Kamerstuk 31780-44

Reactie op moties die zijn ingediend tijdens het plenair debat Wajong d.d. 16 april 2009 inzake het dossier Passend onderwijs en gehandicaptenbeleid

Dossier: Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

Gepubliceerd: 20 april 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: jongeren organisatie en beleid sociale zekerheid werk werkgelegenheid ziekte en arbeidsongeschiktheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31780-44.html
ID: 31780-44

31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2009

Tijdens het plenair debat over het wetsvoorstel Wajong op 16 april jl. zijn twee moties ingediend die betrekking hadden op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wel op het dossier Passend onderwijs en gehandicaptenbeleid. Conform de toezegging van Minister Donner, ontvangt u hierbij een reactie op de moties.

Motie 31 780, nr. 37 Thuiszitters

Het lid Spekman (PvdA) verzoekt de regering per REC-school of cluster van REC-scholen inzichtelijk te maken hoeveel kinderen zij naar huis sturen ofwel hoeveel kinderen thuiszitten. De motie stelt voor één leerplichtambtenaar te koppelen aan één of meerdere REC-scholen en maatregelen te nemen zodat die kinderen die nu thuis zitten en waarvoor nog geen school gevonden is, vrijwel direct in een dagbestedingsproject, dagopvang of dagbehandelingstraject terecht kunnen. De kloof tussen thuis zitten en weer naar school wordt volgens de motie hierdoor niet onnodig groot.

Ingrado heeft vorig jaar onder leerplichtambtenaren geïnventariseerd hoeveel leerlingen op jaarbasis thuis komen te zitten. De resultaten van deze inventarisatie zijn in november 2008 naar de Kamer gestuurd (kamerstukken 2008/2009, 31 497, nr. 9). Het onderzoek van Ingrado heeft betrekking op alle leerlingen die thuiszitten, en niet alleen de leerlingen uit het speciaal onderwijs. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn:

• 90 gemeenten hebben deelgenomen aan de inventarisatie; 71 hebben aangegeven thuiszitters te hebben. Gegevens over de 852 aangeleverde thuiszitters zijn bij het onderzoek betrokken.

• Inschatting op basis van extrapolatie is dat er op jaarbasis 2000 tot 3100 nieuwe thuiszitters zijn. Uitgaande van 2500 nieuwe thuiszitters per jaar en herplaatsing na 4 maanden, kan als vuistregel worden gehanteerd dat op elk gegeven moment minimaal 800 leerlingen thuiszitten, met een piek rond de kerst- en zomervakantie.

• 10% van de 852 thuiszitters hadden de basisschoolleeftijd, 90% was 13 jaar of ouder (50% is 16 of 17 jaar). Er zijn tweemaal zoveel jongens als meisjes onder de thuiszitters.

• Bij veel leerlingen die thuiszitten is sprake van gedragsproblematiek en psychisch/psychiatrische problemen.

Deze resultaten tonen naar mijn idee het belang aan van Passend onderwijs. In het kader van dat traject wordt gewerkt aan de verbetering van zowel de kwaliteit als de organisatie van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De vorming van regionale netwerken zijn een belangrijk instrument om wachtlijsten en thuiszitters tegen te gaan. In deze netwerken gaan scholen voor regulier en speciaal onderwijs in het basis- en voortgezet onderwijs regionaal samenwerken. Naast de inrichting van één loket voor de indicatiestelling, krijgt het netwerk de taak om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te bieden. Naast Passend onderwijs om tot een sluitend systeem te komen, hebben steeds meer scholen een Zorg adviesteam (ZAT). In deze multidisciplinaire teams worden leerlingen met problemen besproken om snel tot effectieve en afgestemde hulp te komen. Leerplicht maakt ook deel uit van een ZAT. Het is dan ook van belang dat leerlingen die thuis dreigen komen te zitten worden besproken in het ZAT zodat kan worden voorkomen dat een leerling daadwerkelijk thuis komt te zitten.

Uit het onderzoek van Ingrado komt ook naar voren dat weliswaar veel leerlingen die thuiszitten gedrags- en of psychische problemen, maar dat deze jongeren lang niet altijd een indicatie voor het (voortgezet) speciaal onderwijs hebben. Dit betekent dat de jongeren niet bekend zijn bij het (voortgezet) speciaal onderwijs. Wanneer een leerplichtambtenaar wordt gekoppeld aan scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs/regionaal expertisecentrum, zijn dus nog steeds niet alle leerlingen in beeld.

Het (tijdig) melden door scholen van leerlingen die niet naar school komen is dan ook van essentieel belang om te voorkomen dat leerlingen (langdurig) thuis komen te zitten en de kloof om naar school te gaan steeds groter wordt.

Scholen moeten de in- en uitschrijvingen van leerlingen binnen 7 dagen melden aan de woongemeente. Ook het verzuim van een leerling moet gemeld worden aan de woongemeente als de leerling ten minste drie dagen verzuimt, of ten minste 1/8 deel van het aantal les- of praktijktijd in vier opeenvolgende weken. Met een beoogde wetswijziging in 2010/2011 (zie Tweede Kamer, 2008–2009, 26 695, nr. 63) wordt de onderwijsinspectie geheel verantwoordelijk voor het toezicht op scholen voor naleving van de meldtermijnen. Vanaf 1 augustus 2009 melden scholen hun verzuimgegevens bij één digitaal loket (beheerd door IB-groep), dat vervolgens de juiste gemeente (RMC en Leerplicht) op de hoogte stelt; dat scheelt scholen veel werk én levert betrouwbare en volledige gegevens op voor gemeenten (leerplicht en RMC). Gemeenten kunnen daarmee verzuim snel en gericht aanpakken.

Concluderend, ben ik van mening dat er reeds voldoende bestaand beleid aanwezig is en nieuw beleid gepland is, om het probleem ten aanzien van thuiszitters aan te pakken. Om die reden zou ik de motie willen ontraden.

Motie 31 780, nr. 40 Thuiszitters

De leden Van Hijum/Biskop (CDA) verzoeken de regering het financieel mogelijk te maken dat jongeren met een handicap of chronische ziekte, die niet in staat zijn regulier onderwijs te volgen, kunnen studeren aan de Open Universiteit

Financiële studieondersteuning, studiefinanciering, is uitsluitend beschikbaar voor voltijds onderwijs, aangezien deze studenten geacht worden niet op andere wijze (volledig) in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Er zijn bijzondere voorzieningen in het stelsel van studiefinanciering opgenomen voor mensen met een functiebeperking die daardoor ruimere mogelijkheden hebben zoals verlenging van de prestatiebeurs, verlenging van de diplomatermijn, en omzetten van de prestatiebeurs in een gift. Verder zullen de in de motie genoemde veranderingen in de studiefinanciering ervoor zorgen dat studenten een langere diplomatermijn hebben en dat ook bij het niet succesvol afronden van de opleiding de prestatiebeurs in een gift kan worden omgezet. Het voltijds hoger onderwijs is daarnaast verplicht om binnen de kaders van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in noodzakelijke en geschikte aanpassingen van het onderwijs in relatie tot een functiebeperking te voorzien, hetgeen bv. ook temporisering kan inhouden. Ik zie dan ook geen reden om de Open Universiteit (of ander deeltijdonderwijs) te beschouwen als noodzakelijk vangnet voor mensen met een functiebeperking. Er zijn mij ook geen gevallen bekend van mensen die daarop zouden zijn aangewezen. Een bijzondere financiële regeling voor studenten met een functiebeperking die onderwijs aan de Open Universiteit of in deeltijd volgen, acht ik dan ook overbodig en ongewenst.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk