Gepubliceerd: 16 februari 2009
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid rijksoverheid sociale zekerheid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31811-8.html
ID: 31811-8
Origineel: 31811-2

31 811
Wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetgeving 2009)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 februari 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel III wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 32, tweede lid, vervalt:, voor een bij die regeling te bepalen maximale periode,.

2

In artikel X wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Aan artikel 50, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. wordt onderbroken met de periode waarin inkomsten uit arbeid zijn genoten doch waarin geen arbeid is verricht, mits die periode langer dan vier weken duurt.

3

Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 3:16, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

p. ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 72d.

b. Onderdeel B komt als volgt te luiden:

B

Artikel 3:27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

n. ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 95b.

2. In het vijfde lid wordt «de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst» vervangen door: de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de vrouwelijke zelfstandige.

4

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

3. Nadat de betalingen op een belastingaanslag zijn toegerekend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 en alvorens de SVB beslist dat de premieplichtige schuldig nalatig is als bedoeld in het eerste lid wordt het door de premieplichtige reeds betaalde deel van de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen in een bepaald jaar achtereenvolgens toegerekend aan:

a. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en de nabestaandenverzekering;

b. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak.

2. In het vierde lid (vernummerd) wordt «de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen de verschuldigd gebleven premie» vervangen door: de aanslag het op aanslag verschuldigde bedrag.

3. Het vijfde lid (vernummerd) wordt vervangen door:

5. Ingeval van een gehele of gedeeltelijke betaling van het op aanslag verschuldigde bedrag, bedoeld in het vierde lid, worden, nadat deze betalingen zijn toegerekend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, de premies volksverzekeringen toegerekend aan:

a. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en de nabestaandenverzekering;

b. de opslag, bedoeld in het vierde lid;

c. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, waarbij de betaling eerst wordt toegerekend aan het oudste tijdvak of de oudste tijdvakken binnen de termijn van vijf jaren, bedoeld in het vierde lid.

4. Het zesde lid (vernummerd) wordt vervangen door:

6. In geval van gehele of gedeeltelijke toerekening van een betaling als bedoeld in het vierde lid aan de premie verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, wordt de beslissing op grond van het eerste lid in zoverre gewijzigd of ingetrokken.

5. In het zevende lid (vernummerd) wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.

b. Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga

Artikel 117, negende lid, onderdeel c, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

c. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ha

Aan artikel 121a wordt een opschrift toegevoegd, luidende: Financieringsregeling rijksbijdragen

5

Artikel XV komt te luiden:

ARTIKEL XV WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

Het bij de Wet van 20 december 2007 tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. 564) aan artikel 14 toegevoegde zevende lid wordt vernummerd tot het achtste lid.

B

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

Het college kan ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, degene die uitkering op grond van deze wet ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand alsmede de regels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing.

6

Artikel XVI komt te luiden:

ARTIKEL XVI WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Het bij de Wet van 20 december 2007 tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. 564) aan artikel 14 toegevoegde zevende lid wordt vernummerd tot het achtste lid.

B

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

Het college kan ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, degene die uitkering op grond van deze wet ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met zesde en achtste tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand alsmede de regels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing.

7

Artikel XIX wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een premieovereenkomst waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum en waarbij op de pensioendatum het pensioen wordt gesplitst in een eerst ingaande tijdelijke uitkering en een direct aansluitende levenslange uitkering. In deze regeling:

a. kan een dergelijk pensioen, en een daarbij horend nabestaandenpensioen, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;

b. kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 15 en 63;

c. kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing van het pensioen zoals beschreven in de aanhef; en

d. kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.

b. Onderdeel D wordt vervangen door de volgende onderdelen:

D

Artikel 80, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede «van de deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

E

Artikel 81, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

2. In onderdeel b wordt de zinsnede «van de deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

F

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over:

a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;

b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

G

In artikel 89 wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

H

In artikel 146 wordt na «met dien verstande» ingevoegd: dat artikel 390 van genoemd wetboek niet van toepassing is en.

8

Artikel XX wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een premieregeling waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum en waarbij op de pensioendatum het pensioen wordt gesplitst in een eerst ingaande tijdelijke uitkering en een direct aansluitende levenslange uitkering. In deze regeling:

a. kan een dergelijk pensioen, en een daarbij horend nabestaandenpensioen, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;

b. kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 31 en 75;

c. kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing van het pensioen zoals beschreven in de aanhef; en

d. kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.

b. Onderdeel E wordt vervangen door de volgende onderdelen:

E

Artikel 88, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede «van de deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

F

Artikel 89, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

2. In onderdeel b wordt de zinsnede «van de deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

G

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over:

a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;

b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

H

In artikel 97 wordt de zinsnede «van de deelnemer of gewezen deelnemer» vervangen door: van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde.

I

In artikel 141 wordt na «met dien verstande» ingevoegd: dat artikel 390 van genoemd wetboek niet van toepassing is en.

9

Artikel XXIII wordt als volgt gewijzigd:

a. Na het opschrift wordt ingevoegd: De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:.

b. In onderdeel B, aanhef, vervalt: van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

10

Er worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXIVa WIJZIGING VAN DE WET STIMULERING ARBEIDSPARTICIPATIE

De artikelen IX, onderdeel B, en X, onderdeel B, van de Wet stimulering arbeidsparticipatie vervallen.

ARTIKEL XXIVb WIJZIGING VAN DE INTREKKINGSWET IWWB

Het in artikel VIIID van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) opgenomen artikel 62i komt te luiden:

Artikel 62i Schakelbepaling

1. De artikelen 58, vierde lid, en 60, tweede, vierde en vijfde lid, zijn met betrekking tot het verhaal van kosten van bijstand van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is.

2. De beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing indien degene op wie verhaal wordt gezocht zijn verplichting, bedoeld in artikel 60, tweede lid, niet nakomt.

Toelichting

I. Algemeen

In het verslag van 29 januari 2009 (Kamerstukken 2008/09, 31 811, nr. 6) vragen de leden van de CDA-, PvdA- en de SP-fractie om in het Wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetgeving 2009 (Kamerstukken 2008/09, 31 811, nr. 2) een onderscheid aan te brengen tussen technische wijzigingen en wijzigingen van klein beleid. De in deze nota van wijziging opgenomen technische wijzigingen betreffen de onderdelen 1, 4a, 4c, 5, 6, 9 en 10. De overige onderdelen (2, 3, 4b, 7 en 8) betreffen wijzigingen van klein beleid.

Deze nota van wijziging wordt mede aangeboden door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanwege haar betrokkenheid bij enkele van de in deze nota opgenomen wijzigingen.

II. Artikelsgewijs

Onderdeel 1

Dit onderdeel past artikel 32, tweede lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan. Dit lid bepaalt dat bij ministeriële regeling aan bepaalde groepen vrijstelling kan worden verleend van de verplichtingen tot het verrichten van passende arbeid en de verplichting om mee te werken aan re-integratie voor een bij ministeriële regeling te bepalen maximale periode.

De Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA bevat nadere bepalingen voor een aantal vrijstellingen voor de Werkloosheidswet (WW) en de Wet WIA, onder andere voor vakantie, scholing of vrijwilligerswerk, maar bijvoorbeeld ook voor een uitkeringsgerechtigde die zijn volledige verdiencapaciteit benut. In het laatste geval is het expliciet bepalen van een maximumperiode voor de vrijstelling niet nodig.

Daarbij komt dat de delegatiebepaling van de WW voor de Regeling vrijstelling verplichtingen WW en Wet WIA de aanvullende eis van het bepalen van een maximumperiode bij het bij ministeriële regeling bepalen van een vrijstelling niet stelt. Voorgesteld wordt om de delegatiebepaling van artikel 32, tweede lid, van de Wet WIA op vergelijkbare wijze te formuleren als de artikelen 24, achtste lid, en artikel 26, derde lid, van de WW. De verplichting om in alle gevallen een maximumperiode te bepalen bij een vrijstelling op grond van artikel 32, tweede lid, van de Wet WIA vervalt daardoor.

Onderdeel 2

Met het wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetten 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31 811, nr. 2) wordt een dergelijke wijziging ingevoerd in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Verzuimd was om ook de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) op dit punt aan te vullen. Met deze wijziging wordt dit alsnog gedaan.

Onderdeel 3

Met ingang van 1 januari 2006 is in de wetten die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitvoert, geregeld dat het UWV van het horen van belanghebbenden kan afzien indien de belanghebbende niet binnen een door het UWV gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord (artikelen 72c Ziektewet (ZW), 113 Wet WIA, 87a WAO, 95b WAZ, 69b Wajong, 128 WW en 37a Toeslagenwet (TW)). Met het wetsvoorstel Verzamelwet SZW-wetten 2009 is een dergelijke bepaling ook in de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA) opgenomen. De Wet arbeid en zorg is echter ook een door het UWV uit te voeren wet. Met deze wijziging wordt de Wet arbeid en zorg in dezelfde zin aangepast.

Onderdeel 4

Subonderdeel a

De wettelijke bepaling aangaande de wijze van toerekening van reeds betaalde premies volksverzekeringen aan de diverse volksverzekeringswetten alvorens iemand schuldig nalatig verklaard kan worden is abusievelijk in 1993 bij de toenmalige herziening van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) weggevallen.

Een reparatie van artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), door het alsnog opnemen van de in 1993 weggevallen passage in het voorgestelde derde lid, geeft een verduidelijking van de toerekeningswijze van betaalde premies volksverzekeringen. Deze berekeningswijze is, gelet op de parlementaire wetsgeschiedenis, altijd de bedoeling van de wetgever geweest en tevens in lijn met de wijze van toerekening van alsnog betaalde premies volksverzekeringen nadat iemand schuldig nalatig is verklaard. Verder is artikel 61 wetstechnisch in overeenstemming gebracht met artikel 7 van de Invorderingswet 1990 op grond waarvan de toerekening van betalingen op een belastingaanslag door de belastingdienst in de laatste plaats geschiedt aan de premie voor de volksverzekeringen.

Subonderdeel b

Met deze wijziging wordt een correctie aangebracht in de financiering van de loonkostensubsidie voor werkgevers die een dienstbetrekking zijn aangegaan met WAO-ers.

Bij de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP) is aan het negende lid van artikel 117 van de Wfsv een onderdeel c toegevoegd. Dit onderdeel regelt dat de loonkostensubsidie die op grond van artikel 65i van de WAO wordt verstrekt ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas (Aok) komt.

Uit de Aok worden de WAO-uitkeringen gedurende de eerste vijf jaar betaald van werknemers die niet in dienst waren van een eigenrisicodrager WAO. Daarna komen ze voor rekening van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Door de inwerkingtreding van de Wet WIA zijn de laatste WAO-uitkeringen van nieuwe aanvragers toegekend in 2004. Na 2009 komen dus geen WAO-uitkeringen meer ten laste van de Aok. Een voorstel zal worden uitgewekt om de Aok per 1 januari 2010 op te heffen en het saldo toe te voegen aan het Aof.

Hierop vooruitlopend wordt voorgesteld om de financiering van de loonkostensubsidie voor WAO-ers niet (meer) te regelen via de Aok maar op grond van het Aof. Dit wordt gerealiseerd door artikel 117, negende lid, onderdeel c, te schrappen waarna op grond van het bestaande artikel 115, eerste lid, onderdeel j, de desbetreffende loonkostensubsidies ten laste komen van het Aof. Voorgesteld wordt om de inwerkingtreding te laten terugwerken tot en met 1 januari 2009, de datum waarop de Wet STAP in werking is getreden.

Subonderdeel c

Er ontbrak een opschrift bij artikel 121a. Dat wordt met deze wijziging hersteld.

Onderdelen 5, 6 en 10 (t.a.v. het nieuwe artikel XXIVa)

Sinds 18 juli 2008 was in de artikelen 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de regelgeving omtrent de participatieplaatsen opgenomen met betrekking tot de personen die op grond van die wetten een uitkering ontvangen. Met de inwerkingtreding per 1 januari 2009 van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders is in die artikelen de regelgeving opgenomen met betrekking tot de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Daarbij is, onbedoeld, de regelgeving met betrekking tot de participatieplaatsen vervallen. Met de onderdelen 5 en 6 – die terugwerkende kracht zullen krijgen tot en met 1 januari 2009 – wordt aan de artikelen XV en XVI een onderdeel B toegevoegd, waarmee die regelgeving wederom in de IOAW en de IOAZ wordt opgenomen, en wel in de nieuw in te voegen artikelen 38a van die wetten. Daarbij wordt, net zoals dat het geval is in de artikelen in de werknemersverzekeringen die de participatieplaatsen betreffen, zoveel mogelijk verwezen naar de regelgeving in de Wet werk en bijstand (WWB). Wijziging in de desbetreffende regelgeving in de WWB werkt dan automatisch door en hoeft niet apart te worden geregeld in de IOAW en IOAZ. Door voorts te verwijzen naar de regels die de gemeenteraden in een verordening zullen treffen op grond van artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van de WWB, kunnen ook de wijzigingen die de artikelen IX, onderdeel B, en X, onderdeel, B, van de Wet STAP zouden aanbrengen in de artikelen 35 van de IOAW en de IOAZ vervallen.

Onderdelen 7 en 8

Subonderdelen a

Bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd tot de pensioendatum (zuivere premieovereenkomsten) komt het beleggingsrisico geheel voor rekening van de deelnemer. Het risico dat de beleggingen vlak voor de pensioendatum minder waard worden, met als gevolg een lagere pensioenuitkering (conversierisico), kan op twee manieren worden tegengegaan. In de eerste plaats door niet te kiezen voor een «zuivere premieovereenkomst», maar voor een premieovereenkomst waarbij tijdens de opbouwfase al geregeld een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht. Het is aan sociale partners om een bepaalde pensioenvorm te kiezen. In de tweede plaats kan het conversierisico worden beperkt door zodanig te beleggen, dat het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. Indien mensen met een premieovereenkomst die binnenkort met pensioen gaan, hebben belegd volgens dit «life cycle»-principe, hebben zij geen of slechts beperkt last van de recente koersdalingen. In artikel 52 van de Pensioenwet is bepaald dat bij premieovereenkomsten moet worden belegd conform het «life cycle»-principe. Als het een premieovereenkomst betreft met beleggingsvrijheid, en betrokkene maakt van die vrijheid gebruik, dan adviseert de pensioenuitvoerder betrokkene hoe hij de beleggingen zodanig kan spreiden dat aan het «life cycle»-principe wordt voldaan.

De regering acht deze regels in de structurele situatie toereikend om het conversierisico zoveel mogelijk te beperken.

De zojuist aangehaalde regelgeving is evenwel van zeer recente datum, en heeft derhalve nog nauwelijks effect kunnen sorteren in de gevallen waarin mensen kort na inwerkingtreding van deze regels met pensioen zijn gegaan of nog gaan. Voor die gevallen kan in de praktijk de behoefte worden gevoeld om de inkoop van een deel van de uitkering te verschuiven naar de toekomst.

Dit heeft de regering tot de conclusie gebracht dat het wenselijk is tijdelijk de mogelijkheid te creëren om op pensioendatum het pensioen te splitsen in een eerst ingaande tijdelijke uitkering en een direct aansluitende levenslange uitkering. Voor deze mogelijkheid wordt een grondslag gecreëerd in artikel 2 van de Pensioenwet (en het daarmee corresponderende artikel 2 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). In de te treffen regeling wil de regering de mogelijkheid van een beleggingsknip creëren voor degenen die binnen afzienbare tijd met pensioen gaan. Hierbij denkt de regering aan degenen die uiterlijk op 1 januari 2014 pensioneren. Zij krijgen de mogelijkheid om op pensioendatum de inkoop van een deel van hun pensioen uit te stellen met maximaal 5 jaar. De wijziging van artikel 2 van de PW ziet daarop. Er is gekozen voor nader te stellen regels bij ministeriële regeling, om in goed overleg met de minister van Financiën eventuele voorwaarden voor de tijdelijke beleggingsknip te kunnen afstemmen. Zo wordt voorkomen dat op grond van de pensioenregelgeving pensioenregelingen mogelijk zijn die niet fiscaal worden gefacilieerd. Dat zou verwarring kunnen creëren, wat onwenselijk is. Tevens kan door de delegatiebepaling met verzekeraars, waar de gevallen als zojuist bedoeld zich concentreren, worden overlegd over uitvoeringsaspecten.

Een pensioen dat is gesplitst in een korte tijdelijke uitkering gevolgd door een direct aansluitende levenslange uitkering voldoet niet aan de definitie(s) van pensioen in artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Onderdeel van deze definities is namelijk dat het moet gaan om een «geldelijke, vastgestelde uitkering». Het begrip «vastgestelde» geeft aan dat de hoogte van de uitkering vanaf de pensioendatum moet vaststaan en niet mag variëren op grond van een onzekere factor. Een «gesplitst» pensioen voldoet hier niet aan omdat de hoogte van de levenslange uitkering op de pensioendatum niet bekend is. Voorgesteld wordt om de mogelijkheid op te nemen om bij ministeriële regeling te bepalen dat onder voorwaarden dit pensioen en een daarbij horend nabestaandenpensioen, wordt gelijkgesteld met een pensioen in de zin van de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Ook kan in deze regeling worden bepaald dat een dergelijk pensioen voldoet aan de artikelen 15 Pensioenwet en 31 Wet verplichte beroepspensioenregeling (de pensioenovereenkomst moet erin voorzien dat een ouderdomspensioen levenslang wordt uitgekeerd) en de artikelen 63 Pensioenwet en 74 Wet verplichte beroepspensioenregeling (deze artikelen schrijven de maximale variatie van de pensioenuitkering voor en bepalen dat de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vast moet staan). In de regeling kan eveneens worden opgenomen onder welke voorwaarden pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing van het pensioen. Het ligt in de rede dat splitsing alleen aan de orde is indien de deelnemer daarom verzoekt.

Tenslotte kunnen in de regeling regels worden opgenomen die nodig zijn voor de uitvoering. Het gesplitste pensioen wordt een, tijdelijk toegestane, uitzondering op de normale regelgeving. Aangezien het pensioen wordt gelijkgesteld met pensioen in de zin van de Pensioenwet zijn de Pensioenwetbepalingen in beginsel van toepassing op dit pensioen. In de uitvoering kan echter blijken dat bepaalde bepalingen niet (zonder meer) toegepast kunnen worden.

Subonderdelen b, onder D tot en met G respectievelijk E tot en met H

Met de voorgestelde wijzigingen wordt uitvoering gegeven aan de toezegging zoals verwoord in de antwoorden op de vragen van het lid Blok over de Pensioenwet en de achterblijvende partners (Aanhangsel Handelingen II, 2008–09, nr. 11, blz. 25). Daarin was geconstateerd dat door de invoering van de Pensioenwet onbedoeld de mogelijkheid tot shoppen voor de partner van de (gewezen) deelnemer was vervallen. Naast de toegezegde aanpassing van de Pensioenwet wordt voorgesteld ook de vergelijkbare bepalingen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling aan te passen. De wijzigingen hebben zoals gezegd betrekking op het introduceren van de mogelijkheid van «shoppen» voor de achterblijvende partner. Dit wordt gerealiseerd door in de tekst toe te voegen «een andere aanspraakgerechtigde». Met de term «een andere aanspraakgerechtigde» wordt gedoeld op degene die geen aanspraakgerechtigde is voor het ouderdomspensioen, maar die aanspraakgerechtigde is voor het nabestaandenpensioen. Daarbij kan het gaan om de achterblijvende partner in het kader van het partnerpensioen of een achterblijvend kind in het kader van het wezenpensioen. De term aanspraakgerechtigde is in artikel 1 van de Pensioenwet gedefinieerd als: de begunstigde voor een nog niet ingegaan pensioen. Op het moment dat een deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, zal, mits de pensioenregeling daarin voorziet, het kapitaal voor het nabestaandenpensioen beschikbaar komen.

De term «pensioendatum» is in de Pensioenwet niet gedefinieerd omdat de betekenis afhankelijk is van het karaker van het pensioen. Bij een ouderdomspensioen is de pensioendatum het tijdstip waarop de deelnemer of gewezen deelnemer zijn ouderdomspensioen gaat ontvangen. Bij een nabestaandenpensioen is de pensioendatum de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en het nabestaandenpensioen door de pensioenuitvoerder verschuldigd wordt.

Uiteraard kan er enige tijd verlopen tussen het tijdstip van overlijden en het tijdstip waarop de uitkering daadwerkelijk kan worden uitbetaald. Zolang het op de pensioendatum (lees de overlijdensdatum van de deelnemer of gewezen deelnemer) beschikbaar gekomen kapitaal nog niet is aangewend, wordt de begunstigde voor het nabestaandenpensioen nog aangeduid als: aanspraakgerechtigde. Pas wanneer de uitkering daadwerkelijk wordt verricht verandert de status van de aanspraakgerechtigde in de status van een pensioengerechtigde. Voorgesteld wordt om voor het creëren van de mogelijkheid van shoppen voor nabestaanden in de artikelen 80, 81 en 89 Pensioenwet de term «of een andere aanspraakgerechtigde» toe te voegen. In de laatste zin van artikel 80, eerste lid, en artikel 81, eerste lid, is de zinsnede «deelnemer of gewezen deelnemer» niet vervangen door «deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde» omdat de instemming van de partner die begunstigde is uiteraard niet nodig is voor waardeoverdracht als de partner zelf om die waardeoverdracht vraagt. Met de voorgestelde tekst van artikel 82, eerste lid, wordt voorzien in het verschil tussen de pensioendatum bij ouderdomspensioen enerzijds en bij nabestaandenpensioen anderzijds.

De noodzakelijke aanpassing van artikel 82 van de Pensioenwet is iets ingewikkelder omdat het verzoek tot overdracht van het pensioenkapitaal in geval van een nabestaandenpensioen niet vóór de pensioendatum (de overlijdensdatum) kan worden gedaan. Vergelijkbare aanpassingen worden voorgesteld met betrekking tot de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Door middel van deze wijzigingen zal de mogelijkheid tot shoppen voor nabestaanden gerealiseerd worden in die gevallen waarin de pensioendatum is gelegen ná de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen.

Subonderdelen b, onder I respectievelijk H

De wijzigingen van artikel 146 Pensioenwet en artikel 141 Wet verplichte beroepspensioenregeling die zijn op genomen in onderdeel 5, subonderdeel b, onder I en onderdeel 6, subonderdeel b, onder H zijn al toegelicht in de memorie van toelichting bij artikel XIX, onder D en artikel XX, onder E.

Onderdeel 9

Dit onderdeel bevat wetstechnische verbeteringen.

Onderdeel 10 (t.a.v. het nieuwe artikel XXIVb)

Met deze nota van wijziging wordt een technische omissie hersteld. In de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586) (hierna: Intrekkingswet IWWB) is een voorziening getroffen voor het geval dat die wet eerder in werking treedt dan het wetsvoorstel tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (Kamerstukken 31 124) (hierna: wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb). In artikel VIIID van de Intrekkingswet IWWB is geregeld dat bepaalde artikelen van de WWB anders gelezen dienen te worden tot het moment dat het wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb in werking treedt.

Een van die bepalingen uit de WWB betreft artikel 62i. In onderdeel b van dat artikel, zoals dat gelezen moet worden tot het moment dat het wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb in werking treedt, wordt verwezen naar artikel 60, vierde lid, van de WWB. Dit is echter niet juist. Verwezen had moeten worden naar een aantal artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Vandaar dat voorgesteld wordt om onderdeel b van artikel 62i te laten vervallen en een tweede lid toe te voegen waarin naar de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt verwezen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner