Gepubliceerd: 23 juni 2009
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: bouwnijverheid economie natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31953-8.html
ID: 31953-8
Origineel: 31953-2

31 953
Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 juni 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 2.2, eerste lid, onder b, wordt «een krachtens een zodanige verordening aangewezen monument» vervangen door: een monument als bedoeld in een zodanige verordening.

2. In onderdeel W wordt in het derde lid van artikel 3.5 «kunnen burgemeester en wethouders» vervangen door: kan het bevoegd gezag.

3. Onderdeel Z komt te luiden:

Z

Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en vierde lid vervallen.

2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

4. Na onderdeel MM wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

MMa

Aan artikel 5.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen heeft tevens het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring te geven als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving, bedoeld in het eerste lid, onder a. Deze taak blijft beperkt tot de voorschriften die betrekking hebben op de activiteiten van het project waarvoor de verklaring is vereist. Op het uitoefenen van deze taak is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

B

In artikel 1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a tot en met f worden geletterd b tot en met g.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. artikel 2.11.1, eerste lid, of 3.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken,.

C

Artikel 9.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel W wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Wa

In artikel 10.32, tweede volzin, wordt «Artikel 8.42» vervangen door: Artikel 8.42, eerste tot en met vijfde lid,.

2. Onderdeel KKK, onder 2, komt te luiden:

2. In het derde lid wordt «onder a, c, d of f» vervangen door: onder a of c.

D

Artikel 9.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel Q, onder 3, komt te luiden:

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor zover onder de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, mede een omgevingsvergunning is begrepen wordt bij de toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c, 2.10 en 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in plaats van bestemmingsplan gelezen: bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, onder b.

2. Aan onderdeel R wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. In het zesde lid (nieuw) wordt «Artikel 3.30, vierde lid,» vervangen door: Artikel 3.30, derde lid,.

3. Aan onderdeel S wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. In het zesde lid (nieuw) wordt «Artikel 3.30, vierde lid,» vervangen door: Artikel 3.30, derde lid.

4. Onderdeel U wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2 vervalt in onderdeel b: en voor zover geen beroep is ingesteld met betrekking tot de in het betrokken plan, de omgevingsvergunning of het exploitatieplan begrepen grond waarop de dagvaarding betrekking heeft.

2. Onderdeel 3 vervalt.

3. Onder vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 3 vervalt in onderdeel 3 (nieuw): en derde lid.

E

Artikel 9.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel U wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ua

Na artikel 17 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18

Indien het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a, 14, eerste lid, of 17 heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan ten aanzien van het betrokken bouwwerk, open erf of terrein het bevoegd gezag wordt, is artikel 5.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op een zodanig besluit van overeenkomstige toepassing.

2. In onderdeel BB wordt in artikel 92, tweede lid, van de Woningwet na «artikelen» ingevoegd: 5.2, tweede lid, en.

3. In onderdeel II wordt «de ambtenaren» vervangen door: ambtenaren.

F

Aan hoofdstuk 9 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 9.16

Indien artikel I, onder J, van het bij koninklijke boodschap van 9 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegd gezag) (30 429), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven, in werking is getreden of in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 9.3, onderdeel G, van deze wet, in werking treedt, komt onderdeel G van artikel 9.3 te luiden:

G

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «artikelen 8.12 tot en met 8.16 van de Wet milieubeheer» vervangen door: bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet, alsmede artikel 4.1 van die wet.

2. In het zesde lid wordt «8.42 van de Wet milieubeheer» vervangen door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 9.17

Indien artikel I, onder H, van het bij koninklijke boodschap van 10 juli 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9) (31 501), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven, in werking is getreden of in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 9.10, onderdeel GG, van deze wet in werking treedt, komt onderdeel GG van artikel 9.10 te luiden:

GG

Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met e worden geletterd a tot en met d.

Artikel 9.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot uitbreiding en wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van de verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels en tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EEG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 alsmede daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten (Uitvoeringswet EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels) (31 894) tot wet is verheven en in werking is getreden of in werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 9.10 van deze wet in werking treedt, wordt artikel 9.10 als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel WW komt te luiden:

WW

Artikel 18.1a komt te luiden:

Artikel 18.1a

1. De artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

2. Artikel 18.18 van deze wet en de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens:

a. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;

b. de EG-verordening PRTR;

c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;

d. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

3. In afwijking van het eerste lid is artikel 5.15, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing voor zover het betreft de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde.

4. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht behoort het in Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel 10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

B

Onderdeel YY komt te luiden:

YY

Artikel 18.2 komt te luiden:

Artikel 18.2

1. Het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a, het orgaan is waaraan de melding wordt gericht, dan wel in andere gevallen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, hebben tot taak:

a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die voor degene die de inrichting drijft, gelden op grond van:

1°. het bepaalde bij of krachtens deze wet en de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten, voor zover dat bij of krachtens die wetten is bepaald;

2°. de EG-verordening PRTR;

3°. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;

4°. De EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

b. gegevens die met het oog op de uitoefening van de taak als bedoeld onder a van belang zijn te verzamelen en te registreren;

c. klachten die betrekking hebben op de naleving van het met betrekking tot de inrichting bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, te behandelen.

2. Artikel 5.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een beschikking als bedoeld in dat lid die met betrekking tot een inrichting is gegeven door het krachtens het eerste lid bevoegde bestuursorgaan.

G

Onder vernummering van de artikelen 10.1 en 10.2 tot 10.2 en 10.3 wordt in hoofdstuk 10 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.1

1. Indien ingevolge enig wettelijk voorschrift:

a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd;

b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven;

c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken;

d. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, of

e. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geldt dat voorschrift niet ten aanzien van het Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Invoeringsregeling Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Toelichting

A

In onderdeel 1 wordt de formulering van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo aangepast. Dit artikelonderdeel bevat een omschrijving van vergunningplichtige activiteiten met betrekking tot provinciale of gemeentelijke monumenten. Het gaat daarbij om monumenten die krachtens een zodanige verordening zijn aangewezen. Daarnaast kan op grond van een verordening een voorbeschermingsregime gelden voor monumenten waarvoor de procedure tot aanwijzing nog niet is afgerond. De nieuwe formulering omvat mede de monumenten die onder het voorbeschermingsregime vallen. De formulering sluit daarmee volledig aan op de inhoud van de betrokken provinciale of gemeentelijke verordening. Voor rijksmonumenten is het voorbeschermingsregime reeds afdoende geregeld in artikel 5 van de Monumentenwet 1988, zoals dit met de invoering van de Wabo komt te luiden.

De wijziging die in onderdeel 2 is opgenomen leidt ertoe dat in artikel 3.5, derde lid, evenals in andere artikelen van de Wabo wordt gesproken van «bevoegd gezag».

Onderdeel 3 leidt ertoe dat het derde en vierde lid worden geschrapt van artikel 3.11 van de Wabo. In die leden was een termijn opgenomen waarbinnen een ontwerp van de verklaring van geen bedenkingen aan het bevoegd gezag moet worden gezonden. Daarbij was voorts een voorziening opgenomen voor het geval de ontwerpverklaring van geen bedenkingen niet tijdig beschikbaar zou zijn. In die gevallen zou er in de inspraakfase vanuit worden gegaan dat het ontwerp zou zijn verleend zonder dat er voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden. De packagedeal, zoals beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag brengt met zich dat de verklaring ook van toepassing kan zijn op milieu-activiteiten. Teneinde zeker te stellen dat in die gevallen de inspraakmogelijkheden voldoen aan het Verdrag van Aarhus wordt deze voorziening geschrapt. Deze wijziging heeft overigens geen invloed op de duur van de procedure aangezien de beslistermijn ongewijzigd blijft. Op die beslistermijn zal de wetgeving inzake dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van toepassing zijn.

Onderdeel 4 leidt ertoe dat in artikel 5.2 van de Wabo een mogelijkheid wordt opgenomen om bij wet of algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat ook het orgaan dat bevoegd is de verklaring van geen bedenkingen te geven, belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. Deze handhavende taak blijft beperkt tot de activiteiten waaromtrent de verklaring is gegeven. Als de verklaring uitsluitend betrekking heeft op de milieu-activiteit blijft ook de handhaving daartoe beperkt.

Het opnemen van deze mogelijkheid houdt verband met de afspraken met VNG en IPO over vergunningverlening en handhaving binnen het omgevingsrecht die zijn beschreven in paragraaf 5.4 van de nota naar aanleiding van het verslag.

B

Dit onderdeel voegt aan de in artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo opgenomen opsomming van vergunningen en ontheffingen die onder het overgangsrecht vallen, twee vergunningen toe, in de vorm van een nieuw onderdeel a. Het gaat hier in de eerste plaats om een vergunning als bedoeld in artikel 2.11.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit), de zogeheten gebruiksvergunning.

Daarnaast gaat het om een vergunning als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Gebruiksbesluit. Deze vergunning betreft een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de gemeentelijke bouwverordening die is verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Gebruiksbesluit en op grond van het overgangsrecht in artikel 3.1, eerste lid, van het Gebruiksbesluit van toepassing is gebleven.

In het voor deze vergunningen benodigde overgangsrechtelijke regime was nog niet voorzien.

C

Het eerste onderdeel voorziet in een aanpassing van artikel 9.10 aan het wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten op de beleidsterreinen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard (31 750). Artikel XI, onder F, van dat wetsvoorstel voorziet erin dat aan artikel 10.32 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) een volzin wordt toegevoegd, waarin artikel 8.42 van de Wm van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Het ligt niet in de lijn de leden die ingevolge artikel 9.10, onder P, van dit wetsvoorstel aan artikel 8.42 worden toegevoegd, ook van toepassing te verklaren met betrekking tot voorschriften die in het kader van een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 10.32 van de Wm worden gesteld. Om die reden worden die leden niet van overeenkomstige toepassing verklaard. In dit onderdeel wordt ervan uitgegaan dat het eerstgenoemde wetsvoorstel eerder tot wet zal zijn verheven en in werking zal zijn getreden dan de Wabo.

Het tweede onderdeel voorziet in een technische verbetering van de voorgestelde wijziging van artikel 20.2, derde lid, van de Wm.

D

Onderdeel 1 leidt ertoe dat in de formulering van artikel 3.30, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tot uitdrukking wordt gebracht dat bij toepassing van de coördinatieregeling dient te worden uitgegaan van het nieuwe bestemmingsplan waarmee een omgevingsvergunning wordt gecoördineerd in plaats van het geldende plan.

De onderdelen 2 en 3 zorgen ervoor dat in de artikelen 3.33 en 3.35 van de Wro de verwijzing naar artikel 3.30, vierde lid, van die wet wordt aangepast aangezien dat lid is vernummerd tot derde lid.

De wijzigingen in onderdeel 4 houden verband met het amendement van het Lid Van Heugten C.S. dat is aangenomen op het hierboven onder C genoemde reparatiewetsvoorstel (Kamerstukken II 2008/09, 31 750, nr. 11). In dit onderdeel worden de wijzigingen van artikel 3.36b van de Wro technisch aangepast aan dat amendement. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het bedoelde wetsvoorstel eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt dan de Wabo.

E

Dit onderdeel wijzigt artikel 9.15 van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op de Woningwet, op drie punten.

Het eerste onderdeel leidt ertoe dat na artikel 17 van de Woningwet een nieuw artikel 18 wordt ingevoegd. Dit artikel regelt dat ingeval het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a, 14, eerste lid, of 17 van de Woningwet heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan ten aanzien van het betrokken bouwwerk, open erf of terrein het bevoegd gezag wordt, artikel 5.2, tweede lid, van de Wabo op een zodanig besluit van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat in die situatie het «oude» bevoegd gezag bevoegd blijft met betrekking tot het besluit totdat het onherroepelijk is geworden en is tenuitvoergelegd, dan wel is ingetrokken.

Een situatie als hier bedoeld kan zich voordoen indien het gaat om een bouwwerk, open erf of terrein dat deel uitmaakt van een project als bedoeld in de Wabo waarvoor als gevolg van een verandering van het betrokken project een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag wordt.

Achtergrond van het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 5.2, tweede lid, van de Wabo, dat betrekking heeft op handhavingsbesluiten, is dat bij de hier bedoelde besluiten krachtens de Woningwet verplichtingen voor de eigenaar van het betrokken bouwwerk, open erf of terrein worden gecreëerd en het evenals bij handhavingsbesluiten niet wenselijk is dat die eigenaar zich door een wijziging van het bevoegd gezag aan die verplichtingen kan onttrekken.

In onderdeel 2 wordt aan de opsomming van artikelen in artikel 92, tweede lid (nieuw), van de Woningwet, waarin met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wabo van toepassing worden verklaard, artikel 5.2, tweede lid, van de Wabo toegevoegd. Net als bij de besluiten, bedoeld in artikel 18 (nieuw) van de Woningwet, is het ook bij de hier bedoelde handhavingsbesluiten niet wenselijk dat de geadresseerde van een dergelijk besluit zich daaraan als gevolg van een wijziging van het bevoegd gezag kan onttrekken.

Het derde onderdeel strekt ertoe in artikel 105a, derde lid, van de Woningwet een dubbele vermelding van het lidwoord «de» ongedaan te maken.

F

Het voorgestelde artikel 9.16 regelt de samenloop met het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beïnvloeden keuze van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het bevoegd gezag) (30 429). Als gevolg van dat wetsvoorstel zullen het derde tot en met vijfde lid van artikel 21 van de Kernenergiewet worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid van dat artikel. Indien dat wetsvoorstel eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt dan de Wabo dient de in onderdeel G van artikel 9.3 opgenomen verwijzing naar het derde en vijfde lid van artikel 21 van de Kernenergiewet te worden vervangen door een verwijzing naar het vierde onderscheidenlijk zesde lid van dat artikel.

Het voorgestelde artikel 9.17 regelt de samenloop met het voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9) (31 501). Als gevolg van artikel I, onder H, van dat wetsvoorstel vervalt in artikel 15.20, eerste lid, van de Wm onderdeel d en worden de onderdelen e en f van dat lid geletterd d en e. Indien die wijziging in werking treedt voordat artikel 9.10 in werking treedt, dient onderdeel GG van dat artikel, dat tevens voorziet in een wijziging van artikel 15.20, eerste lid, van de Wm, daaraan te worden aangepast.

Het voorgestelde artikel 9.18 regelt de samenloop met het wetsvoorstel inzake de Uitvoeringswet EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengels) (31 894). Als gevolg van dat wetsvoorstel dient in de artikelen 18.1a en 18.2 tevens verwezen te worden naar de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

G

De aanpassing van algemene maatregelen van bestuur aan de Wabo krijgt zijn beslag in één rijksbreed aanpassingsbesluit, dat de citeertitel «Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» zal dragen. Op diverse aan te passen algemene maatregelen van bestuur zijn bijzondere procedureregels van toepassing (voorhangprocedures, vertraagde inwerkingtreding, voordrachtprocedures). Toepassing van deze procedureregels dient bij aanpassingen als deze geen redelijk doel, aangezien het gaat om wijzigingen die een sequeel zijn van keuzes die zijn of worden gemaakt in het kader van de Wabo, de Invoeringswet Wabo, het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht. Om onnodige procedurelasten en vertraging te voorkomen, wordt derhalve voorgesteld om deze procedureregels eenmalig buiten werking te stellen voorzover het de aanpassingsregelgeving betreft. Inhoud, systematiek en formulering van deze bepaling zijn gelijkluidend aan artikel 10.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 1A van hoofdstuk 11 van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, waarin een soortgelijke buitenwerkingstelling was opgenomen voor aanpassingsregelgeving die verband hield met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening, respectievelijk de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer