Gepubliceerd: 18 juli 2009
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur bouwnijverheid economie hoger onderwijs onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32016-3.html
ID: 32016-3

32 016
Wijziging van de Wet op de architectentitel (beroepservaring, bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, wijzigingen in verband met de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede enige andere wijzigingen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1. Strekking en doelstellingen van de Wet op de architectentitel

De Wet op de architectentitel regelt wie zich kan doen inschrijven in het architectenregister. Degene die is ingeschreven in het architectenregister is gerechtigd tot het voeren van de titel architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect. Inschrijving is voorbehouden aan:

– degene die met goed gevolg een hoger onderwijs opleiding heeft afgesloten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, die voldoet aan de Nadere regeling1,

– degene die niet de vereiste opleiding heeft gevolgd, maar wel het krachtens de Wet op de architectentitel vereiste aantal jaren in de praktijk werkzaam is geweest op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en die het examen krachtens de Wet op de architectentitel heeft gehaald;

– degene die in het bezit is van een getuigschrift, behaald in een andere betrokken staat (lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland), dat krachtens de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (in het vervolg van deze memorie van toelichting genoemd: de richtlijn) door de ontvangende lidstaat moet worden erkend of dat door de Stichting bureau architectenregister (SBA) overeenkomstig de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend;

– degene die in het bezit is van een getuigschrift, behaald in een derde land, dat door de SBA is erkend.

De Wet op de architectentitel voorziet in een titelbescherming voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. De Wet op de architectentitel biedt geen beroepsbescherming. Dit laatste betekent dat personen die niet in het architectenregister staan ingeschreven, zonder enig wettelijk beletsel werkzaamheden kunnen verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur. Het is die personen alleen niet toegestaan dat te doen met gebruikmaking van de beroepstitel.

De doelstellingen die ten grondslag liggen aan de Wet op de architectentitel zijn de volgende:

1. Het scheppen van waarborgen voor vakbekwame beroepsuitoefening van architecten, stedenbouwkundigen, tuinen landschapsarchitecten en interieurarchitecten ter bevordering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving en het landschap.

2. Het implementeren van Europese richtlijnen voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

3. Consumentenbescherming.

De doelstelling «consumentenbescherming» houdt in dat de opdrachtgever ervan mag uitgaan dat indien hij een geregistreerd ontwerper1 inschakelt deze beschikt over voldoende deskundigheid om de opdracht te realiseren.

1.2. Behoud publiekrechtelijke grondslag

Eind 1998 stelde de toenmalige staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. W. Remkes, de vraag in hoeverre voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Wet op de architectentitel een publiekrechtelijke grondslag noodzakelijk was. Die vraag is meegenomen in het in opdracht van de toenmalige Rijksbouwmeester prof. ir. Wytze Patijn door het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) in Delft uitgevoerde evaluatieonderzoek naar het functioneren van de Wet op de architectentitel en het architectenregister.

In het rapport van het evaluatieonderzoek Architect en Titelwet2 schenkt het OTB uitvoerig aandacht aan het nut en de noodzaak van de publiekrechtelijke grondslag. Het OTB vergelijkt de vier architectendisciplines op het punt van titelbescherming, beroepsbescherming en beëdiging met enkele andere beroepsgroepen in Nederland, zoals advocaten, makelaars, notarissen en grafisch ontwerpers. De wettelijke titelbescherming voor makelaars is in 2001 afgeschaft en vervangen door een certificeringsregeling, waardoor de vakbekwaamheid van de aangesloten makelaars kan worden getoetst door instellingen die onder toezicht staan van de Raad voor Accreditatie3.

Het OTB acht afschaffing van de wettelijke titelbescherming en het introduceren van persoonscertificering, in navolging van de makelaars, niet voor de hand liggend voor de vier architectendisciplines. Het voert daarvoor de volgende argumenten aan:

• het eigen karakter van de vier architectendisciplines, dat wezenlijk verschilt van dat van de makelaardij;

• de lage organisatiegraad in de architectenbranche (30%) ten opzichte van de makelaars (90 %);

• in plaats van één regeling en één register voor de vier architectendisciplines zullen er ten minste vier certificatieregelingen en vier certificerende organisaties nodig zijn;

• bij afschaffing van de Wet op de architectentitel mag iedereen zich architect noemen. Het onvermijdelijke gevolg daarvan is dat de certificeringsregeling beduidend uitgebreider en duurder zal worden dan de huidige inschrijving in het architectenregister. Dat heeft weer tot gevolg dat een beduidend geringer aantal architecten in de vier disciplines aan de certificeringsregeling zal deelnemen dan zich thans laat inschrijven.

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Wet op de architectentitel is een publiekrechtelijke grondslag onontbeerlijk. Indien de titel niet meer wettelijk beschermd is, wordt de toetreding tot het beroep in andere betrokken staten bemoeilijkt, omdat in die staten het beroep van architect wel is gereglementeerd. Nederlandse ontwerpers zullen daardoor minder snel opdrachten verwerven in die staten. Voorts zal door het ontbreken in Nederland van reglementering van het beroep door middel van titelbescherming een benedenwaartse druk uitgaan op de kwaliteit van personen, afkomstig uit andere betrokken staten die zich hier vestigen of tijdelijk en incidenteel diensten verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur. Immers krachtens de richtlijn mogen dan ook aan personen uit betrokken staten geen eisen worden gesteld om zich hier architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect te mogen noemen. Beroepsgroepen die in hoge mate de verschijningsvorm van stad en platteland bepalen, boeten aldus aan vakbekwaamheid in. De kwaliteit van de leefomgeving en de duurzaamheid daarvan komen onder druk te staan.

Het kabinet hecht aan een versterking van de kwaliteit van de leefomgeving, zowel in de stad als op het platteland, en aan een duurzame samenleving. Die kwaliteit en duurzaamheid is gediend bij vakbekwame architecten, stedenbouwkundigen, tuinen landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

Het kabinet kiest er voorts voor om meer verantwoordelijkheid te leggen bij de burger door het particulier opdrachtgeverschap te stimuleren op het gebied van de bouw en verbouw van woningen. Indien de burger niet meer een beroep kan doen op een kwalitatief goede dienstverlening door ontwerpers is hij onvoldoende toegerust voor die verantwoordelijkheid. Afschaffing van de publiekrechtelijke grondslag vergroot bovendien de kans dat de consumentenmarkt op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur een prooi wordt van beunhazerij. Uiteindelijk zal de druk op de rechter of de lokale overheid om misstanden te keren toenemen.

Handhaving van de vakbekwaamheid van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten draagt bij aan een hoogwaardige dienstverlening op die gebieden en past in het streven naar een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie. Uit dien hoofde zal Nederland wat betreft de eisen die aan architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten worden gesteld op zijn minst in de pas moeten lopen met de andere betrokken staten.

Bovenstaande argumenten pleiten niet alleen voor de handhaving van de publiekrechtelijke grondslag voor de titelbescherming, zij dwingen ook om de vinger aan de pols te houden wat betreft het niveau van vakbekwaamheid en de verwachtingen die men heeft van de vakbekwaamheid van de ingeschrevenen in het architectenregister.

1.3. Het omvormen van de Wet op de architectentitel tot een krachtiger kwaliteitsinstrument

De toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevrouw S. M. Dekker, heeft in haar brief van 23 maart 2004 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003–2004, 27 450, nr. 15) haar besluit meegedeeld om de publiekrechtelijke grondslag voor de architectentitel te handhaven. Bij die gelegenheid deelde zij tevens mee de voorstellen in het rapport van het evaluatieonderzoek «Architect en titelwet» (het OTB rapport) om de Wet op de architectentitel te maken tot een krachtiger kwaliteitsinstrument en nauwer te laten aansluiten op de Europese regelgeving te onderschrijven.

In het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005–2008), dat op 15 april 2005 is aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Kamerstukken II 2004–2005, 30 081, nr. 1), wordt gesproken over het continueren en krachtiger maken van de Wet op de architectentitel als instrument voor kwaliteitsbewaking omdat de evaluatie van de wet in het OTB rapport daartoe aanleiding geeft.

Op basis van de aanbevelingen die waren opgenomen in het OTB rapport is onderzoek gedaan welke aanbevelingen nader kunnen worden uitgewerkt. Dat heeft in september 2005 geleid tot een integraal advies van de Rijksbouwmeester aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer «Naar een herziening van de Wet op de architectentitel».

De voornaamste voorstellen uit dat advies zijn:

a. het stellen van de voorwaarde aan de inschrijving in het architectenregister van een tweejarige beroepservaringperiode na het behalen van het in de Wet op de architectentitel vereiste getuigschrift of diploma;

b. de introductie van een bij- en nascholingsregeling voor in het architectenregister ingeschreven architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten;

c. het vaststellen van gedragsregels voor in het architectenregister ingeschrevenen en een klachtrecht voor de consument bij het niet handelen conform die gedragsregels.

Na consultatie van de betrokken beroepsorganisaties en onderwijsinstellingen, waaruit een grote consensus bleek ten aanzien van het advies, is het advies van de Rijksbouwmeester integraal door de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer overgenomen.

In de brief van 31 oktober 2006 van mijn ambtsvoorganger dr. P. Winsemius aan de Tweede Kamer kondigt hij de voorbereiding aan van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel (uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten (in het vervolg van deze memorie van toelichting aangeduid als het implementatiewetsvoorstel) en de voortzetting van de werkzaamheden aan een wetsvoorstel, waarin de voorstellen uit het advies van de Rijksbouwmeester worden verwerkt (Kamerstukken II 2006–2007, 27 450, nr. 17). Het implementatiewetsvoorstel is inmiddels tot wet verheven (Stb. 2008, 230) en de daarin opgenomen wijzigingen van de Wet op de architectentitel zijn in werking getreden. Een van die wijzigingen is de bij- en nascholingsregeling voor architecten.

In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het implementatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2007–2008, 31 079, nr. 7) is gerefereerd aan het onderhavige wetsvoorstel.

1.4. Strekking van het onderhavige wetsvoorstel

Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de waarborgen voor een vakbekwame beroepsuitoefening van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten te versterken. Voorgesteld wordt om aan afgestudeerden aan een opleiding, die voldoet aan de Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect, de eis te stellen dat zij twee jaar beroepservaring hebben opgedaan alvorens zij zich kunnen inschrijven in het architectenregister. Voorts wordt voorgesteld om de bij- en nascholingsregeling voor architecten uit te breiden tot stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

In de hoofdstukken 2 en 3 van deze memorie van toelichting wordt aandacht geschonken aan achtereenvolgens de beroepservaring en de bij- en nascholing.

In het wetsvoorstel is geen gevolg gegeven aan het gedeelte van het advies van de Rijksbouwmeester dat betrekking heeft op het opnemen in de Wet op de architectentitel van een grondslag voor een gedragscode (gedragsregels) en het klachtrecht. In plaats daarvan wordt voorgesteld in de Wet op de architectentitel een artikel 27aa op te nemen, inhoudende een informatieplicht voor de in het architectenregister ingeschrevenen aan opdrachtgevers of potentiële opdrachtgevers. Die informatieplicht heeft betrekking op de algehele deskundigheid en vakbekwaamheid, met inbegrip van bij- en nascholingsactiviteiten, het al dan niet verzekerd zijn voor beroepsaansprakelijkheid, de rechten en plichten van de opdrachtgever en de borging daarvan en de rechten en plichten van een derde, voor zover die voordien door de persoon die de offerte vraagt voor hetzelfde object of dezelfde opdracht benaderd of ingeschakeld is. In het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting wordt nader aandacht geschonken aan het voorgestelde artikel 27aa.

Het klachtrecht wordt in het onderhavige wetsvoorstel niet geregeld. In het advies van de Rijksbouwmeester heeft het klachtrecht een functie, die beperkt is tot een klacht over het handelen overeenkomstig de gedragsregels. Klachten over het niet naar behoren uitvoeren van een opdracht blijven in het advies onderworpen aan de civiele rechter of ingeval de standaardvoorwaarden voor de rechtsverhouding tussen opdrachtgever en adviseur van toepassing zijn aan de raad van arbitrage voor de bouwbedrijven. In de regel zal een klacht over het niet handelen overeenkomstig gedragsregels niet op zichzelf staan, maar vergezeld gaan van een meningsverschil over de uitvoering van de opdracht. In dat geval heeft een opdrachtgever twee gerechtelijke acties te voeren. Dat maakt het voor een opdrachtgever nodeloos complex. Indien de opdrachtgever van mening is dat de opdrachtnemer bij de uitvoering van die opdracht niet heeft gehandeld overeenkomstig de verstrekte informatie ligt het in de rede dat aspect te betrekken bij het geschil over de uitvoering van de opdracht. Om die reden is in het wetsvoorstel geen klachtrecht opgenomen voor gebrekkige of onjuiste informatie.

Het wetsvoorstel bevat voorts het voorstel om de privaatrechtelijke grondslag van het zelfstandig bestuursorgaan SBA om te zetten in een publiekrechtelijke grondslag en het bureau architectenregister onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. De omzetting is een logisch gevolg van die wet. In hoofdstuk 4 van deze memorie van toelichting wordt daaraan aandacht geschonken.

Tot slot bevat het wetsvoorstel nog de volgende wijzigingen:

a. de actualisering van de artikelen 9 tot en met 12 op het gebied van getuigschriften en diploma’s die in Nederland zijn behaald;

b. de verhoging van het opleidingsniveau voor de interieurarchitecten om zich te kunnen inschrijven in het architectenregister;

c. voorschriften omtrent de geoorloofdheid van het gebruik van een van de vier titels in de benaming van een bureau en het gebruik van een persoonsnaam in de naam van het bureau.

Die drie wijzigingen worden toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.

HOOFDSTUK 2 BEROEPSERVARINGPERIODE

2.1. Aansluiting onderwijs op de beroepspraktijk

De architect, stedenbouwkundige en tuin- en landschapsarchitect hebben grote invloed op de kwaliteit van de gebouwde en landschappelijke omgeving. Een ontwerp wordt immers voor tientallen jaren of nog langer gerealiseerd. Nederland is een dichtbevolkt land waar bouw- en ontwerpopgaven een steeds complexer en grootschaliger karakter krijgen. Een ontwerp zal moeten passen in de omgeving waarin het wordt geplaatst en moeten voldoen aan overheidsmaatregelen en economische en budgettaire randvoorwaarden. Van ontwerpers mag worden verwacht dat zij deze randvoorwaarden kunnen incorporeren in het ontwerp- en planningproces. Het is gewenst en noodzakelijk dat ontwerpers naast een goede beheersing van het ontwerpproces, ook andere relevante fasen van het bouw-, planning- en ontwerpproces in voldoende mate kennen en beheersen. Opdrachtgevers moeten er immers op kunnen vertrouwen dat een in het architectenregister ingeschreven ontwerper beschikt over de voor de uitoefening van het beroep noodzakelijke kennis, inzicht en bekwaamheden, zowel ten aanzien van ontwerp als realisatie.

De opleidingen spelen een cruciale rol bij de voorbereiding van jonge ontwerpers op de beroepspraktijk. De Nederlandse opleidingen hebben toonaangevende ontwerpers afgeleverd. Tegelijkertijd is de aansluiting van het onderwijs, met name van het universitaire onderwijs, op de beroepspraktijk al jaren een punt van discussie. De universitaire opleidingen op het gebied van de architectuur, stedenbouw en tuin- en landschapsarchitectuur verzorgen een «wetenschappelijke ontwerpopleiding»1. In deze opleiding staan ontwerp en onderzoek centraal. Studenten leren projecten op een wetenschappelijke wijze uit te denken en in schets te brengen. De afstudeerrichtingen architectuur, stedenbouw en tuin- en landschapsarchitectuur leiden op tot ingenieur, maar pretenderen daarbij niet dat er sprake is van een volwaardige opleiding tot het beroep van respectievelijk architect, stedenbouwkundige of tuin- en landschapsarchitect. Meestal heeft een net afgestudeerde te weinig kennis en ervaring om een ontwerp- en bouw/realisatieproces integraal te doorlopen. Aanvullend op de opleiding zal daarom additionele kennis, inzicht en vaardigheden en beroepservaring moeten worden opgedaan.

2.2. Vergelijking beroepservaringperiode met andere beroepen

Inschrijving in het architectenregister is op dit moment mogelijk zonder enige vorm van beroepservaring. Daarmee nemen de jonge pas in Nederland afgestudeerde ontwerpers een uitzonderingspositie in ten opzichte van andere vrije beroepen, zoals advocaat of arts. In onderstaande tabel is een aantal opleidingen weergegeven van andere zelfstandige beroepen met een doorlooptijd van de opleiding inclusief de periode van beroepservaring. Zo bestaat de opleiding tot advocaat uit een 4-jarige wetenschappelijke opleiding aan een juridische faculteit, gevolgd door een praktijkstage van 3 jaar in combinatie met een beroepsopleiding. De opleiding tot huisarts bestaat uit een 6-jarige universitaire opleiding tot basisarts, gevolgd door een huisartsenopleiding van 3 jaar.

kst-32016-3-1.gif

Van de in figuur 1 opgenomen beroepsgroepen geldt alleen voor de ontwerpers geen beroepservaringtraject. In een beroepservaringtraject wordt de toekomstige beroepsbeoefenaar onder begeleiding van een ervaren beroepsbeoefenaar de specifieke praktijkelementen van het vak aangeleerd om hem voor te bereiden op een volwaardige beroepsuitoefening. Het doorlopen van dit traject gebeurt in zijn algemeenheid in combinatie met een theoretische beroepsopleiding waarin de praktische aspecten van het beroep verder worden uitgediept.

De Nederlandse ontwerpers verschillen in dit opzicht ook van de ontwerpers in de meeste andere lidstaten en in enkele belangrijke derde landen. In de bijlage bij deze memorie van toelichting, getiteld «Beroepservaring in nationaal en internationaal perspectief» is de inhoudelijke invulling van de beroepservaringperiode voor architecten in Engeland, België, Duitsland en de Verenigde Staten en de advocaten in Nederland beschreven.

2.3. Experiment beroepservaring jonge architecten

In 1990 hebben de TU Delft, de TU Eindhoven en het beroepsveld het initiatief genomen tot de Praktijkopleiding Architectuur en Stedenbouw om door middel van die opleiding verbetering te brengen in de aansluiting tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Die opleiding is geen succes geworden. In september 2003 heeft de voormalig Rijksbouwmeester prof. ir. Jo Coenen het initiatief genomen tot het Experiment Beroepservaring Jonge Architecten. Het Experiment heeft ten doel jonge pas afgestudeerde architecten praktijkervaring te laten opdoen en voor te bereiden op een volwaardige beroepsuitoefening als architect. In het tweejarige programma van het Experiment komen de deelnemende jonge architecten met de beroepspraktijk in aanraking via een mentorsysteem op de architectenbureaus en een begeleidend gemeenschappelijk programma.

Uit de evaluaties blijkt dat deelname aan zo’n tweejarig programma voor wat betreft het opdoen van beroepservaring een wenselijke en noodzakelijke aanvulling is op de reguliere opleidingen, met name de TU-opleiding. Het wetenschappelijke karakter van de TU-opleidingen heeft onder meer tot gevolg dat in deze opleidingen het opdoen van beroepservaring niet als leerdoel is opgenomen1 en dat op sommige voor de ontwerppraktijk relevante gebieden onvoldoende kennis en vaardigheden kan worden opgedaan. Het gaat daarbij om kennis en vaardigheden op het brede gebied van opdrachtverlening, bouwvoorbereiding en bouwuitvoering, inzicht in belangrijke overheidsvoorschriften (het Bouwbesluit 2003, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening), kennis ten aanzien van budgettering, kostenbewaking, selectieprocedures, office- en designmanagement, etc. Daarnaast veranderen de verhoudingen in de bouw voortdurend. Architecten krijgen steeds meer te maken met nieuwe opdrachtsituaties en financieringsconstructies, zoals design en construct, pps, turnkey- en prestatiecontracten. Dit vergt een steeds grotere professionaliteit van architecten.

Het volgen van zo’n tweejarige opleiding biedt ook het voordeel dat het opdoen van beroepservaring aanzienlijk wordt versneld.

2.4. Internationale aspecten

Ook internationaal gezien is het wenselijk dat de opleidingen voor ontwerpers in Nederland de concurrentie aan kunnen met die in de omringende lidstaten. In de internationale vakwereld wordt geadviseerd dat voordat afgestudeerden als bijvoorbeeld architect werkzaam mogen zijn, zij twee jaar «acceptabele» ervaring hebben opgedaan, waarvan ten minste één jaar na het onderwijs, alvorens zij worden geregistreerd2. Landen zoals België, Duitsland, Engeland en Frankrijk kennen alle een verplichte periode voor architecten, waarin beroepservaring wordt opgedaan. Om de internationale concurrentie te kunnen bijhouden en de kenniseconomie een impuls te geven is het van groot belang dat de opleidingen in Nederland in de pas blijven lopen met die in het buitenland.

In de reeds genoemde bijlage bij deze memorie van toelichting is een beschrijving opgenomen van de inhoudelijke invulling van de beroepservaringperiode voor architecten in België, Duitsland en Engeland. Ook is een beschrijving opgenomen van de beroepservaringperiode in de Verenigde Staten.

Daaruit blijkt dat de beroepservaringperiode in genoemde landen ten minste twee jaar duurt en dat het geen verschil maakt of in een land sprake is van beroepsbescherming (België, Duitsland, Verenigde Staten) of uitsluitend titelbescherming (Engeland).

2.5. Invoering van een periode van twee jaar beroepservaring

Van een in het architectenregister ingeschreven ontwerper mag worden verwacht dat hij, naast een goede beheersing van het ontwerpproces, ook de andere relevante fasen van het realisatie-, planning- en ontwerpproces in voldoende mate kent. Naast een passende opleiding dient een in het architectenregister ingeschrevene derhalve over voldoende beroepservaring te beschikken. Anders gezegd, hij dient te beschikken over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die nodig zijn om de verantwoordelijkheid in het realisatie-, planning- en ontwerpproces aan te kunnen en het proces tot een goed einde te brengen met de andere partners.3

Beroepservaring kan in principe alleen in de beroepspraktijk zelf en onder begeleiding van ervaren, praktiserende ontwerpers worden opgedaan.

De Commissie-Gietema4 heeft in 1995/1996 in opdracht van de SBA getoetst of en in hoeverre de architectuuropleidingen nog voldoen aan de criteria van de Architectenrichtlijn (85/384/EEG) en van de Nadere regeling (die voor het voornaamste deel afkomstig zijn uit de Architectenrichtlijn). Het rapport van de Commissie-Gietema heeft de verschillende criteria uit de Architectenrichtlijn onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: discipline, context en professie. Een citaat uit het rapport van de Commissie-Gietema voor wat betreft de categorie professie:

«De professie heeft direct te maken met de praktische beroepsuitoefening en met het functioneren van de architect in het bouwproces. Het betreft hier een zeer veelzijdig en divers geheel aan kennis, vaardigheden en inzicht waarvan weliswaar de principes en achtergronden in een school onderwezen kunnen worden, maar waarvoor de vaardigheden en inzicht voornamelijk in de praktijk zelf geleerd zullen moeten worden. Voor de professie kan het volgende gesteld worden: kennis zal op een elementair niveau aanwezig moeten zijn en in de vorm van ervaringskennis. Vaardigheden hebben hier betrekking op zowel de uitoefening van het beroep als op het functioneren als architect in het bouwproces. Inzicht zal hier het zelfstandig interpreteren en waarderen van kennis en vaardigheden moeten inhouden dat ontstaat door het herhaaldelijk onder begeleiding doorlopen van de verschillende stadia van het bouwproces (opdracht, ontwerp, uitvoering).»

De wenselijkheid en noodzakelijkheid van het opdoen van beroepservaring door afgestudeerde ontwerpers is uitgebreid afgestemd met de beroepsorganisaties, de betrokken onderwijsinstellingen en de SBA. Alle bleken – op basis van het voorstel uit het evaluatierapport «Architect en titelwet van het OTB – voorstander van een beroepservaringperiode van twee jaar.»

In de beroepservaringperiode komen onderwerpen aan bod, die noodzakelijk zijn om de ontwerper voor te bereiden op een volwaardige beroepsuitoefening, maar waaraan in de reguliere opleidingen aan de universiteit niet of nauwelijks aandacht wordt geschonken. De invalshoek bij de inrichting van de tweejarige beroepservaringperiode is voor stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten anders dan bij architecten en interieurarchitecten. Bij de laatste twee disciplines kan tijdens een periode van twee jaar beroepservaring worden opgedaan, die erop gericht is dat de architect en interieurarchitect een project van het begin tot het eind kan doorlopen. Bij stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten duurt een project meestal zolang dat het doorlopen van een project van het begin tot het eind niet haalbaar is. Het opdoen van beroepservaring is er bij deze beide disciplines daarom op gericht dat de meest essentiële onderdelen van het realisatie-, planning- en ontwerpproces tijdens de tweejarige beroepservaringperiode aan bod komen.

In het wetsvoorstel is rekening gehouden met de mogelijkheid dat onderwijsinstellingen het opdoen van beroepservaring overeenkomstig de regels met betrekking tot de tweejarige beroepservaringperiode faciliteren en inpassen in het onderwijsprogramma. In dat geval kan vrijstelling worden verleend voor (een deel van) de beroepservaringperiode.

2.6. Interieurarchitectuur

In 2009 is inschrijving als interieurarchitect in het register mogelijk op basis van een getuigschrift van een opleiding met afstudeerrichting interieurvormgeving. Die opleiding kan worden aangemerkt als een bacheloropleiding. Het opleidingsniveau voor interieurarchitect is derhalve lager dan het opleidingsniveau voor architect, stedenbouwkundige en tuin- en landschapsarchitect. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om het opleidingsniveau voor interieurarchitect gelijk te schakelen met de masteropleiding voor de drie andere disciplines. Het Platform Interieurarchitectuur, bestaande uit het kunstvakonderwijs, instellingen op het gebied van de interieurarchitectuur en de SBA, hebben in het rapport «Ruimte voor verdieping, Naar een masteropleiding Interieurarchitectuur in Nederland» een uitgewerkt en breed gedragen plan voor de nieuwe opleiding gepresenteerd. Eind februari 2009 hebben enkele onderwijsinstellingen een aanvraag proceduretoets nieuwe opleidingen ingediend bij de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Indien de toets door de NVAO positief uitvalt, wordt vervolgens de doelmatigheid van de opleiding beoordeeld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

HOOFDSTUK 3 BIJ- EN NASCHOLING

In de Wet op de architectentitel is recentelijk vanwege de implementatie van de richtlijn1 aan architecten de verplichting opgelegd om ten minste zestien uren aan passende bij- en nascholing te besteden. In dit wetsvoorstel wordt die regeling uitgebreid tot stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. Op die wijze worden de doelstellingen van de Wet op de architectentitel op het gebied van vakbekwaamheid van de in het architectenregister ingeschrevenen en de consumentenbescherming versterkt.

Gezien de snelle technologische en wetenschappelijke vooruitgang is het voor het complexe beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect van belang dat men levenslang bijleert. Ontwerpers zullen zich qua kennis en vaardigheden voortdurend dienen aan te passen aan de maatschappelijke eisen en ontwikkelingen en wijzigingen in de regelgeving. Het vertrouwen in de beroepsuitoefening, maar ook de geloofwaardigheid en het prestige van het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuinen landschapsarchitect en interieurarchitect kan alleen in stand worden gehouden als de ontwikkelingen in het vakgebied voortdurend worden gevolgd. Bij- en nascholing is derhalve zowel van belang voor de individuele beroepsbeoefenaren als voor het beroep. Andere beroepsgroepen kennen al langer regelingen op het gebied van bij- en nascholing (bijvoorbeeld artsen, medisch specialisten, notarissen, registeraccountants en advocaten). In figuur 2 is een overzicht weergegeven van de bij- en nascholingsverplichting van een aantal beroepsgroepen.

kst-32016-3-2.gif

De uitbreiding van de bij- en nascholingsverplichting, bedoeld in artikel 27a van de Wet op de architectentitel, tot de stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten is afgestemd met de desbetreffende beroepsorganisaties. Alle drie beroepsorganisaties toonden zich een voorstander.

HOOFDSTUK 4. TOEPASSELIJKHEID VAN DE KADERWET ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN OP HET BUREAU ARCHITECTENREGISTER

De uitvoering van de Wet op de architectentitel waar het het bijhouden van het architectenregister betreft is belegd bij de SBA. Belangrijkste motief bij het vormgeven van het bureau architectenregister als een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan is geweest het geven van bestuurlijke verantwoordelijkheid aan personen die uit de doelgroep afkomstig zijn. De gewenste onafhankelijkheid van de beheerder van het architectenregister is vooral beargumenteerd vanuit de redenering dat de te verrichten taken bedoeld zijn voor een duidelijk afgebakende doelgroep (de aanbieders en vragers van diensten van ontwerpers). De kosten worden ook in rekening gebracht bij de gebruikers van het architectenregister. Participatie van maatschappelijke organisaties in verband met de aard van de betrokken bestuurstaak was het doorslaggevende argument om de uitvoering van de Wet op de architectentitel op afstand te organiseren. Die participatie is doorslaggevend bij het slagen van de kwaliteitsverbeterende maatregelen op het gebied van bij- en nascholing en beroepservaring. De deelname aan de bij- en nascholing en de beroepservaring hangt in belangrijke mate af van de inzet en participatie van de vier in het architectenregister ingeschreven beroepsgroepen (beroepsorganisaties en ongeorganiseerden). Met name het mentorschap vereist de nodige inzet van de ingeschrevenen in het architectenregister. Om die reden is in het onderhavige wetsvoorstel het stellen van nadere regels op het gebied van beroepservaring belegd bij het bureau architectenregister. De participatie van de beroepsgroepen is voorts van belang bij het opstellen van nadere eisen waaraan een ingeschrevene in het architectenregister moet voldoen indien hij onder een andere titel wenst te worden ingeschreven in het register dan waarvoor hij is opgeleid (het voorgestelde artikel 12a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel).

Overeenkomstig het kabinetsstandpunt over het rapport «Een herkenbare staat: investeren in de overheid» wordt de privaatrechtelijke grondslag van het bureau architectenregister vervangen door een publiekrechtelijke grondslag. De per 1 februari 2007 in werking getreden Kaderwet zelfstandige bestuursorganen harmoniseert de positie en sturing van zelfstandige bestuursorganen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe het bureau architectenregister onder de werking van die Kaderwet te brengen.

De toepasselijkheid van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen brengt ten opzichte van de Wet op de architectentitel de nodige veranderingen mee voor het bureau architectenregister. Die veranderingen komen neer op meer mogelijkheden tot sturing door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Nieuw zijn in dit verband: het onderwerpen van de begroting van het bureau architectenregister aan de goedkeuring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de bevoegdheden van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om beleidsregels te stellen, besluiten van het bureau architectenregister te vernietigen en in te grijpen bij taakverwaarlozing door het bureau architectenregister. Al die bevoegdheden ontleent de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Het onderhavige wetsvoorstel kent geen uitzondering op de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Het onderhavige wetsvoorstel bevat een beperkt aantal wijzigingsvoorstellen die samenhangen met de publiekrechtelijke grondslag van het bureau architectenregister en de toepasselijkheid van de Kaderwet. De samenstelling van het bestuur wordt niet meer geregeld in de statuten. Het bestuur van negen tot ten hoogste vijftien leden wordt teruggebracht tot een bestuur van ten hoogste drie leden.

Leden van het bestuur worden voor ten hoogste vier jaar benoemd. Zij kunnen na het verstrijken van die termijn, aansluitend eenmaal worden herbenoemd voor dezelfde periode waarvoor zij de eerste keer zijn benoemd.

Ingevolge de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen benoemt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het bestuur. Het ligt in het voornemen om zeker in de eerste acht jaar het bestuur te laten bestaan uit een voorzitter en twee overige leden. Bij die samenstelling wordt één lid benoemd op voordracht van de gezamenlijke beroepsorganisaties en wordt één lid gezocht onder de ongeorganiseerden (in het architectenregister ingeschreven beroepsbeoefenaren die geen lid zijn van een beroepsorganisatie). De voordracht voor een bestuurslid bestaat uit ten hoogste drie personen. Ook bij twee bestuursleden zal één lid worden benoemd op voordracht van de gezamenlijke beroepsorganisaties. De voordracht is overigens niet bindend, de minister kan daarvan afwijken. Dit volgt uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Door de beperking van het aantal bestuursleden is het niet langer noodzakelijk om in de wet te bepalen dat het bestuur in meerderheid bestaat uit personen die de beroepen van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefenen of hebben uitgeoefend.

Het bestuur stelt een bestuursreglement vast. Krachtens de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is dat bestuursreglement onderworpen aan de goedkeuring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Belangrijk is dat in het bestuursreglement aan de participatie van de maatschappelijke organisaties vorm wordt gegeven en aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop de eigen identiteit van de verschillende disciplines in het voorbereidingstraject van de verschillende door het bestuur op te stellen nadere regels wordt gewaarborgd. Een mogelijkheid daartoe is het instellen van commissies voor elk van de vier disciplines. Wat betreft de samenstelling van die commissies kan in het bestuursreglement ruimte worden geboden aan andere maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld de desbetreffende beroepsorganisatie en de daarvoor in aanmerking komende onderwijsinstellingen).

Tot slot kan een aantal bepalingen in de Wet op de architectentitel vervallen, aangezien de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen daarin voorziet. Om die reden vervallen de bepaling dat de vaststelling van tarieven onderworpen is aan de goedkeuring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (artikel 7 van de Wet op de architectentitel) en de bepalingen met betrekking tot het jaarverslag en de jaarrekening (artikel 8 van de Wet op de architectentitel). Goedkeuring van tarieven, jaarverslag en jaarrekening worden geregeld in de artikelen 28, 18, 34 en 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

HOOFDSTUK 5 FASEGEWIJZE INVOERING

De onderdelen van artikel I zullen niet alle tegelijkertijd in werking treden. Indien het wetsvoorstel tot wet wordt verheven kunnen sommige onderdelen vrijwel direct na plaatsing van de wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel in werking treden, andere onderdelen treden naar alle waarschijnlijkheid een jaar later in werking. Op die wijze wordt voorkomen dat het bureau architectenregister op te veel fronten aan de slag moet en worden mogelijke invoeringsproblemen voorkomen. Zo snel mogelijk na publicatie van de wijzigingswet van de Wet op de architectentitel in het Staatsblad zullen de onderdelen van artikel I, die betrekking hebben op de volgende voorstellen, in werking treden:

a. uitbreiding van de bij- en nascholingsregeling voor architecten tot stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten;

b. actualisering van de vereiste getuigschriften in de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel, voor zover die in Nederland worden afgegeven;

c. het van toepassing verklaren van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op het bureau architectenregister;

d. aanpassing van de artikelen die betrekking hebben op de titelbescherming.

Zoals in paragraaf 2.6 van deze memorie van toelichting reeds is opgemerkt hebben enkele onderwijsinstellingen inmiddels een aanvraag proceduretoets nieuwe opleidingen ingediend bij de NVAO. Indien de toets door de NVAO positief uitvalt en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap positief oordeelt over de doelmatigheid van de opleiding, zal naar verwachting bij de aanvang van het nieuwe cursusjaar in september 2010 (of anders in september 2011) in Nederland bij verschillende instellingen een masteropleiding interieurarchitectuur kunnen worden gevolgd. Dat betekent dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de eerste onderdelen van artikel I ook het voor de inschrijving in het architectenregister vereiste opleidingsniveau van interieurarchitecten gelijkgeschakeld zal zijn met het voor die inschrijving vereiste opleidingsniveau van architecten, stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten.

Een jaar later kunnen de onderdelen van artikel I in werking treden, die betrekking hebben op de volgende voorstellen:

a. de tweejarige beroepservaringperiode voor architecten, stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten;

b. de verordenende bevoegdheid met betrekking tot de examens voor personen die niet het voor inschrijving vereiste getuigschrift of diploma hebben, dat in Nederland kon worden behaald, maar ten minste zeven jaar praktijkervaring hebben opgedaan op hun vakgebied.

Als laatste treedt in werking de tweejarige beroepservaringperiode voor interieurarchitecten.

De SBA zal belast worden met de voorbereiding van de nodige werkzaamheden die noodzakelijk zijn om een soepele en probleemloze inwerkingtreding van de wet te waarborgen. Dat geldt zowel voor die onderdelen die als eerste in werking treden als voor de onderdelen die een jaar later in werking treden. Het ligt in het voornemen om het nieuw te benoemen bestuur van het bureau architectenregister, nog voordat het in functie treedt, in de periode tussen de bekendmaking van de wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel – indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet wordt verheven – en het besluit tot inwerkingtreding van die wet enige tijd te laten meelopen met het bestuur van de SBA om op die wijze te bewerkstelligen dat het nieuwe bestuur een medebepalende rol heeft bij de in voorbereiding te nemen besluiten.

HOOFDSTUK 6 FINANCIERING

De activiteiten die in dit wetsvoorstel additioneel worden geregeld ten opzichte van de huidige Wet op de architectentitel komen voort uit het kabinetsstreven om van de wet een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken. Kort gezegd zijn dit de invoering van twee jaar beroepservaring en de invoering van bij- en nascholing voor de stedenbouwkundigen, de tuin- en landschapsarchitecten en de interieurarchitecten.

Voor wat betreft de aanloopkosten van de maatregelen gericht op een krachtiger kwaliteitsinstrument kan op financiële ondersteuning worden gerekend van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Deze financiële ondersteuning geldt gedurende de periode van omvorming, aangezien de aanloopkosten eenmalig en ongebruikelijk zijn, en die kosten redelijkerwijs niet aan de ingeschrevenen in het register kunnen worden toegerekend. De financiële bijdrage in het kader van de omvorming van de wet tot een krachtiger kwaliteitsinstrument is exclusief de financiering die op grond van de recent in werking getreden wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel reeds was voorzien.

Zijn eenmaal de nadere regels voor de eerste keer door het bureau architectenregister vastgesteld, dan zijn de kosten die daarna verbonden zijn aan het onderhoud van regelgeving betrekkelijk gering. Ook die kosten blijven voor rekening van de onderscheiden ministeries.

De kosten die te maken hebben met de bijhouding van het architectenregister zijn sedert de totstandkoming van de Wet op de architectentitel gedragen door de ingeschrevenen. Dat blijft ook het uitgangspunt in het onderhavige wetsvoorstel. Voor zover het bureau architectenregister taken verricht die voorvloeien uit de richtlijn erkenning van beroepskwalificaties komen die ten laste van de begroting van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De kosten verbonden aan de verwerking van verzoeken om als niet actieve beroepsbeoefenaar te worden ingeschreven in het register – welke kwalificatie betrokkene ontslaat van de verplichting tot bij- en nascholing – zijn aan te merken als kosten die te maken hebben met bijhouding van het architectenregister. Dat geldt ook voor de beoordeling of een persoon die is ingeschreven in het architectenregister krachtens de vastgestelde nadere eisen in aanmerking komt om onder een andere titel te worden ingeschreven in het architectenregister. Ook de kosten van uitvoering van de regels inzake de beroepservaring zijn in beginsel kosten die verbonden zijn aan de inschrijving in het architectenregister.

Het vorenstaande neemt niet weg dat het bureau architectenregister uiterst zorgvuldig dient om te gaan met een verhoging van de tarieven die verband houden met de inschrijving en de jaarlijkse continuering van die inschrijving. Een stijging van de tarieven die tot gevolg heeft dat daardoor het aantal ingeschrevenen in het architectenregister daalt of die de jaarlijkse aanwas van nieuw ingeschrevenen gedurende jaren doet dalen is een ongewenste ontwikkeling, die afbreuk doet aan de doelstellingen van de Wet op de architectentitel. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft als politiek verantwoordelijke minister de taak er voor te zorgen dat de doelstellingen van die wet niet door ongewenste nevengevolgen gevaar lopen. Daarnaast heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ook een verantwoordelijkheid voor de financiële armslag van het bureau architectenregister. Gelet op die verantwoordelijkheden zal in het kader van het bestuurlijk overleg en bij de goedkeuring van de begroting nauwgezet de vinger aan de pols worden gehouden wat de mogelijkheden zijn voor financiering uit de tarieven, examengelden, kosten die van afgestudeerden redelijkerwijs mogen worden gevraagd in het kader van de tweejarige beroepservaring en welke bijdrage uit de algemene middelen verantwoord is, gelet op de doelstellingen van de Wet op de architectentitel.

HOOFDSTUK 7 BEDRIJFSEFFECTEN EN ADMINISTRATIEVE LASTEN

In het onderhavige wetsvoorstel wordt de verplichting tot bijen nascholing ook opgelegd aan stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. De Wet op de architectentitel stelt het minimum aantal uren dat een architect jaarlijks aan bij- en nascholing dient te besteden op zestien. Dat aantal uren zal ook gaan gelden voor de bij- en nascholing van de drie overige disciplines. Indien die uren worden verdeeld over bijvoorbeeld vier cursussen van elk een dagdeel, ten bedrage van circa € 200,– per dagdeel brengt de bij- en nascholingsregeling voor een ingeschreven stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect met inbegrip van de reiskosten (€ 100,–) een lastenverzwaring mee van circa € 900,– op jaarbasis. In totaal bedragen de nalevingskosten voor de circa 3000 in het architectenregister ingeschreven stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten, op wie de voorgestelde bij- en nascholingsregeling van toepassing is, circa € 2 700 000,–. Indien de helft van die uren aan bij- en nascholing wordt aangemerkt als werkuren en wordt uitgegaan van een bruto-uurloon van € 65,– worden die nalevingskosten verhoogd met € 1 560 000,– en bedragen zij totaal € 4 260 000,–. Overigens is dat kostenplaatje gebaseerd op een gebruikelijk patroon, waarbij geen sprake is van extreem dure bij- en nascholingsactiviteiten en ook is verdisconteerd dat bij de bij- en nascholingsactiviteiten ook een lezing of cursus wordt gevolgd die door een beroepsorganisatie wordt georganiseerd en cursussen deels vallen in de late namiddag en avond. Er zijn geen gegevens beschikbaar in hoeverre de 3000 in het architectenregister ingeschreven stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten aan bijen nascholing doen. Het valt niet aan te nemen dat geen van die 3000 ingeschrevenen op jaarbasis geen enkel uur aan bij- en nascholing besteedt.

De drie beroepsorganisaties staan positief tegenover de bij- en nascholing. Dit geldt ook voor de nieuwe informatieverplichting, die verband houdt met de bij- en nascholing. Die verplichting heeft betrekking op de mogelijkheid van een in het architectenregister ingeschreven persoon om een verzoek te doen hem in het register aan te merken als niet langer beroepsmatig actief. In dat geval is de verplichting van bij- en nascholing niet op hem van toepassing (artikel 27a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel).

Overigens worden in het wetsvoorstel geen gevolgen verbonden aan de beoordeling van een verzoek om inschrijving in het architectenregister door een onderdaan uit een andere lidstaat, die zich in die lidstaat niet gehouden heeft aan de verplichte bij- en nascholing. Het nakomen van die verplichting wordt met het oog op de inschrijving niet getoetst. Is die onderdaan eenmaal ingeschreven, dan geldt voor hem overigens wel de bijen nascholingsverplichting die voor een ieder geldt die is ingeschreven in het architectenregister. Uitgezonderd van bijen nascholing zijn personen die zich in het architectenregister hebben ingeschreven als dienstverrichter.

Behalve de geringe administratieve lasten verband houdend met eventuele verzoeken om als niet actieve beroepsbeoefenaar in het architectenregister te worden vermeld leidt het wetsvoorstel tot een lastenverzwaring in verband met de tweejarige beroepservaringperiode. Als uitgangspunt voor de administratieve lasten kan vooralsnog worden uitgegaan van de lasten die tijdens het Experiment zijn geconstateerd. Deze lasten voor het Experiment belopen een bedrag van circa € 7 000,– (2 maal € 3 000,– voor deelname aan de bijeenkomsten en 2 maal verlies van 10 productieve uren1 ten bedrage van € 50,–). Er wordt na de invoering van de regeling inzake beroepservaring rekening gehouden met een jaarlijkse instroom van circa 350 ingeschrevenen in de vier disciplines. Vanaf het tweede jaar van inwerkingtreding van de beroepservaringregeling voor de vier disciplines bedragen de kosten op jaarbasis € 2 450 000,–. In werkelijkheid wordt dat kostenniveau pas na een aantal jaren na inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de architectentitel bereikt omdat de beroepsregeling per discipline wordt ingevoerd.

HOOFDSTUK 8 OVERLEG MET HET BEROEPSVELD

Het beroepsveld is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel. In april 2005 organiseerde de toenmalige Rijksbouwmeester Mels Crouwel twee rondetafelgesprekken om te peilen hoe in het beroepsveld gedacht werd over de wenselijkheid om van de Wet op de architectentitel een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken. Conclusie was dat er brede steun was voor een kwaliteitsversterking van de wet. Mede op basis van deze uitkomsten is door de Rijksbouwmeester het in paragraaf 1.3 van deze memorie van toelichting genoemde advies opgesteld aan de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevr. S. M. Dekker. Zoals in die paragraaf reeds is gememoreerd stemde minister Dekker in met die voorstellen. Vervolgens is door de Rijksbouwmeester in het voorjaar van 2006 een klankbordgroep ingesteld die de wijziging van de Wet op de architectentitel begeleid heeft. Aan de klankbordgroep namen deel vertegenwoordigers van de vier beroepsorganisaties, de beide Technische Universiteiten, de Universiteit Wageningen, het Landelijke Overleg Bouwkunstopleidingen (LOBO), het Overleg Beeldende Kunsten (OBK), de HBO-raad en de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op basis van de bevindingen van de klankbordgroep is het wetsvoorstel aangepast en is een taskforce opgericht die nauw betrokken is bij de inrichting van het wetsvoorstel. De laatste bijeenkomst van de taskforce was 12 september 2007. In deze bijeenkomst is het wetsvoorstel zoveel mogelijk ingericht overeenkomstig de wensen van de diverse in de taskforce betrokken partijen. Vervolgens is dit wetsvoorstel voorgelegd aan de klankbordgroep. De Klankbordgroep stemde in november 2007 in met het wetsvoorstel, dat ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Wijzigingen van de Wet op de architectentitel)

Onderdeel A (artikel 1)

In de artikelen 2, eerste lid, en 23, tweede lid, van de Wet op de architectentitel worden de begrippen register en beroepsorganisatie omschreven. In het wetsvoorstel zijn die begrippen opgenomen in artikel 1 van de Wet op de architectentitel. De inhoud van beide begripsomschrijvingen blijft ongewijzigd. Voorts is in het voorgestelde artikel 1 het begrip«ongeorganiseerde» opgenomen om een ingeschrevene in het architectenregister aan te duiden, die geen lid is van een beroepsorganisatie. Het opnemen van dat begrip hangt samen met de in het voorgestelde artikel 4 van de Wet op de architectentitel tot uitdrukking gebrachte noodzaak om bij de voorbereiding van bijvoorbeeld de nadere invulling van de beroepservaring ook ongeorganiseerden nauw te betrekken. Het is wenselijk dat ook zij hun steentje bijdragen aan het mentorschap van ingeschrevenen in het architectenregister tijdens de beroepservaringperiode voor pas afgestudeerden op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

Onderdeel B (artikel 2)

De vervanging van artikel 2 van de Wet op de architectentitel door een nieuw artikel is deels het gevolg van de omschrijving van het begrip register in het voorgestelde artikel 1 van de Wet op de architectentitel. In het nieuwe artikel 2 van de Wet op de architectentitel zijn het eerste en tweede lid samengevoegd.

Recentelijk bevat de Wet op de architectentitel in de artikelen 27a en 27b enige bepalingen die van invloed zijn op de inrichting van het architectenregister. Artikel 27a van de Wet op de architectentitel noopt tot het maken van een onderscheid in het register tussen actieve en niet-actieve architecten. Artikel 27b van de Wet op de architectentitel dwingt tot het maken van een onderscheid in het register tussen ingeschrevenen die gevestigd zijn in Nederland en ingeschrevenen die in een andere betrokken staat gevestigd zijn en in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur.

Daarnaast kan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet op de architectentitel, in overeenstemming met de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorschriften geven omtrent de inrichting van het register. Tot dusverre is van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt.

Om vorenstaande redenen wordt voorgesteld artikel 2, derde lid, van de Wet op de architectentitel te doen vervallen.

Onderdeel C (artikel 2a)

Artikel 3, eerste lid, van de Wet op de architectentitel bevat het voorschrift dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een Stichting bureau architectenregister opricht. Dat lid vervalt in het voorgestelde artikel 3 van de Wet op de architectentitel. In plaats daarvan wordt in het voorgestelde artikel 2a van de Wet op de architectentitel het bureau architectenregister bij wet ingesteld. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt van toepassing verklaard op het bureau architectenregister.

Onderdeel D (artikel 3)

In onderdeel D wordt voorgesteld om het voorschrift in artikel 3, tweede lid, van de Wet op de architectentitel, inhoudende dat het bureau architectenregister in de gevraagde administratieve bijstand voorziet bij de uitvoering van de regels omtrent het jaarlijkse examen, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet op de architectentitel, te doen vervallen. Dat voorstel hangt samen met het voorgestelde artikel 12b van de Wet op de architectentitel in artikel I, onderdeel L, van het wetsvoorstel.

Onderdeel E (artikel 4)

Het voorgestelde artikel 4 van de Wet op de architectentitel bevat enkele procedurevoorschriften die het bureau architectenregister in acht dient te nemen bij de voorbereiding van de door hem vast te stellen regels. Het bureau architectenregister dient daarbij de vier beroepsorganisaties en de ongeorganiseerden te betrekken. Daarnaast dient het bureau architectenregister voor bepaalde regels de onderwijsinstellingen te betrekken, die zorg dragen voor de door de Wet op de architectentitel vereiste opleiding voor ontwerper. Het gaat dan om regels betreffende het jaarlijkse examen voor personen die ten minste zeven jaar werkzaam zijn op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en die niet in het bezit zijn van het voor de inschrijving in het register benodigde getuigschrift en om regels betreffende de inrichting van de beroepservaringperiode.

De regels die door het bureau architectenregister worden vastgesteld behoeven de goedkeuring van de minister die verantwoordelijk is voor de desbetreffende beroepsgroep.

In artikel 27a, vierde lid, van de Wet op de architectentitel zijn de door de SBA vast te stellen beleidsregels met betrekking tot passende bij- en nascholing voor architecten – indien de SBA daartoe besluit – onderworpen aan de goedkeuring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dat procedurevoorschrift, maar dan gewijzigd in de goedkeuring van de minister die verantwoordelijk is voor de desbetreffende beroepsgroep, is in het onderhavige wetsvoorstel verplaatst naar het voorgestelde artikel 4, vierde lid. In dat vierde lid is eveneens het voorschrift opgenomen dat het bureau architectenregister, indien het besluit beleidsregels met betrekking tot passende bij- en nascholing voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten vast te stellen, bij de voorbereiding daarvan de beroepsorganisatie betrekt van de ontwerpers op wie die beleidsregels van toepassing zijn, alsmede de ongeorganiseerden onder hen.

Onderdeel E (artikel 5)

Het voorgestelde artikel 5 van de Wet op de architectentitel regelt de samenstelling van het bestuur. In hoofdstuk 4 van deze memorie van toelichting is dat artikel reeds toegelicht.

Onderdeel E (artikel 7)

In artikel 7 van de Wet op de architectentitel is de bekostiging van de SBA slechts gedeeltelijk geregeld, namelijk voor zover die bekostiging plaatsvindt door middel van tarieven voor de in dat artikel genoemde diensten door de SBA, zoals het inschrijfgeld ten behoeve van de inschrijving in het register, de jaarlijkse bijdrage ten behoeve van de instandhouding van die inschrijving en het examengeld. De uitvoering door de SBA van de niet uit de tarieven gefinancierde wettelijke taken wordt bekostigd door de ministeries die verantwoordelijk zijn voor de vier beroepsgroepen die zijn ingeschreven in het architectenregister. Het voorgestelde artikel 7 van de Wet op de architectentitel heeft betrekking op de totale bekostiging van het bureau architectenregister.

Zoals in hoofdstuk 6 van deze memorie van toelichting reeds is opgemerkt, worden de kosten die te maken hebben met de bijhouding van het architectenregister vanouds gedragen door degenen die zich wensen in te schrijven in het architectenregister en door de ingeschrevenen in het register. Zij betalen een vergoeding voor de daarmee samenhangende diensten. Het totaal van die inkomsten dient toereikend te zijn voor de bekostiging van die taken van het bureau architectenregister. Dat uitgangspunt is verwoord in het voorgestelde eerste lid van artikel 7 van de Wet op de architectentitel.

In het tweede en derde lid van het voorgestelde artikel 7 van de Wet op de architectentitel worden de taken genoemd die uit de algemene middelen worden bekostigd. Tot die taken behoren in de eerste plaats de taken die in de Wet op de architectentitel zijn opgenomen ter implementatie van de richtlijn (de taken, genoemd in het voorgestelde artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid, van de Wet op de architectentitel). De drie ministers die verantwoordelijk zijn voor de vier groepen beroepsbeoefenaren die in het architectenregister staan ingeschreven nemen de bekostiging van die taken voor hun verantwoording. De verdeelsleutel is naar rato van het aantal ingeschrevenen per groep.

Daarnaast worden, zoals reeds opgemerkt in hoofdstuk 6 van deze memorie van toelichting, de kosten van de kwaliteitsbevorderende maatregelen uit de algemene middelen bekostigd. Die maatregelen hebben betrekking op de vaststelling van de nadere eisen, waaraan een in het register ingeschreven persoon moet voldoen indien hij zich tevens onder een andere titel wenst in te schrijven (het voorgestelde artikel 12a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel), op de vaststelling van regels met betrekking tot het examen voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten die zich in de praktijk geschoold hebben (het voorgestelde artikel 12b, derde lid, van de Wet op de architectentitel), op de vaststelling van regels met betrekking tot de inrichting van de beroepservaringperiode (het voorgestelde artikel 12e, tweede lid, van de Wet op de architectentitel) en van kwalitatieve beleidsregels ter zake van passende bij- en nascholing (het voorgestelde artikel 27a, derde lid, van de Wet op de architectentitel). Ook hier neemt de minister die verantwoordelijk is voor de desbetreffende beroepsgroep de bekostiging voor zijn verantwoording. Verreweg het grootste deel van die kosten zijn de zogenaamde aanloopkosten (de kosten van de vaststelling). Zijn de eisen en regels eenmaal vastgesteld, dan zijn de kosten ten gevolge van incidentele aanpassingen betrekkelijk gering.

Tot slot wordt de periodieke informatieverstrekking aan het door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter uitvoering van artikel 57 van de richtlijn aangewezen centrale contactpunt bekostigd door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Onderdeel E (artikel 8)

De tarifering van de vergoedingen voor diensten die samenhangen met de bijhouding van het architectenregister is geregeld in het voorgestelde artikel 8 van de Wet op de architectentitel. De diensten zijn limitatief opgesomd in dat artikel. Ten opzichte van artikel 7 van de Wet op de architectentitel is de tarifering van de vergoeding voor de behandeling van de aanvraag om erkenning van bepaalde opleidingstitels of getuigschriften nieuw. Op die wijze kan een differentiatie worden aangebracht tussen een verzoek om inschrijving in het architectenregister dat gelet op het soort getuigschrift nauwelijks tijd kost en een verzoek dat in combinatie met de erkenning van een bepaalde opleidingstitel of getuigschrift aanzienlijk meer tijd aan onderzoek vraagt. Nieuw in artikel 8 is voorts de tarifering van de vergoeding voor de behandeling van verzoeken om gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het doorlopen van een tweejarige beroepservaringperiode. Gelet op het feit dat het doorlopen van de tweejarige beroepservaringperiode voor rekening komt van de pas afgestudeerde, ligt het in de rede de kosten van de behandeling van een verzoek om vrijstelling van het doorlopen van die periode in rekening te brengen van de verzoeker.

In de huidige praktijk wordt voor het verstrekken van informatie omtrent de inschrijving van een persoon in het architectenregister door de SBA geen vergoeding in rekening gebracht, ofschoon dat volgens artikel 22, eerste lid, van de Wet op de architectentitel wel mogelijk is. Gelet op het belang dat consumenten het register laagdrempelig kunnen raadplegen, is dat raadplegen gratis. In het voorgestelde artikel 8 van de Wet op de architectentitel vervalt om die redenen de mogelijkheid om een vergoeding te vragen aan een persoon die informatie wenst omtrent de inschrijving van een door hem genoemde persoon in het register.

In het voorgestelde artikel 8 worden de uitvoeringskosten die voor het bureau verbonden zijn aan de behandeling van een verzoek om te worden aangemerkt als een niet actieve beroepsbeoefenaar bekostigd uit instandhoudingkosten van de inschrijving.

In het voorgestelde artikel 8 van de Wet op de architectentitel wordt niet langer bepaald dat de vaststelling van de tarieven de goedkeuring behoeft van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Die goedkeuring is geregeld in artikel 17 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Onderdelen H, I, J en K (artikelen 9 tot en met 12)

De artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Wet op de architectentitel geven een limitatieve opsomming van getuigschriften, certificaten of andere titels van opleidingen op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur die vereist zijn om te kunnen worden ingeschreven in het register. Onder die opsomming valt ook het getuigschrift van het examen dat jaarlijks kan worden afgelegd door personen die ten minste zeven jaar werkzaam zijn op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, maar niet het vereiste diploma hebben om te kunnen worden ingeschreven in het architectenregister. Voorts wordt in die opsomming ook de mogelijkheid genoemd dat personen in het architectenregister kunnen worden ingeschreven die ten genoegen van de verantwoordelijke minister hebben aangetoond over een uitzonderlijke bekwaamheid te beschikken op het gebied waarop zij werkzaam zijn.

In het wetsvoorstel zijn de twee laatstgenoemde inschrijvingsgronden niet langer opgenomen in de artikelen 9, 10, 11, en 12 van de Wet op de architectentitel. De mogelijkheid om op grond van uitzonderlijke bekwaamheid op het betreffende vakgebied te kunnen worden ingeschreven is, zij het anders verwoord, vervat in het voorgestelde artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de architectentitel. De mogelijkheid om zich in te schrijven in het architectenregister na geslaagd te zijn voor het examen, dat jaarlijks wordt opengesteld voor personen die zich in de praktijk hebben geschoold op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur wordt geregeld in het voorgestelde artikel 12b van de Wet op de architectentitel.

In het voorgestelde eerste lid van de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Wet op de architectentitel zijn niet langer getuigschriften van opleidingen genoemd, die op het tijdstip van indiening van het wetsvoorstel niet meer bestaan.

Door middel van een nieuwe overgangsbepaling (artikel 29, eerste lid, van de Wet op de architectentitel) wordt veilig gesteld dat personen die in het bezit zijn van een getuigschrift van een niet meer bestaande opleiding, dat voordien wel recht gaf op inschrijving in het register (in het vervolg van deze memorie van toelichting genoemd: oud getuigschrift), zich op grond van dat getuigschrift kunnen blijven inschrijven in het register. Tot die personen kunnen behoren personen die zich voor het eerst in het architectenregister wensen in te schrijven, maar ook personen die op grond van een oud getuigschrift in het register zijn ingeschreven, maar zich hebben laten uitschrijven.

Als gevolg van die wijzigingen beperken de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Wet op de architectentitel zich wat betreft de opleidingen in Nederland tot de getuigschriften van de masteropleidingen op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur aan universiteiten of hogescholen die zijn genoemd in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Door het voorgestelde artikel 12 van de Wet op de architectentitel wordt voor inschrijving in het architectenregister als interieurarchitect geëist dat de aanvrager in het bezit is van het diploma van een masteropleiding op het gebied van de interieurarchitectuur. In het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Wet op de architectentitel wordt rekening gehouden met het feit dat op het tijdstip waarop de wijziging van artikel 12 van de Wet op de architectentitel in werking treedt studenten nog een opleiding volgen voor een getuigschrift dat voor dat tijdstip recht gaf op inschrijving als interieurarchitect in het architectenregister.

Ter wille van de flexibiliteit is in de artikelen 9, 10, 11 en 12, eerste lid, van de Wet op de architectentitel in onderdeel c, de mogelijkheid gehandhaafd dat de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap andere opleidingen aanwijzen, die qua niveau vergelijkbaar zijn aan de masteropleidingen aan de genoemde universiteiten en hogescholen.

In het tweede lid van de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel hebben de betrokken ministers de bevoegdheid om nadere regels te geven over de inrichting, die aan de opleiding moet zijn gegeven, wil de afgestudeerde van die opleidingen zich kunnen inschrijven in het architectenregister.

In 1988 werd het nodig geacht tot de vaststelling van die nadere regels over te gaan, omdat de in de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel genoemde opleidingen en studierichtingen meerdere afstudeerrichtingen, differentiaties of afdelingen kennen, waarvan sommige duidelijk beogen op te leiden voor andere beroepen dan die waarop de Wet op de architectentitel betrekking heeft. In die nadere regels zijn de afstudeerrichtingen, differentiaties of afdelingen aangegeven van de in de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel genoemde opleidingen, die zonder meer recht geven op inschrijving in het architectenregister. Daarnaast wordt in de nadere regels telkens voor de in de artikelen 9 tot en met 12 van die wet genoemde opleidingen en studierichtingen een globale omschrijving gegeven van de «begintermen», teneinde de mogelijkheid te scheppen dat ook afgestudeerden die een andere richting hebben gevolgd voor inschrijving in het architectenregister in aanmerking komen indien zij door de samenstelling van hun studiepakket geacht kunnen worden deskundig te zijn. Mede in verband met de bachelor-masterstructuur is in 2006 een nieuwe nadere regeling vastgesteld. Gelet op het feit dat het niet doenlijk is om op het niveau van de wet die inhoudelijke waarborgen te geven dat inschrijving in het register blijft voorbehouden aan specifiek deskundigen, is in het onderhavige wetsvoorstel de bevoegdheid tot het stellen van die nadere regels in het derde lid van de artikelen 9 tot en met 12 vervangen door een verplichting.

De periodieke toetsing van de begintermen van de nadere regeling aan de eindtermen van het onderwijs blijft een bevoegdheid van de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het ligt voor de hand dat die ministers het bureau architectenregister hiervoor inschakelen.

De bevoegdheid van die ministers om op basis van de Wet op de architectentitel de begintermen van de Nadere Regeling te toetsen aan de eindtermen van het onderwijs staat naast de toetsing die periodiek plaatsvindt op basis van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Daarbij gaat het om de externe beoordeling van het hoger onderwijs, die op aanvraag van de onderwijsinstelling in opdracht van de NVAO door een visiterende en beoordelende instantie met behulp van onafhankelijke deskundigen wordt uitgevoerd. Die instantie brengt vervolgens een visitatierapport uit dat door de onderwijsinstelling in het kader van een aanvraag om accreditatie aan de NVAO wordt overgelegd. De NVAO neemt vervolgens op grond van deze externe beoordeling het accreditatiebesluit (de accreditatie is het kwaliteitskeurmerk dat aangeeft dat aan de gestelde eisen, neergelegd in het Accreditatiekader van de NVAO is voldaan).

Voorkomen dient te worden dat de onderwijsinstellingen geconfronteerd worden met op elkaar volgende toetsen, die onderling niet zijn afgestemd. Dit betekent dat de onderwijsinstellingen zich in het kader van hun aanvraag om accreditatie rekenschap hebben te geven van de eisen van de Nadere regeling. Voorts betekent dit dat bij de start van een accreditatieprocedure afstemming dient plaats te vinden tussen de onderwijsinstellingen, de visiterende en beoordelende instanties en de drie ministeries die verantwoordelijk zijn voor de Nadere regeling. De afstemming dient met name betrekking te hebben op de domeinspecifieke eisen (facet 1.1. van onderwerp 1 (doelstellingen) van het Accreditatiekader), die vanuit de Nadere regeling gesteld worden. Eenzelfde afstemming dient in voorkomende gevallen ook plaats te vinden met het bureau architectenregister indien er sprake is van een vrijstelling van de beroepservaringperiode krachtens het voorgestelde artikel 12d, derde lid, van de Wet op de architectentitel.

In de voorgestelde artikelen 9, eerste lid, onderdeel h, en 10 tot en met 12, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de architectentitel is in overeenstemming met de richtlijn tot uitdrukking gebracht dat uitsluitend een persoon die aangemerkt kan worden als een migrerend beroepsbeoefenaar in aanmerking komt voor het doen van een verzoek om te worden ingeschreven in het register op grond van een in een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel. In het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de architectentitel wordt overeenkomstig artikel 10, aanhef, van de richtlijn de extra eis gesteld dat de verzoeker een bijzondere en uitzonderlijke reden moet hebben om niet te voldoen aan de minimumopleidingseisen van artikel 46, eerste lid, van de richtlijn.

Het is ongewenst om personen die op grond van een in een derde land behaald getuigschrift een verzoek doen tot inschrijving in het register dezelfde mogelijkheden te bieden als migrerende beroepsbeoefenaren die op grond van een in een andere betrokken staat behaald getuigschrift een verzoek tot inschrijving doen. Om die reden is in de voorgestelde artikelen 9, eerste lid, onderdeel j, en 10 tot en met 12, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de architectentitel niet langer opgenomen dat de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties overeenkomstig worden toegepast.

Onderdeel L (artikelen 12a, 12b en 12c)

De tekst van het voorgestelde artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de architectentitel is in overeenstemming gebracht met de formulering van artikel 48, tweede lid, van de richtlijn. Daardoor wordt nog duidelijker dan bij de huidige tekst in de artikelen 9, 10, 11 en 12, eerste lid, respectievelijk onderdeel g, e, g en d, van de Wet op de architectentitel dat het om een categorie uitzonderlijke personen gaat die op grond van dat artikel in aanmerking komen voor het certificaat, inhoudende dat de betrokkene zich door zijn prestaties in het bijzonder heeft onderscheiden.

Voorts is de certificaatverlening losgekoppeld van het verlenen van ontheffing van het examen voor personen, die langdurig werkzaam zijn op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuinen landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en niet in het bezit zijn van het voor de inschrijving in het register vereiste getuigschrift (het voorgestelde artikel 12b van de Wet op de architectentitel).

In het voorgestelde artikel 12a, tweede lid, van de Wet op de architectentitel is voorts opgenomen dat een persoon die in het architectenregister staat ingeschreven onder een bepaalde titel, maar die gedurende een lange periode intensief beroepsmatig werkzaam is op het gebied van één van de andere drie disciplines waarvoor op grond van inschrijving in het architectenregister titelbescherming geldt, zich onder de titel van die discipline kan inschrijven. Het ontbreken van het daarvoor vereiste diploma staat dat thans niet toe. De mogelijkheid om een examen af te leggen al dan niet na gedeeltelijke vrijstelling door de examencommissie wordt door die ingeschrevenen vaak als een onderwaardering van hun prestaties op dat gebied gezien. Toepassing van artikel 12a, eerste lid, op deze personen is oneigenlijk. In het voorgestelde tweede en derde lid van artikel 12a zijn twee eisen opgenomen. Betrokkene moet staan ingeschreven in het architectenregister op basis van een getuigschrift als bedoeld in het voorgestelde artikel 9, 10, 11 of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de Wet op de architectentitel. Voorts dient hij te voldoen aan de krachtens het voorgestelde derde lid van artikel 12a van de Wet op de architectentitel door het bureau architectenregister te stellen nadere eisen. Die nadere eisen behoeven niet te resulteren in het afleggen van een examen dat vergelijkbaar is met het examen dat wordt bedoeld in het voorgestelde artikel 12b van de Wet op de architectentitel. Zij kunnen zich beperken tot het tonen van het ontworpen uitgevoerde werk.

Het voorgestelde artikel 12b van de Wet op de architectentitel heeft betrekking op het examen voor personen die langdurig werkzaam zijn op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuinen landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur, maar zich niet kunnen laten inschrijven in het register omdat zij niet het daarvoor vereiste getuigschrift hebben.

De regeling van het examen wordt opgedragen aan het bureau architectenregister. Het bureau dient bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van die regels het beroepsveld en de betrokken onderwijsinstellingen in te schakelen. De twee toelatingseisen die in het Examenbesluit Wet op de architectentitel en in de daarop gebaseerde examenreglementen zijn gesteld, worden in het voorgestelde tweede lid van artikel 12b van de Wet op de architectentitel opgenomen. Die eisen hebben betrekking op een beroepservaring van ten minste zeven jaar op het vakgebied waarvoor het examen wordt afgelegd en voorafgaande betaling van het examengeld.

In het voorgestelde derde lid worden enkele onderwerpen genoemd waaraan in ieder geval in de regels met betrekking tot het examen aandacht dient te worden geschonken. Overigens ligt het in de rede dat het bureau architectenregister het Examenbesluit Wet op de architectentitel en de examenreglementen van de vier examencommissies als uitgangspunt neemt voor de op te stellen regels.

Het voorgestelde artikel 12c van de Wet op de architectentitel strekt ertoe om uitsluitend die personen in te schrijven in het register die in de betrokken staat of in het derde land waar zij hun opleidingstitel hebben behaald gerechtigd zijn beroepsmatig werkzaamheden te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur. Voor wat betreft personen die afkomstig zijn uit een betrokken staat spoort dat uitgangspunt met artikel 1 van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties.

Onderdeel M (artikelen 12d en 12e)

De voorgestelde artikelen 12d en 12e van de Wet op de architectentitel hebben betrekking op de beroepservaringperiode. In hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting worden de redenen genoemd, die ten grondslag liggen aan het feit dat een persoon na het behalen van het voor de inschrijving in het architectenregister vereiste getuigschrift of diploma zich eerst kan inschrijven in het register nadat hij met goed gevolg een tweejarige beroepservaringperiode heeft afgesloten. Dat vereiste is neergelegd in het voorgestelde eerste lid van artikel 12d van de Wet op de architectentitel.

Die wijziging strekt ertoe om toekomstige beroepsbeoefenaren beter toe te rusten op het beroepsmatig uitoefenen van hun vak. Gelet daarop is in het eerste lid van dat artikel uitdrukkelijk bepaald dat ook op andere wijze beroepservaring kan worden opgedaan dan in het kader van de in dat lid bedoelde beroepservaringperiode.

Een persoon die de beroepservaringperiode wenst te doorlopen is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect die hem begeleidt. Die begeleiding vindt plaats door een in het architectenregister ingeschreven beroepsbeoefenaar, die ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam is in het beroep, waarvoor die persoon zich in het architectenregister wil laten inschrijven. De persoon die de beroepservaringperiode doorloopt en werkt bij een bureau of een overheidsinstelling van zijn discipline vindt die begeleiding in de regel bij dat bureau of die overheidsinstelling. Een persoon die een eigen bureau wenst te starten zal aangewezen zijn op beroepsbeoefenaren die als buitenmentor willen fungeren. De verantwoordelijkheid voor het zoeken en vinden van een begeleider ligt bij de betrokkene. Indien de betrokkene ondanks intensieve inspanning van zijn kant er niet in slaagt een begeleider te vinden, kan hij het bureau architectenregister vragen zijn invloed aan te wenden voor het vinden van een begeleider.

De tweejarige beroepservaring kan alleen slagen indien onder de ingeschrevenen in het architectenregister een daadwerkelijke bereidheid bestaat om die begeleiding op zich te nemen. Het bureau architectenregister heeft een signaleringsfunctie indien het vinden van een begeleider tijdens de beroepservaringperiode ondanks zijn inspanningen voor pas afgestudeerden bij herhaling een knelpunt blijkt te zijn.

Nadat het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven, zullen overigens de artikelen 12d en 12e van de Wet op de architectentitel, zoals in hoofdstuk 5 van deze memorie van toelichting reeds is opgemerkt, niet direct in werking treden na plaatsing van de wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel in het Staatsblad. Zolang die artikelen niet in werking zijn getreden, kunnen personen in het architectenregister worden ingeschreven uitsluitend op grond van het vereiste getuigschrift.

In het tweede lid van artikel 12d van de Wet op de architectentitel is voorts een ruime overgangsregeling getroffen, die is gekoppeld aan de bekendmaking van de regels omtrent de inrichting van de tweejarige beroepservaring. Studenten die in het jaar van die bekendmaking of in de twee daaropvolgende jaren afstuderen kunnen zich nog laten inschrijven in het architectenregister op basis van het vereiste getuigschrift.

In het voorgestelde artikel 12e van de Wet op de architectentitel is op hoofdlijnen de inhoud opgenomen van de te stellen regels met betrekking tot de beroepservaringperiode. Duidelijkheid dient te worden verschaft over het niveau aan kennis, inzicht en vaardigheden waarover een persoon die de beroepservaringperiode heeft doorlopen ten minste dient te beschikken, de wijze waarop die periode wordt afgesloten en de voorwaarden waaronder gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verkregen. Tenslotte dient er een voorziening te worden getroffen in geval van een conflict tussen de begeleider en de persoon die onder zijn begeleiding de tweejarige beroepservaringperiode doorloopt.

De opleidingen bij de Academies van Bouwkunst kenmerken zich door het feit dat in de opleiding plaats is ingeruimd voor de beroepspraktijk. Daardoor zullen studenten die met goed gevolg een opleiding aan die academies hebben afgesloten in de regel beter toegerust zijn op de eisen die de praktijk aan een beroepsbeoefenaar stelt dan studenten die het vereiste getuigschrift hebben behaald aan één van de universiteiten. De vierjarige opleiding aan de academies valt uiteen in een binnen- en een buitenschools deel. Het buitenschoolse deel wordt gerealiseerd doordat de student gedurende de opleidingsperiode in de beroepspraktijk werkt. Met het lerend werken in de beroepspraktijk verdient hij de helft van de benodigde studiepunten. Het buitenschoolse curriculum van de Academies van Bouwkunst heeft betrekking op de disciplines architectuur, stedenbouw en tuin- en landschap.

In opdracht van de Rijksbouwmeester heeft een commissie onder voorzitterschap van architect Thijs Asselbergs in het najaar van 2007 een onderzoek gedaan naar het buitenschoolse curriculum van de Academies van Bouwkunst en de vraag of het buitenschoolse curriculum in overeenstemming is met een 2-jarige beroepservaringperiode1. De commissie is van mening dat het buitenschoolse curriculum van de Academies van Bouwkunst ondanks de door haar bepleite verbeteringen, binnen de huidige context voldoende kwaliteit heeft om opname van afgestudeerden in het architectenregister te rechtvaardigen. Voor wat betreft de nabije toekomst is de commissie van mening dat opname in het register afhankelijk is van wat in de nieuwe Wet op de architectentitel over het inschrijvingsniveau voor het register, te weten voor de beroepservaringperiode, nog door het bureau architectenregister vastgelegd zal worden.

De commissie is positief over het opleidingsmodel van de Academies van Bouwkunst, maar concludeert ook dat er verbeteringen in het buitenschoolse deel nodig en mogelijk zijn. Die betreffen onder meer de relatie met de werkgevers die zich bewuster kunnen worden van hun verantwoordelijkheid en een grotere aandacht voor het mentorschap, dat een wezenlijk onderdeel van het onderwijssysteem zou moeten uitmaken. Verder beveelt de commissie onder meer aan de competenties voor stedenbouwkunde en tuin- en landschapsarchitectuur meer in overeenstemming te brengen met wat op die gebieden in de praktijk nodig is. Het Landelijk Overleg Bouwkunstopleidingen (LOBO) heeft toegezegd actie te ondernemen om de aanbevelingen tot uitvoering te brengen.

In het voorgestelde artikel 12d, derde lid, van de Wet op de architectentitel is de mogelijkheid van een algemene vrijstelling opgenomen voor afgestudeerden aan de Academies van Bouwkunst indien de inrichting van het buitenschoolse deel qua niveau en mentorschap vergelijkbaar is met de inrichting van de tweejarige beroepservaringperiode in de nadere regels van het bureau architectenregister. Teneinde die afstemming zo efficiënt en snel mogelijk te laten verlopen is het noodzakelijk om de onderwijsinstellingen te betrekken bij de voorbereiding van de inrichting van de tweejarige beroepservaringperiode. Het bureau architectenregister besluit tot die vrijstelling op grond van de in het derde lid van artikel 12d genoemde criteria. Het besluit kan per academie en per opleiding worden genomen. Het besluit geeft tenslotte duidelijk aan welk aanvangstijdstip van de opleiding bepalend is om onder het besluit te vallen.

Naast die generieke vrijstellingsmogelijkheid voor de Academies van Bouwkunst wordt in de regels met betrekking tot de tweejarige beroepservaringperiode krachtens het voorgestelde artikel 12e, tweede lid, van de Wet op de architectentitel een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen voor onderdelen of gedeelten van de beroepservaringperiode. Die vrijstelling kan door een persoon worden aangevraagd die in het bezit is van het vereiste getuigschrift, maar ook door een universiteit of Academie van Bouwkunst, indien die academie nog niet in aanmerking komt voor de generieke vrijstelling, bedoeld in het voorgestelde artikel 12d, derde lid, van de Wet op de architectentitel. In de regeling dienen de voorwaarden te worden geformuleerd die tot een gedeeltelijke vrijstelling kunnen leiden. Gedeeltelijke vrijstelling zal slechts mogelijk zijn indien aangetoond wordt dat ervaring is opgedaan onder begeleiding van een persoon die bij de aanvang van die begeleiding ten minste drie jaar blijkens zijn inschrijving in het architectenregister beroepsmatig werkzaam is met gebruikmaking van de titel waaronder de persoon die hij begeleidt zich uiteindelijk wenst in te schrijven in het architectenregister.

De vrijstellingsbepalingen dienen personen een kader te bieden waarop zij tijdens hun studie kunnen inspelen door in die periode onder begeleiding of in samenspel met in het architectenregister ingeschrevenen vaardigheden te ontwikkelen of praktische kennis te verbreden of verdiepen.

Onderdeel O (artikel 13)

De voorgestelde eerste twee leden van artikel 13 van de Wet op de architectentitel vervangen het huidige eerste lid van dat artikel.

In het voorgestelde eerste lid is opgenomen welke stukken in ieder geval moeten worden gevoegd bij het verzoek tot inschrijving.

Op de beslissing omtrent een verzoek om inschrijving of de aanvraag om erkenning van een getuigschrift dat in het buitenland is behaald is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Enkele bepalingen in de Wet op de architectentitel worden reeds geregeld in de Algemene wet bestuursrecht en kunnen derhalve vervallen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bepaling in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de architectentitel dat bij de indiening van het verzoek tot inschrijving in het register gebruik gemaakt dient te worden van een door het bureau architectenregister vastgesteld formulier. Dat onderwerp wordt geregeld in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Een ander voorbeeld is artikel 15, eerste lid, van de Wet op de architectentitel. Daarin is opgenomen dat een besluit tot weigering van inschrijving eerst wordt genomen nadat de indiener van het verzoek tot inschrijving in de gelegenheid is gesteld aanvullende bewijsstukken ter ondersteuning van het verzoek over te leggen. Die bepaling kan komen te vervallen omdat artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht daarin voorziet.

Het voorgestelde tweede lid van artikel 13 van de Wet op de architectentitel komt overeen met de laatste zin van het huidige artikel 13, eerste lid. De redactie van het tweede lid is aangepast aan de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. Zolang de betaling voor de behandeling van een verzoek tot inschrijving of van een aanvraag om erkenning niet door het bureau architectenregister is ontvangen wordt het verzoek of de aanvraag buiten behandeling gelaten in plaats van de fictie dat het verzoek of de aanvraag niet is ingediend.

De overige wijzigingen in artikel 13 van de Wet op de architectentitel hebben uitsluitend betrekking op noodzakelijke wijzigingen van wetstechnische aard als gevolg van verlettering in de artikelen waarnaar wordt verwezen.

Onderdeel P (artikel 15)

Zoals reeds is opgemerkt in de toelichting op onderdeel O, kan het eerste lid van artikel 15 van de Wet op de architectentitel vervallen vanwege het feit dat de Algemene wet bestuursrecht een dergelijke bepaling kent. Dat geldt niet voor de bepaling in het tweede lid. Die bepaling voorziet in de mogelijkheid dat het bureau architectenregister een persoon oproept, die een verzoek tot inschrijving indient of een aanvraag om erkenning van een door hem in een andere betrokken staat of in een derde land behaald diploma, indien er twijfel is of de schriftelijk gepresenteerde feiten ook daadwerkelijk kloppen. Een enkele keer is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Om die reden wordt die bepaling in de Wet op de architectentitel gehandhaafd.

Onderdelen Q, R, S, T en X (artikelen 16, 17, 18, 21 en 24)

De in de onderdelen Q, R, S, T en X voorgestelde wijzigingen in de artikelen 16, 17, 18, 21 en 24 van de Wet op de architectentitel hebben uitsluitend betrekking op noodzakelijke wijzigingen van wetstechnische aard als gevolg van verlettering in de artikelen waarnaar wordt verwezen.

Onderdeel U (artikel 22)

Op basis van artikel 22 van de Wet op de architectentitel bestaat de mogelijkheid om het verstrekken van informatie of een persoon in het architectenregister staat ingeschreven en onder welke titel tegen betaling te verstrekken. Er is door het bureau architectenregister geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor deze vorm van informatieverstrekking een vergoeding in rekening te brengen. Gelet op het feit dat het wetsvoorstel beoogt de positie van de consument te versterken jegens in het architectenregister ingeschreven personen, verdient het aanbeveling dat de informatie of een persoon in het register staat ingeschreven en zo ja, onder welke titel laagdrempelig beschikbaar is en wordt verstrekt. Om die reden is de informatieverstrekking gratis. Die gratis verstrekking volgt uit de wijziging van artikel 22, eerste lid, van de Wet op de architectentitel en uit het feit dat die informatieverstrekking niet is opgenomen in het voorgestelde artikel 8 van de Wet op de architectentitel.

Onderdeel V (artikel 23)

De voorgestelde wijziging in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de architectentitel hangt samen met het voorstel om aan de begripsomschrijvingen in artikel 1 van de Wet op de architectentitel de omschrijving van het begrip beroepsorganisatie toe te voegen.

Het voorgestelde vijfde lid van artikel 23 van de Wet op de architectentitel strekt er toe om duidelijk te maken dat beoefenaren van beroepen, die in het spraakgebruik worden aangeduid met een benaming, waarin het woord architect voorkomt, maar waarvan de werkzaamheden niets te maken hebben met die van een architect, zoals bijvoorbeeld automatiseringsarchitect, die benaming kunnen blijven gebruiken zonder iets te duchten te hebben van een actie dat zij ten onrechte die benaming voeren.

Onderdeel W (artikel 23a)

De Wet op de architectentitel heeft betrekking op natuurlijke personen. Architectenbureaus en bureaus voor stedenbouw, tuinen landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur kunnen zich, ongeacht hun rechtsvorm, niet inschrijven in het register. Hierdoor zijn bureaus per definitie niet titelgerechtigd. Een consequente doorvoering van dit uitgangspunt zou betekenen dat een bureau zich geen architectenbureau zou mogen noemen. Uit de rechtspraak blijkt dat de rechter die gevolgtrekking te ver vindt gaan.

De Hoge Raad gaf in zijn arrest van 15 december 2000 (C99/111HR) te kennen dat de Wet op de architectentitel ook op rechtspersonen van toepassing is. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat de wet geen grondslag biedt voor de eis dat ten minste de helft van de directie van een rechtspersoon staat ingeschreven in het register, aangezien een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt.

De Hoge Raad overwoog dat uit het oogpunt van consumentenbescherming wel van een bureau dat de architectentitel in enigerlei vorm in of bij haar bureaunaam voert, verwacht mag worden dat de bouwkundige werkzaamheden van dat bureau door of onder de feitelijke leiding van een architect worden uitgevoerd. Dat criterium is in de praktijk moeilijk te handhaven. De SBA heeft er geen zicht op of de titelgerechtigde aan het bureau verbonden blijft en of deze daadwerkelijk belast is met de uitvoering van of de feitelijke leiding over de bouwkundige werkzaamheden.

Sommige bureaus omzeilen het criterium door zich te begeven in voortdurende schijnsollicitatieprocedures en opvolgende tijdelijke contracten met een titelgerechtigde. Continuïteit van kwaliteit van bouwkundige en architectonische dienstverlening is hier in het geding. Ter voorkoming van nodeloos procederen en ter beperking van onnodige belasting van het gerechtelijk apparaat wordt artikel 23a voorgesteld. In dit artikel wordt bepaald dat een bureau slechts bevoegd is een door de wet beschermde titel in of bij haar naam te vermelden, indien ten minste de helft van de bestuurders, (commanditaire) vennoten of maten van dat bureau gerechtigd zijn de desbetreffende titels te voeren (50% eis). Bewust wordt in artikel 23a de algemene term «bureau» genoemd in plaats van het juridische begrip «rechtspersoon», omdat de voorwaarde dient te gelden ongeacht de rechtsvorm van een bureau (besloten vennootschap, vennootschap onder firma, eenmanszaak). Het tweede lid heeft betrekking op het gebruik van persoonsnamen in bureaunamen in combinatie met een beschermde titel. Hierover zijn door de SBA verschillende gerechtelijke procedures gevoerd wegens het ontbreken van een wettelijke bepaling. Overeenkomstig de arresten van verschillende gerechtshoven strekt het tweede lid er toe dat een bureau dat aan de vorenbedoelde 50% eis voldoet slechts gerechtigd is in of bij haar bureaunaam een door de wet beschermde titel te combineren met namen van natuurlijke personen, indien die personen onder de betreffende titel staan ingeschreven in het architectenregister. Door artikel 23a wordt de positie van titelgerechtigden binnen bureaus versterkt en krijgt de consument de garantie dat zijn opdracht daadwerkelijk door of onder leiding van een gekwalificeerde en titelgerechtigde ontwerper wordt uitgevoerd. Hiermee wordt voldaan aan de doelstelling om de wet tot een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken.

Onderdeel AA (artikel 27a)

De voorgestelde wijziging in artikel 27a, eerste lid, van de Wet op de architectentitel strekt er toe om de bij- en nascholingsverplichting uit te breiden tot de in het architectenregister ingeschreven stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect. Het voorgestelde tweede lid van artikel 27a van de Wet op de architectentitel wijkt redactioneel en inhoudelijk af van het huidige tweede lid. De melding ter zake van het niet langer beroepsmatig actief zijn als ontwerper wordt vervangen door het verzoek om in het register te worden aangemerkt als niet langer beroepsmatig actief. De noodzaak tot het aanbrengen van een onderscheid in het register tussen ingeschreven ontwerpers die een dergelijk verzoek hebben gedaan en ingeschreven ontwerpers die een dergelijk verzoek niet hebben gedaan is daarmee een feit. Om die reden ontbreekt in het voorgestelde artikel 27a van de Wet op de architectentitel het vijfde lid van het huidige artikel 27a. In het voorgestelde tweede lid wordt een persoon die in het architectenregister is ingeschreven als dienstverrichter uitdrukkelijk uitgezonderd van de bij- en nascholingsverplichting. De procedureregels die van toepassing zijn op de beleidsregels ter zake van passende bij- en nascholing worden geregeld in het voorgestelde artikel 4, vierde lid, van de Wet op de architectentitel. Het voorgestelde derde lid is daarmee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel BB (artikel 27aa)

Het voorgestelde artikel 27aa van de Wet op de architectentitel legt aan een ingeschrevene in het architectenregister een verplichting op om een persoon die hem om een offerte vraagt te informeren over zijn deskundigheid en vakbekwaamheid, daaronder begrepen de gevolgde bij- en nascholingsactiviteiten en enkele andere van belang zijnde onderwerpen, zoals het al dan niet gedekt zijn van de gevraagde werkzaamheden door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Die informatieplicht komt in de plaats van de voorgestelde gedragsregels in het in paragraaf 1.3 van deze memorie van toelichting reeds genoemde advies van de Rijksbouwmeester. Het voordeel van die oplossing is dat er geen nadere regels behoeven te worden gesteld ter uitwerking van gedragsregels.

Onderdeel EE (artikelen 28 tot en met 30)

Onderdeel EE heeft betrekking op het in de Wet op de architectentitel in te voegen nieuw hoofdstuk VIIA. Dit hoofdstuk bevat enkele overgangsbepalingen, die uit een oogpunt van transparantie in de Wet op de architectentitel worden geregeld.

Het voorgestelde artikel 28 van de Wet op de architectentitel garandeert dat een ieder die ingeschreven is in het architectenregister op het moment dat het register van de SBA overgaat op het bureau architectenregister ook daarna ingeschreven blijft. Indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet wordt verheven, zullen, zoals in hoofdstuk 5 van deze memorie reeds is opgemerkt, de artikelen en onderdelen van artikelen van die wet, die te maken hebben met de omzetting van de privaatrechtelijke grondslag van het SBA naar een publiekrechtelijke grondslag als eerste van die wet in werking treden. Uiteraard kan een ingeschrevene na die overgang te allen tijde besluiten zich uit te schrijven en kan ook het bureau de inschrijving doorhalen indien daartoe wettelijke redenen zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het niet betalen van de jaarlijkse vergoeding voor de instandhouding van de inschrijving. Voorts stelt het voorgestelde tweede lid van artikel 28 veilig dat verzoeken om doorhalingen in het architectenregister door de SBA in behandeling worden genomen door het bureau architectenregister.

In de voorgestelde wijzigingen van de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel worden niet langer getuigschriften van opleidingen op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur genoemd, die niet meer bestaan of waarvan wordt voorgesteld die opleidingen te vervangen door opleidingen op een hoger niveau (interieurarchitecten).

Het voorgestelde artikel 29, eerste lid, van de Wet op de architectentitel strekt er toe om de inschrijving in het architectenregister als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect te waarborgen voor degenen die in het bezit zijn van een in Nederland behaald getuigschrift, dat krachtens artikel 9, 10, 11 of 12 van de Wet op de architectentitel recht geeft op inschrijving in het architectenregister. In het voorgestelde artikel 29, eerste lid, wordt een tijdstip genoemd, waarop men in bezit moet zijn geweest van zo’n getuigschrift. Dat tijdstip is het tijdstip van inwerkingtreding van de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel. Aan dat tijdstip wordt ook gerefereerd in het voorgestelde derde lid van artikel 29 van de Wet op de architectentitel.

Aan de personen die in het bezit zijn van een getuigschrift waarvan de opleiding niet meer bestaat op het tijdstip, bedoeld in het voorgestelde artikel 29, eerste lid, van de Wet op de architectentitel, wordt niet de eis gesteld van een tweejarige beroepservaring. Er wordt van de veronderstelling uitgegaan dat die personen die ervaring inmiddels al in de praktijk hebben opgedaan. In het voorgestelde artikel 29, tweede lid, worden aan een verzoek om inschrijving krachtens het eerste lid de gebruikelijke eisen gesteld die aan de indiening van een verzoek om inschrijving in het architectenregister worden gesteld, daaronder begrepen de betaling vooraf van de vergoeding voor de behandeling daarvan.

In het voorgestelde artikel 12 van de Wet op de architectentitel wordt voor de inschrijving in het architectenregister aan interieurarchitecten hetzelfde niveau aan opleiding geëist, die de artikelen 9, 10 en 11 van de Wet op de architectentitel stellen aan respectievelijk architecten, stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten. Het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Wet op de architectentitel strekt ertoe om personen die in Nederland een niet masteropleiding voor interieurarchitect volgden, op het tijdstip, waarop het voorgestelde artikel 12 in werking treedt, in staat te stellen zich in te schrijven in het architectenregister na het behalen van het getuigschrift van die niet masteropleiding. De persoon die zich krachtens artikel 29, derde lid, van de Wet op de architectentitel wenst in te schrijven in het architectenregister wordt niet krachtens dat derde lid automatisch vrijgesteld van de eis van het volgen van de tweejarige beroepservaringperiode. Die persoon valt onder het regime van het voorgestelde artikel 12d van de Wet op de architectentitel. Indien in de periode voorafgaand aan het behalen van dat getuigschrift reeds regels voor een beroepservaringperiode voor interieurarchitecten zijn bekendgemaakt en de periode van het lopende kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren is verstreken gelden voor die persoon de wettelijke voorschriften met betrekking tot beroepservaring. Dit volgt uit de aanhef van het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Wet op de architectentitel. Die aanhef voorziet tevens in de toepassing van het voorgestelde artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet op de architectentitel op een verzoek om inschrijving krachtens dat derde lid.

Artikel II

In artikel II wordt een omschrijving gegeven van enkele veel voorkomende begrippen in de artikelen III tot en met VII van het wetsvoorstel.

Artikelen III tot en met V

De voorgestelde artikelen III tot en met V zijn gebruikelijke bepalingen bij verzelfstandiging van een departementsonderdeel. Dergelijke bepalingen zijn ook noodzakelijk voor de omzetting van de privaatrechtelijke grondslag van een zelfstandig bestuursorgaan naar een publiekrechtelijke grondslag. Het voorgestelde artikel III stelt de rechtspositie veilig van de medewerkers van de SBA. Zij dienen volgens een gelijke rechtspositie te worden aangesteld bij het bureau architectenregister. In het voorgestelde tweede lid van artikel III worden de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries niet van toepassing verklaard op medewerkers op de lijst. Dat is om te voorkomen dat het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het financieel nadeel dient bij te passen dat die medewerkers lijden door een pensioenbreuk. Op nieuw aan te stellen medewerkers zijn die regels wel van toepassing, aangezien artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet is uitgesloten in het voorgestelde artikel 2a van de Wet op de architectentitel.

Het voorgestelde artikel IV regelt de overgang van de vermogensbestanddelen van de SBA naar het bureau architectenregister. Tot die vermogensbestanddelen behoort in ieder geval het architectenregister en al datgene dat verband houdt met de instandhouding en het beheer daarvan. Voorts strekt die bepaling er ook toe om probleemloos de rechten en verplichtingen van de SBA over te hevelen naar het bureau architectenregister.

Gelet op het feit dat het van belang is om de verhoging van de vergoedingen binnen redelijke grenzen te houden wordt voorgesteld om de overgang van de vermogensbestanddelen niet fiscaal belastbaar te maken.

Het voorgestelde artikel V regelt de overgang van archiefbescheiden.

De artikelen III, IV en V zijn zoveel mogelijk gelijkluidend geformuleerd als wordt aanbevolen door de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aangezien de SBA een privaatrechtelijke grondslag heeft, maakt zij evenwel geen deel uit van de Staat. Om die reden wordt in die artikelen anders dan bij de modelbepalingen in de Aanwijzingen de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer genoemd in plaats van de minister van Financiën.

Artikel VI

Het voorgestelde artikel VI regelt de overname door het bureau architectenregister van de bij de SBA in behandeling zijnde aanvragen om in het architectenregister te worden ingeschreven of van door de stichting gestarte doorhalingen en voorziet in de voortzetting door het bureau architectenregister van alle lopende procedures tegen de SBA en de verantwoordelijke ministers of tegen derden die door de SBA zijn aangespannen.

Sedert de inwerkingtreding van de Wet op de architectentitel tot aan de indiening van dit wetsvoorstel zijn geen procedures aangespannen bij de Ombudsman. Het tweede lid is evenwel opgenomen om het risico uit te sluiten dat een burger van wie een klacht in onderzoek is bij de Ombudsman verneemt dat zijn klacht buiten behandeling blijft omdat de rechtspersoon in kwestie niet meer bestaat of de betrokken minister geen bevoegdheid meer heeft.

Artikel VII

Het voorgestelde artikel VII strekt ertoe om indien onverhoopt geen masteropleiding kan worden gevolgd op het tijdstip waarop het voorgestelde artikel 12 van de Wet op de architectentitel in werking treedt ook personen die daarna zijn begonnen met een niet-masteropleiding op het gebied van interieurarchitectuur de mogelijkheid te bieden om zich gedurende een bepaalde periode in het architectenregister te laten schrijven op grond van een getuigschrift van zo’n opleiding. De ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Mielieubeheer en van Onderwijs, Cultuur en Werenschap bepalen de duur van die periode. Op die wijze kan het meest effectief worden ingespeeld op thans niet voorziene toekomstige omstandigheden. De kans dat dit artikel daadwerkelijk wordt toegepast is gelet op paragraaf 2.6 van deze memorie van toelichting vrij gering.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE 1

Beroepservaring in nationaal en internationaal perspectief

In deze bijlage wordt een inhoudelijk overzicht gegeven van de beroepservaringperiode van een aantal relevante opleidingen tot architect in het buitenland:

– Opleiding tot architect in Engeland

– Opleiding tot architect in België

– Opleiding tot architect in Duitsland

– Opleiding tot architect in USA.

Kenmerkend is dat al deze opleidingen een beroepservaringperiode kennen van ten minste 2 jaar. De achtergrond daarvan is dat in het betreffende land wettelijk is vastgelegd dat het beroep niet op een volwaardige wijze kan worden uitgeoefend indien de pas afgestudeerde niet over voldoende beroepservaring beschikt. Het maakt daarbij geen verschil of in een land sprake is van beroepsbescherming (België, Duitsland, USA) of uitsluitend titelbescherming (Verenigd Koninkrijk).

Beroepservaringperiode voor een aantal andere beroepen dan architect in Nederland

De opleiding tot architect is in Nederland een uitzondering waar het gaat om het ontbreken van de eis van beroepservaring. In onderstaande tabel wordt een vergelijking met een aantal andere beroepen in Nederland weergegeven.

kst-32016-3-3.gif

Meer specifiek wordt inzicht gegeven in de inhoudelijke aspecten van de beroepsopleiding tot advocaat (zie hierna: «de opleiding tot advocaat in Nederland»).

Opleiding tot architect in Engeland

Algemeen

In de Engelse Architectenwet van 1997 is titelbescherming vastgelegd. Doel van het architectenregister is consumentenbescherming en bescherming van de reputatie van architecten.

De Architects Registration Board (ARB) is het wettelijk orgaan dat de registratie van architecten beheert en controleert. De ARB is verplicht een code uit te vaardigen waarin eisen voor de beroepsethiek en de beroepsuitoefening zijn neergelegd. De wet bepaalt dat men de titel architect niet mag voeren als men niet als zodanig staat geregistreerd. De ARB houdt ook toezicht op de praktijkstage van minimaal twee jaar (part 3 van de opleiding).

De opleiding tot architect

De opleiding tot architect bestaat uit 3 delen:

– part 1: BA-fase;

– part 2: MA-fase;

– part 3: een praktijkstage van minimaal 2 jaar.

Bachelor in Architecture (Part 1) Tijdsduur: 3 jaar.

Instroming bachelor: minimaal aantal A-levels

Uitstroming bachelor: doorstroming naar masteropleiding (part 2)

Organisatie: ARB-licensed architectuurscholen (meestal universitair) en 2 particuliere scholen.

De Bachelor in Architecture wordt afgenomen door zowel algemene universiteiten als kunstonderwijs «college of arts» (die in tegenstelling tot Nederland ook universitair zijn).

Als de bachelorstudie op een ARB-licensed school gebeurt, wordt naast het diploma ook part 1 afgegeven. Bij afwijkende opleidingen of bij een afwijkende voorgeschiedenis (o.a. een praktijkervaring van meer dan 6 jaar) wordt de kandidaat ingeschaald voor part 1, 2 of 3.

Master in Architecture (Part 2) Tijdsduur: 2 jaar.

Instroming master: minimaal Bachelor in Architecture of gelijkwaardig

Uitstroming: doorstroming naar part 3(B)

Organisatie: ARB-licensed architectuurscholen, universitair of College of Arts, 2 particuliere scholen.

Als de masterstudie op een ARB-licensed school gebeurt, wordt naast het diploma ook part 2 afgegeven. Bij afwijkende opleidingen of voorgeschiedenis (o.a. een praktijkervaring van meer dan 6 jaar) wordt de kandidaat ingeschaald voor part 1, 2 of 3.

Het voor de studenten verplichte part 3A wordt vanuit de scholen begeleid door een stagecoördinator, bijvoorbeeld voor bemiddeling.

Stage tijdens opleiding (Part 3A)

De stage is onderdeel van verplichte praktijkervaring voor architecten, het zgn. part 3 (deel A).

Tijdsduur: 1 jaar (van de 2 jaar).

Instroming: minimaal part 1. NB bij afwijkend onderwijs of een afwijkende voorgeschiedenis kan dit jaar ook na voltooiing van de studie worden doorlopen (in dat geval is minimaal 2 jaar bewijsbare ervaring nodig)

Uitstroming: vervolg jaar Part 3B

Organisatie: eigen verantwoordelijkheid student, ondersteuning door opleiding via een stagecoördinator, examens door ARB-licensed scholen.

Tijdens de opleiding, maar in ieder geval voor beëindiging van part 2 wordt een jaar stage gelopen bij een Engels ARB geregistreerd architectenbureau. De ervaringen worden bijgehouden in een logboek, waarin de verschillende verplichte onderdelen zijn vermeld. Dit logboek is na voltooiing van het totale part 3 programma onderdeel van het examen. Let op: de inhoud en de verantwoordelijkheid voor de stage staan los van de opleiding en vallen onder de ARB.

Leerdoelen: het accent ligt in de eerste plaats op het ontwikkelen van technische kennis en vaardigheden.

Praktijkstage (Part 3B)

Tijdsduur: 1 jaar (van de 2 jaar).

Instroming: minimaal part 2.

Uitstroming: inschrijving in architectenregister.

Organisatie: eigen verantwoordelijkheid student, ondersteuning door opleiding, examens door ARB-licensed scholen.

Stagevorm

Na de opleiding wordt nogmaals een jaar (betaald) stage gelopen bij een Engels ARB geregistreerd architectenbureau. De ervaringen worden bijgehouden in een logboek, waarin de verschillende verplichte onderdelen zijn vermeld. Daarnaast dient een case-study te worden gedaan, waarin een project in verschillende fasen wordt bestudeerd en doorlopen. De case wordt vooraf goedgekeurd. De case-study en het logboek zijn na voltooiing van het totale part 3 programma onderdeel van het examen. Naast de werkervaring wordt een wekelijkse avondcursus verzorgd met verschillende onderwerpen.

Leerdoelen: het accent in Part 3B ligt op managementervaring (zowel technisch als bedrijfsmatig).

Examinering

Naast een schriftelijk examen wordt ook een mondeling examen afgelegd, uitgevoerd door ARB.

De opleiding tot architect in België

Algemeen

België kent wettelijke titel- en beroepsbescherming. Zonder inschrijving in de tabel van de Orde van Architecten mag men het beroep niet uitoefenen. De Orde van Architecten is bij wet ingesteld in 1963.

In het reglement van Beroepsplichten dat bij koninklijk besluit is vastgesteld in 1985 wordt onderscheid in 3 beroepspraktijken gemaakt: zelfstandige (werkzaam in eigen bureau), ambtenaar (werkzaam voor de overheid, mag daarnaast niet als zelfstandige werken, onderwijs uitgezonderd) of bezoldigde (architect in dienstverband).

De Orde waakt over de kwaliteit van de praktijkstage, de prestaties van architecten en het respecteren van culturele en architecturale waarden. De Orde is vertegenwoordigd in provinciale raden van de orde, zij houden per provincie het register bij en controleren de stages in de provincie (via een stagecommissie). Daarnaast is een Nationaal College van Deskundige Architecten van België (NCDAB) actief voor vertegenwoordiging van belangen en advies.

De opleiding tot architect

De opleiding tot architect bestaat uit 3 delen:

– deel 1: BA-fase;

– deel 2: MA-fase;

– deel 3: een verplichte praktijkstage van 2 jaar.

Bachelor in Architecture Tijdsduur: 3 jaar

Instroming bachelor:

Uitstroming: naar masteropleiding

Uitvoering: universiteiten of hogescholen

Binnen de opleiding wordt gedoceerd op 3 gebieden: architectuurwetenschap, bouwtechniek en ontwerpen (25%).

Master in Architecture Tijdsduur: 2 jaar.

Instroming master: na bachelor op HBO of universitair niveau.

Uitstroming: men kan hierna beginnen aan 2 jaar praktijkstage.

Binnen de opleiding wordt gedoceerd op 3 gebieden: architectuurwetenschap, bouwtechniek en ontwerpen (25%).

NB: Een stage tijdens de opleiding is niet verplicht, wel kan evt. een bedrijfsstage worden gedaan, ter oriëntatie (bijvoorbeeld in de vakantie na het 1e of 2e jaar). Deze stage duurt minimaal 4 weken. De stages worden vanuit de opleiding gecoördineerd en georganiseerd. Studenten kunnen zelf ook een voorstel doen. De stage wordt afgesloten met een verslag. Er worden 3 studiepunten aan toegekend. De leerdoelen zijn oriëntatie op het beroep en het opdoen van ervaring.

Praktijkstage Tijdsduur: 2 jaar.

Instroming: na afronding van de masteropleiding of gelijkwaardig.

Uitstroming: inschrijving in de Orde van Architecten.

Organisatie: de student is zelf verantwoordelijk voor de stage. De stage gebeurt onder toezicht van de Stagecommissie van de (regionale) Orde van Architecten. De stage wordt contractueel vastgelegd en 2 keer per jaar gecontroleerd. De stage wordt in een dossier vastgelegd. Er is een stagereglement van toepassing dat door de stagiaire wordt ondertekend. Daarnaast geldt het reglement van Beroepsplichten voor architecten in België. Men kan maximaal 6 maanden in het buitenland stage lopen. Het is toegestaan om buiten het tijdsbeslag van de stage als zelfstandige te starten. Stagebegeleiding: stagebegeleider en cursus.

De student moet zelf een stagebegeleider zoeken. De stagementor («stagemeester») moet minimaal 10 jaar in het register ingeschreven staan. Er zijn maximaal 2 stageplaatsen per mentor.

Door de Franstalige orde wordt, naast de stage op het bureau, een cyclus van bijkomende vorming georganiseerd (80 uur + 44 uur vrije keuze, verspreid over 2 jaar) voor stagiairs en stagemeesters. Hierin wordt informatie geboden die in een courante beroepspraktijk van een architect voorkomt, en zelden tijdens een opleiding worden aangesneden. De cursus of vormingsseminarie heeft een apart certificaat, hetgeen de stagebeoordeling positief kan beïnvloeden. Leerdoelen: praktijkervaring opdoen om zo alle taken te leren beheersen waarmee een architect kan worden geconfronteerd.

Examinering: de stage wordt afgesloten met een stage getuigenschrift. Dit is een wettelijk document waarmee tot inschrijving van het register kan worden overgegaan.

De opleiding tot architect in Duitsland

Algemeen

Duitsland kent titel- en beroepsbescherming. Dit is wettelijk vastgelegd voor de Länder (deelstaten).

Elke deelstaat heeft zijn eigen «Kammer», met zijn eigen registratie van de in die deelstaat aangesloten architecten en met zijn eigen aangepaste wetgeving voor de architect.

De Berufsordnung van de Architektenkammer spreekt zich o.a. uit over vakbekwaamheid, onderwijs en collegialiteit, daarnaast over zaken als een verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De Architektenkammer heeft toezicht op het praktijkdeel.

De opleiding tot architect

De opleiding tot architect bestaat uit 3 delen:

– deel 1: BA-fase (inclusief 32 weken stage);

– deel 2: MA-fase;

– deel 3: een praktijkdeel van minimaal 2 jaar.

Bachelor in Architecture

2 jaar, afgesloten met een Vordiplom.

Stage tijdens opleiding

Onder dit diploma vallen 2 verplichte stages:

– op de bouwplaats (16 weken), voor aanvang van de studie;

– op een architectenbureau (18 weken) en 3 tot 4 weken op school, na het 5e semester.

Deze stages moeten door de student zelf worden georganiseerd. De stage werkzaamheden moeten na afloop schriftelijk worden bevestigd door de leidinggevende van het bureau waar de stage wordt gelopen. Met deze documenten wordt de stage bij de opleiding gemeld en getoetst. Indien beiden akkoord zijn, geeft de opleiding het diploma af.

Leerdoelen:

Het doel van de bouwplaatsstage is het verwerven van kennis en vaardigheid op de bouwplaats, vanaf de ruwbouw tot en met de afbouw. Tevens het verwerven van kennis over de organisatiestructuur en de werkwijze op de bouwplaats

Het doel van de architectuurstage is het verwerven van kennis en vaardigheid op het gebied van projectontwikkeling en voortgang van projecten op bureau en bouwplaats. In het bijzonder de opgaven van de architect in samenwerking met de overheid, de opzichter en de aannemer. Concentrerend op zowel ontwerp, constructie, afbouw, planning, wetgeving en ook prijsvragen en dergelijke.

Master in Architecture

De studie Master in Architecture duurt 3 jaar aan een universiteit en kent geen verplicht stagedeel.

Praktijkstage

Tijdsduur: 2 jaar

Instroming: na beëindiging masterdeel

Organisatie: (regionale) Architektenkammer

Stagebegeleiding: geen directe begeleiding.

Leerdoelen: in deze periode moeten alle bouwfasen worden doorlopen. Hierna is men in staat zelfstandig bouwaanvragen, contracten en dergelijke op te stellen.

Examinering:

De stage dient te worden gedocumenteerd in een portfolio. Na afloop worden deze documenten ingeleverd bij de Architektenkammer. Deze toetst de werkervaring aan de hand van deze documenten (geen examen) en geeft na goedkeuring de architectentitel af.

De opleiding tot architect in USA

Algemeen

De Verenigde Staten kennen zowel titel- als beroepsbescherming. Dit is per staat wettelijk vastgelegd.

Door de overkoepelende organisatie van Architectural Boards, NCARB, is een standaard opgesteld waaraan het onderwijs voor architecten in ieder geval moet voldoen.

Het is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

– algemene kennis: engels, wiskunde, sociale en natuurkundige kennis

– geschiedenis, menselijk gedrag en milieu

– ontwerp

– technische systemen: constructie, materialen, constructiemethoden, systemen en vereisten voor veiligheid en gehandicapten.

– zakelijke processen: financiële en economische processen, zakelijk- en bureaumanagement, wetten en reguleringen.

Scholen zijn geaccrediteerd op één of meerdere punten, anders opgeleiden worden ingeschaald via een examensysteem van het College Examination Level Programm.

Algemene vereisten voor uitoefening van het beroep van architect

De opleiding tot architect bestaat uit 3 delen:

– deel 1: BA-fase (BA of Arts)

– deel 2: MA-fase (Master in Architecture)

– deel 3: een praktijkstage van 3 jaar.

De (universitaire) opleiding tot architect

Bachelor of Arts

Tijdsduur: 4–5 jaar

Instroming bachelor: aan de hand van highschool grades en een SIT-test.

Uitstroming: men stroomt na 4 jaar door naar een van de (prestigieuze) masteropleidingen,

of men studeert 1 jaar langer en gaat daarna door naar het postdoctorale praktijkdeel.

Het bachelor-deel architectuur valt onder de Bachelor in Arts. Dit betekent dat iemand 4 jaar «arts» studeert, waarvan 2–3 jaar architectuur en de overige tijd zaken als geschiedenis, wiskunde etc. De opleiding heeft een culturele inslag.

Master in Architecture

Tijdsduur: afhankelijk van de achtergrond duurt de opleiding 2,5 tot 3,5 jaar (gemiddeld 3 jaar)

Instroming master: strenge selectie op basis van bachelorgrades en GRE-test (o.a. portfolio, interview etc).

Uitstroming: men gaat direct of later door naar het praktijkdeel dat wordt begeleid door NCARB.

Het Mastersdeel architectuur wordt door aparte scholen uitgevoerd (o.a. Yale, Harvard, Columbia, University of Pensylvania). Afhankelijk van iemands achtergrond en undergraduate school («qualified schools») bedraagt de tijd hiervan 2,5 tot 3,5 jaar. De selectie is streng; van de 800 aanmeldingen worden er 60 aangenomen. Men kan zich specialiseren in Ontwerp, Theorie of Techniek. De opleiding heeft een theoretische inslag.

NB:

In de opleiding is geen stage of praktijkdeel opgenomen. Studenten werken op eigen initiatief in het zomerreces van 2 tot 3 maanden als trainee; ook om terugbetaling van de studiebeurs mogelijk te maken. De stage behoort niet tot de opleiding en telt niet mee voor het praktijkdeel.

Verplichte praktijkstage van 3 jaar, na de opleiding

Tijdsduur: 3 jaar, met minimaal 2,5 jaar in USA onder Amerikaans licensed bureau en maximaal 6 maanden in het buitenland.

Instroming: 5 jaar Bachelor of graduate school.

Uitstroming: inschrijving bij de Architectural Registration Board per staat en NCARB certificate.

Organisatie: National Council of Architectural Registration Boards (NCARB). De stage is opgezet volgens het Intern Development Program (IDP), en staat momenteel onder toezicht van de National Coordinating Committee for IPD, ondersteund door NCARB, AIA, ACSA en AIAS. NCARB beheert het stagedossier. Na vervulling van de stage wordt het verslag door de IDP Council doorgestuurd naar de staat waar het registratie examen wordt afgenomen. Na het examen en registratie wordt de kandidaat door de Council als NCARB gecertificeerd aangemerkt. Voor de meeste staten is de IDP procedure als verplicht aangemerkt voor het doorlopen van een stage voorafgaand aan registratie.

Architecten met meer dan 12 jaar ervaring en goede referenties komen via een aparte commissie in aanmerking om direct in het register te worden ingeschreven.

Stagevorm:

Na afronding van de studie gaat men werken via een «internship» bij een «licensed» architectenbureau onder leiding van een (licensed) mentor of werkgever. Aan het programma zijn kosten voor inschrijving, jaarkosten en examens verbonden, die door de deelnemers worden opgebracht. Indien het internship bij een groot (meer dan 30 personen) corporate bureau wordt doorlopen worden deze fees door het bedrijf betaald (als interne opleiding).

Tot de tijd dat men het IDB heeft afgelegd mag men zich geen architect, alleen «intern architect» noemen. Hierbij is men niet bevoegd documenten en contracten (o.a. liability) te tekenen (en kan men dus niet bouwen). Men verdient na het behalen van de architecten titel niet beduidend meer dan daarvoor, bij corporate firms soms 20–25% meer.

Leerdoelen:

De IDP onderscheidt 15 belangrijke punten voor training na afronding van de opleiding, inclusief de minimaal te besteden tijd en mate van betrokkenheid van de trainee bij elk van de punten. In totaal moeten 700 studie-eenheden worden verworven (1 studie eenheid = 8 uur), verdeeld over 15 onderdelen in 3 categorieën:

A Design & Construction Documents

1. Programming, 2. Site & environment analysis, 3. Schematic design, 4. Engineering systems coordination, 5. Building costs analysis, 6. Code research, 7. Design development, 8. Construction documents, 9. Specifications & materials research, 10. Documents checking & coordinations.

B Construction Administration

11. Bidding & contract negotiation, 12. Construction phase office, 13. Construction Phase observation

C Management

14. Project management, 15. Office management De stage moet plaatsvinden bij een geregistreerde architect. Deze treedt eventueel ook als mentor (counsellor) op. De urenstaat moet door de werkgever worden ondertekend.

Examinering: 9 tests over uiteenlopende onderwerpen, construction, contract, etc. Deze tests zijn geautomatiseerd en worden lokaal afgenomen door een gecontracteerde instantie (Educational Testing Services). Daarnaast moet een logboek worden overlegd waarin wordt aangetoond dat per onderwerp een minimaal aantal uren zijn besteed. Dit logboek dient driemaal per jaar te worden ingediend bij NCARB, waar de stage wordt geregistreerd en een dossier wordt bijgehouden. Na afronding wordt het dossier doorgestuurd naar de registratiecommissie van de desbetreffende staat, waar het examen wordt afgenomen.

Examens richten zich aanvankelijk op de in het onderwijs verworven kennis, maar zijn sinds 1970 meer gericht op examinering van de toepassing van kennis in de architectuurpraktijk. Het examen «Architectural Registration Examination (ARE)» kan het hele jaar worden afgenomen.

De opleiding tot advocaat in Nederland

Algemeen

In de Advocatenwet is de titel- en beroepsbescherming van advocaten vastgelegd. Alle advocaten zijn verplicht aangesloten bij de Nederlandse Orde van Advocaten in Den Haag.

De Orde is een publiekrechtelijke organisatie van alle (13 000) advocaten in Nederland.

De wettelijke taak van de Orde is de zorg voor de kwaliteit van de advocatendiensten. Dat omvat o.a. een opleidingsprogramma voor de advocatuur, het opstellen van verordeningen, tuchtrechtspraak, voorlichting en dienstverlening aan de leden. De Orde wordt bestuurd door een Algemene Raad. Het Bureau van de Orde telt ca. 50 medewerkers.

De opleiding tot advocaat

De opleiding tot advocaat bestaat uit de volgende onderdelen:

• BA-fase Rechten (3 jaar) en MA-fase Rechten (1 jaar)

• Een stage van 3 jaar (3-jarige beroepsopleiding advocatuur)1.

Bachelor en Masterfase

Om toegang te krijgen tot de advocatuur dient men een Bachelor Rechten en Master Rechten op een Nederlandse universiteit te hebben afgerond (artikel 2 van de Advocatenwet – Besluit beroepsvereisten advocatuur).

Stage + Beroepsopleiding

In de Advocatenwet is vastgelegd dat elke advocaat-stagiar de eerste 3 jaar de praktijk uitoefent onder toezicht van een patroon. De patroon wordt aangewezen met goedkeuring van de Raad van Toezicht.

De beroepsopleiding heeft als doel de stagiair in een relatief korte tijd te scholen in de elementaire, voor het beroep vereiste kennis en vaardigheden. De regels behorende bij deze opleiding zijn neergelegd in de Stageverordening.

In het cursusmateriaal wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van praktijkgericht oefenmateriaal, zoals casusposities, oefendossiers en werkopdrachten.

Naast praktijkkennis richt de Beroepsopleiding zich op het bijbrengen van de voor het beroep vereiste vaardigheden. Deze zijn o.m. te verdelen in algemene sociale vaardigheden, zoals gespreksvaardigheid, en onderhandelen, en meer specifieke beroepsvaardigheden zoals het opstellen van processtukken, het leggen van beslag en het houden van een pleidooi.

In het tweede en derde stagejaar volgt de stagiair de Voortgezette Stagiaire Opleiding (VSO).

Organisatie beroepsopleiding: locaties, docenten, cursusgroepen

De afdeling Opleiding van de Nederlandse Orde van Advocaten organiseert de beroepsopleiding op 9 locaties in het land. De stagiaire volgt de opleiding in het arrondissement waarin deze werkzaam is.

In verband met de praktijkgerichtheid van de beroepsopleiding bestaat het merendeel van de docenten uit ervaren advocaten. Daarnaast treden docenten op die verbonden zijn aan een juridische faculteit of werkzaam zijn in de rechterlijke macht.

Een cursusgroep bestaat uit zestien deelnemers. Voor onderdelen waarin geen vaardigheden worden geoefend worden meestal twee cursusgroepen gevormd.

Om ook op de cursuslocatie voor een goede begeleiding van de cursusgroep zorg te dragen zijn er plaatselijke coördinatoren (pc) aangesteld. De pc fungeert als intermediair tussen de afdeling Opleiding, cursisten en docenten en is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken ter plaatse.

Opzet en tijdsbeslag van het 1e jaar van de Beroepsopleiding

De opzet van de Beroepsopleiding (die in 1e jaar van de stage gevolgd moet worden) en het bijbehorende cursusmateriaal zijn gebaseerd op een centraal leerplan en zijn dus voor iedereen gelijk.

De Beroepsopleiding omvat een periode van ongeveer acht maanden en bestaat uit 52 dagdelen onderwijs. Daarnaast vereisen de voorbereiding en de toetsen ongeveer dertig dagdelen. Het totale tijdsbeslag is dus circa 82 dagdelen.

Het programma van de Beroepsopleiding omvat de volgende negen onderdelen:

– Introductie in de advocatuur: kennismaking, inleiding deken, gedragsrecht etc

– Praktijkleer: werken op een rechtbank: presenteren, getuigenverhoor, pleidooi werken met de cliënt: intakegesprek, adviesgesprek, slecht nieuwsgesprek, pleidooi werken met advocaten: onderhandelen, conflicthantering, pleidooi

– Burgerlijk procesrecht

– Schrijfvaardigheid

– Strafprocesrecht

– Bestuursprocesrecht

– Belastingsrecht

– Jaarrekening-lezen

– ADR/mediation.

De opleiding start met een 2-daagse introductiebijeenkomst in een conferentieoord.

Praktijkleer bestaat uit 3 blokken van elk 2 dagen, gespreid over de opleiding.

De overige cursusonderdelen worden gevolgd op een vaste dag in de week in de opleidingsplaats waar de deelnemer is ingedeeld.

Opzet en tijdbeslag 2e en 3e jaar (Voortgezette Stagiaire Opleiding):

In het 2e en 3e stagejaar volgt de stagiaire de Voortgezette Stagiaire Opleiding (VSO-opleiding). Alle stagiaires moeten na de Beroepsopleiding die in het 1e jaar gevolgd moet worden, tenminste vier VSO-cursussen volgen. Dit zijn intensieve, tweedaagse cursussen, die naast uitbreiding van kennis, praktische vaardigheden beogen te optimaliseren. Vaak kiest de stagiaire een pakket dat aansluit bij zijn/haar werkterrein.

Naast de landelijk verplicht gestelde VSO-cursus gelden in bijna alle arrondissementen nog plaatselijke opleidingseisen, vastgesteld door de regionale raden van toezicht. Deze aanvullende opleidingen kunnen bestaan uit o.a. het bijwonen van Jonge Balie-lezingen of themadagen en het meedoen aan pleitoefeningen.

Examen

De inrichting en organisatie van het examen van de Beroepsopleiding zijn vastgelegd in het Examenreglement Beroepsopleiding.

De toetsen zijn zodanig opgesteld dat stagiaires die de cursusdagen actief hebben gevolgd en het voorbereidende werk hebben gemaakt de toetsen redelijkerwijs moeten kunnen halen.


XNoot
1

Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect van 14 april 2006.

XNoot
1

Het begrip «ontwerper» wordt hier gebruikt als er wordt gesproken over de beroepsbeoefenaren van alle vier de disciplines (architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten).

XNoot
2

Uitgeverij 010, Rotterdam 2001.

XNoot
3

De Raad voor accreditatie is de enige Nederlandse accreditatieorganisatie op publiek terrein.

XNoot
1

Er is op dit moment geen universitaire opleiding op het gebied van interieurarchitectuur. In het kunstonderwijs bieden de Academies van Beeldende Kunsten een vierjarige bacheloropleiding op het gebied van de interieurarchitectuur aan waarvan het diploma toegang biedt tot het architectenregister mits de opleiding voldoet aan de Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect.

XNoot
1

Zo kennen de TU Delft en de TU Eindhoven op dit moment geen verplichte praktijkstage.

XNoot
2

Zie UIA Accord on Recommended International Standards of Professionalism in Architectural Pactice, 1999; Architects Council of Europe, proposal for a framework for professional experience.

XNoot
3

Opgemerkt zij dat «beroepservaring» een stap verder gaat dan «praktijkervaring». Praktijkervaring slaat in engere zin op de goede uitoefening van de verworven ontwerpkennis en kunde. Praktijkervaring is nodig om in de beroepspraktijk te kunnen functioneren, zonder dat daarbij de verantwoordelijkheden van een ontwerper uitgeoefend hoeven te worden. Een voorbeeld van het opdoen van praktijkervaring is een stage op een bureau, d.w.z het uitoefenen van het vak zonder de daarbij passende verantwoordelijkheden van een ontwerper. Op dit moment kennen universitaire ontwerpers opleidingen geen verplichte praktijkstage.

XNoot
4

Zie Rapportage Toetsingscommissie Architectuuropleidingen, mei 1996.

XNoot
1

Stb. 2008, 230.

XNoot
1

10 bijeenkomsten per jaar voor twee jaar, de bijeenkomsten worden voornamelijk in eigen tijd gedaan.

XNoot
1

De evaluatiecommissie bestond uit: Thijs Asselbergs (architect, voorzitter), Marina Roosebeek (architect, Academie van Bouwkunst Amsterdam), Dolf Dobbelaar (architect), Steef Luijten (architect), Rein Geurtsen (stedenbouw), Paul van Beek (landschap) en Jan Boerke (secretaris, NQA te Utrecht).

XNoot
1

Op deze algemene regels zijn uitzonderingen mogelijk, b.v. ervaren juristen met een meerjarige, met de advocatuur vergelijkbare werkervaring, kunnen een zgn. Compact-cursus volgen.