Kamerstuk 32002-13

Verslag schriftelijk overleg inzake de exclusieve economische zone en de ecologische onderbouwing van aanwijzingsbesluiten Noordzee (32002, nrs. 10 en 11) (sts ELI)

Dossier: Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone


Nr. 13 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 april 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met de werkingssfeer van deze wetten naar de Exclusieve Economische Zone (EEZ) (Kamerstukken 32 002, nrs. 1011).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 april 2012.

Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn, voorzien van een inleiding, hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Schüssel

Inhoudsopgave

blz.

   

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Inleiding

8

   

II. Reactie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

8

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de VVD-fractie willen graag een duidelijke visie van de regering over het aanwijzen van Natura 2000-gebieden binnen de exclusieve economische zone (EEZ).

Welke inzet vraagt de Europese Commissie van Nederland op de Noordzee voor Natura 2000? Kan er een concreet overzicht worden gegeven van de natuurdoelen voor Nederland op de Noordzee? Kan er worden gegarandeerd dat Nederland geen extra doelen invult bovenop wat de Europese Unie van Nederland verwacht?

De leden van de VVD-fractie vragen of Engeland, Duitsland en Denemarken voor het deel van de Doggersbank dezelfde natuurdoelen hebben aangewezen als Nederland. Wat zijn de verschillen en hoe zijn deze te verklaren? In hoeverre komt de Nederlandse aanpak wat betreft Natura 2000 voor het deel van de Doggersbank binnen de EEZ overeen met die van onze buurlanden in dit gebied? Wat zijn de verschillen wat betreft het beschermingsregime? Hoe verloopt de samenwerking tussen deze landen op het gebied van Natura 2000?

De leden van de VVD-fractie merken op dat Natura 2000 als landinstrumenten veel slechte ervaringen heeft gegeven. In veel gevallen is het voor de ondernemer zeer moeilijk te bewijzen dat een plan of project geen significante negatieve effecten geeft. Maritieme ecosystemen zijn complexer dan landsecosystemen en daarnaast is er een beperkte hoeveelheid kennis over de maritieme ecosystemen. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het feit dat het hierdoor moeilijk of onmogelijk wordt om te bewijzen dat een plan of project geen significante gevolgen geeft voor Natura 2000-gebieden op zee. De leden zouden hierover graag een nadere toelichting zien.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de ruimte voor economische activiteiten op zee als de werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zich uitbreid naar de exclusieve economische zone. Door Natura 2000-gebieden op zee aan te wijzen zullen de zoeklocaties voor windparken, zandwinning en andere economische activiteiten worden beperkt. De leden van de VVD-fractie merken op dat hierdoor conflicten tussen verschillende activiteiten zullen toenemen. Is er een concreet beeld van de effecten van Natura 2000-gebieden op economische activiteiten zoals de visserij en de transportsector op zee? Zijn deze belangen vanaf een beginstadium voldoende betrokken en meegewogen?

De leden van de VVD-fractie hebben opgemerkt dat windmolenparken in sommige gevallen een positief effect kunnen hebben op maritieme ecosystemen. Zijn de mogelijkheden onderzocht om eventuele windparken op zee samen te laten gaan met het vervullen van Europese doelen voor de bescherming van het maritieme milieu? Zou de transport en visserij sector hierdoor ontzien kunnen worden?

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie nog een algemene vraag. Blijft voor bijvoorbeeld het aanwijzen van nieuwe vaarroutes het «ja, mits»-regime gelden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie zijn nog altijd niet gerust op de impact van wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de economische exclusieve zone en welke voor respectievelijke nadelen deze wet met zich meebrengt. De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat motie van de leden Atsma en Koppejan, Kamerstuknummer 26 407, nr. 33 weliswaar is uitgevoerd, maar het daaruit voortvloeiende LEI rapport is ingebracht in het nog lopende Fisheries Measures in Marine Protected Areas (FIMPAS) project, welke medio 2011 resultaten zou opleveren ter input van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De leden van de CDA-fractie hebben echter nog niets vernomen. Wat is de stand van zaken? Welke rol speelt de regiegroep Visserijmaatregelen in Beschermde Gebieden Noordzee (VIBEG)? Naar mening van de leden van de CDA-fractie kan alleen bij afronding van de genoemde processen worden overzien welke gevolgen de uitbreiding van de werkingsfeer van Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet naar de exclusieve economische zone geeft. Wordt deze stelling door de regering gedeeld? Hoever zijn andere lidstaten met soortgelijke trajecten?

In welk licht moeten de leden het voorliggende wetsvoorstel zien aangezien de Europese Commissie heeft aangegeven dat de lidstaten geen eigen bevoegdheid meer hebben om over visserijactiviteiten regels te stellen, ter bescherming van het mariene milieu, buiten de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) om?

Nederland en – indien nodig – de andere betrokken Noordzeelidstaten zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kunnen, na onderlinge afstemming, wel voorstellen doen aan de Europese Commissie met het oog op vaststelling van de benodigde visserijmaatregelen. Daartoe is het FIMPAS-project opgezet. Is bekend of ook andere lidstaten niet zijnde een Noordzeelidstaat dergelijke trajecten hebben lopen?

Waarom stelt de regering het voorliggende wetsvoorstel voor als zij aangeeft dat zij van oordeel is dat de integratie van de natuurbeschermingsmaatregelen in het gemeenschappelijk visserijbeleid belangrijke voordelen heeft uit het oogpunt van een effectieve verwezenlijking van de doelstellingen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn? Ook ten aanzien van de handhaving schets de regering voordelen omdat bij een internationaal gelijk speelveld, met gelijksoortige beschermende maatregelen voor gelijksoortige natuurwaarden, die van toepassing zijn op alle betrokken vissersvaartuigen in het gebied, minder risico bestaat op verplaatsing van visserijactiviteiten en effectievere bescherming van de natuurwaarden geeft. Wat is het verschil tussen de werkwijze ten aanzien van de handhaving voortkomende uit het voorliggende wetsvoorstel en het GVB?

Hoe moeten de leden het voorliggende wetvoorstel rijmen met het uitgangspunt van de regering dat wettelijke implementatie niet verder dient te gaan dan op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale regelgeving verplicht is?

Klopt het dat na inpassing van de uit de FIMPAS voorkomende benodigde visserijmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in het GVB de noodzaak voor een aparte wet vervalt? En stel dat het niet zou kunnen, is uitbreiden van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN) met een habitattoets op grond van de Natuurbeschermingswet een optie? Wat is de stand van zaken van het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)?

In hoeverre sluit het voorliggende wetsvoorstel aan bij het ruimtelijke beleid voor de Noordzee welke is neergelegd in het Nationaal Water Plan (NWP) 2009–2015 en waarin functies zoals natuur, windenergie, scheepvaart en zandwinning een eigen plaats hebben gekregen? Klopt het dat het NWP de kaders geeft voor een duurzaam, ruimte-efficiënt en veilig gebruik van de Noordzee in evenwicht met het mariene ecosysteem, zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water (KRW), de KRM, OSPAR (Het OSPAR (Oslo-Parijs)-verdrag heeft als doel door internationale samenwerking het maritieme milieu in de Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan (incl. de Noordzee) te beschermen) en de VHR (Vogel- en Habitatrichtlijnen)? In hoeverre sluit deze benadering aan bij de benadering van aanpalende lidstaten?

Van een aantal activiteiten zoals eerder benoemd is de verwachting dat het wetsvoorstel daar geen gevolgen zal hebben omdat deze activiteiten zover uit de kust niet plaatsvinden, maar stel dat het wel zo is, wat gebeurt er dan? En van welke activiteiten is de verwachting dat deze wel gevolgen zouden kunnen ondervinden? Op welke activiteiten wordt gedoeld als gesproken wordt over activiteiten die nog niet zijn beoordeeld op grond van het afwegingskader van het IBN 2015 en artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn en kan de regering hier enkele voorbeelden van geven? Dit zijn activiteiten die niet vergunningplichtig waren of vergunningplichtig zijn en waarvoor geen verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage geldt. Is uitbreiden van de IBN 2015 met een habitattoets op grond van de Natuurbeschermingswet een makkelijkere optie dan voorliggend wetsvoorstel?

Wat is de staat van instandhouding van de habitattype H1170 in de biografische zone en dienen de maatregelen in de gehele biografische zone van een gelijk niveau te zijn? Geldt de redenatie dat de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau dient te worden gerealiseerd ook voor de gebieden binnen de EEZ of voor de gehele biografische zone? Kan het zo zijn dat als het principe van strategisch lokaliseren wordt toegepast de realisatie van instandhoudingdoelstelling H1170 buiten de NEEZ maar binnen de EEZ gerealiseerd kunnen worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse het wetsvoorstel in de context van recente ontwikkelingen bekeken. Naar mening van de leden van de D66-fractie is het de vraag of de werking van de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de EEZ expliciet met een nieuwe wetswijziging geregeld moet worden. Bovendien vragen deze leden of een aantal bepalingen in het concept wetsvoorstel ten aanzien hiervan niet inmiddels achterhaald zijn. Zij maken graag gebruik van deze mogelijkheid om over deze zaken van gedachten te wisselen met de regering.

Naar mening van de leden van de D66-fractie is het de vraag of de werking van de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de EEZ expliciet in wetgeving geregeld moet worden. De bescherming van deze wet heeft immers betrekking op Natura 2000-gebieden. Klopt het, zo vragen deze leden zich af dat in artikel 1, onder de Natuurbeschermingswet 1998 de Natura 2000-gebieden zijn gedefinieerd, onder meer als zijnde alle gebieden die op de communautaire lijst van de Europese Commissie zijn geplaatst? Zijn daarmee, zo vragen de aan het woord zijnde leden zich af, de Natura 2000-gebieden in de EEZ niet al expliciet benoemd onder de wet? Zo ja, wat is dan de aanvullende waarde van deze wetswijziging van aanzien van de bestaande bescherming op dit punt?

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de reactie van de regering in het nader rapport ten aanzien van de kritiek van de Raad van State op het uitsluiten van activiteiten die onderwerp zijn van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), bedoeld in artikel 38 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voor zover deze plaatsvinden in de exclusieve economische zone. Naar mening van deze leden bestaat er wel degelijk de mogelijkheid om dergelijke maatregelen in het kader van de Natuurbeschermingswet te nemen in afwachting van de aanpassing van het visserijbeleid om milieu en natuurbeleid mee te nemen. Klopt het, zo vragen deze leden, dat de Europese Commissie hierover sinds het opstellen van de laatste nota van wijziging een gewijzigd standpunt heeft ingenomen waarmee de lidstaat niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht is visserijmaatregelen ter uitvoering van de Habitat- en Vogelrichtlijn te nemen zolang het GVB, het mariene milieu niet voldoende beschermd? De aan het woord zijnde leden wijzen in dit kader ook op de maatregelen die door de regering ten aanzien van natuurbeleid op de Noordzee zijn aangekondigd in de periode sinds het opstellen van het nader rapport, zoals het invoeren van een vergunningplicht voor boomkorvissers in de Natura 2000-gebieden en het vaststellen van zeereservaten zoals omschreven in de brief van de staatssecretaris voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 17 mei 2011. Kan de regering bevestigen, zo vragen deze leden, dat deze maatregelen juist wel uitgaan van de mogelijkheid om visserijmaatregelen te nemen? Zo ja, is de regering bereid deze uitzonderingsbepalingen uit het wetsvoorstel te verwijderen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn verheugd met de voorgestelde wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone (EEZ). De uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten maakt het mogelijk om de waardevolle en kwetsbare natuur op zee te beschermen. Deze bescherming is hard nodig in de Noordzee. De Noordzee vormt het leefgebied van vele soorten waaronder de schol, tong, bruinvis en zeekoet. Ook de bodem is rijk aan leven met koralen, zeesterren en schelpenbanken. Dit unieke en diverse systeem komt steeds meer onder druk te staan als gevolg van intensieve bevissing met schadelijke sleepnetten die al het leven van de bodem schrapen. Er is sprake van overbevissing, bodemschade, geluidshinder en vervuiling. De Klaverbank bijvoorbeeld herbergt de hoogste diversiteit van de Noordzee, maar onderwaterbeelden van afgelopen voorjaar lieten kale stukken zien met de sleepnetsporen nog zichtbaar. Daar moet een einde aan komen. De rijkdom van het marine ecosysteem is een kostbaar publiek goed en dient in het dan ook zorgvuldig te worden beschermd. Door in de beschermde gebieden schadelijke activiteiten, waaronder visserij, militaire oefeningen, scheepvaart en olie- en gaswinning aan banden te leggen, en te weren kan de natuur zich daar herstellen. Om te voorkomen dat de Noordzee een ecologische woestenij met modder en kwallen wordt is het van groot belang dat we nu eindelijk concrete stappen gaan zetten om de ecosystemen te beschermen.

Dit wetsvoorstel is daar een belangrijke eerste stap voor. Dat gezegd hebbende zijn er nog wel een aantal punten waar de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren graag nog nadere verduidelijking van de regering behoeven.

Om te beginnen komt de Memorie van toelichting uit 2009. Het lijkt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dan ook dat sindsdien veranderingen hebben plaatsgevonden, waardoor inzichten veranderen. Zo wordt er gesteld dat er op dit moment geen maritieme gebieden die gelegen zijn in de EEZ op de communautaire lijst zijn geplaatst. Maar inmiddels lijkt dat toch anders te zijn. Klopt het dat de Borkum rifgrund, de North west porcupine bank, de South west porcupine bank en Darwin mounds ook aangemeld zijn in Europa en deze gebieden zich ook in de EEZ bevinden?

Daarnaast staat vermeld op pagina 6 van de Memorie dat voor de invulling en uitvoering van het beheerplan het uitgangspunt van haalbaar en betaalbaar geldt. De Vogel- en Habitatrichtlijn schrijft echter voor dat maatregelen die ecologisch noodzakelijk zijn om achteruitgang en verslechtering te voorkomen uitgevoerd dienen te worden. De ecologische noodzakelijkheid is dus leidend. De leden van de Partij voor de Dieren hechten er groot belang aan hier geen misverstanden over te laten bestaan en vragen een bevestiging van de regering op dit punt. Als de noodzakelijke ecologische maatregelen zijn gedefinieerd kan daarna gekeken worden welke budgetten daarvoor nodig zijn en hoe de doelen worden bereikt met zo min mogelijk nadelen voor burgers en economische sectoren. Opnieuw graag een bevestiging dat dit de uitvloeisels zijn van de door Nederland ondertekende Vogel- en Habitatrichtlijn. Wanneer de regering een andere uitleg aan de Vogel- en Habitatrichtlijn wil geven, willen de leden van de Partij voor de Dieren zien op welke jurisprudentie de regering zich daarbij baseert. Onderschrijft de regering dat de instandhoudingsdoelstellingen niet afhankelijk (mogen) zijn van budgetten die nu voorhanden zijn, maar dat het langetermijndoelstellingen zijn? Kan de regering uiteenzetten hoe vaak de Europese Commissie of het Europees Hof omwille van argumenten als haalbaar en betaalbaar een vertraagde of onvolledige uitvoering van Europese afspraken door Lidstaten heeft geaccepteerd? Wat bedoelt de regering, mede in het licht van de vorige vragen, concreet met «haalbaar en betaalbaar»?

De Doggersbank en Klaverbank stonden in december 2009 al op de communautaire lijst, wat betekent dat ze daarvoor al in Europa zijn aangemeld. En dat betekent weer dat vanaf die tijd het principe van gemeenschapstrouw gold, wat in de woorden van de Raad van State betekent dat: «Nederland zich dient te onthouden van activiteiten die het bereiken van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen». Kan de regering aangeven wanneer de gebieden zijn aangemeld in Europa en op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan het beginsel van loyale samenwerking? Zijn er activiteiten die vanaf die tijd niet meer plaats vinden of gewijzigd zijn? Heeft de regering al gebruik gemaakt van de aanschrijvingsbevoegdheid? Vinden er op dit moment bodemberoerende visserijactiviteiten plaats in de reeds aangemelde gebieden? Zo ja, heeft de regering zich ervan verzekerd dat deze bodemberoerende visserij geen significante effecten veroorzaakt in de beschermde gebieden? Kan de regering uiteenzetten op welke wijze zij dat dan heeft gedaan en op welke kennis zij zich daarbij heeft gebaseerd?

Is het Friese Front al aangemeld in Europa en zo neen, waarom is dit nog niet gebeurd en wanneer gebeurt dit dan wel? Is de regering voornemens om nog meer gebieden aan te wijzen, zoals de Bruine Bank, Centrale Oestergronden, Borkumer stenen en de Zeeuwse Banken? Deze gebieden herbergen ook unieke soorten, zoals de langlevende noordkromp, alken, roodkeelduikers en de noorse stormvogel. Wanneer komt hier duidelijkheid over? En op basis van welke informatie wordt bepaald of de gebieden worden aangewezen? Kan de regering bevestigen dat uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vloeit dat de aanwijzing van gebieden plaats moet vinden op grond van ecologische argumenten?

Door de vele activiteiten die in de Noordzee plaatsvinden en de verschillende Europese en internationale afspraken inzake de bescherming van het mariene milieu, blijven de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren het onbegrijpelijk vinden dat de visserij wordt uitgezonderd van deze wetswijziging. Immers de gedachte achter het aanwijzen en beschermen van gebieden op zee is dat de visstanden en ecosystemen zich daar kunnen herstellen. Als daar echter keer op keer sleepnetten door gehaald worden is van herstel geen sprake. Wereldwijd heeft men gezien dat door gebieden te sluiten voor visserij de visstand toeneemt, ook in andere gebieden. Vissen blijven immers niet in het beschermde gebied, dus wanneer de visstand toeneemt, is dat in het gehele systeem te merken.

Onderzoek van het LEI heeft aangetoond dat de visserij op de Doggersbank, Klaverbank en Friese Front gemiddeld slechts 2,6 % bijdraagt aan de totale toegevoegde waarde van de Nederlandse kottervisserij in de Noordzee. Tijdens de uitzending van Uitgesproken VARA op 13 juli 2011 heeft de staatssecretaris gezegd dat hij het «niet oneens» is met het voorstel om 10–15 % van de Noordzee te sluiten voor visserij zodat de natuur zich kan ontwikkelen. Gezien de marginale bijdrage van deze gebieden lijkt het de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren niet meer dan logisch dan de visserij in deze gebieden te verbieden. Met de structurele overbevissing en overcapaciteit van de vloot alsmede de zorgelijke stand van de visbestanden is het van groot belang dat er structurele maatregelen worden genomen om de Noordzee en alles wat erin leeft te beschermen en te behouden voor toekomstige generaties. Verder herinneren de leden van fractie van de Partij voor de Dieren de regering aan het nieuwe Biodiversiteitsverdrag waar Nederland zich in Nagoya aan heeft gecommitteerd en waarin is afgesproken dat in 2020 tenminste 10 % van het zeeoppervlak wereldwijd beschermd dient te zijn. Nederland zal haar aandeel daarin moeten nemen. Is de regering inderdaad bereid om in lijn met zijn uitspraken in de media deze drie gebieden te sluiten voor de visserij? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, hoe moeten uw eerdere uitspraken dan opgevat worden? Welke 10–15% van de Noordzee is de regering dan van plan te sluiten voor visserij?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het nog steeds onbegrijpelijk dat het al dan niet toestaan van visserijactiviteiten in beschermde gebieden geregeld moet worden via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en niet via de Natuurbeschermingswet. Onderschrijft de regering dat verslechtering in deze gebieden moet worden voorkomen? Zo ja, kan uitgelegd worden hoe lang een gemiddelde procedure duurt om via het GVB visserijafspraken te maken? Is het in het kader van het voorzorgsbeginsel en verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn niet noodzakelijk om direct visserijbeperkende maatregelen te kunnen nemen? Zo ja, is de regering bereid dit in Europa aan te kaarten en de visserijactiviteiten nu niet uit te zonderen in de voorgestelde wetswijziging?

Inleiding

Op 12 september 2011 heeft uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij een aantal vragen gesteld naar aanleiding van mijn brieven van 17 mei 2011 en 14 juni 2011 inzake respectievelijk de gevolgen van het Natura 2000-regime op de Noordzee en de ecologische onderbouwing van de aanwijzingsbesluiten Noordzee. De vragen van de commissie houden nauw verband met het wetsvoorstel inzake de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met de uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de Exclusieve Economische Zone (EEZ), dat momenteel bij uw Kamer ligt.

Ik hoop dat mijn beantwoording bijdraagt aan de behandeling van het voornoemde wetsvoorstel inzake de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie vragen om een duidelijke visie van de regering over het aanwijzen van Natura 2000-gebieden in de EEZ.

In 2005 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in een zaak van de Commissie tegen het Verenigd Koninkrijk waarin het bepaalt dat de verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook gelden in de EEZ. Met die uitspraak is vast komen te staan dat het aanwijzen van Natura 2000-gebieden in de EEZ noodzakelijk is om aan de Europese verplichtingen te voldoen. In dat licht acht het kabinet het aanwijzen van Natura 2000-gebieden van groot belang voor het beschermen van de biodiversiteit in de Noordzee.

De leden van de VVD-fractie willen weten welke inzet de Europese Commissie van Nederland vraagt ten aanzien van Natura 2000 op de Noordzee.

De Europese Commissie ziet er op toe dat de lidstaten de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn nakomen. De Habitatrichtlijn vraagt van de lidstaten dat zij voldoende beschermingsgebieden aanwijzen, zodat de op het grondgebied van de betreffende lidstaat voorkomende habitattypen van bijlage I van de Habitatrichtlijn en alle leefgebieden van soorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn op voldoende representatieve wijze vertegenwoordigd zijn. De Vogelrichtlijn schrijft voor dat de lidstaten de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van de in bijlage I van de Vogelrichtlijn genoemde vogelsoorten en geregeld voorkomende trekvogels meest geschikte gebieden aanwijzen als speciale beschermingszones. De lidstaten moeten hierbij bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van watergebieden en in het bijzonder aan de bescherming van watergebieden van internationale betekenis.

Aanwijzing van gebieden alleen is niet genoeg. De lidstaten moeten binnen en buiten de Natura 2000-gebieden beschermende maatregelen treffen zodat uiteindelijk voor de habitattypen en soorten die zijn genoemd in bijlage I en II van de Habitatrichtlijn en voor de vogelsoorten genoemd in bijlage I van de Vogelrichtlijn de gunstige staat van instandhouding wordt behouden of gerealiseerd. Deze algemene verplichtingen gelden ook voor de territoriale wateren en de EEZ van de lidstaten.

Hoeveel Natura 2000-gebieden een lidstaat moet aanwijzen en hoe groot deze gebieden moeten zijn, is afhankelijk van de ter plekke voorkomende habitattypen en soorten en de mate waarin deze gebieden bij kunnen dragen aan de landelijk gunstige staat van instandhouding van de betreffende habitattypen en soorten. Nederland telt op dit moment drie Natura 2000-gebieden in het territoriale deel van de Noordzee. In 2008 is het gebied Voordelta aangewezen en in 2011 zijn de gebieden Vlakte van de Raan en (de uitbreiding van de) Noordzeekustzone gevolgd. Voor de EEZ is de Nederlandse regering voornemens de gebieden Doggersbank, Klaverbank en Friese Front aan te wijzen als Natura 2000-gebied. Doggersbank en Klaverbank komen hiervoor op grond van de Habitatrichtlijn in aanmerking en Friese Front op grond van de Vogelrichtlijn. Doggersbank en Klaverbank zijn conform de daartoe strekkende verplichting in de Habitatrichtlijn op 22 december 2008 bij de Europese Commissie aangemeld als gebied van communautair belang, evenals de Vlakte van de Raan en de (uitbreiding van de) Noordzeekustzone. De Europese Commissie heeft deze gebieden in 2009 op de lijst van communautair belang geplaatst. Zoals nader aan de orde komt in antwoord op de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66 kent de Vogelrichtlijn de verplichting om gebieden aan te melden niet, zodat Friese Front niet hoeft te worden aangemeld.

De Europese Commissie beoordeelt de aanmelding van de gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn als Natura 2000-gebied in aanmerking komen – mede aan de hand van de zogenoemde «Reference list Atlantic Region» – en heeft de aanmelding van deze vier gebieden in 2009 als «voldoende» beoordeeld, behoudens uitvoering van nader onderzoek naar het gebied Borkumse Stenen. Zoals bepaald in het Nationaal Waterplan 2009–2015, wordt momenteel van een aantal ecologisch waardevolle gebieden onderzocht of zij specifieke bescherming behoeven. Borkumse Stenen is één van deze gebieden. Ik zal u in de tweede helft van 2012 berichten over de uitkomst van dit onderzoek en de eventuele conclusies die ik hieraan verbind.

De leden van de VVD-fractie vragen om een concreet overzicht van de natuurdoelen van Nederland op de Noordzee.

De Nederlandse natuurdoelen op de Noordzee zijn bescherming van Natura 2000-gebieden en behoud van het mariene ecosysteem, zoals voortvloeiend uit internationale verdragen, de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie legt de concrete instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden vast in de aanwijzingsbesluiten. Zolang het Wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de Exclusieve Economische Zone (hierna: het wetsvoorstel) niet is aangenomen, ontbreekt de bevoegdheid om gebieden in de EEZ aan te wijzen als Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de concrete doelen voor deze gebieden nog niet formeel kunnen worden vastgesteld. Wel is het onderzoek gereed waarop de doelen in de aanwijzingsbesluiten zullen worden gebaseerd. Rapporten over de ecologische onderbouwing van de bescherming van de gebieden zijn beschikbaar op www.noordzeenatura2000.nl, sectie download/onderzoek.

De leden van de fractie van de VVD vragen om de garantie dat Nederland geen extra doelen invult bovenop wat de Europese Unie van Nederland verwacht.

Zoals afgesproken in het regeerakkoord worden nationale koppen boven de op grond van internationale verdragen en Europese regelgeving geldende verplichtingen opgespoord en verwijderd. Dit geldt ook bij de vaststelling van de aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000-gebieden in de EEZ.

De leden van de VVD vragen of Engeland, Duitsland en Denemarken voor het deel van de Doggersbank dat in hun EEZ valt dezelfde natuurdoelen hebben aangewezen als Nederland en wat de eventuele verschillen zijn en hoe deze verschillen zijn te verklaren. Ook vragen zij in hoeverre de Nederlandse aanpak wat betreft Natura 2000 in de Doggersbank overeenkomt met de aanpak van deze landen en hoe de samenwerking met deze landen verloopt.

De Doggersbank strekt zich uit over de EEZ van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Nederland en Denemarken. Voor een effectieve bescherming van de Doggersbank trekken het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland samen met adviescomité van de International Council for the Exploration of the Sea (hierna: ICES) op. Daartoe is de zogenaamde Doggersbank Stuurgroep opgericht. De Europese Commissie neemt voor de Doggersbank als waarnemer deel aan het proces. Denemarken neemt een afwijkende positie in. De Doggersbank loopt door tot in de Deense EEZ, maar loopt aan die zijde af in de diepte. Het Deense deel van Doggersbank is dieper dan de delen van Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk en wordt vanwege de diepte niet aangemerkt als habitattype H1110 (permanent ondergelopen zandbanken). Denemarken heeft zijn deel van de Doggersbank daarom niet als Natura 2000-gebied bij de Europese Commissie aangemeld. Wel neemt Denemarken constructief deel aan de voornoemde Doggersbank Stuurgroep.

De samenwerking tussen de landen verloopt goed. Net als Nederland hebben het Verenigd Koninkrijk en Duitsland het gebied bij de Europese Commissie aangemeld als gebied van communautair belang als bedoeld in artikel 4 van de Habitatrichtlijn en bereiden zij de formele aanwijzing van het gebied voor. Het belangrijkste doel van de drie landen is verbetering van de kwaliteit van habitattype H1110 (permanent overstroomde zandbanken). Alledrie de landen willen dit doel bereiken door middel van vermindering van de bodemberoerende visserij, die een erkende drukfactor voor habitattype H1110 vormt. Door de Regional Advisory Committee voor de Noordzee (hierna: RAC), waarin de internationale visserijsector en natuurorganisaties zijn verzameld, en de Doggersbank Stuurgroep wordt gewerkt aan een gezamenlijk zoneringsplan waarbij bepaalde delen van de Doggersbank worden gesloten voor de bodemberoerende visserij, dan wel beperkt toegankelijk worden gemaakt. Wanneer dit plan gereed is, zal het ter advisering aan ICES worden voorgelegd. Ik heb de Tweede Kamer in bij bovengenoemde brief van 17 mei 2011 eerder over dit proces geïnformeerd.

Gezien de complexiteit van mariene ecosystemen en de beperkte kennis over die systemen maken de leden van de VVD-fractie zich zorgen dat het voor ondernemers zeer moeilijk zal zijn aan te tonen dat een plan of project geen significante negatieve effecten heeft. Deze leden vragen om een toelichting van de regering op dit punt. Daarnaast vrezen de leden van de VVD-fractie dat de wetswijziging leidt tot minder ruimte voor economische activiteiten. Zoeklocaties voor windmolenparken en zandwinning worden beperkt. Hierdoor kunnen conflicten tussen verschillende activiteiten toenemen. Zij vragen de regering om een concreet beeld van de effecten van Natura 2000-gebieden op economische activiteiten zoals de visserij en marien transport.

Het Nationaal Waterplan 2009–2015 (hierna: Nationaal Waterplan) dat in 2009 door het toenmalige kabinet is vastgesteld, beschrijft onder andere de activiteiten die in de Noordzee plaatsvinden of in de toekomst worden verwacht of gewenst. Bij het Nationaal Waterplan zijn een plan-MER en een passende beoordeling opgesteld waarin wordt beschreven in hoeverre de in het Nationaal Waterplan beschreven ontwikkelingen mogelijk significante effecten zullen hebben op de mariene Natura 2000-gebieden. Uit dit Plan-MER en de passende beoordeling komt naar voren dat de bescherming van Natura 2000-gebieden in de EEZ niet aan het in het Nationaal Waterplan geformuleerde beleid in de weg staat.

Voor zandwinning zal de aanwijzing van de drie Natura 2000-gebieden in de EEZ geen gevolgen hebben. De drie gebieden liggen zo ver in zee, dat zandwinning in of rondom die gebieden niet rendabel is. Voor windenergie geldt dat de bouw en exploitatie van een windmolenpark in of rondom een van de drie Natura 2000-gebieden, vanwege de locatie ver op zee, met de huidige technieken nog niet rendabel zijn. Er komt steeds meer ecologische kennis beschikbaar over de effecten van windenergie op zee op mariene Natura 2000-gebieden, zoals het onderzoek «Ecologische Monitoring Wind op Zee». Meer kennis betekent dat de eventuele effecten van windmolenparken op mariene Natura 2000-gebieden makkelijker te meten worden en daardoor kunnen worden beperkt.

Ten aanzien van de olie- en gaswinning in de Noordzee heeft de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (NOGEPA) afgelopen jaar een studie laten uitvoeren door IMARES naar de gevolgen voor de olie- en gassector voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in de EEZ. Deze studie heeft niet de status van een passende beoordeling, maar zet de bestaande kennis over olie- en gaswinning in relatie tot de mogelijke instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden op een rij. Deze studie concludeert evenals het Plan-MER van het Nationaal Waterplan dat de normale bedrijfsvoering niet in gevaar hoeft te komen. Het grootste gedeelte van de mijnbouwactiviteiten heeft geen schadelijke effecten op de beschermde natuurwaarden. Wel zal het bevoegd gezag bij specifieke activiteiten op een aantal aspecten moeten beoordelen of er sprake is van verslechtering of van significante effecten en hoe deze kunnen worden voorkomen. Hierbij valt te denken aan de effecten van onderwatergeluid bij de constructie van een boorplatform en de effecten van boorgruis op de beschermde natuurwaarden.

De effecten van het wetsvoorstel op visserij komen aan de orde in het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA over het FIMPAS project (Fisheries Measures in Protected Areas). Voor de effecten van het wetsvoorstel op marien transport verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD over vaarroutes.

De leden van de VVD-fractie vragen of de belangen van economische activiteiten, zoals de visserij en de transportsector op zee bij de keuze van de gebieden en de aanwijzing als Natura 2000-gebied vanaf het beginstadium voldoende zijn betrokken en meegewogen.

In mijn eerdergenoemde brief van 14 juni 2011 heb ik de selectiegronden voor mariene gebieden op een rij gezet. Vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en regionale en locale bijzonderheden maken geen onderdeel uit van deze selectiegronden en mogen dat ook niet op grond van artikel 4 van de Habitatrichtlijn en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie op dit punt.

Artikel 2 van de Habitatrichtlijn schrijft voor dat bij de keuze van de instandhoudingsmaatregelen, en waar nodig, bij de keuze van passende maatregelen, wel rekening dient te worden gehouden met deze vereisten. Dit gebeurt ook.

Tot slot geldt dat maatregelen ten aanzien van de visserij in de EEZ alleen kunnen worden genomen in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en dat de scheepvaart op grond van internationale verdragen grotendeels wordt gereguleerd door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Economische belangen van de visserijsector en de transportsector worden bij de afwegingen in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid respectievelijk de IMO vanzelfsprekend betrokken.

De leden van de VVD-fractie hebben opgemerkt dat windmolenparken in sommige gevallen een positief effect kunnen hebben op mariene ecosystemen. Deze leden vragen daarom of de mogelijkheid is onderzocht of windmolenparken op zee samen kunnen vallen met het vervullen van de Europese doelen voor de bescherming van het mariene milieu en of de visserij- en transportsector hierdoor ontzien zou kunnen worden.

In het algemeen kan worden gesteld dat voor sommige natuurwaarden, zoals het bodemleven, windmolenparken een positief effect kunnen hebben. Dit is inmiddels aangetoond bij het 8 mijl uit de kust gelegen windpark Egmond. Op de instandhoudingsdoelen van bepaalde vogels en zeezoogdieren kunnen windmolenparken een tijdelijk negatief effect hebben in geval van respectievelijk aanvaringsslachtoffers en gehoorschade van bruinvissen en zeehonden bij het heien van palen in de zeebodem. Door preventief beleid bij de aanleg van windparken wordt per saldo een positief effect beoogd op de in een gebied voorkomende habitats en soorten en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Overigens is het kabinet zich bewust van het belang van meervoudig ruimtegebruik op zee en zet het in op het zo veel mogelijk benutten van de mogelijkheden daartoe.

De leden van de VVD-fractie vragen of voor het aanwijzen van nieuwe vaarroutes het «ja, mits» principe blijft gelden.

Het «ja, mits» principe geldt voor vaarroutes die op grond van het internationaal recht door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) worden vastgesteld. Het wetsvoorstel en de voorgenomen aanwijzing van de drie Natura 2000-gebieden brengt hierin geen verandering.

Dit komt omdat uit het VN-zeerechtverdrag volgt dat bij het uitoefenen van de rechtsmacht in de EEZ de rechten en plichten van andere staten in de EEZ dienen te worden gerespecteerd, hetgeen de facto de bevoegdheid van de kuststaat beperkt. De te respecteren rechten zijn opgesomd in artikel 58 VN-zeerechtverdrag en omvatten onder andere de vrijheid van scheepvaart en van overvliegen en de vrijheid om onderzeese kabels en pijpleidingen te leggen. Behoudens beperkingen van deze rechten op grond van het VN-zeerechtverdrag gaan deze rechten voor op de bevoegdheden van kuststaten. Een kuststaat kan niet eigenstandig beperkingen opleggen aan deze vaarroutes. Wel houdt de IMO bij de vaststelling of wijziging van vaarroutes zelf rekening met natuurbelangen.

Naast de door de IMO vastgestelde vaarroutes bestaan er de zogenaamde clearways, de op- en afritten van het internationale vaarroutenetwerk. De vaststelling of wijziging van deze vaarroutes valt onder de nationale bevoegdheid van de kuststaat en daarmee onder nationale wetgeving. Dit betekent dat er voor deze clearways op dit moment op grond van de Waterwet het integrale afwegingskader geldt, zoals vastgesteld in het herziene Integraal Beheerplan Noordzee 2015. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de vaststelling van de aanwijzingsbesluiten van de drie Natura 2000-gebieden, geldt een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet, indien de vaststelling of wijziging van een clearway de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het FIMPAS project, waarvan volgens de planning medio 2011 de resultaten zouden worden opgeleverd. Deze leden vragen naar de rol die de regiegroep Visserijmaatregelen in Beschermde Gebieden (hierna: VIBEG) speelt.

Het wetsvoorstel bepaalt dat de regulering – in de EEZ – van visserijactiviteiten ter bescherming van de natuurwaarden via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid plaatsvindt. Nederland zal, voor wat betreft de Doggersbank in samenwerking met de andere betrokken Noordzeelidstaten, hiertoe voorstellen doen aan de Europese Commissie met het oog op vaststelling van de benodigde visserijmaatregelen.

Om tot een voorstel te komen dat aan de Europese Commissie kan worden voorgelegd is op initiatief van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het FIMPAS project opgezet. FIMPAS staat voor Fisheries Measures in Protected Areas. In het FIMPAS project worden visserijmaatregelen voor de drie Natura 2000-gebieden in de EEZ ontwikkeld. Dit gebeurt in samenwerking met natuurorganisaties en de visserijsectoren van de landen die vissen in de drie gebieden. De Nederlandse inbreng in FIMPAS wordt ook besproken in de VIBEG, waarin nationale stakeholders zijn verenigd.

Het FIMPAS project moet resulteren in een pakket van voorstellen voor visserijmaatregelen, dat wordt voorgelegd aan het ICES Advies Comité. Het ICES Advies Comité zal toetsen of met de afgesproken voorstellen de instandhoudingsdoelstellingen van de drie gebieden kunnen worden gerealiseerd. Na ommekomst van dit advies zullen Nederland en de andere betrokken lidstaten de Europese Commissie verzoeken om op basis van het voorgestelde maatregelenpakket van FIMPAS en het wetenschappelijk advies van ICES visserijmaatregelen voor de betrokken gebieden op te nemen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Hiervoor is vereist dat de Europese Commissie de voorstellen overneemt en de Europese codecisieprocedure start. De Europese Commissie doet een voorstel voor wetgeving aan de Raad van ministers en het Europees Parlement en vervolgens volgt in twee lezingen in een samenspel van de Raad van ministers, het Europees Parlement en de Europese Commissie besluitvorming.

Naar verwachting kunnen de uitkomsten van het FIMPAS project in juni 2012 aan ICES worden voorgelegd; de verwachting is dat ICES in augustus 2012 een advies gereed kan hebben. Dit betekent een vertraging ten opzichte van de oorspronkelijke planning van ongeveer een jaar. De reden hiervoor is dat het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken zich gaandeweg bij het project hebben aangesloten voor het onderdeel Doggersbank. De afstemming tussen de betrokken lidstaten vergt extra tijd. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben daarnaast meer tijd nodig voor de interne afstemming van de maatregelen. Ook hebben de in het RAC verenigde stakeholders verzocht om meer tijd om een bijdrage aan de ontwikkeling van visserijmaatregelen te kunnen leveren.

De leden van de CDA-fractie stellen dat de gevolgen van de uitbreiding van de werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet naar de EEZ pas kunnen worden overzien wanneer het FIMPAS project is afgerond. Zij vragen of de regering deze stelling deelt.

De regering deelt deze mening niet. Het FIMPAS project ziet alleen op maatregelen ten aanzien van visserijactiviteiten. Het onderhavige wetsvoorstel dient ter implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn, zoals de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen en de beheerplannen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver andere lidstaten zijn met soortgelijke trajecten en of ook andere staten – niet zijnde Noordzeekuststaten – een traject als het FIMPAS project hebben doorlopen.

Het FIMPAS project is gebaseerd op het Duitse EMPAS project (Environmentally Sound Fisheries Management in Protected Areas) in het kader waarvan een maatregelenpakket is ontwikkeld voor de Duitse Natura 2000-gebieden op zee. Naast Duitsland en Nederland hebben meer lidstaten bij de Europese Commissie aangegeven dat ze in de komende twee jaar een voorstel willen indienen voor het treffen van visserijmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Het betreft met name de lidstaten rond de Noordzee en de Oostzee en Spanje. Van Denemarken, Litouwen en Spanje is bekend dat zij momenteel een traject hebben lopen dat vergelijkbaar is met het FIMPAS project.

De leden van de CDA-fractie vragen in welk licht zij het wetsvoorstel moeten zien nu de Europese Commissie heeft aangegeven dat de lidstaten geen eigen bevoegdheid meer hebben om buiten het Gemeenschappelijk Visserijbeleid over visserijactiviteiten regels te stellen ter bescherming van het mariene milieu. Welke toegevoegde waarde heeft het Wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone nu de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat de integratie van natuurbeschermingsmaatregelen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid vanuit het oogpunt van effectieve verwezenlijking van de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn belangrijke voordelen biedt boven nationale regelgeving?

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid reguleert alleen visserijactiviteiten. Nationale wetgeving is noodzakelijk voor de regulering van andere activiteiten die plaatsvinden of in de toekomst gaan plaatsvinden in de EEZ, zoals olie- en gaswinning, het opwekken van windenergie en recreatie. De uitbreiding van de werking van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Natuurbeschermingswet) naar de EEZ is daarnaast noodzakelijk om de gebieden die in aanmerking komen als Natura 2000-gebied aan te wijzen en de instandhoudingsdoelstellingen vast te stellen. Het aanwijzingsbesluit maakt duidelijk welke instandhoudingsdoelstellingen in het gebied dienen te worden gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het verschil tussen de werkwijze ten aanzien van de handhaving voortkomende uit het voorliggende wetsvoorstel en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Op grond van artikel 10 van de Basisverordening kunnen lidstaten buiten de 12-mijlszone alleen beperkingen ter bescherming van het milieu opleggen aan vissers die onder de eigen vlag varen. Buitenlandse vissers kunnen dan nog steeds in de Nederlandse beschermde gebieden vissen en Nederlandse vissers hoeven zich niet te houden aan de maatregelen van andere lidstaten. Het doel om een gebied te beschermen kan daarom niet alleen met nationale regelgeving worden gerealiseerd. Bij regulering via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid gelden de maatregelen voor alle vissers, onafhankelijk van hun nationaliteit. Daarnaast kent het Gemeenschappelijk Visserijbeleid een aantal effectieve en efficiënte controlemechanismen, zoals het satellietvolgsysteem vms («vessel monitoring system») waarmee elk vissersvaartuig van meer dan 15 meter verplicht is uitgerust, en in Europees verband gecoördineerde visserij-inspecties. Handhaving van de visserij in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is daarmee effectiever en efficiënter dan handhaving van de visserij op basis van de Nederlandse natuurwetgeving en de bijbehorende handhavingsbevoegdheden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe voorliggend wetsvoorstel is te rijmen met het uitgangspunt van de regering dat wettelijke implementatie niet verder dient te gaan dan op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationaalrechtelijke regelgeving verplicht is.

Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat de verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook gelden in de EEZ, zie het antwoord op de eerste vraag van de leden van de fractie van de VVD. Het wetsvoorstel is in lijn met het uitgangspunt dat wettelijke implementatie niet verder dient te gaan dan op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn noodzakelijk is. In mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 14 september 2011 heb ik de Kamer over mijn invulling van dit uitgangspunt geïnformeerd. Ik heb in deze brief onder meer gezegd dat normale bedrijfsontwikkelingen en andere gewenste maatschappelijke ontwikkelingen rondom Natura 2000-gebieden moeten door kunnen gaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat na inpassing van de uit het FIMPAS voortkomende benodigde visserijmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid de noodzaak van een aparte wet vervalt en, wanneer inpassing van de FIMPAS afspraken niet voldoende is, of uitbreiding van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 met een habitattoets op grond van de Natuurbeschermingswet een optie is.

Voor de aanwijzing van gebieden en de strafbaarstelling van overtredingen van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet in de EEZ is een expliciete wettelijke grondslag vereist. Uitbreiding van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 met een habitattoets kan hier niet in voorzien.

De leden van de CDA-fractie informeren naar de stand van zaken met betrekking tot de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

De implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie is in volle gang. Momenteel wordt een kabinetsbesluit voorbereid, opdat Nederland dit jaar de noodzakelijke producten van de mariene strategie aan de Europese Commissie kan notificeren. Dit betreft drie documenten. Ten eerste de «Initiële Beoordeling», waarin een beschrijving van de staat van (het gebruik van) het mariene milieu wordt gegeven. Ten tweede de omschrijving van de goede milieutoestand, oftewel de toestand die het kabinet in 2020 gerealiseerd wil hebben, en ten derde de bijbehorende doelen en indicatoren die een concrete uitwerking van de Goede Milieutoestand geven.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar de aansluiting van het wetsvoorstel op het ruimtelijk beleid voor de Noordzee, dat is vastgelegd in het Nationaal Waterplan en waarin functies zoals natuur, windenergie, scheepvaart en zandwinning een eigen plaats hebben gekregen. Zij vragen of het klopt dat het Nationaal Waterplan de kaders geeft voor een duurzaam, ruimte-efficiënt en veilig gebruik van de Noordzee in evenwicht met het mariene ecosysteem, zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn water, de KRM, het OSPAR-verdrag en de Vogel- en Habitatrichtlijn en in hoeverre deze benadering aansluit bij de benadering van aanpalende lidstaten.

In het Nationaal Waterplan is vastgelegd dat de economische ontwikkeling in de Noordzee in evenwicht dient te zijn met het mariene ecosysteem. Dit is in lijn met de verplichtingen uit het OSPAR-verdrag. Het OSPAR-verdrag verplicht de verdragsluitende partijen het mariene ecosysteem te beschermen, te ontwikkelen en het gebruik ervan te verduurzamen. De kern van het Nationaal Waterplan is dat wordt uitgegaan van wat het ecosysteem aankan. Besluitvorming over economische activiteiten vindt op grond van het Nationaal Waterplan plaats onder afweging van de effecten op de voorkomende ecologische waarden. Dit betreft de ecologische waarden in het gehele Nederlandse deel van de Noordzee.

Het wetsvoorstel biedt de basis om de specifieke verplichtingen na te komen, die Nederland op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn heeft in de EEZ.

Het beleid, zoals vastgelegd in het Nationaal Waterplan, sluit aan bij dat van aanpalende lidstaten. Ook zij zijn verplicht invulling te geven aan de doelstellingen van de KRM en OSPAR en de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de effecten van de wetswijziging op economische activiteiten. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat van een aantal activiteiten dat de verwachting is dat het wetsvoorstel daar geen gevolgen voor zal hebben omdat deze activiteiten zo ver uit de kust niet plaatsvinden. Zij willen weten wat er gebeurt als er toch gevolgen zijn en voor welke activiteiten er wel gevolgen te verwachten zijn.

In antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de VVD heb ik aangegeven wat de gevolgen van de wetswijziging zijn voor de belangrijkste economische activiteiten in de EEZ. Voor het uitoefenen van activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, dient op grond van het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie toestemming te worden verleend op basis van een toets vooraf.

De leden van de CDA-fractie willen weten op welke activiteiten wordt gedoeld als wordt gesproken over activiteiten die nog niet zijn beoordeeld op grond van het afwegingskader van het Integraal beheerplan Noordzee 2015 en artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De leden zien graag enkele voorbeelden.

Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015, zoals herzien in november 2011, bevat een integraal afwegingskader voor activiteiten in de Noordzee die nieuw zijn of waarvan het bestaand gebruik wordt verlengd, geïntensiveerd of uitgebreid en die vergunningplichtig zijn op grond van de Mijnbouwwet, Ontgrondingenwet, Waterwet of een aantal scheepvaartwetten. Het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet is hierin opgenomen.

Sommige activiteiten zijn niet beoordeeld op grond van het afwegingskader van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015. Dit zijn in de eerste plaats activiteiten die al plaatsvonden voor de vaststelling van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 in 2005 en die sindsdien niet zijn gewijzigd. In de tweede plaats betreft het activiteiten, zoals militaire vliegactiviteiten en recreatie, die niet vergunningplichtig zijn. Voor zover deze activiteiten mogelijk schadelijke gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden, moeten ze op grond van dit wetsvoorstel, eenmaal wet, worden getoetst aan het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet.

De leden van de CDA-fractie willen weten wat de staat van instandhouding is van habitattype H1170 in de biogeografische zone en of de maatregelen in de gehele biogeografische zone van gelijk niveau moeten zijn. Zij vragen of de gunstige staat van instandhouding moet worden gerealiseerd op landelijk niveau of in de gehele biogeografische zone en of het mogelijk is het principe van strategisch lokaliseren toe te passen, waarbij de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor habitattype H1170 buiten het Nederlandse deel van de EEZ wordt gerealiseerd.

Uit de doelstellingen en systematiek van de richtlijn blijkt dat wordt beoogd om in ieder geval een gunstige staat van instandhouding te realiseren op de schaal van de onderscheiden biogeografische regio’s. Voor Nederland gaat het om de Atlantische biogeografische regio. Elke lidstaat draagt volgens de richtlijn bij aan de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang de aanwezigheid op zijn grondgebied van de betrokken habitattypen en soorten. De richtlijn maakt geen onderscheid ten aanzien van de door elke lidstaat te leveren inspanning. Mede gezien het beginsel van loyale samenwerking als verankerd in artikel 4 van de richtlijn is de algemeen aanvaarde interpretatie van de richtlijn dat iedere lidstaat de nodige maatregelen moet treffen om op het eigen grondgebied voor de betrokken habitats en soorten een gunstige staat van instandhouding te realiseren. Hieruit volgt dat het principe van strategisch lokaliseren vooralsnog niet kan worden toegepast op het niveau van de biogeografische zone.

De mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden de gunstige staat van instandhouding op biogeografisch niveau te realiseren, is beschreven in de in opdracht van de Tweede Kamer opgestelde rapportage «Natura 2000 in Nederland» van PBL/Universiteit Maastricht. Zoals ik heb aangekondigd in mijn eerdergenoemde brief van 14 september 2011 onderzoek ik met de Europese Commissie en de overige lidstaten de mogelijkheden voor samenwerking op biogeografisch niveau.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Naar mening van de leden van de D66-fractie is het de vraag of de werking van de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de EEZ expliciet in de wetgeving moet worden geregeld. Klopt het, zo vragen deze leden zich af, dat in artikel 1 van de Natuurbeschermingswet de Natura 2000-gebieden onder meer zijn gedefinieerd als alle gebieden die op de communautaire lijst van de Europese Commissie zijn geplaatst? En zijn daarmee de Natura 2000-gebieden in de EEZ niet al expliciet benoemd onder de wet? De leden van de D66-fractie vragen wat dan nog de aanvullende waarde is van deze wetswijziging ten aanzien van de bestaande bescherming op dit punt.

De Habitatrichtlijn voorziet bij het aanwijzen van gebieden in een formele betrokkenheid van de Europese Commissie. In de procedure zijn twee fasen te onderscheiden. De eerste fase wordt geregeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn. Deze fase behelst de selectie van de vanwege hun communautaire belang aan te wijzen gebieden door de lidstaten. Na de toezending van de lijst van gebieden door de lidstaten aan de Europese Commissie start de tweede fase, die wordt bestreken door artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. In die fase beoordeelt de Europese Commissie het communautaire belang van de op de nationale lijst geplaatste gebieden. Op basis van criteria die volgen uit de Habitatrichtlijn werkt de Commissie met instemming van elk van de lidstaten per biogeografische regio – Nederland behoort tot de Atlantische Zone – een ontwerplijst van gebieden van communautair belang uit en stelt deze vast overeenkomstig de daarvoor geldende beheerscomitéprocedure. Volgens artikel 4, derde lid, van de Habitatrichtlijn moest deze lijst uiterlijk zes jaar na publicatie van de richtlijn – dus uiterlijk 1 januari 2001 – zijn vastgesteld. Deze termijn is niet gerealiseerd. Voor de Atlantische Zone is de lijst door de Commissie op 7 december 2004 vastgesteld.

Artikel 1 van de Natuurbeschermingswet definieert Natura 2000-gebieden onder meer als gebieden die op de communautaire lijst van de Europese Commissie zijn geplaatst. De in de EEZ gelegen gebieden Klaverbank en Doggersbank staan op die lijst. Toch vallen deze gebieden niet onder de werking van de Natuurbeschermingswet. Nederlandse wet- en regelgeving is alleen van toepassing in de EEZ wanneer dat bij wet uitdrukkelijk is bepaald en dat is nu niet het geval voor de Natuurbeschermingswet. Het wetsvoorstel moet hierin voorzien.

De Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten tot de instelling van beschermingszones, waarvoor speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. De aangewezen speciale beschermingszones voor vogels maken ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn deel uit van het Natura 2000-netwerk. Aan de selectie en aanwijzing van gebieden gaat evenwel – anders dan bij de speciale beschermingszones van de Habitatrichtlijn – geen formeel besluit van de Europese Commissie vooraf en is er niet een lijst van communautair belang. Voor het eveneens in de EEZ gelegen gebied Friese Front, dat op basis van de Vogelrichtlijn in aanmerking komt als Natura 2000-gebied, betekent dit, dat het pas onder de werking van de Natuurbeschermingswet valt wanneer het formele aanwijzingsbesluit is vastgesteld. Het Vogelrichtlijngebied Friese Front valt immers niet onder de definitie van artikel 1 van de Natuurbeschermingswet, zolang er geen definitief aanwijzingsbesluit is genomen.

Naar de mening van de leden van de D66-fractie bestaat de mogelijkheid om in afwachting van de aanpassing van het visserijbeleid maatregelen te treffen ten aanzien van activiteiten die door het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden gereguleerd. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de Europese Commissie hierover sinds de laatste nota van wijziging een gewijzigd standpunt heeft ingenomen op grond waarvan de lidstaat niet bevoegd, maar zelfs verplicht is visserijmaatregelen te treffen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn, zolang het Gemeenschappelijk Visserijbeleid het mariene milieu niet voldoende beschermd.

De Europese Commissie claimt de exclusieve bevoegdheid om maatregelen te treffen ten aanzien van de visserij buiten de 12-mijlszone van de lidstaten. Dit standpunt van de Europese Commissie is niet gewijzigd.

De leden van de D66-fractie wijzen in dit kader eveneens op de maatregelen die door de regering zijn aangekondigd ten aanzien van het natuurbeleid op de Noordzee in de periode sinds het opstellen van dit schriftelijk verslag, zoals het invoeren van een vergunningplicht voor boomkorvissers in de Natura 2000-gebieden en het vaststellen van zeereservaten zoals omschreven in de brief van de Staatssecretaris van 17 mei 2011. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat deze maatregelen juist wel uitgaan van de mogelijkheid om visserijmaatregelen te nemen. En zo ja, of de regering bereid is deze uitzonderingbepalingen uit het wetsvoorstel te verwijderen.

De eerste maatregel die de leden van de D66-fractie noemen – de vergunningplicht voor boomkorvissers – heeft geen betrekking op de visserij in de EEZ, maar op de visserij binnen de Nederlandse 12-mijlszone. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid geeft lidstaten de bevoegdheid om binnen hun 12-mijlszone niet-discriminatoire maatregelen te treffen om het effect van de visserij op de instandhouding van mariene ecosystemen tot een minimum te beperken. Buiten de 12-mijlszone, waar de gebieden Doggersbank, Klaverbank en Friese Front zijn gelegen, geldt deze bevoegdheid niet.

De tweede maatregel die de leden noemen, heeft betrekking op de aanwijzing van Doggersbank, Klaverbank en Friese Front en op de bijbehorende maatregelen die ten aanzien van de visserij getroffen moeten worden. Zoals staat genoemd in mijn eerdergenoemde brief van 17 mei 2011 stelt de regering deze maatregelen niet zelf vast. De maatregelen komen tot stand via de Europese codecisieprocedure en zijn onderdeel van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Zie ook mijn beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie op dit punt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat de stelling in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel dat er op dit moment geen maritieme gebieden zijn gelegen in de EEZ die op de communautaire lijst staan vermeld, achterhaald is. Borkum rifgrond, North west porcupine bank, South west porcupine bank en Darwin Mounds zijn inmiddels aangemeld.

Deze stelling is inmiddels achterhaald. Naast Nederland hebben Duitsland, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken en Portugal gebieden in de EEZ bij de Europese Commissie aangemeld als Natura 2000-gebied.

De leden van de PvdD-fractie vragen wat de regering bedoelt met de zin op pagina 6 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel dat voor de invulling en uitvoering van het beheerplan het uitgangspunt van haalbaar en betaalbaar geldt. Volgens de leden van de PvdD-fractie schrijft de Vogel- en Habitatrichtlijn voor dat maatregelen die ecologisch noodzakelijk zijn om achteruitgang en verslechtering te voorkomen dienen te worden uitgevoerd. Pas wanneer de ecologische doelen zijn gedefinieerd kan worden gekeken welke budgetten nodig zijn en hoe de doelen worden bereikt met zo min mogelijk nadelen voor burgers en economische sectoren. De leden van de PvdD-fractie willen graag dat de regering deze interpretatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn bevestigt. Indien de regering een andere uitleg aan de Vogel- en Habitatrichtlijn geeft willen de leden van de PvdD weten op welke jurisprudentie de regering zich baseert.

De Vogel- en Habitatrichtlijn schrijft inderdaad voor dat lidstaten de benodigde maatregelen treffen om achteruitgang en verslechtering van in die richtlijnen genoemde habitattypen of soorten te voorkomen. In het beheerplan dat op grond van de Natuurbeschermingswet voor elk Natura 2000-gebied moet worden opgesteld, wordt onder andere beschreven met welke maatregelen en op welke termijn de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied worden gerealiseerd. Artikel 2 van de Vogelrichtlijn en artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn, schrijven voor dat de vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied in acht worden genomen, oftewel, dat er rekening moet worden gehouden met de haalbaarheid en betaalbaarheid van de maatregelen in de gebieden en het bijbehorende tijdpad om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.

Dit betekent concreet dat de beheerplannen zich in de eerste planperiode vooral zullen moeten richten op het tegengaan van verslechtering voor aangewezen soorten en habitattypen waarvoor de gunstige staat van instandhouding nog niet is bereikt. Verder vind ik dat het bevoegd gezag niet moet nalaten om eventuele uitbreidings- en verbeterdoelstellingen, waar dit haalbaar en betaalbaar, te realiseren. Dit is met de Kamer gedeeld in de genoemde brief van 14 september 2011.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering kan onderschrijven dat de instandhoudingsdoelstellingen niet afhankelijk mogen zijn van budgetten die nu voorhanden zijn, maar dat het lange termijn doelstellingen zijn.

Net als voor de selectie van gebieden schrijven de Vogel- en Habitatrichtlijn voor dat de vaststelling van landelijke instandhoudingsdoelstellingen enkel op ecologische gronden geschiedt. De gebieden krijgen ieder voor zich een doelstelling in termen van behoud of verbetering van de aanwezige habitats en soorten. Tezamen leiden de gebieden tot de realisatie van de doelstelling van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Een verbeterdoelstelling op landelijk niveau betekent niet automatisch dat voor elk Natura 2000-gebied afzonderlijk ook een verbeterdoelstelling noodzakelijk is. Door strategisch te lokaliseren wordt bepaald in welke gebieden de verbeterdoelstelling wordt neergelegd. Hierbij wordt gekeken in welke gebieden de verbeterdoelstelling het meest efficiënt is te realiseren. Daarmee zijn de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied niet afhankelijk van het beschikbare budget, maar wordt wel bereikt dat de gevolgen van de maatregelen voor overheden, burgers en bedrijven zo beperkt mogelijk zijn.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of de regering kan aangeven hoe vaak de Europese Commissie of het Europese Hof van Justitie omwille van argumenten als haalbaar en betaalbaar een vertraagde of onvolledige uitvoering van Europese afspraken door lidstaten heeft geaccepteerd.

De Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie accepteren in beginsel geen onvolledige uitvoering van Europese afspraken. Dit is evenwel niet aan de orde nu het kabinet volledige uitvoering zal geven aan de Europese verplichtingen en alleen binnen die verplichtingen gebruik maakt van de beschikbare rek en ruimte.

De leden van de fractie van de PvdD merken op dat de Doggersbank en de Klaverbank in december 2009 door de Europese Commissie op de communautaire lijst zijn geplaatst en dat de gebieden dus al voor die tijd door de Nederlandse regering bij de Europese Commissie moeten zijn aangemeld. Volgens de leden van de PvdD-fractie geldt vanaf het moment van aanmelding het principe van gemeenschapstrouw, wat in de woorden van de Raad van State wil zeggen dat Nederland zich dient te onthouden van activiteiten die het bereiken van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen. Zij vragen de regering aan te geven wanneer de gebieden bij de Europese Commissie zijn aangemeld en op welke wijze de regering invulling heeft gegeven aan het beginsel van loyale samenwerking. Zij willen weten of er sinds het moment van aanmelding activiteiten zijn gestaakt of gewijzigd.

De Doggersbank en Klaverbank zijn op 22 december 2008 aangemeld bij de Europese Commissie. Dit is op dezelfde dag bij brief aan de Tweede Kamer gemeld. Ten aanzien van niet-visserij activiteiten heeft het toenmalige kabinet invulling gegeven aan het beginsel van loyale samenwerking door in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 te voorzien in een integraal afwegingskader voor vergunningplichtig gebruik. Dit toetsingskader houdt onder meer in dat bestaande activiteiten die worden verlengd of uitgebreid en nieuwe activiteiten worden getoetst aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

Zoals in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van het CDA eerder in dit schriftelijk overleg aan de orde is gekomen, heeft de Nederlandse regering geen bevoegdheid om ten aanzien van de visserij in de EEZ maatregelen te treffen ten behoeve van de bescherming van de natuur, omdat de Europese Unie op dit terrein exclusief bevoegd is. Wel is Nederland in 2009 gestart met het FIMPAS-project. In dit project wordt een pakket van maatregelen ontwikkeld waarmee de visserijactiviteiten in overeenstemming gebracht kunnen worden met de in de gebieden te beschermen natuurwaarden. Het is aan het Europees Parlement en de Raad van ministers om de voorgestelde maatregelen op te nemen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Er zijn geen activiteiten gestaakt als gevolg van de aanmelding van de Doggersbank en Klaverbank bij de Europese Commissie.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering gebruik heeft gemaakt van de aanschrijvingsbevoegdheid.

Neen. De werking van de Natuurbeschermingswet strekt zich op dit moment niet uit tot in de EEZ, zodat de Nederlandse overheid nog geen bevoegdheid heeft om gebruik te maken van de aanschrijvingsbevoegdheid.

De leden van de PvdD-fractie vragen ook of er op dit moment bodemberoerende visserijactiviteiten plaatsvinden in de reeds aangemelde gebieden en zo ja, of de regering zich ervan heeft verzekerd dat deze vorm van visserij geen significante effecten in de gebieden veroorzaakt. De leden vragen of de regering uiteen kan zetten op welke wijze en gebaseerd op welke kennis dit is gebeurd.

In de aangemelde gebieden vindt bodemberoerende visserij plaats. Op grond van het in het kader van het FIMPAS project uitgevoerde onderzoek is inmiddels vastgesteld dat deze visserij mogelijk significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de relevante habitattypen H1110 (permanent ondergelopen zandbanken) en H1170 (riffen van open zee). Wetenschappelijke kennis is bijeengebracht en geanalyseerd door ICES. Vissers en natuurorganisaties participeren in dit proces. Hun kennis ingebracht wordt meegewogen in het oordeel. Zoals ik in antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66 heb vermeld, zal ICES op basis van de uitkomsten van het FIMPAS project in augustus 2012 advies uitbrengen aan de Nederlandse regering over de vraag of de instandhoudingsdoelstellingen met de voorgestelde maatregelen kunnen worden gerealiseerd. Indien dit het geval is, worden de maatregelen aan de Europese Commissie voorgesteld, zodat ze in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid kunnen worden opgenomen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of het Friese Front al is aangemeld in Europa en zo neen, waarom niet.

Het in de EEZ gelegen gebied Friese Front dient op grond van de Vogelrichtlijn als Natura 2000-gebied te worden aangewezen. Zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ben ik voornemens het Friese Front aan te wijzen als Natura 2000-gebied. De Vogelrichtlijn vereist niet – in tegenstelling tot de Habitatrichtlijn – dat gebieden eerst worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De leden van de PvdD-fractie informeren of de regering voornemens is om nog meer gebieden aan te wijzen, zoals de Bruine Bank, Centrale Oestergronden, Borkumse Stenen en Zeeuwse Banken en wanneer hier duidelijkheid over komt.

Zoals in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie reeds in dit verslag is opgemerkt, vindt momenteel onderzoek plaats dat moet uitwijzen of nog andere ecologisch waardevolle gebieden in de EEZ in aanmerking komen voor specifieke bescherming, en zo ja, welke. Dit onderzoek loopt nog en betreft onder meer Bruine Bank, Centrale Oestergronden, Borkumse Stenen en Zeeuwse Banken. Het onderzoek is naar verwachting in de zomer gereed. Ik ben voornemens in de tweede helft van 2012 een besluit te nemen over het al dan niet beschermen van deze gebieden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De leden van de fractie van de PvdD vragen op basis van welke informatie wordt bepaald of gebieden worden aangewezen. Zij vragen de regering te bevestigen dat aanwijzing van gebieden op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn plaatsvindt op grond van ecologische argumenten.

De selectie van gebieden vindt plaats op louter ecologische gronden. In mijn brief van 14 juni 2011 heb ik de selectiegronden voor mariene gebieden op een rij gezet. Het is staande jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie dat bij de selectie van gebieden geen rekening mag worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied of met regionale en lokale bijzonderheden. Bij de keuze van de instandhoudingsmaatregelen, en waar nodig, bij de keuze van passende maatregelen, dient wel rekening te worden gehouden met deze vereisten.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering bereid is om overeenkomstig de uitlatingen van Staatssecretaris Bleker in de uitzending van 13 juli 2011 van het VARA televisieprogramma Uitgesproken 10–15% van de Noordzee te sluiten voor visserij zodat de natuur zich kan ontwikkelen en – gezien de marginale bijdrage van de aan te wijzen Natura 2000-gebieden aan de visserij – of de regering bereid is deze gebieden te sluiten voor de visserij.

Indien het antwoord van de regering bevestigend is willen de leden van de PvdD-fractie weten op welke wijze en op welke termijn de gebieden worden gesloten en bij een ontkennend antwoord vragen de leden hoe de uitspraken van Staatssecretaris Bleker dan moeten worden opgevat en welke 10–15% van de Noordzee de regering dan wel bereid is te sluiten voor de visserij.

De maatregelen ten aanzien van de visserij komen tot stand in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De betrokken lidstaten doen een voorstel aan de Europese Commissie voor een maatregelenpakket, maar hoe het beschermingsregime voor de drie aan te wijzen gebieden er uiteindelijk uit komt te zien, wordt pas duidelijk, wanneer de Europese codecisieprocedure is afgerond.

Ik verwacht dat het noodzakelijk zal zijn om een deel van de gebieden Klaverbank en Doggersbank te sluiten voor de bodemberoerende visserij en een deel van het Friese Front voor de staandwantvisserij, gezien de effecten die deze visserijen kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden. Het is nog niet duidelijk om welk percentage van de gebieden het gaat, maar het gaat om een substantieel deel. Dat is de inzet van het FIMPAS project en dat zal ook mijn inzet zijn bij de onderhandelingen over het opnemen van de maatregelen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

De leden van PvdD-fractie vinden het onbegrijpelijk dat het niet toestaan van visserijactiviteiten in de beschermde gebieden via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid moet worden geregeld en niet via de Natuurbeschermingswet. Zij vragen of de regering onderschrijft dat verslechtering in deze gebieden moet worden voorkomen.

Verslechtering moet worden voorkomen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de Habitatrichtlijn. Voor zover gelegen binnen de competentie van de lidstaten, zet de Nederlandse regering zich hier voor in. Nieuwe activiteiten die geen betrekking hebben op de visserij worden sinds de vaststelling in 2005 van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 getoetst op mogelijke significante gevolgen voor de toekomstige Natura 2000-gebieden. Visserijmaatregelen moeten in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden getroffen.

De leden van de fractie van de PvdD vragen hoe lang het gemiddeld duurt om via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid visserijafspraken te maken.

De Europese codecisieprocedure neemt gemiddeld twee jaar in beslag, maar de verschillen in de behandelduur van voorstellen zijn groot. Overigens wordt het Gemeenschappelijk Visserijbeleid momenteel herzien.

De leden van de PvdD-fractie vragen of het in het kader van het voorzorgsbeginsel en de verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn niet noodzakelijk is om direct visserijbeperkende maatregelen te kunnen nemen en of de regering bereid is dit punt in Europa aan te kaarten en de visserijactiviteiten niet uit te zonderen in de voorgestelde wetswijziging.

Het wetsvoorstel gaat uit van regulering van visserijactiviteiten in de EEZ ter bescherming van natuurwaarden via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De Europese Commissie heeft bij brief van 30 april 2009 aangegeven dat dit een juiste benadering is en dat het treffen van nationale maatregelen ten aanzien van de visserij in strijd is met het Europees recht en, bij toepassing ervan, kan leiden tot een inbreukprocedure. Gelet hierop wijzigt de regering het wetsvoorstel op dit punt niet.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de natuurwaarden waaraan de niet-visserij activiteiten ook nu al worden getoetst gelijk zijn aan de instandhoudingsdoelstellingen die in de aan te wijzen gebieden gaan gelden. Indien dit niet het geval is willen deze leden weten wat de natuurwaarden waaraan wel wordt getoetst inhouden en of de toets betekent dat alleen een vergunning mag worden verleend wanneer er de zekerheid is dat er geen significante effecten optreden. Zo niet, dan vragen de leden van de PvdD-fractie of de activiteiten na aanwijzing van de gebieden alsnog op significante gevolgen worden getoetst.

De natuurwaarden waaraan op grond van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 wordt getoetst zijn gelijk aan de natuurwaarden waaraan in de aanwijzingsbesluiten van de gebieden de instandhoudingsdoelstellingen worden gekoppeld, wanneer het wetsvoorstel in werking is getreden. Het verschil is dat nu wordt getoetst aan de best beschikbare gegevens ten aanzien van deze natuurwaarden, waarbij de standaard dataformulieren van de gebieden als uitgangspunt gelden. Straks kan worden getoetst aan de formele instandhoudingsdoelstellingen, zoals die zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten van de gebieden. Dit betekent meer duidelijkheid voor ondernemers en bevoegd gezag.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of inmiddels duidelijk is in hoeverre militaire vliegoefeningen boven het Friese Front vergunningplichtig zijn onder de Natuurbeschermingswet. Zij vragen of het klopt dat activiteiten in aangemelde gebieden met mogelijk significante gevolgen voor die gebieden moeten worden getoetst en dat alleen bij zekerheid over de afwezigheid van significante effecten de toets achterwege mag blijven. De leden van de PvdD-fractie vragen of bovenstaand betekent dat de omstandigheid dat de vliegoefeningen nog steeds plaatsvinden, terwijl het effect niet duidelijk is, een overtreding van de Europese regelgeving inhoudt.

Het klopt dat activiteiten in aangemelde gebieden met mogelijk significante effecten op grond van de Natuurbeschermingswet moeten worden getoetst. Voor het Friese Front is dit niet aan de orde, aangezien de Natuurbeschermingswet er nog niet geldt en het gebied niet is aangemeld bij de Europese Commissie. Zoals in het voorgaande is uiteengezet in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van D66, schrijft de Vogelrichtlijn niet voor dat gebieden die in aanmerking komen als speciaal beschermingsgebied als onderdeel van de aanwijzingsprocedure eerst worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Op grond van het beginsel van loyale samenwerking als verankerd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie stelt de Europese Commissie in de eerdergenoemde leidraad «Beheer van Natura 2000-gebieden» dat de nationale autoriteit bij de interpretatie van de nationale wetgeving niettemin al het mogelijk dient te doen om de doelstellingen van een richtlijn te realiseren. Om die reden is het integrale afwegingskader van het herziene Integraal Beheerplan Noordzee 2015 van toepassing voor activiteiten in het Friese Front. Dit afwegingskader bevat onder andere de toets van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De toets is aan de orde bij nieuwe activiteiten of bestaande activiteiten die worden verlengd, gewijzigd of uitgebreid en die mogelijk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Aangezien de militaire vliegoefeningen al plaats hadden voor de vaststelling van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 in 2005 en de activiteit sindsdien niet is gewijzigd, is de activiteit niet getoetst aan de hand van het integrale afwegingskader van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015.

Wanneer het wetsvoorstel kracht van wet krijgt, kan het Friese Front worden aangewezen als Natura 2000-gebied. Vanaf dat moment worden projecten of andere handelingen, die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het Friese Front is aangewezen, vergunningplichtig onder de Natuurbeschermingswet. Indien dit geldt voor de militaire vliegoefeningen, zal de minister van Defensie een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aanvragen, zoals hij dit onlangs voor militaire vliegactiviteiten boven 28 andere Natura 2000-gebieden heeft gedaan.

Daarnaast is het mogelijk activiteiten op te nemen in het beheerplan, mits ze de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen. Activiteiten waarvan in het beheerplan is aangegeven dat zij in overeenstemming zijn met de instandhoudingsdoelstellingen, vallen niet onder de vergunningplicht van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.