Kamerstuk 32022-28

Amendement van het lid Zijlstra over het niet koppelen van een hogere toelatingsleeftijd in horecagelegenheden aan de sluitingstijd

Dossier: Wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten


Nr. 28 AMENDEMENT VAN HET LID ZIJLSTRA

Ontvangen 7 april 2010

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, de zinsnede «, in bij die verordening aangewezen delen van de gemeente of voor een bij die verordening aangewezen tijdsruimte» vervangen door: of in bij die verordening aangewezen delen van de gemeente.

Toelichting

Het wetsvoorstel breidt de gemeentelijke bevoegdheid om toegangsleeftijden voor de horeca vast te stellen uit. Gemeenten mogen die voortaan koppelen aan sluitingstijden. Dit amendement beoogt deze uitbreiding ongedaan te maken. De koppeling van toegangsleeftijden aan sluitingstijden heeft als praktische uitwerking dat veel horecagelegenheden die dat nu nog niet doen, feitelijk gedwongen worden tot het instellen van deurbeleid en dus tot het aanstellen van portiers. Op een andere wijze is immers niet te controleren dat jongeren die niet voldoen aan de leeftijdgrens daadwerkelijk de toegang ontzegd kan worden. Dit leidt tot een aanzienlijke kostenstijging voor deze ondernemers.

Daarnaast lijkt een koppeling van sluitingstijden aan leeftijdsgrenzen in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit verdrag staat een inperking van fundamentele vrijheden alleen toe als dit noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden of de bescherming van de volksgezondheid. Het is zeer de vraag of de voorgestelde koppeling aan deze criteria voldoet. Zo blijkt uit het in opdracht van het ministerie van VWS opgestelde rapport «Alcoholintoxicaties bij jongeren in Nederland», dat slechts 16% van de door jongeren genuttigde alcohol wordt ingenomen in horecagelegenheden. De vraag is dan ook gerechtvaardigd of gezien dit feit een inperking van de fundamentele vrijheden zoals weergegeven in het EVRM proportioneel en daarmee gerechtvaardigd is.

Zijlstra