Gepubliceerd: 27 oktober 2008
Indiener(s): Guusje ter Horst (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: europese zaken financiƫn inkomensbeleid internationaal organisatie en beleid ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31561-5.html
ID: 31561-5

31 561
Wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement in verband met de totstandkoming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 oktober 2008

1. Inleiding

Met veel belangstelling heb ik de vragen van de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de SP naar aanleiding van bovengenoemd voorstel ontvangen. Ik ben erkentelijk voor de snelle inbreng van de Tweede Kamer en ik hoop dat de voortzetting van het voorstel in hetzelfde tempo kan geschieden. Dat is noodzakelijk, gelet op de tijdige afwikkeling van het wetstraject vóór de verkiezingen voor het Europees parlement op 4 juni 2009. Het Statuut zal in werking treden op de eerste dag van de zittingsperiode van het Europees Parlement na de verkiezingen. De eerste dag van de nieuwe zittingsperiode is 14 juli 2009.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de lijn van de voorgestelde wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Wet SEP). De leden van de SP hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel. Zij zien graag dat de volksvertegenwoordigers in het Europees Parlement gelijke rechten en plichten hebben als de volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt een aantal zaken, zoals bij voorbeeld de verplichting tot openbaarmaking van neveninkomsten, ook inderdaad gelijkgetrokken. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Bij alle genoemde fracties leeft nog een aantal vragen waarop ik hier inga.

2. Vragen

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat zittende EP-leden die herkozen worden en die kiezen voor toepassing van het Statuut (en dus niet voor de Wet SEP), daarmee ook afzien van opgebouwde uitkeringsafspraken bij aftreden op grond van die wet. Deze leden krijgen graag antwoord op de vraag hoe het vervallen van deze opgebouwde uitkeringsaanspraken materieel uitpakt voor betrokkenen en of het Statuut in dergelijke gevallen voorziet in een gelijkwaardige uitkering.

Het Statuut geeft bij aftreden beperktere aanspraken op een wachtgelduitkering dan de huidige aanspraken op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). De uitkeringsduur (één maand per zittingsjaar met een minimum van zes maanden en een maximum van vierentwintig maanden) is op grond van het Statuut namelijk in de meeste gevallen korter. Herkozen parlementariërs kunnen kiezen tussen het Statuut (maar dan vervallen de Appa-wachtgeldaanspraken) of het continueren van de huidige aanspraken op grond van het individuele overgangsrecht uit de wet Schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (SEP). Voor nieuw gekozenen geldt zonder meer de uitkeringsduur op grond van het Statuut.

De keuze voor toepassing van het Statuut biedt, afgezien van de wachtgeldduur, een verbetering van de materiële rechtspositie (pensioenaanspraken en salariëring).

Indien de herkozen EP-leden kiezen voor het Statuut, wordt de zittingsduur van herkozen EP-leden, doorgebracht vóór inwerkingtreding van het Statuut, ook meegeteld bij het bepalen van de uiteindelijke uitkeringsduur. Aangezien het de leden vrij staat bij herverkiezing om de bestaande aanspraken te handhaven door gebruik te maken van het individuele overgangsrecht, ziet de regering genoeg reden voor het laten vervallen van de Appa-wachtgeldaanspraken.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de regering een inschatting kan maken van het (uiterste) moment waarop alleen nog de categorieën voormalig EP-leden met een slapend pensioenrecht en de pensioengerechtigden, of hun nabestaanden, onder de Wet SEP zullen vallen. Ook vragen zij naar de gevolgen van het overbrengen van deze twee categorieën onder de Wet Appa voor de financiële positie en rechtspositie van deze voormalige EP-leden (of hun nabestaanden) ten opzichte van oud-Eerste- en Tweede-Kamerleden.

Een dergelijke inschatting is slechts globaal te geven. Het Appa-pensioen van het huidige jongste Nederlandse lid van het Europees parlement gaat pas in over 31 jaar. Gemiddelde uitkeringsduur van pensioen is circa 15 jaar. Dat betekent dat in verband met de pensioenaanspraken de Wet SEP nog tientallen jaren moet doorlopen.

Voor nabestaanden is in het geheel geen inschatting te maken omdat een en ander afhangt van de leeftijd van die betrokkenen.

Overigens is voorstelbaar is dat na beëindiging van de laatste wachtgeldaanspraken op grond van de wet SEP, de dan nog lopende pensioenaanspraken rechtstreeks onder de Appa worden gebracht. De wet SEP regelt nu dat de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers voor leden van het Europees Parlement van toepassing is. De leden van het Europees Parlement en hun nabestaanden hebben aanspraak op een pensioen op de voet van de bepalingen van de Appa voor leden van de Tweede Kamer. De intentie om deze aanspraken uiteindelijk rechtstreeks onder de Appa te brengen heeft geen consequenties voor de financiële positie of rechtspositie van deze voormalige kamerleden (of hun nabestaanden) omdat de Appa-aanspraken gelijk blijven .

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering heeft aangegeven om via belastingmaatregelen de ruimere bezoldiging van Nederlandse Europarlementariërs gelijk te trekken met die van Tweede Kamerleden. Deze leden vragen wanneer zij dit voorstel kunnen verwachten.

De Nederlandse regering heeft voorgesteld om gebruik maken van de mogelijkheid in het Statuut om aanvullend nationale belasting te gaan heffen. Dit voorstel is opgenomen in de Fiscale onderhoudswet 2009, die inmiddels door de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2008/09, 31 717). Op grond van dat wetsvoorstel worden uitkeringen aan in het buitenland wonende (voormalige) leden van het Europees Parlement die in Nederland zijn gekozen, tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland gerekend. Verder wordt voorgesteld om de gemeenschapsbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting aan te merken.

De EU-heffing wordt daarbij «verrekend». Een lid van het Europees Parlement wordt hiermee ten opzichte van andere Nederlanders niet gunstiger of ongunstiger behandeld omdat hetzelfde tarief als alle andere belastingplichtigen wordt gehanteerd. Met deze belastingmaatregel beoogt de regering dus niet de ruimere bezoldiging van de Nederlandse EP-leden gelijk te trekken aan die van Tweede Kamerleden, maar wel een gelijke fiscale behandeling voor leden van het nationale en het Europees Parlement, omdat voor beide categorieën volksvertegenwoordigers hetzelfde belastingtarief wordt gehanteerd.

Voorts vragen leden van de SP-fractie of er naast de mogelijkheid om het inkomen te beperken, ook een mogelijkheid is om eventuele pensioenuitkeringen na het vijfenzestigste levensjaar te beperken door deze gelijk te trekken met de hoogte van pensioenuitkeringen van Tweede Kamerleden.

Het Statuut biedt de lidstaten niet de mogelijkheid om pensioenuitkeringen te beperken door deze gelijk te trekken met de hoogte van de pensioenuitkering van leden van de Tweede Kamer. Wel kunnen lidstaten op grond van het Statuut aanvullend belasting heffen. De regering heeft in het wetsvoorstel Fiscale onderhoudswet 2009 voorgesteld, niet alleen de bezoldiging, maar ook de pensioen-, invaliditeits- en wezenuitkeringen op grond van het Statuut als loon volgens het Nederlandse belastingstelsel te belasten.

De leden van de SP-fractie vragen of het overlevingspensioen gelijk is aan het nabestaandenpensioen van Tweede Kamerleden. Voorts vragen zij wat de regering kan doen om ook dit gelijk te trekken.

Het overlevingspensioen op grond van het Statuut bedraagt 60% van het ouderdompensioen, met als minimum 30% van de bezoldiging op grond van het Statuut. Een nabestaandenpensioen op grond van de Appa bedraagt vijf zevende deel van het ouderdomspensioen (circa 71%). De regering is niet voornemens de Appa-aanspraken op nabestaandenpensioen te versoberen tot het niveau van het overlevingspensioen op grond van het Statuut.

Onder het Statuut hebben bij overlijden van het (voormalig) lid de partner en eventuele kinderen, recht op een nabestaandenpensioen gedurende het mandaat en de periode dat er recht of aanspraak bestaat op ouderdoms- en invaliditeitspensioen. Dat geldt niet in dezelfde mate voor de Appa. Na afloop van de wachtgeldperiode en tot aan het recht op ouderdomspensioen op de leeftijd van 65 jaar geeft de Appa namelijk geen dekking voor het nabestaandenpensioen.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de SP naar de opvatting van de regering naar de mogelijkheid om de wet SEP nu al onder de Appa te laten vallen. Het voordeel hiervan zou zijn dat niet allerlei overbruggingsconstructies bedacht hoeven te worden.

Het is nu nog niet mogelijk om de wet SEP onder de Appa te brengen omdat de wet SEP vooralsnog ook de schadeloosstelling, vakantie- en eindejaarsuitkering moet blijven regelen voor herkozen leden van het Europees Parlement die níet kiezen voor de rechtspositionele aanspraken van het Statuut. Op grond van het Statuut hebben herkozen leden een keuzemogelijkheid om de nationale regelgeving gedurende hun mandaat op hen van toepassing te laten zijn. Het ligt niet voor de hand salarisaanspraken onder de Appa te brengen. De Appa regelt uitsluitend uitkerings- en pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers.

Bovendien zijn in dit verband niet allerlei overbruggingsconstructies nodig. Beide wetten blijven eigenstandig naast elkaar bestaan.

Het Statuut van de leden van het Europees Parlement is, zo lezen de leden van de VVD-fractie in de memorie van toelichting, van toepassing op alle leden van het Europees Parlement. Echter voor die leden die reeds zitting hebben in het Europees Parlement en die in juni 2009 worden herkozen, is een overgangsmaatregel getroffen. Deze herkozen leden hebben de mogelijkheid om voor wat betreft de materiële onderdelen gebruik te blijven maken van de bestaande rechtspositieregeling van de lidstaat zelf. De leden van de VVD-fractie vragen wat de overgangsregeling voor de hoogte van de bezoldiging van de betreffende parlementariërs betekent, een en ander in relatie tot de bezoldiging in het kader van het Statuut.

Het salarisniveau van een lid van het Europees Parlement bedraagt vanaf juli 2009 (naar het salarisniveau van 1 januari 2008) onder het Statuut € 7 412,69 bruto.

De schadeloosstelling van de leden van het Europees Parlement bedraagt nu € 7 067,54.

Het brutoverschil per maand op basis van salarisbedragen die gelden voor 2008 is dus € 345,15. Het Statuut levert dus een hoger bruto salarisbedrag op. Deze berekening moet in 2009 vanzelfsprekend worden herhaald met de dan geldende salarisbedragen.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een verschil in beloning zal ontstaan tussen diegenen die kiezen voor het Statuut en diegenen die op grond van de overgangsregeling nog kiezen voor de rechtspositieregeling van de lidstaat zelf.

De overgangsregeling heeft inderdaad tot gevolg dat er niet alleen verschil in beloning maar ook in rechtspositionele aanspraken op wachtgeld en pensioen zal ontstaan tussen enerzijds nieuwe leden en herkozen leden die voor het Statuut kiezen en anderzijds leden die kiezen voor continueren van de huidige rechtspositie. Dat is een rechtstreeks gevolg van de werking van het Statuut. Daarover heeft de Nederlandse regering geen directe zeggenschap.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst