Kamerstuk 34454-12

Verslag van een schriftelijk overleg over de evaluatie Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunningshouders (TRSHV) (Kamerstuk 34454-11)

Dossier: Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders


Nr. 12 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 juli 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 16 april 2022 inzake de Evaluatie Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunningshouders (TRSHV) (Kamerstuk 34 454, nr. 12).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Hagen

De griffier van de commissie, Roovers

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

De Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders

De leden van de VVD-fractie zien in antwoorden op Kamervragen over het bericht dat 27.000 statushouders dit jaar een huis moeten krijgen dat de Minister tien extra pilots start voor flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen van statushouders.1 Deze leden vragen de Minister wat de stand van zaken is van deze tien pilots. Zij vragen hoe de Minister deze tien pilots heeft aangekondigd richting gemeenten en welke gemeenten hebben gereageerd.

De pilots flexibele huisvesting zijn tot stand gekomen tegen de achtergrond van het Programma Flexibilisering Asielketen (Ministerie van JenV) en het programma Stimuleringsaanpak Flexwonen (Ministerie van BZK). Op 29 mei 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de Stimuleringsaanpak Flexwonen.2 De Ministeries van BZK en JenV hebben in samenwerking met het COA pilots geselecteerd voor de subsidieverstrekking. Er is gezocht naar concepten waar:

  • Vergunninghouders en kansrijke asielzoekers dicht bij de gemeente van toekomstige huisvesting kunnen worden opgevangen;

  • Kan worden bijgedragen aan flexibele opvang en huisvestingscapaciteit voor tijdelijke bewoning;

  • En/of kan worden bijgedragen aan tijdelijke huisvestingsoplossingen voor vergunninghouders en andere spoedzoekers.

Uiteindelijk zijn 7 pilots geselecteerd, te weten in Rotterdam, Haarlemmermeer, Alliantie gemeenten Zuid-Holland, Regio Haaglanden, Castricum, Regio Hart van Brabant en Tynaarlo. Er hebben ook verkennende gesprekken plaatsgevonden met de gemeente Amsterdam en de provincie Limburg. Hier is geen subsidie aan verstrekt, omdat in beide gemeenten uiteindelijk toch geen pilot werd gestart. De uitkomsten van de pilots gericht op huisvesting zijn te lezen in het evaluatierapport.3

De leden van de VVD-fractie weten dat de Minister drie pilots heeft gestart in Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum. Deze leden vragen de Minister wat de stand van zaken is van deze drie pilots. Zij vragen de Minister om meer toelichting te geven op de knelpunten omtrent de business case en de buurtparticipatie.

De drie pilots in Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum omtrent de flexibele huisvesting van spoedzoekers zijn inmiddels afgerond.

Uit deze eindevaluatie komen verschillende knelpunten naar voren.4 Zo is het vinden van geschikte locaties een ingewikkeld proces. Vaak stellen gemeenten eisen met betrekking tot de locatie, zoals de nabijheid van openbaar vervoer of dat een locatie een bepaalde omvang moet hebben om voldoende flexwoningen te kunnen realiseren. Daarnaast moet rekening worden gehouden met regelgeving omtrent bijvoorbeeld stikstof en bestemmingsplannen.

Veel gemeenten geven de voorkeur aan samenwerking met woningcorporaties. Maar corporaties hebben doorgaans weinig ervaring met flexibele woonvormen. Daarnaast is het lastig om de business case sluitend te krijgen, aangezien investeringen in flexwoningen al in 10 tot 15 jaar terugverdiend moeten worden. Ook geven gemeenten aan dat Woningcorporaties bij voorkeur investeren in reguliere bouw en voor de lange termijn. Daar liggen voor hen al grote uitdagingen. Een aantal gemeenten verkent de samenwerking met marktpartijen. Maar ook voor gemeenten is het realiseren van flexwoningen vaak nieuw, waardoor er weinig expertise en kennisuitwisseling is.

Ook draagvlak is een knelpunt. Bewoners zien wel de noodzaak van voorzieningen om de woningnood op te lossen, maar er is weerstand tegen de bouw in de directe omgeving. Redenen hiervoor lopen uiteen, van het verdwijnen van groen of parkeergelegenheid tot de angst voor overlast. Op het gebied van buurtparticipatie is het een succesfactor gebleken om een buurtcomité te betrekken, de communicatie af te stemmen op de behoeften van omwonenden van de specifieke locatie en om te benadrukken wat de flexwoningen de buurt juist te kunnen brengen. Ook helpt het als omwonenden inspraak hebben op de invulling van de flexwoningen (hoe zien ze eruit, welke voorzieningen aanwezig zijn) en niet op de vraag óf ze er zullen komen).

De leden van de VVD-fractie zien in antwoorden op Kamervragen over het bericht dat 27.000 statushouders dit jaar een huis moeten krijgen ook dat de Minister vorig jaar de eerste 50 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld en dit jaar de tweede 50 miljoen euro beschikbaar stelt voor (flexibele) huisvestingsoplossingen van kwetsbare groepen. Deze leden willen van de Minister weten hoeveel flexwoningen gemeenten vorig jaar hebben laten plaatsen en gebruik hebben gemaakt van de eerste 50 miljoen euro. Zij willen ook van de Minister weten wat de prognose van het aantal flexwoningen is dat gemeenten dit jaar plaatsen en dat gebruik maakt van de tweede 50 miljoen euro.

De verschillende regelingen ondersteunen het realiseren van woonruimten in brede zin. Naast flexwonen, kan het bijvoorbeeld ook gaan om transformatie. Er is geen uitsplitsing gemaakt van het aantal flexwoningen dat gerealiseerd is. Wel is met zekerheid te zeggen dat een aantal van de gerealiseerde projecten met behulp van de regeling flexwoonprojecten gerealiseerd zijn, zoals woonproject «Wonen bij LILY».

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er 175 statushouders en 80 spoedzoekers in het Hoefijzergebouw in Oegstgeest worden gehuisvest.5 Zij willen graag weten wie hiertoe initiatief heeft genomen en wie hiervoor gaat betalen. Indien het Rijk hiervoor gaat betalen, willen deze leden graag weten welke begroting huisvesting, participatie en integratie gaat betalen. Welke locaties zijn allemaal in beeld? Kijkt de Minister hierbij alleen naar oude ziekenhuizen en oude GGZ-instellingen of ook naar andere oude Rijksvastgoedgebouwen?

Op 7 juli 2021 heeft het COA van de gemeente Oegstgeest een omgevingsvergunning gekregen om het Hoefijzergebouw (en de gebouwen daaromheen) te verbouwen en gebruiken voor een periode van 4 jaar vanaf 1 november 2021. In feite is dit een tijdelijke opvanglocatie van het COA, wat betekent dat de bekostiging via de begrotingen van COA (JenV) en SZW loopt. De exploitant verhuurt daarbij een deel van de locatie aan het COA en het gedeelte voor de 80 spoedzoekers aan DivorceHousing, dit is ook in het beheer van DivorceHousing.

In het algemeen hebben gemeenten allerlei verschillende locaties in beeld voor het realiseren van asielopvang of huisvesting voor vergunninghouders en andere doelgroepen. Aan de provinciale regietafels is dit najaar op vertrouwelijke basis al Rijksvastgoed en -grond gedeeld dat ingezet kan worden voor de huisvesting van vergunninghouders. Daarnaast heeft het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) in totaal 2.585.000 m2 aan Rijksvastgoed aangeboden aan het COA en aan de Veiligheidsregio’s voor het opvangen van asielzoekers en ontheemden uit Oekraïne. Het COA en de Veiligheidsregio’s bekijken momenteel welke panden zij kunnen gebruiken voor het opvangen van genoemde doelgroepen.

De leden van de VVD-fractie zien sobere tijdelijke huisvesting aan de randen van steden en dorpen en op loopafstand van voorzieningen als goede locaties voor opvang- en/of huisvestingsoplossingen van statushouders zoals de pilots in Haarlemmermeer en Castricum. Is de Minister dit met de leden van de VVD-fractie eens? Graag ontvangen zij een overzicht van Rijksvastgoedlocaties die hiervoor kunnen worden gebruikt en eventueel kunnen worden aangehuurd en aangekocht.

Het is aan gemeenten en hun stakeholders om samen de afweging te maken wat de meest geschikte locaties zijn ten behoeve van opvang en huisvesting, dit is voor elke gemeente maatwerk waar ik geen overkoepelend oordeel over kan vellen. Zoals in bovenstaande vraag benoemd, wordt ook naar Rijksvastgoed en -grond gekeken. Wegens de gevoeligheid van de informatie kan ik niet delen welke vastgoedlocaties hiervoor in beeld zijn.

De leden van de D66-fractie constateren dat er uit de evaluatie blijkt dat de regeling niet doeltreffend is geweest, mede doordat andere regelingen aantrekkelijker bleken. Deze leden vragen in hoeverre voorafgaand aan het instellen van de TRSHV een vergelijking tussen al bestaande regelingen en de toen op te zetten regeling is gemaakt, en op grond waarvan de TRSHV aanvullend aan de bestaande mogelijkheden werd geacht? De leden van de D66-fractie constateren daarnaast dat de opzet met het huisvesten van minimaal vier vergunninghouders per locatie volgens de evaluatie niet bevorderlijk heeft gewerkt. Deze leden vragen op basis waarvan deze voorwaarde destijds is opgesteld, en in hoeverre een regeling zonder deze voorwaarde mogelijk beter had kunnen werken?

De TRSHV vloeit vooruit uit het in november 2015 tussen Rijk en gemeenten afgesloten Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom. Daarin was het uitgangspunt om per locatie minimaal vier vergunninghouders te huisvesten zodat de kostendelersnorm toegepast kon worden. Dit sloot aan bij het uitgangspunt om passende oplossingen (sober en rechtvaardig) te vinden waarbij de kosten voor de maatschappij zo beperkt mogelijk werden gehouden. Het versoepelen van de voorwaarden zou weliswaar tot een groter gebruik van de regeling hebben kunnen leiden, maar tegelijkertijd ook tot hogere kosten per gehuisveste persoon.

De leden van de D66-fractie vernemen dat als alternatief voor de TRSHV middelen zijn vrijgemaakt om pilots met flexibele opvang uit te voeren. Deze leden vragen of er best practises uit deze pilots zijn gekomen die breder ingezet kunnen worden in de toekomst. Daarnaast vragen zij tot welke resultaten deze stimulans heeft geleid ten aanzien van het aantal flexwoningen voor spoedzoekers, en vragen daarnaast hoeveel flexwoningen er door de nieuwe impuls naar verwachting in de komende jaren worden gerealiseerd?

Ten tijde van de tussenevaluatie van de pilots (12/2020) was enkel voor de projecten in Rotterdam en Castricum een schatting van het aantal op te leveren woningen bekend; Rotterdam had als doelstelling om 750 tot 1.000 woonruimtes te realiseren, in Castricum zou onderdak aan zo’n 80 bewoners moeten worden geboden.

In de eindevaluatie zijn een aantal succesfactoren geïdentificeerd. Een succesfactor bij het realiseren van flexwoningen is het bestuurlijk kiezen voor specifieke locaties. Wanneer gemeenten duidelijk staan voor een project kan participatie van omwonenden zich richten op de invulling van het project, in plaats van de vraag óf het project doorgang moet vinden. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken wat de flexwoningen de buurt juist kunnen brengen. Daarnaast draagt ook de bereidheid van gemeenten en corporaties om financieel bij te dragen in de tekorten bij aan de realisatie van een project. Ook kan het raadzaam zijn om een marktconsultatie uit te voeren, zodat zicht ontstaat op de eventuele bijdrage van marktpartijen en juridische (on)mogelijkheden. Het is van vitaal belang dat een projectteam over voldoende capaciteit en kennis beschikt. Tot slot ondernam een aantal gemeenten een (digitale) excursie naar flexwonenprojecten, hetgeen als positief werd ervaren.

Eind 2021 zijn door één gemeente (Castricum) in totaal 46 woonunits gerealiseerd voor spoedzoekers, waaronder statushouders. De verwachting van deze en drie andere gemeenten is dat in de loop van 2022 nog 800–1.200 woonunits gerealiseerd zullen worden (waarvan 700–1.000 in Rotterdam). De omvang van de pilots is daarmee relatief beperkt. In totaal zijn 16 woonunits gerealiseerd specifiek voor statushouders. Daarmee kan niet worden gesteld dat de pilots in directe zin hebben bijgedragen aan een snellere doorstroom. De geleerde lessen kunnen evenwel bijdragen aan snellere realisatie van meer flexwoningen in de toekomst.

De leden van de D66-fractie constateren dat een van de conclusies uit het rapport stelt dat de Stimuleringsaanpak Flexwonen een effectievere aanpak is gebleken dan de TRSHV. Deze leden vragen in hoeverre het mogelijk is om de onbenutte middelen voor de TRSHV in te zetten om de Stimuleringsaanpak Flexwonen op een grotere schaal te benutten, of met de stimuleringsaanpak hetzelfde beoogde doel te bereiken?

Het is niet mogelijk onbenutte middelen van de TRSHV in te zetten voor de Stimuleringsaanpak Flexwonen, allereerst omdat deze aanpak geen subsidieregeling is. Daarnaast is gedurende de looptijd van de regeling op diverse begrotingsmomenten de raming bijgesteld naar het te verwachten gebruik en realisatie van de regeling. Na 2020 is er geen budget meer beschikbaar gesteld.

De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen. «De subsidieregeling kende een aantal specifieke voorwaarden gericht op onder andere soberheid [...].», zo meldt de Minister op pagina 1 van haar brief. Deelt de Minister de mening dat een subsidiebedrag van € 6.250 per gehuisveste vergunninghouder geenszins van soberheid getuigt, maar juist aantoont dat vergunninghouders in de watten worden gelegd, terwijl Nederlanders eerst jarenlang op de wachtlijst voor een sociale huurwoning moeten staan en vervolgens een torenhoge huurprijs voor hun kiezen krijgen, vragen de leden van de PVV-fractie?

Uit de onderzoeksresultaten van RIGO blijkt dat de strikte voorwaarden van de regeling, die tot doel hadden om sobere huisvestingsvoorziening te realiseren, één van de redenen is, waarom het gebruik van de TRSHV beperkt is gebleven. Deze strikte voorwaarden maakten het moeilijk om een goed lopende businesscase te maken. Juist de nadruk op de soberheid heeft er in dit geval voor gezorgd dat er nauwelijks huisvestingsprojecten van de grond zijn gekomen met behulp van de TRSHV.

Op pagina 1 van het RIGO-rapport staat dat de TRSHV een subsidieplafond van € 87,5 miljoen voor de huisvesting van vergunninghouders kende. De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel woningen voor dit geld hadden kunnen worden bijgebouwd? Hoeveel Nederlandse woningzoekenden – die in tegenstelling tot vergunninghouders eindeloos moeten wachten – hadden hiermee een dak boven hun hoofd kunnen krijgen?

Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel woningen er voor dit totale bedrag gebouwd hadden kunnen worden, aangezien elk bouwproject een andere businesscase kent en woningen nooit volledig van subsidiegelden gefinancierd worden. De subsidie was in het leven geroepen om de concurrentie op de sociale woningmarkt, waar de PVV-fractie naar verwijst, het hoofd te bieden. Door het woningaanbod voor statushouders te vergroten, drukt de taakstelling minder hard op de reguliere (sociale) woningvoorraad.

Op pagina 5 lezen zij: «[...] passende huisvestingsoplossingen [...] zonder dat dit zou leiden tot verdringing van reguliere woningzoekenden in de sociale huursector.» De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat er in tien jaar Rutte meer dan 110.000 sociale huurwoningen – met voorrang! – zijn toegewezen aan vergunninghouders, terwijl Nederlanders steeds langer op de wachtlijst moeten staan? Is de Minister er tevens van op de hoogte dat het huidige tekort aan sociale huurwoningen zo’n 80.000 bedraagt? Deelt de Minister dan ook de conclusie dat er mogelijk helemaal geen tekort aan sociale huurwoningen was geweest, indien die 110.000 woningen niet aan vergunninghouders waren toegewezen? Deelt de Minister daarnaast de conclusie dat er – zeker gezien de voorrangspositie van statushouders – wel degelijk sprake is van verdringing van reguliere (Nederlandse) woningzoekenden en dat de TRSHV, die uitsluitend voor vergunninghouders en niet voor Nederlanders gold, dit juist heeft verergerd? Deelt de Minister de conclusie dat de Nederlanders keihard worden gediscrimineerd ten gunste van gelukzoekers die hier niet thuishoren?

Er is inderdaad een groot woningtekort, een flink deel daarvan betreft sociale huurwoningen. Daarom span ik mij in om de woningbouw te vergroten en versnellen. Daarover heb ik uw Kamer op 14 februari6, 11 maart7 en 11 mei8 geïnformeerd.

Pagina 6 meldt: «De huurprijs mag gedurende de gehele subsidieperiode niet hoger zijn dan € 153,00 (prijspeil 2020) per vergunninghouder per maand bij verhuur van onzelfstandige woonruimten of € 118,71 bij verhuur van woonvoorzieningen als geheel, behalve als meer dan vier vergunninghouders in de woning worden gehuisvest.» De leden van de PVV-fractie vragen wat de Minister vindt van deze absurd lage huurprijzen voor vergunninghouders? Deelt de Minister de conclusie dat het schandalig is dat vergunninghouders worden gematst, terwijl Nederlanders voor een dergelijke prijs nog geen bezemkast kunnen huren en, sterker nog, de afgelopen jaren huurverhoging na huurverhoging voor hun kiezen hebben gekregen (Woonbond: gemiddeld 35% huurstijging in de periode 2010–2019)?

De leden van de PVV-fractie vragen naar de lage huurprijzen die in de voorwaarden van de regeling zijn opgenomen voor vergunninghouders. De in de regeling, en het rapport van RIGO genoemde bedragen van € 153 respectievelijk € 118,71 zijn bedragen per persoon. Gezien de eis van huisvesting van minimaal 4 personen gaat het in totaal voor de woonlocatie om € 612 dan wel € 474 per maand. De hier genoemde huur van € 474 geldt als de wooneenheid in zijn geheel aan de (minimaal) 4 personen gezamenlijk wordt verhuurd. Voor dergelijke zelfstandige woonvormen is in beginsel huurtoeslag beschikbaar. Een hogere huur zou dan leiden tot een groter beslag op het huurtoeslagbudget. Dit wordt voorkomen door de in de subsidieregeling gestelde eis.

Op pagina 7 staat dat: «Het grootste bezwaar betrof de voorwaarde van het huisvesten van tenminste vier vergunninghouders tegen een lage huurprijs.» De leden van de PVV-fractie vragen om een nadere uitleg. Wat zijn hier de gevolgen van geweest? Hebben de betreffende vergunninghouders allemaal een eigen (zelfstandige) woning gekregen? Hebben ook vergunninghouders zélf bezwaar gemaakt tegen het delen van een woning? Zo ja, hoeveel, en is hier gehoor aan gegeven?

Het is niet bekend hoe vergunninghouders de TRSHV-huisvesting waardeerden. De TRSHV beoogde een deel van de druk op de woningmarkt op te vangen. Vergunninghouders zijn en worden langs vele wegen gehuisvest, dit kan zowel zelfstandig als onzelfstandig (kamergewijs) zijn.

Op pagina 13 wordt gesteld dat ook Aedes is gevraagd om mee te werken aan de evaluatie. Dat is echter niet gebeurd. De leden van de PVV-fractie vragen waarom niet?

Aedes is gevraagd te reageren, maar kon door een combinatie van factoren niet deelnemen aan het evaluatieonderzoek van RIGO.

De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 17: «Gemeenten geven aan dat het onzelfstandig huisvesten van vergunninghouders [...] vaker tot problemen leidt als het gaat om maatschappelijk draagvlak van omwonenden en tot hogere beheerkosten kan leiden.» Deze leden vragen of de Minister dit door gemeenten geschetste beeld herkent en of zij dit kan toelichten?

Ik herken het door gemeenten geschetste beeld. Onzelfstandige huisvesting leidt vaker tot problemen met maatschappelijk draagvlak en tot hogere beheerkosten dan zelfstandige huisvesting, vanwege de angst voor overlast. Gezinnen worden doorgaans zelfstandig gehuisvest, terwijl alleenstaande vergunninghouders voornamelijk onzelfstandig worden gehuisvest.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan uitleggen wat bedoeld wordt met de passage op pagina 19: «[...] de maatschappelijke weerstand wordt groter zodra vier alleenstaande vergunninghouders een woning gaan delen.»

Zoals ik bij de vorige vraag heb toegelicht, zorgt het onzelfstandig huisvesten van verschillende alleenstaande vergunninghouders voor een grotere maatschappelijke weerstand. De oorzaak hiervan is meestal de angst voor overlast.

Naar aanleiding van de zin «Doordat de voorwaarden van de regeling en de bijbehorende financiële voordelen als weinig aantrekkelijk werden ervaren en er vaak aantrekkelijkere alternatieve regelingen voorhanden waren, is de regeling bij veel partijen al snel in vergetelheid geraakt» vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister een compleet overzicht van deze alternatieve regelingen kan verstrekken en aangeven hoeveel geld hiermee is gemoeid?

RIGO noemt hierbij als voorbeelden de alternatieve subsidieregelingen vanuit de provincie (voor gemeenten), de GVA (gemeentelijk versnellingsarrangement9) en de korting op de verhuurdersheffing of gemeentelijke regelingen voor corporaties. Ik ben niet op de hoogte van de bedragen van subsidieregelingen vanuit provincies of regelingen voor corporaties per gemeente.

De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 20: «Het financiële fundament onder de regeling [...] heeft als gevolg gehad dat de regeling voor met name corporaties financieel onaantrekkelijk is gebleken. [...] Andere regelingen [stelden] minder knellende voorwaarden en [leverden] financieel meer voordelen op.» Deze leden vragen of de Minister de mening deelt dat uit deze conclusie blijkt dat dergelijke subsidieregelingen voor degenen die vergunninghouders huisvesten louter een verdienmodel zijn? Is de Minister ertoe bereid onmiddellijk een eind te maken aan al deze regelingen, te stoppen met het huisvesten en in de watten leggen van vergunninghouders en ervoor te zorgen dat Nederlandse woningzoekenden een betaalbaar dak boven hun hoofd krijgen, zo vragen de leden van de PVV-fractie?

Nee, dat ben ik niet. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. Wanneer een asielzoeker een verblijfsstatus krijgt, is het in het belang van de gehele Nederlandse maatschappij om deze persoon zo snel mogelijk te huisvesten: pas wanneer een statushouder vanuit een asielzoekerscentrum doorstroomt naar een woning kan hij of zij daadwerkelijk starten met integreren, participeren en bijdragen aan de samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting voor minder maatschappelijke kosten. De taakstelling is bedoeld om elke gemeente daar haar passende verantwoordelijkheid in te laten nemen, en zorgt daarnaast voor een evenwichtige spreiding van statushouders over het land. Desalniettemin is het voor gemeenten niet makkelijk om de keuze te moeten maken tussen een statushouder uit een azc of een andere inwoner die al lang op de wachtlijst staat voor een sociale huurwoning. Daarom zijn subsidies verstrekt voor de realisatie van zogenaamde tussenvoorzieningen voor statushouders en andere doelgroepen en zal ook dit jaar weer een regeling aandachtsgroepen worden opengesteld. Uiteraard naast de bredere aanpak op wonen van het kabinet, zoals uiteengezet in het coalitieakkoord en mijn eerder aangehaalde brieven.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende evaluatie. Zij hebben nog wel enkele vragen. Uit het rapport van RIGO blijkt dat het gebruik van de TRSHV beperkt is gebleven en daarmee niet doeltreffend is geweest. Het kabinet kondigt aan met nieuwe pilots te komen, afspraken te hebben gemaakt en flexwonen te stimuleren. Toch blijkt uit onderzoek van het COA dat het aantal statushouders dat in asielzoekerscentra wacht op huisvesting het afgelopen jaar met ruim 60 procent is toegenomen. De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat na het niet succesvol zijn van de TRSHV nieuwe pilots, afspraken en stimuleringen dat wel zijn. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of de door RIGO omschreven oorzaken voor het niet succesvol zijn van de TRSHV worden meegenomen in nieuw beleid.

De door RIGO uitgevoerde evaluatie van de TRSHV biedt aanknopingspunten voor effectief beleid op het gebied van het stimuleren van de huisvesting van vergunninghouders. De omschreven oorzaken zijn meegenomen in de ontwikkeling van nieuw beleid. Zo werd de regeling voor huisvesting van aandachtsgroepen van 50 miljoen EUR uit 2021, met daarin 18 miljoen specifiek gereserveerd voor statushouders, minder strikt gereguleerd. De bevindingen trekken we eveneens door in de nieuwe regeling voor aandachtsgroepen die medio dit jaar wordt gepubliceerd. Bij het vormgeven van nieuwe regelingen die gemeenten ondersteunen bij het realiseren van huisvesting voor kwetsbaren, worden kaders vastgesteld. Het is echter van belang dat deze kaders ook praktisch werkbaar zijn. Dit zal ook bij het vormgeven van nieuwe regelingen een uitdrukkelijk aandachtspunt zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV). Zij hebben daarover de volgende vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het erg opvallend om te zien dat slechts 4% van het beschikbare budget uiteindelijk is verstrekt. In plaats van 14.000 mensen, zijn er slechts 550 vergunninghouders gehuisvest door middel van de tijdelijke regeling. RIGO concludeert dat de voorwaarde om minimaal vier (alleenstaande) personen te huisvesten onaantrekkelijk was vanuit het perspectief van integratie, maatschappelijk draagvlak en beheerkosten. Ook konden gezinnen op deze manier niet gehuisvest worden. Kan de Minister vertellen waarom destijds is gekozen voor deze minimumeis van 4 (alleenstaande) personen?

Evenals de leden van de fractie van D66 vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom destijds is gekozen voor de minimumeis van vier personen. De TRSHV vloeit voort uit het in november 2015 tussen gemeenten en rijksoverheid afgesloten Bestuursakkoord Verhoogde Asielsinstroom. Daarin is het uitgangspunt van de huisvesting van minimaal vier vergunninghouders per locatie benoemd met als argument dat in de bijstand de kostendelersnorm toegepast kan worden. Dit sluit ook aan bij het destijds gehanteerde uitgangspunt om passende oplossingen te vinden waarbij de kosten voor de maatschappij zo beperkt mogelijk worden gehouden, sober en rechtvaardig. Het versoepelen van de voorwaarden zou tot een groter gebruik van de regeling hebben kunnen leiden, maar tegelijkertijd ook tot hogere kosten per gehuisveste persoon.

De leden van de ChristenUnie-fractie verbaast het niet dat de lage maximaal gestelde huurprijs ervoor zorgt dat de exploitatie niet rond te krijgen is, echter vinden zij het wel opvallend om te lezen dat corporaties kritiek hebben op het ontbreken van huurtoeslag en/of bijstand en de onrust die een lagere huurprijs met zich mee brengt t.a.v. andere huurders. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of de regeling is getoetst bij de woningcorporaties, of zij in het beginstadium ook al met deze kanttekening kwamen en zo ja, óf en hoe dit is verwerkt in de regeling.

De regeling is destijds opgesteld in samenspraak met Aedes en de VNG. Afzonderlijke gemeenten en/of corporaties zijn niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de regeling. Om de kosten te beperken golden als uitgangspunten; beperking van de bijstandslasten door toepassing van de kostendelersnorm en het voorkomen van huurtoeslag. Hierdoor resteerde er weinig ruimte bij de vormgeving van de regeling.

De opsomming van zware voorwaarden (aantal vergunninghouders, minimumduur, maximumprijs) zorgt er volgens RIGO voor dat gemeenten en provincies liever gebruik maakten van lokale/regionale regelingen dan de tijdelijke rijksregeling. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat het doel van de regeling; een versnelde realisatie van huisvestingsvoorzieningen voor vergunninghouders, vrijwel volledig is gemist. De Minister zet in haar brief een aantal maatregelen uiteen waarmee zij het tekort aan huisvesting heeft proberen aan te pakken en hoe zij dat in de toekomst wil voortzetten. De leden van de ChristenUnie-fractie missen echter een stuk reflectie; hoe hebben we een subsidieregeling op kunnen zetten die zo weinig succesvol is? Een regeling met meer flexibiliteit en ruimere doorlooptijd had geholpen, maar wat is de reden dat we die in 2016 niet hebben opgezet? Hoe wil de Minister er, qua proces, voor zorgen dat een dergelijke niet-effectieve maatregel in de toekomst niet meer wordt opgezet?

Zoals hiervoor aangegeven is de regeling vormgegeven binnen destijds vastgestelde stringente randvoorwaarden die ertoe dienden de kosten van de regeling te beperken door te regelen dat bij toepassing van de regeling in de bijstand de kostendelersnorm kon worden toegepast en in de huisvestingsvoorziening geen recht op huurtoeslag zou ontstaan. Een regeling met meer flexibiliteit zou hebben geleid tot hogere kosten per gehuisveste persoon, maar wellicht wel hebben geleid tot meer gebruik van de regeling. Een dergelijke afweging zal ook bij het ontwerpen van nieuwe regelingen moeten worden gemaakt.

De leden van de SGP-fractie concluderen dat de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV) initieel in een behoefte voorzag, gezien het betrekkelijk hoge aantal vergunningshouders waarvoor subsidie is aangevraagd en de som van de budgetreserveringen. Met name de gestelde voorwaarden van de regeling zijn oorzaak van het feit dat de regeling uiteindelijk niet doeltreffend is, zo blijkt uit de evaluatie. Tevens lezen deze leden in de kabinetsbrief dat de Stimuleringsaanpak Flexwonen in 2019 is opgezet, mede om de huisvesting van vergunninghouders te verbeteren. In hoeverre komt de aanpak van de TRSHV overeen met de aanpak van de Stimuleringsaanpak Flexwonen, specifiek voor de groep vergunninghouders?

De Stimuleringsaanpak Flexwonen komt niet overeen met de aanpak van de TRSHV. De Stimuleringsaanpak Flexwonen is geen subsidieregeling en ook niet gericht op de huisvesting van slechts één doelgroep. Als onderdeel van de Stimuleringsaanpak zijn via diverse maatregelen gunstige randvoorwaarden gecreëerd voor de realisatie van flexwoningen, bijvoorbeeld door wetgeving aan te passen en er is veel aandacht besteed aan kennisontwikkeling en -deling.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de evaluatie van de TRSHV aanleiding is voor de Minister om de Stimuleringsaanpak Flexwonen, of vergelijkbare regelingen, te herzien, ten einde deze doelmatiger en doeltreffender te maken?

De TRSHV is niet voortgezet. De opgedane inzichten bij de TRSHV zijn betrokken bij de vormgeving van de regelingen voor aandachtsgroepen en statushouders in 2021 en 2022. In het najaar presenteer ik plannen voor nieuwe conceptontwikkeling en voor het mitigeren van verplaatsingsrisico’s bij flexwonen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister inzage kan geven in de extra huisvesting die tot stand is gekomen voor vergunninghouders door de Stimuleringsaanpak Flexwonen.

Mij staat geen informatie ter beschikking over hoeveel flexwoningen specifiek voor vergunninghouders zijn gerealiseerd.

De leden van de SGP-fractie wijzen op het feit dat het kabinet begin november 2020 aangaf dat de taakstelling van het aantal te huisvesten vergunninghouders voor het jaar 2021 27.000 bedraagt. Deze leden maken zich zorgen over de grote omvang van deze taakstelling, met name voor de druk die deze met zich mee brengt op de krappe woningmarkt. Als eerste vragen de leden van de SGP-fractie of deze taakstelling nog steeds actueel is.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de taakstelling van het aantal te huisvesten vergunninghouders voor de eerste helft van 2021 vastgesteld op 13.500.10 Voor de tweede helft van 2021 is deze vastgesteld op 11.000 vergunninghouders.11 In totaal was de taakstelling voor 2021 24.500 vergunninghouders.

Op 30 september 2021 werd de landelijke taakstelling voor de eerste helft van 2022 vastgesteld op 10.000 vergunninghouders12. Op 8 april is de landelijke taakstelling voor de tweede helft van 2022 vastgesteld op 13.500 vergunninghouders13.

Daarnaast vragen deze leden hoe deze taakstelling ingevuld wordt, in hoeverre de Stimuleringsaanpak Flexwonen een oplossing is, en welke andere maatregelen de Minister neemt om deze taakstelling in te vullen.

Veel gemeenten zoeken samen met woningcorporaties naar voldoende en geschikte huisvesting om aan de taakstelling te voldoen. Dat is in deze tijd een forse opgave. Daarom ondersteun ik gemeenten met een aantal concrete maatregelen, die op korte termijn de druk kunnen verlichten:

  • Met de hotel- en accommodatieregeling (HAR) kunnen vergunninghouders voor een periode van maximaal zes maanden onderdak krijgen op kosten van het Rijk.

  • Tussenvoorzieningen bieden de mogelijkheid om vergunninghouders te huisvesten zonder dat de druk op de volkshuisvesting wordt vergroot. In mei is de handreiking voor regionale tussenvoorzieningen gepubliceerd.

  • In de zomer wordt een nieuwe regeling aandachtsgroepen opengesteld. Deze regeling biedt financiële ondersteuning voor de realisatie van nieuwe huisvesting.

  • De taskforce Versnelling tijdelijke huisvesting ondersteunt gemeenten bij het realiseren van flexwoningen en het transformeren van gebouwen. Dat doet zij onder meer door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod naar locaties en bouwcapaciteit, het uitvoeren van haalbaarheidsstudies, ondersteunen bij besluitvormingprocessen en het doorlopen van vergunningtrajecten. De taskforce richt zich zowel op ontheemden uit Oekraïne als op andere aandachtgroepen, waaronder vergunninghouders.

  • Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) onderzoekt met gemeenten en woningbouwcorporaties hoe de realisatie van wooneenheden voor vergunninghouders te ondersteunen en te versnellen. De ondersteuning varieert van het inzetten van kennis en expertise tot het ter beschikking stellen van gebouwen en gronden.