Kamerstuk 34588-70

Reactie op het raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Dossier: Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..)

Gepubliceerd: 6 april 2018
Indiener(s): Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recht staatsrecht terrorisme
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34588-70.html
ID: 34588-70

Nr. 70 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2018

Op 21 maart 2018 is een raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv2017)(Kamerstuk 34 588) gehouden. De Kiesraad heeft de uitslag van dit raadgevend referendum op 29 maart 2018 vastgesteld. 49,44% van de kiezers heeft tegen de wet gestemd, 46,53% voor en 4,03% blanco. Aangezien de opkomstdrempel is gehaald, is dit een geldige uitkomst. Het kabinet heeft conform de Wet raadgevend referendum de uitslag in overweging genomen. Met deze brief, die wij mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid aanbieden, gaan we in op de door het kabinet aan de uitslag van het raadgevend referendum verbonden gevolgen en het resultaat van de heroverweging op grond van artikel 12, tweede lid, van de Wet raadgevend referendum.

Het kabinet hecht aan een spoedige inwerkingtreding van de wet. Echter, in het maatschappelijk debat rondom het raadgevend referendum is gebleken dat er nog steeds zorgen bestaan. Het kabinet heeft dan ook de nadrukkelijke wens om de waarborgen uit de wet op onderdelen, zoals bewaartermijnen, gegevensuitwisseling met buitenlandse diensten en de inzet van onderzoeksopdracht gerichte interceptie (OOG-interceptie) te verduidelijken en de ruimte die wet in de uitvoeringspraktijk biedt zo nodig in te perken door middel van beleidsregels. Hierbij is in ogenschouw genomen dat de maatregelen voor de diensten werkbaar blijven.

De technologische ontwikkelingen en de internationalisering van de dreiging noodzaken tot het bij de tijd brengen van het wettelijk kader voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die onze veiligheid beschermen en de bevoegdheden daarmee in lijn te brengen met de ons omringende landen. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) moeten op de kortst mogelijke termijn beschikking krijgen over middelen om de (digitale) dreigingen voor onze nationale veiligheid en de belangen van onze krijgsmacht het hoofd te kunnen (blijven) bieden. Daarbij ziet de nieuwe wet niet alleen op de modernisering van de bevoegdheden van de diensten, maar ook op de versteviging van de waarborgen. De wet is over de gehele linie in overeenstemming gebracht met de eisen die het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ter zake stelt. Het wetsvoorstel is na intensief beraad door een ruime meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. In het regeerakkoord is vervolgens opgenomen dat het kabinet bij de uitvoering strikt de hand houdt aan de extra waarborgen in de wet. Dit is bevestigd in de brief van 15 december 2017 (Kamerstuk 34 588, nr. 69). Het kabinet zal de wet zoals aangekondigd op 1 mei 2018 in werking laten treden, nadat eerder al enkele artikelen die o.a. zien op de oprichting van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en de klachtkamer van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) in werking zijn getreden. Bij de inwerkingtreding zullen de volgende punten van toepassing zijn:

Nieuwe beleidsregels

1. Versnelde weging van samenwerking met buitenlandse diensten.

Samenwerking en gegevensuitwisseling met buitenlandse diensten is essentieel voor de goede taakuitvoering van de diensten. De Wiv2017 gaat er vanuit dat onze inlichtingendiensten de mate waarin zij informatie uitwisselen met buitenlandse diensten baseren op een zogeheten wegingsnotitie. In een wegingsnotitie wordt beschreven in hoeverre het betreffende land de mensenrechten naleeft, of de dienst democratisch is ingebed, of de dienst betrouwbaar en professioneel is, op welke wijze de dienst haar gegevens beschermt, welke wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden een dienst heeft en hoe het toezicht daarop georganiseerd is. Naarmate een land minder voldoet aan deze criteria, zullen de AIVD en MIVD terughoudender zijn met het uitwisselen van «gevoelige» informatie om te voorkomen dat daar op ongewenste manier gebruik van wordt gemaakt.

In de Wiv2017 staat nu dat de diensten na inwerkingtreding nog twee jaar de tijd hebben om de wegingsnotities op te stellen. Gelet op het feit dat in de discussies in de aanloop naar het raadgevend referendum vaak gesproken werd over de waarborgen in de samenwerking met buitenlandse diensten, heeft het kabinet besloten de termijn voor de afronding van deze wegingsnotities in te korten. Nog dit jaar is voor alle buitenlandse diensten waarmee gegevens worden gedeeld, een wegingsnotitie opgesteld. Hiermee wordt de termijn die in de wet is voorzien, meer dan gehalveerd.

Bij de uitwisseling van ongeëvalueerde gegevens met een buitenlandse dienst, wordt de CTIVD direct geïnformeerd zodat zij hierop toezicht kan houden. Daarnaast is besloten dat met buitenlandse diensten waarvoor (nog) geen wegingsnotitie is opgesteld, geen uit OOG-interceptie op de kabel verkregen ongeëvalueerde gegevens gedeeld worden. Dit zal in een beleidsregel worden vastgelegd.

De verantwoordelijk ministers zullen streng toezien op de tijdige afronding van de wegingsnotities en op het delen van ongeëvalueerde gegevens. De CTIVD wordt gevraagd hierover aan de Tweede Kamer te rapporteren. De wegingsnotities zijn tevens onderdeel van de wetsevaluatie.

2. Aanpassing praktijk bewaartermijn drie jaar:

De diensten krijgen de verplichting om een jaar na toestemming voor de inzet van OOG-interceptie op de kabel aan te geven of, en zo ja waarom deze gegevens langer bewaard dienen te worden. Om de gegevens langer te kunnen bewaren, moet de betrokken Minister jaarlijks om toestemming worden verzocht, tot de maximale bewaartermijn van drie jaar. Als de Minister hier geen toestemming voor geeft, worden de gegevens vernietigd. In een beleidsregel wordt vastgelegd dat binnen de periode van drie jaar, ieder jaar een beoordeling plaatsvindt of bewaren van de betreffende gegevens nog noodzakelijk is.

3. Bijzondere bevoegdheden, waaronder OOG-interceptie op de kabel, worden zo gericht mogelijk ingezet:

Er wordt een beleidsregel opgesteld die vastlegt dat, in het verlengde van de motie Recourt (Kamerstuk 34 588, nr. 55), de inzet van de bevoegdheden door de diensten zo gericht mogelijk dient te zijn. Daarbij wordt de inbreuk op de grondrechten van derden nadrukkelijk meegewogen. Gerichtheid van de inzet wordt daarom binnen de wettelijke eis van proportionaliteit beoordeeld en dient expliciet te worden beschreven in de aanvraag tot de inzet van een bijzondere bevoegdheid.

De betrokken ministers zullen geen toestemming geven voor de inzet van de bijzondere bevoegdheid, indien deze toelichting niet adequaat is opgenomen. De TIB wordt verzocht dit punt bij haar rechtmatigheidstoets te betrekken en de CTIVD wordt verzocht om hierover te rapporteren. Vanzelfsprekend zal het effect van deze beleidsregel ook in de evaluatie worden meegenomen.

Waarborgen in de uitvoeringspraktijk

4. Inzet OOG-interceptie op de kabel

Zoals hierboven beschreven, zal de OOG-interceptie zo gericht mogelijk worden ingezet. Alleen in het geval geen lichtere middelen beschikbaar zijn voor het te bereiken doel, wordt de inzet van OOG-interceptie op de kabel overwogen. Met name voor onderzoek in Nederland zijn diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar die gericht op personen kunnen worden ingezet, zoals de inzet van bronnen of observatie. Uit het wettelijk stelsel volgt dat in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit dan het lichtst mogelijke middel moet worden ingezet.

In 2018, 2019 en 2020 wordt bovendien, zoals in de memorie van toelichting van de Wiv2017 is beschreven, per jaar slechts één zogenaamde access-locatie gereed gemaakt voor OOG-interceptie op de kabel. Op deze wijze kunnen de diensten stapsgewijs ervaring op doen met deze nieuwe bevoegdheid. Bij de evaluatie zullen de resultaten van deze eerste inzet worden bezien.

Het is daarom vrijwel uitgesloten dat OOG-interceptie op de kabel de komende jaren wordt ingezet voor onderzoek naar communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland (met uitzondering van onderzoek in het kader van cyber defence, omdat bij digitale aanvallen misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse digitale infrastructuur en OOG-interceptie op de kabel noodzakelijk kan zijn om dit te onderkennen).

Tot aan de evaluatie zal de CTIVD worden verzocht om hierop verscherpt toezicht uit te oefenen en daarover na één jaar reeds te rapporteren. De TIB zal worden verzocht om in haar eerste jaarverslag, dat rond dezelfde tijd gepubliceerd zal worden, in te gaan op de haar voorgelegde besluiten tot toepassing van de bevoegdheid van OOG-interceptie op de kabel.

5. Omgang medische gegevens

De Wiv2017 (artikel 19) kent een bijzondere status toe aan de verwerking van medische gegevens. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats. Dit kan alleen in aanvulling op de verwerking van andere gegevens, dus als iemand onderwerp is van lopend onderzoek en de medische gegevens het sluitstuk vormen op de informatie die de diensten nodig hebben om een dreiging goed in beeld te brengen. Dit geldt dus ook voor de eventuele verwerking van medische gegevens uit de dataset verkregen door OOG-interceptie op de kabel.

Indien de diensten op medische gegevens stuiten die zij niet mogen inzien, zullen zij deze direct verwijderen. De CTIVD houdt toezicht of de diensten niet ten onrechte medische gegevens verwerken en rapporteert hierover aan de Tweede Kamer.

6. Bescherming journalisten

Het recht van journalisten om hun bronnen te beschermen, is verankerd in de Wiv2017. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid jegens een journalist, waarbij de inzet kan leiden tot verwerving van gegevens inzake de bron van de journalist, moet ingevolge artikel 30, tweede lid, Wiv2017 toestemming worden verkregen van de rechtbank Den Haag. Deze toestemming geldt slechts voor vier weken in plaats van de gebruikelijke drie maanden.

Voor het delen van gegevens over de journalist zelf geldt, net als voor alle geëvalueerde gegevens, dat daarbij steeds een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de functie van een individu en de bescherming van diens privacy en veiligheid.

Indien de diensten vaststellen dat een journalist voorkomt in de verzamelde data zullen zij die gegevens niet delen met buitenlandse diensten, tenzij dat noodzakelijk is voor de nationale veiligheid.

Vervolg

In het regeerakkoord is overeen gekomen dat de evaluatie van de Wiv2017 binnen twee jaar na volledige inwerkingtreding zal worden gestart. De evaluatie ziet op de gehele wet, inclusief de in deze brief genoemde beleidsregels.

Het kabinet is voornemens om na de evaluatie te komen met een voorstel tot wijziging van de wet. Deze wetswijziging kan dienen om beleidsregel 2 (bewaartermijnen) te codificeren, waarbij de uitkomsten van de evaluatie vanzelfsprekend worden betrokken. Daarnaast kan een aantal onderwerpen waarvan de CTIVD in haar eindbalans heeft aangegeven dat ze die het liefst wettelijk verankerd zouden zien, in deze wetswijzing worden meegenomen. Het betreft hier het wettelijk vastleggen van de zorgplicht voor gegevensbescherming en een regeling van het relevantiecriterium. Ook kan op dat moment hetgeen in het regeerakkoord is overeengekomen, namelijk dat «van het willekeurig en massaal verzamelen van gegevens van burgers in Nederland of het buitenland kan, mag en zal geen sprake zijn» in de wet worden vastgelegd.

Voor de beleidsregels 1(wegingsnotities) en 3 (inzet bevoegdheden zo gericht mogelijk) zal het kabinet zo spoedig mogelijk komen met een voorstel tot wijziging van de wet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten