Gepubliceerd: 29 december 2008
Indiener(s): Khadija Arib (PvdA)
Onderwerpen: jongeren recht staatsrecht zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31831-2.html
ID: 31831-2

31 831
Voorstel van wet van het lid Arib tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman in verband met de instelling van de Kinderombudsman (Wet Kinderombudsman)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een Kinderombudsman in te stellen die zich bezig houdt met de belangen van jeugdigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

b. Kinderombudsman: de als zodanig aangewezen substituut-ombudsman, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

B

Na artikel 1c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1d

De artikelen 1a tot en met 1c zijn niet van toepassing op de Kinderombudsman, voor zover die als zodanig optreedt.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt «zo nodig» en wordt na «substituut-ombudsman» ingevoegd: en wijst daarbij de substituut-ombudsman aan die de functie van Kinderombudsman heeft.

2. Aan het slot van het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien er geen Kinderombudsman is, draagt de ombudsman zo spoedig mogelijk zorg voor een verzoek als bedoeld in de eerste volzin.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De ombudsman regelt tevens de vervanging van de Kinderombudsman door een substituut-ombudsman, voor het geval dat die tijdelijk niet in staat is zijn ambt te vervullen.

2. In het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid wordt na «ombudsman» telkens ingevoegd: of Kinderombudsman.

E

Na artikel 11 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIA

De Kinderombudsman

Artikel 11a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. jeugdige: een persoon die:

1° de meerderjarigheidsleeftijd nog niet heeft bereikt; of

2° de meerderjarigheidsleeftijd heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht;

b. kinderrechtenverdrag: het op 20 november 1989 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 1990, 46);

c. rechten van jeugdigen: de rechten van jeugdigen, opgenomen in het kinderrechtenverdrag.

Artikel 11b

1. De Kinderombudsman heeft tot taak te bevorderen dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door private organisaties.

2. Hij doet dit in elk geval door:

a. voor te lichten en informatie te geven over de rechten van jeugdigen en het creëren van bewustwording in de maatschappij;

b. gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de regering en de Tweede Kamer over wetgeving die en beleid dat de rechten van jeugdigen raakt;

c. het instellen van onderzoek naar de eerbiediging van de rechten van jeugdigen naar aanleiding van klachten of uit eigen beweging;

d. het toezicht houden op de wijze waarop klachten van jeugdigen of hun wettelijke vertegenwoordigers door de daartoe bevoegde instanties, niet zijnde de ombudsman, worden behandeld.

3. Bij de uitvoering van zijn taken, houdt de Kinderombudsman zo veel mogelijk rekening met de mening van jeugdigen zelf overeenkomstig artikel 12 van het kinderrechtenverdrag, met de belangen van jeugdigen en met hun belevingswereld.

Artikel 11c

1. Een ieder die meent dat een of meer rechten van jeugdigen niet geëerbiedigd worden door:

a. een bestuursorgaan,

b. een organisatie op het terrein van het onderwijs, de jeugdzorg, de kinderopvang of de gezondheidszorg, of

c. een (andere) private organisatie voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak ten aanzien van jeugdigen uitoefent, kan een klacht indienen bij de Kinderombudsman. De Kinderombudsman draagt er zorg voor dat mondelinge klachten op schrift worden gesteld.

2. In reactie op een klacht als bedoeld in het eerste lid kan de Kinderombudsman:

a. een rapport opstellen waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel weergeeft, en eventueel een aanbeveling doet aan het bestuursorgaan of de private organisatie op welke de klacht betrekking heeft. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. De Kinderombudsman zendt het rapport aan de overheid of private organisatie op welke de klacht betrekking heeft en aan degene die de klacht heeft ingediend;

b. meedelen de klacht niet in behandeling te nemen, omdat naar zijn oordeel verdere behandeling niet nodig is, onder vermelding van de redenen daarvoor;

c. de klacht doorzenden aan de tot behandeling bevoegde instantie met mededeling daarvan aan degene die de klacht heeft ingediend;

d. door zijn tussenkomst bevorderen dat de rechten van jeugdigen beter worden geëerbiedigd.

3. De Kinderombudsman is niet bevoegd een klacht in behandeling te nemen, indien ten aanzien van de gedraging waarop de klacht betrekking heeft:

a. beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit,

b. een procedure bij een rechterlijke instantie aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan,

c. een administratieve rechter uitspraak heeft gedaan.

4. Indien ten aanzien van een gedraging waarop het onderzoek van de Kinderombudsman betrekking heeft, door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de Kinderombudsman de rechtsgronden in acht waarop die uitspraak steunt.

Artikel 11d

1. De artikelen 9:31 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht zijn voor zover relevant van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bestuursorganen en organisaties als bedoeld in artikel 11c, eerste lid, indien de Kinderombudsman op grond van dit hoofdstuk een onderzoek instelt.

2. De in artikel 9:33 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde vergoeding van kosten vindt plaats ten laste van het Rijk indien het onderzoek betrekking heeft op een van de organisaties als bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onder b of c.

Artikel 11e

1. De Kinderombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze Ministers, alsmede aan andere bestuursorganen en private organisaties voor zover hij dat wenselijk acht. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de Kinderombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en Onze Ministers.

2. De Kinderombudsman draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

3. De Kinderombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de beide Kamers der Staten-Generaal en vertegenwoordigende organen van provincies en gemeenten inlichten omtrent zijn bevindingen, zo dikwijls hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit verzoekt.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Wet Kinderombudsman.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Jeugd en Gezin,

De Minister van Justitie,