorgesteld maakt de parlementaire enquête in feite ondergeschikt aan het strafproces.

De Wpe kent een uitgebreid en samenhangend stelsel van rechten en waarborgen voor zowel enquêtecommissies als personen en organisaties die betrokken worden bij een enquête. Onderdeel daarvan is de bewijsuitsluiting (artikel 30 Wpe). Op basis hiervan kunnen documenten en verklaringen die op vordering van de commissie zijn afgelegd, niet worden gebruikt in onder andere strafrechtelijke en civiele procedures. Deze bepaling wordt met ons wetsvoorstel verder verhelderd. Het is goed om te benadrukken dat deze bepaling niet alleen geldt ter bescherming van getuigen zelf, maar ook van anderen, onder wie hun naasten. De jurisprudentie die hierover bestaat, geeft aan dat de rechter in de praktijk goed let op de belangen van de getuigen.

Uit de evaluatie van de Tijdelijke commissie evaluatie Wet op de parlementaire enquête (TCEWPE) blijkt dat dit stelsel ook in de praktijk goed werkt en er derhalve geen behoefte bestaat aan een wijziging daarin.2 Er worden goede afspraken gemaakt met het openbaar ministerie om te voorkomen dat onderzoeken in elkaars vaarwater belanden. Verder wordt opgemerkt dat een enquêtecommissie een getuige veelal reeds uitvoerig heeft gesproken tijdens een besloten voorgesprek en dat in dit gesprek eventuele zorgen van de getuige op dit punt aan de orde kunnen komen. Ook de Raad van State zag in haar advies bij ons wetsvoorstel geen aanleiding om op dit punt opmerkingen te maken.

De TCEWPE heeft in haar verslag gemotiveerd geoordeeld dat, gelet op de ervaringen in de praktijk, de huidige regeling een goede balans biedt tussen het onderzoeksbelang en de rechten van getuigen en acht het opnemen van een familiaal verschoningsrecht niet nodig en niet wenselijk.3 De initiatiefnemers delen dit standpunt. In de gevallen waarin het noodzakelijk is voor het onderzoek om personen te horen die in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, kan het onderzoek direct en in belangrijke mate worden gehinderd door het bestaan van een familiaal verschoningsrecht. Daarnaast werpt het invoeren van het verschoningsrecht zoals voorgesteld allerlei vragen op, waaronder de samenhang met de bewijsuitsluiting van artikel 30 Wpe.4 Verder wijzen wij op de verdere juridisering van het enquêterecht en de mogelijke belemmeringen voor een effectief en voortvarend enquêteonderzoek.

Een ingrijpende wijziging zoals voorgesteld in het amendement, waarvan de gevolgen voor het enquêterecht moeilijk te overzien zijn, vergt een algehele, samenhangende beschouwing van de wet en de huidige balans in het systeem van bevoegdheden, rechten en waarborgen. De TCEWPE had niet een dergelijke brede opdracht en zag op basis van haar onderzoek naar de recente praktijk daarvoor ook geen aanleiding. De initiatiefnemers hebben met dit wetsvoorstel dan ook geen fundamentele herziening beoogd.

Van Raak Van der Linde Sneller Nijboer Van Toorenburg