Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 13 maart 2013 en het nader rapport d.d. 10 juni 2013, aangeboden aan de Koning door de minister van Financiën, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Economische Zaken. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 4 maart 2013, no. 13.000363, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Economische Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen in verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, met memorie van toelichting.

Het voorstel bevat regels die betrekking hebben op het Verdrag van Parijs inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (hierna: het Verdrag).2 Het voorstel houdt in dat de Minister van Financiën in Nederland gelegen kerninstallaties van de toepassing van dat verdrag kan uitsluiten. Bij toepassing van die bevoegdheid kan tevens worden bepaald dat de exploitant van de kerninstallatie aansprakelijk blijft voor schade waarop ten gevolge van dat besluit het Verdrag van Parijs niet meer van toepassing is.3 De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over de afbakening van de voorgestelde bevoegdheid. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Krachtens artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag kan de Bestuurscommissie van het OESO-Agentschap voor Kernenergie (hierna: de Bestuurscommissie), indien naar haar mening de geringe omvang van de betrokken risico’s dit rechtvaardigt, kerninstallaties, splijtstoffen of splijtbare stoffen van toepassing van het Verdrag uitzonderen. In 1990 heeft de Bestuurscommissie een dergelijk besluit genomen ten aanzien van kerninstallaties die in het proces van ontmanteling verkeren.4

Het voorstel bepaalt dat de Minister van Financiën, met inachtneming van de besluiten van de Bestuurscommissie ex artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag, in Nederland gelegen kerninstallaties van de toepassing van dat verdrag kan uitsluiten, indien de geringe omvang van de betrokken risico’s in relatie tot de kosten van de verdragsverplichtingen dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.

De Afdeling stelt vast dat het bovengenoemde besluit uit 1990 het enige besluit is dat de Bestuurscommissie tot op heden heeft genomen met betrekking tot de uitsluiting van kerninstallaties van de toepassing van het Verdrag.5 Uit de toelichting is niet duidelijk waarom de voorgestelde bevoegdheid op dit moment niet wordt beperkt tot dat besluit.

Voor zover er rekening mee zou worden gehouden dat de Bestuurscommissie in de toekomst een of meer nieuwe besluiten zal nemen over de uitsluiting van kerninstallaties van de toepassing van dit Verdrag, kan op dit moment niet goed worden beoordeeld of het nodig en wenselijk zal zijn dat de Minister van Financiën ter implementatie van die besluiten in Nederland de thans voorgestelde bevoegdheid uitoefent en daarbij een zelfstandige afweging kan maken tussen de geringe omvang van de risico’s enerzijds en de kosten van de verdragsverplichtingen anderzijds.

De Afdeling adviseert, gelet op het bovenstaande, in de toelichting in te gaan op de vraag of op afzienbare termijn nieuwe besluiten van de Bestuurscommissie over de uitsluiting van kerninstallaties van de toepassing van dit Verdrag te verwachten zijn, zodat het zinvol en verantwoord is om in het onderhavige voorstel daar al rekening mee te houden. Indien dit niet het geval is, geeft de Afdeling in overweging de voorgestelde bevoegdheid te beperken tot het besluit uit 1990.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 februari 2013, nr. 13.000363, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Naar aanleiding van het advies is de toelichting aangevuld met een passage over de keuze voor een meer algemene grondslag in plaats van een artikel dat uitsluitend uitvoering geeft aan het uit 1990 stammende besluit van de Bestuurscommissie van het OESO-Agentschap voor Kernenergie. In algemene zin moet er inderdaad rekening mee worden gehouden dat de Bestuurscommissie in de toekomst nog meer besluiten kan nemen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vicepresident van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U, mede namens mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem