Kamerstuk 32315-15

Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf over vermogensnormen voor kwijtschelding lokale heffingen op elkaar afstemmen

Dossier: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen


Nr. 15 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 november 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 28 oktober 2020 over de reactie op de motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf over vermogensnormen voor kwijtschelding lokale heffingen op elkaar afstemmen (Kamerstuk 32 315, nr. 13).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 december 2019 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 2 november 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Minister

6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op de motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 19) over het op elkaar afstemmen van vermogensnormen voor kwijtschelding lokale heffingen. Bij die motie heeft de Kamer de regering op 30 oktober 2018 verzocht om in overleg met gemeenten en waterschappen gezamenlijk te bezien hoe vermogensnormen voor kwijtschelding beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het verbaast deze leden dat de regering de Kamer een jaar later de mededeling doet, dat vermogensnormen voor kwijtschelding beter niet op elkaar afgestemd kunnen worden. Daarom hebben deze leden de volgende vragen.

De Minister schrijft, dat uit ambtelijk overleg met de gemeenten en waterschappen niet gebleken is dat er een manier is om de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand beter op elkaar af te stemmen zonder dat dit hetzij nadelige gevolgen heeft voor de armoedeval hetzij de positie van mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering aantast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering de betreffende gespreksverslagen aan de Kamer toe te zenden.

Onderschrijft de regering de stelling van het Nibud dat reserveren voor onvoorziene uitgaven verstandig is voor mensen met een klein inkomen om zo het risico op schulden te verminderen? Onderkent de regering dat personen met een klein inkomen in de knel kunnen komen door verschillen tussen regelingen van overheden? Zo ja, welke consequenties verbindt de regering daaraan voor de verschillen tussen vermogensnormen voor kwijtschelding?

Op welke wijze wordt de positie van mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering aangetast door betere afstemming tussen de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand?

De regering stelt dat het beperken van de armoedeval prioriteit heeft boven het kwijtschelden van lokale lasten. Hoe verhoudt het streven naar het verminderen van de armoedeval zich tot de inzet op het voorkomen van schulden?

De voornaamste reden voor terughoudendheid bij de regering lijkt te zitten in de veronderstelling dat het verhogen van de vermogensgrens voor kwijtschelding van lokale lasten de armoedeval verslechtert en mensen uitkeringsafhankelijk maakt. Bij aanvaarding van werk zal echter niet een stijging van het vermogen, maar een stijging van het inkomen reden zijn dat iemand niet meer voor kwijtschelding in aanmerking komt, zo stelt het college van Amsterdam mede namens de G4 (brief van 13 december 2019). Deze leden ontvangen graag een nadere reactie van de regering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met enige verbazing kennis-genomen van de reactie van de regering op de motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf.

Deze leden waren het eens met de indieners van de motie dat personen met een klein inkomen snel in de problemen kunnen komen als zij kleine financiële tegenvallers hebben en dat het daarom goed is wanneer deze mensen een klein beetje vermogen kunnen opbouwen om bijvoorbeeld te sparen voor een nieuwe wasmachine, een nieuwe computer of voor uitgaven ten behoeven van thuiswonende kinderen. Juist deze kwetsbare groep mensen zou wat de leden van de GroenLinksfractie geholpen moeten worden bij het voorkomen van schulden. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? En hoe beoordeelt de regering in dit kader het advies van het NIBUD aan huishoudens om maandelijks te proberen 10 procent van het inkomen te sparen om financiële problemen bij (onvoorziene) tegenvallers te voorkomen? Klopt het, zo vragen deze leden, dat wanneer bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde – als deze daar al toe in staat zou zijn – maandelijks 10 procent van het inkomen zou sparen, deze persoon na een jaar bij de meeste gemeenten en waterschappen niet in aanmerking zou komen voor kwijtschelding van de gemeente- en waterschapsbelastingen omdat het vermogen dan inmiddels te groot is geworden? Zo ja, hoe beoordeeld de regering dit? Vindt zij dit wenselijk? Zo nee, kan de regering cijfermatig onderbouwen met verwijzingen naar kwijtscheldingsregels van gemeenten en waterschappen dat ook deze sparende personen binnen de vermogensvrijstellingen blijven?

In haar reactie op de bijna unaniem aanvaarde motie stelt de regering dat uit gesprekken met gemeenten en waterschappen niet is gebleken dat er een manier is om de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand beter op elkaar af te stemmen, zonder dat dit nadelige effecten heeft. De leden van de fractie van GroenLinks zijn geenszins overtuigd door deze summiere reactie van de regering en zouden daarom graag een nadere uiteenzetting van de regering ontvangen waaruit precies blijkt dat er geen manieren zijn de vermogensnormen beter op elkaar af te stemmen?

De regering stelt dat het ophogen van de vermogensvrijstellingen binnen het kwijtscheldingsbeleid zal tot gevolg zal hebben dat het aantal kwijtscheldings-gerechtigden toeneemt. Wanneer deze mensen vervolgens (beter) betaald werk aanvaarden, raken zij de kwijtschelding weer kwijt. Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks een nadere onderbouwing van de regering waaruit precies zou blijken dat er minder mensen zouden gaan werken wanneer de vermogensvrijstelling iets opgehoogd zou worden? Is de regering van mening dat er veel mensen zijn die liever een jaarlijkse vrijstelling van de lokale belastingen ontvangen dan dat zij een (beter) betaalde baan zouden willen aanvaarden? Graag ontvangen deze leden een cijfermatige onderbouwing van de veronderstelde negatieve effecten van het beperkt ophogen van de vermogensvrijstelling.

De leden van de fractie van GroenLinks willen via deze weg de regering nogmaals oproepen om te bekijken hoe alsnog tot betere afstemming kan worden gekomen van vermogensnormen. Is de regering hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP hebben kennis genomen van de brief over de vermogensnormen voor kwijtscheldingen lokale heffingen. Hierover hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

Het regeerakkoord zet in op het voorkomen van schulden. Tegelijkertijd wil de regering de vermogensnorm niet verhogen omdat dat zou leiden tot een grotere armoedeval. De armoedeval is echter afhankelijk van het inkomen. De mogelijkheid tot kwijtschelding van de lokale belastingen wordt bepaald op basis van het vermogen. De leden van de fractie van de SP vragen een nadere toelichting waarom niet de vermogensnorm wordt verhoogd, omdat juist dit schulden kan voorkomen. Deze leden menen dat dat de mogelijkheid om meer vermogen te behouden zonder dat de kwijtschelding van lokale belastingen onmogelijk wordt, ervoor zorgt dat er uiteindelijk minder mensen in de schulden komen. Deze leden vragen een reactie op de vraag of het niet tegenstrijdig is om schulden te willen bestrijden maar niet de vermogensnorm te willen verhogen? Tevens vragen deze leden naar cijfers over de hoeveelheid mensen die in de risicogroep vallen om in de schulden te komen als gevolg van de huidige lage vermogensnorm.

Als de vermogensnorm wordt verhoogd zorgt dat ervoor dat verantwoord budgetteren wordt beloond, menen de leden van de fractie van de SP. Deze leden vragen waarom mensen nu worden gestraft voor hun verantwoord budgetteren door hen nu niet in aanmerking te laten komen voor het kwijtschelden van de lokale belastingen? Hoeveel mensen kregen er in 2018 kwijtschelding van de decentrale belastingen? En hoeveel mensen zouden in aanmerking zijn gekomen voor de kwijtschelding van de decentrale belastingen als de vermogensnorm zou worden verhoogd tot de participatiewet?

Het rapport Knellende schuldenwetgeving, dat is besproken tijdens een Algemeen Overleg Armoede- en schuldenbeleid, geeft in aanbeveling 41 het volgende aan: zorg ervoor dat verantwoord budgetteren niet wordt afgestraft: verhoog het banksaldo dat bij kwijtschelding wordt vrijgelaten. Een extra vrijlating van € 2.000 euro geeft voldoende ruimte om te kunnen reserveren. Wat vindt u van deze aanbeveling van het onderzoek, zo vragen de leden van de fractie van de SP.

Op dit moment beslissen gemeentes zelf over de hoogte van de vermogensnorm voor de kwijtschelding van lokale belastingen. Bent u met de leden van de fractie van de SP van mening dat dit zorgt voor ongelijke kansen op een leven zonder schulden? Zou het voor gemeentes niet veel overzichtelijker zijn als alles gewoon wordt aangevuld tot de participatiewet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de kabinetsreactie op de aangenomen motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf. Daarover hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de analyse van het Nibud onderschrijft dat een financiële buffer noodzakelijk is om schulden te voorkomen. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering, indachtig de ambitie om problematische schulden terug te dringen, vindt dat sparen bevorderd zou moeten worden bij huishoudens met hoge financiële risico’s. Op welke wijze wenst de regering te bevorderen dat deze huis-houdens kunnen sparen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Kan de regering daarbij de conclusie van het Nibud betrekken dat driekwart van de mensen die geen spaargeld heeft, niet spaart omdat het besteedbaar inkomen onvoldoende is?

Is de regering met de leden van de PvdA-fractie van mening dat met de kabinetsreactie geen uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie, die nadrukkelijk vraagt om bij de uitvoering de normen in de Participatiewet te betrekken?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering uiteen te zetten met welke argumenten bij de invoering van de Participatiewet is gekozen voor hogere vermogensnormen om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering?

Is de regering met de PvdA-fractie van mening dat een gespaard bedrag van circa € 2.500,= onvoldoende is om financiële klappen op te vangen? Zo nee, kan de regering dat onderbouwen? Zo ja, op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat mensen met lage inkomens in staat zijn adequate financiële buffers op te bouwen of aan te houden?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken op welke wijze de vermogensnormen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen tussen gemeenten verschillen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten waarom de regering de nadrukkelijke wens van de G4 en de G40 om de normen aan te laten sluiten bij de hogere normen in de Participatiewet negeert?

Kan de regering ingaan op de uitspraak van de G4 en G40 dat in 2011 is besloten tot verruiming van de kwijtscheldingsregels voor gemeentelijke belastingen – en daarmee tot afwijken van de regels voor rijksbelastingen – na een gedegen afweging van de armoedeval? Kan de regering uiteenzetten op basis van welke argumenten de regering tot een andere oordeel is gekomen?

Kan de regering tevens ingaan op het argument van de G4 en G40 dat bij aanvaarding van (beter) werk het hogere inkomen mogelijk een armoedeval veroorzaakt, en niet het hogere vermogen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de motie van de leden Van der Molen en Van der Graaf over vermogensnormen voor kwijtschelding lokale heffingen op elkaar afstemmen. Zij lezen met enige teleurstelling dat niet wordt overgegaan tot betere afstemming van vermo-gensnormen en kwijtschelding bij lokale heffingen. Waarom wordt niet uitge-gaan van de degelijkheid van het lokaal bestuur in het maken van een juiste afweging bij de vaststelling van de vermogensnomen? Kan de regering een nadere onderbouwing geven dat het ophogen van de vermogensnorm zou leiden tot armoedeval? Bij aanvaarding van werk zal toch immers niet het vermogen, maar het hogere inkomen de reden zijn voor het wegvallen van het recht op kwijtschelding, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering tevens aangeven waarom in 2011 wel is besloten om te komen tot wetgeving die ophoging van de vermogensnormen mogelijk maakte tot aan de vermogensnorm in de Participatiewet? Ziet zij de discrepantie tussen de standpunten die door de regering toen en nu zijn ingenomen, en die ook in de brief van de G4 en de G40 wordt geconstateerd? Klopt het dat er op grond van de wetgeving uit 2011 alleen nog nadere regels gesteld hoeven te worden om de vermogensnormen aan te passen en dat dit dus eenvoudig te regelen is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de voorkeur van de regering zou hebben: de vermogensnorm voor kwijtschelding van gemeente-belastingen standaard gelijkstellen aan de vermogensnorm in de Participa-tiewet, of gemeenten beleidsvrijheid geven om zelf (tot de grens in de Partici-patiewet) te bepalen hoe hoog ze de vermogensnorm stellen. Graag ontvangen deze leden een toelichting daarop van de regering.

Voorts maken de leden van de ChristenUnie-fractie zich zorgen over het signaal dat uitgaat van de ontmoediging van sparen van meer dan € 2.200,= per maand. Zij constateren dat in het rapport Knellende schuldenwetgeving van de HU, HvA en de LOSR/Sociaal Werk Nederland maar ook door het NIBUD, wordt aanbevolen om een grotere financiële buffer te hanteren om schulden te voorkomen. Deelt u de conclusie dat met de huidige vermogens-norm een gezonde financiële huishouding niet wordt aangemoedigd maar juist wordt ontmoedigd, hoe past dit binnen de in het Regeerakkoord opgenomen ambitie om te zorgen voor het voorkomen van schulden? In hoeverre zorgt de huidige norm juist voor een armoedeval wanneer een klein vermogen is opgebouwd en men dus nauwelijks een buffer kan opbouwen?

Is de regering bereid om tot een heroverweging te komen en om, al dan niet in een pilotvorm, lokaal maatwerk bij de vermogensnormen voor kwijtschelding van lokale heffingen mogelijk te maken?

II. Reactie van de Minister

Sparen en kwijtschelding

Sparen voor onvoorziene uitgaven

De leden van de CDA-fractie, GroenLinks-fractie en PvdA-fractie vragen of de regering het advies van het Nibud onderschrijft dat het verstandig is voor mensen met een klein inkomen om (10% van dat inkomen) te sparen voor onvoorziene uitgaven om het risico op schulden te voorkomen. In vergelijkbare zin vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering de mening deelt dat de kwetsbare groep mensen met een klein inkomen geholpen moeten worden bij het voorkomen van schulden en dat het goed is als deze mensen een klein beetje vermogen kunnen opbouwen. Vanuit de leden van de PdvA-fractie komt voorts de vraag of de regering met hen de mening deelt dat een gespaard bedrag van € 2.500 onvoldoende is om financiële klappen op te vangen. Bij een ontkennend antwoord van de regering vragen de leden op welke wijze de regering ervoor gaat zorgen dat mensen met lage inkomsten in staat zijn te zorgen voor adequate financiële buffers.

Het kabinet onderschrijft dat het voor mensen met een klein inkomen verstandig is om te sparen. Het is dan ook niet de intentie van het kabinet om sparen af te straffen. Integendeel, het kabinet onderstreept het belang hiervan en wil dat eenieder, hoe moeilijk ook, wordt aangemoedigd om te sparen voor noodzakelijke uitgaven. Om te bevorderen dat ook huishoudens met een bijstandsuitkering een financiële buffer hebben is de vermogensgrens € 6.225 voor een alleenstaande en € 12.450 voor zowel een alleenstaande ouder als voor gehuwden tezamen. Bovendien wordt vermogen dat tijdens de bijstandverlening gespaard wordt niet als vermogen aangemerkt en heeft het geen invloed op de vermogensvrijlating van de bijstandsregeling in de Participatiewet.

Hogere vermogensnorm participatiewet

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de argumenten waren om bij de invoering van Participatiewet te kiezen voor een hogere vermogensnorm om in aanmerking te komen voor bijstand.

Bij de «herinrichting van de algemene bijstand» in de jaren negentig van de vorige eeuw is de hoogte van de vrijlating van het bescheiden vermogen uit het toenmalige Bestandsbesluit landelijke normering (Bln) verplaatst naar de Algemene bijstandswet1. Vrijlating van het bescheiden vermogen zou degenen die over spaargeld beschikken de faciliteit bieden om de bestedingsmogelijkheden enigszins te verruimen door dit spaargeld aan te spreken. Bij de invoering van de Participatiewet zijn de bepalingen over de hoogte van vrij te laten bescheiden vermogen in de bijstand, net als in de daaraan voorafgaande «bijstandswetten» (Algemene bijstandswet, nieuwe algemene bijstandswet en Wet werk en bijstand) overgenomen.

Prikkel tot sparen bij huidige vermogensgrens

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de huidige vermogensnorm een gezonde financiële huishouding niet ontmoedigt.

Als de leden van de ChristenUnie-fractie doelen op een prikkel om extra geld uit te geven teneinde onder de vermogensgrens te komen zodat kwijtschelding mogelijk wordt, dan meent het kabinet dat dit een effect is dat zich bij elke grens voordoet.

Schuldenproblematiek

Schuldenaanpak

Het kabinet wil benadrukken dat het van belang is om te voorkomen dat mensen in de schulden komen en dat als ze erin zitten geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk uit te komen. Het kabinet zet dan ook met urgentie in op het voorkomen van schulden, het terugdringen van problematische schulden en effectievere dienstverlening aan mensen met schulden via het Actieplan Brede Schuldenaanpak. Dit actieplan kent drie actielijnen, te weten: Problematische schulden voorkomen: preventie en vroegsignalering, Ontzorgen en ondersteunen, en Zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het kabinet werkt sinds twee jaar samen met gemeenten, uitvoeringsorganisaties en maatschappelijke organisaties onverminderd aan de uitvoering hiervan. Over de voortgang van de maatregelen uit het Actieplan Brede Schuldenaanpak heeft de Staatssecretaris van SZW uw Kamer voor de zomer geïnformeerd2.

Bevorderen sparen

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering, indachtig de aanpak van de schuldenproblematiek, vindt dat sparen bevorderd moet worden voor huishoudens met hoge financiële risico’s en hoe de regering wil bevorderen dat deze huishoudens kunnen sparen. De leden vragen hierbij de conclusie van het Nibud te betrekken dat driekwart van de mensen die geen spaargeld heeft, niet spaart omdat het besteedbaar inkomen onvoldoende is.

Het kabinet begrijpt dat het voor mensen soms lastig is om ervoor te zorgen dat inkomsten en uitgaven met elkaar in evenwicht zijn. Mensen met (dreigende) problematische schulden kunnen zich tot de gemeente wenden om daar hulp bij te krijgen, bijvoorbeeld door een budgetcoach of vrijwilliger in te schakelen, zie verder het hierboven beschreven Actieplan Brede Schuldenaanpak.

Sparen om schulden te voorkomen versus kwijtschelding lokale belastingen

De leden van de SP-fractie vragen waarom niet de vermogensnorm van de kwijtschelding wordt verhoogd omdat dit schulden zou kunnen voorkomen. Daarbij vragen deze leden of het niet tegenstrijdig is om schulden te willen bestrijden, maar niet de vermogensnorm te verhogen. Oftewel waarom mensen nu gestraft worden voor verantwoord budgetteren doordat ze daardoor niet in aanmerking komen voor kwijtschelding. De leden van de SP-fractie vragen in dit kader wat de regering vindt van aanbeveling 41 uit het rapport Knellende schuldenwetgeving om het banksaldo dat bij kwijtschelding wordt vrijgelaten met € 2.000 euro extra te verhogen om verantwoord budgetteren niet af te straffen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de huidige vermogensnorm past binnen de ambitie van het regeerakkoord om te zorgen voor het voorkomen van schulden

Alvorens de vraag te beantwoorden wil het kabinet benadrukken dat de bijstand een vangnetregeling is, opdat mensen kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De lokale belastingen daarentegen betaalt men voor het gebruik van overheidsdiensten zoals de riolering en het ophalen van huisafval. Onder strikte voorwaarden is kwijtschelding van deze belastingen mogelijk.

De kwijtscheldingsregeling van lokale belastingen is niet bedoeld opdat mensen in hun noodzakelijke kosten kunnen voorzien, daarvoor is de bijstand bedoeld. Daarnaast betekent een hogere vermogensnorm voor lokale belastingen afwenteling op de andere belastingplichtigen, die dan dus meer moeten gaan betalen. Daarom is de kwijtschelding enkel voor belastingplichtigen die het nauwelijks kunnen betalen.

Loont sparen als men daardoor kwijtschelding verliest

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een bijstandsgerechtigde die maandelijks 10 procent van het inkomen spaart na een jaar bij de meeste gemeenten en waterschappen niet in aanmerking zou komen voor kwijtschelding omdat het vermogen dan boven de grens uit zou komen.

Zoals hiervoor aangegeven, is er een verschil tussen de bijstand (inkomensvoorziening) en lokale heffingen (betalen voor gebruik). Dat is ook de reden dat de vermogensnorm verschillend is.

Het gespaarde bedrag heeft alleen gevolgen voor het recht op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, als het totale (spaar)saldo hoger is dan de vermogensgrens die in de kwijtscheldingsregeling wordt gehanteerd. Dan vervalt het recht op kwijtschelding.

De vermogensnorm wordt door vele factoren bepaald, waaronder het totale spaarbedrag, maar ook factoren die voor ieder individu anders zijn, zoals de zorgpremies en huur, wat het lastig maakt antwoord te geven op de vraag of als iemand maandelijks 10% spaart de bijstandsgerechtigde niet meer voor kwijtschelding van lokale belastingen in aanmerking komt.

Risico om in de schulden te komen als gevolg van de vermogensnorm kwijtschelding

De leden van de SP-fractie vragen naar cijfers over het aantal mensen dat als gevolg van de huidige vermogensnorm het risico lopen om in de schulden te komen.

Uit een berekening van het Ministerie van SZW blijkt dat als bij de kwijtscheldingsregeling van lokale belastingen 500 euro meer spaargeld zou zijn toegestaan, 70.000 extra huishoudens recht hebben op kwijtschelding. Hoeveel van deze huishoudens als gevolg van de huidige vermogensnorm het risico loopt om in de schulden te komen, hangt af van de individuele omstandigheden (lasten) van huishoudens. In het oog moet worden gehouden dat deze individuele omstandigheden niet uitsluitend van financiële aard hoeven te zijn, maar dat er een complexere problematiek aan ten grondslag kan liggen. Daarom schrijft de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voor dat gemeenten integrale schuldhulpverlening moeten aanbieden. Bij het oplossen van de schuldenproblematiek moet er aandacht zijn voor de onderliggende problemen van mensen. Het Actieplan Brede Schuldenaanpak heeft als doel om met alle betrokkenen de schuldenproblematiek in de meeste brede zin van het woord aan te pakken, van preventie tot nazorg.

Schuldenaanpak versus armoedeval

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het streven naar het verminderen van de armoedeval zich verhoudt tot de inzet op het voorkomen van schulden.

Het voorkomen van schulden is belangrijk en daarnaast is het van belang dat werken lonend is. In hoeverre werken lonend is, wordt mede bepaald door de armoedeval. Het is dan ook voor bijstandsgerechtigden van belang om in beeld te hebben wat de consequenties zijn van weer aan het werk gaan, zodat inzichtelijk wordt in hoeverre werken in hun situatie lonend is en bij kan dragen aan het oplossen van een eventuele schuldenproblematiek. Vanuit het Ministerie van SZW heeft het project «Simpel Switchen in de Participatieketen» samen met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) een Rekentool «Uitkering naar werk» laten ontwikkelen. Deze tool, die het Nibud grotendeels samen met de gemeente Amsterdam en Sociaal Raadslieden Haarlem heeft gebouwd, geeft mensen inzicht in hun financiële situatie als ze aan het werk gaan. De tool maakt inzichtelijk wat weer aan het werk gaan kan betekenen voor de hoogte van de landelijke toeslagen die ze ontvangen en wat de effecten zijn voor het recht van de gemeentelijke regelingen (van bij het Nibud aangesloten gemeenten) voor hun inkomen. Deze tool kan als hulpmiddel voor de klantmanager, maar ook voor bijvoorbeeld de onafhankelijke cliëntenondersteuning ter beschikking worden gesteld.

Armoedeval

De leden van de CDA-fractie, ChristenUnie-fractie, Groenlinks-fractie, PvdA-fractie vragen om een nadere uitleg dat het verhogen van de vermogensgrens voor kwijtschelding van lokale lasten de armoedeval verslechtert en minder mensen daarom aan het werk zouden gaan.

Voor eenieder die geen of een heel beperkt inkomen en vermogen heeft, ontstaat het recht op verschillende faciliteiten zoals huur- en zorgtoeslag, om in het noodzakelijk levensonderhoud te kunnen voorzien. Bij de aanvaarding van betaald werk verliest diegene deze faciliteiten weer. De term armoedeval wordt gebruikt in de situatie dat het besteedbare inkomen lager uitvalt na aanvaarding van betaald werk dan in de situatie daarvoor als gevolg van de afbouw van de faciliteiten.

Bij de kwijtscheldingsregeling van lokale belastingen kijkt de gemeente eerst naar het vermogen. Is het vermogen niet voldoende om de belasting te betalen, dan rekent de gemeente uit welk bedrag de aanvrager -gelet op zijn genormeerde kosten van bestaan- jaarlijks kan aanwenden (betalingscapaciteit) om de lokale belastingen te voldoen. Het is dus de combinatie van vermogen en inkomen die bepalend is voor de eventuele armoedeval.

Een hogere vermogensgrens kan ertoe leiden dat meer mensen een beroep doen op de kwijtscheldingsregeling. De groep mensen die als ze weer aan het werk gaan met een armoedeval te maken krijgt doordat hun betalingscapaciteit toeneemt, zal dan ook mogelijk groter zijn als de vermogensgrens wordt verhoogd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij specifiek of de huidige norm niet juist voor een armoedeval zorgt wanneer een klein vermogen is opgebouwd.

Als de leden bedoelen dat er een verhoogd risico is op verdere schuldenproblematiek als mensen minder sparen dan deelt het kabinet die opvatting. De gedachte achter sparen, ook voor mensen met een beperkt inkomen is dat zij hiermee voorziene en onvoorziene belangrijke uitgaven en financiële tegenvallers beter kunnen opvangen.

Zoals hiervoor aangegeven, is er een verschil tussen de bijstand (inkomensvoorziening) en lokale heffingen (betalen voor gebruik). Dat is ook de reden dat de vermogensnorm verschillend is.

De leden van de Groenlinks-fractie vragen ook of de regering van mening is dat veel mensen liever een jaarlijkse vrijstelling van de lokale belastingen ontvangen dan dat zij een beter betaalde baan zouden willen aanvaarden.

Het kabinet is van mening dat de meeste mensen graag zullen werken vanwege alle positieve aspecten die samenhangen met werken. Het kabinet is ook van mening dat werken moet lonen.

De leden van de PvdA-fractie en ChristenUnie-fractie vragen nog specifiek in te gaan op het standpunt van de G4 en G40 dat bij aanvaarding van werk het hogere inkomen de armoedeval veroorzaakt en niet het hogere vermogen.

Bij de kwijtscheldingsregeling van lokale belastingen kijkt de gemeente eerst naar het vermogen. Is het vermogen niet voldoende om de belasting te betalen, dan rekent de gemeente uit welk bedrag de aanvrager -gelet op zijn genormeerde kosten van bestaan- jaarlijks kan aanwenden (betalingscapaciteit) om de lokale belastingen te voldoen. Het is de combinatie van vermogen en inkomen die bepalend is voor de eventuele armoedeval.

De G4 en de G40 hebben dan ook gelijk als ze zeggen dat het hogere inkomen bij aanvaarding van werk ertoe kan leiden dat iemand minder of geen kwijtschelding meer ontvangt. Of dat ook daadwerkelijk tot een armoedeval leidt is afhankelijk van de stijging van het inkomen.

Daarnaast zal een hogere vermogensgrens ertoe leiden dat meer mensen een beroep kunnen doen op de kwijtscheldingsregeling. De groep mensen die als ze weer aan het werk gaan mogelijk met een armoedeval te maken krijgt, zal dan ook mogelijk groter zijn als de vermogensgrens wordt verhoogd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een cijfermatige onderbouwing van de veronderstelde negatieve effecten van het beperkt ophogen van de vermogensvrijstelling.

Uit een berekening van het Ministerie van SZW blijkt dat een beperkte verhoging van de vermogensgrens met bijvoorbeeld 500 euro, 70.000 extra huishoudens uitzicht geeft op kwijtschelding van lokale belastingen.

Of er sprake is van een armoedeval en om welk bedrag het precies gaat, is afhankelijk van de gemeente waarin men woont.

Gemeenten volgen de regels van de rijksoverheid die ook gelden voor de Rijksbelastingen als het gaat om welke belastingplichtige in aanmerking komt voor kwijtschelding (inkomens- en vermogensnorm).

Echter, gemeenten hebben zelf de vrijheid om te bepalen hoe kwijtschelding wordt vormgegeven. De gemeente kan zelf bepalen welke lokale belastingen voor kwijtschelding in aanmerking komen. Zo kan een gemeente ervoor kiezen om wel kwijtschelding te geven voor de afvalstoffenheffing, maar niet voor de rioolheffing. Ook kan een gemeente zelf bepalen voor welk deel van de aanslag kwijtschelding wordt verleend, bijvoorbeeld 50% of voor 100% (de gehele aanslag).

Tot slot bepalen gemeenten zelfstandig de tarieven voor de lokale belastingen. Een hoger tarief leidt daarmee tot een mogelijk hoger bedrag aan kwijtschelding. Een hoger bedrag aan kwijtschelding betekent weer een groter effect op de armoedeval.

Verschillen in de vermogensnormen

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering onderkent dat personen met een klein inkomen in de knel kunnen komen door verschillen tussen regelingen van overheden.

In algemene zin kan gezegd worden dat het kabinet zich kan voorstellen dat verschillen in regelingen voor de burger verwarrend kunnen zijn.

Zoals hiervoor aangegeven, is er een verschil tussen de bijstand en lokale heffingen. Dat is ook de reden dat de vermogensnorm voor beide verschillend is.

De regelgeving voor kwijtschelding van lokale lasten is in lijn met de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen. Gelet op het verschil tussen de bijstand en de lokale heffingen is aansluiting van de vermogensnorm voor de kwijtschelding van de lokale lasten bij de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen het meest passend.

Een aanpassing van uitsluitend de huidige vermogensnorm voor kwijtschelding van lokale lasten zorgt ervoor dat deze norm niet langer in lijn is met de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen. Dit leidt tot minder eenduidigheid van het kwijtscheldingsbeleid.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een nadere uiteenzetting waaruit blijkt dat er geen manieren zijn om de vermogensnormen beter op elkaar af te stemmen. Tevens doen deze leden de oproep of de regering nogmaals wil bekijken of een betere afstemming mogelijk is.

Het kabinet vindt het niet wenselijk om tot harmonisering van de vermogensnorm over te gaan.

Allereerst gezien het verschil in karakter tussen de bijstand (inkomensvoorziening) en de kwijtschelding van lokale belastingen (betaling voor gebruik). Beide voorzieningen kennen weliswaar een vermogensnorm, maar vanwege het wezenlijke verschil in karakter, zijn de vermogensnormen verschillend. De regelgeving voor kwijtschelding van lokale lasten zijn in lijn met de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.

Daarnaast is het zo dat er meer verschillen zijn tussen de bijstand en de kwijtscheldingsregeling dan alleen de vermogensnorm. Het overnemen van de vermogensnorm voor bijstand als vermogensnorm voor kwijtschelding, betekent vervolgens nog niet dat een ieder die recht heeft op bijstand ook recht heeft op kwijtschelding.

Verder leidt een verhoging van de vermogensgrens voor kwijtschelding ertoe dat andere burgers meer moeten gaan betalen.

Tot slot leidt de verhoging van de vermogensgrens voor kwijtschelding ertoe dat er een grotere groep ontstaat die vervolgens met een armoedeval te maken krijgt zodra het inkomen stijgt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het de voorkeur van de regering zou hebben om de vermogensnorm kwijtschelding te verhogen tot die van bijstand of gemeenten zelf laten bepalen hoe hoog ze de norm zouden willen zetten, tot maximaal het niveau van de bijstand.

Zoals in de beantwoording hierboven aangegeven vindt het kabinet het niet wenselijk om de vermogensnorm voor kwijtschelding te verhogen. Het al dan niet verplicht verhogen van de norm voor elke gemeente heeft als effect dat de groep voor wie de armoedeval verslechtert nog sterker toeneemt.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de wens van de G4 en G40 om de normen aan te laten sluiten bij de hogere normen in de Participatiewet negeert.

De G4 en G40 hebben gevraagd om verhoging van de vermogensnormen zodat huishoudens met een laag inkomen kunnen sparen voor tegenvallers en daarmee schulden voorkomen. Zoals in bovenstaande beantwoording toegelicht, vindt het kabinet een dergelijke verhoging onwenselijk gezien onder andere de verschillende aard van de bijstand (inkomensvoorziening) en lokale belastingen (betaling voor gebruik), dat andere burgers dan meer moeten gaan betalen en de mogelijke armoedeval.

Zoals reeds aangegeven moet ook in het oog worden gehouden dat aan de schuldenproblematiek een meer complexe problematiek ten grondslag kan liggen en dat deze niet slechts te wijten is aan de hoogte van de vermogensgrens. Met het Actieplan Brede Schuldenaanpak wordt met alle betrokkenen getracht de schuldenproblematiek in de meest brede zin van het woord aan te pakken, van preventie tot nazorg.

De leden van de SP-fractie vragen of het niet veel overzichtelijker zou zijn als alles wordt aangevuld tot de participatiewet.

Vermoedelijk doelen de leden van de SP hierbij op het verlenen van kwijtschelding aan eenieder die volgens de Participatiewet recht heeft op bijstand. Zoals eerder aangegeven acht het kabinet het veranderen van de normen niet wenselijk. Daarbij komt vanuit de gemeentelijke praktijk het signaal dat het voorstel van de leden van de SP-fractie de bestaande situatie niet overzichtelijker zou maken voor gemeenten. Het voorstel leidt ertoe dat gemeenten ook niet-bijstandsgerechtigden die aanspraak maken op kwijtschelding moeten gaan toetsen aan de criteria van de bijstand.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de positie van mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering aangetast wordt door betere afstemming tussen de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand.

Zoals in het antwoord op de vraag van de GroenLinks-fractie staat beschreven, vindt het kabinet deze mogelijkheden niet wenselijk. Het volgende kan daarop nog worden aangevuld.

De positie van iemand die door ophoging van de vermogensnorm kwijtschelding ontvangt, wordt beter zo lang deze persoon recht heeft op kwijtschelding. De positie van de persoon die kwijtschelding ontvangt, kan echter slechter worden zodra deze persoon (beter betaald) werk vindt en het recht op kwijtschelding verliest.

Hoeveel mensen ontvangen kwijtschelding en hoeveel als de vermogensnorm wordt verhoogd

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel mensen in 2018 kwijtschelding kregen van decentrale belastingen. Daarnaast vragen zij hoeveel mensen in aanmerking zouden komen voor kwijtschelding van decentrale belastingen als de vermogensnorm voor kwijtschelding zou worden verhoogd tot de vermogensgrens van de Participatiewet.

Het wordt niet landelijk bijgehouden hoeveel mensen in 2018 kwijtschelding hebben gekregen van lokale belastingen.

Wel kan uit beschikbare cijfers over vermogens van Nederlandse huishoudens worden afgeleid hoeveel huishoudens naar schatting recht hebben op kwijtschelding. Dit is een geschat aantal vanwege het ontbreken van exacte cijfers over de vermogensbestanddelen voor elk huishouden. Om deze reden is met enkele aannames gekeken naar de cijfers over totale vermogens van huishoudens. Hieruit volgt dat bij de huidige vermogensnorm naar schatting 700.000 huishoudens recht hebben op kwijtschelding. Als de vermogensnorm voor kwijtschelding wordt verhoogd tot de vermogensnorm voor de bijstand zou het aantal huishoudens dat in aanmerking komt voor kwijtschelding naar schatting met 325.000 huishoudens toenemen tot in totaal 1.025.000 huishoudens. Hiermee zou ongeveer 1 op de 8 huishoudens recht hebben op kwijtschelding. Het aantal huishoudens dat de lokale lasten draagt wordt daarmee steeds kleiner en de afwenteling op de groep betalende huishoudens groter.

Lokaal maatwerk

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering aan de gemeenten willen laten om de vermogensnorm vast te stellen, al dan niet in pilotvorm. Hierbij vragen de leden waarom niet wordt uitgegaan van de degelijkheid van het lokaal bestuur bij het juist vaststellen van de vermogensnormen.

Ten aanzien van de kwijtschelding van de lokale belastingen volgen de lokale overheden de regelgeving van de rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen. Gemeenten kunnen wel zelf bepalen voor welke belastingen ze kwijtschelding verlenen en of ze dit geheel of gedeeltelijk doen. Daarnaast kunnen gemeenten via hun armoede- en schuldenbeleid gericht de financieel zwakkere inwoners helpen. In die zin is lokaal maatwerk mogelijk. Hoewel het kabinet zeker vertrouwen heeft in de degelijkheid van het lokaal bestuur, wil het kabinet niet dat de vermogensnorm hoger wordt, ook niet als dit het gevolg is van lokale keuzes. De redenen om de vermogensnorm niet te verhogen is hiervoor toegelicht.

De leden van de SP-fractie schrijven dat gemeenten op dit moment zelf kunnen beslissen over de hoogte van de vermogensnorm en vragen of dat zorgt voor ongelijke kansen op een leven zonder schulden. De PvdA-fractie vraagt of de regering inzichtelijk kan maken op welke wijze de vermogensnormen tussen gemeenten verschillen.

Voor de vermogensnorm sluiten de kwijtscheldingsregels voor gemeenten aan bij de kwijtscheldingsregels van de rijksoverheid. Op dit moment zijn gemeenten niet vrij om zelf vermogensgrenzen te bepalen. Wel kunnen gemeenten kiezen of ze de kosten van bestaan zetten op 90% of 100% van de toepasselijke bijstandsnormen. Ook mag een gemeente ervoor kiezen om 100% van de toepasselijke netto AOW-bedragen te kiezen als kosten van bestaan voor AOW-gerechtigden. Deze keuzes hebben niet alleen effect op de inkomensgrens bij kwijtschelding, maar werken ook door in hoeveel financiële middelen iemand mag hebben. In het geval de ene gemeente kiest voor 90% van de bijstandsnorm en de andere gemeente voor 100% van de bijstandsnorm levert dit een verschil op van ongeveer 100 euro tot 150 euro in hoeveel financiële middelen iemand mag hebben. Als een gemeente kiest voor 100% van de toepasselijke netto AOW-bedragen, komt hier nog ongeveer 100 euro bij voor AOW-gerechtigden. Voor zover bekend kiezen de meeste, zo niet alle gemeenten voor 100% van de bijstandsnorm en is het verschil in de praktijk dus zeer beperkt.

Wijziging regelgeving in 2011

De leden van de PvdA-fractie en ChristenUnie-fractie vragen waarom in 2011 is besloten tot wetgeving die de verruiming van de kwijtscheldingsregels voor gemeentelijke belastingen mogelijk maakt, waarbij ook het verhogen van de vermogens en de armoedeval zijn afgewogen. De leden van de PvdA-fractie vragen op basis van welke argumenten de regering tot een ander oordeel is gekomen. De leden van de ChristenUnie vragen hierbij of de regering het verschil ziet in de standpunten zoals destijds en nu ingenomen, zoals de G4 en G40 eveneens opmerken.

De standpunten, de argumenten en de weging ten aanzien van de vermogensnorm en armoedeval ten tijde van de wetswijziging in 2011 zijn tot op heden in essentie hetzelfde gebleven. Al bij de parlementaire behandeling3 van het wetsvoorstel in 2011 was discussie over de armoedeval. Hier kwam de toezegging uit voort dat nogmaals gekeken zou worden naar de armoedeval.

De wetgeving is wel doorgezet omdat deze ook zag op kwijtschelding voor kleine zelfstandige ondernemers. Naast het mogelijk verhogen van de vermogensnorm, gaf de nieuwe wettelijke bepaling de mogelijkheid regels te stellen als er bij de vermogenscriteria verschillen zouden blijken te zijn tussen kleine ondernemers en uitkeringsgerechtigden.

In de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer is gezegd dat bij invoering van het wetsvoorstel de bestaande vermogensnormen zouden gelden en dat alvorens de vermogensnormen zouden worden gewijzigd per nadere regels, nogmaals naar de armoedeval zou worden gekeken. Zoals ook is opgenomen in de brief van 2 maart 20124 bleek wel degelijk een effect op het aantal huishoudens dat eventueel geconfronteerd wordt met de armoedeval en is daarom destijds besloten niet de nadere regels aan te passen ten aanzien van de vermogensnorm. De keuze van het kabinet om de vermogensnorm niet te verruimen ten einde het aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met de armoedeval niet te laten toenemen is dan ook geen recente keuze, maar begon al in 2011 bij de Kamerbehandeling en is sindsdien structureel beleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat op grond van de wetgeving uit 2011 alleen nadere regels nodig zijn om de vermogensnormen aan te passen en daarom eenvoudig te regelen is.

Het klopt dat indien het kabinet dit wenselijk zou achten de vermogensnorm kan worden aangepast door middel van een ministeriële regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Financiën.

Verdere vragen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de gespreksverslagen van het ambtelijk overleg met de gemeenten en waterschappen aan de Kamer toe te zenden.

Van het ambtelijk overleg is geen verslag gemaakt en dit kan dus niet aan de Kamer worden toegezonden. De kernpunten die in het overleg aan de orde zijn geweest zijn beschreven in de brief van 28 oktober 2019 aan de Tweede Kamer (TK 32 315 nr. 13) over de motie Van der Molen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering met de leden van mening is dat met de kabinetsreactie geen uitvoering is gegeven aan de motie5, aangezien die nadrukkelijk vraagt om de normen van de Participatiewet te betrekken.

De motie verzocht het kabinet in overleg te treden met de gemeenten en waterschappen om te bezien hoe de vermogensnormen beter op elkaar kunnen worden afgestemd gelet op de wettelijke kaders. Dit overleg heeft plaatsgevonden en de Kamer is hierover geïnformeerd6. Het kabinet is dan ook van mening dat de motie is uitgevoerd.